Essentie. Partij(en) Voorgaande uitspraak

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Essentie. Partij(en) Voorgaande uitspraak"

Transcriptie

1 NJ 2015/47: Na beëindigen behandelrelatie ontstaat seksuele relatie tussen aangeefster en verdachte. Is nog sprake van een patiënt of cliënt die aa... Klik hier om het document te openen in een browser venster Instantie: Hoge Raad (Strafkamer) Datum: 14 oktober 2014 Magistraten: Conclusie: Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splintervan Kan, Y. Buruma, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend A-G mr. T.N.B.M. Sponken Zaaknr: 12/05852 Noot: N. Rozemond Roepnaam: - Brondocumenten: ECLI:NL:HR:2014:2958, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), ; ECLI:NL:PHR:2014:1308, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), ; Beroepschrift, Hoge Raad, Wetingang: Art. 249 lid 2 onder 3 Sr Brondocument: HR, , nr. 12/05852 Essentie In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat na de beëindiging van de behandelsessies, tussen de aangeefster en de verdachte niet meer een zodanige relatie bestond dat de aangeefster kon worden aangemerkt als iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd als bedoeld in art. 249, tweede lid aanhef onder 3e, Sr, zodat de seksuele handelingen die tussen beiden plaatsvonden niet kunnen worden aangeduid als ontucht plegen in de zin van genoemd artikel. Dat oordeel, dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Partij(en) Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 9 november 2012, nummer 24/ , in de strafzaak tegen V. Adv. mr. M.S. de Groene, te Groningen. Voorgaande uitspraak Cassatiemiddel: Schending van het recht, aangezien het Hof in het door hem bevestigde vonnis van de Rechtbank bij de beoordeling van de vraag of tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank in het licht van het verhandelde ter terechtzitting en de overige vaststellingen in het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, begrijpelijk. Toelichting en Uitwerking: 1. De Rechtbank Groningen heeft haar oordeel dat V. moet worden vrijgesproken van het hem ten laste 1

2 gelegde als volgt gemotiveerd: Zie arrest HR onder 2.2.2; red. (...) 4.1 De Rechtbank heeft in haar door het Hof bevestigde vonnis overwogen dat seksuele handelingen binnen de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt slechts dan geen ontuchtig karakter hebben, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest In het hanteren van dit uit de rechtspraak van de Hoge Raad voortgekomen toetsingskader ligt besloten het oordeel van de Rechtbank en het Hof dat, niettegenstaande de beëindiging van de therapeutische sessies, sprake is van een door artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht bestreken relatie tussen verdachte en aangeefster 's Hofs overwegingen: dat het onderwerp van de therapie ( ) relevant (is) voor de vraag of de hulpverleningsrelatie een rol speelde in de seksuele handelingen, dat de afhankelijkheidsrelatie (zich) manifesteert op het terrein waar de hulpverlening plaatsvindt en dat de afhankelijkheid moet ( ) worden gezien als een die direct voortvloeit uit de specifieke behandelrelatie liggen ten grondslag aan 's Hofs oordeel dat van enige vorm van afhankelijkheid tussen verdachte en aangeefster geen sprake is geweest. De hulpvraag had, aldus het Hof, niet betrekking had op de seksuele problematiek tussen haar en haar echtgenoot Het Hof is tot slot van oordeel dat in het algemeen onjuist is de stelling van het Openbaar Ministerie dat een hulpverlener er in zijn algemeenheid op grond van zijn zorgplicht er vanuit moet gaan dat zijn patiënt problemen op een ander vlak kan hebben en dat dit zijn patiënt afhankelijk van hem kan maken op dusdanige wijze dat een seksuele relatie als ontucht kan worden beschouwd Het Hof acht van belang in hoeverre die omstandigheden naar rekwirant begrijpt: die problemen op een ander vlak bij de hulpverlener bekend zijn of bekend verondersteld mogen worden. Volgens het Hof is in deze zaak van dergelijke omstandigheden niet gebleken. 5. Art. 249 van het Wetboek van Strafrecht luidt: 1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft: 1 o. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of aanbevolen; 2 o. de bestuurder, arts, onderwijzer, beambte, opzichter of bediende in een gevangenis, rijksinrichting voor kinderbescherming, weeshuis, ziekenhuis, of instelling van weldadigheid, die ontucht pleegt met een persoon daarin opgenomen; 3 o. degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd Ten aanzien van het tweede lid onder 3 van art. 249 Sr heeft uw Raad in HR 18 februari 1997, NJ 1997/485, m.nt. 't H. onder meer het volgende overwogen: Bij de Wet van 9 oktober 1991 tot wijziging van de artikelen 242 tot en met 249 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1991, 519) is aan het tweede lid van art. 249 Sr onder 3 toegevoegd de strafbaarstelling van degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. Daarmede werd blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1988/89, , nr. 3, p. 7/8) beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen sexuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Naar aanleiding van in het Voorlopig Verslag (nr. 4) opgenomen vragen over de 2

3 reikwijde van deze strafbaarstelling wordt in de Memorie van Antwoord (nr. 5, p. 18) opgemerkt: Zowel de leden van de fractie van de PvdA als de leden van de fractie van D'66 vroegen of het absolute verbod niet de wel gewenste contacten tussen hulpverlener en cliënt bij voorbaat uitsluit. Men moet deze bepaling zo lezen, dat het verbod betrekking heeft op ontucht in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt. Het heeft natuurlijk geen betrekking op handelingen tussen een hulpverlener bijv. een arts, die zijn vrouw of vriendin als patiënt in behandeling heeft. Er is dan ook geen sprake van ontucht. Uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder 3 o, Sr, gelet op de strekking daarvan ( ) geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ontucht plegen, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest Rekwirant voegt hier nog aan toe hetgeen in de Nota naar aanleiding van het eindverslag (Kamerstukken II 1989 /90, , nr. 8, p. 8) is vermeld: De leden van D66 menen dat er ook sprake kan zijn van gewenst seksueel contact tussen hulpverlener en patiënt/cliënt. Uiteraard zal het wel voorkomen dat tussen hulpverlener en patiënt/cliënt een relatie groeit, doch zolang de verhouding hulpverlener en patiënt/cliënt blijft bestaan, zal er toch altijd een vorm van afhankelijkheid bestaan die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie In 's Hogen Raads arrest van 22 maart 2011, LJN:BP2630 (NJ 2011/143; red.) is in dit kader het volgende overwogen: 2. (Vooropgesteld moet worden) dat met de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3 o, Sr van degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3 o Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat (vgl. HR 30 maart 1999, NJ 1999/482). Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, LJN AJ1188, NJ 2004/78) Bij deze stand van zaken stelt rekwirant zich op het standpunt, gelijk 't Hart stelt in zijn noot onder HR 18 februari 1997, NJ 1997/485 en naar de mening van rekwirant ook voortvloeit uit HR 30 maart 2011, LJN:BP2630 ( de strafbaarstelling ( ) geldt voor alle gevallen waarin tussen betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat ), dat er in beginsel een absoluut verbod geldt voor ontucht tussen hulpverlener en diens patiënt of cliënt. Dit verbod geldt slechts in hoge uitzondering niet, bijvoorbeeld indien het zou betreffen een hulpverlener die zijn vrouw, vriendin of vriend in behandeling heeft. Dienaangaande heeft Rechtbank, noch Hof vastgesteld dat daarvan in de onderwerpelijke zaak sprake is Voorts blijft als uitgangspunt gelden dat, zolang sprake is van een verhouding hulpverlener en patiënt of cliënt, sprake is van (een vorm van) afhankelijkheid van de hulpverlener Rekwirant acht op zich juist het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank dat nog sprake kan zijn van ontucht in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht, zelfs al is de behandelrelatie tussen aangeefster en verdachte formeel beëindigd Ook het Hof is in navolging van de Rechtbank van oordeel dat de relatie tussen aangeefster en verdachte wordt bestreken artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht Indien als uitgangspunt heeft te gelden dat, zoals hiervoor onder is gesteld, artikel 249, tweede 3

4 lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht een absoluut verbod inhoudt voor een seksuele relatie tussen hulpverlener en diens patiënt of cliënt en dat dit slechts in hoogst bijzondere gevallen uitzondering lijdt, bijvoorbeeld indien het betreft een hulpverlener die zijn vrouw, vriendin of vriend in behandeling heeft, getuigt het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank dat tussen aangeefster en verdachte geen sprake zou zijn van ontucht van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat, zoals hiervoor onder al is gesteld, zolang de verhouding hulpverlener en patiënt/cliënt blijft bestaan en daar gaat, zoals onder is betoogd, het Hof in navolging van de Rechtbank van uit er altijd een vorm van afhankelijkheid zal bestaan die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het Hof in navolging van de Rechtbank bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht zich wel zou mogen hebben laten leiden door het feit dat sprake is van vrijwilligheid aan de zijde van aangeefster en dat van enige vorm van afhankelijkheid niet is gebleken, dan is het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank, in het bijzonder ten aanzien van de afhankelijkheid, in het licht van na te noemen omstandigheden niet zonder meer begrijpelijk en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd Het Hof heeft, onder meer, vastgesteld dat geen sprake is van enige vorm van afhankelijkheid. Dienaangaande heeft het Hof overwogen dat die afhankelijkheid zich zou moeten manifesteren op het terrein waarop de hulpverlening plaatsvindt. De hulpvraag van aangeefster had, aldus het Hof, geen betrekking had op de seksuele problematiek tussen haar en haar echtgenoot. Volgens het Hof is evenmin gebleken dat verdachte met die problemen bekend is geweest, dan wel dat deze hem ook als bekend verondersteld moesten worden 's Hofs oordeel dat de afhankelijkheid zich zou moeten manifesteren op het terrein waarop de hulpverlening plaatsvindt en ook direct moet voortvloeien uit de specifieke behandelsituatie getuigt naar de mening van rekwirant van een verkeerde rechtsopvatting. Dit oordeel vindt geen steun in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl evenmin de overwegingen in HR 18 februari 1997, NJ 1997/485 daarvoor een aanknopingspunt bieden De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, vastgesteld dat het stellen van grenzen in seksualiteit als aandachtspunten tijdens de therapie zijn besproken De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zoals hiervoor onder 3 is weergegeven. In het bijzonder wijst rekwirant erop dat verdachte heeft verklaard: dat de hulpvraag, waarvoor aangeefster bij hem is gekomen, ten tijde van de beëindiging van de behandelrelatie nog bestond; dat er tussen hem en aangeefster is gesproken over seksuele problematiek tussen aangeefster en haar echtgenoot; dat verdachte ook na de beëindiging van de behandelrelatie tussen hem en aangeefster wist dat de seksuele problematiek tussen aangeefster en haar echtgenoot nog bestond, In het licht van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij ervan op de hoogte is dat de hulpvraag, waarvoor aangeefster bij verdachte terecht is gekomen, ten tijde van de beëindiging van de behandelrelatie nog bestond, is het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank, voor zover daarin besloten mocht liggen dat verdachte niet wist dat de afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van hem nog bestond, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk De vaststelling van de Rechtbank dat het stellen van grenzen in seksualiteit als aandachtspunten tijdens de therapie zijn besproken en de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het Hof, dat door hem en aangeefster is gesproken over seksuele problematiek tussen aangeefster en haar echtgenoot en dat hij, ook nà de beëindiging van de behandelrelatie tussen hem en aangeefster, wist dat de seksuele problematiek tussen aangeefster en haar echtgenoot nog bestond, laten zich niet rijmen en zijn in strijd met de door het Hof bevestigde vaststellingen van de Rechtbank dat verdachte gedurende de therapeutische relatie en tijdens de seksuele relatie daarna niet op de hoogte was van de seksuele problematiek van aangeefster en dat aangeefster de verdachte daarvan ook niet op de 4

5 hoogte heeft gesteld. Deze vaststellingen, die het Hof door bevestiging van het vonnis voor zijn rekening heeft genomen, zijn in dit licht bezien niet, althans niet zonder meer begrijpelijk In ieder geval is in het licht van de vaststelling van de Rechtbank dat het stellen van grenzen in seksualiteit als aandachtspunten tijdens de therapie zijn besproken, als mede op grond van de inhoud van de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet, althans niet zonder meer begrijpelijk het door het Hof bevestigde oordeel van de Rechtbank voor zover dit inhoudt dat niet gebleken is dat verdachte met deze seksuele problemen tussen haar en haar echtgenoot bekend was of dat deze bij hem niet als bekend verondersteld mochten worden. Conclusie Conclusie A-G mr. T.N.B.M. Sponken: 1. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft op 9 november 2012 het vonnis bevestigd van de rechtbank Groningen van 5 december 2011, waarbij verdachte is vrijgesproken van ontucht plegen met iemand die zich als patiënt/cliënt aan zijn zorg of hulp heeft toevertrouwd (art. 249, tweede lid onder 3 Sr). 2. Mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het hof, heeft één middel van cassatie voorgesteld. De cassatieschriftuur is schriftelijk tegengesproken door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen. 3. Uit de gedingstukken kan in grote lijnen het volgende feitencomplex worden afgeleid. In de zomer van 2006 wendt aangeefster, destijds 41 jaren oud, zich tot verdachte, een transpersoonlijk psychotherapeut, omdat zij vastloopt in haar studie en dingen wil bespreken waar zij tijdens haar opleiding tegenaan is gelopen. In juli en augustus 2006 vinden een intakegesprek en vier behandelsessies plaats, waarna de therapie wordt beëindigd omdat verdachte zich niet de geschikte therapeut voor aangeefster acht. Vervolgens hebben verdachte en aangeefster van september tot en met december 2006 een seksuele relatie, waarbij de seksuele contacten volgens aangeefster op vrijwillige basis plaatsvinden. Drie jaar later doet zij echter aangifte tegen verdachte wegens ontucht, omdat zij zich inmiddels slachtoffer voelt en vindt dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn gezag. Verdachtes standpunt is kort samengevat dat de hulpverleningsrelatie was beëindigd toen de seksuele contacten hebben plaatsgevonden, dat deze op vrijwillige basis tot stand zijn gekomen en dat geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. 4. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, te Sappemeer, gemeente Hoogezand-Sappemeer, in elk geval in Nederland, terwijl hij toen (telkens) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (als therapeut), meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met D., die zich (telkens) als patiënt en/of cliënt aan verdachte s hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens) de mond van D. gezoend en/of de oorlel van D. met zijn (verdachtes) mond betast/aangeraakt en/of terwijl zowel hij als D. gekleed was met zijn penis tegen het achterwerk van D. geduwd/gewreven en/of D. zijn penis laten vastpakken en/of laten aftrekken en/of bovenop D. gelegen en/of- de borst(en) en/of de buik van D. betast/aangeraakt en/of zijn (verdachtes) vinger(s) en/of tong en/of penis in de vagina van D. gebracht/geduwd zijn (verdachtes) tong in de mond van D. gebracht/geduwd. 5. Blijkens zijn bewoordingen is de tenlastelegging toegesneden op art. 249 Sr: 1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft: ( ) 5

6 3 degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. 6. Nu in het middel wordt geklaagd dat het hof, in navolging van de rechtbank, bij zijn uitleg van art. 249, tweede lid onder 3, Sr is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting, zal ik eerst de algemene uitgangspunten en reikwijdte van deze strafbaarstelling bespreken en daarna ingaan op het middel dat in deze zaak is opgeworpen. 7. Met de strafbaarstelling van degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, [1.] wordt beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van patiënten of cliënten door deze hulpverleners. [2.] In de wetsgeschiedenis zijn de hierna volgende aanwijzingen te vinden over de reikwijdte van deze bepaling, waaruit blijkt dat hieronder niet alle seksuele contacten tussen hulpverleners en cliënten vallen. Er is gepoogd een evenwicht te vinden tussen vrijwillige / gewenste seksuele contacten en de professionele afstand die de hulpverlener in acht behoort te nemen zolang sprake is van een behandelrelatie: Zowel de leden van de fractie van de PvdA als de leden van de fractie van D'66 vroegen of het absolute verbod niet de wel gewenste contacten tussen hulpverlener en cliënt bij voorbaat uitsluit. Men moet deze bepaling zo lezen, dat het verbod betrekking heeft op ontucht in de relatie hulpverlenerpatiënt/cliënt. Het heeft natuurlijk geen betrekking op handelingen tussen een hulpverlener bijv. een arts, die zijn vrouw of vriendin als patiënt in behandeling heeft. Er is dan ook geen sprake van ontucht. [3.] De leden van D66 menen dat er ook sprake kan zijn van gewenst seksueel contact tussen hulpverlener en patiënt/cliënt. Uiteraard zal het wel voorkomen dat tussen hulpverlener en patiënt/cliënt een relatie groeit, doch zolang de verhouding hulpverlener en patiënt/cliënt blijft bestaan, zal er toch altijd een vorm van afhankelijkheid bestaan die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie. [4.] 8. De Hoge Raad heeft tot uitgangspunt genomen dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder 3, Sr, gelet op de strekking van de bescherming die deze bepaling beoogt te bieden aan patiënten en cliënten, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een hulpverlener-patiënt/cliënt relatie bestaat. [5.] Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt/cliënt dan wel van het vertrouwen dat de hulpverlener van de patiënt/cliënt heeft gewonnen. [6.] Bij wijze van uitzondering is alleen dan geen sprake van ontucht plegen wanneer de relatie als bedoeld in art. 249, tweede lid onder 3, Sr bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. 9. Op grond van het voorgaande kan de strekking van art. 249 Sr als volgt worden samengevat. In beginsel is al het seksuele contact dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt strafbaar, omdat in een dergelijke functionele relatie een bepaalde mate van afhankelijkheid bestaat die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie. Dit verbod geldt alleen dan niet, als het seksuele contact niet samenhangt met of voortvloeit uit de hulpverleningsrelatie. Dus als bij de patiënt/cliënt sprake is van vrijwilligheid en enige vorm van uit een hulpverleningsrelatie voortvloeiende afhankelijkheid niet van invloed is en de seksuele handelingen los staan van de relatie tussen de hulpverlener en zijn cliënt, dan vallen de seksuele handelingen niet onder het bereik van art. 249, tweede lid onder 3, Sr. Eén van de meest voor de hand liggende voorbeelden van de laatstgenoemde situatie is in de wetsgeschiedenis genoemd, namelijk als de patiënt/cliënt de levensgezel van de hulpverlener is. In de lagere jurisprudentie zijn ook andere voorbeelden te vinden zoals in het geval van een vrijwillige affectieve relatie tussen iemand die werkzaam is bij de verslavingsreclassering en zijn cliënte [7.] en een liefdesrelatie tussen een sociotherapeut en patiënt van de Van Mesdagkliniek waarin de rechtbank aanvankelijk vrijsprak omdat geen sprake zou zijn geweest van afhankelijkheid, maar het hof in hoger beroep toch tot een veroordeling kwam omdat weliswaar sprake was van vrijwilligheid maar die situatie naar het oordeel van het hof wel degelijk was beïnvloed door de afhankelijkheid van de TBS-gestelde van de sociotherapeut. [8.] Deze gevallen hebben echter alle betrekking op 6

7 seksuele contacten gedurende de hulpverleningsrelatie. 10. Een vraag die in onderhavige zaak speelt, is of seksuele contacten ook na de beëindiging van de hulpverlenerpatiënt/cliënt relatie onder het bereik van art. 249, tweede lid onder 3, Sr kunnen vallen omdat nog steeds sprake kan zijn van afhankelijkheid die is terug te voeren op de hulpverlener-patiënt/cliënt relatie. De wetsgeschiedenis geeft daarover geen duidelijkheid omdat daarin alleen de uitzonderingssituatie wordt besproken tijdens een bestaande behandelrelatie. Jurisprudentie waarin deze vraag met zoveel woorden aan de orde is geweest, heb ik niet kunnen vinden. Alle jurisprudentie heeft betrekking op lopende behandelingsrelaties en ook in de (strafrechtelijke) literatuur wordt deze kwestie voor zover ik heb kunnen nagaan niet besproken. 11. Mij lijkt dat na de beëindiging van een therapie of een hulpverleningssituatie in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, vrijwillige seksuele contacten tussen ex-behandelaars of hulpverleners en hun voormalige patiënten niet meer onder de strafbaarstelling van art. 249, tweede lid onder 3, Sr vallen, omdat dan geen sprake meer is van personen die als patiënt of cliënt zijn toevertrouwd aan de hulp of zorg van iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg. Een bredere reikwijdte van de strafbaarstelling, in de zin dat deze doorloopt ook na de afloop van een therapie of behandeling, zou op gespannen voet staan met het legaliteitsbeginsel. Dat laat onverlet, dat bij de vraag of sprake is van de beëindiging van een behandelrelatie niet alleen in aanmerking moet worden genomen of deze formeel tot een einde is gekomen, maar ook moet worden gekeken of de behandelrelatie daadwerkelijk feitelijk is beëindigd en dus niet na de formele beëindiging wellicht toch op enigerlei wijze is voortgezet. [9.] Voor de vraag of seksuele handelingen onder de strafbaarstelling van art. 249, tweede lid onder 3, Sr vallen, is het immers niet doorslaggevend of het gaat om een formele of zakelijke overeenkomst maar moet worden beoordeeld of daarvan feitelijk sprake is. [10.] Dat is ook in overeenstemming met de ratio van de strafbaarstelling die de cliënt of patiënt beschermt tegen misbruik van het psychische overwicht dat een hulpverlener heeft, of misbruik van de afhankelijkheid van de patiënt of het vertrouwen dat de patiënt in de hulpverlener stelt. Dan volgt nu de bespreking van onderhavige zaak. 12. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het door het hof bevestigde vonnis luidt als volgt: Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van artikel 249, lid 2, onder 3 Wetboek van Strafrecht, hebben seksuele handelingen binnen de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt slechts dan geen ontuchtig karakter, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Op basis van het dossier kan worden afgeleid dat verdachte en aangeefster seksueel contact hebben gehad op 1 september, 11 september, in oktober en/of november en in december De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster op dat moment beëindigd was zoals door verdachte wordt gesteld. De rechtbank houdt het ervoor dat de therapie is geëindigd tijdens of na de behandelsessie van 25 augustus Aangeefster heeft weliswaar niet verklaard over een formeel einde van de therapie, maar verdachte heeft ter zitting aangegeven dat tijdens de behandelsessie van 25 augustus 2006 de therapie in onderling overleg is beëindigd. Verdachte heeft toen gezegd dat hij zich niet de geschikte therapeut voor aangeefster achtte. Volgens verdachte was het ook voor aangeefster duidelijk dat de therapie op dat moment geëindigd was. De lezing van verdachte wordt ondersteund door de nota d.d. 9 september 2006 waarop behandelsessies worden genoemd op 5 juli, 13 juli, 11 augustus, 18 augustus en 25 augustus Verdachte heeft verklaard dat hij de intake die aan de vier therapiesessies vooraf is gegaan, niet in rekening heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met de verklaring van aangeefster op 22 juni 2010 dat het volgens haar zo is dat ze vijf keer bij verdachte is geweest voor therapie. ( ) Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de relatie hulpverlener-cliënt tussen verdachte en aangeefster op het moment dat er seksuele handelingen tussen beiden plaatsvonden, reeds formeel was beëindigd. Het enkele feit dat de behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster formeel beëindigd was, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er geen sprake is geweest van ontucht in de zin van artikel 249 7

8 Wetboek van Strafrecht. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat de seksuele contacten op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. De rechtbank dient daarom vervolgens de vraag te beantwoorden in hoeverre sprake was van (afwezigheid van) afhankelijkheid binnen de relatie tussen aangeefster en verdachte. Ten aanzien van de vraag in hoeverre sprake was van afhankelijkheid overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats is van belang dat de therapie slechts korte tijd heeft geduurd. Na de intake op 5 juli 2006 hebben slechts vier behandelsessies van elk ongeveer een uur plaatsgevonden. Verder is van belang dat aangeefster bij verdachte is gekomen met als hulpvraag dat zij vastliep in haar studie, dat zij wilde weten waarom zij behoefte had om te worstelen als manier om met spanning om te gaan en dat ze vond dat ze slecht bij haar gevoel kon komen. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd is de rechtbank niet gebleken dat de hulpvraag eveneens het stellen van grenzen in seksualiteit betrof. Deze onderwerpen zijn weliswaar tijdens de therapie besproken als aandachtspunten, maar zij waren niet direct onderdeel van de hulpvraag. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aangeefster heeft leren kennen als een heldere en intelligente vrouw met wie hij een gelijkwaardige relatie had. Van de seksuele problematiek van aangeefster zoals zij die bij de politie heeft geschetst, was verdachte gedurende de therapeutische en de seksuele relatie met haar niet op de hoogte. Ook aangeefster heeft niet met zoveel woorden verklaard dat zij verdachte van deze problematiek op de hoogte heeft gesteld. Uit voornoemde omstandigheden blijkt niet dat enige vorm van afhankelijkheid van invloed is geweest. Het feit dat aangeefster achteraf een andere beleving heeft gehad van de mate van vrijwilligheid en afhankelijkheid, is naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van ontucht plegen als hulpverlener werkzaam in de maatschappelijk zorg met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. 13. Het hof heeft hieraan de volgende overwegingen toegevoegd: Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd voor de beoordeling van de vraag wanneer de seksuele handelingen vallen onder de strafbaarstelling van artikel 249 tweede lid onder 3 van het wetboek van Strafrecht. Anders dan door het openbaar ministerie betoogd, is het onderwerp van de therapie dan relevant voor de vraag of de hulpverleningsrelatie een rol speelde in de seksuele handelingen. De afhankelijkheidsrelatie manifesteert zich immers op het terrein waar de hulpverlening plaatsvindt. Het zou immers anders niet mogelijk zijn zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 18 februari 1997, NJ 1997/485 dat er geen sprake is van ontucht wanneer die relatie geen rol speelt bij de seksuele handelingen. De afhankelijkheid moet dan ook worden gezien als een die direct voortvloeit uit de specifieke behandelrelatie. Dat een hulpverlener er in zijn algemeenheid op grond van zijn zorgplicht vanuit moet gaan dat zijn patiënt problemen op een ander vlak kan hebben die zijn patiënt afhankelijk van hem maken op een manier die een seksuele relatie ontuchtig doen zijn is in dat licht bezien in zijn algemeenheid dan ook niet juist. Van belang is dan in hoeverre die omstandigheden bij de hulpverlener bekend zijn dan wel verondersteld mag worden dat deze bij hem bekend zijn. Van dergelijke omstandigheden is hier niet gebleken. Voor zover het openbaar ministerie de overwegingen van de rechtbank zo leest dat hierin de enkele omstandigheid dat de behandelrelatie van korte duur is geweest redengevend is voor het ontbreken van een afhankelijkheidsrelatie, merkt het hof op dat de rechtbank dit aspect in de overwegingen in samenhang met de andere vastgestelde omstandigheden heeft bezien. De aan deze lezing van het openbaar ministerie verbonden conclusie dat de rechtbank dit aspect niet zonder meer redengevend heeft kunnen achten voor de conclusie met betrekking tot de afhankelijkheidsrelatie is dan ook niet juist. Het feit dat verdachte wist dat aangeefster nog een hulpvraag had omdat de therapeutische relatie op zijn initiatief werd beëindigd, brengt op zichzelf niet met zich mee dat verdachte wist dat de afhankelijkheid van aangeefster nog bestond omdat deze zoals hiervoor is overwogen moet worden bezien in het licht van de hulpvraag waar aangeefster bij verdachte voor in behandeling was. De afhankelijkheid samenhangend met de hulpvraag speelde immers zoals door de rechtbank overwogen geen rol bij de seksuele 8

9 handelingen. Het hof is van oordeel dat de eerste rechter ( ) op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de gronden zoals hiervoor overwogen te worden bevestigd. 14. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat geen sprake was van ontucht in de zin van art. 249, tweede lid onder 3, Sr blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. 15. In de toelichting wordt het standpunt ingenomen dat nu het hof, in navolging van de rechtbank, er kennelijk vanuit is gegaan dat de hulpverlener-patiënt/cliënt relatie tussen verdachte en aangeefster ook na de formele beëindiging van de therapie is blijven bestaan, diens oordeel dat geen sprake was van ontucht van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans niet zonder meer begrijpelijk is. 16. Dit standpunt mist echter feitelijke grondslag, omdat het berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. De rechtbank en het hof hebben blijkens hun overwegingen vastgesteld dat de seksuele contacten hebben plaatsgevonden na de (formele) beëindiging van de hulpverleningsrelatie. Vervolgens hebben zij getoetst of afgezien van de (formele) beëindiging van de hulpverleningsverhouding ook feitelijk geen sprake (meer) was van (enige mate van) afhankelijkheid die op een hulpverleningsrelatie kan worden teruggevoerd. 17. Daarbij geef ik toe dat er mogelijk enig licht zit tussen mijn opvatting over de reikwijdte van art. 249 lid 2 sub 3 Sr zoals hiervoor onder punt 11. weergegeven en de door het hof overgenomen overweging van de rechtbank en de aanvullende overwegingen van het hof zelf. Deze zouden ook zo kunnen worden gelezen, dat de criteria voor de uitzondering op de regel met betrekking tot de strafbaarheid van seksuele handelingen binnen een behandelrelatie, ook gelden voor de situatie dat deze behandelrelatie is beëindigd. Tegen die interpretatie zou ik mij willen verzetten. Naar mijn mening kunnen de overwegingen van de rechtbank en het hof echter ook zo worden gelezen dat er in casu niet alleen een formele beëindiging heeft plaatsgevonden van de behandelrelatie, maar dat de seksuele handelingen ook nadien niet in het kader van een (materiële voortzetting) van de behandelrelatie hebben plaatsgevonden. 18. Omdat de overwegingen van de rechtbank en het hof voor tweeërlei uitleg vatbaar kunnen zijn, zou het goed zijn als de Hoge Raad aan deze interpretatiekwestie aandacht besteedt, omdat het wel degelijk een verschil uitmaakt of: a) moet worden aangenomen dat art. 249 lid 2 sub 3 slechts ontucht in het kader van een bestaande behandelrelatie strafbaar stelt, waarbij de behandelrelatie materieel moet worden opgevat, of b) na het formeel en feitelijk beëindigen van de behandelrelatie ook nog sprake kan zijn van strafbaarheid van vrijwillige seksuele contacten tussen de behandelaar en ex-patient, een situatie die niet beperkt is in tijd en zich ook nog zou kunnen voordoen als die seksuele handelingen jaren later plaatsvinden. Zoals hiervoor onder punt 11. aangegeven, ben ik van mening dat de onder a) weergegeven uitleg de voorkeur verdient gelet op het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid. 19. De steller van het middel voert vervolgens aan dat het oordeel van het hof dat de afhankelijkheid zich moet manifesteren op het terrein waarop de hulpverlening plaatsvindt en direct moet voortvloeien uit de specifieke behandelrelatie, gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie eveneens van een verkeerde rechtsopvatting getuigt. 20. Het bevestigde vonnis houdt in dat gelet op het samenstel van de korte duur van de therapie, de aard van de hulpvraag, de persoonlijkheid van aangeefster en het feit dat verdachte niet op de hoogte was van de seksuele problematiek van aangeefster zoals zij die bij de politie heeft geschetst, geen sprake was van afhankelijkheid. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2012 begrijp ik dat de advocaat-generaal heeft betoogd dat ook als geen sprake meer was van een behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster er toch nog steeds sprake was van afhankelijkheid. De kennelijk als reactie hierop geformuleerde nadere overweging van het hof dat voor strafbaarheid nu juist is vereist dat de afhankelijkheid samenhangt met of voortvloeit uit de in art. 249, tweede lid onder 3, Sr bedoelde behandelrelatie, is noch onjuist noch onbegrijpelijk. 21. Tenslotte wordt betoogd dat in het licht van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte dat hij wist dat de hulpvraag waarmee aangeefster bij hem was gekomen ten tijde van de beëindiging van de therapie nog bestond, het oordeel van het hof, voor zover daarin ligt besloten dat verdachte niet wist dat 9

10 de afhankelijkheid van aangeefster ten opzichte van hem nog bestond, niet zonder meer begrijpelijk is. 22. Ook deze stelling is gebaseerd op de opvatting dat na de formele beëindiging van de therapie nog steeds een afhankelijkheidsrelatie in de zin van art. 249, tweede lid onder 3, Sr bestond tussen verdachte en aangeefster, omdat de hulpvraag waarmee aangeefster bij verdachte was gekomen niet was weggenomen. Deze opvatting komt erop neer dat zo lang de hulpvraag van een voormalig patiënt/cliënt blijft bestaan in het extreme geval ook vele jaren nadat de therapeutische middelen zijn uitgeput te allen tijde sprake blijft van een relatie als bedoeld in art. 249, tweede lid onder 3, Sr. Deze opvatting kan ik niet onderschrijven. Zoals ik hierboven onder punt 20. al schreef, vind ik het oordeel van de rechtbank en het hof dat geen sprake was van afhankelijkheid niet onbegrijpelijk. [11.] 23. Tot slot wijs ik erop dat het bevestigde vonnis van de rechtbank inhoudt dat verdachte gedurende de therapeutische en de daarop volgende seksuele relatie niet op de hoogte was van de seksuele problematiek van aangeefster zoals zij die bij de politie heeft geschetst. Tijdens de vier therapiesessies is het stellen van grenzen in seksualiteit kennelijk als een aandachtspunt besproken, maar dat is duidelijk iets anders dan dat aangeefster tegenover verdachte, op de zeer uitgebreide wijze als weergegeven in de aangifte, de volledige doopceel zou hebben gelicht over haar seksuele voorgeschiedenis. Dus voor zover de steller van het middel meent een tegenstrijdigheid te bespeuren tussen de vaststellingen dat het stellen van grenzen in seksualiteit als aandachtspunt tijdens de therapie is besproken en dat verdachte gedurende de therapeutische relatie en de seksuele relatie daarna niet op de hoogte was van de seksuele problematiek van aangeefster, berust ook dit op een onjuiste lezing van het bevestigde vonnis. 24. Het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak geen sprake was van ontucht in de zin van art. 249, tweede lid onder 3, Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is voldoende gemotiveerd. 25. Het middel faalt. Uitspraak Hoge Raad: 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt dat aan de vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag ligt, althans dat het Hof die beslissing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2006, te Sappemeer, gemeente Hoogezand-Sappemeer, in elk geval in Nederland, terwijl hij toen (telkens) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (als therapeut), meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met D., die zich (telkens) als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens) de mond van D. gezoend en/of de oorlel van D. met zijn (verdachtes) mond betast/aangeraakt en/of terwijl zowel hij als D. gekleed was met zijn penis tegen het achterwerk van D. geduwd/gewreven en/of D. zijn penis laten vastpakken en/of laten aftrekken en/of bovenop D. gelegen en/of de borst(en) en/of de buik van D. betast/aangeraakt en/of zijn (verdachtes) vinger(s) en/of tong en/of penis in de vagina van D. gebracht/geduwd zijn (verdachtes) tong in de mond van D. gebracht/geduwd De verdachte is van het tenlastegelegde vrijgesproken. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak het volgende overwogen: 10

11 De rechtbank heeft in haar vonnis met betrekking tot de voorliggende bewijsvraag het volgende overwogen: Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van artikel 249, lid 2, onder 3 Wetboek van Strafrecht, hebben seksuele handelingen binnen de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt slechts dan geen ontuchtig karakter, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Op basis van het dossier kan worden afgeleid dat verdachte en aangeefster seksueel contact hebben gehad op 1 september, 11 september, in oktober en/of november en in december De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster op dat moment beëindigd was zoals door verdachte wordt gesteld. De rechtbank houdt het ervoor dat de therapie is geëindigd tijdens of na de behandelsessie van 25 augustus Aangeefster heeft weliswaar niet verklaard over een formeel einde van de therapie, maar verdachte heeft ter zitting aangegeven dat tijdens de behandelsessie van 25 augustus 2006 de therapie in onderling overleg is beëindigd. Verdachte heeft toen gezegd dat hij zich niet de geschikte therapeut voor aangeefster achtte. Volgens verdachte was het ook voor aangeefster duidelijk dat de therapie op dat moment geëindigd was. De lezing van verdachte wordt ondersteund door de nota d.d. 9 september 2006 waarop behandelsessies worden genoemd op 5 juli, 13 juli, 11 augustus, 18 augustus en 25 augustus Verdachte heeft verklaard dat hij de intake die aan de vier therapiesessies vooraf is gegaan, niet in rekening heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met de verklaring van aangeefster op 22 juni 2010 dat het volgens haar zo is dat ze vijf keer bij verdachte is geweest voor therapie. Bovendien heeft aangeefster bij de politie verklaard dat zij in de zomer van 2006 therapie wilde volgen, zodat zij na de zomer verder kon gaan met haar opleiding tot ervaringsgericht psychosociaal therapeut. Deze planning past eveneens bij een beëindiging van de therapie op 25 augustus Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de relatie hulpverlener-cliënt tussen verdachte en aangeefster op het moment dat er seksuele handelingen tussen beiden plaatsvonden, reeds formeel was beëindigd. Het enkele feit dat de behandelrelatie tussen verdachte en aangeefster formeel beëindigd was, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er geen sprake is geweest van ontucht in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat de seksuele contacten op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. De rechtbank dient daarom vervolgens de vraag te beantwoorden in hoeverre sprake was van (afwezigheid van) afhankelijkheid binnen de relatie tussen aangeefster en verdachte. Ten aanzien van de vraag in hoeverre sprake was van afhankelijkheid overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats is van belang dat de therapie slechts korte tijd heeft geduurd. Na de intake op 5 juli 2006 hebben slechts vier behandelsessies van elk ongeveer een uur plaatsgevonden. Verder is van belang dat aangeefster bij verdachte is gekomen met als hulpvraag dat zij vastliep in haar studie, dat zij wilde weten waarom zij behoefte had om te worstelen als manier om met spanning om te gaan en dat ze vond dat ze slecht bij haar gevoel kon komen. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd is de rechtbank niet gebleken dat de hulpvraag eveneens het stellen van grenzen in seksualiteit betrof. Deze onderwerpen zijn weliswaar tijdens de therapie besproken als aandachtspunten, maar zij waren niet direct onderdeel van de hulpvraag. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aangeefster heeft leren kennen als een heldere en intelligente vrouw met wie hij een gelijkwaardige relatie had. Van de seksuele problematiek van aangeefster zoals zij die bij de politie heeft geschetst, was verdachte gedurende de therapeutische en de seksuele relatie met haar niet op de hoogte. Ook aangeefster heeft niet met zoveel woorden verklaard dat zij verdachte van deze problematiek op de hoogte heeft gesteld. Uit voornoemde omstandigheden blijkt niet dat enige vorm van afhankelijkheid van invloed is geweest. 11

12 Het feit dat aangeefster achteraf een andere beleving heeft gehad van de mate van vrijwilligheid en afhankelijkheid, is naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van ontucht plegen als hulpverlener werkzaam in de maatschappelijk zorg met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Het openbaar ministerie heeft tegen deze overwegingen van de rechtbank en daarop gebaseerde vrijspraak bij appelschriftuur en bij monde van de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof het volgende aangevoerd: Zowel de rechtbank als het OM heeft er in deze procedure op gewezen dat los van de vraag of de behandeling al formeel beëindigd was, beoordeeld moet worden of er sprake was van het ontbreken van enige vorm van afhankelijkheid. Dit in navolging van de jurisprudentie hierover. Het openbaar ministerie is van mening dat hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat de afhankelijkheidsrelatie die in beginsel als gegeven moet worden aangemerkt, aldus de jurisprudentie in dit geval afwezig zou zijn. De persoon van aangeefster maakt dat niet te snel kan worden aangenomen dat er geen sprake was van afhankelijkheid. Het precieze onderwerp van de therapie is niet zozeer relevant voor de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie zoals door de rechtbank geoordeeld. De verhoogde zorgplicht van verdachte die op hem rust maakt dat hij rekening moet houden met de omstandigheid dat aangeefster problemen had op seksueel terrein en dat hij gelet daarop afstand had moeten bewaren. De knip die de rechtbank maakt tussen de specifieke behandelonderwerpen en de overige problematiek van aangeefster kan niet zo scherp worden gemaakt als de rechtbank heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat sprake was van een korte behandelperiode is niet zonder meer redengevend voor de stelling dat een afhankelijkheidsrelatie zou ontbreken. Een intake en vier sessies kunnen al een behoorlijke behandelrelatie tussen patiënt en behandelaar in het leven roepen. Volgens aangeefster was dit het geval en verdachte heeft aangegeven dat hij gedurende deze behandeling verliefd is geworden op aangeefster. De seksuele handelingen binnen de relatie met de patiënt hebben slechts dan geen ontuchtig karakter als de behandelrelatie geen rol speelt bij de seksuele handelingen in die zin dat bij de patiënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest. Verdachte wist dat de afhankelijkheid van aangeefster nog bestond omdat de relatie door hem beëindigd werd omdat hij haar niet met haar hulpvraag kon helpen. Hij wist derhalve dat aangeefster nog steeds een hulpvraag had en bovendien wist hij dat aangeefster problemen had met haar man op seksueel gebied. Het hof oordeelt hierover als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd voor de beoordeling van de vraag wanneer de seksuele handelingen vallen onder de strafbaarstelling van artikel 249 tweede lid onder 3 van het wetboek van Strafrecht. Anders dan door het openbaar ministerie betoogd, is het onderwerp van de therapie dan relevant voor de vraag of de hulpverleningsrelatie een rol speelde in de seksuele handelingen. De afhankelijkheidsrelatie manifesteert zich immers op het terrein waar de hulpverlening plaatsvindt. Het zou immers anders niet mogelijk zijn zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 18 februari 1997, NJ 1997/485 dat er geen sprake is van ontucht wanneer die relatie geen rol speelt bij de seksuele handelingen. De afhankelijkheid moet dan ook worden gezien als een die direct voortvloeit uit de specifieke behandelrelatie. Dat een hulpverlener er in zijn algemeenheid op grond van zijn zorgplicht vanuit moet gaan dat zijn patiënt problemen op een ander vlak kan hebben die zijn patiënt afhankelijk van hem maken op een manier die een seksuele relatie ontuchtig doen zijn is in dat licht bezien in zijn algemeenheid dan ook niet juist. Van belang is dan in hoeverre die omstandigheden bij de hulpverlener bekend zijn dan wel verondersteld mag 12

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak ECLI:NL:HR:2014:1174 Uitspraak 20 mei 2014 Strafkamer nr. 13/02407 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2013, nummer 22/001806-12,

Nadere informatie

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS in de zaak tegen de verdachte: [verdachte]., geboren op [geboortedatum] 1994 in Curaçao, wonende te [adres]

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810 ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 05-10-2005 Datum publicatie 05-10-2005 Zaaknummer 06-0604540-04 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig. ECLI:NL:RBOVE:2016:1480 Instantie: Rechtbank Overijssel Datum uitspraak: 26-04-2016 Datum publicatie: 26-04-2016 Zaaknummer: 08.910038-15 (P) Rechtsgebieden: Strafrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 Instantie Datum uitspraak 16-11-2010 Datum publicatie 16-11-2010 Zaaknummer 09/03684 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204 ECLI:NL:HR:2015:3021 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-10-2015 Datum publicatie 14-10-2015 Zaaknummer 14/05204 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2082,

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

De arts als verdachte en de rol van de advocaat. Mr. Lotje van den Puttelaar wybenga advocaten

De arts als verdachte en de rol van de advocaat. Mr. Lotje van den Puttelaar wybenga advocaten De arts als verdachte en de rol van de advocaat Mr. Lotje van den Puttelaar wybenga advocaten Valkuilen Dit overkomt mij nooit Ik heb geen advocaat nodig 16 februari 2012 Komt een agent bij de dokter 2

Nadere informatie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Van onderstaande zaken zijn nummer 0038 t/m 0052 in 2008 onder de aandacht gebracht. Zaak 0031 is zowel in 2006,

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

LJN: BM6944, Gerechtshof Leeuwarden, 24-000403-09 Print uitspraak

LJN: BM6944, Gerechtshof Leeuwarden, 24-000403-09 Print uitspraak Het LJN nummer is belangrijk om terug te zoeken voor derden. +++++ LJN: BM6944, Gerechtshof Leeuwarden, 24-000403-09 Print uitspraak Datum uitspraak: 04-06-2010 Datum publicatie: 07-06-2010 Rechtsgebied:

Nadere informatie

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte: Gerechtshof te s-gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte: (naam

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 15-04-2011 Datum publicatie 15-04-2011 Zaaknummer 19.605555-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835

ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835 ECLI:NL:RBASS:2012:BW7835 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 08-06-2012 Datum publicatie 08-06-2012 Zaaknummer 19.830044-12 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHDHA:2015:84 ECLI:NL:GHDHA:2015:84 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-01-2015 Datum publicatie 27-01-2015 Zaaknummer 22000511-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994 ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 22-12-2006 Datum publicatie 11-01-2007 Zaaknummer 15/645076-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Wetboek van Strafrecht

Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht Titel XIV. Misdrijven tegen de zeden Artikel 239 Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2013:4039

ECLI:NL:RBGEL:2013:4039 ECLI:NL:RBGEL:2013:4039 Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Team strafrecht Zittingsplaats Zutphen Meervoudige kamer Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/860948-13 Uitspraak d.d. 22 oktober 2013

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ec Instantie Datum uitspraak 07-10-2015 Datum publicatie 07-10-2015 Rechtbank Oost-Brabant

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2015:1985

ECLI:NL:RBOVE:2015:1985 ECLI:NL:RBOVE:2015:1985 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 20-04-2015 Zaaknummer 08/951389-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369 ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 05-03-2009 Datum publicatie 10-03-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 02/628386-08 [P] Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHSHE:2017:978 ECLI:NL:GHSHE:2017:978 Instantie Datum uitspraak 17-02-2017 Datum publicatie 10-03-2017 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003836-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 Instantie Datum uitspraak 09-12-2016 Datum publicatie 08-06-2017 Zaaknummer 16.228054-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:3064

ECLI:NL:GHARL:2014:3064 ECLI:NL:GHARL:2014:3064 Instantie Datum uitspraak 15-04-2014 Datum publicatie 15-04-2014 Zaaknummer 21-000541-12 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK ECLI:NL:GHAMS:2016:5593 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-001668-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 ECLI:NL:GHAMS:2014:3775 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-07-2014 Datum publicatie 05-12-2014 Zaaknummer 23-004323-13 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04458 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd

Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/04458 Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd ECLI:NL:HR:2016:2909 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-12-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 15/04458 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1277, Gevolgd Rechtsgebieden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193 ECLI:NL:GHDHA:2015:1193 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 13-05-2015 Datum publicatie 18-05-2015 Zaaknummer 22-005458-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald. looofoo ccts Den Haag, 2 8 MRT 2011 Kenmerk: DGB 2011-1237 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van >( Z 15 februari 2011, nr. 10/00160, inzake Bf^^^NP te ÜÜH betreffende

Nadere informatie

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016. ECLI:NL:GHAMS:2016:5663 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-09-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-000259-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993 Instantie Datum uitspraak 07-09-2010 Datum publicatie 18-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-005986-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976 ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976 Instantie Datum uitspraak 26-07-2012 Datum publicatie 08-08-2012 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-000638-11 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000669-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 ECLI:NL:GHDHA:2017:2291 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 24-05-2017 Datum publicatie 09-08-2017 Zaaknummer 22-005150-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158 ECLI:NL:HR:2017:479 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 21-03-2017 Zaaknummer 16/01158 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:167,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351 ECLI:NL:GHDHA:2014:2351 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 14-07-2014 Datum publicatie 14-01-2015 Zaaknummer 22-003067-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2002:13

ECLI:NL:GHAMS:2002:13 ECLI:NL:GHAMS:2002:13 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Amsterdam 30-05-2002 16-11-2016 23-001199-01 Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr.

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr. ECLI:NL:HR:2013:898 Uitspraak 8 oktober 2013 Strafkamer nr. 11/04842 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2011,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388 Instantie Datum uitspraak 10-02-2011 Datum publicatie 14-02-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-001943-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540 ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540 Instantie Datum uitspraak 16-07-2008 Datum publicatie 25-10-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-006152-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 17-12-2010 Datum publicatie 22-12-2010 Zaaknummer 24-002079-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7412

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7412 ECLI:NL:RBZUT:2008:BD7412 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 15-07-2008 Datum publicatie 16-07-2008 Zaaknummer 06-460189-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBROT:2017:6331 ECLI:NL:RBROT:2017:6331 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 09-08-2017 Datum publicatie 18-08-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10/049808-15 en 10/231146-15

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2017:1898 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 16-02-2017 Datum publicatie 24-05-2017 Zaaknummer 23-002215-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak vonnis GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00480/17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: R.M.C., geboren op Curaçao, wonende

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2016:554. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2016:554. Uitspraak ECLI:NL:HR:2016:554 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 05-04-2016 Datum publicatie 05-04-2016 Zaaknummer 15/00430 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2014:9416, bekrachtiging/bevestiging.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

ECLI:NL:RBMNE:2016:5688 ECLI:NL:RBMNE:2016:5688 Instantie Datum uitspraak 26-10-2016 Datum publicatie 22-12-2016 Zaaknummer 16/703291-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:GHDHA:2014:205 ECLI:NL:GHDHA:2014:205 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 06-02-2014 Datum publicatie 06-02-2014 Zaaknummer 2200071413 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968 ECLI:NL:RBAMS:2016:3968 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 30-06-2016 Datum publicatie 30-06-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 13/993032-16 (Promis) Strafrecht

Nadere informatie

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend Regelingen en voorzieningen CODE 7.2.3.38 Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend jurisprudentie bronnen EB, Tijdschrift voor scheidingsrecht, afl. 10 - oktober 2010 Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 05-03-2009 Datum publicatie 05-03-2009 Zaaknummer 24-002073-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. ECLI:NL:PHR:2012:BU6926 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 22-05-2012 Datum publicatie 22-05-2012 Zaaknummer 10/02229 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6926 Rechtsgebieden

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1208. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:569, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1208. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:569, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1208 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 04-07-2017 Datum publicatie 04-07-2017 Zaaknummer 15/05455 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:569,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2017:2188 ECLI:NL:GHARL:2017:2188 Instantie Datum uitspraak 15-03-2017 Datum publicatie 15-03-2017 Zaaknummer 21-006632-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7153

ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7153 ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7153 Instantie Datum uitspraak 14-11-2012 Datum publicatie 21-12-2012 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-006021-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215 ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215 Gerechtshof s-hertogenbosch Datum uitspraak: 17-09-2010 Datum publicatie: 17-09-2010 Zaaknummer: 20-003936-09 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Uitspraak

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157 ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157 Instantie Datum uitspraak 26-05-2010 Datum publicatie 22-07-2010 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-004149-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHDHA:2016:935 ECLI:NL:GHDHA:2016:935 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 31-03-2016 Datum publicatie 06-04-2016 Zaaknummer 22-004068-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831 ECLI:NL:RBDHA:2016:3831 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 05-04-2016 Datum publicatie 16-06-2016 Zaaknummer AWB - 16 _ 315 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 ECLI:NL:RBDHA:2014:1006 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 29-01-2014 Datum publicatie 29-01-2014 Zaaknummer 09/818467-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Verkort vonnis van de rechtbank 's-hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

Verkort vonnis van de rechtbank 's-hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: ECLI:NL:RBSHE:2003:AN9844 Instantie Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak 02-12-2003 Datum publicatie 11-12-2003 Zaaknummer 01/025326.03 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473 ECLI:NL:RBNNE:2017:1473 Instantie Datum uitspraak 20-04-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Rechtbank Noord-Nederland Zaaknummer 18/830019-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:2577

ECLI:NL:GHARL:2015:2577 ECLI:NL:GHARL:2015:2577 Uitspraak Arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Strafrecht Parketnummer: 21-008157-13 Datum uitspraak: 9 april 2015 Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907 Instantie Datum uitspraak 30-11-2010 Gerechtshof Leeuwarden Datum publicatie 20-12-2010 Zaaknummer 24-001016-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 ECLI:NL:GHSHE:2017:3619 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 16-08-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 200.216.119_01

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 2 februari 2016 TEGENSPRAAK Promis ECLI:NL:GHARL:2016:10657 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 02-02-2016 Datum publicatie 15-05-2017 Zaaknummer 21-002071-15 Formele relaties Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:789, Niet ontvankelijk

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3247. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1937, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:3247. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1937, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:3247 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-11-2015 Datum publicatie 12-11-2015 Zaaknummer 14/04603 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1937,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193 Instantie Datum uitspraak 12-02-2013 Datum publicatie 28-05-2013 Zaaknummer 21-004366-12 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355 ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 20-11-2007 Datum publicatie 21-11-2007 Zaaknummer 19.830186-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie