INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL"

Transcriptie

1 INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL

2 Inleiding Inleid ing OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in de gelegenheid bent. BELANGRIJK De informatie in dit instructieboekje behandelt alle modelvarianten en eventuele extra uitrusting. Mogelijk is niet alle extra uitrusting op uw voertuig voorzien. Als gevolg van drukcycli kan dit instructieboekje beschrijvingen bevatten van extra uitrusting voordat deze op de markt komt. De opties, hardware en software in uw voertuig zijn ontworpen voor de markt waarvoor het voertuig voor de verkoop is bedoeld. Als uw voertuig gebruikt wordt in een ander geografisch gebied, kan het noodzakelijk zijn de voertuigspecificaties te wijzigen overeenkomstig de plaatselijke omstandigheden. Land Rover is niet aansprakelijk voor de kosten van dergelijke wijzigingen. De informatie in deze publicatie was correct op het moment van ter perse gaan. Bij latere wijzigingen in het voertuigontwerp kan er een supplement aan het documentatiepakket worden toegevoegd. De updates kunnen ook worden bekeken op de website van Land Rover: In het kader van de voortgaande productontwikkeling behoudt Land Rover zich het recht voor te allen tijde wijzigingen aan te brengen aan de specificatie, het ontwerp of de uitrusting zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat dit enige verplichting met zich meebrengt. Niets uit deze publicatie mag zonder toestemming worden gereproduceerd of vertaald. Fouten en weglatingen onder voorbehoud. SYMBOLEN IN DIT INSTRUCTIEBOEKJE Waarschuwingen met betrekking tot de veiligheid duiden op een procedure die nauwkeurig moet worden opgevolgd of informatie die u uiterst zorgvuldig in overweging moet nemen om de kans op letsel te vermijden. Aanmaningen tot voorzichtigheid duiden op een procedure die nauwkeurig moet worden opgevolgd of informatie die u uiterst zorgvuldig in overweging moet nemen om de kans op schade aan uw voertuig te vermijden. Dit recyclingsymbool geeft de onderdelen aan die u op een veilige manier als afval moet laten verwerken om onnodige milieuvervuiling te voorkomen. Dit symbool duidt de functies aan die uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur kan aanpassen, in- of uitschakelen. Land Rover Alle rechten voorbehouden. Uitgegeven door Land Rover Technical Communications. 2

3 Inhoud Inleiding...2 Instappen...4 Uitstappen...13 Stoelen voorin...16 Stoelen achterin...19 Hoofdsteunen...21 Stuurwiel...23 Beveiliging van de inzittenden...24 Buitenverlichting...39 Binnenverlichting...43 Ruitenwissers en -sproeiers...44 Ruiten...46 Spiegels...49 Garagedeuropener...51 Instrumentenpaneel...54 Waarschuwingslampjes...56 Message centre...60 Verwarming en ventilatie...62 Opbergruimten...67 Beladen...70 Trekken...72 De motor starten...80 Versnellingsbak...83 Stability control...88 Luchtvering...89 Remmen...93 Bewakingssysteem van de bandenspanningen...96 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging...98 Cruise control Adaptieve cruise control Camerasystemen Terrain Response Afdalingsregeling (HDC) Touch screen Audio-/video-overzicht Radio DAB-radio Cd-speler Draagbare media Televisie Videomediaspeler Dubbele weergave Multimediasysteem achterin Spraakbediening Telefoon Navigatiesysteem Brandstof en brandstof tanken Onderhoud Vloeistofpeilcontroles Technische specificaties Voertuigaccu Banden Zekeringen Wielen vervangen Berging Na een botsing Voertuigidentificatie Typegoedkeuringen Index Overzicht van de bedieningselementen

4 Instappen Instappen HET VOERTUIG ONTGRENDELEN Laat de Smart-sleutel nooit in het voertuig achter als er kinderen of dieren in het voertuig achterblijven om te voorkomen dat de sleutel per ongeluk wordt bediend. Opmerking: er zijn twee soorten Smart-sleutels. Raadpleeg de informatie die van toepassing is voor de soort Smart-sleutel die bij het voertuig wordt geleverd. Opmerking: afhankelijk van atmosferische omstandigheden en storing van andere zendapparatuur kan het werkbereik van de Smartsleutel aanzienlijk variëren. Opmerking: als u een van de portieren of de achterklep in korte tijd tien keer ontgrendelt, zal het systeem het betreffende slot ongeveer één minuut lang uitschakelen. Bij het voertuig hebt u twee Smart-sleutels gekregen. De Smart-sleutel werkt als een afstandsbediening voor het vergrendel- en beveiligingssysteem en wordt gebruikt voor het vergrendelen en ontgrendelen van en het rijden met het voertuig, zonder dat er een conventionele sleutel hoeft te worden gebruikt. Raadpleeg 8, INSTAPPEN ZONDER SLEUTEL, 13, ENKELVOUDIG VERGRENDELEN en 80, EEN BENZINEMOTOR STARTEN of 81, EEN DIESELMOTOR STARTEN. 1. Vergrendelen: Druk één keer op de toets om het voertuig enkelvoudig te vergrendelen. Alle portieren en de achterklep worden vergrendeld (maar kunnen van binnenuit worden ontgrendeld) en het omtrekalarm wordt ingeschakeld. Raadpleeg 13, ENKELVOUDIG VERGRENDELEN en 13, OMTREKALARM. Druk binnen drie seconden twee keer op de toets om het voertuig te dubbelvergrendelen. Alle portieren en de achterklep worden vergrendeld (ze kunnen niet van binnenuit worden ontgrendeld) en zowel het omtrekalarm als de beveiliging van de passagiersruimte worden ingeschakeld. Raadpleeg 13, DUBBEL- VERGRENDELEN, 13, GROOT ALARM en 7, COMFORTONTGRENDELING. 4

5 Instappen 2. Ontgrendelen: Druk kort op deze toets als u het voertuig wilt ontgrendelen en het alarm wilt uitschakelen. De alarmknipperlichten knipperen twee keer om aan te geven dat het voertuig is ontgrendeld en het beveiligingssysteem is uitgeschakeld. De binnenverlichting gaat branden om het instappen te vergemakkelijken. Raadpleeg ook 7, COMFORTONTGRENDELING. Wanneer u op de ontgrendeltoets drukt, zal uw voertuig op een van de volgende twee manieren ontgrendeld worden: Aan één kant instappen: hiermee ontgrendelt u alleen het bestuurdersportier en de brandstofvulklep. U moet nogmaals drukken om de overige portieren te ontgrendelen. Ontgrendelen van meerdere portieren: hiermee ontgrendelt u alle portieren, de brandstofvulklep en de achterklep. U kunt aan één kant instappen op de afzonderlijke Smart-sleutels uitschakelen door het voertuig eerst te ontgrendelen en daarna tegelijkertijd de ver- en ontgrendeltoets drie seconden lang ingedrukt te houden. Het voertuig wordt eerst vergrendeld en daarna ontgrendeld, en de alarmknipperlichten knipperen twee keer om te bevestigen dat de functie is veranderd. U kunt nu alle portieren met één druk op de toets ontgrendelen. Door deze procedure te herhalen schakelt u het instappen aan één kant opnieuw in. U kunt deze functie ook instellen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). Opmerking: als een portier of de achterklep niet binnen één minuut na het ontgrendelen van het voertuig wordt geopend, zal het systeem de portieren automatisch opnieuw vergrendelen. 3. De achterklep openen: Druk kort op de toets om de achterklep te openen. Het beveiligingssysteem blijft ingeschakeld terwijl de achterklep open staat, maar de inbraak- en hellingshoekdetectiesystemen worden geblokkeerd. Wanneer u de achterklep sluit, zullen de alarmknipperlichten na enkele seconden gaan knipperen om te bevestigen dat het groot alarm weer is ingeschakeld (als dit eerder al ingeschakeld was). Raadpleeg ook 9, DE ACHTERKLEP OPENEN EN SLUITEN. 4. Paniekalarm: Houd de toets drie seconden lang ingedrukt (of druk binnen drie seconden drie keer op de toets) om de claxon en de alarmknipperlichten in te schakelen. Na twee minuten en 45 seconden schakelt het systeem de claxon en alarmknipperlichten automatisch uit. Als het alarm langer dan vijf seconden is afgegaan, kunt u het annuleren door de toets drie seconden lang ingedrukt te houden of binnen drie seconden drie keer op de toets te drukken. Het systeem zal het paniekalarm tevens annuleren als er een geldige Smart-sleutel in het voertuig aanwezig is of wanneer u op de start-/ stopknop drukt. 5

6 Instappen 5. Naderingsverlichting: Wanneer u terwijl het donker is dichter bij het voertuig komt, kunt u hierop drukken om de naderingsverlichting in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om de naderingsverlichting weer uit te schakelen. In de fabriek is de periode dat de naderingsverlichting brandt op 30 seconden ingesteld. Deze periode kan worden ingesteld tussen 0 en 180 seconden. Raadpleeg het menu Instellingen auto, 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN. Opmerking: een nieuwe Smart-sleutel is alleen verkrijgbaar bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Het Land Rover dealerbedrijf heeft bewijs van eigendom nodig. Breng uw Land Rover dealerbedrijf onmiddellijk op de hoogte als u uw Smart-sleutel kwijt bent of als deze is gestolen. Opmerking: u kunt de brandstofvulklep alleen openen wanneer het voertuig is ontgrendeld. SLEUTELBLAD VOOR NOODGEVALLEN Opmerking: er zijn twee soorten Smart-sleutels. Raadpleeg de informatie die van toepassing is voor de soort Smart-sleutel die bij het voertuig wordt geleverd. A. Druk op het ontgrendelknopje voor het sleutelblad voor noodgevallen en trek de zijkant uit voor toegang tot het sleutelblad. B. Schuif het kapje opzij en verwijder het voor toegang tot het sleutelblad. 6

7 Instappen 1. Steek het sleutelblad in de sleuf onder in het kapje van het portierslot en trek het voorzichtig omhoog. Verdraai het sleutelblad voorzichtig om de klemmetjes van het kapje los te maken. 2. Steek het sleutelblad daarna in het slot dat nu zichtbaar is om de portieren te vergrendelen of ontgrendelen. Als u het voertuig ontgrendelt met het sleutelblad voor noodgevallen terwijl het beveiligingssysteem is ingeschakeld, gaat het alarm af zodra u het portier ontgrendelt. Het alarm gaat af totdat u de Smartsleutel op de juiste plaats houdt. Raadpleeg 81, ALS DE MOTOR NIET WIL STARTEN. COMFORTONTGRENDELING Houd de ontgrendeltoets drie seconden lang ingedrukt om het voertuig te ontgrendelen en alle ruiten te openen. Als u de comfortontgrendeling wilt annuleren, drukt u op een willekeurige toets van de Smart-sleutel of bedient u de schakelaar voor de bestuurdersportierruit. Als u de werking van een specifieke ruit wilt stoppen, bedient u de schakelaar voor de betreffende ruit. U kunt deze functie in-/uitschakelen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). 7

8 Instappen INSTAPPEN ZONDER SLEUTEL Personen met een geïmplanteerd medisch apparaat moeten zorgen dat ze dit apparaat op een afstand van minstens 22 cm (8,7 inch) van een in het voertuig gemonteerde zender houden. Hiermee wordt vermeden dat het systeem en het apparaat elkaar kunnen storen. Raadpleeg 208, LOCATIES VAN DE ZENDERS VOOR DE SMART-SLEUTEL voor informatie over de locaties van de zenders van het beveiligingssysteem. Als u een Smart-sleutel kwijt raakt, kunt u een vervangend exemplaar bestellen en laten programmeren bij een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Als u een Smart-sleutel kwijt raakt of vermoedt dat deze is gestolen, meld dit dan zo snel mogelijk bij een Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur en laat de overige Smartsleutel(s) opnieuw programmeren. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten als u wilt instappen of starten zonder sleutel. Met instappen zonder sleutel kunt u het voertuig ontgrendelen en het beveiligingssysteem uitschakelen door enkel een portierkruk te gebruiken. Om instappen zonder sleutel te kunnen gebruiken, moet de Smart-sleutel zich binnen 1,0 m (3 ft) van de portierkruk bevinden wanneer hij wordt bediend. Wanneer instappen zonder sleutel is ingeschakeld, wordt het beveiligingssysteem uitgeschakeld en worden de portieren ontgrendeld op basis van de huidige beveiligingsinstelling (aan één kant instappen of ontgrendelen van meerdere portieren). Ter bevestiging knipperen de alarmknipperlichten twee keer (bij voertuigen voor sommige markten hoort u tevens twee keer een geluidssignaal). Opmerking: u hoeft de Smart-sleutel slechts bij u te dragen of in een niet-metalen tas of koffertje bij u te hebben. U hoeft hem niet tevoorschijn te halen of in uw hand te houden. Opmerking: als het beveiligingssysteem op dat moment op aan één kant instappen is ingesteld en u in plaats van het bestuurdersportier eerst een ander portier opent, reageert het voertuig alsof ontgrendelen van meerdere portieren is ingesteld (dus alle portieren worden ontgrendeld). PORTIERVERGRENDELING BIJ HET WEGRIJDEN Portiervergrendeling bij het wegrijden vergrendelt automatisch alle portieren wanneer het voertuig wegrijdt. U kunt deze functie in-/uitschakelen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). Opmerking: als u op de vergrendel- of ontgrendeltoets van de Smart-sleutel drukt, wordt portiervergrendeling bij het wegrijden voor de huidige rit uitgeschakeld. 8

9 Instappen DE ACHTERKLEP OPENEN EN SLUITEN Zorg voor een minimale ruimte van 1,0 m (39 inch) boven de achterkant van het voertuig voordat u de achterklep bedient. Bij onvoldoende ruimte kan het voertuig beschadigd raken. Bedien de achterklep niet wanneer een fietsenrek is gemonteerd op de achterklep. Verwijder de fietsen en/of het fietsenrek voordat u de achterklep bedient. Er zijn twee soorten achterkleppen: elektrisch en handbediend. U kunt zowel de elektrische als de handbediende achterklep op drie manieren openen: 1. Druk op de ontgrendeltoets van de Smartsleutel. 2. Druk op de ontgrendeltoets in de passagiersruimte. 3. Druk kort op de ontgrendelknop op de achterklep. Opmerking: de achterklep gaat niet open wanneer het voertuig sneller rijdt dan 5 km/h (3,1 mijl/h). Opmerking: als u de ontgrendelknop op de achterklep wilt gebruiken, moeten alle portieren ontgrendeld zijn en moet de transmissie in de stand P (parkeerstand) staan. Opmerking: als u de Smart-sleutel per ongeluk in de kofferruimte laat liggen en het voertuig wordt vergrendeld en het beveiligingssysteem wordt ingeschakeld, hoort u een geluidssignaal en wordt de achterklep na drie seconden weer geopend. Handbediende achterklep: nadat de achterklep is geopend, zet u de achterklep omhoog tot de gewenste hoogte. Sluit de achterklep met de hand wanneer u dit wenst. Elektrische achterklep: nadat de achterklep is geopend tot de ingestelde hoogte, kunt u hem met de hand omhoog of omlaag zetten. Als de achterklep niet correct wordt geopend, sluit u hem met de hand en drukt u opnieuw op de ontgrendelknop op de achterklep. Druk op de vergrendelknop op de achterklep (zie hierboven) om de achterklep te sluiten. 9

10 Instappen Wanneer de achterklep bijna gesloten is, valt hij langzaam dicht in de volledig gesloten stand. Als het voertuig eerder vergrendeld was, worden alle portieren automatisch opnieuw vergrendeld in de eerdere vergrendelde status en wordt het beveiligingssysteem opnieuw ingeschakeld. Opmerking: als u op een bedieningselement voor de achterklep drukt terwijl de achterklep bezig is met openen of sluiten, stopt de beweging van de achterklep. Als u echter op een bedieningselement voor de achterklep drukt terwijl de achterklep langzaam dicht valt, wordt het verzoek tot openen genegeerd. Zorg voordat u de achterklep bedient dat niemand lichaamsdelen op een plaats houdt waarin ze door de achterklep bekneld kunnen raken. Merk op dat de functie voor het langzaam dichtvallen van de achterklep niet is voorzien van een obstructiedetectie. Zelfs met een obstructiedetectie bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs de dood. Terwijl de achterklep open staat, zijn het vergrendelpaneel en het slot toegankelijk. Vergrendel het slot niet met de hand, omdat de achterklep daarna langzaam dicht kan vallen en voorwerpen of lichaamsdelen bekneld kunnen raken. Obstructiedetectie tijdens het openen: als een voorwerp wordt gedetecteerd dat het openen van de achterklep kan hinderen, stopt de achterklep met bewegen. Verwijder eventuele obstructies en druk nogmaals op de ontgrendelknop op de achterklep om deze te openen. Obstructiedetectie tijdens het sluiten: als een voorwerp wordt gedetecteerd dat het sluiten van de achterklep kan hinderen, stopt de achterklep met bewegen en gaat hij een klein stukje verder open. U hoort een geluidssignaal ter bevestiging dat het vergrendelen is mislukt. Verwijder eventuele obstructies en druk nogmaals op de vergrendelknop op de achterklep om deze te sluiten. OPENINGSHOOGTE VAN DE ACHTERKLEP U kunt voor de elektrische achterklep een maximale openingshoogte instellen. Dit is handig in parkeerruimtes met lage plafonds of gewoon voor het gemak. 1. Open de achterklep tot de hoogte die u wilt instellen als de openingshoogte. Druk op een bedieningselement voor de achterklep om de beweging te stoppen of pas de openingshoogte handmatig aan. 2. Zorg dat de achterklep gedurende ten minste drie seconden niet beweegt. 3. De openingshoogte instellen: houdt de vergrendelknop op de achterklep ingedrukt totdat u een geluidssignaal hoort. 4. Sluit de achterklep en open hem weer om te controleren of deze tot de geprogrammeerde hoogte open gaat. Opmerking: als na het uitvoeren van stap 3 van de procedure de achterklep automatisch sluit, is de gewenste openingshoogte niet ingesteld. Herhaal de procedure en voer alle stappen nauwkeurig uit. U kunt de maximale openingshoogte weer terugstellen door de bovenstaande handelingen te herhalen, maar de achterklep met de hand helemaal te openen zodra hij de geprogrammeerde openingshoogte bereikt en daarna de vergrendelknop ingedrukt te houden. Verlies van de geprogrammeerde openingshoogte: de elektrische achterklep kan de geprogrammeerde openingshoogte uit het geheugen verliezen als meerdere voorwerpen worden gedetecteerd of als de accu bijna leeg is. De elektrische bediening kan worden geblokkeerd. 10

11 Instappen De achterklep terugstellen: 1. Sluit de achterklep met de hand. 2. Druk op een bedieningselement voor ontgrendelen. 3. Laat de achterklep elektrisch volledig openen of openen tot de eerder ingestelde openingshoogte. 4. Druk kort op de vergrendelknop. 5. Laat de achterklep elektrisch volledig sluiten. Het geheugen voor de geprogrammeerde openingshoogte van de elektrische achterklep is nu teruggesteld. DE BATTERIJ VAN DE SMART-SLEUTEL VERVANGEN Opmerking: er zijn twee soorten Smart-sleutels. Raadpleeg de informatie die van toepassing is voor de soort Smart-sleutel die bij het voertuig wordt geleverd. Als de batterij vervangen moet worden, zal het effectieve bereik aanzienlijk kleiner zijn en zal het systeem de mededeling BATTERIJ SMART-SLEUTEL BIJNA LEEG op het message centre weergeven. Om de batterij te vervangen dient u als volgt te werk te gaan: 1. Houd het ontgrendelknopje ingedrukt. 2. Open de zijkant. 3. Trek de batterijhouder uit en verwijder de batterij uit de houder. 4. Plaats de nieuwe batterij, type CR2032, in de batterijhouder met het plusteken (+) naar boven. De batterij is verkrijgbaar bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. 11

12 Instappen Om de batterij te vervangen dient u als volgt te werk te gaan: 1. Schuif het kapje in de richting van de pijl totdat u een klik hoort. Verwijder het kapje. 2. Haal de behuizing van de Smart-sleutel met het sleutelblad voor noodgevallen uit elkaar. 3. Plaats de nieuwe batterij, type CR2032, in de batterijhouder met het plusteken (+) naar boven. De batterij is verkrijgbaar bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Opmerking: raak de nieuwe batterij zo weinig mogelijk aan, omdat vocht/vet op uw vingers de gebruiksduur van de batterij kan verkorten en contacten doen corroderen. Zet de onderdelen in de omgekeerde volgorde weer in elkaar en zorg dat ze goed op hun plaats vastklikken. De batterij weggooien: u dient lege batterijen op de juiste manier als afval te laten verwerken, aangezien ze schadelijke stoffen bevatten. Vraag uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur of de plaatselijke autoriteiten om advies over afvalverwerking. 12

13 Uitstappen Uitsta ppen ENKELVOUDIG VERGRENDELEN Druk kort op de vergrendeltoets van de Smart-sleutel om het voertuig enkelvoudig te vergrendelen en het omtrekalarm in te schakelen. De alarmknipperlichten knipperen ter bevestiging. Met enkelvoudig vergrendelen sluit u het voertuig af en kunnen de portieren niet van buitenaf geopend worden. De portieren kunnen nog wel van binnenuit ontgrendeld en geopend worden. In deze stand wordt alleen het omtrekalarm ingeschakeld. Raadpleeg 13, OMTREKALARM. Opmerking: u dient deze functie te gebruiken wanneer u bijvoorbeeld met een veerboot reist, wanneer u huisdieren in het voertuig moet achterlaten, wanneer u een portierruit open laat staan enz. DUBBELVERGRENDELEN Sluit het voertuig nooit met dubbelvergrendelen af wanneer er personen, kinderen of huisdieren in zitten. In een noodgeval kunnen zij dan niet ontsnappen en kan het personeel van hulpdiensten ze niet snel uit het voertuig halen. Druk binnen drie seconden twee keer op de vergrendeltoets van de Smart-sleutel om het voertuig te dubbelvergrendelen en het groot alarm in te schakelen. De alarmknipperlichten knipperen twee keer ter bevestiging. Met dubbelvergrendelen sluit u het voertuig af en kunnen de portieren noch van binnenuit noch van buitenaf worden geopend. Wanneer u het voertuig dubbelvergrendeld hebt, kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend. Dit geeft een extra beveiliging wanneer u het voertuig onbeheerd achterlaat. Het voertuig kan niet geopend worden door een ruit in te slaan en de portiersloten van binnenuit te gebruiken. Bovendien wordt het groot alarm ingeschakeld bij dubbelvergrendelen. Raadpleeg 13, GROOT ALARM. Opmerking: in deze stand zorgt een open ruit of zonnedak dat het alarm afgaat als gevolg van luchtstromen. Zorg daarom dat alle ruiten en het zonnedak volledig zijn gesloten voordat u het voertuig dubbelvergrendelt. OMTREKALARM Het omtrekalarm wordt ingeschakeld wanneer het voertuig enkelvoudig wordt vergrendeld (raadpleeg 13, ENKELVOUDIG VERGRENDELEN). Als het alarm is ingeschakeld, zal het afgaan als: de motorkap, de achterklep of een van de portieren wordt geopend; de voertuigaccu wordt losgekoppeld; iemand de alarmsirene probeert los te koppelen. GROOT ALARM Het groot alarm wordt ingeschakeld wanneer het voertuig wordt dubbelvergrendeld (raadpleeg 13, DUBBELVERGRENDELEN). Als het alarm is ingeschakeld, zal het afgaan als: de motorkap, de achterklep of een van de portieren wordt geopend; het systeem binnenin het voertuig beweging detecteert; iemand een portierruit, de voor- of achterruit of het glas van het zonnedak inslaat; het voertuig wordt opgetild of gekanteld; de voertuigaccu wordt losgekoppeld; iemand de alarmsirene probeert los te koppelen. BEVEILIGING VAN DE PASSAGIERSRUIMTE U kunt de beveiliging van de passagiersruimte (een functie van het groot alarm) tijdelijk uitschakelen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). Opmerking: als deze functie is ingeschakeld, wordt hij actief wanneer het voertuig de volgende keer met de Smart-sleutel dubbel wordt vergrendeld. 13

14 Uitstappen VERGRENDELEN ZONDER SLEUTEL Sluit het voertuig nooit met dubbelvergrendelen af wanneer er personen, kinderen of huisdieren in zitten. In een noodgeval kunnen zij dan niet ontsnappen en kan het personeel van hulpdiensten ze niet snel uit het voertuig halen. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Opmerking: vergrendelen zonder sleutel werkt alleen als het systeem detecteert dat de Smart-sleutel zich buiten het voertuig bevindt. Als er op het moment dat u op de knop drukt geen Smart-sleutel aanwezig is, hoort u twee geluidssignalen. Het voertuig wordt niet automatisch vergrendeld. U kunt het voertuig enkelvoudig vergrendelen door één keer op de knop voor vergrendelen zonder sleutel (met pijl aangegeven) op de portierkruk te drukken. De alarmknipperlichten knipperen één keer ter bevestiging. Bij voertuigen voor sommige markten hoort u tevens een geluidssignaal. Druk binnen drie seconden twee keer op de knop voor vergrendelen zonder sleutel (met pijl aangegeven) om het voertuig te dubbelvergrendelen. De alarmknipperlichten knipperen twee keer ter bevestiging (met een langere tweede knippering). Bij voertuigen voor sommige markten hoort u tevens een dubbel geluidssignaal. U kunt de comfortvergrendeling van de ruiten inschakelen door de knop voor vergrendelen zonder sleutel drie seconden lang ingedrukt te houden. Het voertuig wordt ook vergrendeld en het beveiligingssysteem wordt ingeschakeld. Opmerking: de ruiten worden alleen gesloten terwijl u op de knop drukt. Als u het voertuig volledig wilt beveiligen, houdt u de knop ingedrukt totdat alle ruiten volledig zijn gesloten. COMFORTVERGRENDELING Voordat u het voertuig met comfortvergrendeling afsluit, dient u eerst te controleren of er geen lichaamsdelen van kinderen of huisdieren, of obstructies in een opening zitten. Er zijn beveiligingsmechanismen aangebracht om ernstig letsel te voorkomen, maar verwondingen blijven mogelijk. Houd de vergrendeltoets van de Smart-sleutel drie seconden lang ingedrukt. Het voertuig wordt enkelvoudig vergrendeld en het groot alarm wordt onmiddellijk ingeschakeld. Na drie seconden worden alle open voorportierruiten gesloten. De achterportierruiten worden niet gesloten; u moet deze op de normale manier sluiten. U kunt deze functie in-/uitschakelen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). 14

15 Uitstappen PORTIERSLOTEN EN PORTIERHENDELS U kunt van binnenuit alle portieren vergrendelen door de vergrendelhendel op het bestuurders- of voorpassagiersportier (1) in te drukken. U kunt elk achterportier afzonderlijk vergrendelen door de betreffende vergrendelhendel in te drukken. U kunt een voorportier openen en ontgrendelen door aan de portierhendel (2) te trekken. Om een achterportier te ontgrendelen en openen bedient u eerst de vergrendelhendel en trekt u daarna aan de portierhendel. Hoofdvergrendel-/ontgrendeltoetsen: druk voor het vergrendelen (4) of ontgrendelen (3) van het voertuig op de betreffende toets op het portier. Opmerking: de hoofdontgrendeltoets werkt niet als u het voertuig met de Smart-sleutel hebt vergrendeld. NIET GOED DICHT Als een van de portieren, de motorkap of de achterklep niet helemaal dicht is wanneer u het voertuig probeert te vergrendelen, kan het voertuig niet worden vergrendeld en hoort u twee geluidssignalen. Het voertuig wordt niet volledig vergrendeld zolang de portieren, de motorkap en de achterklep niet helemaal dicht zijn. HET ALARM UITSCHAKELEN NADAT HET IS AFGEGAAN Als het alarm is afgegaan, kan het worden uitgeschakeld door op de ontgrendeltoets van de Smart-sleutel te drukken of door de Smart-sleutel tegen de onderkant van de stuurkolom te houden (raadpleeg 81, ALS DE MOTOR NIET WIL STARTEN). 15

16 Stoelen voorin Stoelen voorin ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Afstelling van de polstering: A. De polstering opblazen B. De polstering leeg laten lopen 2. Afstelling van de lendensteun 3. Verstelling van de rugleuning 4. Hoogteverstelling 5. Verstelling van de zitkussenrand 6. Verstelling naar voren en achteren U kunt de stoelen pas verstellen wanneer de Smartsleutel zich in het voertuig bevindt en u het contact hebt ingeschakeld. 16

17 Stoelen voorin BEPERKING VAN DE STOELBEWEGING Als de stoelbeweging onverwachts stopt tijdens het verstellen, moet u op eventuele obstakels controleren en deze verwijderen. Nadat u eventuele obstakels hebt verwijderd, kunt u het mechanisme voor het verstellen van de stoel als volgt terugstellen: Druk nogmaals op de schakelaar om verder te gaan met het verstellen en houd de schakelaar twee seconden lang ingedrukt. Zodra de stoel weer beweegt, houdt u de schakelaar ingedrukt totdat de stoel volledig in die richting is versteld. De stoel kan nu als normaal worden versteld. Opmerking: als er geen obstakels zichtbaar zijn, maar de stoel niet normaal kan worden versteld, neemt u contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur. IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN De bestuurder en de passagier voorin mogen de rugleuning van hun stoel tijdens het rijden niet helemaal achterover zetten. U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. De stoel, de hoofdsteun, de veiligheidsgordel en de airbags dragen bij aan de bescherming van de gebruiker. Het juiste gebruik van deze onderdelen zal u een betere bescherming geven. U dient daarom de onderstaande punten in acht te nemen: 1. Zit rechtop met de onderkant van uw ruggengraat zo ver mogelijk naar achteren en de rugleuning niet verder dan 30 graden achterover. 2. Zet de bestuurdersstoel niet te dicht bij het stuurwiel. Als beste stand bevelen wij een minimumafstand aan van 254 mm (10 inch) tussen het borstbeen en de afdekking van de stuurwielairbag. Houd het stuurwiel in de juiste positie, waarbij u uw armen iets buigt. Verstel de hoofdsteun zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de hartlijn van het hoofd ligt. Doe de veiligheidsgordel zodanig om dat hij midden tussen uw nek en schouder loopt. Breng de gordel strak over uw heupen aan, niet over uw buik. Zorg dat uw rijpositie comfortabel is en u in staat stelt om de volledige controle over het voertuig te behouden. 17

18 Stoelen voorin INKLAPBARE ARMSTEUN De inklapbare armsteun kan in de verticale stand worden weggeborgen. Draai aan de knop (met pijl aangegeven) om de gewenste hoogte in te stellen. ZITPOSITIEGEHEUGEN Nadat u de elektrisch verstelbare bestuurdersstoel, de stuurkolom (raadpleeg 23, HET STUURWIEL VERSTELLEN) en de buitenspiegels (raadpleeg 49, BUITENSPIEGELS) in uw ideale zitpositie hebt versteld, kunnen deze instellingen voor toekomstig gebruik door het voertuig worden opgeslagen. 1. Druk op de opslagtoets van het geheugen (M) om de geheugenfunctie in te schakelen. 2. Druk binnen vijf seconden op een van de voorkeuzetoetsen om de huidige instellingen op te slaan. Op het message centre wordt GEHEUGEN 1, 2 of 3 OPGESLAGEN weergegeven en hoort u een geluidssignaal om te bevestigen dat de instellingen zijn opgeslagen. 3. U kunt een opgeslagen positie terugroepen door op de betreffende voorkeuzetoets te drukken. Op het message centre wordt de mededeling INHOUD GEHEUGEN 1, 2 of 3 weergegeven. Het systeem slaat een zitpositie alleen op tijdens de vijf seconden dat het geheugen actief is. Eventuele eerder opgeslagen instellingen worden tijdens het opslaan van de zitpositie overschreven. 18

19 Stoelen achterin Stoelen achterin DE STOELEN ACHTERIN INKLAPPEN Zorg altijd dat de voorwerpen die u in het voertuig meeneemt goed vast zitten. U mag onder geen enkele voorwaarde toestaan dat passagiers in de kofferruimte meerijden. Zorg bij het omhoog zetten van de rugleuning(en) dat het vergrendelmechanisme helemaal in het slot valt. Als de rugleuning(en) niet volledig wordt (worden) vergrendeld, zijn er rode markeringen zichtbaar rond de ontgrendelhendel(s) van de rugleuning(en). Zorg bij het opklappen van de stoelen achterin dat de veiligheidsgordels goed vóór de stoelen langs lopen en niet achter de stoelen vast zitten. Trek de hoofdsteunen omhoog naar de juiste positie voordat de stoelen weer worden gebruikt. U kunt de gedeelde inklapbare achterbank helemaal inklappen, zodat u een lading met grote afmetingen kunt vervoeren, of gedeeltelijk inklappen voor een lading met grote afmetingen, terwijl er nog steeds ruimte voor passagiers overblijft. De stoel(en) inklappen: 1. Zet de hoofdsteun(en) helemaal omlaag. 2. Trek aan de riem van het gewenste zitkussen om het kussen verticaal omhoog te zetten. 3. Trek aan de ontgrendelhendel van de rugleuning en klap de rugleuning in tot de vergrendelde positie. 19

20 Stoelen achterin De stoel(en) opklappen: Zo klapt u de armsteun omlaag: 1. Trek aan de riem aan de achterkant van de stoel om de rugleuning te ontgrendelen. 2. Klap de rugleuning op totdat de rugleuning en de ontgrendelhendel op hun plaats klikken. 3. Zorg dat de veiligheidsgordel goed vóór de stoel langs loopt. 4. Duw het zitkussen stevig naar beneden. 1. Trek aan de lus aan de bovenkant van de middelste stoel. 2. Klap de armsteun omlaag naar de gewenste positie. U kunt de armsteun opbergen door deze omhoog te klappen en in de rugleuning te drukken totdat hij op zijn plaats klikt. 20

21 Hoofdsteunen Hoofd steunen HOOFDSTEUNEN VOORIN Verstel de hoofdsteun zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de hartlijn van het hoofd ligt. Een verkeerd ingestelde hoofdsteun vergroot het risico op ernstig letsel of zelfs de dood bij een botsing. U kunt de hoofdsteun naar voren of naar achteren kantelen. Voor meer bescherming bij een aanrijding moet u de hoofdsteun zodanig voorover kantelen dat hij zich zo dicht mogelijk bij het achterhoofd bevindt zonder in de weg te zitten. U mag niet met het voertuig rijden terwijl uw hoofdsteun of de hoofdsteunen van de bezette stoelen verwijderd zijn. Het ontbreken van een juist ingestelde hoofdsteun vergroot het risico op nekletsel bij een botsing. Verstel de hoofdsteunen nooit tijdens het rijden. Berg een verwijderde hoofdsteun altijd goed op. 1. Druk de vergrendeling in om de hoofdsteun los te zetten. 2. Zet de hoofdsteun, terwijl u de vergrendeling ingedrukt houdt, omhoog of omlaag in de gewenste positie. 3. Kantel de hoofdsteun handmatig voorover, zodat hij zich zo dicht mogelijk bij het achterhoofd bevindt zonder in de weg te zitten. U kunt handmatig verstelbare hoofdsteunen zo nodig verwijderen (bijvoorbeeld wanneer u een groter kinderzitje op de stoel wilt aanbrengen). Zet de hoofdsteun in de hoogste stand en druk de vergrendeling in. Til de hoofdsteun uit de rugleuning. Zorg dat de hoofdsteun weer wordt aangebracht voordat de stoel wordt gebruikt. U kunt de hoofdsteun weer aanbrengen door deze in de juiste richting te houden, de geleidestangen in de gaten te steken en de hoofdsteun omlaag te duwen totdat u een klik hoort. Opmerking: raadpleeg 28, KINDERZITJES voor informatie over het op de juiste manier aanbrengen van kinderzitjes. 21

22 Hoofdsteunen HOOFDSTEUNEN ACHTERIN Verstel de hoofdsteun zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de hartlijn van het hoofd ligt. Een verkeerd ingestelde hoofdsteun vergroot het risico op ernstig letsel of zelfs de dood bij een botsing. U mag niet met het voertuig rijden terwijl uw hoofdsteun of de hoofdsteunen van de bezette stoelen verwijderd zijn. Berg een verwijderde hoofdsteun altijd goed op. Verstellen: 1. Druk de vergrendelknop in de rand in. 2. Zet de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat de bovenkant van de steun even hoog is als de bovenkant van het hoofd van de passagier. Verwijderen: 1. Druk de vergrendelknop in de rand in. 2. Til de hoofdsteun uit de rugleuning. Aanbrengen: 1. Houd de hoofdsteun in de juiste richting. 2. Steek de geleidestangen van de hoofdsteun in de gaten in de rugleuning. 3. Duw de hoofdsteun omlaag totdat u een klik hoort. 22

23 Stuurwiel Stuurwiel HET STUURWIEL VERSTELLEN Verstel de stuurkolom nooit tijdens het rijden. 1. Elektrisch verstellen: schuif de knop omhoog en omlaag om de kantelhoek/hoogte aan te passen. Schuif de knop naar voren of naar achteren om het stuurwiel van u af of naar u toe te bewegen. 2. Handmatig verstellen: zet de vergrendelhendel (onder de stuurkolom) omlaag om te ontgrendelen. Verstel de stuurkolom omhoog of omlaag en naar voren of naar achteren in de gewenste stand. Zet de hendel helemaal omhoog om de stuurkolom weer te vergrendelen. 3. Stuurwielverwarming: druk op de schakelaar voor in- en uitschakelen. Het lampje in de schakelaar brandt oranje wanneer de verwarming is ingeschakeld. Wanneer de verwarming is uitgeschakeld, brandt het lampje groen (wanneer de koplampen zijn ingeschakeld) of brandt het niet (wanneer de koplampen zijn uitgeschakeld). IN- EN UITSTAPFUNCTIE Als de stuurkolomverstelknop (1) in de stand AUTO staat, worden de standen van de stuurkolom en de bestuurdersstoel automatisch aangepast voor extra ruimte bij het in- en uitstappen. De stuurkolom gaat naar de hoogste stand en de bestuurdersstoel naar de laagste stand wanneer u het bestuurdersportier opent om het uitstappen te vergemakkelijken. Wanneer u het bestuurdersportier sluit en het contact inschakelt, gaan de bestuurdersstoel en de stuurkolom terug naar de voorgaande standen. Opmerking: als u de stuurkolom of de bestuurdersstoel tijdens een instap- en uitstapverplaatsing verstelt, stopt de stuurkolom of de stoel zijn beweging. Draai de knop rechtsom naar de stand voor handmatig verstellen om te voorkomen dat de bestuurdersstoel en de stuurkolom automatisch bewegen. Opmerking: als u de stuurkolomverstelknop uit de stand AUTO beweegt terwijl de bestuurdersstoel en de stuurkolom in de uitstappositie staan, zullen de bestuurdersstoel en de stuurkolom terug bewegen naar hun voorgaande posities zodra u het bestuurdersportier dicht doet en het contact inschakelt. 23

24 Beveiliging van de inzittenden Beveiliging van de inzittenden VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERSLOTEN 1. Hoogteafstelling van de veiligheidsgordels: druk hierop om de sluiting te openen. Houd de sluiting ingedrukt en duw de mechanismeschuif omhoog of omlaag naar de gewenste hoogte. Zorg dat het vergrendelmechanisme op slot zit. Wanneer de veiligheidsgordel goed is gepositioneerd, moet hij over het sleutelbeen midden tussen de nek en het uiteinde van uw schouder lopen. De passagiers achterin dienen zo mogelijk ook hun zitpositie aan te passen om dezelfde veiligheidsgordelpositie te verkrijgen. Zorg dat de hoogte goed is afgesteld en het mechanisme op zijn plaats is vergrendeld voordat u met het voertuig gaat rijden. Wij raden het gebruik af van comfortklemmen of voorzieningen waardoor de veiligheidsgordel minder strak om het lichaam sluit. Er mogen geen modificaties worden uitgevoerd of toevoegingen worden aangebracht die het strak trekken van de veiligheidsgordel door de verstelinrichtingen voorkomen, of waardoor de veiligheidsgordel niet aangepast kan worden, zodat hij strak komt te zitten. 24

25 Beveiliging van de inzittenden 2. Een veiligheidsgordel omdoen: trek de gordel soepel uit en zorg dat de gordelhoogte, de stoel en uw positie op de stoel juist zijn. Veiligheidsgordels oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van de gordel nooit over de onderbuik. Doe veiligheidsgordels altijd zo stevig mogelijk om als comfortabel is, zodat ze de bescherming kunnen bieden waarvoor ze zijn ontworpen. Een losse gordel biedt de drager nauwelijks voldoende bescherming. Doe nooit een veiligheidsgordel om terwijl de gordelriem verdraaid zit. Elke veiligheidsgordel mag door slechts één persoon worden gebruikt. Het is gevaarlijk om een passagier met een kind op schoot één veiligheidsgordel om te doen. De inzittenden van de stoelen voorin mogen niet rijden terwijl de rugleuning meer dan 30 graden achterover staat. Als dit toch gebeurt, wordt de door de veiligheidsgordel gegeven bescherming verkleind. U mag nooit iets zachts tussen uzelf en de veiligheidsgordel plaatsen. Dit kan gevaarlijk zijn en vermindert de doeltreffendheid van de veiligheidsgordel bij het voorkomen van letsel. 3. Een veiligheidsgordel vastmaken: steek terwijl de veiligheidsgordel goed om u heen zit de metalen gesp in het dichtstbijzijnde gordelslot. Druk erop totdat u een klik hoort. U kunt de veiligheidsgordel losmaken door op de rode knop te drukken. Opmerking: wanneer u de veiligheidsgordel losmaakt, raden wij u aan de riem vast te houden voordat u op de ontgrendelknop drukt. Hiermee voorkomt u dat de gordel te snel wordt opgerold. 4. Veiligheidsgordels gebruiken tijdens zwangerschap: leg de heupgordel comfortabel over de heupen, onder de buik. Leg het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en langs de zijkant van de buik. Doe de veiligheidsgordel voor de veiligheid van de moeder en het ongeboren kind altijd op de juiste manier om. Gebruik nooit alleen de heupgordel en gebruik nooit alleen de schoudergordel terwijl u op de heupgordel zit. Deze beide handelingen zijn uiterst gevaarlijk en kunnen de kans op ernstig letsel in geval van een verkeersongeluk of tijdens een noodstop vergroten. U mag nooit iets zachts tussen uzelf en de veiligheidsgordel steken om de stoot bij een eventueel ongeluk op te vangen. Dit kan erg gevaarlijk zijn en vermindert de doeltreffende werking van de veiligheidsgordel voor het voorkomen van letsel. Zorg dat de veiligheidsgordel niet los of verdraaid zit. 25

26 Beveiliging van de inzittenden 5. Kindersloten: wanneer u kinderen achterin laat meerijden, raden wij u aan om de portierhendels aan de binnenkant van de achterportieren te deactiveren. U kunt het kinderslot als volgt in- of uitschakelen: Doe het portier open, zodat u bij het kinderslot kunt komen. Steek het sleutelblad (raadpleeg 4, HET VOERTUIG ONTGRENDELEN) in de gleuf en verdraai het een kwartslag om de portierhendel aan de binnenkant naar wens te activeren of deactiveren. VEILIG GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Zorg dat er geen poetsmiddelen, oliën en chemicaliën en vooral geen accuzuur op de veiligheidsgordels komen. Om de veiligheidsgordels op een veilige manier schoon te maken kunt u milde zeep en water gebruiken. Vervang de gordel als hij gerafeld of vuil is of beschadigingen vertoont. Het is uitermate belangrijk dat u de volledige veiligheidsgordel door een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur laat vervangen als u de gordel tijdens een zware botsing om hebt gehad, ook al is de schade aan de veiligheidsgordel niet zichtbaar. Wanneer u schade, slijtage, scheurtjes, defecten of een slechtere werking bij de veiligheidsgordels opmerkt, dient u het voertuig naar een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur te brengen om het meteen te laten inspecteren. U mag het voertuig niet gebruiken wanneer de veiligheidsgordels niet goed werken. Draag nooit harde, breekbare of scherpe voorwerpen tussen uzelf en de veiligheidsgordel. Alle personen in het voertuig moeten een veiligheidsgordel omdoen, voor elke rit, hoe kort die ook is. U mag nooit alleen het heupgordel- of schoudergordelgedeelte van een heup-/ schoudergordel omdoen. Deze beide acties zijn uitermate gevaarlijk en kunnen de kans op letsel vergroten. Als u de veiligheidsgordels gebruikt om andere voorwerpen dan inzittenden vast te zetten, dient u erop te letten dat u de gordels niet beschadigt of over scherpe randen aanbrengt. 26

27 Beveiliging van de inzittenden CONTROLES VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Opmerking: als u het voertuig op een helling hebt geparkeerd, kan het gordelmechanisme blokkeren. Dit is geen defect en u dient de gordel voorzichtig uit het bovenste verankeringspunt te trekken. U dient de veiligheidsgordels regelmatig te controleren om te kijken of er in de riem losse draadjes, scheurtjes of slijtplekken zitten en of het mechanisme, de gordelsloten, afstellers en bevestigingspunten nog in orde zijn en goed vast zitten. Geef met de veiligheidsgordel om een snelle opwaartse ruk aan de riem in de buurt van de gesp. Het gordelslot moet goed vast blijven zitten. Terwijl de veiligheidsgordel niet is omgedaan, trekt u de veiligheidsgordel helemaal tot aan de aanslag uit de oprolautomaat. Controleer of de gordel soepel uitrolt, zonder haperingen. Laat de gordel helemaal oprollen, waarbij u nogmaals controleert of hij soepel loopt. Trek de veiligheidsgordel gedeeltelijk uit, houd de gesp stevig vast en geef een snelle ruk naar voren. Het mechanisme van de oprolautomaat moet vergrendelen en verder uittrekken onmogelijk maken. Als een van de veiligheidsgordels niet aan deze criteria voldoet, dient u onmiddellijk contact op te nemen met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. WAARSCHUWINGSLAMPJE VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Als de bestuurder zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan terwijl het voertuig rijdt, hoort u een geluidssignaal en gaat het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels branden. Het systeem activeert het geluidssignaal en het waarschuwingslampje ook wanneer er iemand op de voorpassagiersstoel zit die zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan. Opmerking: op de passagiersstoel geplaatste voorwerpen kunnen het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels ook activeren. Wij raden u aan om eventueel op de passagiersstoel geplaatste voorwerpen met de veiligheidsgordel vast te zetten. 27

28 Beveiliging van de inzittenden KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind voorin te vervoeren (niet toegestaan in Australië), zet de stoel dan helemaal naar achteren en plaats het kind in een goedgekeurd, naar voren gericht kinderzitje. Gebruik geen naar achteren gericht kinderzitje; een airbag kan tijdens het opblazen de stoel raken en ernstig letsel veroorzaken. Gebruik geen naar voren gericht kinderzitje totdat het kind dat erin zit zwaarder is dan het minimumgewicht van 9 kg en het kind zelf rechtop kan zitten. Totdat het kind twee jaar oud is, zijn de ruggengraat en de nek van het kind niet sterk genoeg om letsel bij een frontale botsing te voorkomen. U mag niet toestaan dat een passagier een baby of peuter op haar/zijn schoot laat zitten. De kracht van de botsing kan het effectieve lichaamsgewicht wel dertig keer verhogen, zodat het kind onmogelijk vast kan worden gehouden. Voor kinderen is een zitverhoging nodig die voor hun leeftijd en grootte geschikt is, zodat u de veiligheidsgordels goed bij kinderen kunt omdoen en het risico op letsel bij een botsing wordt verkleind. U kunt kinderen bij een botsing in gevaar brengen wanneer het kinderzitje niet goed in het voertuig is vastgezet. Gebruik geen kinderzitje dat over de rugleuning gehaakt moet worden. U kunt dit type zitje niet voldoende vastzetten en het is onwaarschijnlijk dat uw kind hierin veilig is. Groot gevaar! Op een stoel waarvoor een airbag is gemonteerd, mag u geen kinderzitje aanbrengen waarbij het kind achteruit kijkt! De veiligheidsgordels in uw voertuig zijn ontworpen voor volwassenen en grotere kinderen. Voor hun veiligheid is het uitermate belangrijk dat alle peuters en kinderen jonger dan 12 jaar beveiligd worden in een kinderzitje dat voor hun leeftijd en grootte geschikt is. Dit symbool is op het uiteinde van het dashboard aan de passagierskant geplakt en waarschuwt tegen het gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de passagiersstoel wanneer de passagiersairbag is gemonteerd en in werking is. Als een kind toch op de passagiersstoel moet meerijden (en dit wettelijk is toegestaan), raadt Land Rover u aan om de onderstaande voorbereidingen te treffen voordat u het kinderzitje aanbrengt: Schakel de passagiersairbag uit. Zet de passagiersstoel helemaal naar achteren. Verstel de lendensteun, zodat hij in de stand voor minimale steun staat. Zet het zitkussen in de hoogste stand. Als u het zitkussen onder een hoek kunt zetten, stelt u de laagste stand in. Zet de rugleuning helemaal rechtop. Zet het verstelbare bovenste verankeringspunt van de veiligheidsgordel in de laagste positie. 28

29 Beveiliging van de inzittenden CONTROLELIJST VOOR KINDERZITJES Neem elke keer dat er een kind in het voertuig meerijdt de onderstaande punten in acht: Gebruik geschikte kinderzitjes. Volg de instructies van de fabrikant van het beveiligingssysteem nauwkeurig op. Verstel bij elke rit de tuigjes voor elk kind afzonderlijk. Zorg dat de veiligheidsgordel voor volwassenen helemaal strak zit. Maak het riempje altijd vast aan het bovenste verankeringspunt wanneer u een ISOFIXkinderzitje aanbrengt. Controleer altijd of het kinderzitje goed is vastgezet. Kleed het kind niet in ruimzittende kleren, of vul de ruimte tussen het kind en het zitje niet op met een kussen of iets dergelijks. Controleer regelmatig of de kinderzitjes nog goed passen en in orde zijn. Als het zitje niet meer goed past of duidelijk versleten/ beschadigd is, dient u het kinderzitje onmiddellijk te vervangen. Geef het goede voorbeeld draag altijd uw veiligheidsgordel. De verankeringspunten van het systeem zijn zodanig ontworpen dat ze alleen de belastingen kunnen weerstaan die door correct aangebrachte kinderzitjes worden veroorzaakt. U mag ze onder geen enkele voorwaarde gebruiken voor het vastzetten van veiligheidsgordels voor een volwassene, tuigjes of voor het aan het voertuig bevestigen van andere voorwerpen of apparaten. 29

30 Beveiliging van de inzittenden KINDERZITJES AANBRENGEN Op het moment dat dit instructieboekje werd gedrukt, waren de gegevens in de tabel juist. De beschikbaarheid van kinderzitjes is echter aan wijzigingen onderhevig. Vraag voor de meest recente aanbevelingen advies bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Opmerking: de informatie in de volgende tabel is wellicht niet in alle landen van toepassing. Vraag bij twijfel over het juiste type en/of het op de juiste manier aanbrengen van kinderzitjes om advies bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Zitplaats Passagier voorin* Stoelen achterin U = Geschikt voor kinderzitjes in de algemene categorie, die voor deze gewichtsgroep zijn goedgekeurd. * = Controleer voordat u een kinderzitje op deze plaats aanbrengt altijd eerst of de passagiersairbag is uitgeschakeld. De rugleuning moet helemaal rechtop staan. Als de hoofdsteun is verwijderd, zorgt u dat de hoofdsteun weer wordt aangebracht voordat de stoel wordt gebruikt. Botsingstatistieken geven aan dat kinderen het veiligst zijn wanneer ze goed vast zitten in een kinderzitje dat achterin is vastgezet. Opmerking: de leeftijden zijn bij benadering. Bij twijfel dient u het gewicht van het kind, en niet de leeftijd te hanteren om een geschikt kinderzitje te kiezen. Opmerking: de wetgeving die aangeeft op welke manier kinderen mogen meerijden en waar zij moeten zitten, is tevens aan wijzigingen onderhevig. U bent er als bestuurder verantwoordelijk voor dat alle van kracht zijnde regels in acht worden genomen. Gewichtsgroep 0=t/m10kg 0 t/m 9 maanden 0+=t/m13kg 0 t/m 18 maanden I = 9 t/m 18 kg 9 maanden t/m 4jaar II = 15 t/m 25 kg 4 t/m 9 jaar III = 22 t/m 36 kg 8 t/m 12 jaar U U U U U U U U U U AANBEVOLEN KINDERZITJES Lengte/leeftijd van het kind Groepen 0 en 0+ Groep I Groepen II en III Aanbevolen zitje Britax/Römer Baby Safe Plus Britax/Römer Duo Plus Britax/Römer Kid Plus 30

31 Beveiliging van de inzittenden ISOFIX-VERANKERINGSPUNTEN (behalve Australië) Beide stoelen aan de buitenkant van de achterbank zijn zodanig uitgerust, dat u er ISOFIX-kinderzitjes op kunt aanbrengen. Dit symbool staat op een label dat in de stoelen is genaaid om de plaats van de onderste ISOFIX-verankeringspunten aan te geven. U behoort een ISOFIX-kinderzitje als volgt aan te brengen: 1. Zet de hoofdsteun omhoog of verwijder de hoofdsteun. 2. Trek de klittenband omhoog, zodat u het ISOFIXvergrendelmechanisme kunt zien. 3. Schuif het kinderzitje in het vergrendelmechanisme. 4. De buitenste stoelen achterin zijn voorzien van bovenste verankeringspunten. Zet de klep(pen) waarmee de verankeringspunten is/zijn afgedekt omlaag. 5. Maak het riempje vast aan het verankeringspunt. Opmerking: als er een riempje aan de bovenkant zit, dient u altijd te zorgen dat dit is vastgemaakt en goed is aangetrokken. 31

32 Beveiliging van de inzittenden Controleer of het kinderzitje goed vast zit. Probeer hiervoor het kinderzitje van de stoel in het voertuig weg te trekken en het kinderzitje tevens heen en weer te wrikken. Ook als het kinderzitje goed vast lijkt te zitten, dient u de verankeringspunten te controleren om zeker te weten dat het zitje werkelijk goed vast zit. Probeer ISOFIX-kinderzitjes niet op de middelste stoel achterin aan te brengen. De verankeringspunten zijn niet ontworpen voor het vastzetten van een ISOFIXkinderzitje op deze plaats. Posities van ISOFIX-kinderzitjes IUF = Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes waarbij het kind vooruit kijkt in de algemene categorie, die voor gebruik in deze gewichtsgroep zijn goedgekeurd. IL = Deze ISOFIX-kinderzitjes behoren tot de categorieën voor gebruik in het betreffende voertuig, beperkt of semi-algemeen. X = Niet geschikt voor het aanbrengen van ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichtsgroep. * = Het kinderzitje dat geschikt is voor gebruik op deze plaatsen is de Britax/Römer Baby Safe Plus ISOFIX. Als het kinderzitje niet goed is verankerd, is het risico dat het kind letsel oploopt bij een botsing of hard remmen bijzonder groot. Opmerking: breng een verwijderde hoofdsteun altijd weer aan nadat het kinderzitje is verwijderd. Raadpleeg 22, HOOFDSTEUNEN ACHTERIN. Op het kinderzitje aangegeven gewichtsgroep Afmetingsklasse Bevestigingen ISOFIX-posities in het voertuig Reiswieg F/G ISO L1/L2 X 0 = t/m 10 kg; 0 t/m 9 maanden E ISO R1 IL* 0+ = t/m 13 kg; 0 t/m 18 maanden C/D/E ISO R1/R2/R3 IL* I = 9 t/m 18 kg; 9 maanden t/m 4 jaar C/D A/B1/B ISO R2/R3 ISO F2/F2X/F3 X IUF II = 15 t/m 25 kg; 4 t/m 9 jaar N.v.t. N.v.t. N.v.t. III = 22 t/m 36 kg; 8 t/m 12 jaar N.v.t. N.v.t. N.v.t. Opmerking: de leeftijden zijn bij benadering. Bij twijfel dient u het gewicht van het kind, en niet de leeftijd te hanteren om een geschikt kinderzitje te kiezen. Opmerking: de informatie in de tabel is wellicht niet in alle landen van toepassing. Vraag bij twijfel over het juiste type en/of het op de juiste manier aanbrengen van kinderzitjes om advies bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Opmerking: voor de buitenste stoelen achterin zijn ISOFIX-verankeringspunten aangebracht. U mag de ISOFIX-kinderzitjes alleen op deze stoelen aanbrengen, waarbij u de aanwijzingen van de fabrikant volgt. 32

33 Beveiliging van de inzittenden VERANKERINGSPUNTEN VOOR RIEMPJES (alleen Australië) Uw voertuig is uitgerust met verankeringspunten aan de achterkant van de stoelframes op de tweede rij. U dient deze te gebruiken voor het vastmaken van de verankeringsriempjes van kinderzitjes of beveiligingssystemen. Opmerking: de middelste stoel achterin is voorzien van een verankeringspunt. U mag dit niet gebruiken voor het aanbrengen van een ISOFIX-kinderzitje. 1. Zet de kleppen omlaag om bij de verankeringspunten te komen. 2. Maak het haakje van het verankeringsriempje vast. De verankeringspunten van het systeem zijn zodanig ontworpen dat ze alleen de belastingen kunnen weerstaan die door correct aangebrachte kinderzitjes worden veroorzaakt. U mag ze onder geen enkele voorwaarde gebruiken voor het vastzetten van veiligheidsgordels voor een volwassene, tuigjes of voor het aan het voertuig bevestigen van andere voorwerpen of apparaten. Volg bij het vastmaken van verankeringsriempjes altijd de instructies op van de fabrikant van het kinderzitje of beveiligingssysteem. Leg bij het aanbrengen van een kinderzitje of beveiligingssysteem het riempje altijd langs de rugleuning omhoog en onder de hoofdsteun door. Als u een kinderzitje of beveiligingssysteem op de middelste stoel moet aanbrengen, moet de armsteun omhoog geklapt zijn (in de stoel weggeborgen). KINDERZITJES MET VERANKERINGSRIEMPJES AANBRENGEN 1. Breng het kinderzitje stevig op een van de stoelen achterin aan. 2. Leid het verankeringsriempje langs de rugleuning omhoog en onder de hoofdsteun door. 3. Maak het haakje van het verankeringsriempje vast aan het verankeringspunt op de achterkant van de rugleuning. Zorg dat het haakje van het verankeringsriempje op de juiste manier vast zit (raadpleeg de afbeelding). 4. Trek het verankeringsriempje strak volgens de instructies van de fabrikant. ZITVERHOGINGEN In gevallen waarbij een kind niet meer in een kinderzitje past omdat hij/zij te groot is, maar als hij/ zij nog wel te klein is om alleen de driepuntsgordel om te kunnen doen, raden wij voor maximale veiligheid een zitverhoging aan. Volg eerst de aanwijzingen van de fabrikant op voor het aanbrengen en gebruik, en verstel de veiligheidsgordel daarna zodanig dat hij goed past. 33

34 Beveiliging van de inzittenden AIRBAGS 1. Voorpassagiersairbag 2. Hoofdgordijnairbag 3. Zijairbags 4. Bestuurdersairbag 5. Waarschuwingssticker van de voorpassagiersairbag 6. Locatie van de uitschakelaar voor de voorpassagiersairbag 7. Werking van de uitschakelaar voor de voorpassagiersairbag Opmerking: de locaties waar airbags in het voertuig zijn gemonteerd worden aangeduid met het woord AIRBAG. 34

35 Beveiliging van de inzittenden Neem altijd contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur als: een airbag is opgeblazen; de voorkant of zijkanten van het voertuig beschadigd zijn; een onderdeel van het airbagsysteem sporen van scheuren of beschadigingen vertoont, inclusief het bekledingsmateriaal dat de airbags bedekt. De voorpassagiersairbag kan worden uitgeschakeld met de uitschakelaar voor de voorpassagiersairbag. U dient de voorpassagiersairbag alleen uit te schakelen wanneer u op de voorpassagiersstoel een kinderzitje aanbrengt waarbij het kind achteruit kijkt. Botsingtestgegevens en -statistieken tonen aan dat een goed aangebracht kinderzitje op de stoelen achterin het voertuig de veiligste plaats is voor het vervoeren van een kind. Op een stoel die door een werkende airbag beveiligd is, mag u geen kinderzitje aanbrengen. Als u dit toch doet, loopt het kind een hoog risico op ernstig letsel of zelfs de dood. U mag geen kinderzitje op de passagiersstoel aanbrengen als het waarschuwingslampje van het SRS voortdurend brandt terwijl het contact is ingeschakeld. U kunt de voorpassagiersairbag als volgt uitschakelen: 1. Haal het sleutelblad voor noodgevallen uit de Smart-sleutel. Raadpleeg 4, HET VOERTUIG ONTGRENDELEN. 2. Steek het sleutelblad voor noodgevallen in de sleuf van de schakelaar en draai de schakelaar naar de uitstand. 3. Controleer dat het airbagcontrolelampje geel brandt. Opmerking: het lampje brandt alleen als het contact is ingeschakeld. Zodra u het kinderzitje van de passagiersstoel hebt verwijderd, dient u de airbag weer in te schakelen. Als u dit nalaat, stelt u de passagier voorin bloot aan een groter risico op ernstig letsel of zelfs de dood, mocht er een ongeval plaatsvinden. Wanneer u de bedrijfsstatus van de passagiersairbag controleert, zorgt u dat het contact is ingeschakeld. 35

36 Beveiliging van de inzittenden WERKING VAN DE AIRBAGS Om de airbags te kunnen laten werken, moeten de hemelbekleding en bekledingspanelen van de portierstijlen in goede staat verkeren, juist gemonteerd en onbelemmerd zijn. U dient elke beschadiging, slijtage of verkeerde montage onmiddellijk aan uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur te melden, zodat dit onderzocht en gerepareerd kan worden. Passagiers mogen de werking van de airbags niet belemmeren door een deel van hun lichaam, of andere voorwerpen, tegen of dichtbij een airbag te plaatsen. Gebruik alleen goedgekeurde accessoires (bijvoorbeeld bekledingshoezen). Zorg dat er ruimte overblijft tussen de zijkant van het voertuig en het hoofd en de romp. Hierdoor kunnen de gordijnairbags en de in de stoelen gemonteerde zijairbags onbelemmerd worden opgeblazen. De airbags worden met hoge snelheden opgeblazen. Om de kans op letsel zo klein mogelijk te houden, dient u te zorgen dat alle inzittenden van het voertuig de veiligheidsgordels goed omdoen, goed in de stoelen zitten en de stoelen zo ver mogelijk achteruit zetten. Het opblazen van een airbag vindt in een kort ogenblik plaats en kan geen bescherming tegen de gevolgen van secundaire botsingen bieden. Onder dergelijke omstandigheden biedt een veiligheidsgordel die goed is omgedaan de enige bescherming. U mag telefoonsystemen uitsluitend laten monteren door deskundige personen die op de hoogte zijn van de werking van, en de voorschriften voor, voertuigen uitgerust met een SRS. Vraag bij twijfel om advies bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Het opblazen van airbags hangt af van de mate waarmee de passagiersruimte na een botsing van snelheid verandert. De omstandigheden van de verschillende typen botsingen (snelheid, botsingshoek, type en afmetingen van het geraakte voorwerp enz.) kunnen aanzienlijk variëren en beïnvloeden het afremmen overeenkomstig. Airbags kunnen niet goed worden opgeblazen als ze worden belemmerd. Hier volgen een aantal voorbeelden van belemmeringen: Een deel van het lichaam van een inzittende tegen, of dichtbij, een airbagafdekking Voorwerpen die op of dichtbij een airbagafdekking liggen Kleding, zonweringen of andere materialen die aan handgrepen hangen Kleding, kussens of andere materialen die in de stoel gemonteerde airbags bedekken Bekledingshoezen die niet door Land Rover zijn goedgekeurd of niet speciaal voor gebruik bij in de stoel gemonteerde airbags zijn bedoeld Deze lijst in onvolledig en u als bestuurder en passagiers blijven ervoor verantwoordelijk te waarborgen dat airbags op geen enkele manier worden belemmerd. Opmerking: de airbags en het SRS zijn niet bedoeld om in werking te treden als gevolg van: botsingen van achteren; kleine frontale botsingen; kleine aanrijdingen van opzij; hard remmen; over hobbels en door gaten in het wegdek rijden. Botsingen bij hoge snelheid kunnen ernstig letsel of zelfs de dood tot gevolg hebben, ongeacht of er veiligheidsvoorzieningen in een voertuig zijn aangebracht. De airbags kunnen bij sommige botsingsoorten geen bescherming bieden. Onder dergelijke omstandigheden biedt een veiligheidsgordel die goed is omgedaan de enige bescherming. 36

37 Beveiliging van de inzittenden VOORAIRBAGS De passagiersairbag en de bestuurdersairbag kunnen in twee stappen worden opgeblazen, afhankelijk van de hevigheid van de frontale botsing. Bij een hevige botsing worden de airbags helemaal opgeblazen om een maximale bescherming te bieden. Bij een minder hevige botsing is het volledig opblazen van de airbags niet nodig en worden de airbags dus slechts gedeeltelijk opgeblazen. ZIJ- EN GORDIJNAIRBAGS De in de stoel gemonteerde zijairbags zijn ontworpen om de borstkas te beschermen en worden alleen bij een botsing van opzij opgeblazen, en alleen aan de kant van de aanrijding. De gordijnairbags worden opgeblazen bij een botsing van opzij en als het voertuig omslaat om een grotere bescherming tegen ernstige hoofdwonden te bieden. Zij lopen langzamer leeg dan de voor- of zijairbags. GORDELSPANNERS De gordelspanners werken samen met het aanvullende beveiligingssysteem voor inzittenden (SRS) en bieden extra bescherming als zich een ernstige frontale botsing voordoet. Zij trekken de veiligheidsgordels automatisch strak, zodat de voorwaartse beweging van de inzittende voorin wordt verminderd. De gordelspanners werken slechts eenmalig en moeten daarna worden vervangen. Als u ze niet vervangt, verlaagt dit de effectiviteit van het SRS in het verlagen van het risico op ernstig letsel of zelfs de dood, mocht er een ongeval plaatsvinden. Laat na een botsing de veiligheidsgordels en de gordelspanners controleren en eventueel vervangen door een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. GEVOLGEN VAN HET OPBLAZEN VAN AIRBAGS Wanneer een airbag wordt opgeblazen, komt er een fijn poeder vrij. Dit is normaal en duidt niet op een defect. Het poeder kan echter de huid irriteren en u dient het grondig uit de ogen en eventuele sneetjes te spoelen. Het opblazen van een airbag gaat gepaard met een erg hard geluid, waardoor u mogelijk onwel kunt worden en misschien even niets kunt horen. 37

38 Beveiliging van de inzittenden WAARSCHUWINGSLAMPJE VAN DE AIRBAGS Het waarschuwingslampje van de airbags is in de instrumentengroep aangebracht en gaat branden als onderdeel van de lampjescontrole wanneer het contact wordt ingeschakeld. Als het waarschuwingslampje aangeeft dat er in het systeem een storing aanwezig is, mag u geen kinderzitje aanbrengen op de passagiersstoel. Als zich een van de onderstaande situaties voordoet met betrekking tot het waarschuwingslampje, moet u het voertuig onmiddellijk door uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur laten controleren: Het waarschuwingslampje gaat niet branden wanneer het contact wordt ingeschakeld. Het waarschuwingslampje gaat niet uit binnen zes seconden na het inschakelen van het contact. Het waarschuwingslampje gaat op een ander tijdstip branden dan bij de lampjescontrole wanneer het contact wordt ingeschakeld. ONDERHOUDSINFORMATIE VOOR DE AIRBAGS Probeer geen enkel deel van het SRS te onderhouden, repareren of modificeren of eraan te knoeien. Dit geldt ook voor de bedrading of onderdelen in de buurt van SRS-onderdelen. Als u dit toch doet, kunt u het systeem laten afgaan of het systeem buiten werking stellen. In de buurt van SRS-onderdelen of -bedrading mag u geen elektrische testapparatuur of andere apparaten gebruiken. Als u dit toch doet, kunt u het systeem laten afgaan of het systeem buiten werking stellen. U mag de nu volgende handelingen alleen laten uitvoeren door een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur of een voldoende deskundige persoon: Het verwijderen of repareren van bedrading of onderdelen in de buurt van SRS-onderdelen. Het monteren van elektrische of elektronische apparatuur en accessoires. Het modificeren van de voorkant of zijkanten van het voertuig aan de buitenkant. Het bevestigen van accessoires aan de voorkant of zijkanten van het voertuig. 38

39 Buitenverlichting Buitenverlich ting DE VERLICHTING BEDIENEN 1. Koplampen/stadslichten uitgeschakeld 2. Stadslichten ingeschakeld 3. Gedimde koplampen ingeschakeld 4. Automatische inschakeling van de verlichting: wanneer de schakelaar in deze stand staat en u het contact hebt ingeschakeld, gaan de stadslichten, de gedimde koplampen en de kentekenplaatverlichting automatisch branden zodra de omgevingslichtsterkte afneemt. Het automatische grootlicht en de koplampvertraging bij uitstappen kunnen ook worden ingeschakeld (zie hieronder). 5. Dimschakelaar van de instrumentenverlichting 6. Achtermistlichten aan/uit: wanneer de achtermistlichten zijn ingeschakeld, gaat het waarschuwingslampje van de achtermistlichten branden. 7. Voormistlichten aan/uit: wanneer de voormistlichten zijn ingeschakeld, gaat het waarschuwingslampje van de voormistlichten branden. 8. Grootlicht aan/uit/lichtsignaal: wanneer de gedimde koplampen zijn ingeschakeld, duwt u de stuurkolomhendel voor de richtingaanwijzers naar voren om naar grootlicht over te schakelen (het waarschuwingslampje van het grootlicht gaat branden). U kunt te allen tijde met grootlicht knipperen door de stuurkolomhendel even naar achteren te trekken. Opmerking: u mag geen grootlicht gebruiken wanneer u er andere weggebruikers mee kunt verblinden. 39

40 Buitenverlichting DAGVERLICHTING Wanneer de hoofdverlichtingsschakelaar in de uitstand (1) staat, gaan de gedimde koplampen, de stadslichten, de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en de zijmarkeerlichten (indien gemonteerd) automatisch branden onder de volgende voorwaarden: Het contact is ingeschakeld. De transmissie staat niet in de parkeerstand. De handrem is niet aangetrokken (losgezet) afhankelijk van de markt. Tenzij de dagverlichting wettelijk verplicht of verboden is, kan uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur de dagverlichting uit- of inschakelen. KOPLAMPVERTRAGING BIJ UITSTAPPEN Deze functie werkt wanneer de hoofdverlichtingsschakelaar in de automatische stand staat en het contact is uitgeschakeld. De koplampen blijven maximaal 240 seconden lang branden. Opmerking: u kunt de vertraging veranderen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). AUTOMATISCH GROOTLICHT Deze functie schakelt het grootlicht automatisch in en uit onder specifieke wegverlichtingsomstandigheden en op voorwaarde dat er geen lichten van andere voertuigen zijn. Het systeem wordt pas actief zodra de omgevingslichtsterkte tot onder een van tevoren ingesteld niveau is gedaald. Opmerking: wij raden u aan om het automatische grootlicht tijdens terreinrijden niet in te schakelen. Het automatische grootlicht werkt alleen als de hoofdverlichtingsschakelaar in de automatische stand (4) staat en de gedimde koplampen zijn ingeschakeld. Het systeem wordt pas actief zodra u sneller gaat rijden dan 40 km/h (25 mijl/h). Zodra u langzamer gaat rijden dan 24 km/h (15 mijl/h), schakelt het systeem zichzelf uit. Als u het grootlicht handmatig wilt inschakelen, zet u de stuurkolomhendel in de normale stand voor grootlicht. Zet de hendel weer in de middelste stand om het automatische grootlicht weer in te schakelen. U kunt handmatig overschakelen van grootlicht naar gedimde koplampen door de hendel in de stand voor het geven van een lichtsignaal te zetten. Hiermee schakelt u het automatische grootlicht uit. Zet de hendel in de stand voor grootlicht en daarna in de middelste stand om het automatische grootlicht weer in te schakelen. Een groen waarschuwingslampje in de instrumentengroep gaat branden zodra u het automatische grootlicht inschakelt. U kunt het automatische grootlicht uitschakelen door de hoofdverlichtingsschakelaar vanuit de automatische stand terug te draaien naar de stand voor koplampen. U kunt deze functie in-/uitschakelen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). 40

41 Buitenverlichting Opmerking: de volgende factoren kunnen van invloed zijn op de werking van het automatische grootlicht: Lichtweerkaatsende verkeersborden Voertuigen met gedimde koplampen Slechte weersomstandigheden Een vuile sensor Een vuile, beschadigde of beslagen voorruit Opmerking: het systeem zal niet onder alle mogelijke omstandigheden het grootlicht in- of uitschakelen. U als bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de koplampen. Opmerking: zorg dat de sensor op de achterkant van de binnenspiegel niet wordt afgedekt. ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING (AFS) Wanneer u met de gedimde koplampen ingeschakeld een bocht neemt, past de AFS de koplampstralen aan om een betere verlichting in de rijrichting te geven. De AFS wordt uitgeschakeld wanneer: u de transmissie in de achteruitrijstand zet; het voertuig stil staat; u de dagverlichting inschakelt. Als er een systeemstoring wordt gedetecteerd, proberen de koplampen naar de middenstand te gaan en stil te blijven staan. Het AFS-waarschuwingslampje gaat dan branden om aan te geven dat zich een storing heeft voorgedaan. Neem zodra het waarschuwingslampje gaat branden zo snel mogelijk contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. KOPLAMPEN IN HET BUITENLAND RIJDEN Afhankelijk van de voertuigspecificatie zijn de koplampen handmatig afstelbaar voor het rijden in landen waar het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt of hoeven de koplampen niet te worden afgesteld. Als de koplampen op de bovenkant zijn voorzien van de bovenstaande symbolen, is handmatig afstellen niet nodig en hebben ze een straalpatroon dat de noodzaak tot het mechanisch afstellen van de koplamp of het aanbrengen van verduisteringsstickers op de koplamplens elimineert. Als er geen symbolen op de koplamp staan, kunnen ze handmatig worden afgesteld. Met een hendel in elke koplamp kunt u het straalpatroon instellen voor rijden aan de linker- of rechterkant van de weg. Wanneer het voertuig nieuw is, staan de hendels in de juiste stand voor het land waar het voertuig verkocht is. Om het patroon voor het aan de andere kant van de weg rijden te veranderen, zet u de hendels in de tegengestelde stand. Opmerking: u dient de koplampen te verwijderen om het straalpatroon te kunnen veranderen. Raadpleeg 184, DE KOPLAMPEN VERWIJDEREN. 41

42 Buitenverlichting 1. Hendel in de juiste stand voor het land waarin het voertuig is verkocht 2. Hendel in de juiste stand voor het rijden in landen waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt Verwijder de bolle dop, druk de hendel in en zet hem in de vereiste stand. Opmerking: zorg bij het met de hendel veranderen van het straalpatroon dat u de hendelstand van beide koplampen verandert. Opmerking: als het automatische grootlicht is ingeschakeld, dient u het systeem in te stellen op de kant van de weg waarop u rijdt. Dit doet u in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN). KOPLAMPEN CONDENSATIE De lamplenzen kunnen onder bepaalde weersomstandigheden beslaan. Dit heeft geen invloed op de werking van de lampen. De condensatie zal na verloop van tijd vanzelf verdwijnen. 42

43 Binnenverlichting Binnenverlichting BINNENVERLICHTING 1. Beenruimtelichten voorin: de lichten gaan automatisch branden wanneer de portieren worden geopend. 2. Kaartleesverlichting/binnenverlichting: A. Bediening van de kaartleesverlichting (aan/uit) B. Hoofdbediening van de binnenverlichting (aan/uit/automatisch) Houd deze knop langer dan drie seconden ingedrukt om de automatische stand in of uit te schakelen. In de automatische stand gaat de verlichting branden wanneer de portieren worden geopend. 3. Make-upspiegelverlichting: de verlichting gaat automatisch branden. 4. Uitstaplichten: de lichten gaan automatisch branden wanneer de portieren worden geopend. 5. Instapverlichting achterin: A. Druk hierop om uit te schakelen. B. Druk hierop om in te schakelen. 6. Kofferruimteverlichting: de verlichting gaat automatisch branden wanneer de achterklep wordt geopend. 43

44 Ruitenwissers en -sproeiers Ruitenwissers e n -sproe iers DE RUITENWISSERS BEDIENEN Uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur kan functie 1 in- of uitschakelen. 1. Vertragingsperiode voor het intervalwissen: gebruik de draairing om de vertragingsperiode voor het intervalwissen in te stellen. De vertragingsperiode voor het intervalwissen varieert en wordt geregeld door de voertuigsnelheid of de regensensor. De stuurkolomhendel moet in stand 4 staan om deze functie te kunnen gebruiken. 2. Wissen met hoge snelheid 3. Wissen met lage snelheid 4. Automatische werking of intervalwissen: de automatische werking wordt geregeld door de regensensor of de voertuigsnelheid. In deze stand is de regensensor actief en bepaalt deze wanneer de ruitenwissers moeten worden ingeschakeld. Als de regensensor niet door uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur is geconfigureerd, werkt het intervalwissen volgens de stand van de draairing (1). 5. Achterruitwisser en -sproeiers: houd deze knop ingedrukt om de achterruitwisser en -sproeiers in werking te stellen. Nadat u de knop hebt losgelaten, voert de ruitenwisser nog twee wisslagen uit. Na enkele seconden wordt eventueel resterend water met een druppelwisslag weggeveegd. 6. Enkele wisslag over de voorruit, of houd de stuurkolomhendel in deze stand voor continu wissen. 7. Voorruitwissers en -sproeiers: houd de stuurkolomhendel in deze stand om de voorruitwissers en -sproeiers in werking te stellen. Nadat u de stuurkolomhendel hebt losgelaten, voeren de ruitenwissers nog drie slagen uit. Na enkele seconden wordt eventueel resterend water met een druppelwisslag weggeveegd. 8. Achterruitwisser: draai de draairing naar ON (aan) om in te schakelen. Laat de ruitenwissers niet op een droge ruit wissen. Zorg bij vorst of erg warm weer dat de ruitenwissers niet aan de ruit kleven. Voordat u de ruitenwissers inschakelt, dient u eerst eventueel sneeuw of ijs op de ruit rondom de wisserarmen en -bladen en bij de ventilatieopeningen onder de ruit te verwijderen. Opmerking: als de wisserbladen vastlopen of klem komen te zitten, schakelt een elektronische uitschakelbeveiliging de ruitenwissers tijdelijk uit. Schakel in een dergelijk geval de ruitenwissers en het contact uit. Haal alle belemmeringen weg en zorg dat de wisserbladen vrij kunnen bewegen voordat u het contact inschakelt. 44

45 Ruitenwissers en -sproeiers SNELHEIDSAFHANKELIJKE STAND Wanneer u langzamer dan 8 km/h (5 mijl/h) rijdt terwijl de ruitenwissers zijn ingeschakeld, worden ze op de eerstvolgende lagere stand ingesteld. Zodra u sneller rijdt dan 8 km/h (5 mijl/h), gaan de ruitenwissers automatisch weer sneller wissen. Uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur kan deze functie in- of uitschakelen. Bij voertuigen zonder regensensor wordt de frequentie van het intervalwissen aangepast aan de voertuigsnelheid. U kunt de vertragingsperiode voor het intervalwissen instellen met de draairing (1), maar deze wordt automatisch minder naarmate u sneller gaat rijden. Uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur kan deze functie in- of uitschakelen. REGENSENSOR Zorg voordat u een automatische wasstraat binnenrijdt eerst dat de ruitenwissers zijn uitgeschakeld. Als de regengevoelige ruitenwissers tijdens het wassen van het voertuig in werking treden, kan het wissermechanisme beschadigd raken. De regensensor kan detecteren of er regen/vuil/ sneeuw op de voorruit aanwezig is en zelfs hoeveel. De ruitenwissers worden zo nodig automatisch ingeschakeld. Statische druppels worden bij het opstarten misschien niet gedetecteerd. Gebruik een enkele wisslag om de ruit schoon te vegen. U kunt de regengevoelige ruitenwissers inschakelen door de stuurkolomhendel voor de ruitenwissers in de stand voor de regensensor (4) te zetten en de gevoeligheid van de regensensor (1) zo nodig aan te passen. Als de regengevoelige ruitenwissers zijn ingeschakeld en u de gevoeligheid vergroot, wordt er een enkele wisslag uitgevoerd. KOPLAMPSPROEIERS Als u de koplampen hebt ingeschakeld en er voldoende vloeistof in het ruitensproeiervloeistofreservoir zit, worden de koplampen ook schoongemaakt wanneer u de ruitensproeiers inschakelt. De koplampsproeiers werken tijdens elke vijfde slag van de ruitenwisser, zolang de koplampen zijn ingeschakeld en er ongeveer tien minuten zijn verstreken sinds de laatste koplampsproeiing. Als u de koplampen of het contact uit- en weer inschakelt, wordt de cyclus opnieuw ingesteld. Opmerking: de koplampsproeiers werken niet wanneer het ruitensproeiervloeistofpeil laag is. 45

46 Ruiten Ruiten ELEKTRISCH BEDIENDE RUITEN 1. Ruitschakelaars: De ruiten blijven werken tot vijf minuten nadat u de motor hebt uitgeschakeld, zolang er geen portieren geopend zijn. 2. Toets voor het blokkeren van de achterruiten: Als er kinderen achterin meerijden, dient u het bedienen van de ruiten met de blokkeertoets te verhinderen. Wanneer jonge kinderen de ruiten bedienen, bestaat er risico op ernstig letsel of zelfs de dood. 3. Schakelaar voor het sluiten/openkantelen van het zonnedak: Verwijder voor zover dit mogelijk is sneeuw, ijs, vuil, bladeren enz. van het zonnedakmechanisme voordat u het zonnedak sluit. Als u dit nalaat, kunt u het zonnedakmechanisme beschadigen. Druk terwijl het zonnedak gesloten is kort op de schakelaar om het zonnedak open te kantelen. Druk terwijl het zonnedak volledig is geopend kort op de schakelaar om het dak te sluiten. Druk nogmaals op de schakelaar om het zonnedak te stoppen. 46

47 Ruiten 4. Schakelaar voor het openen/sluiten van het zonnedak: Druk terwijl het zonnedak gesloten is kort op de schakelaar om het zonnedak volledig te openen. Druk nogmaals op de schakelaar om het zonnedak te stoppen. Houd terwijl het zonnedak is opengekanteld de schakelaar ingedrukt om het dak te sluiten. Laat de schakelaar los om het zonnedak te stoppen. U kunt het zonnedak bedienen gedurende 30 seconden nadat u het contact hebt uitgeschakeld, mits er geen voorportier wordt geopend. 5. Rolgordijn: Als u het rolgordijn wilt openen, drukt u het geribbelde deel van de hendel omhoog. Berg het rolgordijn vervolgens op in het paneel tussen het zonnedak en de hemelbekleding. Sluit het rolgordijn door het over de opening te trekken totdat het op zijn plaats vast zit. COMFORTBEDIENING VAN DE RUITEN Alle vier de ruiten zijn voorzien van comfortbediening. Trek de schakelaar helemaal omhoog en laat hem los. De ruit blijft omhoog gaan totdat hij helemaal gesloten is. Duw de schakelaar helemaal omlaag en laat hem los. De ruit blijft omlaag gaan totdat hij helemaal open is. Als u nogmaals aan de schakelaar trekt of hem indrukt, stopt de ruit. 47

48 Ruiten BEVEILIGING TEGEN BEKNELD RAKEN Het mechanisme tegen bekneld raken werkt niet wanneer u het zonnedak vanuit de opengekantelde stand sluit. Mocht een lichaamsdeel bekneld raken, dan kan het zonnedak ernstig letsel veroorzaken. Zorg altijd eerst dat er geen obstakels in de weg zitten voordat u het zonnedak sluit. Zorg voordat u een ruit of het zonnedak sluit dat de inzittenden geen lichaamsdelen op een plaats houden waar ze bekneld kunnen raken. Zelfs met een beveiliging tegen bekneld raken bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs de dood. Met de beveiliging tegen bekneld raken wordt de beweging van de ruit of het zonnedak gestopt zodra er een obstakel of weerstand wordt gedetecteerd. Controleer de ruit of het zonnedak en de opening ervan, en verwijder alle obstakels (zoals ijs). Mocht u de ruit of het zonnedak nog steeds moeten sluiten, dan kunt u de beveiliging als volgt tijdelijk opheffen: 1. Probeer de ruit of het zonnedak te sluiten. De beveiliging tegen bekneld raken voorkomt dat de ruit of het zonnedak helemaal dicht gaat en zorgt dat de ruit iets omlaag gaat of dat het zonnedak iets open gaat. 2. Probeer binnen tien seconden de ruit of het zonnedak nogmaals te sluiten. De beveiliging tegen bekneld raken voorkomt dat de ruit of het zonnedak helemaal dicht gaat en zorgt dat de ruit iets omlaag gaat of dat het zonnedak iets open gaat. 3. Probeer de ruit of het zonnedak een derde keer te sluiten, maar houd de schakelaar deze keer in de stand voor sluiten. Houd de schakelaar ingedrukt totdat de ruit of het zonnedak is gesloten. Opmerking: als u de blokkering met deze procedure niet kunt verwijderen, moet u de ruitbediening waarschijnlijk opnieuw instellen. Raadpleeg 191, DE RUITEN OPNIEUW INSTELLEN. Opmerking: het mechanisme tegen bekneld raken van het zonnedak werkt anders en hoeft na gebruik niet opnieuw te worden ingesteld. Raadpleeg 191, HET ZONNEDAK OPNIEUW INSTELLEN. 48

49 Spiegels Spiegels BUITENSPIEGELS 1. De linkerspiegel verstellen 2. De rechterspiegel verstellen 3. Druk tegelijkertijd op beide toetsen om de spiegels in/uit te klappen. Opmerking: als de spiegels met de hand worden ingeklapt of inklappen doordat iemand er per ongeluk tegenaan stoot, raakt de spiegelkop los. U kunt het mechanisme terugstellen door de spiegels eerst met de toetsen in te klappen en daarna uit te klappen. Het systeem is voorzien van een thermische beveiliging, die het elektrisch in-/uitklappen van de spiegels tijdelijk uitschakelt als de toetsen herhaaldelijk worden bediend. Het elektrisch in-/uitklappen werkt alleen wanneer het voertuig stil staat of met een snelheid van maximaal 20 km/h (12 mijl/h) rijdt. U kunt de spiegels verstellen en inklappen wanneer het contact is ingeschakeld en binnen vijf minuten nadat het contact is uitgeschakeld, mits u het bestuurdersportier nog niet hebt geopend. Druk op de betreffende toets om de spiegel te selecteren die u wilt verstellen (het lampje in de toets gaat branden) en gebruik daarna de joystick om het spiegelglas te verstellen. Uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur kan de spiegels zodanig configureren dat zij automatisch inklappen wanneer u het voertuig vergrendelt en uitklappen wanneer u het ontgrendelt. Opmerking: als u de spiegels met de toetsen hebt ingeklapt, worden ze bij het ontgrendelen van het voertuig niet uitgeklapt. 49

50 Spiegels DE BUITENSPIEGELS NAAR BENEDEN KANTELEN BIJ HET ACHTERUITRIJDEN Wanneer u de achteruitrijstand selecteert, worden de buitenspiegels automatisch versteld, zodat u een veel beter zicht voor het achteruitrijden krijgt. Tijdens het naar beneden kantelen kunt u de gewenste stand nauwkeurig instellen. Zodra u de volgende keer de transmissie in de achteruitrijstand zet, selecteert het systeem de nieuwe ingestelde stand. Haalt u de transmissie vervolgens uit de achteruitrijstand, dan keren de buitenspiegels weer terug naar de vorige stand. Opmerking: zodra u sneller achteruit rijdt dan 7 km/h (4 mijl/h), gaan de spiegels voor een beter zicht naar hun normale rijstand terug. U kunt het naar beneden kantelen bij het achteruitrijden in-/uitschakelen in het menu Instellingen auto. Raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN. 50

51 Garagedeuropener Garagede uro pener ZENDONTVANGAPPARAAT VOOR DE GARAGEDEUROPENER Gebruik het zendontvangapparaat niet bij apparatuur voor het openen van garagedeuren die niet is uitgerust met de door alle veiligheidsnormen voorgeschreven stop- en omkeerfunctie. Als u het zendontvangapparaat voor apparatuur voor het openen van garagedeuren of toegangshekken gaat programmeren, dient u te zorgen dat er geen personen in de weg staan. Hiermee voorkomt u potentieel letsel of schade, omdat het hek of de garagedeur tijdens het programmeren in beweging komt. Bij gebruik van dit apparaat in de buurt van een mobiele of vast opgestelde zender kunt u last hebben van storing. Deze storing zal waarschijnlijk zowel de handzender als het zendontvangapparaat in het voertuig beïnvloeden. Het zendontvangapparaat voor de garagedeuropener bevindt zich in de binnenspiegel. U kunt dit apparaat programmeren om radiofrequenties uit te zenden naar maximaal drie verschillende zenders voor het openen en sluiten van garagedeuren, hekken, huisverlichting, beveiligingssystemen of andere radiografisch bestuurde apparatuur. Hoewel in dit hoofdstuk hoofdzakelijk de functies van een garagedeuropener worden beschreven, geldt deze beschrijving net zo goed voor hierboven vermelde toepassingen. In bepaalde landen staat deze functie bekend als het universele HomeLink -zendontvangapparaat. Raadpleeg 53, INFORMATIE EN ASSISTENTIE voor meer informatie. ALVORENS TE PROGRAMMEREN Wanneer u een apparaat programmeert waarbij u eerst één keer en daarna nogmaals op de toets op de handzender moet drukken (een cyclus doorlopen), moet tijdens het doorlopen van deze cyclus de stekker van het apparaat uit het stopcontact zijn getrokken om een mogelijke motorstoring te voorkomen. Voor de beste resultaten doet u vóór het programmeren een nieuwe batterij in de handzender van de garagedeuropener (of andere apparatuur). Als de ontvanger voor het openen van uw garagedeur (die zich in de garage bevindt) voorzien is van een antenne, dient u te zorgen dat de antenne recht naar beneden wijst. 51

52 Garagedeuropener PROGRAMMEREN Schakel de motor uit. 1. Zorg dat het contact is ingeschakeld. 2. Houd het uiteinde van de handzender van de oorspronkelijke garagedeuropener 50 tot 150 mm (2 tot 6 inch) bij het zendontvangapparaat in de binnenspiegel vandaan. U moet het lampje kunnen blijven zien. 3. Gebruik beide handen en druk tegelijkertijd op de gewenste toets van het zendontvangapparaat op de binnenspiegel en op de toets op de handzender, zoals hierboven afgebeeld. Houd beide toetsen ingedrukt. Het lampje zal eerst langzaam en daarna snel gaan knipperen. Laat beide toetsen los zodra het lampje snel knippert. Het snel knipperen van het lampje betekent dat het programmeren met succes is uitgevoerd. 4. Als het lampje na 60 seconden nog niet snel knippert, laat u de toets op het zendontvangapparaat en de toets op de handzender los en herhaalt u de procedure vanaf stap 2. Houd de handzender nu onder een andere hoek en/of op een andere afstand. 5. Houd de geprogrammeerde toets op de garagedeuropener ingedrukt en kijk naar het lampje. Als het lampje ononderbroken blijft branden, is het programmeren afgerond. Het apparaat moet dan werken wanneer u de toets op het zendontvangapparaat ongeveer één tot twee seconden lang ingedrukt houdt en vervolgens loslaat. Als het lampje gedurende twee seconden snel knippert en vervolgens ononderbroken blijft branden, gaat u verder met de volgende programmeerstappen voor een apparaat uitgerust met een steeds veranderende code. ALLE PROGRAMMERINGEN WISSEN Als u voor het eerst programmeert, moet de motor uitgeschakeld zijn. 1. Zorg dat het contact is ingeschakeld, maar de motor is uitgeschakeld. 2. Houd de twee buitenste toetsen van het zendontvangapparaat op de binnenspiegel ingedrukt. Laat de toetsen los wanneer het lampje begint te knipperen (dit gebeurt na ongeveer 20 seconden). Alle geheugens van de garagedeuropener zijn nu gewist. Opmerking: voer deze procedure niet uit wanneer u de extra toetsen van de garagedeuropener programmeert. 52

53 Garagedeuropener EEN APPARAAT MET EEN STEEDS VERANDERENDE CODE PROGRAMMEREN Opmerking: met de hulp van een tweede persoon kunnen de volgende stappen sneller en gemakkelijker worden uitgevoerd. Nadat u op de knop hebt gedrukt, hebt u slechts 30 seconden om stap 3 te voltooien. 1. Zoek de leerknop/schakelaar of slimme knop/ schakelaar op de ontvanger voor het openen van de garagedeur (motorhoofdeenheid) in de garage. De naam van de knop of schakelaar verschilt per fabrikant. 2. Druk kort op de leerknop of slimme knop. 3. Ga terug naar het voertuig, houd de geprogrammeerde toets van de garagedeuropener gedurende twee seconden stevig ingedrukt en laat de toets vervolgens los. 4. Herhaal de handeling van het ingedrukt houden en loslaten drie keer om de leerprocedure te voltooien. De garagedeuropener in de binnenspiegel moet nu het apparaat met een steeds veranderende code kunnen activeren. EEN ENKELE TOETS VAN DE GARAGEDEUROPENER OPNIEUW PROGRAMMEREN Om apparatuur te programmeren onder een reeds geprogrammeerde toets: 1. Houd de gewenste, reeds geprogrammeerde toets op de garagedeuropener gedurende tenminste 20 seconden, maar niet langer dan 30 seconden, ingedrukt totdat het lampje begint te knipperen. 2. Zonder de toets op de binnenspiegel los te laten, houdt u het uiteinde van de handzender ongeveer 50 tot 150 mm (2 tot 6 inch) bij het zendontvangapparaat in de binnenspiegel vandaan. U moet het lampje kunnen blijven zien. 3. Voer stap 3 onder Programmeren uit. TOEGANGSHEKKEN PROGRAMMEREN Vanwege de technische uitvoering van sommige toegangshekken dient u tijdens het programmeren om de twee seconden opnieuw op de toets van de handzender te drukken. Blijf de gewenste toets op de binnenspiegel ingedrukt houden terwijl u met de handzender werkt, totdat het lampje snel begint te knipperen. INFORMATIE EN ASSISTENTIE Als u uw voertuig verkoopt of wegdoet, raden wij u aan om de toetsen op het zendontvangapparaat om veiligheidsredenen te wissen. Voor informatie over het assortiment aan verkrijgbare compatibele producten en accessoires of voor ondersteuning kunt u contact opnemen met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. U kunt ook contact opnemen met de hulpdienst van de leverancier op het telefoonnummer Dit gratis telefoonnummer kan in heel Europa worden gebruikt. U hoeft geen landcode te gebruiken (de eerste nul is niet nodig wanneer u vanuit Duitsland belt). Ten slotte kunt u ook via het internet met de leverancier contact opnemen. Het adres van de website is Het adres is info@eurohomelink.com. Opmerking: bewaar de originele zender voor later gebruik of latere programmeerprocedures, voor als u bijvoorbeeld een nieuw voertuig koopt. Opmerking: de fabrikant is niet verantwoordelijk voor radio- of tv-storing die door onbevoegde wijzigingen aan deze apparatuur veroorzaakt wordt. Dergelijke wijzigingen kunnen de bevoegdheid van de gebruiker voor het bedienen van de apparatuur teniet doen. 53

54 Instrumentenpaneel Instrumentenpan eel INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN In het menu van het instrumentenpaneel kunt u een aantal voertuigfuncties en scherminstellingen aan uw eigen wensen aanpassen. U kunt het menu van het instrumentenpaneel laten weergegeven en er doorheen bladeren met de menutoetsen op het stuurwiel. 1. Menutoetsen op het stuurwiel 2. Afsluiten en terug naar het hoofdmenu 3. Waarschuwingsmededelingen tonen 4. Toegang tot het menu Instellingen auto 5. Toegang tot het menu Boordcomputer 6. Toegang tot het menu Instellingen display 7. Toegang tot het onderhoudsmenu 54

55 Instrumentenpaneel INSTRUMENTENPANEEL 1. Toerenteller 2. Klok 3. Message centre 4. Buitentemperatuur 5. Snelheidsmeter 6. Brandstofpeilmeter Zorg dat de brandstof nooit opraakt. De motor kan hierdoor overslaan, waardoor de katalysator ernstig beschadigd kan raken. Als het oranje waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil gaat branden, moet u zo snel mogelijk tanken. De afstand die bij benadering nog kan worden afgelegd met de resterende brandstof kunt u bekijken op de boordcomputer onder Resterende afstand. Raadpleeg 60, BOORDCOMPUTER. Om u eraan te herinneren waar de brandstofvulklep zit, staat er naast het brandstofpompsymbool een pijl, die de betreffende kant van het voertuig aanwijst. 7. Kilometerteller (totaal gereden afstand) en ritafstandsteller 8. Weergave van de transmissiestand 9. Temperatuurmeter Als u met het voertuig blijft rijden terwijl de motor oververhit is, kan de motor ernstig beschadigd raken. Als de wijzer in de buurt van de letter H bovenaan de schaalverdeling komt, raakt de motor oververhit. Breng het voertuig tot stilstand zodra u dit veilig kunt doen en laat de motor stationair lopen totdat de temperatuur daalt. Als de temperatuur na een paar minuten nog niet is gedaald, schakelt u de motor uit en laat u de motor afkoelen. Als dit probleem zich blijft voordoen, roept u onmiddellijk deskundige hulp in. Opmerking: als de motor oververhit raakt, merkt u waarschijnlijk dat het motorvermogen terugloopt. De kans bestaat dat de airconditioning niet meer werkt. Dit is een normale bedrijfsstrategie om de belasting van de motor te verlagen en de koeling te verbeteren. 55

56 Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES EN -SYMBOLEN RODE waarschuwingslampjes wijzen op primaire waarschuwingen. Een primaire waarschuwing vereist direct actie. Voordat u verder rijdt, dient u deskundige hulp in te roepen. ORANJE en GELE waarschuwingslampjes wijzen op secundaire waarschuwingen. Sommige waarschuwingen geven alleen maar aan dat een bepaalde functie van het voertuig is geactiveerd. Voor andere waarschuwingen moet de bestuurder echter actie ondernemen en vervolgens zo snel mogelijk deskundige hulp inroepen. GROENE en BLAUWE lampjes op het instrumentenpaneel geven de status van het systeem aan, zoals groen voor de richtingaanwijzers en blauw voor grootlicht. LAMPJESCONTROLE De werking van de verschillende lampjes wordt gecontroleerd zodra u het contact inschakelt. Dit duurt ongeveer drie seconden, uitgezonderd het waarschuwingslampje van de airbags. Dit lampje blijft tijdens de controle zes seconden lang branden. Als er na deze periode een waarschuwingslampje blijft branden, moet u de oorzaak hiervan onderzoeken voordat u gaat rijden. Sommige waarschuwingslampjes zijn gekoppeld aan mededelingen die op het message centre worden weergegeven. Opmerking: niet alle waarschuwingslampjes worden gecontroleerd (zoals het lampje voor grootlicht en de richtingaanwijzerlampjes). KRITIEKE WAARSCHUWINGS- MEDEDELING (ROOD) LAGE OLIEDRUK (ROOD) Controleer het oliepeil en vul zo nodig olie bij. Start de motor. Als het lampje blijft branden, schakelt u de motor onmiddellijk uit en roept u voordat u verder rijdt eerst deskundige hulp in. REMMEN (ROOD) Gaat branden wanneer er een kritieke waarschuwingsmededeling op het message centre beschikbaar is. Gaat branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt en gaat weer uit zodra de motor aanslaat. Als het lampje blijft branden, knippert of tijdens het rijden gaat branden, dient u het voertuig tot stilstand te brengen zodra u dit veilig kunt doen en de motor onmiddellijk uit te schakelen. Gaat even branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, is het remvloeistofpeil waarschijnlijk te laag of doet er zich een storing voor in de elektronische remkrachtverdeling (EBD). Breng het voertuig tot stilstand zodra u dit veilig kunt doen, controleer de remvloeistof en vul deze zo nodig bij. Als het lampje blijft branden, roept u voordat u verder rijdt eerst deskundige hulp in. 56

57 Waarschuwingslampjes HANDREM (ROOD) MOTORSTORING (ORANJE) Gaat branden als de handrem goed is aangetrokken. Als het lampje knippert, duidt dit op een storing. Roep met spoed deskundige hulp in. ACCULAADSYSTEEM (ROOD) Gaat branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt en gaat weer uit zodra de motor aanslaat. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing in het acculaadsysteem. Roep met spoed deskundige hulp in. VEILIGHEIDSGORDELS (ROOD) Gaat branden als de bestuurder of de passagier voorin zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan wanneer u het contact inschakelt. Het lampje moet uit gaan nadat de betreffende veiligheidsgordel is omgedaan. BELTMINDER (ROOD) Als het voertuig rijdt en de bestuurder of de passagier voorin zijn/haar veiligheidsgordel losmaakt, gaat het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels branden en hoort u een geluidssignaal. Opmerking: de drempelwaarden voor de snelheid en de werking van de zichtbare en hoorbare waarschuwingen zijn afhankelijk van de markt. Gaat branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt en gaat weer uit zodra de motor aanslaat. Als het lampje knippert of op een ander moment gaat branden, duidt dit op een motorstoring. Vermijd hoge snelheden en roep met spoed deskundige hulp in. GLOEIBOUGIES (ORANJE) Gaat branden wanneer u het contact inschakelt om aan te geven dat de gloeibougies actief zijn. Wacht totdat het lampje is uitgegaan voordat u de motor start. REMMEN (ORANJE) Gaat even branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt. Als het lampje na het starten blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, zijn de remblokken waarschijnlijk versleten of doet er zich een storing voor in de noodstophulp (EBA). U kunt nog wel voorzichtig met het voertuig rijden, maar dient met spoed deskundige hulp in te roepen. DYNAMIC STABILITY CONTROL (DSC) (ORANJE) Gaat even branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt. Als het lampje tijdens het rijden knippert, is de DSC ingeschakeld. 57

58 Waarschuwingslampjes DYNAMIC STABILITY CONTROL (DSC) UIT (ORANJE) Gaat branden wanneer de DSC wordt uitgeschakeld. ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) (ORANJE) Gaat even branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing in de ABS. Rijd voorzichtig, waarbij u hard remmen vermijdt, en roep met spoed deskundige hulp in. AIRBAGS (ORANJE) Gaat branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt en gaat weer uit zodra de motor aanslaat. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een storing in het airbagsysteem. Roep zo spoedig mogelijk deskundige hulp in. ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING (ORANJE) Gaat branden wanneer er zich een storing in het systeem voordoet. De koplampen werken nog wel, maar deze functie werkt niet meer goed. Roep zo spoedig mogelijk deskundige hulp in. LAAG BRANDSTOFPEIL (ORANJE) Gaat branden wanneer er nog maar 12 liter (3 gallon) brandstof in de tank zit. Hiermee kunt u nog ongeveer 80 km (50 mijl) rijden. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid. ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ORANJE) Gaat branden wanneer de adaptieve cruise control actief is om aan te geven dat het voertuig in de volgfunctie staat. BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN (GEEL) Gaat branden wanneer één of meer banden dringend moeten worden opgepompt. Breng het voertuig zo snel mogelijk tot stilstand, controleer de bandenspanningen en pomp de band(en) op tot de aanbevolen bandenspanning. GROOTLICHT (BLAUW) Gaat branden wanneer u het grootlicht inschakelt of wanneer u een lichtsignaal geeft. AUTOMATISCH GROOTLICHT (GROEN) Gaat branden wanneer u het automatische grootlicht inschakelt. VOORMISTLICHTEN (GROEN) Gaat branden wanneer u de voormistlichten inschakelt. 58

59 Waarschuwingslampjes ACHTERMISTLICHTEN (ORANJE) Gaat branden wanneer u de achtermistlichten inschakelt. LAGE GEARING (GROEN) Gaat branden wanneer u de lage gearing selecteert. STADSLICHTEN (GROEN) Gaat branden wanneer u de stadslichten inschakelt. RICHTINGAANWIJZERS (GROEN) Het betreffende waarschuwingslampje gaat knipperen wanneer u de richtingaanwijzers bedient. AFDALINGSREGELING (GROEN) Brandt continu wanneer u de HDC hebt geselecteerd en er aan de bedrijfsomstandigheden voor de HDC wordt voldaan, dus wanneer u langzamer rijdt dan 50 km/h (30 mijl/h). Als het lampje knippert, is de HDC geselecteerd, maar wordt er niet aan de bedrijfsomstandigheden voldaan (u rijdt bijvoorbeeld te snel) of wordt de HDC geleidelijk uitgeschakeld. CRUISE CONTROL (GROEN) Gaat branden wanneer de cruise control actief is. NADERINGSALARM (GROEN) Gaat branden wanneer het naderingsalarm is ingeschakeld. RICHTINGAANWIJZERS VAN DE AANHANGER (GROEN) Gaat branden bij de lampjescontrole wanneer u het contact inschakelt en gaat weer uit zodra de motor aanslaat. Als er een aanhanger is aangekoppeld en u de richtingaanwijzers gebruikt, knippert dit lampje samen met de richtingaanwijzers. Als het lampje niet knippert, kan een gloeilampje van de aanhanger defect zijn. 59

60 Message centre Message centre WAARSCHUWINGEN EN INFORMATIEMEDEDELINGEN U mag de waarschuwingsmededelingen niet negeren en dient de betreffende actie zo snel mogelijk uit te voeren. Als u dit nalaat, kan dit ernstige schade aan het voertuig veroorzaken. Als u de mededeling negeert, blijft een oranje waarschuwingssymbool branden zolang het probleem niet is verholpen. Voor informatie over de afzonderlijke mededelingen, hun betekenis en de vereiste actie raadpleegt u het betreffende hoofdstuk in dit instructieboekje. Als er meer dan één mededeling actief is, wordt elke mededeling om de beurt gedurende twee seconden weergegeven in volgorde van prioriteit. Opmerking: het systeem geeft de mededelingen in volgorde van belangrijkheid weer, waarbij de kritieke waarschuwingsmededelingen de hoogste prioriteit hebben. De waarschuwingsmededelingen gaan vergezeld van een geluidssignaal en naast de tekst van de mededeling kan het instructieboekjesymbool staan. De waarschuwingsmededelingen worden weergegeven totdat de oorzaak van het probleem is verholpen of u de mededeling onderdrukt door op de toets OK op het stuurwiel te drukken. Als u de mededeling negeert, blijft een waarschuwingssymbool branden zolang het probleem niet is verholpen. BOORDCOMPUTER Het geheugen van de boordcomputer slaat gegevens van een rit of van een aantal ritten op, totdat u het geheugen weer op nul zet. De weergegeven informatie dient alleen als richtlijn, omdat de verkeersdichtheid, de toestand van de weg en de weersomstandigheden dit kunnen beïnvloeden. Er zijn drie ritgeheugens beschikbaar: A, B en Auto (automatisch). U kunt met de i-knop specificeren welk ritgeheugen wordt weergegeven. DE BOORDCOMPUTER GEBRUIKEN Door de i-knop kort (maximaal één seconde) of meerdere keren kort in te drukken kunt u door de informatie in de boordcomputer bladeren. Hieronder staan de beschikbare keuzemogelijkheden: Datum en kilometerteller Gereden afstand Gemiddelde snelheid tijdens de rit Gemiddeld brandstofverbruik tijdens de rit Huidig brandstofverbruik (gemiddeld brandstofverbruik op de korte termijn) Beschikbare afstand met de resterende brandstof Leeg scherm U kunt de waarden van de boordcomputer weer op nul zetten door de i-knop twee seconden lang ingedrukt te houden. Om de waarde van het brandstofverbruik op nul te zetten, houdt u de i-knop ingedrukt totdat het scherm leeg is. 60

61 Message centre Als u het geheugen van rit A of rit B op nul wilt zetten, selecteert u het ritgeheugen dat u op nul wilt zetten en houdt u de i-knop ingedrukt totdat de mededeling DAGTELLER WORDT TERUGGESTELD wordt weergegeven. Blijf de knop nog twee seconden lang ingedrukt houden om het ritgeheugen Auto op nul te zetten. Het systeem zet het ritgeheugen Auto elke keer wanneer u de motor start en met het voertuig wegrijdt automatisch op nul. U kunt ritten bij elkaar optellen, zodat een continue opname ontstaat. Druk op de i-knop terwijl de waarden van het ritgeheugen Auto worden weergegeven en Auto: laatste rit toev. wordt op het scherm weergegeven. Als u de i-knop langer dan één seconde ingedrukt houdt, wordt de informatie van de vorige rit toegevoegd aan de huidige rit en wordt het totaal weergegeven. Als u de rit wilt wissen die u hebt toegevoegd, drukt u nogmaals op de i-knop terwijl de waarden van het ritgeheugen Auto worden weergegeven. Auto: laatste rit verw. wordt op het scherm weergegeven. Terwijl deze mededeling wordt weergegeven, houdt u de i-knop langer dan één seconde ingedrukt. De vorige rit wordt uit het totaal verwijderd. GEREDEN AFSTAND De afstand die is afgelegd sinds u het geheugen het laatst op nul hebt gezet. De maximale afstand die het scherm kan aangeven is 9999,9 kilometer (of mijl). Als u deze afstand overschrijdt, zet de computer het scherm automatisch weer op nul. AFSTANDSBEREIK Dit geeft de voorspelde afstand weer, in kilometers of mijlen, die het voertuig nog moet kunnen afleggen met de brandstof die in de tank zit, aangenomen dat het brandstofverbruik constant blijft. METRISCHE/BRITSE/GECOMBINEERDE EENHEDEN De eenheden van de boordcomputer kunnen worden ingesteld op metrisch, Brits of gecombineerd in het menu Boordcomputer van het message centre. Raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGS- ELEMENTEN. Opmerking: de temperatuurweergave kan worden ingesteld op C (Celsius) of F (Fahrenheit), onafhankelijk van metrische of Britse eenheden. AANDUIDING VAN HET ONDERHOUDSINTERVAL De bestuurder ontvangt via het message centre een waarschuwing voor een naderend onderhoudsinterval, uitgedrukt als de afstand of tijd die resteert totdat een onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd. Zodra de afstand of tijd respectievelijk overschreden of verstreken is, zal het systeem een negatieve waarde ( ) laten zien om aan te geven dat het onderhoud reeds had moeten plaatsvinden. Het onderhoudsinterval kan op een van deze twee manieren (afstand en tijd) of op beide manieren worden weergegeven. 61

62 Verwarming en ventilatie Verwarming e n ventilatie CLIMATE CONTROL 1. Draaiknoppen voor de temperatuur 2. Stoelverwarming: druk één keer om de hoge temperatuur in te schakelen, twee keer voor de lage temperatuur en een derde keer om uit te schakelen. 3. Toetsen voor de luchtverdeling: druk op de betreffende toets om de gewenste verdeling in te stellen. U kunt meerdere instellingen selecteren om de gewenste verdeling te verkrijgen. 4. Automatische werking (AUTO) 5. Stand voor maximaal ontdooien: druk op de toets om ijs of zware condensatie van de voorruit te verwijderen. Het systeem stelt de aanjagersnelheid automatisch in op maximaal en schakelt bovendien de voorruit- en achterruitverwarming in. Druk nogmaals op deze toets als u de stand voor maximaal ontdooien wilt uitschakelen. De voorruit- en achterruitverwarming blijven ingeschakeld. 6. Voorruitverwarming 7. Achterruitverwarming 8. Toets voor luchtrecirculatie 9. Airconditioning aan/uit: als de airconditioning is uitgeschakeld, werkt het systeem in de economy-functie, waardoor het brandstofverbruik wordt verbeterd. Opmerking: door langdurig gebruik van het systeem zonder airconditioning kunnen de ruiten beslaan. 10. Aanjagerregeling: verdraai de knop om de aanjagersnelheid te regelen. Draai de knop helemaal linksom om de climate control uit te schakelen. 11. Achterin het voertuig Opmerking: de lampjes in de bedieningselementen gaan branden wanneer u de betreffende functie geselecteerd hebt. Opmerking: bij lage temperaturen raden wij u aan om de middelste ventilatieopening voor het gezicht te sluiten en de luchtstroom van de buitenste ventilatieopeningen voor het gezicht naar de zijruiten te richten. Hiermee houdt u de ruiten gemakkelijker ijsvrij. 62

63 Verwarming en ventilatie AUTOMATISCHE CLIMATE CONTROL Druk op AUTO om de automatische werking te selecteren. Het systeem past de warmte-uitvoer, de ventilatorsnelheid, de luchtinlaat en de luchtverdeling aan, zodat de geselecteerde temperatuur/temperaturen zonder verdere bijstelling wordt/worden gehandhaafd en het beslaan van de ruiten wordt geminimaliseerd. U kunt de luchtverdelingstoetsen en de aanjagerknop onafhankelijk van elkaar gebruiken om de automatische instellingen tijdelijk op te heffen. Als u dit doet, gaat het bijbehorende lampje in de toets AUTO uit. Druk nogmaals op AUTO om naar de automatische functie terug te gaan. Opmerking: het systeem kan geen temperatuurverschil tussen links en rechts van meer dan 4 C (7 F) bewerkstelligen. RECIRCULATIE Wanneer u deze functie selecteert, wordt de lucht in het voertuig gerecirculeerd. Hiermee handhaaft u gemakkelijker een hoge of lage temperatuur. De functie is ook erg nuttig om het binnendringen van dampen in het voertuig te voorkomen. Opmerking: door langdurig gebruik van de recirculatiefunctie kunnen de ruiten beslaan. LUCHTKWALITEITSENSOR Tijdens de automatische werking regelt het systeem de luchtrecirculatie automatisch, zodat de airconditioning tot optimale prestaties komt. Druk een derde keer op de toets om uit te schakelen. Opmerking: door langdurig gebruik van de recirculatiefunctie kunnen de ruiten beslaan. RUITVERWARMING Druk één keer op de toets om de luchtrecirculatie in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om de automatische luchtrecirculatie in te schakelen. Voorruitverwarming Achterruitverwarming Druk op de toets om de gewenste ruitverwarming in te schakelen. De ruitverwarmingen werken gedurende de ingestelde tijd en schakelen daarna automatisch uit. De ruitverwarmingen worden automatisch uitgeschakeld als u de ontdooifunctie inschakelt of als de buitenluchttemperatuur laag is. Breng geen stickers aan op de achterruit. Maak de binnenkant van de ruiten nooit met een schraper of schuurmiddel schoon. 63

64 Verwarming en ventilatie HULPVERWARMING Het kan zijn dat uw voertuig is uitgerust met een hulpverwarming, die werkt op brandstof die uit de brandstoftank van uw voertuig wordt gehaald. De verwarming werkt alleen bij lage omgevingstemperaturen en wordt geregeld door de getimede temperatuurregeling. De afstandsbediening heeft een bereik van ongeveer 100 m. Het is niet nodig om de antenne op het voertuig te richten. 1. Toets ON (aan) 2. Toets OFF (uit) 3. LED (werkingslampje) 4. Antenne Opmerking: probeer de antenne niet aan te raken wanneer u de toetsen ON en OFF gebruikt. Wanneer de verwarming werkt, kunt u waarschijnlijk uitlaatgassen vanonder de voorkant van uw voertuig zien komen. Dit is normaal en u hoeft zich hierover geen zorgen te maken. Schakel de hulpverwarming niet in wanneer u aan het tanken bent. Hierdoor kunnen brandstofdampen tot ontsteking worden gebracht, met een brand of ontploffing tot gevolg. Gebruik de hulpverwarming niet wanneer het voertuig zich in een afgesloten ruimte bevindt. Dit veroorzaakt namelijk een ophoping van zeer giftige dampen, die tot bewusteloosheid of de dood kunnen leiden. 64

65 Verwarming en ventilatie DE BATTERIJ VERVANGEN Draai de achterkant van de afstandsbediening naar boven. Gebruik een munt of iets soortgelijks om het deksel van de batterijhouder los te draaien. Verwijder het deksel, zodat u de batterijhouder kunt zien. Verwijder de oude batterij en plaats een nieuwe batterij van 3,3 V van het type CR1/3N op de juiste manier in de houder. Leg het deksel weer op zijn plaats en draai het vast. GETIMEDE TEMPERATUURREGELING Het systeem zorgt voor een aangename temperatuur in de passagiersruimte voordat de bestuurder en passagiers in het voertuig stappen. Afhankelijk van de buitentemperatuur zuigt het systeem verse lucht aan om de passagiersruimte te koelen of schakelt het systeem de hulpverwarming in om de passagiersruimte te verwarmen. De getimede temperatuurregeling gebruikt de hulpverwarming ook om de motor voor te verwarmen, zodat de motor onder zeer koude omstandigheden gemakkelijker start. U kunt de getimede temperatuurregeling zowel met het touch screen als met de afstandsbediening bedienen. INSCHAKELEN Houd de toets ON (aan) ongeveer twee seconden lang ingedrukt. Het lampje gaat branden om te bevestigen dat er een automatisch verwarmingsprogramma is ingeschakeld. Het lampje knippert om de twee seconden om aan te geven dat de verwarming actief is. Het verwarmingsprogramma werkt 30 minuten lang en wordt daarna automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de voertuigaccu helemaal leeg raakt. Het programma wordt ook automatisch uitgeschakeld zodra u de motor start. Het systeem functioneert niet of schakelt automatisch uit als: het brandstofpeil laag is; de accu van het voertuig bijna leeg is; de koelvloeistoftemperatuur hoger is dan de benodigde waarde. Het lampje van de afstandsbediening geeft de stand en de toestand van de verwarming als volgt weer: Brandt twee seconden lang groen wanneer u op de toets ON drukt om aan te geven dat de verwarming is ingeschakeld. Brandt twee seconden lang rood wanneer u op de toets OFF (uit) drukt om aan te geven dat de verwarming is uitgeschakeld. Knippert twee seconden lang groen of rood wanneer u op de toets ON of OFF drukt om aan te geven dat het signaal niet werd ontvangen. Brandt twee seconden lang oranje voordat het groen of rood wordt om aan te geven dat de batterij van de afstandsbediening bijna leeg is. Knippert vijf seconden lang oranje om aan te geven dat het signaal niet werd ontvangen en dat de batterij vervangen moet worden. 65

66 Verwarming en ventilatie EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN Er kunnen extra afstandsbedieningen worden geprogrammeerd voor de bediening van de verwarming. Er kunnen maximaal drie afstandsbedieningen voor elk voertuig worden geprogrammeerd. Neem contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur om deze extra afstandsbedieningen te kopen en ze voor uw voertuig te laten programmeren. HET TOUCH SCREEN GEBRUIKEN Met het touch screen kunt u zowel vooraf ingestelde inschakeltijden programmeren als de getimede temperatuurregeling handmatig bedienen. U kunt het systeem zodanig programmeren dat het één of twee keer per periode van 24 uur wordt ingeschakeld. Als u het voertuig na elke inschakeling gebruikt, blijft het systeem werken totdat u de functie annuleert. Als u het voertuig niet gebruikt vóór de tweede inschakeling, wordt de werking van het systeem onderbroken. Opmerking: als het verwarmingsprogramma is ingeschakeld, werkt het 20 minuten lang bij omgevingstemperaturen van 20 C ( 4 F) of hoger of 30 minuten lang bij omgevingstemperaturen lager dan 20 C ( 4 F). Daarna wordt het verwarmingsprogramma automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de voertuigaccu helemaal leeg raakt. U kunt het systeem zodanig programmeren dat het één of twee keer per periode van 24 uur wordt ingeschakeld. Als u het voertuig elke dag gebruikt, blijft het systeem elke dag werken totdat u de functie annuleert. Als u het voertuig 24 uur lang niet gebruikt, wordt deze cyclus geannuleerd. Opmerking: de getimede temperatuurregeling wordt hervat wanneer u een volgende keer het contact inschakelt. Terwijl het systeem in werking is, knippert het lampje in de toets AUTO. Opmerking: het systeem stopt met werken zodra u de motor start. EEN TIJDSDUUR VOOR DE GETIMEDE TEMPERATUURREGELING INSTELLEN U kunt als volgt een tijd voor de getimede temperatuurregeling instellen: 1. Selecteer in het hoofdmenu van het touch screen Extra functies en daarna Klimaat timen. 2. Selecteer het aan-/uitpictogram onder de timer die u wilt programmeren. 3. Selecteer de dag(en) waarop de getimede temperatuurregeling moet werken. 4. Gebruik de pijltjes omhoog of omlaag om het tijdstip in te stellen waarop het systeem moet starten. 5. Selecteer OK. Op het scherm wordt nu het tijdstip weergegeven waarop de timer is ingesteld om het systeem in te schakelen. U kunt zo nodig met dezelfde procedure het tijdstip voor de andere timer instellen. U kunt een eerder ingestelde tijd annuleren door het aan-/uitpictogram aan te raken voor alle tijden die zijn ingesteld onder Timer 1 of Timer 2 op het weekoverzichtscherm of voor een specifieke timer op de afzonderlijke schermen voor het instellen van de timers. Opmerking: de tijdsaanduiding op het scherm voor getimede temperatuurregeling wordt bepaald door de tijdsinstellingen die op dat moment in het menu Systeem zijn geselecteerd. Raadpleeg 118, SYSTEEMINSTELLINGEN. 66

67 Opbergruimten Opbergruimten OPBERGRUIMTEN Zorg dat de in het voertuig opgeborgen voorwerpen goed vast zitten en niet kunnen bewegen. Als u met het voertuig bij een ongeluk betrokken raakt, plotseling moet remmen of van richting moet veranderen, kunnen losse voorwerpen ernstig letsel veroorzaken. U mag de bekerhouders niet tijdens het rijden gebruiken en u mag ook niet tijdens het rijden drinken. 67

68 Opbergruimten 1. Opbergvakken 2. Kaartvakken 3. Bekerhouders voor de stoelen achterin: trek het laatje naar buiten voor toegang. Verwijder het inzetstuk van de bekerhouder om het schoon te maken. 4. Opbergruimte/koelkast in de middenconsole Opmerking: de rubberen mat onderin de middenconsole is speciaal ontworpen om cd-doosjes in te plaatsen. 5. Koelkast: u kunt de koelkast met de schakelaar aan de binnenkant van de voorklep van de koelkast in- en uitschakelen. Nadat u op de schakelaar hebt gedrukt, duurt het even voordat het lampje gaat branden. Als u de speciale koelbak gebruikt, is de koelprestatie optimaal. Opmerking: de koelkast werkt alleen als het contact is ingeschakeld. Als de koelkast niet wordt gebruikt, moet u hem uitschakelen om de accu te sparen. 6. Bekerhouders voorin: schuif het paneel open voor toegang. Verwijder het inzetstuk van de bekerhouder om het schoon te maken. 7. Handschoenenkastje 8. Onderkant van het handschoenenkastje 68

69 Opbergruimten Accessoirestekkerdozen 1. Stekkerdoos voorin 2. Stekkerdoos achterin 3. Stekkerdoos in de kofferruimte Gebruik alleen door Land Rover goedgekeurde accessoires. Het gebruik van andere apparatuur kan het elektrische systeem van het voertuig beschadigen. Neem bij twijfel contact op met een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Bij langdurig gebruik van de accessoires dient u de motor te laten lopen. Als u dit nalaat, kan de accu leeg raken. Opmerking: u kunt de stekkerdozen gebruiken voor het voeden van goedgekeurde accessoires die maximaal een vermogen van 180 W verbruiken. 69

70 Beladen Beladen BAGAGEAFDEKKING Plaats nooit voorwerpen bovenop de bagageafdekking. Losse voorwerpen kunnen tijdens een ongeluk of plotselinge manoeuvre ernstig letsel of zelfs de dood tot gevolg hebben. Berg de verwijderde bagageafdekking niet los in het voertuig op. Bedienen: 1. Trek aan het stijve gedeelte van de afdekking om hem uit te rollen. 2. Steek de eindpennen in de uitsparingen die in de zijpanelen van de kofferruimte zijn aangebracht. 70

71 Beladen Verwijderen: VERANKERINGSPUNTEN VOOR BAGAGE 1. Laat de afdekking oprollen en druk op de ontgrendeltoets aan de rechterkant van de houder. Til de houder op om hem los te maken uit het bekledingspaneel van de kofferruimte. 2. Til de houder naar rechts om de linkerkant uit het bekledingspaneel van de kofferruimte los te maken. Opmerking: u brengt de bagageafdekking aan door de verwijderprocedure in omgekeerde volgorde uit te voeren. Om het veilig vastzetten van grote stukken bagage te vergemakkelijken, zitten er in de kofferruimtevloer vier verankeringspunten. U dient alle voorwerpen die u in de kofferruimte vervoert goed vast te zetten. Opmerking: bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur is een uitgebreid assortiment aan goedgekeurde accessoires voor het vastzetten van bagage verkrijgbaar. 71

72 Trekken Trekken TREKGEWICHTEN Maximaal toelaatbare trekgewichten Ongeremde aanhangers 750 kg (1650 lb) Aanhangers met 3500 kg (7716 lb)* oploopremmen Neusgewicht 150 kg (330 lb) Neusgewicht 350 kg (773 lb) (alleen Australië) * Voor voertuigen met een dieselmotor in Algerije, Egypte, India, Libië, Marokko, Pakistan en Tunesië bedraagt het maximaal toelaatbare trekgewicht voor een aanhanger met oploopremmen 1500 kg (3307 lb). Raadpleeg 204, GEWICHTEN voor meer informatie over het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT), het brutogewicht, de asbelastingen en de maximale belading. Opmerking: bij het trekken mag u het maximaal toelaatbare totaalgewicht met een maximum van 100 kg (220 lb) verhogen, mits de snelheid tot 100 km/h (60 mijl/h) beperkt blijft. Opmerking: wij maken u erop attent dat u het neusgewicht van de aanhanger, de lading in de kofferruimte van het voertuig, het gewicht van het imperiaal en het gewicht van de passagiers op de achterbank bij elkaar moet optellen bij het berekenen van de achterasbelasting. ELEKTRISCHE AANSLUITING VAN DE AANHANGER U mag alleen goedgekeurde elektrische circuits op het aansluitpunt voor de aanhanger aansluiten. Daarnaast moeten deze circuits in goede staat verkeren. Wanneer een aanhanger elektrisch op het voertuig is aangesloten en de richtingaanwijzers van het voertuig worden gebruikt, knippert het lampje van de aanhanger tegelijkertijd met de richtingaanwijzers. EEN AANHANGER TREKKEN U mag de maximumgewichten van het voertuig of de aanhanger nooit overschrijden. Als u dit toch doet, kan dit snellere slijtage en beschadiging van het voertuig tot gevolg hebben. Dit kan er op zijn beurt toe leiden dat u de macht over het stuur verliest en dat de remafstand groter wordt, waardoor u kunt omslaan of een botsing kunt veroorzaken. Om goed rijgedrag en stabiliteit te behouden, mag u alleen door Land Rover goedgekeurde accessoires voor trekken monteren. U mag voor het trekken van een aanhanger nooit de sleepogen of sjorpunten gebruiken. Die zijn hier niet voor ontworpen. Doet u dit toch, dan kunnen ze breken, wat ernstig letsel of zelfs de dood tot gevolg kan hebben. Om oververhitting van de versnellingsbak te vermijden, raden wij u aan om zware aanhangerlasten niet langdurig te trekken wanneer u in de hoge gearing langzamer rijdt dan 32 km/h (21 mijl/h). Selecteer in plaats daarvan de lage gearing. 72

73 Trekken ONONTBEERLIJKE CONTROLES BIJ HET TREKKEN Voor het handhaven van de voertuigstabiliteit is het uitermate belangrijk dat de aanhanger zodanig beladen wordt, dat hij parallel met de grond blijft. Dit is vooral belangrijk bij het trekken van dubbelassige aanhangers. Wanneer u het geladen gewicht van de aanhanger berekent, dient u het aanhangergewicht en het gewicht van de lading bij elkaar op te tellen. Als de lading over het voertuig en de aanhanger verdeeld kan worden, verbetert het plaatsen van meer gewicht in het voertuig meestal de stabiliteit. U mag de gewichtsgrenzen van het voertuig niet overschrijden. Verhoog de spanning van de achterbanden van het trekkende voertuig tot de waarden voor de maximale belasting van het voertuig. Zorg dat u de bandenspanningen van de aanhanger oppompt tot de waarden die door de aanhangerfabrikant worden aanbevolen. Als u het voertuig tot het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT) beladen hebt, is het neusgewicht beperkt tot 150 kg (330 lb). Raadpleeg 204, GEWICHTEN. Mocht u het neusgewicht tot maximaal 250 kg (550 lb) moeten verhogen, dan dient u de lading van het voertuig met dezelfde hoeveelheid te verminderen. Zo zorgt u dat het MTT en de maximale achterasbelasting niet worden overschreden. Zorg dat er een geschikte losbreekkabel of secundaire koppeling is aangebracht. Raadpleeg voor de juiste procedure de instructies van de aanhangerfabrikant. Zorg dat de trekhaakkogel goed vast zit. Controleer of alle aanhangerverlichting in orde is. Leg de losbreekkabel niet met een lus om de trekhaakkogel, aangezien hij eraf kan glijden. U mag het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT), de maximale achterasbelasting, het maximale aanhangergewicht en het neusgewicht niet overschrijden. Door het overschrijden van deze grenzen kan de combinatie onstabiel worden en kunt u de macht over het stuur verliezen. Alleen in Australië: Bandenspanningen: verhoog de spanning van de achterbanden van het trekkende voertuig tot de waarden voor het maximaal toelaatbare totaalgewicht van het voertuig. Neusgewicht: dit moet minimaal 7% van het bruto caravan- of aanhangergewicht bedragen, tot maximaal 350 kg (773 lb). Trekhaakhoogte: deze hoogte moet worden ingesteld terwijl de motor loopt, zodat de caravan/aanhanger op dezelfde hoogte ligt als het trekkende voertuig. DE TREKHAAKKOGEL/TREKSTANG OPBERGEN De trekhaakkogel/bevestigingssteun voor de trekstang is zwaar. Wees voorzichtig bij het gebruik ervan. Wanneer de kogel op zijn plaats wordt vergrendeld, kan de vergrendelhendel onder veerdruk terugspringen. Zorg dat uw vingers niet bekneld raken. De trekhaakkogel/bevestigingssteun voor de trekstang wordt opgeborgen onder de kofferruimtevloer. 73

74 Trekken DE VERWIJDERBARE TREKHAAKKOGEL MONTEREN 1. Haal de beschermkap van het bevestigingspunt op het voertuig af en leg hem in het opbergvak voor de trekhaakkogel. 2. De trekhaakkogel kan alleen worden gemonteerd als de groene vergrendelhendel in de ontgrendelde stand staat. 3. Steek de trekhaakkogel in de bevestigingssteun en druk hem stevig naar boven, totdat de trekhaakkogel goed vast zit. 4. Het rode merkteken moet helemaal door de groene vergrendelhendel worden bedekt. 5. Draai de sleutel voordat u gaat trekken linksom om de trekhaakkogel te vergrendelen en verwijder de sleutel. DE VERWIJDERBARE TREKHAAKKOGEL VERWIJDEREN Voor het verwijderen van de trekhaakkogel voert u de montageprocedure in omgekeerde volgorde uit. Opmerking: de sleutel kan niet worden verwijderd nadat de trekhaakkogel is losgemaakt. 74

75 Trekken DE VERWIJDERBARE BEVESTIGINGSSTEUN VOOR DE TREKSTANG MONTEREN (alleen Australië) 1. Haal de beschermkap van het bevestigingspunt op het voertuig af en leg hem in het opbergvak voor de bevestigingssteun voor de trekstang. 2. De bevestigingssteun kan alleen worden gemonteerd als de groene vergrendelhendel in de ontgrendelde stand staat. 3. Steek de bevestigingssteun in het bevestigingspunt op het voertuig en druk hem stevig naar boven, totdat de bevestigingssteun goed vast zit. 4. Het rode merkteken moet helemaal door de groene vergrendelhendel worden bedekt. 5. Klap de sleutel uit en draai deze linksom om de bevestigingsteun te vergrendelen voordat u een trekstang in de steun steekt. Verwijder de sleutel en berg hem goed op. 75

76 Trekken DE VERWIJDERBARE BEVESTIGINGSSTEUN VOOR DE TREKSTANG VERWIJDEREN Voor het verwijderen van de bevestigingssteun voor de trekstang voert u de montageprocedure in omgekeerde volgorde uit. Opmerking: de sleutel kan niet worden verwijderd nadat de bevestigingssteun voor de trekstang is losgemaakt. BEVESTIGINGSSTEUN VOOR DE TREKSTANG (alleen Australië) De optionele bevestigingssteun voor de aanhanger (trekstang) is geclassificeerd als klasse III. Bij het selecteren van een trekstang voor de bevestigingssteun moet u zich houden aan de volgende afmetingen: A. De aanbevolen maximale trekstanglengte is 152 mm (6 inch). B. Wij raden u aan om een trekstang met een stijging van 25,4 mm (1 inch) te gebruiken voor de maximale kogelhoogte. C. Wij raden u aan om een trekstang met een daling van 60 mm (2 3 / 8 inch) te gebruiken voor de minimale kogelhoogte. Vraag voor de meest recente aanbevelingen advies bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. 76

77 Trekken AFMETINGEN VAN DE TREKHAAKKOGEL EN HET BEVESTIGINGSPUNT (vaste trekhaakkogel) Ref. Afmeting Metrisch Brits A Van wielmiddelpunt tot middelpunt trekhaakkogel 1190 mm 46,9 inch B Van grond tot middelpunt trekhaakkogel 395 mm 15,55 inch C Van middelpunt trekhaakkogel tot trekhaakbevestiging 170 mm 6,7 inch D Van middelpunt trekhaakkogel tot trekhaakbevestiging 124 mm 4,9 inch Opmerking: de afmetingen gelden voor officiële hulpmiddelen van Land Rover voor het trekken. Opmerking: alleen in Australië: de optionele trekstang heeft sterk afwijkende afmetingen en is geclassificeerd als klasse III. 77

78 Trekken AFMETINGEN VAN DE TREKHAAKKOGEL EN HET BEVESTIGINGSPUNT (steunplaat voor meerdere hoogten) Ref. Afmeting Metrisch Brits A Van wielmiddelpunt tot middelpunt trekhaakkogel 1210 mm 47,64 inch B Van middelpunt buitenste bevestigingspunten tot middelpunt 403,6 mm 15,89 inch trekhaakkogel (horizontaal) C Van hartlijn puntradius bajonetsleuf tot middelpunt 192,4 mm 7,57 inch trekhaakkogel D Van middelpunt binnenste bevestigingspunten tot middelpunt 108mm 4,25inch trekhaakkogel (horizontaal) E Van middelpunt binnenste bevestigingspunten tot middelpunt 20 mm 0,79 inch trekhaakkogel (verticaal) F Van middelpunt bovenste bout trekhaakkogelplaat tot 36 mm 1,42 inch middelpunt trekhaakkogel (verticaal) G Van middelpunt onderste bout trekhaakkogelplaat tot 70 mm 2,76 inch middelpunt trekhaakkogel (verticaal) H Van middelpunt buitenste bevestigingspunten tot middelpunt trekhaakkogel (horizontaal) 167,3 mm 6,59 inch 78

79 Trekken Ref. Afmeting Metrisch Brits I Van hartlijn puntradius bajonetsleuf tot middelpunt trekhaakkogel (verticaal) 174,3mm 6,86inch J Afstand tussen middelpunten binnenste bevestigingspunten 180,5 mm 7,10 inch K Afstand tussen middelpunten buitenste bevestigingspunten 822,5 mm 32,38 inch 79

80 De motor starten De motor starten STUURKOLOMSLOT Gedurende het bergen van het voertuig moet de Smart-sleutel in het voertuig blijven, zodat de stuurkolom ontgrendeld blijft. Uw voertuig is uitgerust met een elektronisch stuurkolomslot. Het systeem ontgrendelt de stuurkolom wanneer er een Smart-sleutel in het voertuig wordt gedetecteerd. Bij een defect in het stuurkolomslot wordt de mededeling STUURKOLOM VERGRENDELD op het message centre weergegeven. Als dit gebeurt: 1. Vergrendel het voertuig met de Smart-sleutel en ontgrendel het daarna weer met de sleutel. 2. Probeer de stuurkolom nogmaals te ontgrendelen door het stuurwiel voorzichtig naar links en rechts te draaien. 3. Als dit probleem zich blijft voordoen, roept u onmiddellijk deskundige hulp in. HET CONTACT INSCHAKELEN Als u het contact wilt inschakelen zonder de motor te starten, trapt u het rempedaal niet in. Druk met een geldige Smart-sleutel in het voertuig op de start-/ stopknop en houd de knop ingedrukt totdat de waarschuwingslampjes branden. Laat de knop daarna los. EEN BENZINEMOTOR STARTEN Wanneer het voertuig in een afgesloten ruimte staat, mag u de motor nooit starten of laten lopen. Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bij inademen bewusteloosheid of zelfs de dood tot gevolg hebben. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten als u wilt instappen of starten zonder sleutel. De motor starten: De Smart-sleutel moet zich in het voertuig bevinden. De stand P (parkeerstand) of N (neutraalstand) moet zijn geselecteerd. Trap het rempedaal in. Druk kort op de start-/stopknop. Zodra de motor is gestart, kunt u uw voet van het rempedaal halen als u dit veilig kunt doen. Als u het rempedaal intrapt wanneer u op de start-/stopknop drukt, start de motor. 80

81 De motor starten EEN DIESELMOTOR STARTEN Wanneer het voertuig in een afgesloten ruimte staat, mag u de motor nooit starten of laten lopen. Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bij inademen bewusteloosheid of zelfs de dood tot gevolg hebben. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten als u wilt instappen of starten zonder sleutel. Er kan zich tussen het drukken op de start-/stopknop en het aanslaan van de motor een vertraging van wel 12 seconden voordoen. Tijdens deze vertraging moet u het rempedaal ingetrapt houden en mag u niet nogmaals op de start-/stopknop drukken. Als u dat wel doet, wordt de startprocedure geannuleerd. De motor starten: De Smart-sleutel moet zich in het voertuig bevinden. De stand P (parkeerstand) of N (neutraalstand) moet zijn geselecteerd. Trap het rempedaal in. Druk kort op de start-/stopknop. Zodra de motor is gestart, kunt u uw voet van het rempedaal halen als u dit veilig kunt doen. Opmerking: onder zeer koude omstandigheden is het normaal dat het aanslaan van de motor langer duurt. ALS DE MOTOR NIET WIL STARTEN Als u het voertuig met het sleutelblad voor noodgevallen ontgrendeld hebt of het voertuigsysteem de Smart-sleutel niet kan detecteren, moet u de reserveprocedure voor het starten zonder sleutel gebruiken om het beveiligingssysteem uit te schakelen en de motor te starten. U kunt de reserveprocedure voor het starten zonder sleutel alleen gebruiken wanneer de mededeling SMART-SLEUTEL NIET GEVONDEN ZIE HANDBOEK op het message centre wordt weergegeven. Houd de Smart-sleutel tegen de onderkant van de stuurkolomkap, met de toetsen omlaag gericht. Opmerking: op de kap zijn merktekens aangebracht om de juiste positie gemakkelijker te vinden. Wanneer u de Smart-sleutel op deze plaats houdt, herkent het voertuig de sleutel en wordt de mededeling SMART-SLEUTEL GEVONDEN op het message centre weergegeven. Druk terwijl u de Smart-sleutel op deze plaats houdt en het rempedaal intrapt kort op de start-/stopknop om de motor te starten. Zodra de motor is gestart, hoeft u de Smart-sleutel niet meer tegen de stuurkolomkap te houden. Opmerking: als het systeem de Smart-sleutel niet herkent of de motor nog steeds niet wil starten, vraagt u uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur om advies. 81

82 De motor starten Benzinemotoren: als de motor aanhoudelijk niet wil starten, zorgt u dat de transmissie in de stand P (parkeerstand) of N (neutraalstand) staat en drukt u op de start-/stopknop (zonder het rempedaal in te trappen) om het contact in te schakelen. Trap het gaspedaal langzaam helemaal in, houd het pedaal in deze stand en druk op de start-/stopknop terwijl u het rempedaal intrapt. De motor zal aanslaan. Haal uw voet van het gaspedaal zodra de motor start. Mocht de motor nog steeds niet willen starten, dan vraagt u uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur om advies. Dieselmotoren: als de motor aanhoudelijk niet wil starten, zorgt u dat de transmissie in de stand P of N staat en drukt u op de start-/stopknop (terwijl u het rempedaal intrapt). Houd de start-/stopknop ingedrukt en het rempedaal ingetrapt totdat de motor start, waarna u de knop loslaat en uw voet van het pedaal haalt. Mocht de motor nog steeds niet willen starten, dan vraagt u uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur om advies. DE MOTOR UITSCHAKELEN U mag de motor nooit uitschakelen terwijl het voertuig rijdt. Zorg voordat u de motor uitschakelt dat het voertuig op een veilige plek geparkeerd staat, de handrem is aangetrokken en de stand P is geselecteerd. Druk kort op de start-/stopknop om de motor uit te schakelen. De geluidsinstallatie, het telefoonsysteem en het touch screen schakelen weer over naar standby. Door nogmaals op de start-/stopknop te drukken (zonder dat u het rempedaal intrapt) schakelt u alle systemen weer in. 82

83 Versnellingsbak Versnelling sba k AUTOMATISCHE TRANSMISSIE Afhankelijk van de voertuigspecificatie kan het selectiemechanisme voor de transmissie op verschillende manieren zijn uitgevoerd. De transmissiehendel kan naar voren, naar achteren en zijwaarts worden bewogen. Bij een uitvoering met een draaiknop kunt u de knop naar links of naar rechts draaien. Wanneer u de motor start, springt de draaiknop omhoog uit de middenconsole, zodat u de gewenste stand kunt selecteren. 83

84 Versnellingsbak 1. Als u de rijstand (D) wilt selecteren terwijl het voertuig stil staat, moet u eerst het rempedaal intrappen. 2. Bij een uitvoering met een transmissiehendel drukt u op de ontgrendelknop en zet u de hendel in de stand D. Als u druk uitoefent op de hendel voordat u het rempedaal intrapt, is de geselecteerde stand mogelijk niet beschikbaar. In dat geval neemt u de druk van de hendel weg, trapt u het rempedaal in en zet u de hendel in de gewenste stand. Bij een uitvoering met een draaiknop draait u de knop naar de stand D. In deze stand kunt u de schakelhendels (flippers) gebruiken. Als u de schakelhendels niet gebruikt, wordt de transmissie volledig automatisch geregeld. D verschijnt op het instrumentenpaneel en het bijbehorende lampje gaat branden. 3. U kunt de sportstand met de transmissiehendel selecteren door de hendel naar links te duwen. In het geval van de draaiknop drukt u op de knop en draait u deze naar de stand S (sportstand). S verschijnt op het instrumentenpaneel en het bijbehorende lampje gaat branden. 4. CommandShift is beschikbaar wanneer de stand S is geselecteerd. Duw de transmissiehendel naar voren om één versnelling op te schakelen en naar achteren om één versnelling terug te schakelen. U kunt teruggaan naar de volautomatische sportstand door de hendel in de stand D te zetten en vervolgens in de stand S. Als u een model met een draaiknop hebt, gebruikt u de schakelhendels op het stuurwiel om op of terug te schakelen. Trek aan de linkerhendel ( ) om terug te schakelen en aan de rechterhendel (+) om op te schakelen. Als u terug wilt naar de volautomatische sportstand, trekt u twee seconden lang aan de rechterhendel. U gaat terug naar de rijstand door de transmissiehendel of de draaiknop weer in de stand D te zetten. Als zich een storing in de transmissie voordoet, kan er een waarschuwingsmededeling op het message centre worden weergegeven en is er slechts een beperkt aantal versnellingen beschikbaar. Roep onmiddellijk deskundige hulp in. Wanneer het voertuig stil staat, moet u de transmissie in de stand P (parkeerstand) zetten. Selecteer altijd de stand P en schakel het contact uit alvorens het voertuig te verlaten. Zet de transmissie tijdens het rijden nooit in de stand P. Zet de transmissie nooit in de achteruitrijstand (R) terwijl het voertuig vooruit rijdt. Wanneer het voertuig achteruit rijdt, mag u de transmissie nooit in een stand voor vooruitrijden zetten. Wanneer de transmissie in de stand D of R staat of het voertuig stil staat met de transmissie in een versnelling, mag u het gaspedaal niet intrappen en weer laten opkomen of het toerental boven het normale stationaire toerental laten komen. U mag het voertuig niet langdurig stil laten staan terwijl de transmissie in een versnelling staat en de motor loopt. Zet de transmissie altijd in de stand P of N (neutraalstand) wanneer u de motor langdurig stationair wilt laten lopen. 84

85 Versnellingsbak Draaiknop Meestal moet u de stand P (parkeerstand) selecteren voordat u de motor uitschakelt. Als er een andere stand is geselecteerd wanneer u de motor uitschakelt, wordt de draaiknop automatisch in de stand P gezet voordat de knop in de middenconsole verdwijnt. Als u de motor uitschakelt terwijl de stand N (neutraalstand) is geselecteerd, wacht het systeem tien minuten voordat automatisch de stand P wordt geselecteerd. Deze vertraging is bijvoorbeeld handig als u het voertuig wilt wassen in een volautomatische wasstraat. Als u de draaiknop niet naar P hebt gedraaid vóór het uitschakelen van de motor, kunt u de motor de volgende keer pas starten nadat u de stand P hebt geselecteerd. In het geval van pech met het voertuig selecteert de transmissie automatisch de stand P. Dit voorkomt dat het voertuig op alle vier de wielen wordt versleept. Het voertuig mag daarom alleen worden geborgen door deskundig personeel. Als de draaiknop is geblokkeerd, verwijdert u de obstructie en start u de motor. De draaiknop moet nu gewoon omhoog komen uit de middenconsole. Als de knop niet omhoog komt, kunt u hem in de lage stand gebruiken, maar let wel dat de stand P niet automatisch wordt geselecteerd wanneer u de motor uitschakelt. U moet de stand P handmatig selecteren. Laat deze storing zo snel mogelijk door een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur verhelpen. COMMANDSHIFT Als u CommandShift hebt geselecteerd en de tussenbak in de hoge gearing staat, dient u de transmissie in de eerste of tweede versnelling te zetten om vanuit stilstand te kunnen optrekken. In de lage gearing kunt u de eerste, tweede of derde versnelling gebruiken. Dit kan handig zijn onder bepaalde omstandigheden tijdens het terreinrijden. De mededeling COMMANDSHIFT GESELECTEERD wordt op het message centre weergegeven wanneer de transmissie in de stand CommandShift staat. Opmerking: om de motor te beschermen schakelt de transmissie automatisch naar een hogere versnelling om een te hoog toerental te vermijden, of naar een lagere wanneer de motor te zwaar wordt belast. Laat het motortoerental niet te hoog oplopen als u CommandShift gebruikt terwijl het Dynamic-programma van de Terrain Response is geselecteerd (raadpleeg 112, DYNAMIC-PROGRAMMA). Als u CommandShift gebruikt terwijl het Dynamic-programma is geselecteerd, wordt niet automatisch opgeschakeld. HANDMATIG SCHAKELEN Terwijl de stand D (rijstand) is geselecteerd, kunt u tijdelijk handmatig schakelen door de schakelhendels op het stuurwiel te bedienen. In de stand D kunt u tijdelijk handmatig blijven schakelen zolang u optrekt, afremt, een bocht neemt of de schakelhendels bedient. Als u permanent handmatig wilt schakelen, selecteert u de stand S (sportstand). 85

86 Versnellingsbak AFDALINGSREGELING Wanneer u in de automatische functie, de sportstand of CommandShift de afdalingsregeling (HDC) hebt geselecteerd, selecteert en handhaaft de transmissie een lage versnelling, zodat de motor maximaal afremt. Als u de transmissie in de stand D (rijstand) zet vanuit de sportstand/commandshift, blijft de versnelling geselecteerd totdat de afdaling is voltooid. Raadpleeg 114, DE HDC BEDIENEN. TUSSENBAK 1. Hoge gearing (Hi): U dient de hoge gearing (Hi) te gebruiken voor normaal rijden op de weg en voor terreinrijden over droog, vlak terrein. 2. Lage gearing (Lo): U mag de lage gearing (Lo) alleen gebruiken in situaties waarbij u met een lage snelheid moet manoeuvreren. Gebruik Lo eveneens voor de wat extremere omstandigheden bij terreinrijden. Gebruik Lo niet voor normaal rijden op de weg. VAN GEARING VERANDEREN BIJ STILSTAND Zet terwijl het voertuig stil staat de transmissie in de stand N (neutraalstand). Gebruik de tussenbakschakelaar om de gewenste gearing te selecteren. Na een paar seconden bevestigt het systeem de status van de gearing. LAMPJES VOOR HET VERANDEREN VAN GEARING Als de tussenbak in Hi staat, brandt het Hi-pijltje. In Lo branden het groene waarschuwingslampje in de instrumentengroep en het Lo-pijltje. Terwijl de tussenbak naar een andere gearing gaat, knipperen de lampjes voor het veranderen van gearing als volgt: Overschakelen van hoge naar lage gearing: Het Lo-pijltje en het waarschuwingslampje in de instrumentengroep knipperen tijdens het schakelen en gaan daarna continu branden. Het Hi-pijltje gaat uit zodra de andere gearing is geselecteerd. De mededeling LAGE GEARING GESELECTEERD wordt kort op het message centre weergegeven. Overschakelen van Lo naar Hi: Het Hi-pijltje, het Lo-pijltje en het Lowaarschuwingslampje in de instrumentengroep knipperen tijdens het schakelen. Het Hi-pijltje gaat continu branden zodra de andere gearing is geselecteerd. Het Lo-pijltje gaat uit zodra de andere gearing is geselecteerd. De mededeling HOGE GEARING GESELECTEERD wordt kort op het message centre weergegeven. 86

87 Versnellingsbak VAN GEARING VERANDEREN TIJDENS HET RIJDEN Wij raden u aan om alleen van gearing te veranderen wanneer het voertuig stil staat. Bestuurders die ervaring met terreinrijden hebben kunnen wel tijdens het rijden van gearing veranderen, zoals hieronder wordt beschreven. AUTOMATISCHE TRANSMISSIE VAN HOGE NAAR LAGE GEARING 1. Ga langzamer rijden met een snelheid tussen 40 km/h (24 mijl/h) en 3 km/h (2 mijl/h), waarna u de stand N (neutraalstand) selecteert. 2. Druk kort op de achterkant van de tussenbakschakelaar om Lo te selecteren. 3. Wacht totdat van gearing is veranderd (dit kan enkele seconden duren). Zodra dit is gedaan, selecteert u de gewenste versnelling. U kunt geen versnelling selecteren zolang het veranderen van gearing niet is uitgevoerd. OVERSCHAKELEN VAN LAGE NAAR HOGE GEARING Rijd maximaal 60 km/h (38 mijl/h) en selecteer de stand N. Druk kort op de voorkant van de tussenbakschakelaar om Hi te selecteren. De aanduiding van de nieuwe status van de gearing is hetzelfde als bij de stilstandmethode. Selecteer nu de stand D (rijstand). 87

88 Stability control Stability control WAARSCHUWINGSLAMPJES VAN DE STABILITY CONTROL Het DSC-waarschuwingslampje in de instrumentengroep gaat kort branden wanneer u het contact inschakelt. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden snel knippert, is de DSC ingeschakeld. Een storing in de DSC wordt aangegeven door een continu brandend DSC-waarschuwingslampje en een bijbehorende waarschuwingsmededeling. Het DSCwaarschuwingslampje kan ook blijven knipperen zolang de DSC niet wordt uitgeschakeld. U kunt nog wel met het voertuig rijden, maar dient zo spoedig mogelijk deskundige hulp in te roepen. U kunt nog wel met het voertuig rijden, maar de DSC is niet beschikbaar. Roep zo spoedig mogelijk deskundige hulp in. DE DSC UITSCHAKELEN De veiligheid kan in gevaar worden gebracht als u de DSC op het verkeerde moment uitschakelt. Onder de meeste rijomstandigheden, en met name bij het rijden op de weg, raden wij u aan om de DSC niet uit te schakelen. Onder bepaalde rijomstandigheden wordt het rijden aanzienlijk vergemakkelijkt door het uitschakelen van de DSC ter verbetering van de tractie. Deze omstandigheden zijn onder andere: met het voertuig voor- en achteruitrijden om uit een kuil of diep spoor te komen; in diepe sneeuw of op een los oppervlak optrekken; in diep zand of diepe modder rijden. U kunt de DSC uitschakelen door kort op de toets voor het uitschakelen van de DSC op het dashboard te drukken (het waarschuwingslampje DSC uit blijft continu branden). Wanneer de DSC is uitgeschakeld, heeft dit ook invloed op het ingrijpen van de traction control, waardoor de wielen vaker kunnen gaan spinnen. DE DSC INSCHAKELEN U kunt de DSC op een van de volgende manieren opnieuw inschakelen: Druk kort op de schakelaar voor het uitschakelen van de DSC. Start de motor. Selecteer een nieuw speciaal programma van de Terrain Response. 88

89 Luchtvering Luchtvering LUCHTVERING Zorg dat er geen personen of obstakels in de buurt van het voertuig zijn voordat u de luchtvering omlaag zet. Het verschil tussen de hoogte voor terreinrijden en de instaphoogte bedraagt 105 mm (4,1 inch). U kunt het voertuig omhoog of omlaag zetten met de bedieningsschakelaar voor de luchtvering. 1. Schakelaar voor omhoog/omlaag: de pijlen omhoog en omlaag branden terwijl de hoogte wordt veranderd. 2. Controlelampje voor de hoogte voor terreinrijden: de hoogte voor terreinrijden ligt 55 mm (2,2 inch) boven de normale hoogte. 3. Controlelampje voor de normale hoogte 4. Controlelampje voor de instaphoogte: de instaphoogte ligt 50 mm (2,0 inch) onder de normale hoogte. 5. Controlelampje voor vergrendelen (kruipfunctie) Opmerking: het systeem kan het voertuig automatisch omhoog of omlaag zetten (bijvoorbeeld als een Terrain Response-programma hierom vraagt of wanneer het voertuig hard rijdt). Sluit alle portieren van het voertuig als u de hoogte van het voertuig wilt veranderen. Ook moet de motor lopen, tenzij u het systeem op afstand bedient (raadpleeg 91, AFSTANDSBEDIENING). Als u tijdens een hoogteverandering een portier opent, zal het systeem de hoogteverandering stopzetten. Als u het portier binnen 90 seconden sluit, wordt de hoogte alsnog veranderd. Als u het portier niet op tijd sluit, moet u de gewenste hoogte opnieuw selecteren nadat u het portier hebt gesloten. Wanneer u gaat rijden, gaat het voertuig terug naar de normale hoogte. Opmerking: als u de luchtvering in korte tijd meerdere keren gebruikt, kan de snelheid van het systeem afnemen. 89

90 Luchtvering DE HOOGTE VOOR TERREINRIJDEN SELECTEREN U kunt de hoogte voor terreinrijden selecteren door op de schakelaar voor omhoog (1) te drukken terwijl u rijdt met een snelheid tot 40 km/h (24 mijl/h). Als deze hoogte is geselecteerd en u sneller gaat rijden dan 50 km/h (30 mijl/h), wordt er een waarschuwingsmededeling op het message centre weergegeven en gaat het systeem terug naar de normale hoogte. UITGESCHOVEN HOOGTE VOOR TERREINRIJDEN Als u tijdens het terreinrijden onder zware omstandigheden aan de grond loopt, kan het systeem automatisch de uitgeschoven stand inschakelen. Het controlelampje voor de hoogte voor terreinrijden knippert en er wordt een mededeling weergegeven op het message centre. In de uitgeschoven stand gaat de luchtvering verder omhoog dan de hoogte voor terreinrijden, zodat u los kunt komen van het obstakel. Zodra de uitgeschoven stand is bereikt, kunt u zo nodig een extra hoge stand instellen. Dit kunt u doen door de schakelaar voor omhoog langer dan drie seconden ingedrukt te houden terwijl u het rempedaal intrapt. U kunt de uitgeschoven stand annuleren door op de schakelaar voor omlaag (1) te drukken. De uitgeschoven stand wordt automatisch geannuleerd als u 30 seconden lang sneller rijdt dan 5 km/h (3 mijl/h). Opmerking: u kunt de uitgeschoven stand niet handmatig selecteren. DE INSTAPHOOGTE SELECTEREN Druk op de schakelaar voor omlaag om de instaphoogte vanuit de normale hoogte te selecteren. Als u de instaphoogte vanuit de hoogte voor terreinrijden wilt selecteren, drukt u één keer op de schakelaar voor omlaag en daarna nogmaals terwijl het voertuig omlaag gaat. Op het message centre wordt nu de mededeling INSTAPHOOGTE GESELECTEERD weergegeven. Als u sneller rijdt dan 20 km/h (12 mijl/h), wacht het systeem totdat de snelheid is afgenomen. Als de snelheid niet binnen één minuut onder deze snelheid daalt, zal het systeem de hoogteverandering stopzetten. Zodra u langzamer rijdt dan 20 km/h (12 mijl/h), wordt het voertuig gedeeltelijk omlaag gezet. Als u binnen één minuut langzamer gaat rijden dan 8 km/h (5 mijl/h), wordt de volledige instaphoogte bereikt. Opmerking: u kunt de instaphoogte selecteren tot 40 seconden nadat u het contact hebt uitgeschakeld, mits u het bestuurdersportier nog niet hebt geopend. Als u sneller gaat rijden dan 10 km/h (6 mijl/h), gaat het voertuig terug naar de hoogte van waaruit u de instaphoogte selecteerde. 90

91 Luchtvering KRUIPFUNCTIE (VERGRENDELD OP INSTAPHOOGTE) Als het voertuig op de normale hoogte staat en u niet harder dan 35 km/h (22 mijl/h) rijdt, of als het voertuig op de instaphoogte staat, drukt u langer dan drie seconden op de schakelaar voor omlaag om het voertuig op de instaphoogte te vergrendelen. Het controlelampje voor vergrendelen (5) gaat branden en de mededeling RIJHOOGTE VERGRENDELD OP INSTAPHOOGTE wordt op het message centre weergegeven. U kunt vervolgens langzaam met het voertuig op instaphoogte rijden om manoeuvres in kleine ruimten, zoals parkeergarages, gemakkelijker te maken. U kunt de kruipfunctie annuleren door de schakelaar voor omhoog langer dan één seconde in te drukken. Het controlelampje voor vergrendelen gaat uit. Als u sneller rijdt dan 10 km/h (6 mijl/h), gaat het voertuig terug naar de normale hoogte. De kruipfunctie wordt automatisch geannuleerd zodra u sneller gaat rijden dan 40 km/h (24 mijl/h). AFSTANDSBEDIENING U kunt de Smart-sleutel zowel vanaf de binnen- als de buitenkant van het voertuig bedienen. U dient de Smart-sleutel dan ook te allen tijde buiten het bereik van kinderen te houden. Als u de Smart-sleutel in het voertuig gebruikt, zorgt u dat een volwassene controleert of zich onder het voertuig obstakels bevinden en toezicht houdt bij het omlaag zetten. Wanneer er een aanhanger aan het voertuig is gekoppeld, dient u bij alle hoogteveranderingen erg voorzichtig te zijn. U kunt de toetsen op de Smart-sleutel gebruiken om de luchtvering te bedienen, zodat u het voertuig op afstand omhoog en omlaag kunt zetten. Dit kan handig zijn bij het aankoppelen van een aanhanger of bij het beladen van het voertuig. Als u de luchtveringshoogte met de Smart-sleutel wilt veranderen, moet het voertuig stil staan, moeten alle portieren dicht zijn en moeten de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld. U kunt het voertuig omhoog zetten door toets 1 ingedrukt te houden en daarna op toets 2 te drukken. U kunt het voertuig omlaag zetten door toets 1 ingedrukt te houden en daarna op toets 3 te drukken. Als de beginhoogte hoger of lager dan de normale hoogte is, stopt de beweging zodra de normale hoogte is bereikt. Om verder te gaan laat u de toetsen op de Smart-sleutel los en drukt u nogmaals. 91

92 Luchtvering DYNAMIC RESPONSE-SYSTEEM Het dynamic response-systeem past de ophanging aan voor het voorkomen of verminderen van rolneigingen bij het nemen van bochten tijdens het rijden op de weg en voor het beter scharnieren van de assen en verbeterde tractie tijdens terreinrijden. Als er een storing wordt gedetecteerd, brandt dit waarschuwingslampje rood of oranje, afhankelijk van de ernst van de storing. Er wordt ook een mededeling weergegeven. ROOD: de mededeling STOP VOERTUIG STOP VEILIG STOP MOTOR wordt weergegeven. Er is een storing gedetecteerd die ernstige schade aan het voertuig kan veroorzaken. U dient het voertuig zo snel mogelijk zodra u dit veilig kunt doen te stoppen en de motor uit te schakelen. U mag niet verder rijden. Roep onmiddellijk deskundige hulp in. ORANJE: de mededeling VOERTUIG HELT OVER IN BOCHTEN wordt weergegeven. Er is een storing gedetecteerd die verminderde prestaties van het dynamic response-systeem tot gevolg zal hebben. U kunt nog wel met het voertuig rijden, maar rijd langzaam en roep zo spoedig mogelijk deskundige hulp in. ADAPTIEVE RIJHOOGTE Als er een storing wordt gedetecteerd, brandt dit waarschuwingslampje rood of oranje, afhankelijk van de ernst van de storing. Er wordt ook een mededeling weergegeven. 92

93 Remmen Remmen BELANGRIJKE INFORMATIE Tijdens het rijden mag u uw voet niet op het rempedaal laten rusten. Laat het voertuig nooit uitrollen terwijl de motor is uitgeschakeld. Voor een volledige rembekrachtiging moet de motor lopen. Als de motor is uitgeschakeld werken de remmen nog wel, maar u moet het pedaal veel harder intrappen om de remmen in werking te stellen. Als het rode waarschuwingslampje van de remmen gaat branden, dient u het voertuig zo snel mogelijk veilig tot stilstand te brengen en deskundige hulp in te roepen. U mag nooit matten die niet zijn goedgekeurd of andere belemmeringen onder het rempedaal leggen. Dit kan de pedaalslag en doeltreffend remmen beperken. Rijden terwijl het hard regent of door water rijden kan de doeltreffendheid van de remmen nadelig beïnvloeden. Onder dergelijke omstandigheden raden wij u aan om het rempedaal met tussenpozen zacht in te trappen om de remmen te drogen. WAARSCHUWINGSLAMPJES VAN DE REMMEN Het ABS-waarschuwingslampje gaat kort branden wanneer u het contact inschakelt. Als dit oranje waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden (en er een bijbehorende waarschuwingsmededeling wordt weergegeven), dient u extra voorzichtig te rijden, indien mogelijk hard remmen te vermijden en zo snel mogelijk deskundige hulp in te roepen. NOODSTOPHULP (EBA) Als u het rempedaal snel intrapt, wordt de remkracht automatisch door de noodstophulp (EBA) tot het maximum vergroot om het voertuig zo snel mogelijk tot stilstand te brengen. Als u het rempedaal langzaam intrapt, maar het ABS vanwege de omstandigheden op de voorwielen werkt, verhoogt de EBA de remkracht, zodat het ABS de achterwielen ook onder controle krijgt. De EBA wordt buiten werking gesteld zodra u het rempedaal niet meer intrapt. Het oranje waarschuwingslampje van de remmen gaat kort branden wanneer u het contact inschakelt. Een storing in de EBA wordt aangegeven door het oranje waarschuwingslampje van de remmen en een bijbehorende waarschuwingsmededeling. Breng het voertuig voorzichtig en veilig tot stilstand en roep deskundige hulp in. ELEKTRONISCHE REMKRACHTVERDELING (EBD) De EBD regelt de verhouding tussen de remkrachten die op de voor- en achterwielen worden uitgeoefend, zodat de doeltreffendheid van de remmen maximaal blijft. Als het voertuig slechts licht is beladen (bijvoorbeeld met alleen de bestuurder), verlaagt de EBD de remkracht die op de achterwielen wordt uitgeoefend. Bij een zwaar beladen voertuig vergroot de EBD de remkracht op de achterwielen. Het rode waarschuwingslampje van de remmen gaat kort branden wanneer u het contact inschakelt. Een storing in de EBD wordt aangegeven door het rode waarschuwingslampje van de remmen en een bijbehorende waarschuwingsmededeling. Breng het voertuig voorzichtig en veilig tot stilstand en roep deskundige hulp in. 93

94 Remmen ELEKTRONISCHE HANDREM (EPB) De handrem werkt op de achterwielen. U kunt het voertuig dan ook alleen veilig parkeren als het op een harde en stabiele ondergrond staat. U mag er niet op vertrouwen dat de handrem effectief werkt wanneer de achterwielen in modder of water zijn ondergedompeld. Opmerking: als u het voertuig onder zware omstandigheden bij terreinrijden gebruikt, zoals door water rijden, diepe modder enz., moet de handrem extra worden onderhouden en afgesteld. Neem hiervoor contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Trap terwijl het contact is ingeschakeld het rempedaal in en duw de EPB-hendel omlaag. De elektronische handrem wordt nu losgezet. Trek de handrem aan wanneer het voertuig stil staat door de hendel kort omhoog te trekken. Het waarschuwingslampje van de handrem gaat branden. Het is belangrijk dat u controleert dat het waarschuwingslampje voortdurend brandt (niet knippert), omdat dit betekent dat de handrem goed is aangetrokken. Als u de hendel omhoog trekt terwijl u langzamer dan 3 km/h (2 mijl/h) rijdt, zal het voertuig abrupt tot stilstand komen. De remlichten zullen niet gaan branden. Het systeem zal de EPB automatisch aantrekken als u het contact uitschakelt en langzamer rijdt dan 3 km/h (2 mijl/h), tenzij de stand P (parkeerstand) is geselecteerd. Om het automatisch aantrekken te voorkomen houdt u de EPB-hendel in de stand voor loszetten wanneer het voertuig stil staat. Schakel binnen vijf seconden het contact uit en houd de EPBhendel daarna nog twee seconden lang in deze stand. Als u met het voertuig rijdt terwijl de handrem is aangetrokken of de handrem herhaaldelijk gebruikt om het voertuig af te remmen, kunt u het remsysteem ernstig beschadigen. In een noodsituatie kunt u de snelheid geleidelijk laten afnemen door de EPB-hendel omhoog te trekken en hem in die stand te houden terwijl u sneller dan 3 km/h (2 mijl/h) rijdt. Het waarschuwingslampje van de remmen gaat branden, u hoort een geluidssignaal en de mededeling LET OP! HANDREM AANGETROKKEN wordt op het message centre weergegeven. De remlichten zullen nu wel gaan branden. Als het voertuig stil staat, de EPB is aangetrokken, de transmissie in de stand D (rijstand) of de stand R (achteruitrijstand) staat en u het gaspedaal intrapt, wordt de EPB losgezet en kunt u wegrijden. Opmerking: de EPB kan alleen automatisch worden losgezet wanneer het bestuurdersportier is gesloten of de bestuurder zijn/haar veiligheidsgordel heeft omgedaan. 94

95 Remmen Het handremsysteem vermindert de systeembelasting geleidelijk om soepel wegrijden te vergemakkelijken. Als het verminderen van de systeembelasting het wegrijden van het voertuig veroorzaakt nadat u een geldige versnelling hebt geselecteerd, brengt het systeem automatisch opnieuw de volle belasting op de elektronische handrem aan. U kunt deze belastingsverminderende functie van de EPB tijdelijk opheffen door de handrem met de hand aan te trekken nadat u een versnelling hebt geselecteerd. Bij een storing wordt de mededeling AUT LOSZETTEN HANDREM NIET BESCHIKBAAR op het message centre weergegeven. Aan het begin van een reis kan het soms langer duren voordat het systeem de EPB loszet wanneer u de transmissie uit de stand P (parkeerstand) of de stand N (neutraalstand) haalt. Hierdoor blijven de versnellingen langer ingeschakeld. Als het systeem een storing in de EPB detecteert, gaat het oranje waarschuwingslampje van de remmen branden en wordt er een mededeling op het message centre weergegeven. Als het systeem een storing detecteert terwijl de EPB in werking is, gaat het rode waarschuwingslampje van de handrem knipperen en wordt de mededeling HANDREM DEFECT op het message centre weergegeven. Opmerking: het rode waarschuwingslampje van de handrem zal minstens tien seconden lang blijven branden nadat u het contact hebt uitgeschakeld. 95

96 Bewakingssysteem van de bandenspanningen Bewakingssysteem van de bandenspanningen BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN Het bewakingssysteem van de bandenspanningen levert een waarschuwing als de bandenspanning te laag is en brengt de banden niet opnieuw op spanning. U dient de bandenspanningen regelmatig met een nauwkeurige spanningsmeter te controleren wanneer de banden koud zijn. Het bewakingssysteem van de bandenspanningen kan NIET controleren of een band beschadigd is. Controleer uw banden regelmatig, vooral als u met het voertuig terreinrijdt. Wanneer u de banden op spanning brengt, mag u de ventielen van het bewakingssysteem van de bandenspanningen niet buigen of beschadigen. Zorg altijd dat de vulkop goed is uitgelijnd met het ventiel. Opmerking: verschillende bandentypen kunnen van invloed zijn op de werking van het bewakingssysteem van de bandenspanningen. Vervang de banden altijd op de aanbevolen wijze. Het bewakingssysteem van de bandenspanningen controleert voortdurend de bandenspanning in elk wiel, inclusief het reservewiel van normale grootte. Het ruimtebesparende reservewiel (indien gemonteerd) wordt niet gecontroleerd. Banden die zijn uitgerust met een bewakingssysteem van de bandenspanningen kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van de externe metalen borgmoer met ventiel (1). Alle wielen zonder bewakingssysteem van de bandenspanningen van Land Rover hebben een rubberen ventiel (2). U dient de bandenspanningen regelmatig te controleren wanneer de banden koud zijn en ze zo nodig aan te passen. Hoewel er een bewakingssysteem van de bandenspanningen is gemonteerd, is dit uit veiligheidsoverwegingen nog altijd noodzakelijk. Het waarschuwingslampje voor een lage bandenspanning gaat branden wanneer de spanning in één of meerdere banden veel te laag is. U moet zo snel mogelijk stoppen, de banden controleren en ze op de voor de voertuigbelading aanbevolen spanning oppompen. Het bewakingssysteem van de bandenspanningen controleert ook de spanning van de reserveband van normale grootte. Als de spanning van de reserveband onjuist is, wordt de mededeling SPANNING RESERVEBAND CONTROLEREN weergegeven en gaat het waarschuwingslampje branden. 96

97 Bewakingssysteem van de bandenspanningen VOERTUIGBELADING U kunt verschillende bandenspanningbewakingsniveaus selecteren die overeenkomen met de op de bandeninformatiesticker aanbevolen waarden voor een licht of zwaar beladen voertuig. U kunt de verschillende bandenspanningbewakingsniveaus instellen in het menu Instellingen auto (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGS- ELEMENTEN). HET RESERVEWIEL VAN NORMALE GROOTTE VERVANGEN Het systeem merkt automatisch of de wielstanden zijn veranderd. Het voertuig moet tijdens het vervangen van het wiel 15 minuten lang stil staan, zodat het systeem de verandering kan opmerken. Als u sneller dan 25 km/h (18 mijl/h) rijdt, verdwijnen de waarschuwingen binnen enkele minuten. Wanneer u een ruimtebesparend reservewiel hebt gemonteerd, merkt het systeem dit automatisch op. Nadat u ongeveer tien minuten sneller dan 25 km/h (18 mijl/h) hebt gereden, wordt de mededeling SPANNING RECHTERVOORBAND/ RECHTERACHTERBAND/LINKERVOORBAND/ LINKERACHTERBAND NIET BEWAAKT weergegeven en gaat het waarschuwingslampje branden. Het waarschuwingslampje knippert eerst en gaat dan voortdurend branden. Als u het ruimtebesparende reservewiel langere tijd gebruikt, wordt de mededeling BANDENSPANNING SYSTEEMFOUT weergegeven. Deze waarschuwingen van het bewakingssysteem van de bandenspanningen worden telkens weergegeven wanneer u het contact inschakelt, totdat het ruimtebesparende reservewiel door een permanent wiel is vervangen. Opmerking: als u een ruimtebesparend reservewiel gebruikt, moet u dit eerst vervangen voordat u een onderzoek naar een storing in het bewakingssysteem van de bandenspanningen instelt. 97

98 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging Vooruit- en achte ruitrijb eveiliging DE VOORUIT- EN ACHTERUITRIJBEVEILIGING GEBRUIKEN De vooruit- en achteruitrijbeveiliging detecteert bewegende voorwerpen, zoals kinderen en dieren, waarschijnlijk pas wanneer zij gevaarlijk dicht in de buurt zijn. Bij het manoeuvreren dient u altijd uiterst voorzichtig te zijn. De sensors van de vooruit- en achteruitrijbeveiliging kunnen sommige obstakels vaak niet opmerken (zoals dunne paaltjes of kleine, smalle voorwerpen, kleine voorwerpen vlakbij de grond en voorwerpen met donkere, niet-reflecterende oppervlakken). Opmerking: zodra u een aanhanger aankoppelt, worden de sensors aan de achterkant automatisch door het systeem uitgeschakeld. 1. Zodra u de achteruitrijstand selecteert, worden de sensors aan de voor- en achterkant automatisch ingeschakeld en gaat het lampje in de toets branden. U kunt de sensors aan de voorkant handmatig inschakelen door op de toets van de vooruitrijbeveiliging te drukken, waarna u een korte bevestigingstoon hoort en het lampje in de toets gaat branden. U kunt het systeem uitschakelen door op de toets te drukken. Het lampje in de toets gaat uit. 2. Het bereik van de sensors van de vooruit- en achteruitrijbeveiliging aan de voorkant, aan de achterkant en op de hoeken van het voertuig is verschillend. De sensors aan de voorkant en de sensors op de hoeken aan de achterkant hebben een bereik van ongeveer 600 mm (24 inch). De sensors middenachter hebben een bereik van ongeveer 1500 mm (60 inch). 98

99 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging De sensors aan de voorkant blijven ingeschakeld zolang u niet sneller rijdt dan 16 km/h (10 mijl/h). Wanneer u de transmissie in de stand N (neutraalstand) zet vanuit de stand R (achteruitrijstand), blijven de sensors aan de vooren achterkant ingeschakeld. Wanneer het systeem voorwerpen detecteert, laat de vooruit- en achteruitrijbeveiliging een geluidssignaal horen dat in frequentie toeneemt naarmate het voertuig dichter bij het voorwerp komt en ononderbroken klinkt zodra het obstakel binnen een afstand van 300 mm (12 inch) komt. Opmerking: de vooruitrijbeveiliging laat een geluidssignaal horen wanneer u vooruit en achteruit rijdt. DE SENSORS SCHOONMAKEN Wanneer u het voertuig wast, mag u geen hogedrukwaterstralen direct op de sensors richten. Gebruik voor het schoonmaken van de sensors geen schuurmiddelen of harde/ scherpe voorwerpen. U mag alleen een goedgekeurde voertuigshampoo gebruiken. U dient de sensors schoon te houden, zodat ze nauwkeurig blijven werken en goede prestaties blijven leveren. STORING IN DE VOORUIT- EN ACHTERUITRIJBEVEILIGING Als er een systeemstoring wordt gedetecteerd, hoort u een lang, hoog geluidssignaal en gaat het lampje in de toets knipperen. Neem zo snel mogelijk contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. ACHTERUITKIJKCAMERA U blijft bij het achteruitrijden te allen tijde verantwoordelijk voor het vermijden van obstakels en het inschatten van de afstand tussen het voertuig en de obstakels. Wanneer u de achteruitrijstand selecteert, geeft de camera op het touch screen automatisch een breedbeeld in kleur vanaf de achterkant van het voertuig. Het achteruitkijkcamerasysteem biedt de bestuurder bij het achteruitrijden een blik op wat er zich achter het voertuig bevindt. Door het beeld lopen lijnen als hulpmiddel bij het achteruitrijden. Opmerking: rechtsonder in de hoek van het scherm wordt een pictogram weergegeven om terug te gaan. Raak dit aan om terug te gaan naar het vorige scherm. Het beeld van de achteruitkijkcamera verdwijnt van het touch screen wanneer zich een van de volgende situaties voordoet: Als u langer dan 15 seconden de rijstand selecteert. Als u de rijstand selecteert en sneller rijdt dan 18 km/h (11 mijl/h). 99

100 Cruise control Cruise control DE CRUISE CONTROL GEBRUIKEN Opmerking: wanneer de afdalingsregeling is ingeschakeld of wanneer u een speciaal programma van de Terrain Response hebt geselecteerd, is de cruise control niet beschikbaar. Opmerking: u mag de cruise control niet tijdens terreinrijden gebruiken. Opmerking: gebruik de cruise control niet in de SPORT-stand. 1. SET+ (instellen/verhogen). Druk hierop om de huidige snelheid over te nemen als de ingestelde snelheid of om de ingestelde snelheid te verhogen. 2. RES (hervatten). Druk hierop om de cruise control weer met de eerder ingestelde snelheid te hervatten. 3. (verlagen). Druk hierop om de ingestelde snelheid te verlagen. 4. CAN (annuleren). Druk hierop om de cruise control uit te schakelen zonder de opgeslagen snelheid te wissen. De cruise control wordt tevens geannuleerd wanneer u het rempedaal intrapt, de transmissie in de stand N (neutraalstand) zet of de HDC of de DSC inschakelt. Opmerking: wanneer u op de toets voor annuleren drukt, wist het systeem de ingestelde snelheid niet. U kunt de ingestelde snelheid alleen wissen door het contact uit te schakelen. De cruise control wordt tevens geannuleerd wanneer u het rempedaal intrapt, de transmissie in de stand N zet of de HDC of de DSC inschakelt. U kunt de cruise control weer op de eerder ingestelde snelheid inschakelen door op de toets voor hervatten (2) te drukken. 100

101 Cruise control DE KRUISSNELHEID INSTELLEN Wanneer u de cruise control op de maximumsnelheid instelt, dient u er vooral rekening mee te houden dat de snelheid kan toenemen als u een helling afrijdt. Hierdoor is het mogelijk dat u de maximumsnelheid overschrijdt. Opmerking: u kunt de cruise control alleen inschakelen bij snelheden van meer dan 30 km/h (18 mijl/h). Geef gas totdat u de gewenste snelheid hebt bereikt en druk vervolgens op SET+ totdat het waarschuwingslampje gaat branden. De voertuigsnelheid wordt dan in het systeemgeheugen opgeslagen. De cruise control blijft nu met die snelheid rijden. Het waarschuwingslampje van de cruise control gaat branden om te bevestigen dat het systeem in werking is. U kunt de snelheid zoals gebruikelijk met het gaspedaal verhogen. Zodra u uw voet weer van het gaspedaal haalt, verlaagt het systeem de rijsnelheid tot de ingestelde kruissnelheid. Opmerking: als u het gaspedaal langer dan vijf minuten ingetrapt houdt, wordt de cruise control opgeheven. DE KRUISSNELHEID AANPASSEN De snelheid verlagen U kunt de kruissnelheid verlagen door (3) ingedrukt te houden. Laat de toets los zodra de gewenste snelheid is bereikt. Het systeem stelt dan de nieuwe snelheid in en blijft met deze snelheid rijden. U kunt de ingestelde snelheid in stappen van 2 km/h (1 mijl/h) verlagen door kort op te drukken. De snelheid verhogen Houd SET+ (1) ingedrukt om de kruissnelheid te verhogen. Laat de toets los zodra de gewenste snelheid is bereikt. Het systeem stelt dan de nieuwe snelheid in en blijft met deze snelheid rijden. U kunt de kruissnelheid ook met het gaspedaal verhogen. Zodra de gewenste snelheid is bereikt, drukt u op SET+ om de nieuwe snelheid in te stellen en te handhaven en haalt u uw voet van het gaspedaal. U kunt de ingestelde snelheid in stappen van 2 km/h (1 mijl/h) verhogen door kort op SET+ te drukken. 101

102 Adaptieve cruise control Adaptieve cruise control OVERZICHT VAN DE ADAPTIEVE CRUISE CONTROL De adaptieve cruise control (ACC) helpt u een tussenruimte tot het voertuig dat vóór u rijdt te handhaven, of een ingestelde snelheid te handhaven als er geen langzamer rijdend voertuig vóór u is. De ACC is geen systeem ter waarschuwing of ter preventie van aanrijdingen. Bovendien zal de ACC het volgende niet detecteren: Stilstaande of langzamer dan 10 km/h (6 mijl/h) rijdende voertuigen Voetgangers of voorwerpen op de rijweg Tegemoetkomend verkeer op dezelfde rijstrook De ACC maakt gebruik van een radarsensor, die een straal direct naar voren richt om voorwerpen verderop te detecteren. De radarsensor is gemonteerd achter de onderste grille, zodat de radarstraal niet geblokkeerd wordt. U mag de ACC alleen gebruiken onder gunstige omstandigheden (zoals hoofdwegen met normaal rijdend verkeer). Gebruik het systeem niet bij slecht zicht, met name bij mist, harde regen, opspattend water of sneeuw. Gebruik het systeem niet bij ijzel of op gladde wegen. U blijft er als bestuurder voor verantwoordelijk om alert te blijven, veilig te rijden en te allen tijde de macht over het stuur te behouden. Verwijder aan de voorkant van het voertuig vuil, metalen badges of voorwerpen, inclusief beschermingsmiddelen aan de voorkant van het voertuig, die de werking van de sensor kunnen belemmeren. Gebruik de ACC niet wanneer u een snelweg opof afrijdt. DE ACC GEBRUIKEN 1. SET+ (instellen/verhogen): druk om de ingestelde snelheid te verhogen. 2. Druk om de ingestelde snelheid te hervatten. 3. Druk om de ingestelde snelheid te verlagen. 4. CAN (annuleren): druk om de cruise control uit te schakelen zonder de opgeslagen snelheid te wissen. 5. Druk om de tussenruimte te verkleinen. 6. Druk om de tussenruimte te vergroten. U bedient het systeem met de bedieningselementen op het stuurwiel. U kunt tevens te allen tijde overnemen door het rem- of gaspedaal in te trappen. Het instellen van de voertuigsnelheid en het in- en uitschakelen van de ACC werkt hetzelfde als bij de normale cruise control. 102

103 Adaptieve cruise control DE VOLGFUNCTIE INSCHAKELEN Wanneer de ACC in de volgfunctie staat, zal het voertuig niet automatisch tot stilstand afremmen en evenmin altijd snel genoeg afremmen om een botsing te vermijden. Opmerking: de volgfunctie maakt integraal deel uit van de ACC. U kunt de volgfunctie niet uitschakelen en toch de cruise control blijven gebruiken om uw snelheid te handhaven. Zodra u een snelheid hebt ingesteld, kunt u uw voet van het gaspedaal halen en zal de ACC de ingestelde snelheid handhaven. Wanneer een voertuig dat verderop rijdt in dezelfde rijstrook gaat rijden of er verderop in dezelfde rijstrook reeds een langzamer rijdend voertuig rijdt, zal het systeem de voertuigsnelheid automatisch aanpassen, totdat de tussenruimte tot het voertuig dat vóór u rijdt met de van tevoren ingestelde tussenruimte overeenkomt (tussenruimte 3). De ACC staat nu in de volgfunctie. Het oranje waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Op het message centre wordt de ingestelde tussenruimte weergegeven. Het voertuig zal nu een constante tussenruimte (tijd) tot het voertuig dat vóór u rijdt handhaven, totdat: het voertuig dat vóór u rijdt tot een snelheid boven de ingestelde snelheid versnelt; het voertuig dat vóór u rijdt van rijstrook verandert of uit het zicht verdwijnt; u een nieuwe tussenruimte instelt. De ACC zal zo nodig automatisch de voertuigremmen gebruiken om het voertuig af te remmen, zodat het systeem de tussenruimte tot het voertuig dat vóór u rijdt blijft handhaven. De door de ACC toegepaste maximale remkracht is beperkt en u kunt deze zo nodig aanvullen door het rempedaal in te trappen. Opmerking: door het intrappen van het rempedaal annuleert u de ACC. Als de ACC voorspelt dat de maximale remkracht onvoldoende zal zijn, hoort u een geluidssignaal terwijl de ACC blijft afremmen. Op het message centre wordt nu de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN weergegeven. U dient onmiddellijk in te grijpen. Wanneer de ACC in de volgfunctie staat, zal het systeem automatisch naar de ingestelde snelheid terugkeren zodra de weg voor u vrij is, bijvoorbeeld wanneer: het voertuig dat vóór u rijdt versnelt of van rijstrook verandert; u zelf van rijstrook verandert of een afrit oprijdt. Zo nodig dient u in te grijpen. 103

104 Adaptieve cruise control DE TUSSENRUIMTE VOOR DE VOLGFUNCTIE AANPASSEN Er zijn vier tussenruimten beschikbaar. De geselecteerde instelling voor de tussenruimte wordt op het message centre weergegeven wanneer u de schakelaars voor het aanpassen van de tussenruimte bedient. Elke opeenvolgende tussenruimte wordt aangegeven door een extra punthaak vóór het voertuigpictogram op het message centre. Na het inschakelen van het contact zal het systeem automatisch de standaardinstelling (tussenruimte 3) selecteren, zodat u de ACC meteen kunt gebruiken. Opmerking: u blijft er als bestuurder voor verantwoordelijk een tussenruimte te selecteren die geschikt is voor de rijomstandigheden. DE SNELHEID EN DE VOLGFUNCTIE TIJDELIJK OPHEFFEN Als u de ACC tijdelijk opheft door het gaspedaal in te trappen, zal de ACC niet langer automatisch de voertuigremmen gebruiken om de tussenruimte tot een voertuig dat vóór u rijdt te handhaven. U kunt de ingestelde snelheid en tussenruimte tijdelijk opheffen door het gaspedaal in te trappen wanneer u met een constante snelheid of in de volgfunctie rijdt. Als het voertuig in de volgfunctie staat, gaat het waarschuwingslampje uit zodra u de ACC tijdelijk opheft door het gaspedaal in te trappen en wordt op het message centre de mededeling CRUISE CONTROL OPGEHEVEN weergegeven. Zodra u uw voet van het gaspedaal haalt, zal de ACCfunctie weer in werking treden en zal het systeem de voertuigsnelheid verlagen tot de ingestelde snelheid, of tot een lagere snelheid wanneer de volgfunctie is ingeschakeld. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING DOOR LAGE SNELHEID Wanneer u langzamer gaat rijden dan 30 km/h (18 mijl/h), wordt de ACC automatisch uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje in de instrumentengroep uit. Als de ACC met de voertuigremmen aan het afremmen was, zal het de remkracht geleidelijk verminderen. Dit gaat gepaard met een geluidssignaal en de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN wordt op het message centre weergegeven. U moet nu ingrijpen. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING VAN DE ACC Het systeem zal de ACC uitschakelen, maar de ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen, wanneer: u op de toets CAN (annuleren) drukt; u het rempedaal intrapt; u de neutraalstand (N) selecteert; de dynamic stability control (DSC) wordt ingeschakeld; de elektronische traction control (ETC) wordt ingeschakeld; u de afdalingsregeling (HDC) inschakelt. Het systeem zal de ACC uitschakelen en het geheugen wissen wanneer: u het contact uitschakelt; de maximale voertuigsnelheid wordt bereikt; er zich een storing in de ACC voordoet. 104

105 Adaptieve cruise control DE SNELHEID EN DE VOLGFUNCTIE HERVATTEN U mag de toets RES (hervatten) alleen gebruiken wanneer u weet wat de ingestelde snelheid is en van plan bent er naar terug te keren. Als u op de toets RES drukt nadat het systeem de ACC geannuleerd heeft (bijvoorbeeld na het intrappen van het rempedaal) zal het systeem de ACC weer inschakelen, mits het geheugen voor de ingestelde snelheid niet gewist is. De ingestelde snelheid wordt vier seconden lang op het message centre weergegeven en het systeem zal de oorspronkelijke ingestelde snelheid hervatten, tenzij de volgfunctie vanwege een vóór u rijdend voertuig wordt ingeschakeld. ACC-RIJTIPS Het systeem gebruikt de motorregeling en de remmen om de snelheid van het voertuig te regelen. Terwijl de ACC is ingeschakeld, kan het voertuig als reactie op afremmen of optrekken naar andere versnellingen overschakelen. De ACC is geen systeem ter preventie van aanrijdingen. In sommige situaties kan het systeem u echter waarschuwen dat u dient in te grijpen. Er klinkt een geluidssignaal, vergezeld door de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN, als de ACC het volgende detecteert: Er doet zich een storing voor terwijl het systeem is ingeschakeld. De door de ACC uitgeoefende maximale remkracht is onvoldoende. Opmerking: de ACC werkt alleen als de transmissie in de stand D (rijstand) staat. Opmerking: wanneer het systeem is ingeschakeld, blijft het gaspedaal in de hoogste stand staan. Trap het pedaal niet in, zodat de ACC normaal kan werken. Opmerking: wanneer de ACC de remmen gebruikt, gaan de remlichten van het voertuig branden. PROBLEMEN MET DE RADARSTRAAL De volgfunctie treedt mogelijk niet in werking als: 1. u niet op dezelfde lijn rijdt als het voertuig dat vóór u rijdt; 2. er een voertuig geleidelijk op uw rijstrook verschijnt. Het systeem zal het voertuig pas detecteren zodra het helemaal op uw rijstrook rijdt. 3. Er kunnen zich problemen bij de detectie van voertuigen voordoen wanneer u een bocht in- of uitgaat. In deze gevallen kan de ACC soms te laat of onverwachts afremmen. U moet alert blijven en zo nodig ingrijpen. 105

106 Adaptieve cruise control ACC-STORING Als zich tijdens de werking van de cruise control of volgfunctie een storing voordoet, zal de ACC worden uitgeschakeld en kunt u hem niet meer gebruiken totdat de storing verholpen is. De mededeling BESTUURDER OVERNEMEN wordt kort weergegeven, gevolgd door de mededeling CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR. Bij een storing in de ACC of een bijbehorend systeem wordt in alle andere gevallen de mededeling CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR weergegeven. U zult de ACC in geen enkele functie kunnen gebruiken. Het ophopen van vuil, sneeuw of ijs op de sensor of de afdekking kan de werking van de ACC belemmeren. Door het monteren van een bescherming of metalen emblemen aan de voorkant van het voertuig kan de werking van de ACC eveneens worden belemmerd. Als dit gebeurt terwijl het systeem in de cruise control/volgfunctie van de ACC staat, klinkt er een geluidssignaal en wordt de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN kort weergegeven. Daarna wordt de mededeling RADARSENSOR GEBLOKKEERD weergegeven. Opmerking: deze mededelingen kunnen eveneens worden weergegeven terwijl u rijdt op overzichtelijke wegen met weinig voorwerpen. Nadat u de belemmering hebt verwijderd, zal het systeem weer normaal gaan werken. Mocht de belemmering aanwezig zijn terwijl de ACC niet actief is, bijvoorbeeld bij het voor het eerst starten of wanneer de ACC is uitgeschakeld, dan wordt de mededeling RADARSENSOR GEBLOKKEERD weergegeven. Banden die niet voor uw voertuig zijn aanbevolen kunnen andere afmetingen hebben. Dit kan het goed functioneren van de ACC nadelig beïnvloeden. NADERINGSALARM Terwijl de ACC in werking is, detecteert en waarschuwt het systeem in beperkte mate voor voorwerpen vóór het voertuig door de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN weer te geven. Het naderingsalarm geeft ook waarschuwingen als de ACC niet is ingeschakeld; als het systeem een voertuig detecteert dat vlak voor u rijdt, klinkt er een geluidssignaal en wordt de mededeling NADERINGSALARM weergegeven. Het systeem zal niet de remmen gebruiken. Zodra u het naderingsalarm inschakelt, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. U kunt de gevoeligheid van het naderingsalarm alleen aanpassen terwijl de ACC is uitgeschakeld. U past dit als volgt aan: Druk op de schakelaar voor het verkleinen van de tussenruimte om de gevoeligheid van het alarm te verkleinen. Druk op de schakelaar voor het vergroten van de tussenruimte om de gevoeligheid van het alarm te vergroten. NADERINGSALARM <----> wordt weergegeven op het message centre. 106

107 Adaptieve cruise control GEAVANCEERDE NOODSTOPHULP Het systeem reageert wellicht niet op langzaam rijdend verkeer en zal zeker niet reageren op stilstaande voertuigen of voertuigen die niet in dezelfde richting rijden als uw voertuig. De mededelingen zullen waarschijnlijk niet worden weergegeven als de afstand tot het voertuig dat vóór u rijdt erg klein is, als u hard aan het stuurwiel draait of als u hard op het rem- of gaspedaal trapt (bijvoorbeeld om een botsing te vermijden). Het systeem gebruikt dezelfde radarsensor als de ACC en het naderingsalarm, dus er gelden dezelfde prestatiebeperkingen. De geavanceerde noodstophulp is beschikbaar wanneer u sneller rijdt dan ongeveer 7 km/h (5 mijl/h) en verbetert de remrespons bij het maken van een noodstop wanneer het systeem een voertuig detecteert dat vlak voor u rijdt. De geavanceerde noodstophulp treedt in werking als het risico op een botsing toeneemt na het weergeven van de mededeling NADERINGSALARM. Het systeem zal automatisch eerst zacht afremmen en vervolgens hard afremmen (wat u duidelijk zult merken). Als u daarna snel het rempedaal intrapt, zal de remkracht maximaal zijn, zelfs als u het pedaal slechts lichtjes intrapt. Raadpleeg 93, NOODSTOPHULP (EBA). Opmerking: de remwerking wordt alleen verbeterd als u het rempedaal intrapt. De geavanceerde noodstophulp is ook beschikbaar wanneer het naderingsalarm en de adaptieve cruise control zijn uitgeschakeld. Als zich een storing in het systeem voordoet, wordt de mededeling NADERINGSALARM NIET BESCHIKBAAR op het message centre weergegeven. U kunt nog wel met het voertuig rijden en de remmen werken nog, maar de geavanceerde noodstophulp is niet beschikbaar. Roep deskundige hulp in om de storing te verhelpen. 107

108 Camerasystemen Camerasystemen SURROUND-CAMERASYSTEEM U kunt naar het hoofdscherm van de camerasystemen gaan via het hoofdmenu. Als Camera s niet is ingesteld als een sneltoets, raakt u Extra functies aan om de lijst weer te geven. Terwijl de motor loopt en u de parkeer- of neutraalstand hebt geselecteerd, gebruikt het surroundcamerasysteem vijf discreet gemonteerde camera s om bij het manoeuvreren te helpen. 1. Vergroten: als u het beeld van een camera wilt vergroten, raakt u eerst het beeld aan en vervolgens de schermtoets Vergroten. U kunt twee van de beelden selecteren en vergroten om ze naast elkaar op het scherm te bekijken. Terwijl u twee van de beelden bekijkt, kunt u één ervan selecteren om dit op het volledige scherm te bekijken. Op dit beeld kunt u met het vergrootglas inzoomen en u kunt het met behulp van de pijlpictogrammen ronddraaien. 2. Omgevingsweergave: raak deze optie aan om een combinatie van drie beelden van de camera s aan de voor- en zijkanten te selecteren. Automatische omgevingsweergave (alleen Japan): wanneer u de rij- of achteruitrijstand selecteert, wordt het beeld vanaf de voor- of achterkant weergegeven. Zodra u sneller rijdt dan 18 km/h (11 mijl/h) of u het pictogram om terug te gaan naar het vorige scherm aanraakt, verdwijnt het camerabeeld. Opmerking: u kunt de omgevingsweergave te allen tijde bekijken door de schermtoets Omgevingsweergave op het hoofdscherm van het camerasysteem aan te raken. 3. Speciale weergaven: u kunt een groep vooraf gedefinieerde beelden bekijken door Speciale weergaven te selecteren. Hiermee kunt u gemakkelijker lastige manoeuvres uitvoeren. Het betreft de volgende beelden: Weergave stoeprand: beelden van de twee camera s aan de voorkant. Weergave uitrit: beelden van de twee camera s aan de zijkant. Weergave aanhanger: beeld van de achteruitkijkcamera. 4. Camera-instellingen (alleen Japan): raak aan om naar de pagina met camera-opties te gaan. Selecteer Uit om de halfautomatische omgevingsweergave uit te schakelen. U kunt de omgevingsweergave nu alleen bekijken door deze met de schermtoets Omgevingsweergave handmatig in te schakelen. 5. Hulp bij achteruitrijden met aanhanger: raak aan om het instellingsscherm voor begeleiding bij het achteruitrijden met een aanhanger weer te geven. 108

109 Camerasystemen OMGEVINGSWEERGAVE HANDMATIG BEDIENEN Als u Omgevingsweergave selecteert, verschijnt er een combinatie van drie beelden van de camera s aan de voor- en zijkanten. DE CAMERA S SCHOON HOUDEN Als de kleur van de pijl voor een camera op het scherm van blauw in rood verandert, heeft het systeem gedetecteerd dat de camera vuil is. Maak de camera schoon overeenkomstig de richtlijnen op pagina 191, DE BUITENKANT SCHOONMAKEN. HULP BIJ ACHTERUITRIJDEN MET EEN AANHANGER Opmerking: voor de hulp bij achteruitrijden met een aanhanger is een speciale doelvolgsticker nodig, die u op de aangekoppelde aanhanger moet aanbrengen. U moet de sticker aanbrengen aan de hand van specifieke instructies. Neem voor meer informatie contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. Opmerking: deze functie werkt wellicht niet bij alle aanhangeruitvoeringen. De hulp bij achteruitrijden met een aanhanger vergemakkelijkt het achteruitrijden met een aanhanger door informatie op het touch screen weer te geven. De hulp bij achteruitrijden met een aanhanger treedt in werking zodra u een aanhanger aan het voertuig koppelt en u de aanhangerstekker in het aansluitpunt voor de aanhanger steekt. Op het scherm worden verschillende aansluitmogelijkheden weergegeven. Selecteer Ja om naar het instellingsscherm te gaan. Selecteer Nee om naar het vorige scherm terug te gaan. Opmerking: als het systeem de elektrische verbinding niet detecteert, kunt u de instellingen handmatig starten door de schermtoets Hulp bij achteruitrijden met aanhanger in het menu Camera aan te raken. AANHANGERINSTELLINGEN Wanneer u het instellingsscherm voor het eerst gebruikt, neemt het systeem eerst een aantal configuratiemogelijkheden voor de aangekoppelde aanhanger met u door. U moet informatie zoals de aanhangerlengte, het aantal assen en uw cameravoorkeuren opgeven om de instellingen af te ronden. Na afloop worden de gegevens voor toekomstig gebruik opgeslagen. HET CAMERASYSTEEM GEBRUIKEN Zodra u een nieuwe of bestaande aanhangerconfiguratie hebt geselecteerd, geeft het systeem de hulp bij achteruitrijden met een aanhanger automatisch op het touch screen weer wanneer u de transmissie in de achteruitrijstand zet. Op het scherm staan gekleurde lijnen, die het voorspelde traject van zowel de aanhanger als het voertuig laten zien. 109

110 Terrain Response Terrain Response VOORDAT U GAAT TERREINRIJDEN Voordat ze gaan terreinrijden, dienen onervaren bestuurders zich absoluut eerst helemaal vertrouwd te maken met de bedieningselementen van het voertuig. Dit geldt met name voor CommandShift, de afdalingsregeling (HDC) en de Terrain Response. DE TERRAIN RESPONSE BEDIENEN Afhankelijk van de voertuigspecificatie zijn er verschillende Terrain Response-bedieningselementen beschikbaar. Als het voertuig is uitgerust met een transmissiehendel, kunt u een programma selecteren via een draaiknop. Afhankelijk van de voertuigspecificatie staan er vijf of zes Terrain Response-programma s aangegeven rondom de draaiknop. Als het voertuig is uitgerust met een draaiknop voor het selecteren van de gewenste transmissiestand, kunt u een programma selecteren via een tuimelschakelaar. Afhankelijk van de voertuigspecificatie staan er vijf of zes Terrain Response-programma s aangegeven aan de voorkant van de tuimelschakelaar. Gebruik de schakelaar om de programma s vooruit of achteruit te doorlopen. 110

111 Terrain Response Als u de schermtoets Extra functies aanraakt, wordt er op het touch screen informatie weergegeven over de geschiktheid van het Terrain Responseprogramma voor de verschillende soorten ondergronden. Raak eerst het pictogram Terrain Response aan en vervolgens het informatiepictogram. De weergegeven tekst heeft betrekking op het op dat moment geselecteerde Terrain Responseprogramma. ALGEMEEN PROGRAMMA (SPECIALE PROGRAMMA S UIT) Dit programma is compatibel met alle omstandigheden op de weg en tijdens terreinrijden. Als het nog niet actief is, dient u het te selecteren voordat u op oppervlakken gaat rijden, die op een hard wegdek lijken. Droge klinkers, asfalt, droge houten planken enz. vallen allemaal onder deze categorie. U dient dit programma te selecteren zodra het gebruik van een speciaal programma niet meer nodig is. Zodra de selectie van het speciale programma geannuleerd is, gaan alle voertuigsystemen naar de normale bedrijfsinstellingen terug, behalve de HDC. De HDC blijft ingeschakeld als u het systeem handmatig hebt geselecteerd. GRAS/GRIND/SNEEUW U dient dit programma te gebruiken wanneer een hard oppervlak door los of glibberig materiaal bedekt wordt. Opmerking: bij diep grind raden wij u aan om het zandprogramma te selecteren. Opmerking: als het voertuig in diepe sneeuw geen grip kan krijgen, kan het uitschakelen van de DSC helpen. Zodra de moeilijkheid overwonnen is, dient u de DSC weer in te schakelen. MODDER/SPOREN Bij dit programma raden wij het gebruik van de lage gearing aan. Als u de lage gearing nog niet geselecteerd hebt, wordt u hiertoe via het message centre aangespoord. Als u het programma Modder/sporen tezamen met de lage gearing geselecteerd hebt, zet de luchtvering het voertuig automatisch hoger. ZAND Opmerking: als het voertuig in zeer zacht, droog zand geen grip kan krijgen, kan het uitschakelen van de DSC helpen. Zodra de moeilijkheid overwonnen is, dient u de DSC weer in te schakelen. Wanneer het zand dat u wilt oversteken vochtig/nat en diep genoeg is om de wielen in het oppervlak te laten zakken, behoort u het programma Modder/ sporen te gebruiken. ROTSKRUIPEN U kunt dit programma het beste gebruiken wanneer u modderig, zacht of ongelijk terrein, of terrein met diepe sporen, wilt oversteken. U dient dit programma te gebruiken voor terrein dat voornamelijk uit zacht droog zand of diep grind bestaat. U dient dit programma te gebruiken voor voornamelijk rotsachtig terrein en het oversteken van rivierbeddingen met rotsblokken onder het wateroppervlak. Dit programma biedt een goede besturing bij lage snelheid. U kunt Rotskruipen alleen selecteren wanneer u de lage gearing geselecteerd hebt. Als u deze functie in de hoge gearing selecteert, vraagt het message centre u de lage gearing te selecteren. 111

112 Terrain Response DYNAMIC-PROGRAMMA Dit programma heeft meer te maken met een bepaalde rijstijl dan een terreinsoort. Het optimaliseert de tractie, het weggedrag en de rijeigenschappen voor een maximale terugkoppeling en reactiegevoeligheid. Selecteer dit programma wanneer u alle mogelijkheden van het voertuig tijdens het rijden op de weg wilt benutten. Opmerking: het Dynamic-programma wordt automatisch geannuleerd wanneer u de lage gearing selecteert. OPHEFOPTIES VOOR DE BESTUURDER De afdalingsregeling (HDC) wordt door een aantal Terrain Response-programma s automatisch ingeschakeld. Zo nodig kunt u de HDC onafhankelijk van het Terrain Response-programma in- of uitschakelen. De status van de HDC wordt op het message centre weergegeven, onafhankelijk van het feit of het door het systeem of de bestuurder is in- of uitgeschakeld. Alhoewel de dynamic stability control automatisch wordt ingeschakeld wanneer u een speciaal programma selecteert, kunt u het systeem zo nodig uitschakelen. MOEILIJKHEDEN MET HET SYSTEEM Door het selecteren van een onjuist speciaal programma kunt u de reactie van het voertuig op het terrein verslechteren en de levensduur van het luchtverings- en aandrijfsysteem verkorten. Als het systeem om de een of andere reden gedeeltelijk niet meer werkt, kunt u de speciale programma s misschien niet meer selecteren. Als een van de meewerkende voertuigsystemen tijdelijk buiten werking is, selecteert het systeem automatisch het algemene programma. Zodra het systeem weer normaal werkt, wordt het eerdere actieve programma opnieuw geselecteerd, tenzij u in de tussentijd het contact hebt uitgeschakeld. Als u een onjuist speciaal programma probeert te selecteren (zoals Rotskruipen in de hoge gearing) knippert het betreffende symbool oranje en wordt er op het message centre aanvullende informatie weergegeven. Als u niet binnen 60 seconden de juiste actie onderneemt, verdwijnen de waarschuwingen en wordt het actieve programma op het message centre weergegeven. Als het systeem volledig buiten werking is gesteld, gaan alle symbolen van de speciale programma s uit en wordt er een mededeling hierover op het message centre weergegeven. 112

113 Afdalingsregeling (HDC) Afdalingsre geling (HDC) DE SELECTEREN 1. Druk om de HDC in of uit te schakelen. 2. Druk om de ingestelde snelheid te verhogen. 3. Druk om de ingestelde snelheid te verlagen. U kunt de HDC selecteren bij snelheden van minder dan 80 km/h (50 mijl/h). U kunt de HDC gebruiken in de standen D (rijstand), R (achteruitrijstand) en CommandShift 1 in de hoge gearing en in de standen D, R en alle CommandShift -versnellingen in de lage gearing. Wanneer de transmissie in de stand D staat, selecteert het voertuig de meest geschikte versnelling. Opmerking: bij een aantal speciale programma s van de Terrain Response selecteert het systeem de HDC automatisch. Voor het selecteren van de HDC drukt u even op de aan-/uitschakelaar van de HDC (1). Als het HDC-lampje knippert, is de HDC geselecteerd, maar nog niet in werking. Dit gebeurt als er niet wordt voldaan aan de bedrijfsomstandigheden voor gebruik van het systeem (u rijdt bijvoorbeeld te snel). Als u de HDC uitschakelt wanneer deze in werking is, gaat het lampje knipperen en wordt het systeem geleidelijk uitgeschakeld, zodat het voertuig steeds sneller gaat rijden. Zodra u sneller rijdt dan 80 km/h (50 mijl/h), wordt de HDC uitgeschakeld en gaat het lampje uit. Opmerking: de HDC wordt automatisch uitgeschakeld als het contact langer dan zes uur uitgeschakeld is geweest. 113

114 Afdalingsregeling (HDC) DE HDC BEDIENEN Wanneer de HDC is ingeschakeld, kunt u de afdalingssnelheid als volgt wijzigen met de bedieningselementen van de cruise control op het stuurwiel: U kunt de snelheid verhogen door de toets + (2) ingedrukt te houden totdat de gewenste snelheid bereikt is. U kunt de snelheid verlagen door de toets (3) ingedrukt te houden totdat de gewenste snelheid bereikt is. Wanneer u de toets loslaat, houdt het voertuig de geselecteerde snelheid aan. Om de snelheid geleidelijk te verhogen of te verlagen, tikt u naar wens op de toets + of. Met elke tik op de toets neemt de snelheid met stappen van 0,5 km/h (0,3 mijl/h) toe of af. U kunt de snelheid ook met het gaspedaal verhogen tot aan de drempelwaarde voor elke versnelling. Opmerking: elke versnelling heeft een vooraf ingestelde minimumsnelheid. De afdalingssnelheid neemt alleen toe op een helling die steil genoeg is om een extra impuls te leveren. Door het gebruik van de toets + op een flauwe helling neemt de snelheid daarom waarschijnlijk niet toe. Als u het rempedaal intrapt, wordt de HDC tijdelijk opgeheven en werken de remmen weer normaal. Zodra u uw voet van het rempedaal haalt, hervat de HDC de beheersing van de afdalingssnelheid weer. Als u de HDC tijdens een afdaling met het rempedaal uitschakelt, verdwijnt de hulp van de HDC geleidelijk. Dit gebeurt om het verlies van de macht over het stuur te vermijden, mocht u de HDC per ongeluk uitschakelen. Wanneer u de HDC opnieuw inschakelt, wordt de beheersing hervat als de hulp nog steeds nodig is, maar met de snelheid waarmee het voertuig reed toen u uw voet van het rempedaal haalde. REGELING VOOR LOSZETTEN BIJ GRADIËNT (GRC) Als u het voertuig door het intrappen van het rempedaal op een helling tot stilstand brengt terwijl de HDC is ingeschakeld, schakelt het systeem de GRC in (behalve wanneer u het zandprogramma van de Terrain Response hebt geselecteerd). Zodra u tijdens het oprijden van een helling uw voet van het rempedaal haalt, vertraagt de GRC het loszetten van de remmen automatisch en worden de remmen geleidelijk losgezet, zodat het voertuig soepel kan wegrijden. Bij het afrijden van een helling houdt het systeem de remmen op dezelfde wijze ingeschakeld en zet het de remmen geleidelijk los om een soepele overgang naar de HDC te verkrijgen. De GRC werkt zowel tijdens het vooruit- als achteruitrijden en u hoeft zelf niets te doen. STEILE HELLINGEN OPRIJDEN Als u een steile helling oprijdt terwijl de HDC is ingeschakeld, kunt u het voertuig op de normale manier volledig bedienen. Als u de HDC uitschakelt wordt de maximale voertuigsnelheid beperkt, zodat u meer controle bij het omhoog rijden heeft. WAARSCHUWINGSMEDEDELINGEN Probeer niet een steile helling af te rijden wanneer de DSC is uitgeschakeld of er waarschuwingsmededelingen worden weergegeven. 114

115 Afdalingsregeling (HDC) REMTEMPERATUUR Onder extreme omstandigheden kunnen de remtemperaturen door de HDC de vooraf ingestelde grenzen overschrijden. Als dit inderdaad gebeurt, wordt de mededeling HDC TIJDELIJK NIET BESCHIKBAAR op het message centre weergegeven. De HDC wordt dan geleidelijk uitgeschakeld. Zodra de remmen een acceptabele temperatuur hebben bereikt, verdwijnt de mededeling (of gaat het waarschuwingslampje uit) en wordt de HDC zo nodig opnieuw ingeschakeld. SYSTEEMSTORING Als er in de HDC een storing wordt gedetecteerd, wordt de mededeling HDC NIET BESCHIKBAAR SYSTEEMSTORING op het message centre weergegeven. Wordt de storing gedetecteerd terwijl het systeem actief is, dan wordt de HDC geleidelijk uitgeschakeld. Neem als er een storing wordt gedetecteerd zo snel mogelijk contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. 115

116 Touch screen Touch screen HOOFDMENU VAN HET TOUCH SCREEN 1. Raak aan om het menu Audio-instellingen (voertuigen zonder dubbele weergave) of het menu Instellen van het touch screen te selecteren. 2. Raak aan om de functie Valet te selecteren. 3. Naam van het menu. 4. U kunt het menu Audio/Video selecteren door de schermtoets aan te raken of op de toets op het dashboard te drukken. Er wordt een overzicht van audio-/video-informatie naast de schermtoets weergegeven. 5. Raak aan om een gesprek te beëindigen wanneer u de telefoon gebruikt of om de laatste navigatieinstructie te herhalen. 6. Tijdweergave. Raak aan om de tijd of datum te veranderen. 7. U kunt het menu Navigatie selecteren door de schermtoets aan te raken of op de toets op het dashboard te drukken. De huidige ingestelde bestemming wordt naast de schermtoets weergegeven. 8. U kunt het menu Telefoon selecteren door de schermtoets aan te raken of op de toets op het dashboard te drukken. 9. Druk hierop om het menu Instellen van het touch screen te selecteren (voertuigen zonder dubbele weergave) of om de dubbele weergave in te schakelen. 10. Druk hierop om het hoofdmenu weer te geven. 11. Raak aan om het scherm uit te schakelen. 12. Raak aan om het menu Extra functies te selecteren. 13. Sneltoetsen in het hoofdmenu: u kunt twee opties instellen als sneltoetsen in het hoofdmenu. Raadpleeg 117, INSTELLINGEN VAN HET TOUCH SCREEN. Opmerking: u kunt de valetfunctie openen/afsluiten door de juiste pincode in te voeren. Raadpleeg 119, DE VALETFUNCTIE INSCHAKELEN en 119, DE VALETFUNCTIE UITSCHAKELEN. 116

117 Touch screen HET TOUCH SCREEN GEBRUIKEN Laat altijd de motor lopen als u langere tijd met het touch screen wilt werken. Druk niet te hard op het touch screen wanneer u items selecteert. Het touch screen wordt bediend met toetsen op het dashboard en op het stuurwiel (harde toetsen) en toetsen op het touch screen (schermtoetsen). U hoeft de schermtoetsen slechts kort en licht aan te raken om hen te laten werken. PICTOGRAMMEN OP HET TOUCH SCREEN Terugtoets: raak deze toets aan om terug te gaan naar het vorige scherm. ONDERHOUD VAN HET TOUCH SCREEN Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen op het touch screen. Neem voor informatie over goedgekeurde reinigingsmiddelen contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur. INSTELLINGEN VAN HET TOUCH SCREEN Raak de schermtoets Instellen in het hoofdmenu aan (voertuigen met dubbele weergave) of druk op de toets SETUP (instellingen) op het dashboard (voertuigen zonder dubbele weergave). Het menu Instellen is opgedeeld in categorieën: Scherm Systeem Spraak SCHERMINSTELLINGEN Pop-up volume: selecteer deze optie om volumedialoogvensters in of uit te schakelen. Schermbeveiliging: selecteer deze optie om de schermbeveiliging te wijzigen. Raak een optie aan om deze te selecteren. Opmerking: door animaties op het scherm neemt de reactietijd van het systeem af. Schermanimaties: selecteer deze optie om het overschakelen tussen schermen met animaties in of uit te schakelen. Time-out naar hoofdmenu: selecteer deze optie om in te stellen dat de submenuschermen terugkeren naar het hoofdmenu na het verstrijken van een vooraf ingestelde tijdsduur. Thema: selecteer deze optie om het uiterlijk van de schermtoetsen op het touch screen te veranderen. 117

118 Touch screen SYSTEEMINSTELLINGEN Toetstoon: selecteer deze optie om bevestigingstonen bij het aanraken van schermtoetsen in of uit te schakelen. Klok instellen: selecteer deze optie om de 12- of 24-uurweergave in te stellen. Gebruik de pijltjestoetsen op het scherm om de tijd aan te passen. Selecteer Datum om de datum of de datumnotatie (dd/mm of mm/dd) te wijzigen. Selecteer Instellen om de nieuwe instellingen op te slaan. Hoofdmenusneltoets: selecteer deze optie om uit de weergegeven lijst twee opties te selecteren die u als sneltoetsen in het hoofdmenu wilt hebben. Selecteer Wis om de selectie op te heffen. Taal: selecteer deze optie om de stem van het voertuig op Man of Vrouw in te stellen of om de taal van het systeem te wijzigen. Raak Wijz. aan om alternatieven voor spraak- en tekstweergaven te selecteren. Volg de instructies op het scherm om dit te bevestigen. Opmerking: sommige talen zijn nog niet beschikbaar voor zowel systeemweergavetekst als spraakbediening. In dat geval moet u een afzonderlijke taal selecteren voor de spraakbediening. Vol. voorkeuze: selecteer deze optie om het volume van de beschikbare systemen (verkeersen nieuwsberichten, vooruit- en achteruitrijbeveiliging, telefoon enz.) te wijzigen. STEMINSTELLINGEN Opdrachtenlijst: selecteer deze optie om de categorieën en de acceptabele spraakopdrachten te bekijken. Selecteer een informatietoets om alternatieve opdrachten voor functies te bekijken. Spraaklabels: selecteer deze optie om de categorieën te bekijken. Selecteer een categorie om de spraaklabels van het geselecteerde systeem te beheren. Raadpleeg 150, SPRAAKLABELS. Instructies: selecteer deze optie om korte instructies voor de spraakbediening te bekijken. Selecteer Spraaktutorial voor gedetailleerdere instructies (annuleer dit via het weergegeven dialoogvenster of door de spraakbedieningstoets ingedrukt te houden). Voorkeuren: selecteer deze optie om de volgende instellingen te veranderen: Spraakprofiel: selecteer deze optie om het spraaksysteem te trainen een bepaalde stem of een bepaald accent beter te herkennen. De standaardinstelling is Stand. Om een spraakprofiel aan te maken voor Gebr. 1 of Gebr. 2 moet u eerst een trainingsprogramma voltooien. Om de training voor de eerste keer te voltooien selecteert u Gebr. 1 of Gebr. 2 en volgt u de instructies op het scherm en de gesproken instructies. Spraakfeedback: selecteer Aan of Uit. Terugkop. volume: wijzig dit met de toetsen+/. Het is niet mogelijk om het volume te verlagen tot nul. 118

119 Touch screen Spraaktraining: selecteer deze optie om toegang te krijgen tot het trainingsprogramma van het spraaksysteem, dat is ontworpen om het systeem beter in staat te stellen de spraakkarakteristieken van een gebruiker te herkennen. Selecteer Gebr. 1 of Gebr. 2 en volg de instructies op het scherm en de gesproken instructies. Raadpleeg 149, SPRAAKTRAINING. U kunt de trainingssessie te allen tijde annuleren door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of de spraakbedieningstoets op het stuurwiel ingedrukt te houden. Raadpleeg 148, DE SPRAAKBEDIENING GEBRUIKEN. DE VALETFUNCTIE INSCHAKELEN In de valetfunctie kunt u het voertuig laten vergrendelen door een parkeerwachter, maar deze heeft geen toegang tot de kofferruimte. De valetfunctie voorkomt tevens dat het touch screen kan worden bediend, zodat telefoonnummers en navigatiebestemmingen niet toegankelijk zijn. Selecteer Valet in het hoofdmenu. Voer een zelfgekozen PIN (Personal Identification Number) van vier cijfers in. Na afronding raakt u de schermtoets OK aan. Als u de PIN wilt annuleren, selecteert u Verwijd. Als u de PIN hebt geannuleerd of verkeerd hebt ingevoerd, wordt u gevraagd de PIN opnieuw in te voeren. Valetfunctie geactiveerd wordt weergegeven om aan te geven dat de PIN is geaccepteerd. De kofferruimte zit nu veilig op slot met de valetfunctie en op het scherm wordt aangegeven dat de valetfunctie is ingeschakeld. DE VALETFUNCTIE UITSCHAKELEN Raak de schermtoets Valet aan wanneer u in het voertuig stapt om het valetfunctiescherm op te roepen. Voer uw PIN van vier cijfers in en raak de schermtoets OK aan. Valetfunctie gedeactiveerd wordt weergegeven om aan te geven dat de PIN is geaccepteerd. De kofferruimte zal naar de eerder ingestelde beveiligingsstatus teruggaan. Het touch screen wordt ingeschakeld. Opmerking: als u de PIN bent vergeten, kan de valetfunctie alleen worden uitgeschakeld door uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. EXTRA FUNCTIES Er zijn meer functies beschikbaar dan tegelijkertijd kunnen worden weergegeven. Dit menu maakt het mogelijk om de geselecteerde functies weer te geven, bijvoorbeeld: Sfeerverlichting: selecteer deze optie wanneer de koplampen zijn ingeschakeld om de sfeerverlichting in of uit te schakelen. Stel het verlichtingsniveau naar wens in. Als u deze optie op het minimum instelt, wordt de sfeerverlichting uitgeschakeld. Als u Autom. selecteert, regelt het voertuig zelf wanneer en hoe de sfeerverlichting wordt gebruikt. De extra functies worden in alfabetische volgorde weergegeven. Gebruik de schermtoetsen voor vooruit/achteruit om naar het volgende/vorige scherm te gaan. 119

120 Audio-/video-overzicht Audio-/video-overzicht AUDIO-/VIDEOBEDIENINGSELEMENTEN Continue blootstelling aan harde geluiden kan uw gehoor beschadigen. 1. Aan/uit en volumeregeling: druk hierop om het systeem in of uit te schakelen. Opmerking: de geluidsinstallatie kan worden gebruikt terwijl het contact is in- of uitgeschakeld, maar zal automatisch worden uitgeschakeld wanneer u het contact uitschakelt. U moet de geluidsinstallatie daarna indien gewenst opnieuw inschakelen. 2. Volume: verdraai om het gewenste volume in te stellen. 3. Druk hierop om de geluidsinstellingen weer te geven. 4. Terug zoeken: druk om automatisch te zoeken naar het vorige radiostation of de vorige track op de geselecteerde geluidsbron. 5. Verder zoeken: druk om automatisch te zoeken naar het volgende radiostation of de volgende track op de geselecteerde geluidsbron. Houd ingedrukt om handmatig te zoeken of vooruit door een track te scannen. 6. Cd-laadsleuf. 7. Uitwerpen: druk hierop om een cd uit te werpen. 8. Verdraai om door de functies van de geluidsinstallatie te bladeren. 9. MODE (functie): druk hierop om de functies van de geluidsinstallatie te bekijken. 10. AUDIO/VIDEO: druk hierop om het menu Audio/Video weer te geven. 11. Touch screen. 12. Druk hierop om het volume te verhogen. 13. Druk hierop om omlaag door de voorkeuzestations te scannen. 14. Druk hierop om het volume te verlagen. 15. Druk hierop om omhoog door de voorkeuzestations te scannen. 120

121 Audio-/video-overzicht GELUIDSINSTELLINGEN Om het menu Audio-instellingen te selecteren drukt u op de toontoets (3). Bij voertuigen zonder dubbele weergave raakt u de schermtoets Audio-instellingen op het touch screen aan. De instellingen van de geluidsinstallatie aanpassen: Raak de schermtoets + of aan om de lage tonen (Bas), hoge tonen (Hoog) of de subwoofer (Sub) in te stellen. Als het voertuig is voorzien van surround sound, raakt u de betreffende schermtoets aan om de gewenste optie voor surround sound te selecteren. Opmerking: de opties voor surround sound zijn niet beschikbaar voor bronnen waarbij de functie voor surround sound automatisch wordt ingesteld. Balans en fade instellen: 1. Selecteer Balans/fading in het menu Audioinstellingen. 2. Raak de pijlpictogrammen aan om het focuspunt voor het geluid naar het gewenste gebied van het voertuig te verplaatsen (het focuskruispunt wordt rood als het niet in de standaardpositie staat). 121

122 Audio-/video-overzicht LICENTIES Vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories. Dolby en de dubbele D zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories. Vervaardigd onder licentie overeenkomstig de VS-patenten ; ; ; ; ; en overige uitgegeven en aangevraagde patenten in de VS en wereldwijd. DTS, het Symbool en Neo:6 zijn geregistreerde handelsmerken. DTS Digital Surround en de DTS-logo s zijn handelsmerken van DTS, Inc. Het product omvat software. DTS, Inc. Alle rechten voorbehouden. Vervaardigd onder licentie overeenkomstig de VS-patenten ; ; ; ; en overige uitgegeven en aangevraagde patenten in de VS en wereldwijd. DTS en het Symbool zijn geregistreerde handelsmerken. DTS 2.0+ Digital Out en de DTS-logo s zijn handelsmerken van DTS, Inc. Het product omvat software. DTS, Inc. Alle rechten voorbehouden. 122

123 Audio-/video-overzicht DivX Certified om videobestanden in het DivX - formaat af te spelen. DivX, DivX Certified en de bijbehorende logo s zijn geregistreerde handelsmerken van DivX, Inc. en worden onder licentie gebruikt. MEER OVER DIVX-VIDEOBESTANDEN: DivX is een formaat voor digitale video dat is ontwikkeld door DivX, Inc. Dit apparaat is officieel DivX Certified om videobestanden in het DivX-formaat af te spelen. Ga naar voor meer informatie en software-applicaties om uw bestanden naar DivXvideobestanden om te zetten. MEER OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: hoewel dit apparaat DivX Certified is, moet het eerst geregistreerd worden voordat u DivX Video-on- Demand (VOD) kunt afspelen. Ga voor het aanmaken van een registratiecode naar het gedeelte met betrekking tot DivX VOD in het instelmenu van het apparaat. 1. Ga hiervoor naar het hoofdmenu Audio/Video TV/Mijn video Instellingen VOD. 2. Er wordt een achtcijferige code weergegeven. Dit is uw unieke DivX-code. Noteer deze code en bewaar hem voor later. Ga vervolgens met deze code naar vod.divx.com om het registratieproces uit te voeren en meer over DivX VOD te weten te komen. Gedekt door één of meerdere van de VS-patenten ; ; De herkenningstechnologie voor muziek en video en de bijbehorende gegevens worden geleverd door Gracenote. Gracenote is de industriële standaard voor muziekherkenningstechnologie en de bijbehorende inhoudsverstrekking. Ga voor meer informatie naar De gegevens van Gracenote, Inc. met betrekking tot cd s, dvd s, Blu-ray, muziek en video zijn copyright 2000 tot heden van Gracenote. De Gracenote-software is copyright 2000 tot heden van Gracenote. Op dit product en deze service zijn een of meerdere patenten waarvan Gracenote de eigendomsrechten bezit van toepassing. Ga naar de website van Gracenote voor een onvolledige lijst met van toepassing zijnde patenten van Gracenote. Gracenote, CDDB, MusicID, MediaVOCS, het logo en logotype van Gracenote en het logo Powered by Gracenote zijn óf geregistreerde handelsmerken óf handelsmerken van Gracenote in de Verenigde Staten en/of andere landen. 123

124 Audio-/video-overzicht LICENTIE-OVEREENKOMST VOOR EINDGEBRUIKERS VAN GRACENOTE Deze toepassing of dit apparaat bevat software van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië ( Gracenote ). De software van Gracenote (de Gracenote-software ) stelt deze toepassing in staat om schijf- en/of bestandsherkenning uit te voeren, de bij muziek behorende informatie, inclusief naam, artiest, track en titel ( Gracenote-gegevens ) te verkrijgen van online servers of ingebedde databases (collectief aangeduid als Gracenoteservers ) en andere functies uit te voeren. U mag de Gracenote-gegevens slechts gebruiken door middel van de daarvoor bestemde eindgebruikerfuncties van deze toepassing of dit apparaat. U gaat ermee akkoord dat u de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers slechts voor uw eigen niet-commerciële gebruik zal toepassen. U gaat ermee akkoord dat u de Gracenote-software of Gracenote-gegevens niet voor derden bestemt, kopieert, overbrengt of verzendt. U GAAT ERMEE AKKOORD DE GRACENOTE- GEGEVENS, DE GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-SERVERS NIET TE GEBRUIKEN OF TE EXPLOITEREN, BEHALVE ZOALS HIERIN NADRUKKELIJK IS TOEGESTAAN. U gaat ermee akkoord dat uw niet-exclusieve licentie voor het gebruik van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers zal worden beëindigd als u deze beperkingen schendt. Als u uw licentie beëindigt, gaat u ermee akkoord elk gebruik van de Gracenote-gegevens, de Gracenotesoftware en de Gracenote-servers te stoppen. Gracenote behoudt alle rechten van de Gracenotegegevens, de Gracenote-software en de Gracenoteservers, inclusief alle eigendomsrechten. Gracenote kan onder geen enkele voorwaarde aansprakelijk worden gesteld voor betaling aan u voor door u verstrekte informatie. U gaat ermee akkoord dat Gracenote, Inc. haar rechten onder deze overeenkomst tegen u direct in haar eigen naam mag afdwingen. De Gracenote-service maakt gebruik van een unieke identificator, die een overzicht bijhoudt van uw zoekopdrachten voor statistische doeleinden. Door het gebruik van een willekeurig toegekende identificator kan de Gracenote-service uw zoekopdrachten tellen zonder erachter te komen wie u bent. Ga voor meer informatie naar de website met het privacybeleid van Gracenote voor de Gracenoteservice. De Gracenote-software en elk onderdeel van de Gracenote-gegevens worden als zodanig ( as is ) in licentie gegeven. Gracenote geeft geen verklaringen of garanties, uitdrukkelijk of onuitgesproken, met betrekking tot de nauwkeurigheid van de Gracenote-gegevens op de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich het recht voor om gegevens van de Gracenote-servers te verwijderen of gegevenscategorieën te wijzigen om welke reden dan ook die door Gracenote voldoende wordt geacht. Er worden geen garanties gegeven dat de Gracenotesoftware of de Gracenote-servers foutloos zijn of dat de Gracenote-software of de Gracenote-servers zonder onderbreking zullen functioneren. Gracenote is niet verplicht om nieuwe, verbeterde of aanvullende gegevenstypen of -categorieën die Gracenote wellicht in de toekomst zal verstrekken aan u te leveren, en kan haar diensten te allen tijde stopzetten. GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UITDRUKKELIJK OF ONUITGESPROKEN, VAN DE HAND, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT ONUITGESPROKEN GARANTIES MET BETREKKING TOT VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL, TITEL EN NIET-SCHENDING. GRACENOTE GARANDEERT GEEN ENKEL RESULTAAT DAT VERKREGEN WORDT DOOR UW GEBRUIK VAN DE GRACENOTE-SOFTWARE OF EEN GRACENOTE-SERVER. IN GEEN ENKEL GEVAL KAN GRACENOTE AANSPRAKELIJK WORDEN GESTELD VOOR VOORTVLOEIENDE OF BIJKOMENDE SCHADE, VERLOREN WINSTEN OF GEDERFDE INKOMSTEN. Gracenote, Inc

125 Radio Radio BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE RADIO 1. De golfband selecteren: raak deze toets aan om een golfband te bekijken en te selecteren. De radio stemt af op het meest recent beluisterde station op die golfband. Het golfbandselectievakje sluit na vijf seconden als u het niet gebruikt. 2. Geeft informatie weer over het huidige station. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 3. Terug zoeken: raak deze toets kort aan om lagere frequenties af te zoeken naar het vorige station. Raak de toets lang aan om de handmatige zoekfunctie in te schakelen. Met verdere korte aanrakingen kunt u de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen. Met een verdere lange aanraking kunt u achteruit door de huidige golfband zoeken totdat u de schermtoets loslaat. 4. Radiotekst: als u deze optie selecteert, wordt radiotekst die door het radiostation wordt uitgezonden in een dialoogvenster weergegeven. 5. Verder zoeken: raak deze toets kort aan om hogere frequenties af te zoeken naar het volgende station. Raak de toets lang aan om de handmatige zoekfunctie in te schakelen. Met verdere korte aanrakingen kunt u de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen. Met een verdere lange aanraking kunt u vooruit door de huidige golfband zoeken totdat u de schermtoets loslaat. 6. Radio-instellingen: raak deze toets aan om de volgende functies te bekijken en in/uit te schakelen: RDS, Verkeer, Nieuws, AF en REG. Raadpleeg 126, RADIODATASYSTEEM (RDS). 7. Stationslijst (alleen FM): selecteer om een lijst te bekijken van alle beschikbare stations op de golfband. U kunt de lijst sorteren op Frequentie, Naam of Categorie (popmuziek, nieuws, sport enz.) door de betreffende schermtoets aan te raken. Raak het gewenste station aan om het te selecteren. Als u de stations op categorie hebt gesorteerd, raakt u de gewenste categorie aan om een station te bekijken en te selecteren. 125

126 Radio 8. Frequentie-invoer: selecteer om de frequentie van een station op de huidige golfband in te voeren via het cijfertoetsenpaneel dat verschijnt. Selecteer OK of wacht twee seconden om de radio op de ingevoerde frequentie af te laten stemmen. 9. Voorkeuzestations: voor iedere golfband kunt u zes voorkeuzestations opslaan. Raak een voorkeuzetoets aan om af te stemmen op dat station. Raak de toets lang aan om het huidige station onder die voorkeuzetoets op te slaan (het geluid van de radio valt weg terwijl het station wordt opgeslagen). Gebruik de zoektoetsen op het stuurwiel om naar het vorige of het volgende voorkeuzestation te gaan. RADIODATASYSTEEM (RDS) Uw radio is uitgerust met RDS, waarmee u bij de normale FM-radiosignalen extra informatie kunt ontvangen. Opmerking: niet alle FM-stations beschikken over een RDS. Selecteer Instellingen (6) om RDS-instellingen te bekijken of te wijzigen. Verkeer/Nieuws: lokale verkeers- of nieuwsberichten. Regionalisatie (REG): raak deze toets aan om te voorkomen dat de radio afstemt op een alternatief lokaal station met een sterker signaal. Alternatieve frequenties (AF): raak deze toets aan om de radio automatisch te laten afstemmen op een sterkere alternatieve frequentie voor het huidige station. Deze functie is vooral handig tijdens ritten waarbij u door verschillende regio s rijdt waar hetzelfde radiostation te ontvangen is. 126

127 DAB-radio DAB-radio BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE DAB-RADIO 1. De DAB-frequentieband selecteren. Raak deze toets aan om een DAB-band te bekijken en te selecteren (DAB 1, 2 of 3). De radio stemt af op het meest recent beluisterde station op die golfband. Raak de toets nog een keer aan om te sluiten. Het DAB-bandselectievakje sluit na vijf seconden als u het niet gebruikt. 2. Het huidige station, het bijbehorende ensemble en de relevante DAB-radiotekst worden op het scherm weergegeven. 3. Terug zoeken: raak deze toets kort aan om het vorige beschikbare station te zoeken. Raak de toets lang aan om het vorige beschikbare ensemble te zoeken. Het eerste station in het nieuwe ensemble wordt geselecteerd. 4. Stationinformatie: raak deze toets aan om DAB-tekst en stationinformatie te bekijken. 5. Verder zoeken: raak deze toets kort aan om het volgende beschikbare station te zoeken. Raak de toets lang aan om het volgende beschikbare ensemble te zoeken. Het eerste station in het nieuwe ensemble wordt geselecteerd. 6. Instellingen: raak aan om het menu Instellingen te selecteren: Opties: selecteer deze optie om FM-verkeer en DAB kopp. in/uit te schakelen en om het DAB-land en de DAB-indeling te wijzigen (terwijl het voertuig stil staat). Berichten: selecteer de alarmmelding en maximaal drie andere berichttypen (verkeer, nieuws enz.) uit de lijst. De geselecteerde berichten onderbreken het huidige programma wanneer ze worden uitgezonden. Audio-instellingen: selecteer om het menu Audio-instellingen te openen (raadpleeg 121, GELUIDSINSTELLINGEN). 127

128 DAB-radio 7. Stationslijst: raak deze toets aan om een lijst met beschikbare ensembles en stations te bekijken. U kunt de lijst sorteren op Ensemble, Station, Substation of op Categorie. Als u een ensemble selecteert uit de lijst, worden alle beschikbare stations voor dat ensemble weergegeven. Sorteren op substation is alleen beschikbaar wanneer het huidige station ook uitzendt via substations. Als u Categorie selecteert, raak dan de gewenste categorie aan om de bijbehorende stations te bekijken alvorens uit de lijst te selecteren. Zodra u een selectie hebt gemaakt, selecteert u de terugtoets om terug te gaan naar het DABhoofdmenu. 8. Substation: deze schermtoets is beschikbaar als het huidige station ook uitzendt via substations. Selecteer deze optie om beschikbare substations te bekijken en daarna het gewenste substation uit de lijst te selecteren. 9. Aut.afst.: raak deze toets aan om te zoeken naar alle beschikbare DAB-ensembles/-stations. U moet dit doen voordat u de DAB-radio voor de eerste keer gebruikt. Automatisch afstemmen is ook handig tijdens het maken van lange ritten, omdat u hiermee op regionale ensembles kunt afstemmen. Tijdens het automatisch afstemmen wordt een dialoogvenster weergegeven met het verloop van het afstemmen. Het automatisch afstemmen overschrijft de opgeslagen voorkeuzestations niet, maar sommige voorkeuzetoetsen werken niet meer als het station dat eronder is opgeslagen niet langer beschikbaar is (de mededeling Geen ontvangst wordt weergegeven). 10. Voorkeuzestations: voor iedere DAB-band kunt u zes voorkeuzestations opslaan. Raak een voorkeuzetoets aan om af te stemmen op dat station. Raak de toets lang aan om het huidige station onder die voorkeuzetoets op te slaan (het geluid van de radio valt weg terwijl het station wordt opgeslagen). Gebruik de zoektoetsen op het stuurwiel om het vorige of het volgende voorkeuzestation te selecteren. Opmerking: als u probeert een voorkeuzestation te selecteren dat niet beschikbaar of ongeldig is, wordt de mededeling Geen ontvangst weergegeven. DIGITALE RADIO-ONTVANGST Een DAB-radio kan het aantal beschikbare radiokanalen/-stations aanzienlijk vergroten. De DAB-signalen bestrijken de meeste grotere en kleinere stedelijke gebieden en snelwegnetwerken. Digitale radio wordt uitgezonden door regionale zenders. Sommige lokale stations zijn niet beschikbaar buiten het bereik van hun zenders. Als u naar lokale stations wilt luisteren terwijl u door het land reist, gebruikt u de functie voor automatisch afstemmen (Aut.afst.) om nieuwe stationslijsten samen te stellen. Opmerking: als er aanvullende elektrische apparaten op het voertuig zijn aangesloten, kan dit de geluidskwaliteit van de DAB-uitzendingen negatief beïnvloeden. ENSEMBLES In tegenstelling tot de AM-/FM-radio verzendt de DAB-radio diverse kanalen/stations over één enkele frequentie. Zo n groep stations wordt aangeduid als een ensemble. Sommige stations binnen het ensemble kunnen ook uitzenden via substations, die uiteenlopende luisteropties bieden. Als de ontvangst tijdens het rijden wegvalt, is het voertuig mogelijk buiten het bereik van het ensemble. Selecteer Aut.afst. om een nieuwe lijst met ensembles samen te stellen. 128

129 Cd-speler Cd-speler CD S LADEN U mag de schijf niet in de sleuf forceren. Speel geen vervormde cd s, cd s met een antikraslaag of cd s voorzien van stickers af. Met deze cd-speler kunt u cd s afspelen die voldoen aan de internationale Red Bookspecificatie. Het afspelen van cd s die niet aan deze norm voldoen kan niet worden gegarandeerd. Cd-r s en cd-rw s kunnen mogelijk niet goed worden afgespeeld. Dual-format of dubbelzijdige schijven (DVD Plus, CD-DVD) zijn dikker dan normale cd s. Daardoor kan niet worden gegarandeerd dat ze kunnen worden afgespeeld en kunnen ze vast komen te zitten. Wij raden u aan om alleen ronde schijven van hoge kwaliteit met een diameter van 12 cm (4,7 inch) te gebruiken. U kunt Compact Disc Digital Audio (CDDA)-schijven, MP3-, WMA-, WAV- en AAC-bestanden afspelen. De cd-speler biedt plaats aan één schijf, maar u kunt tot tien cd s in de virtuele cd-wisselaar laden. U kunt alleen CDDA-schijven in de virtuele cd-wisselaar laden. Raadpleeg 120, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGS- ELEMENTEN voor de locatie van de cd-laadsleuf en de uitwerptoets. MP3-BESTANDEN AFSPELEN Als u een MP3-cd gebruikt, moet u elke opnamesessie correct afsluiten, alhoewel de hele cd nog niet helemaal vol hoeft te zijn. Wanneer u Bladeren selecteert, wordt er een lijst weergegeven met de mappen en MP3-bestanden. Selecteer een map om de bestanden erin te bekijken en een track te selecteren. De hoogste compressieverhouding die wordt ondersteund is 320 kilobits per seconde (kbps). Als u een compressieverhouding van minder dan 128 kbps gebruikt, kan de digitale signaalverwerking (DSP-functie) verloren gaan. De cd-speler kan er wat langer over doen om een MP3-cd te laden als er meer tracks op staan dan op een normale cd. Om de laadtijd te minimaliseren raden wij een strakke mapstructuur aan. Als een cd een combinatie bevat van MP3- bestanden en CDDA-tracks, worden de MP3- bestanden genegeerd. 129

130 Cd-speler BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE CD-SPELER Raadpleeg 134, BEDIENINGSELEMENTEN VOOR DRAAGBARE MEDIA als u de optie Cd hebt geselecteerd. 1. Raak deze toets aan om de huidige cd of cd s in de virtuele cd-wisselaar af te spelen. 2. Informatie over de huidige track, waaronder de verlopen speeltijd, wordt op het scherm weergegeven. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 3. Raak deze toets aan om verkeers- en nieuwsberichten in of uit te schakelen of om de instelling voor het naar een andere pagina gaan te wijzigen. 4. Raak deze toets aan om de tracklijst van de huidige cd of de virtuele cd-wisselaar te bekijken. Selecteer een track om met afspelen te beginnen. Dit wordt op sommige schermen als de schermtoets Bladeren weergegeven. 5. Raak deze toets aan om de cd s in de virtuele cd-wisselaar te bekijken en te beheren. Selecteer Laden naast een lege positie om de huidige cd te laden. Als de virtuele cd-wisselaar vol is, selecteert u Vervang om een bestaande cd te overschrijven. 6. Overslaan/vooruit scannen: raak deze toets aan om naar de volgende track op de huidige cd te gaan. Raak deze toets lang aan om vooruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. In beide gevallen wordt er ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven. Selecteer Ja om verder te gaan. 130

131 Cd-speler 7. Herh. (herhalen): raak deze toets één keer aan om de huidige track te blijven herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Track herh. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om de huidige cd in de virtuele cd-wisselaar (of de huidige map op MP3-cd s) voortdurend te herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Disc herhalen wordt weergegeven. Raak de toets een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. (10) aanraakt, maar u kunt Track herh. selecteren als u de shufflefunctie hebt ingeschakeld (hiermee annuleert u de shufflefunctie). 8. Pauzeren/afspelen: raak deze toets aan om het afspelen te pauzeren. Raak de toets nogmaals aan om het afspelen te hervatten. 9. Raak dit pictogram aan om meer gedetailleerde informatie over de huidige track te bekijken. 10. Willek. (willekeurig): raak de toets één keer aan om de tracks op de huidige cd of in de MP3-map in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Disc willek. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om de tracks op alle cd s (MP3-cd s) in de virtuele cdwisselaar in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Alles willek. wordt weergegeven. Raak de toets een derde keer aan om de shufflefunctie te annuleren. 11. Overslaan/achteruit scannen: raak deze toets aan en laat hem binnen drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar de vorige track te gaan. Raak de toets aan en laat hem meer dan drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar het begin van de huidige track te gaan. Raak deze toets lang aan om achteruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 131

132 Draagbare media Draagbare me dia AANSLUITPUNTEN VOOR DRAAGBARE MEDIA U kunt draagbare media aansluiten via de mediahubs in de klep van het opbergvak en de achterkant van de vloerconsole. Compatibele draagbare media zijn: USB-massageheugenapparaten (bijvoorbeeld een memory stick). De apparaten moeten gebruik maken van het bestandsformaat FAT of FAT32. ipod (ipod Classic, ipod Touch, iphone en ipod Nano worden ondersteund de volledige werking van oudere apparaten kan niet worden gegarandeerd). De werking van de ipod Shuffle kan niet worden gegarandeerd. Opmerking: ipod en iphone zijn handelsmerken van Apple Inc. die zijn geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. AUX-apparaten (MP3-spelers, alle ipods ). Als u een ipod, massageheugenapparaat of Bluetooth -apparaat aansluit, kunt u het apparaat via het touch screen bedienen en doorzoeken. Een groot aantal van de bedieningselementen is hetzelfde als bij het afspelen van een cd. Koppel uw ipod los wanneer u het voertuig verlaat. Als u dit nalaat, kan de batterij van de ipod leeg raken. Opmerking: de geluidsinstallatie kan MP3-, WMAen AAC-bestanden afspelen. Om de geluidskwaliteit bij het afspelen te optimaliseren raden wij u aan om exact omkeerbare (lossless) compressie te gebruiken voor het opslaan van mediabestanden op uw USB-apparaat of ipod. Is dit niet mogelijk, dan raden wij u aan om voor gecomprimeerde bestanden een bitrate van minimaal 192 kbps te gebruiken (een hogere bitrate wordt ten sterkste aangeraden). Opmerking: sommige MP3-spelers hebben hun eigen bestandsindeling, die niet door dit systeem ondersteund wordt. Om uw MP3-speler te kunnen gebruiken, dient u hem in te stellen als verwijderbaar USB-apparaat of massageheugenapparaat. U kunt alleen muziek afspelen die u in deze functie(s) op het apparaat hebt gezet. 132

133 Draagbare media EEN APPARAAT AANSLUITEN 1. USB-poorten 2. AUX-poort van 3,5 mm 3. USB-poort achterin 4. AV-poorten achterin Sluit het apparaat aan op de betreffende poort. Wanneer u een ipod aansluit, zal deze automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar hij de laatste keer is gestopt, mits de batterij in de ipod voldoende is opgeladen. Wanneer u een USB- of Bluetooth -apparaat aansluit, zal dit automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar het de laatste keer is gestopt. Als al een apparaat is aangesloten wanneer u AUX selecteert, zal dit automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar het de laatste keer is gestopt. Kijk op de website van Land Rover ( voor een lijst met compatibele apparaten. De Bluetooth -apparaten die op landrover.nl vermeld staan, zijn getest op compatibiliteit met voertuigen van Land Rover. De prestaties zullen afhankelijk van de softwareversie en de toestand van de batterij variëren. De apparaten vallen onder de garantie van hun fabrikant, niet onder die van Land Rover. U mag alleen geluidsapparatuur op de USBpoort aansluiten. Opmerking: u kunt geen USB-hub gebruiken om meerdere USB-apparaten op de geluidsinstallatie aan te sluiten. Opmerking: het systeem zal de apparaten die op de USB-poort zijn aangesloten, opladen. Apparaten waarvan de batterij helemaal leeg is zult u echter niet kunnen afspelen. Opmerking: opties als Herh. en Willek. hebben betrekking op het apparaat dat u op dat moment laat afspelen. Als u ze selecteert, zullen ze niet van toepassing zijn als u van apparaat wisselt. 133

134 Draagbare media BEDIENINGSELEMENTEN VOOR DRAAGBARE MEDIA Mijn muziek bestaat uit Cd, ipod, USB, AUX en Bluetooth -apparaten. Het volledige infotainmentsysteem beschikt over de extra functie Cd-wisselaar. 1. Raak het pictogram Mijn muziek + aan om alle opties weer te geven. Selecteer een optie. Opmerking: de geluidsniveaus en geluidskwaliteit van de apparatuur die u op de AUX-poort aansluit kunnen sterk uiteenlopen. 2. Informatie over de huidige track, waaronder de verlopen speeltijd, wordt op het scherm weergegeven. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 3. Instellingen: raak deze toets aan om verkeersen nieuwsberichten in of uit te schakelen. Voor opgenomen MP3-bestanden kunt u ook het aantal opties in een lijst selecteren dat wordt overgeslagen wanneer u met de pijlpictogrammen voor een pagina omhoog/omlaag door een lijst bladert. 4. Afhankelijk van de geselecteerde functie heet deze schermtoets Tracklijst of Bladeren. In de functie Cd-wisselaar worden beide schermtoetsen weergegeven. Tracklijst. Raak deze toets aan om de tracklijst van de huidige cd of de cd-wisselaar weer te geven. Selecteer een track om met afspelen te beginnen. Bladeren (alleen in de functies ipod, USB en Cd-wisselaar). Raak deze toets aan om de inhoud van het aangesloten apparaat te bekijken. Deze worden weergegeven volgens de gebruikte bestandsstructuur. Selecteer een bestand om af te spelen (de bladerweergave blijft op het scherm). Selecteer een map of submap om de inhoud ervan te bekijken. Selecteer de terugtoets om terug te gaan naar het bedieningsmenu. 134

135 Draagbare media 5. Laden: alleen in de functie Cd-wisselaar. Raak deze toets aan om de cd s in de virtuele cd-wisselaar te bekijken en te beheren. Selecteer Laden naast een lege positie om de huidige cd te laden. Er zijn tien posities beschikbaar. Als de virtuele cd-wisselaar vol is, selecteert u Vervang om een bestaande cd te overschrijven. In beide gevallen wordt er ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven. Selecteer Ja om verder te gaan. Opmerking: de laadtijd is afhankelijk van het type inhoud. Op het scherm wordt de voortgang in % aangegeven. U kunt andere functies selecteren terwijl het laden wordt uitgevoerd. 6. Overslaan/vooruit scannen: Raak deze toets aan om naar de volgende track te gaan. Raak deze toets lang aan om vooruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 7. Herh. (herhalen): In de functie Cd: Raak deze toets één keer aan om de huidige track te blijven herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Track herh. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om de huidige cd in het geheugen van de cd-wisselaar (of de huidige map op MP3-cd s) voortdurend te herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Disc herhalen of Map herh. wordt weergegeven. Raak de toets een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. (10) aanraakt, maar u kunt Track herh. selecteren als u de shufflefunctie hebt ingeschakeld (hiermee annuleert u de shufflefunctie). In de functie USB of ipod: Raak deze toets aan om de huidige track te herhalen. Raak de toets nogmaals aan om de huidige map (USB) te herhalen of om de herhaalfunctie te annuleren (ipod ). Raak de toets in de functie USB een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. Opmerking: de herhaalfunctie is niet beschikbaar voor Bluetooth -apparaten. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. (10) aanraakt. 8. Pauzeren/afspelen: raak deze toets aan om het afspelen te pauzeren. Raak de toets nogmaals aan om het afspelen te hervatten. 9. Informatie: meer informatie over de huidige track. 10. Willek. (willekeurig): Raak de toets één keer aan om de tracks op de huidige cd of in de huidige MP3-map, USB-map of ipod -afspeellijst in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Willek. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om alle tracks op de cd, op de MP3-cd, in alle USBmappen, op het media-apparaat of in het geheugen van de virtuele cd-wisselaar in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Alles willek. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om de shufflefunctie te annuleren. 11. Overslaan/achteruit scannen: Raak deze toets aan en laat hem binnen drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar de vorige track te gaan. Raak de toets aan en laat hem meer dan drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar het begin van de huidige track te gaan. Raak deze toets lang aan om achteruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 135

136 Draagbare media DRAAGBARE MEDIA LATEN AFSPELEN Het afspelen van een USB-massaopslagapparaat of goedgekeurde ipod kunt u regelen met de schermtoetsen. Als u een Bluetooth -apparaat hebt aangesloten, kunt u het afspelen ook via het touch screen regelen. Enkele toetsen zijn echter niet beschikbaar. Als u draagbare media op de AUX-poort hebt aangesloten, moet u het afspelen op het apparaat zelf regelen. Land Rover raadt u aan om geen harde schijf die is aangesloten op de USB-poort te gebruiken terwijl het voertuig rijdt. Deze apparaten zijn niet ontworpen voor gebruik in een voertuig en kunnen beschadigd raken. MEERDERE APPARATEN AANSLUITEN U mag alleen geluidsapparatuur op de USB-poort aansluiten. U kunt meerdere apparaten tegelijkertijd op de mediahub aansluiten en er via het touch screen tussen wisselen. Raak naar wens ipod, USB, Bluetooth of AUX aan om tussen de functies te wisselen. Het apparaat dat u het eerst hebt aangesloten is het actieve apparaat, totdat u ervoor kiest het te wisselen. Als u na het wisselen naar een nieuw aangesloten apparaat terug naar het eerste apparaat wisselt, zal het met afspelen verder gaan vanaf het punt waar u gebleven bent (alleen USB en ipod ). Opmerking: u kunt geen USB-hub gebruiken om meerdere USB-apparaten op de geluidsinstallatie aan te sluiten. Opmerking: het systeem laadt de meeste apparaten die op de ipod - en USB-poort zijn aangesloten op. Apparaten waarvan de batterij helemaal leeg is zult u echter niet kunnen afspelen. Opmerking: opties als Herh. en Willek. hebben betrekking op het apparaat dat u op dat moment laat afspelen. Als u ze selecteert, zullen ze niet van toepassing zijn als u van apparaat wisselt. PAREN EN VERBINDEN VIA DE MEDIASPELER Raadpleeg 152, INFORMATIE OVER BLUETOOTH voor meer informatie over Bluetooth. Opmerking: de procedure voor het paren en verbinden van uw media-apparaat met het voertuig via uw media-apparaat is afhankelijk van het type media-apparaat. 1. Schakel het contact in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 2. Selecteer in het hoofdmenu Audio/Video en daarna Mijn muziek. Opmerking: als Bluetooth niet de huidige bron is, selecteert u Mijn muziek opnieuw en selecteert u vervolgens de optie Bluetooth. 3. Om een nieuw apparaat te paren selecteert u App. verwis. 4. Er verschijnt een menu. Selecteer de keuzemogelijkheid App. naar voertuig. Opmerking: het Bluetooth -systeem van het voertuig kan slechts gedurende drie minuten worden ontdekt. 5. Zoek met uw media-apparaat naar Bluetooth - apparaten. Bij sommige apparaten wordt dit een nieuw gepaard apparaat genoemd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw media-apparaat voor meer informatie. 6. Zodra het Bluetooth -systeem van het voertuig is ontdekt, volgt u de instructies op het scherm. Selecteer Ja wanneer u wordt gevraagd om het paren te bevestigen. Uw apparaat of het systeem van het voertuig zal u vragen een pincode in te voeren. Voer een zelfgekozen pincode in wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer ter bevestiging OK. 7. Voer dezelfde pincode op het andere apparaat in. 8. Nadat uw apparaat is gepaard en met het systeem is verbonden, wordt er een bevestigingsmededeling en daarna Mijn muziek: Bluetooth weergegeven. Opmerking: sommige mediaspelers worden niet automatisch verbonden. U moet dit handmatig doen via het apparaat of via de keuzemogelijkheid App. verwis. 136

137 Draagbare media EEN BLUETOOTH -APPARAAT PAREN EN VERBINDEN VIA HET TOUCH SCREEN Raadpleeg 152, INFORMATIE OVER BLUETOOTH voor meer informatie over Bluetooth. 1. Activeer de Bluetooth -verbinding van uw apparaat. Zorg dat het in de functie voor het ontdekken van Bluetooth staat. Dit wordt soms ook wel de vind mij -functie genoemd (raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw apparaat voor meer informatie). 2. Schakel het contact in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 3. Selecteer in het hoofdmenu Audio/Video en daarna Mijn muziek. 4. Er verschijnt een menu. Selecteer Nieuw zoeken. 5. Selecteer de keuzemogelijkheid Voertuig naar app. 6. Zoek uw apparaat in de lijst en selecteer de betreffende keuzemogelijkheid Paren+aansluit. Opmerking: als er meer dan vijf apparaten worden gedetecteerd, moet u misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om ze allemaal te zien. 7. Voer de pincode in op uw apparaat wanneer daarom wordt gevraagd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw apparaat voor meer informatie. 8. Nadat uw apparaat is gepaard en met het systeem is verbonden, wordt er een bevestigingsmededeling en daarna Mijn muziek: Bluetooth weergegeven. Opmerking: omdat het zoeken naar Bluetooth - apparaten een tijdje kan duren, raden wij u aan om de functie Time-out naar hoofdmenu uit te schakelen voordat u het systeem naar Bluetooth -apparaten laat zoeken. U kunt deze instelling wijzigen onder Instellen Scherm Time-out naar hoofdmenu. AUTOMATISCH OPNIEUW VERBINDEN VIA BLUETOOTH Als u reeds apparaten hebt gepaard en verbonden, maakt het systeem automatisch verbinding met het meest recent gebruikte apparaat wanneer u Bluetooth selecteert in het menu Mijn muziek (er wordt ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven). Als dit apparaat niet aanwezig is, zoekt het systeem naar andere eerder verbonden apparaten en maakt het automatisch verbinding met het eerste apparaat dat wordt aangetroffen. Als er geen eerder aangesloten apparaat wordt aangetroffen, wordt de mededeling Sluit Bluetoothaudioapparaat aan weergegeven met de keuzemogelijkheid App. verwis. VERBINDING VERBROKEN Als de verbinding tussen het voertuig en het Bluetooth -apparaat wordt verbroken, wordt er een dialoogvenster weergegeven. Selecteer Nw. verb. om de verbinding automatisch te herstellen. Er wordt ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven en het touch screen gaat terug naar de vorige functie. EEN APPARAAT VERWISSELEN/ LOSKOPPELEN 1. Selecteer App. verwis. in het menu. 2. Selecteer Afsluiten. Er wordt ter bevestiging een dialoogvenster weergegeven, waarna u de keuzemogelijkheid Nieuw zoeken of een ander apparaat uit de lijst met gepaarde apparaten kunt selecteren. 137

138 Televisie Televisie BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE TELEVISIE 1. Programma-informatie 2. Voorbeeldweergave van het televisieprogramma: raak dit aan om het beeld op het volledige scherm te bekijken. Raak het scherm opnieuw kort aan om de bedieningselementen en de informatie uit de elektronische programmagids (EPG) opnieuw op te roepen. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. 3. Instellingen: raak deze toets aan om verkeersen nieuwsberichten in of uit te schakelen, analoge televisie te selecteren of om tijdens het rijden in het buitenland zo nodig een ander analoog tv-formaat te selecteren. Opmerking: de digitale tv-ontvangst wordt niet beïnvloed wanneer u in het buitenland rijdt. 4. Zenderlijst: raak deze toets aan om een alfabetische lijst van alle op dit moment beschikbare tv-zenders te bekijken. Er wordt ook een kleine voorbeeldweergave van de huidige zender en de programmatitel weergegeven. Raak een zender in de lijst aan om de voorbeeldweergave en de programmatitel van deze zender op te roepen. Raak de voorbeeldweergave aan om de zender te bekijken. Opmerking: aangezien de tv voortdurend nagaat of er zenders beschikbaar zijn, is het mogelijk dat een zender die in de lijst staat op dat moment niet beschikbaar is (bijvoorbeeld wanneer u door verschillende zenderregio s rijdt). Nadat u van land of formaat hebt gewisseld, is de zenderlijst leeg totdat de tv alle kanalen ten minste één keer heeft gescand. 5. Verder zoeken: raak deze toets aan om de volgende zender in de tv-zenderlijst te bekijken. 138

139 Televisie 6. Tv-voorkeuzezenders: Raak een toets lang aan om de huidige zender als voorkeuzezender op te slaan. De zendernaam wordt vervolgens op de schermtoets weergegeven. Raak een toets kort aan om de zender te selecteren die onder die schermtoets is opgeslagen. Opmerking: opgeslagen voorkeuzezenders bevatten informatie over het land waarin de zender werd opgeslagen. Wanneer u een voorkeuzezender selecteert, neemt de tv het tv-formaat over van het land waarin de zender werd opgeslagen. Aangezien de analoge tv-formaten in verschillende landen van elkaar verschillen, kan er een situatie ontstaan waarin de analoge-zenderlijst leeg is. 7. TV/Mijn video: tv-kanaal/videoingangselectie. Raak deze toets aan om digitale (DTV 1 of DTV 2 digitaal) of analoge (TV analoog) tv-kanalen te bekijken en te selecteren. In dit menu kunt u ook andere vormen van media (dvd/cd) selecteren, mits deze media aanwezig is. De geselecteerde keuzemogelijkheid wordt op het scherm weergegeven. Bij het overschakelen tussen analoge en digitale kanalen wordt de meest recent bekeken zender op het nieuwe kanaal weergegeven. Bij het overschakelen tussen digitale kanalen wordt de huidige zender weergegeven. Opmerking: als u het menu TV/Mijn video vijf seconden lang niet gebruikt, wordt het gesloten. 8. Terug zoeken: raak deze toets aan om de vorige zender in de tv-zenderlijst te bekijken. 9. Druk hierop om alternatieve geluidsbronnen te bekijken. 10. Verdraai om door de geluidsbronnen te bladeren. 11. Druk hierop om naar het hoofdmenu van de tv/dvd-speler te gaan. 12. Druk hierop om verder door tv-zenders te zoeken. 13. Druk hierop om terug door tv-zenders te zoeken. Voor meer informatie over het gebruik van de audio-/ videobedieningselementen op de geluidsinstallatie en het stuurwiel raadpleegt u 120, AUDIO-/VIDEO- BEDIENINGSELEMENTEN. ANALOGE/DIGITALE TELEVISIE De tv kan zowel analoge als digitale tv-signalen ontvangen. U kunt tussen de twee functies wisselen met de touch-screentoetsen. 1. Selecteer in het menu TV/Mijn video opnieuw TV/Mijn video of raak de toets + ernaast aan. 2. Selecteer de gewenste optie: DTV 1 of DTV 2 digitaal of ATV analoog. Er is geen verschil in de ontvangstfunctie tussen DTV 1 en DTV 2. De lijst met voorkeuzezenders is het enige dat verandert. SCHERMVULLENDE WEERGAVE In het hoofdmenu van de tv en in de zenderlijst ziet u een klein voorbeeldvenster met beelden van de huidige zender. Raak dit venster aan voor de schermvullende weergave. Gedurende vijf seconden worden de bedieningselementen voor de tv en de elektronische programmagids (EPG) (alleen digitale tv) weergegeven. Raak het scherm nogmaals kort aan om de bedieningselementen en de EPG opnieuw op te roepen. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. TOETSEN OP HET VOLLEDIGE SCHERM Terwijl het volledige scherm is geselecteerd, werken de zoekpictogrammen op dezelfde manier als bij de voorbeeldweergave. Beeldverhouding: raak de relevante schermtoets aan om de keuzemogelijkheid 16:9, Zoom of 4:3 te selecteren. Beeldverhouding van digitale tv: u kunt het beeld laten weergeven zoals het wordt uitgezonden door de zender (4:3 of 16:9) of u kunt Zoom selecteren om het beeld te vergroten. 139

140 Videomediaspeler Videomediaspeler BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE VIDEOMEDIASPELER 1. Voorbeeldweergave van de videomediainformatie: raak dit aan om het beeld op het volledige scherm te bekijken. Raak het scherm nogmaals kort aan om de bedieningselementen opnieuw weer te geven. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. 2. Raak deze toets aan om het afspelen te stoppen. Raak de toets een tweede keer aan om het afspelen volledig te stoppen en de dvd naar het begin terug te spoelen. 3. Instellingen: afhankelijk van de videomediaspecificatie zijn er twee submenu s voor de instellingen: Opties en VOD (Video On Demand = video op verzoek). VOD maakt het mogelijk om DivX VOD-inhoud af te spelen vanaf videomedia. Wanneer u de schermtoets VOD aanraakt, wordt de achtcijferige registratiecode weergegeven. De speler moet ook zijn geregistreerd bij DivX. Raadpleeg 122, LICENTIES. 4. Opties: u kunt de volgende opties selecteren: GA NAAR: via het menu GA NAAR krijgt u toegang tot specifieke punten op de dvd (hoofdstukken of titelnummers). Ondertitel Hoek Audio 140

141 Videomediaspeler 5. Menu: raak deze toets aan om het videomediamenu weer te geven. Op sommige schermen verandert deze schermtoets in de schermtoets Bladeren. 6. Verder zoeken: raak deze toets aan om het volgende hoofdstuk van de dvd of het volgende hoofdstuk op videomedia te bekijken. 7. Raak deze toets aan om het afspelen te starten/ hervatten. 8. TV/Mijn video: tv-kanaal/videoingangselectie. Raak het pictogram + aan om een dvd of andere vormen van videomedia (cd/usb) te selecteren en bekijken, mits deze media aanwezig is. De geselecteerde keuzemogelijkheid wordt op het scherm weergegeven. Opmerking: als u het menu TV/Mijn video vijf seconden lang niet gebruikt, wordt het gesloten. 9. Terug zoeken: raak deze toets aan om het vorige hoofdstuk van de dvd of het vorige hoofdstuk op videomedia te bekijken. 10. Toets MODE (functie): druk hierop om alternatieve geluidsbronnen te bekijken en verdraai vervolgens om een bron te selecteren. 11. Toets AUDIO VIDEO: druk hierop om naar het hoofdmenu van de tv/dvd-speler te gaan. 12. Druk hierop om verder te zoeken. 13. Druk hierop om terug te zoeken. Voor meer informatie over de laadsleuf en de uitwerptoets voor cd s/dvd s en het gebruik van de audio-/videobedieningselementen op de geluidsinstallatie en het stuurwiel raadpleegt u 120, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGSELEMENTEN. DVD S LADEN U mag de schijf niet in de sleuf forceren. Speel geen vervormde dvd s, dvd s met een antikraslaag of dvd s voorzien van stickers af. DVD-R- en DVD+R-schijven kunnen mogelijk niet goed worden afgespeeld. Dual-format of dubbelzijdige schijven (DVD Plus, CD-DVD) zijn dikker dan normale cd s. Daardoor kan niet worden gegarandeerd dat ze kunnen worden afgespeeld en kunnen ze vast komen te zitten. Wij raden u aan om alleen ronde schijven van hoge kwaliteit met een diameter van 12 cm (4,7 inch) te gebruiken. Raadpleeg 120, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGS- ELEMENTEN voor de locatie van de dvd-laadsleuf en de uitwerptoets. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING VAN VIDEOMEDIA TIJDENS HET RIJDEN Het videobeeld wordt automatisch uitgeschakeld wanneer het voertuig gaat rijden. Het touch screen geeft het scherm TV/Mijn video weer en de relevante veiligheidsmededeling wordt weergegeven. Als dubbele weergave is gespecificeerd, verschijnt de vraag of de passagier de dubbele weergave wil inschakelen. Raadpleeg 143, DUBBELE WEERGAVE. 141

142 Videomediaspeler SCHERMVULLENDE WEERGAVE In het videomediamenu ziet u een klein voorbeeldvenster met videobeelden. Raak dit venster aan voor de schermvullende weergave. Gedurende vijf seconden worden de bedieningselementen voor de videomediaspeler en statusinformatie over de weergave weergegeven. Raak het scherm nogmaals aan om de bedieningselementen en de statusinformatie opnieuw op te roepen. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. TOETSEN OP HET VOLLEDIGE SCHERM De zoekpictogrammen werken op dezelfde manier als bij de voorbeeldweergave. Raak de relevante schermtoets aan om de keuzemogelijkheid 4:3, 16:9 of Zoom te selecteren. 142

143 Dubbele weergave Dubbele weergave DUBBELE WEERGAVE Via dubbele weergave kan de passagier voorin naar de tv of andere videomedia op het touch screen kijken, terwijl de bestuurder een ander systeem gebruikt (bijvoorbeeld de radio of het navigatiesysteem). Opmerking: als de bestuurder een andere audiobron heeft geselecteerd (bijvoorbeeld de radio), wordt het geluid hiervan via de luidsprekers weergegeven. De passagier kan het geluid van de dubbeleweergavebron alleen beluisteren via de draadloze koptelefoon. Druk op deze toets (onder het touch screen) om de dubbele weergave in te schakelen. Zodra de dubbele weergave is ingeschakeld, kan de passagier op deze toets drukken om het menu voor de dubbele weergave op te roepen/te annuleren. Opmerking: dit menu wordt ook weergegeven op de weergave voor de bestuurder. Opmerking: de passagiers achterin kunnen beide weergaven bekijken wanneer de dubbele weergave is ingeschakeld. 143

144 Dubbele weergave BEDIENINGSELEMENTEN VOOR DE DUBBELE WEERGAVE 1. Raak deze toets aan om de dubbele weergave te annuleren en naar het hoofdmenu voor de huidige videobron (tv, dvd) terug te gaan. Opmerking: de voorbeeldweergave wordt uitgeschakeld wanneer het voertuig beweegt. 2. Raak deze toets aan om een lijst met alle beschikbare videobronnen te bekijken. Raak de relevante schermtoets aan om een andere bron te selecteren. De bedieningselementen voor die bron worden dan weergegeven. 3. Raak deze toets aan om de beeldverhouding te wijzigen (4:3, Zoom, 16:9). De volgende beschikbare beeldverhouding wordt op de schermtoets weergegeven. 4. Informatie over de huidige videobron (bijvoorbeeld de tv-zender en de programmanaam). 5. Raak deze toets aan om de weergave via de draadloze koptelefoon van de passagier voorin in of uit te schakelen. 6. Raak deze toets aan om de dubbele weergave te annuleren. Het touch screen gaat terug naar het menu dat door de bestuurder wordt gebruikt. 7. Raak deze toets aan om de geluidsweergave voor de videobron te behouden terwijl het scherm terug gaat naar het menu dat door de bestuurder wordt gebruikt. 8. Raak deze toets aan om het dialoogvenster met de bedieningselementen voor de dubbele weergave te annuleren. 9. Verder zoeken: raak deze toets aan om de volgende zender in de zenderlijst te bekijken, of de volgende track op de cd of dvd. 10. Terug zoeken: raak deze toets aan om de vorige zender in de zenderlijst te bekijken, of de vorige track op de cd of dvd. Opmerking: als het geselecteerde videomedium een cd of dvd is, wordt een schermtoets voor afspelen/ pauzeren weergegeven tussen de zoekpictogrammen (9 en 10). 144

145 Multimediasysteem achterin Multimediasysteem achterin BEDIENINGSELEMENTEN (TOUCH SCREEN VOORIN) 1. Media achter selecteren 2. Huidig weergegeven scherm van het multimediasysteem achterin 3. Het scherm links selecteren 4. Het scherm rechts selecteren 5. Het scherm Instellingen 6. De afstandsbediening blokkeren 7. Het geselecteerde scherm in- en uitschakelen 8. Het geselecteerde systeem in- en uitschakelen 9. De geluidsbron selecteren 10. De videobron selecteren HET MULTIMEDIASYSTEEM ACHTERIN BEDIENEN VIA HET TOUCH SCREEN Wanneer het hoofdmenu van het multimediasysteem op het touch screen wordt weergegeven, kan de afstandsbediening van het multimediasysteem achterin niet worden gebruikt. De onderdelen van het multimediasysteem achterin functioneren pas wanneer ze op het touch screen worden ingeschakeld. INSTELLINGEN VOOR HET MULTIMEDIASYSTEEM ACHTERIN Met het instellingsscherm van het multimediasysteem achterin kunt u de Limousinefunctie en het Kinderslot in- of uitschakelen. Wanneer de Limousinefunctie is ingeschakeld, kunnen de passagiers achterin met de afstandsbediening alle functies van de geluidsinstallatie in de passagiersruimte regelen. Met het Kinderslot kunt u een leeftijdsgrens instellen. Als de inhoud van een tv-programma ongeschikt is, wordt een mededeling op het scherm achterin weergegeven. Opmerking: wanneer het kinderslot is uitgeschakeld, wordt de schuifbalk voor de leeftijdsgrens niet weergegeven. Opmerking: het kinderslot is niet in alle markten beschikbaar. 145

146 Multimediasysteem achterin AFSTANDSBEDIENING 1. Druk hierop om de afstandsbediening uit het koppelstation te halen. U mag niet op het touch screen drukken om de afstandsbediening uit het koppelstation te halen. 2. Touch screen 3. Hoofdmenutoets 4. Videobrontoets 5. Geluidsbrontoets 6. Toets voor het scherm rechts 7. Indicatielampje rechts (gaat branden wanneer u het scherm rechts hebt geselecteerd) 8. De cursor bewegen en opties selecteren 9. Indicatielampje links (gaat branden wanneer u het scherm links hebt geselecteerd) 10. Toets voor het scherm links 11. Toets om de helderheid van het touch screen te verlagen 12. Toets om de helderheid van het touch screen te verhogen 13. Toets voor het instellen van het touch screen 146

147 Multimediasysteem achterin HET RSE GEBRUIKEN U bedient het systeem met de afstandsbediening. Om de afstandsbediening los te maken uit het koppelstation drukt u op de bovenkant van de afstandsbediening, zodat hij loskomt. U mag de afstandsbediening niet uit het koppelstation proberen te trekken. Wanneer u het systeem inschakelt, wordt het touch screen van de afstandsbediening actief. Druk op de betreffende toets (6 of 10) of raak de schermtoets aan (rechts of links) om het gewenste scherm te selecteren en opties in te stellen. Opmerking: voor elk scherm/menu is een hulpscherm beschikbaar. Om het hulpscherm te bekijken, zodat het systeem u bij de beschikbare functies en opties kan begeleiden, raakt u het vraagtekenpictogram (?) aan. KOPTELEFOONS U kunt het geluidsvolume voor elke koptelefoon instellen met bedieningselementen op de koptelefoon. Druk op de kanaalselectietoets om door de beschikbare kanalen te bladeren. Selecteer het kanaal dat hoort bij het scherm. Opmerking: deze koptelefoons zijn niet bedoeld om door de bestuurder of buiten het voertuig te worden gebruikt. Opmerking: de sensors in de buitenkant van de oorkussens moeten altijd verbinding hebben met de infraroodzender in de dakconsole. De koptelefoons werken niet goed als er zich obstakels tussen deze sensors en de zender bevinden. Wanneer de koptelefoons niet in gebruik zijn, moet u ze uitschakelen. BATTERIJ VAN DE AFSTANDSBEDIENING De batterij van de afstandsbediening wordt automatisch opgeladen terwijl het apparaat zich in het koppelstation bevindt. De batterij kan niet onderhouden worden en u kunt hem niet zelf vervangen of verwijderen. 147

148 Spraakbediening Spraakbediening DE SPRAAKBEDIENING GEBRUIKEN Opmerking: het spraakbedieningssysteem is ontworpen om verschillende talen te herkennen. Land Rover kan echter niet garanderen dat het systeem met elk dialect binnen die talen goed werkt. Neem contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur voor meer informatie over het testen van het spraakbedieningssysteem en de compatibiliteit met een bepaald dialect. 1. Spraakbedieningstoets: druk kort om met een spraaksessie te beginnen. Er wordt een dialoogvenster op het touch screen weergegeven. Houd ingedrukt om een spraaksessie te annuleren. Opmerking: druk tijdens een spraaksessie kort op de spraakbedieningstoets om de feedback te onderbreken. Wacht altijd tot na het geluidssignaal voordat u de volgende opdracht geeft. 2. Spraaksymbool: dit geeft aan dat er een opdracht beschikbaar is. Wacht totdat het symbool wordt weergegeven en u een geluidssignaal hoort voordat u de opdracht geeft. 3. Opdrachtenlijst: deze wordt weergegeven in het dialoogvenster en toont voor elk stadium van de spraaksessie de mogelijke feedback en de beschikbare opdrachten. Geef een beschikbare opdracht. Opmerking: omdat de opdrachten in de lijst worden weergegeven voordat het systeem klaar is om te luisteren, moet u wachten totdat het spraaksymbool naast de betreffende opdracht wordt weergegeven voordat u de opdracht geeft. 4. Zodra dit symbool wordt weergegeven, zegt u ANNULEER om de huidige spraaksessie te annuleren. 148

149 Spraakbediening 5. Zodra dit symbool wordt weergegeven, zegt u HELP voor assistentie tijdens een spraaksessie. Opmerking: de huidige geselecteerde gebruiker (Gebr. 1 of Gebr. 2) wordt onderaan de opdrachtenlijst vermeld. Opmerking: als het item in de lijst langer is dan de beschikbare ruimte in het menu, wordt het symbool > weergegeven. Gebruik de pijltoetsen naar links en naar rechts op het stuurwiel om de volledige informatie te bekijken. Raadpleeg 120, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGS- ELEMENTEN. TUTORIAL VAN DE SPRAAKBEDIENING Als u een introductie in het gebruik van de spraakbediening wilt: 1. Druk kort op de spraakbedieningstoets om met een spraaksessie te beginnen. 2. Wacht op het geluidssignaal en zeg vervolgens SPRAAKINTRODUCTIE. U kunt de tutorial als volgt ook selecteren via het touch screen: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu van het touch screen. 2. Selecteer Spraak in het instellingsmenu. 3. Selecteer Instructies in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer Spraaktutorial. U kunt de tutorial te allen tijde annuleren door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of de spraakbedieningstoets ingedrukt te houden. SPRAAKTRAINING Deze functie stelt het systeem in staat de stemkarakteristieken van een gebruiker na het uitvoeren van de spraaktraining gemakkelijker te herkennen. De spraaktraining uitvoeren: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Spraak in het instellingsmenu. 3. Selecteer Spraaktraining in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer Gebr. 1 of Gebr. 2 om de training te starten. 5. Volg zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies op. U kunt de trainingssessie te allen tijde annuleren door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of de spraakbedieningstoets ingedrukt te houden. 149

150 Spraakbediening SPRAAKLABELS Spraaklabels stellen u in staat om de spraakbediening te personaliseren, zodat u een enkel woord kunt gebruiken om een navigatiebestemming, telefoonnummer of radiostation op te roepen. Een spraaklabel toevoegen: 1. Druk kort op de spraakbedieningstoets om met een spraaksessie te beginnen. 2. Wacht op het geluidssignaal en zeg vervolgens TELEFOON, NAVIGATIE of RADIO. 3. Zeg SPRAAKLABEL OPSLAAN. U kunt de spraaklabels ook als volgt beheren via het touch screen: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Spraak in het instellingsmenu. 3. Selecteer Spraaklabels in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer het systeem dat u met de spraaklabels wilt activeren (Telefoon, Navigatie of Radio/DAB-radio). Volg zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies op. PVI-SPRAAKOPDRACHTEN VOOR HET NAVIGATIESYSTEEM Om de PVI-pictogrammen op het scherm van het navigatiesysteem te laten verschijnen: Zeg Navigatie, gevolgd door de naam van de gewenste PVI-categorie uit de volgende lijst: Benzinestation/Benzine Golfbaan Hotel Land Rover dealerbedrijf Parkeerplaats langs snelweg Parking/Parkeerterrein Restaurant/Ik heb trek Stadscentrum VVV Winkelcentrum Ziekenhuis Op het scherm van het navigatiesysteem worden pictogrammen weergegeven die de locaties van de geselecteerde PVI s aangeven. Raadpleeg 165, CATEGORIEËN EN SUBCATEGORIEËN voor meer informatie over PVI s. 150

151 Telefoon Tele foon OVERZICHT VAN HET TELEFOONSYSTEEM 1. Raak deze toets lang aan om naar uw voic boodschappen te luisteren. 2. Statusweergave. Geeft de gebelde naam en/of het gebelde nummer en de gespreksduur weer. 3. Pictogrammen voor bellen/ophangen. Raak aan om te bellen/een oproep te beantwoorden of om een gesprek te beëindigen/een oproep te weigeren. 4. Instellingen: raak deze toets aan voor Voic , Antwoordoptie en Telefoonopties. 5. Microfoon onderdrukken: raak deze toets aan om de privacyfunctie in te schakelen. Als u deze functie inschakelt, hoort de persoon aan de andere kant van de lijn u niet praten. 6. Automatisch weigeren: raak deze toets aan om automatisch weigeren in/uit te schakelen. Wanneer u deze functie hebt ingeschakeld, worden inkomende oproepen geweigerd of doorgeschakeld naar uw voic (afhankelijk van de instellingen op de mobiele telefoon). 7. Handset gebr.: raak deze toets aan om het gesprek door te schakelen naar uw mobiele telefoon. 8. Verwijd.: raak deze toets aan om het laatste getal te verwijderen. Raak deze toets lang aan om de volledige invoer te verwijderen. 9. PHONE (telefoon): druk op deze toets om snel naar het menu Telefoon van het touch screen te gaan (alleen voor Bluetooth -telefoons). 10. Telefoon wijz.: raak deze toets aan om een nieuwe telefoon te zoeken of een andere gepaarde telefoon te selecteren. 11. Laatste 10: raak deze toets aan om de laatste tien gemaakte, ontvangen en gemiste oproepen te bekijken. 12. Telefoonboek: raak deze toets aan om het gedownloade telefoonboek te openen. 13. DigiKies: raak deze toets aan om de DigiKiesfunctie te openen. 151

152 Telefoon Opmerking: tijdens het maken en ontvangen van oproepen en het voeren van een gesprek wordt de naam of het nummer ook op het message centre weergegeven. Locatie van de microfoon De microfoon voor de telefoon en de spraakbediening bevindt zich achter een rooster in de dakconsole en is naar de bestuurdersstoel gericht. De microfoon kan mogelijk niet de stem van iemand op de passagiersstoel waarnemen. U kunt de werking van de microfoon optimaliseren door de ventilatieopeningen in het dashboard niet op de dakconsole te richten en de aanjagers van het verwarmings- en ventilatiesysteem niet op de hoogste snelheid te laten werken. INFORMATIE OVER BLUETOOTH Bluetooth is de naam van een technologie die gebruik maakt van kortegolf radiofrequenties (RF), zodat elektronische apparatuur draadloos met elkaar kan communiceren. Het Bluetooth -systeem van Land Rover ondersteunt Bluetooth Hands Free Profile (HFP), Advanced Audio Distribution Profile (A2DP) en Audio Video Remote Control Profile (AVRCP). Opmerking: HFP- en A2DP-/AVRCP-profielen kunnen onafhankelijk van elkaar worden aangesloten, zodat u tegelijkertijd een telefoon via het ene en een media-apparaat via het andere profiel kunt aansluiten. Voordat u gebruik kunt maken van het Bluetooth - telefoonsysteem van het voertuig, moet uw Bluetooth -telefoon zowel met het systeem van het voertuig zijn gepaard als met het systeem zijn verbonden. Dit kan op twee manieren: via uw telefoon naar het voertuig of via het touch screen naar uw telefoon. Als een van deze twee manieren niet werkt, probeert u de andere. Het systeem zoekt telkens wanneer u het contact inschakelt naar de meest recent verbonden telefoon. Mobiele telefoons hebben verschillende geluids- en echokenmerken en daarom kan het enkele seconden duren voordat het systeem van het voertuig is aangepast en een optimale geluidsprestatie levert. Om dit te bereiken moet u misschien het volume in het voertuig en de snelheid van de aanjager iets verlagen. 152

153 Telefoon TELEFOONVEILIGHEID Schakel uw telefoon uit in gebieden met explosiegevaar. Hieronder vallen benzinestations, opslaggebieden voor brandstof of chemicaliënfabrieken, maar ook plaatsen met brandstofdampen, chemicaliën of metaalstof in de lucht. Berg uw mobiele telefoon altijd goed op. Pacemakers of gehoorapparaten kunnen mogelijk minder goed werken wanneer de telefoon in gebruik is. Vraag na bij een arts of fabrikant of dergelijke apparaten van u of uw passagiers voldoende zijn beschermd tegen energie met een hoge frequentie. De Health Industry Manufacturers Association raadt aan om een minimumafstand van 15 cm (6 inch) aan te houden tussen de antenne van een draadloze telefoon en een pacemaker om een mogelijke invloed op de pacemaker te vermijden. Deze aanbevelingen komen overeen met onafhankelijk onderzoek door en de aanbevelingen van Wireless Technology Research. COMPATIBELE TELEFOONS Kijk op de website van Land Rover ( voor een lijst met compatibele telefoons. Opmerking: de Bluetooth -telefoons die op landrover.nl vermeld staan, zijn getest op compatibiliteit met voertuigen van Land Rover. De prestaties zullen afhankelijk van de softwareversie, het bereik en de netwerkprovider variëren. De telefoons vallen onder de garantie van hun fabrikant, niet onder die van Land Rover. Als de mobiele telefoon Bluetooth Hands Free Profile 1.5 (HFP 1.5) ondersteunt, worden extra functies weergegeven op het touch screen van het voertuig, zoals de batterijmeter, de signaalsterkte en de naam van de netwerkprovider. PAREN EN VERBINDEN VIA DE MOBIELE TELEFOON Opmerking: de procedure voor het paren en verbinden van uw telefoon met/aan het voertuig via de mobiele telefoon is afhankelijk van het gebruikte type mobiele telefoon. 1. Schakel het contact in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 2. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 3. Als er geen telefoon is verbonden, selecteert u Nieuw zoeken. Selecteer anders Telefoon wijz. en vervolgens Nieuw zoeken. 4. Selecteer de keuzemogelijkheid App. naar voertuig. Opmerking: het Bluetooth -systeem van het voertuig kan slechts gedurende drie minuten worden ontdekt. 5. Zoek met uw mobiele telefoon naar Bluetooth - apparaten. Bij sommige telefoons wordt dit een nieuw gepaard apparaat genoemd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. 6. Zodra het Bluetooth -systeem van het voertuig is ontdekt, kunt u beginnen met paren via uw mobiele telefoon. Volg daarbij de aanwijzingen op het touch screen. Selecteer Ja wanneer u wordt gevraagd om het paren te bevestigen. De telefoon en het systeem van het voertuig zullen u achtereenvolgens vragen een pincode in te voeren. Voer een zelfgekozen pincode in wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer ter bevestiging OK. 7. Nadat uw telefoon is gepaard en met het systeem is verbonden, wordt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies weergegeven. Opmerking: bij sommige mobiele telefoons dient u het paren van Bluetooth als geautoriseerd of vertrouwd in te stellen om automatisch te kunnen verbinden. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. 153

154 Telefoon PAREN EN VERBINDEN VIA HET TOUCH SCREEN 1. Activeer de Bluetooth -verbinding van uw mobiele telefoon. Zorg dat uw mobiele telefoon in de functie voor het ontdekken van Bluetooth staat. Dit wordt soms ook wel de vind mij - functie genoemd (raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie). 2. Schakel het contact in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 3. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 4. Als er geen telefoon is verbonden, selecteert u Nieuw zoeken. Selecteer anders Telefoon wijz. en vervolgens Nieuw zoeken. 5. Selecteer de keuzemogelijkheid Voertuig naar app. Opmerking: als er meer dan vier telefoons worden gedetecteerd, moet u misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om ze allemaal te zien. 6. Zoek uw telefoon in de lijst en selecteer de betreffende keuzemogelijkheid Paren+aansluit. 7. Voer de pincode in op uw telefoon wanneer daarom wordt gevraagd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. 8. Nadat uw telefoon is gepaard en met het systeem is verbonden, wordt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies weergegeven. Opmerking: omdat het zoeken naar Bluetooth - apparaten een tijdje kan duren, raden wij u aan om de functie Time-out naar hoofdmenu uit te schakelen voordat u het systeem naar Bluetooth -apparaten laat zoeken. Raadpleeg 117, SCHERM- INSTELLINGEN. DE VERBONDEN TELEFOON WIJZIGEN Op dezelfde manier kunt u maximaal tien mobiele telefoons met het voertuig paren. U kunt te allen tijde slechts één telefoon met het voertuig verbinden. Volg de onderstaande stappen om een andere gepaarde telefoon met het voertuig te verbinden: 1. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 2. Er verschijnt een menu. Selecteer Telefoon wijz. 3. Zoek uw telefoon in de lijst en selecteer hem. 4. Nadat uw telefoon met het systeem is verbonden, wordt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies weergegeven. 154

155 Telefoon PICTOGRAMMEN VAN HET TELEFOONSYSTEEM BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL Verbinden. Gebruik dit om te bellen, een oproep te beantwoorden of om de lijst met de laatste tien gebelde nummers te openen. Verbreken. Gebruik dit om een gesprek te beëindigen of een oproep te weigeren. Geen telefoon verbonden. Signaalsterkteaanduiding van de telefoon. Batterijmeter van de telefoon. Bluetooth. Geeft aan dat er een Bluetooth -apparaat is verbonden. Vinkje. Geeft aan dat er een Bluetooth -apparaat is gepaard. Voic . Raak dit lang aan om het opgeslagen voic nummer te bellen. Schuifbalkpijl omhoog. Gebruik deze pijl om omhoog door lijsten met gedetecteerde telefoons, gesprekslijsten of namen en nummers in het telefoonboek te bladeren. Schuifbalkpijl omlaag. Gebruik deze pijl om omlaag door lijsten met gedetecteerde telefoons, gesprekslijsten of namen en nummers in het telefoonboek te bladeren. 1. Druk hierop om verder door een weergegeven lijst te bladeren. 2. Druk hierop om het volume tijdens een gesprek te verhogen. 3. Druk hierop om terug door een weergegeven lijst te bladeren. 4. Druk hierop om het volume tijdens een gesprek te verlagen. 5. Druk kort op deze toets om de lijst met de laatste tien gebelde nummers te openen of om een nummer/contactpersoon te bellen. Houd de toets ingedrukt om het telefoonboek te openen. 6. Druk hierop om een gesprek te beëindigen of een inkomende oproep te weigeren. Opmerking: terwijl u door het telefoonboek of de lijst met de laatste tien nummers bladert, wordt elke contactpersoon ook op het message centre weergegeven. 155

156 Telefoon GESPREKSVOLUME Om het gespreksvolume in te stellen bedient u de volumeregelknop van de geluidsinstallatie. Als de geluidsinstallatie in gebruik is wanneer er iemand opbelt, zal het systeem de geluidsinstallatie gedurende het gesprek onderdrukken. NUMMERS KIEZEN Nadat uw telefoon met het systeem in het voertuig is verbonden, is DigiKies het standaardscherm van de telefoonfunctie. Gebruik het toetsenpaneel op het scherm om het gewenste nummer in te voeren en raak het belpictogram aan om te bellen. Opmerking: tijdens het invoeren van een nummer kunt u het telefoonnummer, dat op het touch screen verschijnt, met de schermtoets Verwijd. wijzigen. Kort aanraken verwijdert een afzonderlijk cijfer, terwijl bij lang aanraken het hele nummer verdwijnt. TELEFOONBOEK U kunt alle contactpersonen die in een gepaarde telefoon zijn opgeslagen automatisch naar het telefoonboek van het voertuig downloaden wanneer u de telefoon met het systeem verbindt. Raadpleeg 153, COMPATIBELE TELEFOONS. Er zijn mobiele telefoons die het telefoonboek op twee verschillende plaatsen opslaan: de SIM-kaart en het telefoongeheugen. Het voertuig zal alleen nummers uit het telefoongeheugen downloaden. Contactpersonen in het telefoonboek bekijken: 1. Selecteer Telefoonboek in het telefoonmenu. 2. Typ met de lettertoetsen de naam van de contactpersoon die u wilt zoeken. Elke keer dat u dezelfde toets aanraakt, bladert u door naar de volgende letter op de toets. 3. Zodra de gewenste contactpersoon wordt weergegeven, kunt u deze bellen door op de toets Verbinden te drukken. U kunt ook Lijst selecteren om het telefoonboek te openen. 4. Raak de contactpersoon in het telefoonboek aan om te bellen. Als er voor een contactpersoon meer dan één nummer is opgeslagen, raakt u de contactpersoon aan om alle nummers te bekijken. Opmerking: u moet misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om de hele lijst te kunnen bekijken. U kunt daarnaast meer contactinformatie bekijken door de betreffende i-toets aan te raken. Als uw telefoon contacttypegegevens ondersteunt, zal er in het telefoonboek van het voertuig een contacttypepictogram worden weergegeven. Deze worden rechts van elke contactpersoon in het telefoonboek weergegeven en duiden een van de onderstaande typen aan: Standaard Mobiel Thuis Werk 156

157 Telefoon LAATSTE 10 Hiermee kunt de laatste tien oproepen (gemaakt, ontvangen of gemist) bekijken. Opmerking: het voertuig geeft de oproepen weer in de volgorde waarin zij werden opgeslagen. Als deze informatie niet beschikbaar is, worden de oproepen weergegeven in de volgorde waarin ze vanaf de mobiele telefoon werden verzonden. Er zijn telefoons die de lijst in omgekeerde volgorde of een andere volgorde indelen. INSTELLINGEN Afhankelijk van de voertuigspecificatie zijn er maximaal drie opties beschikbaar in het menu Instellingen: Met Voic kunt u het nummer van de voic server voor uw netwerkprovider opslaan of bewerken. Met Antwoordoptie kunt u de functie Aut. beantw. en (als de spraakbediening is gespecificeerd) de functie Beller melden in-/ uitschakelen. Opmerking: als de functie Beller melden is ingeschakeld en er een compatibele Bluetooth - telefoon is aangesloten, kondigt de spraakbediening de naam van de beller aan als deze in het telefoonboek van het voertuig is opgeslagen. Raadpleeg 153, COMPATIBELE TELEFOONS. Met Telefoonopties kunt u de gewenste beltoon instellen op een in het voertuig opgeslagen beltoon of op de beltoon van de mobiele telefoon. Telefoonopties geeft u ook toegang tot de opties voor het telefoonboek. Raadpleeg 153, COMPATIBELE TELEFOONS. 157

158 Navigatiesysteem Navigatiesysteem NAVIGATIESYSTEEM Het systeem geeft navigatiebegeleiding aan de hand van een kaart op het touch screen waarop iedere afslag wordt aangegeven. Dit kan zo nodig worden aangevuld door spraakbegeleiding. Er wordt ook een gedetailleerde kaart met afslagen op het instrumentenpaneel weergegeven. Het systeem maakt gebruik van signalen van GPS-satellieten (globaal plaatsbepalingssysteem) in combinatie met informatie van de voertuigsensors en gegevens op de harde schijf om de exacte positie van het voertuig te bepalen. Opmerking: de kaartgegevens op de harde schijf zijn relevant voor de markt waarin het voertuig voor het eerst werd verkocht en bieden alleen begeleiding en informatie voor dat gebied. Neem contact op met uw plaatselijke Land Rover dealerbedrijf voor informatie over software-updates. Aan de hand van deze combinatie van gegevensbronnen stelt de navigatiecomputer van het voertuig u in staat een route naar uw gewenste bestemming te plannen en volgen. U kunt het systeem via het touch screen bedienen aan de hand van menu s, tekst- en kaartschermen. HET NAVIGATIESYSTEEM GEBRUIKEN 1. Sneltoets NAV 2. Schermtoets Nav Opmerking: bij voertuigen met terreinnavigatie geeft de schermtoets Wegnavigatie of Terreinnavigatie aan om de huidige functie van het navigatiesysteem weer te geven. Raak in het hoofdmenu de schermtoets Nav aan. U kunt ook op de sneltoets NAV op het dashboard drukken. Er wordt een waarschuwing op het scherm weergegeven. Als u de taal van het navigatiesysteem nog niet hebt ingesteld, is het handig dat eerst te doen. Selecteer Taal, selecteer de gewenste taal en bevestig uw keuze met de schermtoets OK. U keert terug naar het beginscherm. Nadat u de schermtoets Akkoord hebt aangeraakt, geeft het touch screen het menu Navigatie weer (dit is het hoofdmenu van het navigatiesysteem en wordt op twee schermen weergegeven) of het scherm dat actief was ten tijde van het uitschakelen van het systeem. Opmerking: na ongeveer 12 seconden verdwijnen de menuschermtoetsen en worden er alleen kaartgegevens weergegeven. U ziet nu ook de huidige positie van het voertuig. Raak de schermtoets Navigatie aan om het hoofdmenu weer te geven. Als dit de eerste keer is dat u het navigatiesysteem gebruikt, kunt u persoonlijke voorkeuren instellen door Navigatie-inst. te selecteren. Deze instellingen worden iedere keer gebruikt wanneer u het navigatiesysteem inschakelt. 158

159 Navigatiesysteem HOOFDMENU 1. Vorige bestemming: geeft de eerder ingevoerde bestemmingen weer. 2. Route-opties: biedt een aantal keuzemogelijkheden voor de route. 3. Nadat u een bestemming hebt ingesteld, wordt het Range Rover-logo vervangen door een schermtoets voor het herhalen van de laatste gesproken instructie. 4. Spraakbegeleiding: hiermee kunt u de spraakbegeleiding voor de huidige rit uitschakelen. De schermtoets is gemarkeerd wanneer de spraakbegeleiding is ingeschakeld. 5. Omleiding: berekent een omleiding vanaf de huidige route. 6. Terug naar krt: hiermee gaat u naar het hoofdkaartscherm. 7. Navigatie-inst.: instellingen voor het navigatiesysteem. 8. Kaart-PVI uit: hiermee schakelt u de pictogrammen van de PVI s (punten van interesse) op de kaart in of uit. 9. Terreinnavigatie: hiermee schakelt het systeem over naar de functie voor terreinnavigatie. 159

160 Navigatiesysteem 10. Wegnavigatie: hiermee schakelt het systeem over naar de functie voor wegnavigatie. 11. TMC (verkeersinformatiekanaal): hiermee kunt u geen bestemming invoeren, maar wanneer u deze functie inschakelt, zal het systeem gegevens verstrekken over wegomstandigheden en gebeurtenissen die de rit wellicht nadelig kunnen beïnvloeden. GEDEELD KAARTSCHERM 1. Informatie van het TMC (verkeersinformatiekanaal) 2. Weergave van een klein kompas dat altijd naar het noorden wijst 3. Normaal scherm 4. Venster met de richting bij de volgende aanwijzing 5. Huidige voertuigpositie 6. Pijl die de rijrichting aangeeft 7. Gedeeld scherm 12. Meer : het andere scherm van het menu Navigatie wordt weergegeven. 13. Opgesl. locaties: hiermee beheert u de opgeslagen locaties. 14. Begel. stoppen: hiermee annuleert u de routebegeleiding. 15. Best. inv.: biedt een aantal keuzemogelijkheden voor het invoeren van de bestemming. 8. Schaal-/zoominstelling voor het gedeelde scherm 9. Straatnaam van de huidige positie 10. Geen GPS-signaal 11. Schermweergaven selecteren 12. Menu van het navigatiesysteem 13. Schaal-/zoominstelling voor het normale scherm 14. Afstand/tijd tot de bestemming 15. TMC-situatie (verkeersopstopping) 160

161 Navigatiesysteem SCHERMWEERGAVEN Raak de toets om een schermweergave te selecteren aan om een reeks pictogrammen te bekijken die ieder een andere schermweergave aanduiden (zoals hieronder beschreven). Raak een pictogram aan om de bijbehorende schermweergave te selecteren. Beeld op het volledige scherm. Gedeeld scherm. Aan de rechterkant van het scherm wordt een meer gedetailleerde weergave weergegeven van het plaatselijke gebied en het wegennet. De volgende afslag wordt weergegeven aan de rechterkant van het scherm. Deze weergave is alleen beschikbaar op een snelweg. Hij wordt automatisch geselecteerd en geeft de resterende afslagen langs uw route weer. Een lijst met naderende kruispunten en afslagen wordt weergegeven aan de rechterkant van het scherm. ZOEKGEBIED De kaartdatabase van het navigatiesysteem is in landen of groepen van landen verdeeld. Deze groepen heten zoekgebieden. Bij het instellen van een route moet de bestemming (of het tussenpunt) in het op dat moment geselecteerde zoekgebied liggen. Voordat u probeert een bestemming of tussenpunt in te stellen, stelt u het juiste zoekgebied als volgt in: 1. Ga naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem en selecteer Best. inv. 2. Selecteer pagina 2 van Best. inv. en selecteer daarna Zoekgebied. 3. Blader door de lijst en selecteer de drieletterige code van het gewenste zoekgebied. 4. Selecteer OK. Het menu voor het invoeren van een bestemming wordt weergegeven en het informatievenster geeft het geselecteerde zoekgebied weer. EEN BESTEMMING INSTELLEN Nadat u Akkoord hebt aangeraakt, komt u bij het kaartscherm en selecteert u Navigatie. Selecteer Best. inv. in het hoofdmenu van het navigatiesysteem. Ga naar het menu Best. inv., selecteer Adres en voer de plaatsnaam in. Zodra u voldoende letters hebt ingevoerd, raakt u Lijst aan, waarna het systeem de mogelijke plaatsnamen zal laten zien. Gebruik zo nodig de pijlpictogrammen aan de linkerkant van de lijst om omhoog of omlaag te bladeren. Selecteer de door u gewenste plaatsnaam. Voer nu de straatnaam in. Zodra u voldoende letters hebt ingevoerd, raakt u Lijst aan, waarna het systeem de mogelijke straatnamen zal laten zien. Selecteer de door u gewenste straatnaam. Voer nu het huisnummer van het adres in (indien bekend) en raak daarna OK aan om uw selectie te bevestigen. Mocht u het huisnummer niet weten, selecteer dan OK. Het systeem zal nu het midden van de straat als bestemming gebruiken. Op het scherm verschijnt de kaart met de routeinstellingen en de bestemmingsgegevens. 161

162 Navigatiesysteem NAVIGATIEBEGELEIDING TIJDENS TERREINRIJDEN U kunt overschakelen tussen wegnavigatie en terreinnavigatie door twee keer op de toets NAV op het dashboard te drukken (het maakt niet uit welk scherm wordt weergegeven) en daarna Wegnavigatie of Terreinnavigatie te selecteren. U kunt de functie van het navigatiesysteem ook selecteren op pagina 2 van het hoofdmenu. De schermtoets Nav in het hoofdmenu van het touch screen geeft Wegnavigatie of Terreinnavigatie aan, afhankelijk van de huidige functie van het navigatiesysteem. De kaarten voor terreinnavigatie lijken op wegenkaarten, maar beschikken over extra functies en informatie, zoals een grote kompasweergave, richting, hoogte, breedtegraad en lengtegraad. Wanneer u tijdens wegnavigatie overschakelt naar terreinnavigatie, verwijdert het systeem de huidige gemarkeerde route van de kaart en heft het de wegnavigatie tijdelijk op. Het systeem blijft wel de tussenpunt- en bestemmingspictogrammen weergeven. De bestemming is gemarkeerd met een dubbele cirkel. Wanneer u terreinnavigatie uitschakelt, berekent het systeem de route opnieuw en hervat het de wegnavigatie. Opmerking: tijdens het terreinrijden is de TMCfunctie niet beschikbaar. DE BEGELEIDING STARTEN Nadat u Bestemming hebt aangeraakt, berekent het systeem de route. U kunt nu een van de volgende mogelijkheden selecteren: 3 Routes, Route wijzigen of OK. Selecteer OK om de routebegeleiding te starten. Raakt u 3Routes aan, dan worden er drie verschillende routes op de kaart weergegeven. Het systeem zal de wegen op de kaart in drie verschillende kleuren aangeven om elke route te accentueren. EcoRoute helpt u de route te vinden die de minste brandstof vereist. De route die de minste brandstof vereist wordt aangegeven door een pictogram bestaande uit drie bladeren. Selecteer route 1, 2 of 3 door het betreffende blok aan de rechterkant van de kaart aan te raken. Raak Route wijzigen en vervolgens Routevoorkeuren aan om de route-instellingen te wijzigen. Als een bestemming reeds is ingesteld, raakt u Routepunt aan om een tussenpunt aan de reis toe te voegen. Nadat u een selectie hebt gemaakt, raakt u OK aan. Opmerking: zodra u een kruispunt nadert, geeft het systeem naast de gesproken instructies bovendien in een detail op de kaart een vergroot beeld van het kruispunt weer. Opmerking: de volgende afslag op de route wordt op het message centre weergegeven. EENVOUDIGE ROUTE Onder Route-opties selecteert u Eenv. route Aan of Uit. Als u Aan selecteert, herberekent Eenv. route de parameters van Route 3 om het volgende te verminderen: Kruispunten Afslagen Afslagen die het verkeer kruisen De prioriteit van smallere wegen Complexe kruispunten en manoeuvres 162

163 Navigatiesysteem ROUTE LEREN Onder Route-opties selecteert u Route leren Aan of Uit. Als u Aan selecteert en u drie keer op dezelfde manier van de voorgestelde route afwijkt, zal het systeem de afwijkende route onthouden en daarna als de normale route voorstellen. Selecteer Alles verw. om alle geleerde routes te verwijderen en terug te keren naar de standaardinstellingen. SPRAAKBEGELEIDING Als u de spraakbegeleiding in of uit wilt schakelen terwijl de routebegeleiding ingeschakeld blijft, gaat u als volgt te werk: 1. Raak op het kaartscherm de schermtoets Navigatie aan. 2. Raak de schermtoets Spraakbegeleiding aan. De schermtoets is gemarkeerd wanneer de spraakbegeleiding is ingeschakeld. DE ROUTEBEGELEIDING ANNULEREN Om de routebegeleiding te stoppen gaat u als volgt te werk: 1. Raak op het kaartscherm de schermtoets Navigatie aan. 2. Raak de schermtoets Begel. stoppen aan. CATEGORIEËN VOOR SNEL-PVI S SELECTEREN Raak het kaartscherm aan om de toets PVI weer te geven. Raak de toets PVI aan. Op het scherm worden zes categorieën weergegeven, waarvan u er vijf als snelle punten van interesse kunt selecteren. Opmerking: bij een schaalniveau van de kaart van meer dan 1 km (½ mijl) worden de PVIpictogrammen niet weergegeven. Selecteer een categorie voor de snelle punten van interesse, of selecteer Meer om nog meer PVI s te bekijken. Raak OK aan om een selectie te bevestigen. Nu wordt het kaartscherm met daarop de PVIpictogrammen weergegeven. Selecteer de vijf PVI s die u op het scherm wilt zien als snel-pvi s. DE STANDAARDWAARDEN VAN HET SYSTEEM HERSTELLEN Als u de standaardinstellingen van het systeem hebt gewijzigd, kunt u in dit menu de oorspronkelijke standaardwaarden herstellen. GEHEUGENPUNTEN Ga naar het menu van het navigatiesysteem en selecteer Opgesl. locaties. Hiermee kunt u bestemmingen zoals uw werkadres, uw thuisadres, een favoriet restaurant of te vermijden gebieden beheren. In het menu Opgesl. locaties kunt u maximaal 400 geheugenpunten opslaan of uw thuisadres toevoegen. Selecteer Favorieten om een opgeslagen locatie toe te voegen. Selecteer Toev., Bewerken of Verwijd. om de lijst met opgeslagen locaties te bekijken en beheren. Selecteer Toev. om een geheugenpunt op te slaan. GEGEVENS VAN DE GEHEUGENPUNTEN In het menu Opgesl. locaties selecteert u Favorieten en vervolgens Toev., Bewerken of Verwijd. Raak Info aan om de gegevens van het geselecteerde navigatiepunt weer te geven. De gegevens bevatten het pictogram, de naam, de positie en het telefoonnummer. Als een telefoon is verbonden, kunt u het telefoonnummer bellen door het telefoonpictogram aan te raken. POSTCODE Deze functie is niet in alle landen beschikbaar. Voer met het toetsenpaneel de postcode van uw tussenpunt of bestemming in. U dient de postcode nauwkeurig in te voeren, inclusief eventuele spaties of schrijfwijze. Nadat u de postcode hebt ingevoerd, raakt u OK aan. 163

164 Navigatiesysteem NOODGEVAL Deze functie is niet in alle landen beschikbaar. Raak in het menu Best. inv. de schermtoets Noodgeval aan om een lijst met lokale politiebureaus, ziekenhuizen of Land Rover dealerbedrijven te laten weergeven. Raak Naam aan voor een lijst op alfabetische volgorde of Afstand voor een lijst op volgorde van de afstand tot uw voertuig. Raak de naam van de hulpdienst aan om deze als bestemming of tussenpunt in te stellen. KAART Nadat u de kaart hebt geselecteerd, wordt de kaart van het lokale gebied weergegeven. Versleep de cirkel naar het gebied van uw bestemming of tussenpunt en zoom zo nodig in. U kunt deze locatie als bestemming of tussenpunt opslaan. COÖRDINATEN Als u de coördinaten van uw bestemming weet, kunt u deze op dit scherm invoeren. U dient eerst de breedtegraad helemaal in te voeren, voordat u de coördinaten van de lengtegraad kunt invoeren. Zodra u de coördinaten hebt ingevoerd, raakt u OK aan. Als de door u ingevoerde coördinaten niet in het gebied staan dat door de beschikbare kaarten wordt gedekt, wordt er een mededeling weergegeven. Dit kan ook gebeuren als u de verkeerde coördinaten hebt ingevoerd. EEN VORIGE BESTEMMING OPVRAGEN Als u Vorige bestemming in het menu selecteert, wordt er een lijst met eerder opgeslagen bestemmingen op het scherm weergegeven. Selecteer uw bestemming door de strook aan te raken. De gegevens worden ter bevestiging op het scherm weergegeven. Opmerking: vanwege wettelijke voorschriften werkt het bladeren door de lijst tijdens het rijden in sommige markten niet. U kunt alleen de items selecteren die bovenaan de lijst worden afgebeeld. SNELWEG Nadat u Snelweg hebt geselecteerd in het menu, voert u de naam of het nummer van de snelweg in en selecteert u vervolgens een op- of afrit. Alle op- en afritten van de geselecteerde snelweg worden weergegeven. Vervolgens worden zowel de geselecteerde snelweg als de geselecteerde afrit weergegeven. De bestemming is nu ingesteld en de route wordt berekend. 164

165 Navigatiesysteem PUNTEN VAN INTERESSE (PVI) Nadat u PVI hebt geselecteerd in het menu, raakt u Naam aan en voert u de PVI-naam in, bijvoorbeeld Benzinestation om de benzinestations op de kaart weer te geven, of raakt u Lijst aan om een lijst met PVI s weer te geven. Als tweede mogelijkheid kunt u Alle categ. selecteren om alle PVI-categorieën te bekijken en daar een selectie uit te maken. Gebruik de pijlpictogrammen om naar andere pagina s te gaan. Sommige PVI s zijn in subcategorieën ingedeeld. Gemeenschap wordt bijvoorbeeld als volgt verder onderverdeeld: Congrescentrum Park & recreatiegebied Stadhuis Wijkcentrum Ziekenhuis Opmerking: als het invoeren van een PVI-naam te veel mogelijkheden oplevert, probeer dan eerst een plaatsnaam in te voeren. Als u de naam van het betreffende PVI niet meer weet, probeer dan een PVI-categorie te selecteren. Opmerking: het systeem geeft de PVI-pictogrammen alleen weer tot en met een vergrotingsniveau van 1 km (½ mijl). Zodra u het PVI hebt geselecteerd, wordt de route bepaald. Raak Route wijzigen aan om de routeinstellingen te veranderen of raak OK aan om met het berekenen van de route te beginnen. LOCATIES VAN DEALERBEDRIJVEN Bijzonderheden over Land Rover dealerbedrijven zijn opgeslagen op de harde schijf van het navigatiesysteem als een categorie van punten van interesse (PVI). Het kan voorkomen dat bepaalde Land Rover dealerbedrijven zich bevinden op een locatie die niet volledig in kaart is gebracht op de harde schijf. Als u een route naar een van deze dealerbedrijven opvraagt, kan het systeem misschien alleen begeleiding geven tot aan het dichtstbijzijnde stadscentrum. Op het scherm wordt in dat geval een waarschuwingsmededeling weergegeven. Opmerking: als u Land Rover dealerbedrijven (of bepaalde andere categorieën, bijvoorbeeld luchthavens) selecteert, worden deze verspreid over alle zoekgebieden weergegeven. EEN PVI-PLAATSNAAM INVOEREN Als u eerst een plaatsnaam invoert, beperkt het systeem de punten van interesse tot die plaats. 1. Raak Plaats aan op het scherm voor het invoeren van de naam van een PVI. 2. Voer de gewenste plaatsnaam in. 3. Raak Lijst aan om de lijst met mogelijke plaatsnamen te laten weergeven. 4. Selecteer de gewenste plaatsnaam. Het scherm voor het invoeren van de naam van een PVI wordt opnieuw weergegeven. 5. Voer de gewenste PVI-naam in. CATEGORIEËN EN SUBCATEGORIEËN De PVI-database is verdeeld in een aantal categorieën. Elke hoofdcategorie is verder onderverdeeld in een aantal subcategorieën. Het eerste item in de lijst met restaurantsubcategorieën is Alle restaurants. Hiermee selecteert u alle restaurant-subcategorieën. Om de zoekopdracht te verfijnen raakt u Plaats aan. Hierna wordt het lettertoetsenpaneel weergegeven waarmee u de gewenste plaatsnaam kunt invoeren. 165

166 Navigatiesysteem DE SCHERMTOETS LIJST U kunt de toets Lijst gebruiken zodra de ingevoerde letters de mogelijkheden tot een voldoende klein aantal reduceren. U kunt Lijst ook selecteren (indien actief) zonder dat u een PVI-naam invoert. Het systeem geeft alle van toepassing zijnde punten van interesse weer, bijvoorbeeld in een geselecteerde stad of categorie. DE SCHERMTOETS ALLE Als u de schermtoets Alle aanraakt, wordt er een lijst met alle PVI-categorieën weergegeven. LOKALE PVI S OPZOEKEN Hiermee selecteert u de punten van interesse in alle categorieën binnen een straal van 32 km (20 mijl) rondom het voertuig. Raak Lokale PVI-lijst aan. OVERZICHT VAN HET RDS-TMC Het radiodatasysteem-verkeersinformatiekanaal (RDS-TMC) is een functie die verkeersopstoppingen op uw route aankondigt, zoals uitgezonden door radiostations die TMC-informatie uitzenden. Raak de toets TMC in het menu van het navigatiesysteem aan om naar het TMC-menu te gaan. U kunt TMC-situaties die zich verder op uw route voordoen laten weergeven door de schermtoets Komende geb. aan te raken. U kunt het TMC instellen op het weergeven op de kaart van alle situaties of van de belangrijkste situaties, of u kunt het uitschakelen. Tijdens het berekenen van de route kunt u het systeem instellen op het vermijden van TMC-situaties op de route. WEERGAVE VAN HET RDS-TMC Zodra het systeem een TMC-signaal ontvangt, wordt er linksboven op het scherm een groen pictogram weergegeven. Ontvangt het systeem geen TMCsignaal, dan wordt het pictogram weergegeven met een streep erdoor. Het systeem stelt u op de hoogte van gemelde wegwerkzaamheden, een wegversmalling, tegemoetkomend verkeer, ongelukken, slipgevaar, omleidingen, informatie, parkeerinformatie, files of andere gevaren. Het systeem geeft deze verkeersinformatie als volgt: Er wordt een pictogram van een TMC-situatie op de kaart weergegeven op de locatie waar de situatie zich voordoet. Het systeem kan ook tekst weergeven met bijzonderheden over elke verkeerssituatie, die u kunt selecteren door óf het schermpictogram óf de lijst met verkeersinformatie aan te raken. Wanneer het systeem een waarschuwing voor een verkeerssituatie ontvangt, berekent de dynamische routebegeleiding een alternatieve route in plaats van de op dat moment in het navigatiesysteem ingestelde route. De lijst met verkeerssituaties toont alle situaties op wegnaam/afstand op uw geselecteerde route in een rechte lijn of op uw huidige route. De informatie met betrekking tot de opstopping wordt bijgehouden en bijgewerkt, zelfs wanneer u een ander land binnenrijdt. 166

167 Navigatiesysteem RDS-TMC-PICTOGRAMMEN Het systeem geeft elke verkeerssituatie in uw gebied (die op het TMC wordt uitgezonden) weer als een waarschuwingspictogram op de kaart en er wordt mogelijk een waarschuwingsmededeling weergegeven met wegnummer(s) en de afritten waartussen de opstopping of de verkeerssituatie plaatsvindt. Deze gegevens worden maximaal 30 minuten lang in het systeem opgeslagen. De kleur van het TMC-pictogram verandert om het type en de prioriteit van de TMC-situatie aan te geven. Als een verkeerssituatie of opstopping zich niet langer voordoet, of zodra er instructies voor een betere route zijn berekend, verandert de achtergrondkleur van het pictogram weer in de normale kleur. De pictogrammen van de TMC-situaties worden op het kaartscherm van het navigatiesysteem weergegeven om de locatie en aard van een TMCsituatie aan te geven. De pictogrammen van de TMC-situaties worden altijd weergegeven op de kaart, zelfs wanneer zich op uw route geen verkeerssituatie voordoet. TMC-SITUATIEPICTOGRAMMEN NIVEAU 1 Noodgeval (rode ster) Rijdende file op beide rijstroken (rode dubbele pijl) Stilstaand verkeer op beide rijstroken (rode dubbele pijl, wijzend naar lijn) U nadert een rijdende file (rode pijl) U nadert stilstaand verkeer (rode pijl, wijzend naar lijn) Informatie (gele cirkel) Langzaam rijdend verkeer op beide rijstroken (gele dubbele pijl) Noodgeval (gele ster) U nadert langzaam rijdend verkeer (gele pijl) Opmerking: enkele pijlen geven aan dat de verkeerssituatie het verkeer in de richting van de pijl verstoort. Dubbele pijlen geven aan dat beide richtingen worden verstoord. 167

168 Navigatiesysteem TMC-SITUATIEPICTOGRAMMEN NIVEAU 2 Verkeersopstopping (rood) Ongelukken (roze) Tegemoetkomend verkeer (roze) Wegversmalling (roze) Wegwerkzaamheden (roze) Omleiding (geel) Slipgevaar (geel) Overig gevaar (geel) Informatie (grijs) Parkeerinformatie (grijs) HET TMC GEBRUIKEN Wanneer het systeem een waarschuwing voor een verkeerssituatie ontvangt, berekent de dynamische routebegeleiding een alternatieve route om deze verkeerssituatie te vermijden. Het systeem berekent een nieuwe route voor alle delen van de route. Hebt u echter tussenpunten ingesteld, dan berekent het systeem de route naar het volgende tussenpunt. Als de situatie op de route ernstig is (weg afgesloten) of als de nieuwe route korter dan de huidige is en de huidige niet in de afgelopen vijf minuten werd herberekend, wordt er een mededeling weergegeven om de nieuwe route te bevestigen. Het dialoogvenster met deze mededeling blijft tien minuten lang op het scherm staan. Als u de nieuwe route niet weigert, gaat het voertuig de nieuwe route volgen. 168

169 Navigatiesysteem TOPOGRAFISCHE-KAARTGEGEVENS Lees deze overeenkomst aandachtig door alvorens het navigatiesysteem te gebruiken. Dit is een licentieovereenkomst voor het gebruik van de topografische-codepuntgegevens die zijn opgenomen in het navigatiesysteem. Door deze codepuntgegevens te gebruiken, aanvaardt u en stemt u in met alle onderstaande bepalingen en voorwaarden. EIGENDOM De topografische-codepuntgegevens worden door de Ordnance Survey in licentie gegeven met toestemming van Her Majesty s Stationery Office. Het auteursrecht berust bij de Britse Kroon. Alle rechten voorbehouden. LICENTIE De Ordnance Survey verleent u een niet-exclusieve licentie om uw kopie van de topografische-codepuntgegevens voor persoonlijk gebruik aan te wenden, uitsluitend als onderdeel van het navigatiesysteem. U mag de licentie overdragen aan een volgende eigenaar van het voertuig waarin het navigatiesysteem geplaatst is, onder voorwaarde dat de nieuwe eigenaar instemt zich te houden aan alle bepalingen van deze licentie. LICENTIEBEPALINGEN Deze licentiebepalingen zijn onderworpen aan het Engels recht en aan de exclusieve rechtspraak van de Engelse rechtbanken en gerechtshoven. GEBRUIKSBEPERKINGEN De topografische-codepuntgegevens mogen alleen gebruikt worden in het specifieke systeem waarvoor ze werden aangemaakt. Behalve voor zover expliciet toegestaan onder verplicht toepasselijke wetten, mag u geen enkel deel van de inhoud van de topografische-codepuntgegevens extraheren of opnieuw gebruiken, en mag u geen enkel deel van de topografische-codepuntgegevens vermenigvuldigen, kopiëren, wijzigen, aanpassen, vertalen, demonteren, decompileren of ontsleutelen. AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING De Ordnance Survey garandeert noch beweert dat enige codepuntgegevens nauwkeurig, foutloos of voor uw doel geschikt zijn. In geen geval zal de Ordnance Survey of de leverancier van het navigatiesysteem dat gebruik maakt van de topografische-codepuntgegevens, aansprakelijk gesteld kunnen worden voor enige resulterende, speciale, incidentele of indirecte schade met betrekking tot enig direct of indirect verlies van inkomsten, winst, omzet, gegevens of gebruik, dat voor u of enige derde partij voortvloeit uit uw gebruik van de topografische-codepuntgegevens, hetzij door een handeling onder contract dan wel een onrechtmatige daad (inclusief nalatigheid en verzaking van wettelijke verplichting) of anderszins, zelfs als de Ordnance Survey of de leverancier van het navigatiesysteem op de hoogte waren van de mogelijkheid van dergelijke schade. De aansprakelijkheid van de Ordnance Survey voor directe schade blijft in elk geval beperkt tot de prijs van de kopie van de topografischecodepuntgegevens. Niets in de bepalingen van deze licentie beoogt enige aansprakelijkheid uit te sluiten of te beperken die niet wettelijk kan worden uitgesloten of beperkt. DE UITSLUITING VAN GARANTIE EN DE AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING, ZOALS OPGENOMEN IN DEZE OVEREENKOMST, VORMEN GEEN AANTASTING VAN EN DOEN GEEN AFBREUK AAN UW WETTELIJK RECHT DAAR WAAR U DE DATABASE HEBT AANGESCHAFT, ANDERS DAN IN DE UITOEFENING VAN EEN ZAAK. 169

170 Navigatiesysteem NAVTEQ CORPORATION Lees deze overeenkomst aandachtig door alvorens het navigatiesysteem te gebruiken. Dit is een licentieovereenkomst voor uw exemplaar van de oorspronkelijk door NAVTEQ Corporation gemaakte wegenkaartdatabase (de DATABASE ), die in het navigatiesysteem wordt gebruikt. Door deze DATABASE te gebruiken, aanvaardt u en stemt u in met alle onderstaande bepalingen en voorwaarden. OVERDRACHT U mag de DATABASE niet aan derden overdragen, behalve in combinatie met het systeem waarvoor het werd aangemaakt, mits u geen enkele kopie van de DATABASE bewaart, en mits de begunstigde met alle bepalingen en voorwaarden van deze overeenkomst instemt. UITSLUITING VAN GARANTIE NAVTEQ Corporation garandeert of beweert niets, zij het uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, met betrekking tot het gebruik of de resultaten van het gebruik van de DATABASE over de juistheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of anderszins, en sluit elke stilzwijgende garantie van kwaliteit, prestaties, verhandelbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel of het niet maken van inbreuk op de rechten van derden uit. NAVTEQ Corporation geeft geen garantie dat de DATABASE foutloos is of zal zijn. Geen enkele verbale of schriftelijke door NAVTEQ Corporation, uw leverancier of elke andere persoon gegeven informatie of advies biedt aanspraak op garantie. EINDGEBRUIKERS BIJ OVERHEIDSINSTANTIES Als de DATABASE voor een regio in Noord-Amerika bestemd is en is aangeschaft door of namens de overheid van de Verenigde Staten, of enige andere entiteit die rechten zoekt of toepast die normaal gesproken door de overheid van de Verenigde Staten worden geclaimd, heeft de DATABASE een licentie met beperkte rechten. Het gebruik van de DATABASE is onderhevig aan de beperkingen die in de clausule Rights in Technical Data and Computer Database onder DFARS gespecificeerd zijn, of de equivalente clausule voor niet-militaire organisaties. De fabrikant van de DATABASE voor Noord-Amerika is NAVTEQ Corporation, W. Higgins Road, Suite 400, Rosemont, Illinois 60018, VS. EUROPESE CONFORMITEITSVERKLARING Hierbij verklaart DENSO CORPORATION dat dit systeem met productnummer DN NS 019 voldoet aan de kernvereisten en andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EC. 170

171 Brandstof en brandstof tanken Brandstof en brandstof tanken VOORZORGSMAATREGELEN U dient het blootstellen van brandstofgassen aan potentiële ontstekingsbronnen te vermijden, aangezien de ontstane brand en explosie ernstig letsel en/of zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben. Schakel de motor tijdens het tanken uit, aangezien dit zowel een bron voor uiterst hoge temperaturen als elektrische vonken is. Schakel alle elektronische apparatuur, zoals mobiele telefoons of draagbare cden MP3-spelers, uit. VOERTUIGEN MET EEN BENZINEMOTOR U mag geen loodhoudende brandstof, loodvervangingsmiddelen of brandstofadditieven gebruiken. U mag geen reinigingsmiddelen voor brandstofsystemen gebruiken, tenzij deze door Land Rover zijn goedgekeurd. OCTAANGEHALTE Gebruik brandstof met een octaangehalte van minstens 95 RON. U kunt brandstof met een lager octaangetal gebruiken, maar de motor kan dan gaan pingelen of detoneren. Ernstige detonatie kan het motor-, brandstof- en emissieregelsysteem beschadigen. Opmerking: tijdens het optrekken of wanneer u een helling oprijdt kunt u af en toe zacht pingelen waarnemen. Dit is echter acceptabel. ETHANOL Dit voertuig is niet geschikt voor het gebruik van brandstof die meer dan 10% ethanol bevat. Gebruik geen E85-brandstoffen (85% ethanol). Het voertuig is niet uitgerust met apparatuur benodigd voor het gebruik van brandstof met meer dan 10% ethanol. Bij gebruik van E85-brandstof kunnen de motor en het brandstofsysteem ernstig beschadigd raken. U kunt brandstof met maximaal 10% ethanol (ethylalcohol) gebruiken. Zorg dat het octaangehalte van deze brandstof niet lager is dan dat van de aanbevolen loodvrije brandstof. De meeste bestuurders zullen geen verschil in rijeigenschappen opmerken met brandstof die ethanol bevat. Mocht u dit wel merken, dan moet u weer conventionele loodvrije brandstof gaan gebruiken. METHANOL Vermijd zo mogelijk het gebruik van brandstof die methanol bevat. Sommige brandstof bevat methanol (methyl of methylalcohol). Gebruik geen brandstof met methanol die geen medeoplos- en anticorrosiemiddelen voor methanol bevat. Gebruik ook geen brandstof die meer dan 3% methanol bevat, zelfs als deze brandstof medeoplos- en anticorrosiemiddelen bevat. Schade aan het brandstofsysteem en problemen met de voertuigprestaties die ontstaan na het gebruik van dergelijke brandstof zijn niet de verantwoordelijkheid van Land Rover en worden niet door de garantie gedekt. 171

172 Brandstof en brandstof tanken METHYL TERTIAIRE BUTYLETHER (MTBE) U kunt loodvrije brandstof met een zuurstofverbindende stof, MTBE genaamd, gebruiken, op voorwaarde dat de verhouding MTBE tot conventionele brandstof niet groter is dan 15%. MTBE is een op ether gebaseerde verbinding, die afgeleid is van aardolie en die door verschillende raffinadeurs wordt gespecificeerd als dé stof om het octaangehalte van brandstof te verbeteren. MILIEUVRIENDELIJKE BRANDSTOF Deze brandstoffen zijn speciaal geformuleerd om uitlaatemissies verder te verlagen. Land Rover ondersteunt alle pogingen om de kwaliteit van de omgevingslucht te beschermen en behouden van harte, en moedigt het gebruik van milieuvriendelijke brandstof aan. VOERTUIGEN MET EEN DIESELMOTOR Land Rover raadt u aan om alleen dieselbrandstoffen van topmerken te gebruiken. Opmerking: Land Rovers kunnen rijden op mengsels met maximaal 5% biodiesel die voldoen aan de Europese norm EN 590. ZWAVELGEHALTE Als uw voertuig voorzien is van een dieseldeeltjesfilter (DPF), mag het maximale zwavelgehalte niet hoger zijn dan 0,005%. Het gebruik van de verkeerde brandstof kan het DPF ernstig beschadigen. Het zwavelgehalte van de voor Land Rovers gebruikte diesel mag niet hoger zijn dan 0,3% (3000 ppm). In sommige landen bevat diesel een hoger zwavelgehalte, waardoor uw voertuig vaker een onderhoudsbeurt nodig heeft om de gevolgen voor de motoronderdelen te verkleinen. Neem bij twijfel contact op met uw plaatselijke Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. ALS DE BRANDSTOF OPRAAKT U dient te voorkomen dat de brandstof opraakt. Als dit toch gebeurt, kunt u het motor-, brandstof- en emissieregelsysteem beschadigen. Mocht de brandstof opraken, dan hebt u minstens 4 liter (0,9 gallon) nodig om de motor opnieuw te kunnen starten. Laat het voertuig na het tanken vijf minuten lang stil staan met het contact ingeschakeld. Probeer daarna de motor opnieuw te starten. U dient vervolgens 1,6 5 km (1 3 mijl) met het voertuig te rijden om het motormanagement- en controlesysteem opnieuw in te stellen. Opmerking: mocht de brandstof in het voertuig toch opraken, dan raden wij u aan om deskundige hulp in te roepen. 172

173 Brandstof en brandstof tanken Dieselmotoren Voertuigen met dieselmotoren zijn uitgerust met een systeem dat voorkomt dat de brandstoftank helemaal leeg raakt. Zodra de brandstof het minimumpeil bereikt, activeert het systeem een vermogensreductiestand (dit betekent dat de motor niet goed zal lopen). Hierna stopt de motor gewoonlijk na ongeveer 1,6 km (1 mijl). Deze functie zorgt dat het brandstofsysteem nooit droog kan lopen, waardoor het voertuig beschadigd zou kunnen raken. Als de meter aangeeft dat er geen diesel meer is of als het waarschuwingslampje gaat branden, moet de brandstoftank zo snel mogelijk bij het eerstvolgende tankstation met minstens 4 liter (0,9 gallon) brandstof worden bijgevuld. Als de systeembeschermingsfunctie is geactiveerd, moet het voertuig eerst bijgevuld worden. Start de motor daarna opnieuw door de volgende procedure te volgen: 1. Trap het rempedaal in, houd de start-/stopknop ingedrukt en laat de motor vijf seconden lang aanslaan. 2. Laat de start-/stopknop los. 3. Trap het rempedaal in en druk op de start-/ stopknop om de motor aan te laten slaan. De motor moet binnen ongeveer vijf seconden starten. Opmerking: als de motor niet start, wacht u tien seconden met het contact in de comfortfunctie voordat u de procedure vanaf het begin herhaalt. Laat de motor niet langer dan 30 seconden lang aanslaan. BRANDSTOFVULKLEP Sla acht op alle waarschuwingen en aanwijzingen op de sticker aan de binnenkant van de brandstofvulklep. De brandstofvulklep bevindt zich rechts aan de achterkant van het voertuig. 1. Zorg dat het voertuig volledig is ontgrendeld en druk op de linkerkant van de brandstofvulklep om deze te openen. 2. Doe de klep helemaal open. 3. Draai de dop linksom, zodat u hem los kunt halen. 4. Zet de brandstofdop in de bevestigingsklem, zodat de dop tijdens het tanken niet in de weg zit. 173

174 Brandstof en brandstof tanken VULNEK Zorg bij het tanken dat alle ruiten, portieren en het zonnedak helemaal dicht zijn, vooral wanneer zich jonge kinderen of dieren in het voertuig bevinden. Probeer de tank niet helemaal vol te maken. Als het voertuig op een helling is geparkeerd, direct in de zon of bij een hoge omgevingstemperatuur, kan er door het uitzetten van de brandstof vloeistof gaan lekken. Schakel de hulpverwarming niet in wanneer u aan het tanken bent. Hierdoor kunnen brandstofdampen tot ontsteking worden gebracht, met een brand of ontploffing tot gevolg. Zorg dat u de informatie op de brandstofpomp zorgvuldig controleert, zodat u zeker weet dat u de juiste brandstof tankt. Mocht u de verkeerde brandstof hebben getankt, dan is het uitermate belangrijk dat u deskundige hulp inroept voordat u de motor start. Brandstofpompen zijn voorzien van een sensor waardoor de pompen automatisch afslaan, om het morsen van brandstof te voorkomen. Vul de tank totdat het mondstuk automatisch afslaat. Probeer hierna niet verder te tanken. Opmerking: brandstofpompen voor commerciële dieselvoertuigen hebben een hogere pompsnelheid dan normaal. Deze hogere pompsnelheid kan het voortijdig afslaan van de pomp tot gevolg hebben, waardoor u brandstof kunt morsen. Wij raden u daarom aan om alleen bij standaardbrandstofpompen voor personenvoertuigen te tanken. WATER IN DE BRANDSTOF Als de mededeling WATER IN BENZ. ZIE HANDBOEK op het message centre wordt weergegeven, zit er te veel water in de brandstoffilterkom. Neem zo snel mogelijk contact op met een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur om het filter zo snel mogelijk te laten aftappen. INHOUD VAN DE BRANDSTOFTANK Zorg dat u de tank nooit helemaal leeg rijdt en blijf niet met het voertuig rijden wanneer de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is. Als u gaat tanken wanneer de brandstofpeilmeter leeg aangeeft, kunt u mogelijk niet de onderstaande hoeveelheid brandstof tanken, omdat er nog een kleine reservehoeveelheid in de tank zit. Totale tankinhoud (bruikbaar): Benzinemotoren 88 liter (19,3 gallon) Dieselmotoren 84 liter (18,4 gallon) BRANDSTOFSPECIFICATIE Benzinemotoren Dieselmotoren RON EN 590 Bij voertuigen met een dieselmotor mag u in Algerije, Egypte, India, Libië, Marokko, Pakistan en Tunesië alleen hoogwaardige dieselbrandstof tanken. 174

175 Brandstof en brandstof tanken BEVEILIGING TEGEN VERKEERDE BRANDSTOF VOOR DIESELMOTOREN Wanneer de beveiliging tegen verkeerde brandstof wordt ingeschakeld, kan er brandstof uit de vulnek lekken. Opmerking: het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste brandstof te tanken. De beveiliging tegen verkeerde brandstof voor dieselmotoren vermindert alleen het risico dat de verkeerde soort brandstof wordt getankt. In sommige markten bevindt zich in de brandstofvulnek van voertuigen met een dieselmotor een beveiliging tegen verkeerde brandstof. De beveiliging tegen verkeerde brandstof treedt in werking als u het dunnere mondstuk van brandstofpompen voor loodvrije brandstof helemaal in de vulnek steekt. Opmerking: het mondstuk op sommige brandstofcontainers en oudere brandstofpompen kan de beveiliging inschakelen. Nadat de gele beveiliging tegen verkeerde brandstof in werking is getreden, kunt u hem in de vulnek zien zitten. Deze voorkomt dat er brandstof in de tank stroomt. De beveiliging moet worden teruggesteld voordat u de juiste brandstof kunt tanken. Het terugstelgereedschap bevindt zich in de kofferruimte. U kunt de beveiliging tegen verkeerde brandstof als volgt terugstellen: 1. Steek het gereedschap (met de tanden naar boven gericht) zo ver mogelijk in de vulnek. 2. Plaats de tanden door de bovenkant van het terugstelgereedschap omlaag te duwen. 3. Houd de bovenkant van het gereedschap omlaag gedrukt, zorg dat de tanden vast zitten en trek het gereedschap langzaam uit de vulnek om de beveiliging terug te stellen. Draai de beveiliging niet wanneer de tanden vast zitten. Opmerking: het gele deel van de beveiliging mag niet meer zichtbaar zijn in de vulnek. Berg het terugstelgereedschap weer op in de kofferruimte. 175

176 Brandstof en brandstof tanken BRANDSTOFVERBRUIK De brandstofverbruikscijfers hieronder zijn berekend aan de hand van een standaardtestprocedure (de nieuwe EG-testprocedure uit richtlijn 99/100/EC) en verkregen overeenkomstig de brandstofverbruiksrichtlijn voor personenvoertuigen (amendement) van de Britse regering uit Onder normale omstandigheden kunnen de werkelijke waarden voor het brandstofverbruik van een voertuig afwijken van die behaald in de testprocedure. Dit hangt af van de rijstijl, de weg- en verkeersomstandigheden, milieufactoren en de voertuigbelasting en -toestand. Variant V6-dieselmotor (zes versnellingen) V6-dieselmotor (acht versnellingen, 155 kw) V6-dieselmotor (acht versnellingen, 188 kw) Zelfaanzuigende V8-benzinemotor V8-benzinemotor met supercharger BINNEN DE BEBOUWDE KOM De rijcyclus binnen de bebouwde kom wordt uitgevoerd vanaf een koude start en bestaat uit een serie acceleraties, deceleraties en perioden van rijden met constante snelheid en een stationair lopende motor. De maximumsnelheid tijdens deze test bedraagt 50 km/h (30 mijl/h) met een gemiddelde snelheid van 19 km/h (12 mijl/h). BUITEN DE BEBOUWDE KOM De rijcyclus buiten de bebouwde kom wordt uitgevoerd direct na de rijcyclus binnen de bebouwde kom. Deze test bestaat voor ongeveer de helft uit rijden met constante snelheid en voor het overige gedeelte uit een aantal acceleraties, deceleraties en een stationair lopende motor. De maximumsnelheid tijdens deze test bedraagt 120 km/h (75 mijl/h) met een gemiddelde snelheid van 63 km/h (39 mijl/h). De test wordt uitgevoerd over een afstand van 7 km (4,3 mijl). Binnen de Buiten de Gemiddeld CO 2 -uitstoot bebouwde kom bebouwde kom l/100 km (mijl/gallon) l/100 km (mijl/gallon) l/100 km (mijl/gallon) g/km 11,2 (25,2) 8,1 (34,9) 9,2 (30,7) 243 9,7 (29,1) 7,8 (36,2) 8,5 (33,2) 224 9,8 (28,8) 8,1 (34,9) 8,8 (32,1) ,8 (14,3) 10,5 (26,8) 13,9 (20,3) ,8 (13,0) 10,7 (26,3) 14,9 (19,0) 348 GEMIDDELD Het gemiddelde cijfer is het gemiddelde van de testresultaten voor binnen en buiten de bebouwde kom, met een vermenigvuldigingsfactor om rekening te houden met de verschillende afstanden die bij de twee tests zijn afgelegd. Raadpleeg voor aanvullende informatie over waarden voor brandstofverbruik en uitlaatgasemissie de website van de Vehicle Certification Agency (VCA) op 176

177 Onderhoud Onderhou d AANPASSINGEN VOOR MINDER VALIDEN Minder valide inzittenden voor wie een aanpassing van het voertuig misschien noodzakelijk is, dienen contact op te nemen met een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur voordat de modificaties worden uitgevoerd. AIRBAGS De onderdelen van de airbags zijn gevoelig voor elektrische of fysieke storingen, die het systeem gemakkelijk kunnen beschadigen en het per ongeluk opblazen van airbags of het defect raken van de airbagmodule tot gevolg kunnen hebben. Vraag om het defect raken van de airbags te voorkomen bij uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur altijd eerst om advies voordat u een van de onderstaande items monteert: Elektronische apparatuur, zoals een mobiele telefoon, een tweewegradio of een geluidsinstallatie Accessoires aan de voorkant van het voertuig Aanpassingen aan de voorkant van het voertuig Aanpassingen waarbij u bedrading of een onderdeel in de buurt van de onderdelen van de airbags moet verwijderen of repareren, inclusief het stuurwiel, de stuurkolom en het instrumenten- of dashboardpaneel Aanpassingen aan het dashboardpaneel of het stuurwiel ANTIDIEFSTALSYSTEEM U mag geen wijzigingen of toevoegingen uitvoeren aan het antidiefstalsysteem. Als gevolg van dergelijke wijzigingen kan het systeem defect raken. ONDERHOUD DOOR DE EIGENAAR Als de vloeistofpeilen te veel of plotseling dalen of als de banden ongelijk slijten, dient u dit meteen aan een deskundige monteur te melden. Naast het regelmatige onderhoud dient u een aantal eenvoudige controles vaker uit te voeren. DAGELIJKSE CONTROLES Werking van de verlichting, claxon, richtingaanwijzers, ruitenwissers, ruitensproeiers en waarschuwingslampjes Werking van de veiligheidsgordels en remmen Kijk of er zich onder het voertuig vloeistofplassen bevinden die op een lek kunnen duiden. WEKELIJKSE CONTROLES Motoroliepeil Motorkoelvloeistofcontrole Remvloeistofpeil Stuurbekrachtigingsvloeistofpeil Ruitensproeiervloeistofpeil Bandenspanningen en -toestand De werking van de airconditioning Opmerking: u dient het motoroliepeil vaker te controleren als u langdurig met hoge snelheden rijdt. 177

178 Onderhoud ZWARE RIJOMSTANDIGHEDEN Als u met het voertuig onder extreem zware omstandigheden rijdt, dient u vaker aandacht aan de onderhoudseisen te besteden. Rijden onder zware omstandigheden houdt onder andere het volgende in: Rijden onder stoffige en/of zanderige omstandigheden Rijden op ruwe en/of modderige wegen en/of door water Rijden onder extreem hete/koude omstandigheden Aanhangers trekken of rijden in bergachtige gebieden Rijden in gebieden waar pekel of andere corrosieve stoffen op het wegdek worden gestrooid Neem voor advies contact op met een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. DIESELDEELTJESFILTER (DPF) Voertuigen met een dieselmotor die zijn uitgerust met een dieseldeeltjesfilter hebben een efficiënter emissieregelsysteem. De deeltjes in de uitlaatgassen worden tijdens normaal rijden verzameld door het filter. Als een DPF-mededeling wordt weergegeven, moet het filter worden geregenereerd om zichzelf te reinigen. Hiervoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben bereikt. Na ongeveer iedere 300 tot 900 km (190 tot 560 mijl) wordt automatisch een regeneratie uitgevoerd, afhankelijk van de rijomstandigheden. De regeneratie duurt normaal gesproken tien tot 20 minuten en wordt automatisch door de motorregelmodule aangevraagd wanneer u gelijkmatig rijdt met een snelheid tussen 60 km/h (40 mijl/h) en 112 km/h (70 mijl/h). Het is mogelijk dat het regeneratieproces wordt uitgevoerd wanneer het voertuig langzamer rijdt, maar bij een gemiddelde snelheid van 50 km/h (30 mijl/h) kan dit iets langer duren. KORTE AFSTANDEN AFLEGGEN OF IN KOUD WEER RIJDEN Als u vaak korte afstanden aflegt of in koud weer rijdt, bereikt de motor de normale bedrijfstemperatuur mogelijk niet. Dit betekent dat het dieseldeeltjesfilter niet wordt gegenereerd en dat het filter niet efficiënt wordt gereinigd. Als het filter moet worden gereinigd, maar de huidige rijstijl daarvoor niet geschikt is, gaat een waarschuwingsdriehoek branden op het instrumentenpaneel en wordt de mededeling DPF VOL ZIE HANDBOEK op het instrumentenpaneel weergegeven. Dit duidt niet op een storing en u hoeft niet naar uw Land Rover dealerbedrijf voor onderhoud. Start de regeneratie van het filter door met het voertuig te gaan rijden, bij voorkeur op een hoofd- of autosnelweg. U dient vervolgens ongeveer 20 minuten of langer met het voertuig te rijden. De waarschuwingsmededeling verdwijnt automatisch zodra de regeneratie is voltooid. Opmerking: u kunt tijdens de regeneratie een kleine verslechtering van het brandstofverbruik opmerken. PROEFRITTEN MET DYNAMOMETERS (ROLBANKEN) Het is uitermate belangrijk dat proefritten met dynamometers alleen worden uitgevoerd door een deskundig persoon, die vertrouwd is met het testen met dynamometers en met de veiligheidsprocedures die door Land Rover dealerbedrijven/erkende reparateurs worden aangehouden. 178

179 Onderhoud VEILIGHEID IN DE GARAGE Als u net met het voertuig hebt gereden, mag u zowel de motor als de onderdelen van de uitlaat- en koelsystemen niet aanraken totdat de motor is afgekoeld. Laat de motor nooit in een ongeventileerde ruimte lopen. De uitlaatgassen zijn giftig en bijzonder gevaarlijk. U mag geen werkzaamheden onder het voertuig uitvoeren wanneer het voertuig alleen door een krik voor het vervangen van de wielen wordt ondersteund. Houd uw handen en kleding uit de buurt van de aandrijfriemen, poelies en ventilatoren. Sommige ventilatoren blijven nog draaien of beginnen te draaien nadat de motor is uitgeschakeld. Verwijder metalen armbanden en sieraden voordat u werkzaamheden in de motorruimte gaat uitvoeren. Terwijl de motor loopt of het contact is ingeschakeld, mag u de elektrische kabels of onderdelen niet aanraken. Zorg dat gereedschap of metalen delen van het voertuig geen contact maken met de accukabels of -aansluitklemmen. BRANDSTOFSYSTEEM Onder geen enkele voorwaarde mag een deel van het brandstofsysteem gedemonteerd of vervangen worden door een niet voor dat werk deskundige monteur. Zorg dat er geen vonken en open vuur in de buurt van de motorruimte komen. Draag beschermende kleding, waaronder, indien praktisch gezien mogelijk, handschoenen gemaakt van ondoorlatend materiaal. GEBRUIKTE MOTOROLIE Langdurig contact met motorolie kan ernstige huidaandoeningen veroorzaken, waaronder huidontsteking en huidkanker. Was uw handen na gebruik altijd grondig. Het is wettelijk verboden afvoeren, waterlopen of grond te verontreinigen. Ga voor het afvoeren van gebruikte olie en giftige chemicaliën altijd naar erkende stortplaatsen voor afvalverwerking. 179

180 Onderhoud DE MOTORKAP OPENEN 1. Trek aan de ontgrendelhefboom van de motorkap in de beenruimte linksvoor. 2. Til de hendel van de motorkapveiligheidsvergrendeling (onder het middenpunt van de motorkap) op en zet de motorkap omhoog. DE MOTORKAP SLUITEN U mag niet met het voertuig rijden terwijl de motorkap alleen met de veiligheidsvergrendeling vast zit. 1. Laat de motorkap zakken totdat de veiligheidsvergrendeling ingrijpt. Duw de motorkap met beide handen omlaag totdat de vergrendelingen klikken. 2. Controleer dat beide vergrendelingen ingrijpen door de voorkant van de motorkap omhoog te trekken. 180

181 Onderhoud OVERZICHT VAN DE MOTORRUIMTE V6-dieselmotoren 1. Dop van het vloeistofreservoir van het dynamic response-systeem 2. Dop van het remvloeistofreservoir: A. Voertuigen met het stuur rechts B. Voertuigen met het stuur links 3. Vuldop van de motorolie 4. Dop van het motorkoelvloeistofreservoir 5. Dop van het ruitensproeiervloeistofreservoir 6. Dop van het stuurbekrachtigingsvloeistofreservoir U mag niet met het voertuig rijden wanneer de kans bestaat dat er gelekte vloeistof met een heet oppervlak, zoals de uitlaat, in contact kan komen. 181

182 Onderhoud V8-benzinemotoren 1. Dop van het vloeistofreservoir van het dynamic response-systeem 2. Dop van het remvloeistofreservoir: A. Voertuigen met het stuur rechts B. Voertuigen met het stuur links 3. Vuldop van de motorolie 4. Dop van het motorkoelvloeistofreservoir 5. Dop van het ruitensproeiervloeistofreservoir 6. Dop van het stuurbekrachtigingsvloeistofreservoir U mag niet met het voertuig rijden wanneer de kans bestaat dat er gelekte vloeistof met een heet oppervlak, zoals de uitlaat, in contact kan komen. 182

183 Onderhoud AFDEKKINGEN ONDER DE MOTORKAP VERWIJDEREN 1. Druk de lipjes in om de afdekking van de bak los te maken. Opmerking: als u het binnenste lipje bij de voorrand van de afdekking eerst indrukt, kunt u de andere lipjes gemakkelijker losmaken. 2. Til de voorrand van de afdekking op en schuif hem naar voren om hem te verwijderen. AFDEKKINGEN ONDER DE MOTORKAP TERUGPLAATSEN Voordat u de afdekkingen onder de motorkap terugplaatst, zorgt u dat er geen leidingen, kabels of andere onderdelen tussen de afdekking en de bak bekneld kunnen zitten. 1. Schuif de achterrand van de afdekking onder de rubberen bekleding op het ventilatiepaneel. 2. Zorg dat de voorrand van de afdekking evenwijdig loopt met de bak, waarna u hem omlaag duwt totdat de afdekking op zijn plaats klikt. VERSTOPPINGEN IN DE SPROEIMONDEN VERHELPEN U mag de sproeimonden tijdens het verhelpen van een verstopping of het afstellen niet inschakelen. De ruitensproeiervloeistof kan de ogen en de huid irriteren. U dient de instructies van de ruitensproeiervloeistoffabrikant altijd te lezen en in acht te nemen. Als een sproeimond van de ruitensproeier verstopt raakt, kunt u een dunne metaaldraad in de sproeimond steken om de verstopping te verhelpen. Zorg dat u de draad na het verhelpen van de verstopping helemaal verwijdert. U kunt de positie van de sproeimond ook afstellen door het uiteinde van een naald in de sproeimond te steken en hem voorzichtig te verstellen. GLOEILAMPJES VERVANGEN Zorg voordat u een gloeilampje probeert te vervangen eerst dat zowel het betreffende lampje als het contact zijn uitgeschakeld. Vervang gloeilampjes altijd door gloeilampjes van het juiste type en met de juiste specificatie. Neem bij twijfel contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur voor advies. Opmerking: in sommige landen bent u wettelijk verplicht reservelampjes bij u te hebben. Bij uw Land Rover dealerbedrijf is een pakket met vervangingslampjes als goedgekeurd accessoire verkrijgbaar. Opmerking: na het vervangen van een koplampgloeilampje dient u de uitlijning van de koplamp met de juiste uitrusting te laten controleren. 183

184 Onderhoud DE KOPLAMPEN VERWIJDEREN Leg de verwijderde koplamp niet met de lens naar beneden op harde of schurende oppervlakken. Hierdoor kunnen er krassen op het lensvlak komen. 1. Druk de vier bovenste klemmen omlaag en trek de grille voorzichtig naar voren. 2. Til de grille uit het voertuig en leg hem ergens neer waar hij niet beschadigd kan raken. 3. Trek de vergrendellipjes waarmee de achterkant van de koplamp is bevestigd voorzichtig omhoog. Houd de koplamp op zijn plek terwijl u dit doet. 4. Houd de voorkant van de lamp vast en til hem naar voren, weg van de carrosserie. Opmerking: de vergrendellipjes (3) kunnen te ver omhoog worden gezet, waardoor de koplamp niet loskomt. Laat in dat geval de lipjes zakken totdat u de koplamp naar voren kunt bewegen. 5. Koppel de stekker los van de achterkant van de lamp en verwijder de koplamp uit het voertuig. Opmerking: leg de lamp met de lens naar beneden op een vlakke ondergrond bedekt met zacht materiaal, om te voorkomen dat de lens beschadigd raakt. 184

185 Onderhoud 6. Om bij de richtingaanwijzer, de statische buiglamp en het stadslicht te kunnen komen, dient u het vergrendellipje van de koplamp in zijn geheel van de koplamp te verwijderen. U kunt het vergrendellipje verwijderen door de vier schroeven uit te draaien (met pijl aangegeven). Wanneer u het vergrendellipje weer op zijn plaats monteert, mag u de schroeven niet te strak vastdraaien. Opmerking: u monteert de koplamp door de verwijderprocedure in omgekeerde volgorde uit te voeren. XENONLAMPJES U mag het vervangen of onderhouden van xenonlampjes alleen door deskundige monteurs laten uitvoeren. Voor het ontsteken van het gas en de metaaldamp die worden gebruikt om de xenonlampjes te verlichten, is een zeer hoge spanning nodig. Deze spanning kan zeer ernstig letsel veroorzaken. Xenonlampjes werken bij een zeer hoge temperatuur. Zorg dat de lampjes voldoende zijn afgekoeld voordat u ze probeert aan te raken. De xenonlampjes bevatten kwik. Dit is zeer giftig en kan zeer gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Vraag bij een Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur of de plaatselijke autoriteiten om advies over de juiste afvalverwerking van xenonlampjes. XENONLAMPJES IN DE KOPLAMPEN VERVANGEN 1. Verdraai de bolle dop en til hem van de lamp af. 2. Verdraai de ring waarmee het gloeilampje aan de koplamp vast zit en maak het gloeilampje los. 3. Koppel de stekker los en verwijder het gloeilampje. 4. Monteer het nieuwe gloeilampje en voer de procedure hierboven in omgekeerde volgorde uit. Zorg dat de lippen op de dop de onderkant van het gloeilampje raken. 185

186 Onderhoud HALOGEENLAMPJES IN DE KOPLAMPEN VERVANGEN GROOTLICHT Zorg dat u dit type gloeilampje niet met uw vingers aanraakt. Gebruik altijd een doek om ze vast te houden. Maak het gloeilampje zo nodig schoon met spiritus om vingerafdrukken te verwijderen. 1. Verdraai de bolle dop en til hem van de lamp af. 2. Koppel de stekker los. 3. Maak het gloeilampje los van de borglipjes en verwijder het lampje. 4. Steek een nieuw gloeilampje in de houder en herhaal de procedure hierboven in omgekeerde volgorde. DE GLOEILAMPJES VAN DE STATISCHE BUIGLAMPEN VERVANGEN 1. Verdraai de bolle dop en til hem van de lamp af. 2. Verdraai het gloeilampje en maak het los van de lamp. 3. Til het lipje omhoog en koppel de stekker los. 186

187 Onderhoud DE GLOEILAMPJES VAN DE VOORMISTLICHTEN VERVANGEN DE GLOEILAMPJES VAN DE RICHTINGAANWIJZERS VERVANGEN 1. Verdraai de lamphouder linksom en verwijder hem uit de lamp. 2. Druk de twee klemmen in en koppel de stekker los. 1. Verdraai de dop en til hem van de lamp af. 2. Druk op de vergrendelingen en trek de lamphouder uit de lamp. 3. Druk op het gloeilampje en verdraai het tegelijkertijd om het te verwijderen. 187

188 Onderhoud DE ACHTERLICHTEN VERWIJDEREN Om een gloeilampje binnen in het achterlicht te vervangen, dient u het hele achterlicht uit het voertuig te verwijderen. 1. Doe eerst de achterklep open en verwijder de twee schroeven uit de binnenrand van het achterlicht. 2. Trek het achterlicht voorzichtig van het voertuig af. 3. Koppel de stekker los en verwijder het achterlicht uit het voertuig. Leg de lamp met de lens naar beneden op een vlakke ondergrond bedekt met zacht materiaal, om te voorkomen dat de lens beschadigd raakt. GLOEILAMPJES IN DE ACHTERLICHTEN VERVANGEN Opmerking: de richtingaanwijzer, het remlicht en het achterlicht zijn LED s en kunnen niet afzonderlijk vervangen worden. 1. Achtermistlicht 2. Achteruitrijlicht 3. Verdraai de betreffende lamphouder en trek deze uit de lamp voor toegang tot het gloeilampje. Druk op het gloeilampje, verdraai het en trek het uit om het te verwijderen. 188

189 Onderhoud DE GLOEILAMPJES VAN DE ZIJRICHTINGAANWIJZERS VERVANGEN DE GLOEILAMPJES VAN DE KENTEKENPLAATVERLICHTING VERVANGEN Volg de afgebeelde stappen. Monteer een nieuw gloeilampje en monteer de onderdelen. 1. Steek een kleine vlakke schroevendraaier onder het glasplaatje en wrik het glasplaatje voorzichtig los van de achterklep. 2. Verdraai de lamphouder linksom om hem te ontgrendelen en trek hem daarna uit de lamp. Trek het gloeilampje uit de houder. 189

190 Onderhoud DE GLOEILAMPJES VAN DE BINNENVERLICHTING VERVANGEN Volg de afgebeelde stappen. Monteer een nieuw gloeilampje en monteer de onderdelen. 1. Beenruimte-, uitstap- en kofferruimteverlichting 2. Instap- en kaartleesverlichting 3. Make-upspiegelverlichting 4. Instapverlichting achterin 190

191 Onderhoud DE RUITEN OPNIEUW INSTELLEN Als de accu wordt losgekoppeld, leeg raakt of als de elektrische voeding wordt onderbroken, moet u de ruiten opnieuw instellen. Stel de ruiten als volgt opnieuw in: 1. Doe de ruit helemaal dicht. 2. Laat de schakelaar los, til hem daarna op naar de sluitstand en houd hem een seconde lang in deze stand. 3. Herhaal de procedure voor elke ruit. HET ZONNEDAK OPNIEUW INSTELLEN Als de accu wordt losgekoppeld of de elektrische voeding wordt onderbroken terwijl het zonnedak gedeeltelijk open staat, moet u het zonnedak opnieuw kalibreren. Zodra de accu weer is aangesloten of de elektrische voeding weer is ingeschakeld, kunt u het zonnedak als volgt opnieuw kalibreren: 1. Schakel het contact in. 2. Druk terwijl het zonnedak dicht is even op de voorkant van de schakelaar. Het zonnedak gaat nu naar de kantelstand. 3. Houd de voorkant van de zonnedakschakelaar 20 seconden lang ingedrukt. 4. Na 20 seconden gaat het zonnedak bewegen. Houd de voorkant van de schakelaar ingedrukt totdat het zonnedak helemaal open en daarna dicht is gegaan. 5. Zodra het zonnedak niet meer beweegt, laat u de schakelaar los. U kunt het zonnedak nu weer normaal gebruiken. ONDERDELEN EN ACCESSOIRES Het monteren van onderdelen en accessoires die niet zijn goedgekeurd of het uitvoeren van onbevoegde modificaties of veranderingen kan gevaarlijk zijn, kan de veiligheid van het voertuig en de inzittenden nadelig beïnvloeden en kan tevens de bepalingen en voorwaarden van de garantie van het voertuig teniet doen. Land Rover accepteert geen enkele aansprakelijkheid voor ernstig of dodelijk letsel of schade aan eigendommen, die direct kunnen voortvloeien uit de montage van accessoires die niet zijn goedgekeurd of het uitvoeren van onbevoegde veranderingen aan Land Rovers. DE BUITENKANT SCHOONMAKEN Verwijder grote opeenhopingen van modder en vuil met een tuinslang voordat u het voertuig gaat wassen. Richt de waterstraal nooit direct op luchtinlaten van de motor en verwarmingen, carrosserieafdichtingen (portieren, zonnedak, ruiten enz.) of andere onderdelen die beschadigd kunnen raken (verlichting, spiegels, sierlijsten enz.). Gebruik een hogedrukreinigingssysteem nooit in de motorruimte. Wij raden u aan om een korte rit te maken met het voertuig om de remmen te laten drogen nadat u de buitenkant van het voertuig hebt schoongemaakt (met name met een hogedrukreinigingssysteem). Stoffen die corrosief zijn, zoals vogelpoep, kunnen de lak van het voertuig beschadigen en moeten daarom zo snel mogelijk worden verwijderd. Gebruik alleen reinigingsmiddelen die goedgekeurd zijn voor het voertuig. Breng geen poetsmiddel aan op de ongelakte delen van de bumper. Poetsmiddelen tasten de textuur van de afwerking aan. 191

192 Onderhoud ONDERHOUD AAN DE ONDERKANT VAN HET VOERTUIG Spoel de onderkant van het voertuig regelmatig met gewoon water af en let daarbij vooral op de plekken waar zich modder en vuil kunnen ophopen. Laat het voertuig zodra u schade of corrosie ontdekt zo snel mogelijk bij een Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur controleren. SCHOONMAKEN NA TERREINRIJDEN Zorg dat plekken rondom de luchtinlaten en de grille aan de voorkant schoon zijn en dat er geen vuil achterblijft. Let daarbij vooral op de onderste grille en de radiateur. Als u dit nalaat kan de motor oververhit raken, wat kan leiden tot ernstige schade aan de motor. Maak de onderkant van het voertuig zo snel mogelijk na terreinrijden schoon. Richt met een tuinslang door de voorbumper (waar aangegeven) en spuit schoon water direct tegen modder op de radiateur en de aircocondensor. DE BINNENKANT SCHOONMAKEN Sommige reinigingsmiddelen bevatten stoffen die gezondheidsproblemen kunnen opleveren wanneer u ze verkeerd gebruikt en die schade in de passagiersruimte kunnen veroorzaken. STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN U mag het instrumentenpaneel niet polijsten. Gepolijste oppervlakken zijn reflecterend en kunnen het zicht van de bestuurder belemmeren. Maak de oppervlakken bedekt met plastic of zeildoek schoon met warm water, voorzien van zeep zonder oplosmiddelen. Veeg ze daarna af met een zachte doek. LEER Gebruik alleen reinigingsmiddelen die speciaal voor leren bekleding bestemd zijn. U mag geen chemische middelen, alcohol of schuurmiddelen gebruiken, aangezien ze een snelle verslechtering van de leren bekleding veroorzaken. Het gebruik van producten die niet zijn goedgekeurd doet uw garantie teniet. Neem bij twijfel over de te gebruiken producten contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. U dient de leren bekleding minstens om de zes maanden schoon te maken en te beschermen. Om het indringen van vuil en vlekken te voorkomen, dient u de bekleding van de stoelen regelmatig te controleren en om de één tot twee maanden als volgt schoon te maken: 1. Veeg de fijne stofdeeltjes met een kleurloze, schone en vochtige doek van de stoeloppervlakken. Maak het leer niet te nat. 2. Mocht dit niet voldoende zijn, dan dient u een doek te gebruiken die vochtig is gemaakt met een warm sopje en daarna is uitgewrongen. Gebruik alleen een milde, niet-bijtende zeep. 3. Gebruik leerreiniger van Land Rover voor zeer vuile plekken. Droog het leer en wrijf het op met een schone, zachte doek, die u regelmatig omslaat. 192

193 Onderhoud Gebruik de leerreiniger van Land Rover diverse keren per jaar, zodat de bekleding er goed blijft uitzien en soepel blijft. De vochtinbrengende reiniger verzorgt de leren bekleding en helpt de beschermlaag tegen stof en andere substanties op te bouwen. Donkere kleding kan net als andere bekledingsproducten vlekken op leren stoelen veroorzaken. Scherpe voorwerpen, zoals riemen, een ritssluiting, noppen enz., kunnen permanente krassen op het leren oppervlak achterlaten. Tenzij u bijvoorbeeld gemorste thee, koffie of inkt onmiddellijk verwijdert, kunnen er permanente vlekken achterblijven. Als u uw voertuig door een autoverzorgingsbedrijf laat schoonmaken, dient u te zorgen dat de betreffende firma op de hoogte is van deze instructies en ze nauwkeurig opvolgt. Opmerking: sommige materialen/bekledingsstoffen geven af, waardoor lelijke verkleuring van lichtgekleurde leren bekleding kan ontstaan. U dient deze plekken zo snel mogelijk schoon te maken en opnieuw te beschermen. VEILIGHEIDSGORDELS Zorg dat er geen water, reinigingsmiddelen of stukjes doek in het veiligheidsgordelmechanisme terecht komen. Materialen die in het mechanisme komen, kunnen de prestaties van de veiligheidsgordel bij een botsing nadelig beïnvloeden. Trek de veiligheidsgordels helemaal uit, waarna u ze met warm water en zeep zonder oplosmiddelen schoonmaakt. Laat de veiligheidsgordels op een natuurlijke manier drogen terwijl ze er helemaal uit zijn getrokken. Opmerking: maak bij het schoonmaken van de veiligheidsgordels van de gelegenheid gebruik om de riemen op schade/slijtage te inspecteren. U dient alle slijtage of schade bij een Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur te melden en te laten herstellen. AIRBAGAFDEKKINGEN U mag airbagafdekkingen alleen schoonmaken met een iets vochtig gemaakte doek en een geringe hoeveelheid bekledingsreiniger. Zorg dat de afdekkingen van de airbags of de omringende plekken niet met vloeistoffen vervuild raken. Al het materiaal dat het mechanisme binnendringt kan het goed opblazen van een airbag tijdens een botsing verhinderen. HET TOUCH SCREEN SCHOONMAKEN Maak het onderdeel schoon met een licht bevochtigde doek. Gebruik geen chemische middelen of huishoudreinigingsmiddelen. Zorg dat slechts één vinger tegelijkertijd contact maakt met het touch screen om foutieve invoeren te voorkomen. Oefen geen grote kracht uit. Laat geen scherpe, harde of schurende voorwerpen in aanraking komen met het touch screen. Voorkom zo mogelijk dat het touch screen gedurende lange tijd aan direct zonlicht wordt blootgesteld. 193

194 Vloeistofpeilcontroles Vloeistofpe ilcontro les HET MOTOROLIEPEIL CONTROLEREN Controleer de motorolie elke week. Als u ziet dat het oliepeil te veel of plotseling daalt, moet u deskundige hulp inroepen. Als de mededeling OLIEPEIL LAAG wordt weergegeven, schakelt u de motor zo snel mogelijk uit waar u dit veilig kunt doen en roept u deskundige hulp in. U mag de motor niet starten totdat de oorzaak bekend en verholpen is. Zorg vóór het controleren van het oliepeil voor het volgende: Het voertuig staat op een vlakke ondergrond. De motorolie is op bedrijfstemperatuur (de olie is heet). De motor is tien minuten lang uitgeschakeld geweest (het systeem geeft pas een nauwkeurige waarde zodra het oliepeil zich heeft gestabiliseerd). U kunt het oliepeil als volgt controleren: 1. Schakel het contact in, maar start de motor niet. 2. Zorg dat de transmissie in de stand P (parkeerstand) staat. 3. Selecteer Onderhoudsmenu met de bedieningselementen van het bestuurderinformatiesysteem (raadpleeg 54, INTERACTIEVE BEDIENINGS- ELEMENTEN). Selecteer Oliepeildisplay in het onderhoudsmenu. Op het instrumentenpaneel wordt het huidige oliepeil aangegeven, plus eventueel advies om olie bij te vullen. Vul de geadviseerde hoeveelheid bij. Op de meter wordt het oliepeil aangeduid. Aan de rechterkant van de meter worden mededelingen weergegeven over acties die u wellicht moet uitvoeren. Als het oliepeil binnen het vereiste werkbereik ligt, wordt de mededeling Motoroliepeil OK weergegeven. Vul de motor niet met extra olie bij. Ligt het peil echter onder het vereiste werkbereik, dan wordt een mededeling weergegeven die aangeeft hoeveel olie u moet bijvullen, bijvoorbeeld Vul 0,5 liter. Vul de aanbevolen hoeveelheid olie bij. Als de mededeling Motoroliepeil te vol wordt weergegeven, roept u onmiddellijk deskundige hulp in. U mag niet met het voertuig rijden, aangezien de motor ernstig beschadigd kan raken. Als de mededeling Motoroliepeil te leeg wordt weergegeven, vult u 1,5 liter (2,6 pint) olie bij en controleert u het peil nogmaals. Als de mededeling Motoroliepeil niet beschikbaar wordt weergegeven, is het oliepeil zich aan het stabiliseren. Schakel het contact uit, wacht tien minuten en kijk vervolgens nogmaals naar de oliepeilweergave. Als de waarschuwingsmededeling OLIEPEIL- CONTROLE DEFECT wordt weergegeven, roept u deskundige hulp in. 194

195 Vloeistofpeilcontroles OLIE BIJVULLEN Uw voertuiggarantie kan teniet worden gedaan als er schade wordt veroorzaakt door het gebruik van olie die niet aan de vereiste specificatie voldoet. Als u geen olie gebruikt die aan de vereiste specificatie voldoet, kunt u overmatige motorslijtage, ophoping van drab en afzettingen en grotere milieuvervuiling veroorzaken. De motor kan er ook door stuk gaan. Als u te veel olie bijvult, kan dit ernstige motorschade tot gevolg hebben. U dient de olie in kleine hoeveelheden bij te vullen en het peil opnieuw te controleren om te waarborgen dat er niet te veel olie in de motor komt. 1. Verwijder de olievuldop. 2. Vul olie bij volgens de instructies op het scherm. 3. Veeg de eventuele tijdens het bijvullen gemorste olie op. 4. Controleer het oliepeil na tien minuten opnieuw. Het is uitermate belangrijk om olie van de juiste specificatie te gebruiken en te zorgen dat de olie geschikt is voor de klimaatomstandigheden waarin u uw voertuig gebruikt. Opmerking: om het peil van het MIN- tot het MAXmerkteken te laten stijgen, hebt u voor alle voertuigmodellen ongeveer 1,5 liter (2,6 pint) olie nodig. MOTOROLIESPECIFICATIE Model V8-benzinemotor V6-dieselmotor Land Rover beveelt aan: Specificatie Gebruik uitsluitend olie van het type 5W 20 die voldoet aan specificatie WSS M2C925 A. Gebruik uitsluitend olie van het type 5W 30 die voldoet aan specificatie WSS M2C934 B. 195

196 Vloeistofpeilcontroles HET KOELVLOEISTOFPEIL CONTROLEREN Als u de motor zonder koelvloeistof laat lopen, zal dit de motor ernstig beschadigen. U dient het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir minstens één keer per week te controleren (bij het afleggen van lange afstanden of zware bedrijfsomstandigheden vaker). Controleer het peil altijd wanneer het systeem koud is. Zorg dat het koelvloeistofpeil zich tussen de peilmerktekens boven en onder de tekst COLD FILL RANGE (MAX-peil voor koude vloeistof) aan de zijkant van het expansiereservoir bevindt. Negeer eventuele koelvloeistof die u in het bovenste deel van het reservoir kunt zien. Als het peil plotseling of veel is gedaald, moet u het voertuig zo snel mogelijk door een deskundige monteur laten nakijken. KOELVLOEISTOF BIJVULLEN U mag de vuldop nooit verwijderen terwijl de motor heet is, aangezien de ontsnappende stoom of het hete water ernstig lichamelijk letsel kan veroorzaken. Vermijd het morsen van antivries op een hete motor, aangezien hierdoor brand kan ontstaan. Schroef de vuldop langzaam los, zodat de druk kan ontsnappen voordat u hem helemaal verwijdert. Antivries is giftig en kan bij doorslikken dodelijk zijn. Bewaar de flessen afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat iemand per ongeluk antivries heeft doorgeslikt, dient u onmiddellijk een arts te raadplegen. Als de vloeistof in contact komt met de huid of ogen, dient u deze onmiddellijk met een ruime hoeveelheid water af of uit te spoelen. Zorg dat u bij het rijden in gebieden waar zout in de waterleiding zit, altijd een hoeveelheid vers (regen of gedestilleerd) water bij u hebt. Het bijvullen met zout water kan ernstige motorschade tot gevolg hebben. Het gebruik van antivries die niet is goedgekeurd, beïnvloedt het motorkoelsysteem en dus ook de duurzaamheid van de motor nadelig. Antivries beschadigt de lak. Leg bij morsen onmiddellijk een absorberende doek op de plek en maak de plek schoon met een mengsel van voertuigshampoo en water. Vul bij tot aan het merkteken voor het hoogste peil, dat zich boven COLD FILL RANGE aan de zijkant van het expansiereservoir bevindt. U mag alleen een mengsel van 50% water en 50% Castrol SF-antivries gebruiken. Het soortelijk gewicht van een oplossing met 50% antivries bij 20 C (68 F) bedraagt 1,068 en deze oplossing beschermt tegen vorst tot 40 C ( 40 F). 196

197 Vloeistofpeilcontroles Antivries bevat belangrijke anticorrosiemiddelen. Het antivriesgehalte van de koelvloeistof moet het hele jaar door op 50% ± 5% worden gehouden (niet alleen onder koude weersomstandigheden). Om te waarborgen dat de anticorrosiewerking van de koelvloeistof behouden blijft, dient u het antivriesgehalte één keer per jaar te controleren en de vloeistof om de tien jaar helemaal te verversen, ongeacht de gereden afstand. Als u dit nalaat, kunnen de radiateur en de motoronderdelen corroderen. Opmerking: in een noodsituatie en alleen als er geen goedgekeurde antivries beschikbaar is vult u het koelsysteem bij met schoon water, maar houd er rekening mee dat de vorstbescherming aanzienlijk kleiner is. U mag niet bijvullen of verversen met conventionele antivriessoorten. Vraag bij twijfel advies aan een deskundige monteur. Zorg dat u de dop na het bijvullen helemaal vastdraait door de dop zo ver te verdraaien dat u de rateldop hoort klikken. DE REMVLOEISTOF CONTROLEREN Remvloeistof is uitermate giftig. Bewaar de blikken/flessen afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat iemand de vloeistof per ongeluk heeft ingeslikt, dient u onmiddellijk een arts te raadplegen. Als de vloeistof in contact komt met de huid of ogen, dient u deze onmiddellijk met een ruime hoeveelheid water af of uit te spoelen. Wees voorzichtig dat u de vloeistof niet op een hete motor morst, aangezien er brand kan ontstaan. Rijd niet met het voertuig terwijl het vloeistofpeil onder het MIN-merkteken staat. Roep onmiddellijk deskundige hulp in als de slag van het rempedaal ongewoon lang is of er een aanzienlijke hoeveelheid remvloeistof is verbruikt. Het rijden onder dergelijke omstandigheden kan langere remafstanden of zelfs het volledig uitvallen van de remmen tot gevolg hebben. Als de vloeistofhoeveelheid in het remreservoir onder het aanbevolen peil daalt, gaat er in de instrumentengroep een rood waarschuwingslampje branden. Opmerking: als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden, dient u het voertuig zodra u dit veilig kunt doen tot stilstand te brengen door voorzichtig het rempedaal in te trappen. Controleer het vloeistofpeil en vul de vloeistof zo nodig bij. Zet het voertuig op een vlakke ondergrond en controleer het vloeistofpeil minstens één keer per week (bij hogere kilometerstanden of onder zware bedrijfsomstandigheden vaker). 197

198 Vloeistofpeilcontroles Om het remvloeistofpeil te controleren moet u de afdekking rechts of links onder de motorkap verwijderen, afhankelijk van de positie van het stuur: links bij voertuigen met het stuur links en rechts bij voertuigen met het stuur rechts. Raadpleeg 183, AFDEKKINGEN ONDER DE MOTORKAP VERWIJDEREN. Controleer het vloeistofpeil via de zijkant van het doorzichtige reservoir, zonder de vuldop te verwijderen. Het remvloeistofpeil dient tussen het MIN- en MAXmerkteken te staan. REMVLOEISTOF BIJVULLEN Remvloeistof beschadigt de lak. Leg bij morsen onmiddellijk een absorberende doek op de plek en maak de plek schoon met een mengsel van voertuigshampoo en water. Gebruik alleen nieuwe vloeistof uit een luchtdicht blik. Vloeistof uit geopende blikken of vloeistof die al eerder uit het systeem is afgetapt, heeft vocht opgenomen. Dit beïnvloedt de prestaties nadelig. U mag deze vloeistof niet gebruiken. 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert, zodat er geen vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir tot het MAX-merkteken bij met remvloeistof Shell DOT4 ESL. Als deze niet beschikbaar is, gebruikt u een synthetische, compatibele DOT4-remvloeistof met een lage viscositeit die voldoet aan de vereisten van ISO 4925, klasse 6 en Land Rover LRES22BF03. U mag alleen vloeistof van dit type en volgens deze norm gebruiken. 4. Plaats de dop en de reservoirafdekking terug. 198

199 Vloeistofpeilcontroles DE STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF CONTROLEREN Stuurbekrachtigingsvloeistof is zeer giftig. Houd flessen/blikken afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat iemand de vloeistof per ongeluk heeft ingeslikt, dient u onmiddellijk een arts te raadplegen. Als de vloeistof in contact komt met de huid of ogen, dient u deze onmiddellijk met een ruime hoeveelheid water af of uit te spoelen. U mag de motor niet starten wanneer het vloeistofpeil onder het MIN-merkteken is gedaald. Dit kan ernstige schade aan de stuurbekrachtigingspomp veroorzaken. Roep onmiddellijk deskundige hulp in wanneer het vloeistofpeil duidelijk gedaald is. Dit kan ernstige schade aan de stuurbekrachtigingspomp veroorzaken. Als het vloeistofverlies langzaam plaatsvindt, mag u het reservoir bijvullen tot het hoogste peilmerkteken, zodat u met het voertuig naar een werkplaats kunt rijden om het te laten inspecteren. Wij raden u echter aan om deskundige hulp in te roepen voordat u met het voertuig gaat rijden. Controleer het peil en vul de vloeistof bij terwijl het voertuig horizontaal staat, de motor is uitgeschakeld en het systeem koud is. Zorg dat u na het uitschakelen van de motor niet aan het stuurwiel draait. U kunt het vloeistofpeil door het doorzichtige reservoir heen zien. Het vloeistofpeil dient tussen het MIN- en MAXmerkteken te staan. STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF BIJVULLEN Stuurbekrachtigingsvloeistof beschadigt de lak. Leg bij morsen onmiddellijk een absorberende doek op de plek en maak de plek schoon met een mengsel van voertuigshampoo en water. U mag het reservoir niet boven het MAXmerkteken vullen. 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert, zodat er geen vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir bij met Texaco Cold Climate PAS-vloeistof totdat het peil tussen het MIN- en het MAX-merkteken staat. 4. Plaats de vuldop terug. 199

200 Vloeistofpeilcontroles DE VLOEISTOF VAN HET DYNAMIC RESPONSE-SYSTEEM CONTROLEREN De vloeistof van het dynamic responsesysteem is zeer giftig. Houd flessen/ blikken afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat iemand de vloeistof per ongeluk heeft ingeslikt, dient u onmiddellijk een arts te raadplegen. Als de vloeistof in contact komt met de huid of ogen, dient u deze onmiddellijk met een ruime hoeveelheid water af of uit te spoelen. U mag de motor niet starten wanneer het vloeistofpeil onder het MIN-merkteken is gedaald. Hierdoor kan het dynamic response-systeem ernstig beschadigd raken. Roep onmiddellijk deskundige hulp in wanneer het vloeistofpeil duidelijk gedaald is. Als het vloeistofverlies langzaam plaatsvindt, mag u het reservoir bijvullen tot het hoogste peilmerkteken, zodat u met het voertuig naar een werkplaats kunt rijden om het te laten inspecteren. Wij raden u echter aan om deskundige hulp in te roepen voordat u met het voertuig gaat rijden. U mag het voertuig niet naar een garage rijden wanneer de kans bestaat dat er gelekte vloeistof met een heet oppervlak, zoals de uitlaat, in contact kan komen. Controleer het peil en vul de vloeistof bij terwijl de motor is uitgeschakeld en het systeem koud is. Controleer het vloeistofpeil via de zijkant van het doorzichtige reservoir, zonder de vuldop te verwijderen. Het vloeistofpeil dient tussen het MIN- en MAXmerkteken te staan. DE VLOEISTOF BIJVULLEN De vloeistof van het dynamic responsesysteem beschadigt de lak. Leg bij morsen onmiddellijk een absorberende doek op de plek en maak de plek schoon met een mengsel van voertuigshampoo en water. U mag het reservoir niet boven het MAXmerkteken vullen. 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert, zodat er geen vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir bij met Texaco Cold Climate PAS-vloeistof totdat het peil tussen het MIN- en het MAX-merkteken staat. 4. Plaats de vuldop terug. 200

201 Vloeistofpeilcontroles DE RUITENSPROEIERVLOEISTOF CONTROLEREN Sommige ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar, vooral wanneer ze in hoge of onderverdunde concentratie met vonken in aanraking komen. Laat de ruitensproeiervloeistof niet in contact komen met open vuur of ontstekingsbronnen. Als u het voertuig bij temperaturen onder 4 C (40 F) gebruikt, dient u een ruitensproeiervloeistof met vorstbescherming te gebruiken. Als u bij koud weer geen ruitensproeiervloeistof met vorstbescherming gebruikt, kan het zicht verslechteren en is het risico op een botsing hoger. Gebruik in het ruitensproeiervloeistofreservoir geen mengsel van antivries of azijn met water. Antivries beschadigt de lak, terwijl azijn de ruitensproeierpomp kan beschadigen. Als gevolg van het morsen van ruitensproeiervloeistof kunnen de carrosseriepanelen verkleuren. Zorg dat u geen vloeistof morst, vooral als u de vloeistof onverdund of met een hoge concentratie gebruikt. Mocht u toch wat morsen, dan dient u de plek onmiddellijk met water te wassen. RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJVULLEN Het ruitensproeiervloeistofreservoir levert zowel vloeistof aan de sproeiers van de voor- en achterruit als aan de koplampsproeiers. Controleer het vloeistofpeil in het reservoir minstens elke week en vul het zo nodig bij. Vul het altijd bij met ruitensproeiervloeistof om bevriezing te voorkomen. Schakel de ruitensproeiers regelmatig in om te controleren of de sproeimonden zowel open als goed gericht zijn. 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert, zodat er geen vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir bij totdat u de vloeistof in de vulnek kunt zien. 4. Plaats de vuldop terug. 201

202 Technische specificaties Technische specificaties MOTORSPECIFICATIES V6-dieselmotor SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN Zelfaanzuigende V8-benzinemotor V8-benzinemotor met supercharger Inhoud 2993 cm³ 5000 cm³ 5000 cm³ Ontstekingsvolgorde Boring 84,0mm 92,5mm 92,5mm Slag 90,0mm 93,0mm 93,0mm Aantal cilinders Compressieverhouding 16:1 11,5:1 9,5:1 Onderdeel Variant Specificatie Motorolie Voertuigen met een V6-dieselmotor SAE 5W 30 die voldoet aan specificatie WSS M2C934 B. Als deze niet beschikbaar is, mag u olie gebruiken die voldoet aan specificatie ACEA:C2. Voertuigen met een V8-benzinemotor Alleen SAE 5W 20 die voldoet aan specificatie WSS M2C925 A. Transmissieolie Zes versnellingen Shell ATF M Acht versnellingen Shell ATF L12108 Olie in de tussenbak Alle modelvarianten Shell TF 0753 Olie in het voordifferentieel Alle modelvarianten Castrol SAF XO Olie in het achterdifferentieel Zonder vergrendeling Castrol SAF XO Olie in het achterdifferentieel Elektronische Castrol SAF Carbon Mod Plus vergrendeling Stuurbekrachtigingsvloeistof Alle modelvarianten Texaco Cold Climate PAS-vloeistof Vloeistof van het dynamic Alle modelvarianten Texaco Cold Climate PAS-vloeistof response-systeem Remvloeistof Alle modelvarianten Shell DOT4 ESL. Als deze niet beschikbaar is, mag u een synthetische, compatibele DOT4- remvloeistof met een lage viscositeit gebruiken die voldoet aan de vereisten van ISO 4925, klasse 6 en Land Rover LRES22BF03. Ruitensproeiervloeistof Alle modelvarianten Ruitensproeiervloeistof met vorstbescherming Koelvloeistof Alle modelvarianten 50% Castrol SF-antivries en 50% water 202

203 Technische specificaties INHOUDEN Onderdeel Variant Inhoud Brandstoftank (bruikbaar) Dieselmotoren 84 liter (18,4 gallon) Benzinemotoren 88 liter (19,3 gallon) Motorolie bijvullen en filter vervangen Dieselmotoren 5,9 liter (10,4 pint) Benzinemotoren 8,0 liter (14,0 pint) Automatische transmissie Alle modelvarianten Onderhoudsvrij Tussenbak Alle modelvarianten 1,5 liter (2,64 pint) Voordifferentieel bijvullen tijdens onderhoud Alle modelvarianten 0,56 liter (1,0 pint) Achterdifferentieel bijvullen tijdens onderhoud Zonder vergrendeling 1,18 liter (2,08 pint) Achterdifferentieel bijvullen tijdens onderhoud Elektronische vergrendeling 1,72 liter (3,03 pint) Ruitensproeiervloeistofreservoir Alle modelvarianten 5,6 liter (9,8 pint) Koelsysteem (verversen) Dieselmotoren 11,5 liter (20,2 pint) Zelfaanzuigende benzinemotor 10,8 liter (19 pint) Benzinemotor met supercharger 14,1 liter (24,8 pint) De vermelde inhouden zijn schattingen en dienen slechts als richtlijn. U dient alle oliepeilen te controleren met de peilstok, de peilpluggen of het bestuurderinformatiesysteem of door de olie af te tappen en bij te vullen, zoals van toepassing is. 203

204 Technische specificaties GEWICHTEN Variant Voertuigen met een dieselmotor Voertuigen met een zelfaanzuigende benzinemotor Voertuigen met een benzinemotor met supercharger Voertuiggewicht vanaf 2535 kg 5589 lb 2489 kg 5487 lb 2590 kg 5710 lb Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (MTT) ¹ 3175 kg 7000 lb 3070 kg 6768 lb 3125 kg 6889 lb Brutogewicht ² 6675 kg lb 6570 kg lb 6625 kg lb ¹ Het maximaal toelaatbare gewicht van het voertuig, inclusief passagiers en lading. ² Het maximaal toelaatbare gewicht van het voertuig en de geremde aanhanger, inclusief de respectievelijke ladingen ervan. Variant Voertuigen met een dieselmotor Voertuigen met een benzinemotor Maximale voorasbelasting ¹ 1540 kg 3395 lb 1470 kg 3241 lb Maximale achterasbelasting ¹ 1710 kg 3770 lb 1710 kg 3770 lb Maximale imperiaalbelasting ² 75 kg 165 lb 75 kg 165 lb ¹ De maximale voor- en achterasbelasting kunnen niet tegelijkertijd worden bereikt, aangezien hiermee het MTT wordt overschreden. ² In deze waarde is het gewicht van de imperiaal opgenomen. 204

205 Technische specificaties AFMETINGEN Onderdeel Omschrijving mm (inch) Graden A Breedte met uitgeklapte spiegels 2158 (85,0) B Totaalhoogte: Instaphoogte 1739 (68,5) Standaardhoogte 1789 (70,4) Hoogte voor terreinrijden 1844 (72,6) C Naderingshoek 34 (bij EEG-rijklaargewicht en hoogte voor terreinrijden) D Verkeersdrempelhoek 130 (bij EEG-rijklaargewicht en hoogte voor terreinrijden) E Wielbasis 2745 (108,0) F Totaallengte 4783 (188,3) G Wielspoor voor 1605 (63,2) H Wielspoor achter 1612 (63,5) Vertrekhoek zonder trekhaak (bij EEG-rijklaargewicht inclusief reservewiel van normale grootte en hoogte voor terreinrijden) 29 Vertrekhoek met vaste trekhaak (bij EEG-rijklaargewicht): Standaardhoogte 15,1 Hoogte voor terreinrijden 17,8 Doorwaaddiepte: Standaardhoogte 600 (23,6) Hoogte voor terreinrijden 700 (28) Minimale bodemspeling: Standaardhoogte 172 (6,8) Hoogte voor terreinrijden 227 (8,9) Draaicirkel (stoeprand tot stoeprand) 11,9 m (39,04 ft) 205

206 Technische specificaties SPECIFICATIES VAN DE GLOEILAMPJES Zorg voordat u een gloeilampje probeert te vervangen eerst dat zowel het betreffende lampje als het contact zijn uitgeschakeld. Als er stroom op het circuit staat kan zich kortsluiting voordoen, waardoor het elektrische systeem van het voertuig beschadigd kan raken. Lampje Specificatie Vermogen (Watt) Halogeenkoplamp (gedimde koplamp en grootlicht) H7 55 Xenonkoplamp (gedimde koplamp en grootlicht) D3S 35 Bochtlichten H8 35 Richtingaanwijzers voor PY24W 24 Voormistlichten H11 55 Zijrichtingaanwijzers WY5W 5 Achteruitrijlichten P21W 21 Achtermistlichten P21W 21 Kentekenplaatverlichting W5W 5 Uitstaplichten W5W 5 Binnenverlichting W5W 5 206

207 Technische specificaties VELG- EN BANDMATEN (alleen Saoedi-Arabië en China) GEGEVENS VAN DE WIELUITLIJNING (China) ALS ACCESSOIRE GEMONTEERDE VELGEN EN BANDEN Velgafmetingen Bandenmaat 5,5J x 19 T175/80 R19 M (ruimtebesparend reservewiel) 8J x /50 R19 Y (duurzaam reservewiel) Belastingsindex J x /50 R19 Y 107 9J x /50 R19 V 107 (alleen Saoedi-Arabië) 9,5J x /40 R20 Y 106 Opmerking: gebruik het diagram hierboven om informatie over de als accessoire gemonteerde velgen en banden in te vullen. 1. Spanning van de voorbanden 2. Spanning van de achterbanden 3. Informatie over velgen en banden (maat, snelheidswaarde enz.) Neem contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur voordat u velgen en banden als accessoire monteert. Voertuigen met een benzinemotor met supercharger of een dieselmotor met CVD (continue variabele demping) Wieluitlijning voor +0,15 ± 0,2 Wieluitlijning achter 0,19 ± 0,14 Wielvlucht linksvoor 0,63 ± 0,75 Wielvlucht rechtsvoor 0,75 ± 0,75 Wielvlucht linksachter 1,0 ± 0,75 Wielvlucht rechtsachter 1,0 ± 0,75 Naspoor linksvoor 3,96 ± 0,75 Naspoor rechtsvoor 4,07 ± 0,75 Voertuigen met een zelfaanzuigende benzinemotor of een dieselmotor zonder CVD Wieluitlijning voor +0,10 ± 0,2 Wieluitlijning achter 0,19 ± 0,14 Wielvlucht linksvoor 0,63 ± 0,75 Wielvlucht rechtsvoor 0,38 ± 0,75 Wielvlucht linksachter 0,5 ± 0,75 Wielvlucht rechtsachter 1,0 ± 0,75 Naspoor linksvoor 3,96 ± 0,75 Naspoor rechtsvoor 4,07 ± 0,75 REMPEDAALSLAG (China) De slag van het rempedaal wordt in de fabriek ingesteld en is niet verstelbaar. 207

208 Technische specificaties LOCATIES VAN DE ZENDERS VOOR DE SMART-SLEUTEL 1. Zender voorin de passagiersruimte 2. Regelmodule voor starten zonder sleutel 3. Zenders in de voorportierkrukken aan de buitenkant 4. Zenders in de achterportierkrukken aan de buitenkant 5. Zender in de hemelbekleding van de passagiersruimte 6. Zender aan de binnenkant van de kofferruimte 7. Zender aan de buitenkant van de kofferruimte 8. Zender links in de kofferruimte Personen met een geïmplanteerd medisch apparaat moeten zorgen dat ze dit apparaat op een afstand van minstens 22 cm (8,7 inch) van een in het voertuig gemonteerde zender houden. Hiermee wordt vermeden dat het systeem en het apparaat elkaar kunnen storen. 208

209 Voertuigaccu Voertuigaccu WAARSCHUWINGSSYMBOLEN OP DE ACCU Zorg dat er geen open vuur of andere ontstekingsbronnen in de buurt van de accu komen, aangezien er explosieve gassen uit de accu kunnen komen. Zorg dat u tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de buurt van de accu of het hanteren van de accu een geschikte veiligheidsbril draagt om de ogen te beschermen tegen zuurspetters. Om het risico op letsel te verkleinen mag u geen kinderen in de buurt van de accu toelaten. Houd er rekening mee dat er explosieve gassen uit de accu kunnen komen. De accu bevat zuur, dat uitermate corrosief en giftig is. Raadpleeg het instructieboekje voor informatie voordat u de accu hanteert. VERZORGING VAN DE ACCU Zorg dat u geen accu-elektrolyt (vloeistof) op uw huid of in uw ogen krijgt. Het is zowel corrosief als giftig en het resulterende letsel kan zeer ernstig zijn. Mocht er toch elektrolyt op uw huid of in uw ogen komen, dan dient u de betreffende plek onmiddellijk met schoon, koud water af of uit te spoelen. Raadpleeg onmiddellijk een arts. Als er accu-elektrolyt op uw huid en/of kleding komt, dient u de betreffende kleding uit te doen en de huid met grote hoeveelheden water af te spoelen. Raadpleeg onmiddellijk een arts. Als er accu-elektrolyt in uw ogen komt, dient u ze met een ruime hoeveelheid schoon, koud water uit te spoelen. Raadpleeg onmiddellijk een arts en blijf uw ogen met water uitspoelen. Als het wordt ingenomen, kan accuelektrolyt dodelijk zijn. Raadpleeg na het inslikken van elektrolyt onmiddellijk een arts. U mag apparatuur van 12 V niet direct op de accupolen aansluiten. Als u dit toch doet, kan er een vonk ontstaan, wat een explosie tot gevolg kan hebben. Wanneer de accu op het voertuig is aangesloten, dienen de accuvuldoppen en de ontluchtingsleiding altijd op hun plaats te zitten. Zorg dat de ontluchtingsleiding niet verstopt is en er geen kinken in zitten. Als u dit nalaat, kan er druk in de accu worden opgebouwd, waardoor er een explosie kan plaatsvinden. Stel de accu niet bloot aan open vuur of een vonk, aangezien de accu een explosief, ontvlambaar gas produceert. U mag bij een bevroren accu nooit hulpstartkabels gebruiken of de accu opladen. Dit kan een explosie tot gevolg hebben. 209

210 Voertuigaccu Verwijder voordat u werkzaamheden aan of in de buurt van de accu gaat uitvoeren eerst alle metalen sieraden en zorg dat metalen gereedschap of voertuigonderdelen niet in contact komen met de accupolen. Metalen voorwerpen kunnen vonken en/of kortsluiting veroorzaken. Dit kan een explosie tot gevolg hebben. Zorg dat de accupolen of -aansluitklemmen niet tegen uw huid aankomen. Ze bevatten lood en loodverbindingen, die giftig zijn. Na het hanteren van de accu dient u uw handen altijd grondig te wassen. Uw voertuig is uitgerust met een accu die weinig onderhoud vergt. In een warm klimaat dient u het elektrolytpeil van de accu en de toestand ervan vaker te controleren. U kunt de accucellen als dat nodig is bijvullen met gedestilleerd water. Draai de zes accuvuldoppen los en berg ze goed op. Controleer of het elektrolytpeil tot aan de plastic peilaanduiding staat. Vul zo nodig met gedestilleerd water bij, maar maak het reservoir nooit te vol. Schroef de zes accuvuldoppen weer in. HULPSTARTKABELS AANSLUITEN Bewegende onderdelen van de motor kunnen ernstig letsel veroorzaken. Wees zeer voorzichtig wanneer u in de buurt van bewegende motoronderdelen werkt. Zorg dat de handrem is aangetrokken of leg geschikte keggen onder de wielen voordat u het defecte voertuig probeert te starten. Zorg dat de parkeerstand is geselecteerd. Draag een geschikte veiligheidsbril tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de buurt van de accu. Probeer het defecte voertuig nooit te starten als het mogelijk is dat het elektrolyt in de accu bevroren is. Bij normaal gebruik stoten accu s explosieve gassen uit, die ernstige ontploffingen en ernstig letsel kunnen veroorzaken. Houd vonken en open vuur uit de buurt van de motorruimte. Zorg dat het goede voertuig en het defecte voertuig elkaar niet raken, behalve door middel van de hulpstartkabels. Zorg dat de hulpaccu of het hulpmiddel voor starten een spanning van 12 V heeft. Koppel de accukabels los voordat u elektrische apparatuur gebruikt. Opmerking: controleer voordat u hulpstartkabels aansluit eerst of de accu-aansluitingen op het defecte voertuig in orde zijn en of alle elektrische apparatuur is uitgeschakeld. 210

211 Voertuigaccu 1. Sluit één uiteinde van de positieve (rode) hulpstartkabel aan op de pluspool van de goede accu. 2. Sluit het andere uiteinde van de positieve hulpstartkabel aan op de pluspool van de defecte accu. 3. Sluit één uiteinde van de negatieve (zwarte) hulpstartkabel aan op de minpool van de goede accu. 4. Sluit het andere uiteinde van de negatieve hulpstartkabel aan op een geschikte massaaansluiting in het defecte voertuig. De massaaansluiting moet zich minstens 0,5 meter (20 inch) uit de buurt van de accu bevinden en zo ver mogelijk uit de buurt van brandstof- of remleidingen. Opmerking: zorg dat geen van de kabels bewegende delen raken en alle vier de aansluitingen goed vast zitten. 5. Start de motor van het goede voertuig en laat deze een paar minuten lang stationair lopen. 6. Start de motor van het defecte voertuig. Opmerking: schakel pas elektrische apparatuur van het defecte voertuig in nadat u de startkabels hebt verwijderd. 7. Laat beide voertuigen een paar minuten lang stationair lopen. 8. Schakel de motor van het goede voertuig uit. 9. Koppel de negatieve (zwarte) hulpstartkabel los van het massapunt in het voertuig dat eerder defect was. 10. Koppel de negatieve (zwarte) hulpstartkabel los van de goede accu. 11. Koppel de positieve (rode) hulpstartkabel los van de accu die eerder defect was. 12. Koppel de positieve (rode) hulpstartkabel los van de goede accu. 211

212 Voertuigaccu EEN HULPMIDDEL VOOR STARTEN AANSLUITEN Als u het voertuig wilt starten met een hulpmiddel voor starten of een hulpaccu, volgt u de onderstaande instructies in de aangegeven volgorde. 1. Sluit de positieve (rode) hulpstartkabel aan op de pluspool van de defecte accu. 2. Sluit de negatieve (zwarte) hulpstartkabel aan op de minpool ( ) van de accu. 3. Start de motor en laat deze stationair lopen. 4. Koppel de negatieve (zwarte) hulpstartkabel los van de accupool van het voertuig. 5. Koppel de positieve (rode) hulpstartkabel los van de accupool van het voertuig. DE ACCU VERWIJDEREN Schakel het contact uit voordat u de aansluitklemmen van de accu loskoppelt. Koppel altijd eerst de minklem los en sluit deze als laatste weer aan. Wees voorzichtig wanneer u de accu uit of in het voertuig tilt. Hij is zwaar en kan bij het tillen en eventueel laten vallen letsel veroorzaken. Bij het tillen of verplaatsen van de accu mag u hem niet kantelen, aangezien het kantelen van de accu onder een hoek van meer dan 45 graden schade kan opleveren en tevens tot gevolg kan hebben dat er elektrolyt lekt. Accu-elektrolyt is uiterst corrosief en giftig. Laat de accu niet op een deel van het voertuig rusten, aangezien er door het gewicht schade kan ontstaan. Laat de motor niet lopen terwijl de accu is losgekoppeld. Als u dit toch doet, kunt u het laadsysteem beschadigen. 1. Zorg dat alle elektrische circuits uitgeschakeld zijn, alle ruiten dicht zitten en het beveiligingssysteem is uitgeschakeld. 2. Haal de Smart-sleutel uit het voertuig en wacht twee minuten, zodat alle systemen helemaal kunnen uitschakelen. 3. Haal de minklem los en til de kabel en klem vrij van de accupool. 4. Haal de plusklem los en til de kabel en klem vrij van de accupool. 5. Maak de accuklem open en til de accu uit het voertuig. 212

213 Voertuigaccu GEVOLGEN VAN HET LOSKOPPELEN Het loskoppelen van de accu kan voor een aantal voertuigsystemen gevolgen hebben, vooral als de accu vóór het loskoppelen onvoldoende is opgeladen. Het alarm kan, afhankelijk van de status ervan, bijvoorbeeld afgaan op het moment dat de accu wordt losgekoppeld. Als het alarm inderdaad afgaat, kunt u het op de gebruikelijke manier met de Smart-sleutel uitschakelen. U zult de ruiten misschien opnieuw moeten kalibreren, zodat zij weer goed werken. DE ACCU OPLADEN Gebruik een acculader van het juiste type en met de juiste specificaties. Het gebruik van een ongeschikte acculader kan de accu beschadigen en zelfs laten exploderen. Laad de accu altijd op in een goed geventileerde ruimte en uit de buurt van open vuur, vonken of andere ontstekingsbronnen. Tijdens het opladen kan de accu een uiterst explosief en ontvlambaar gas produceren. Voordat u met opladen begint, dient u de accu los te koppelen en uit het voertuig te verwijderen. Als u dit nalaat, kan dit schade aan het elektrische systeem van het voertuig veroorzaken. Volg altijd de bij de acculader geleverde instructies op. Als u dit nalaat, kan er ernstige schade aan de accu ontstaan. 1. Koppel de accu los en verwijder hem uit het voertuig. 2. Sluit de acculader aan overeenkomstig de instructies van de acculaderfabrikant. 3. Zodra de accu is opgeladen, schakelt u de stroom naar de acculader uit. 4. Koppel de acculaderkabels los van de accu. 5. Laat de accu een uur lang staan voordat u hem op het voertuig aansluit. Hierdoor kunnen eventuele explosieve gassen ontsnappen en vermindert u het explosiegevaar. DE ACCU VERVANGEN Monteer alleen een accu van het juiste type en met de juiste specificaties. Het monteren van een verkeerde accu kan brand of schade aan het elektrische systeem veroorzaken. Roep bij twijfel over het monteren van een accu deskundige hulp in. U dient lege accu s op de juiste manier als afval te laten verwerken, aangezien ze een aantal schadelijke stoffen bevatten. Vraag uw Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur of de plaatselijke autoriteiten om advies over afvalverwerking. Zorg wanneer u de accu opnieuw monteert dat metalen gereedschap of voertuigonderdelen niet in contact komen met de accupolen. Metalen voorwerpen kunnen vonken of kortsluiting veroorzaken. Dit kan een explosie tot gevolg hebben. Zorg dat de polen en klemmen van de accu schoon zijn en van een laagje vaseline zijn voorzien wanneer u de accu in het voertuig monteert. Dit zorgt voor goed elektrisch contact en helpt bij de corrosiepreventie. Volg altijd de instructies van de accufabrikant op. Als u dit nalaat, kan dit schade aan het voertuig en/of het elektrische systeem veroorzaken. Een nieuwe accu behoort met plastic doppen op de accupolen geleverd te worden. Laat de doppen bij het monteren op hun plaats zitten en verwijder ze één voor één om de accukabels aan te sluiten. Het opnieuw monteren is precies hetzelfde als het verwijderen, maar dan in omgekeerde volgorde. Roep bij twijfel over het monteren van een accu deskundige hulp in voordat u de accu probeert te monteren. 213

214 Banden Banden BANDVERZORGING Rijd niet met het voertuig wanneer een van de banden is beschadigd, overmatig versleten of niet goed opgeblazen. Zorg dat de banden niet worden vervuild met voertuigvloeistoffen, omdat deze vloeistoffen schade aan de banden kunnen veroorzaken. Laat de wielen niet spinnen. De vrijgekomen krachten kunnen de constructie van de band beschadigen, waardoor de band defect kan raken. Als wielspin door verlies van grip onvermijdelijk is (bijvoorbeeld in diepe sneeuw), mag u niet sneller rijden dan 50 km/h (30 mijl/h). Opmerking: nadat u met het voertuig hebt terreingereden, dient u te controleren of de banden nog in orde zijn. Zodra u met het voertuig weer op een normaal, hard wegdek rijdt, brengt u het tot stilstand en controleert u of de banden beschadigd zijn. U dient alle banden van het voertuig (inclusief de reserveband) regelmatig op beschadigingen, slijtage en vervorming te controleren. Als u erover twijfelt of een band nog in orde is, dient u hem onmiddellijk te laten controleren bij een bandenreparatiebedrijf of uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur. BANDENSPANNINGEN Rijd nooit met uw voertuig als de bandenspanningen niet correct zijn. Controleer de bandenspanningen wanneer de banden koud zijn en het voertuig ten minste drie uur lang stil heeft gestaan. Als een warme band een lagere bandenspanning dan de voorgeschreven bandenspanning voor koude banden heeft, is de bandenspanning in werkelijkheid gevaarlijk laag. Als het voertuig in de felle zon heeft gestaan of gebruikt is bij hoge omgevingstemperaturen, mag u de bandenspanningen niet verlagen. Zet het voertuig in de schaduw en laat de banden afkoelen voordat u de spanningen opnieuw controleert. 214

215 Banden DE BANDENSPANNINGEN CONTROLEREN De aanbevolen bandenspanningen staan vermeld op een sticker op de dorpel van het bestuurdersportier. A. Positie van de bandeninformatiesticker bij een voertuig met het stuur links B. Positie van de bandeninformatiesticker bij een voertuig met het stuur rechts U dient de bandenspanningen regelmatig te controleren met een nauwkeurige spanningsmeter wanneer de banden koud zijn. U dient de bandenspanningen aan de hand van de volgende procedure te controleren en aan te passen: 1. Verwijder het ventieldopje. 2. Zet een bandenspanningsmeter/opblaasmond stevig op het ventiel. 3. Lees de bandenspanning af op de meter en voeg zo nodig lucht toe. 4. Nadat u de band hebt opgeblazen, verwijdert u de meter en zet u hem nogmaals op de band, voordat u de spanning afleest. Als u dit nalaat, krijgt u mogelijk een onnauwkeurige aflezing. 5. Bij een te hoge bandenspanning verwijdert u de meter en laat u lucht uit de band ontsnappen door het midden van het ventiel in te drukken. Zet de meter weer op het ventiel en controleer de spanning. 6. Herhaal de procedure door lucht bij te vullen of te laten ontsnappen, totdat de band de juiste spanning heeft. 7. Breng het ventieldopje weer aan. BANDVENTIELEN Schroef de ventieldopjes altijd stevig op de bandventielen om te zorgen dat er geen water of vuil kan binnendringen. Controleer de ventielen op lekkage terwijl u de bandenspanningen controleert. LEKKE BANDEN Ga niet rijden als het voertuig een lekke band heeft. Ook als de lekke band nog niet volledig is leeggelopen, is deze niet meer veilig. Hij kan dan plotseling alle spanning verliezen. 215

216 Banden VERVANGINGSBANDEN Monteer altijd vervangingsbanden van hetzelfde type en zo mogelijk van hetzelfde merk en met hetzelfde profiel. Als het gebruik van banden die niet door Land Rover zijn aanbevolen onvermijdelijk is, dient u de instructies van de bandenfabrikant eerst te lezen en u eraan te houden. Het verdient aanbeveling om de banden als een complete voertuigset te vervangen. Als dit niet mogelijk is, vervangt u de banden per asset (voor of achter). Na het vervangen moeten de banden altijd opnieuw worden uitgebalanceerd en moet de wieluitlijning worden gecontroleerd. Op de bandeninformatiesticker staat de juiste bandenspecificatie voor uw voertuig. Raadpleeg 215, DE BANDENSPANNINGEN CONTROLEREN. PLATTE PLEKKEN VERMIJDEN U kunt de vorming van platte plekken minimaliseren door de bandenspanningen voor de duur van de periode dat het voertuig wordt gestald te verhogen naar de maximale waarde aangegeven op de zijkant van de band. Voordat u weer met het voertuig gaat rijden, moet u de bandenspanningen weer aanpassen tot de waarde voor rijden op de weg. VERSLECHTERING VAN DE BANDEN De kwaliteit van banden verslechtert na verloop van tijd door de inwerking van ultraviolette straling, hoge temperaturen, zware belasting en andere milieufactoren. Wij raden u aan om de banden ten minste elke zes jaar te vervangen, maar mogelijk is vervanging al eerder vereist. WINTERBANDEN De aanduiding M+S (modder en sneeuw) op de wang van de band geeft aan dat het een vierseizoenenband is die het hele jaar kan worden gebruikt, ook bij lage temperaturen, sneeuw en ijs. Dit symbool geeft aan dat het speciale winterbanden betreft, die kunnen worden gemonteerd als optimale tractie in de winter vereist is of als het voertuig onder extremere winterse omstandigheden wordt gebruikt. Let wel dat een speciale winterband vaak een lagere snelheidswaarde heeft dan de banden van de originele uitrusting. Houd u daarom aan de snelheidsbeperking voor de band. De bandenspanningen op de bandeninformatiesticker zijn voor gebruik onder alle omstandigheden voor de banden van de originele uitrusting. Als er een band met een beperkte snelheidswaarde is gemonteerd, zijn de aanbevolen bandenspanningen alleen geschikt voor gebruik bij snelheden van minder dan 160 km/h (100 mijl/h). Voor een optimale tractie moet u minimaal 160 kilometer (100 mijl) met de banden op een droge weg rijden voordat u ermee op sneeuw of ijs rijdt. De aanbevolen winterbanden staan in de volgende tabel: Goedgekeurde winterbanden Velgen van 19 inch 255/50 R19 107H Dunlop Winter Sport M3 Velgen van 20 inch 275/40 R20 106V Continental Cross Contact Winter 216

217 Banden SNEEUWKETTINGEN GEBRUIKEN U mag voorzieningen voor het vergroten van de tractie alleen bij zware sneeuwval op een hard wegdek gebruiken. Bij het gebruik van voorzieningen voor het vergroten van de tractie moet u de dynamic stability control (DSC) uitschakelen. Als u voorzieningen voor het vergroten van de tractie hebt aangebracht, mag u nooit sneller rijden dan 50 km/h (30 mijl/h). Breng nooit voorzieningen voor het vergroten van de tractie op een ruimtebesparend reservewiel aan. Bij zware sneeuwval op een hard wegdek kunt u door Land Rover goedgekeurde voorzieningen gebruiken om de tractie te vergroten. U mag ze niet voor terreinrijden gebruiken. Mocht u voorzieningen voor het vergroten van de tractie moeten aanbrengen, dan dient u de onderstaande punten in acht te nemen: U mag geen voorzieningen voor het vergroten van de tractie aanbrengen op de achterwielen. U mag enkelzijdige Spike-spyder - voorzieningen of sneeuwkettingen aanbrengen op de voorwielen van een voertuig voorzien van velgen met een diameter van 18, 19 of 20 inch. De gemonteerde velgen en banden moeten voldoen aan de specificaties van de originele uitrusting. Op het voertuig mag u alleen voorzieningen gebruiken die door Land Rover zijn goedgekeurd. Alleen de door Land Rover goedgekeurde voorzieningen zijn getest om te waarborgen dat ze het voertuig niet kunnen beschadigen. Neem voor meer informatie contact op met uw Land Rover dealerbedrijf/ erkende reparateur. U dient de instructies van de fabrikant van de voorzieningen voor het vergroten van de tractie altijd te lezen, te begrijpen en op te volgen. Let vooral op de instructies over de maximumsnelheid en het aanbrengen van de voorzieningen. Voorkom schade aan de banden/het voertuig door de voorzieningen te verwijderen zodra de omstandigheden dit toelaten. VERKLARING IN VERBAND MET DE BANDEN (alleen India) Alle geïmporteerde banden voldoen aan de vereisten van het Bureau of Indian Standards (BIS) en voldoen aan de vereisten van de Central Motor Vehicle Rules (CMVR) De banden zijn identiek aan de banden die als Original Equipment (OE) voor Land Rovers zijn geleverd en die volledig zijn goedgekeurd voor de Indiase markt. 217

218 Zekeringen Zekeringen LOCATIES VAN DE ZEKERINGKASTEN 1. Zekeringkast in de motorruimte 2. Zekeringkast in de passagiersruimte Om toegang te verkrijgen tot de zekeringkast in de passagiersruimte doet u het handschoenenkastje open en knijpt u de bovenkant van de steunen in, waarna u het handschoenenkastje in de beenruimte laat zakken. Op een sticker aan de achterkant van het handschoenenkastje staan de circuits die worden beveiligd en de locaties van de zekeringen. De nummers en locaties van de zekeringen in de motorruimte staan vermeld aan de binnenkant van het deksel van de zekeringkast. EEN ZEKERING VERVANGEN Breng door Land Rover goedgekeurde vervangingszekeringen met dezelfde waarde en van hetzelfde type aan, of zekeringen die aan de specificatie voldoen. Het gebruik van een verkeerde zekering kan schade aan het elektrische systeem van het voertuig veroorzaken en brand tot gevolg hebben. Als de vervangingszekering na het aanbrengen doorslaat, dient u het systeem door uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur te laten controleren. Opmerking: Land Rover raadt u aan om de relais alleen door deskundige personen te laten vervangen. Schakel altijd het contact en tevens het betreffende elektrische circuit uit voordat u een zekering vervangt. 218

219 Zekeringen ZEKERINGKAST IN DE MOTORRUIMTE Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Beveiligde circuits 1 25 Wit Brandstofpomp 2 5 Geelbruin Benzinemotor: EMS (MAGF, oliesensor) Dieselmotor: op brandstof werkende hulpverwarming 3 5 Geelbruin ECU: luchtvering 4 25 Wit EMS (ECM, relais van de brandstofpompregeling) 5 15 Blauw EMS 6 15 Blauw Benzinemotor: EMS (bobines) Dieselmotor: EMS (sensors, relais van de gloeibougieregeling) 7 15 Blauw Adaptieve rijhoogte, adaptieve cruise control 8 25 Wit Stoelverwarmingen achterin 9 15 Blauw Dynamic response-systeem Rood Benzinemotor: EMS (gasklepmotor) Dieselmotor: EMS Blauw Benzinemotor: EMS (lambdasensors) Dieselmotor: aircocompressorkoppeling Rood Verwarmde sproeimonden Blauw EMS Blauw Benzinemotor: EMS (lambdasensors) Wit POT (elektrische achterklep) Blauw Achterruitwisser Rood Dieselmotor: EMS (MAF, EGR) Groen Koplampsproeiers Geelbruin Dynamo 21 5 Geelbruin Dynamic stability control (DSC), antiblokkeersysteem (ABS) Wit Traction control Wit Stoelverwarming voorin Blauw Claxon Geel ECU: luchtvering 27 5 Geelbruin Motorregelmodule (ECM) 219

220 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte Zekeringkleur Beveiligde circuits (ampère) 1 5 Geelbruin Radiofrequentie-ontvanger, bewakingssysteem van de bandenspanningen Blauw Voormistlichten 4 5 Geelbruin Automatisch dimmende binnenspiegel 5 5 Geelbruin Dynamic stability control (DSC), antiblokkeersysteem (ABS), stuuruitslagsensor 6 5 Geelbruin Adaptieve cruise control (ACC) Geelbruin Elektronische handrem (EPB) 10 5 Geelbruin ECU: luchtvering Rood Achteruitrijlichten van de aanhanger 12 5 Geelbruin Achteruitrijlichten Geelbruin Remlichten, remschakelaar Groen Achterruitverwarming Rood Koelkast in het opbergvak 17 5 Geelbruin Instappen/starten zonder sleutel, centrale portiervergrendeling Geelbruin Motorregelmodule (ECM) Rood Stuurwielverwarming Rood Bedieningselementen op de middenconsole (tussenbak, HDC, DSC), koplamphoogte-instelling, smogsensor 22 5 Geelbruin Automatische transmissie, tussenbak, achterdifferentieel Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Beveiligde circuits Geel V8-benzinemotor met supercharger: waterpomp van de tussenkoeler Dieselmotor: hulpverwarming Groen Voorruitwissers Rood ECU: automatische transmissie ZEKERINGKAST IN DE PASSAGIERSRUIMTE 220

221 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Beveiligde circuits 23 5 Geelbruin Koplamphoogte-instelling Rood Stadslichten en achterlichten rechts Rood Stadslichten en achterlichten links Rood Richtingaanwijzers van de aanhanger Wit Passagiersportierruit, centrale portiervergrendeling 31 5 Geelbruin Regensensor, achteruitkijkcamera Wit Bestuurdersportierruit, buitenspiegels, centrale portiervergrendeling Rood Elektrische brandstofklepactuator Geelbruin Noodstroomsirene Geel Instappen zonder sleutel, centrale portiervergrendeling Blauw Voorruitsproeiers Wit Ruit linksachter, centrale portiervergrendeling 40 5 Geelbruin Stoelgeheugen, klok, schakelaargroep van het bestuurdersportier (buitenspiegels, ruiten) 41 5 Geelbruin Versterker Groen Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel Blauw Achterruitsproeier Wit Ruit rechtsachter, centrale portiervergrendeling Groen Elektrisch verstelbare passagiersstoel Geel Zonnedak Blauw Aansluitpunt voor de aanhanger (accuvoeding) 49 5 Geelbruin Adaptieve bochtverlichting (rechts) 50 5 Geelbruin Adaptieve bochtverlichting (links) 51 5 Geelbruin Bedieningselementen op het stuurwiel Geel Aansteker Blauw Aansluitpunt voor de aanhanger (contactvoeding) Geel Accessoirestekkerdozen midden en achterin 221

222 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Beveiligde circuits Rood SRS Rood Binnenverlichting Rood Instrumentengroep, message centre Rood ECU: climate control Blauw Geluidsinstallatie, telefoon, touch screen 65 5 Geelbruin Surround-camerasysteem 66 5 Geelbruin Diagnose-aansluiting Rood Regelmodule van het multimediasysteem achterin 68 5 Geelbruin Regelmodule van het multimediasysteem, radio Blauw IAM, HLDF, cd-speler 222

223 Wielen vervangen Wiele n vervan gen VEILIGHEID BIJ HET VERVANGEN VAN EEN WIEL Voordat u het voertuig omhoog zet of een wiel vervangt, dient u de onderstaande waarschuwingen te lezen en in acht te nemen. Zoek altijd een veilige plek om het voertuig stil te zetten, op ruime afstand van de weg en van langsrijdend verkeer. Zorg dat het voertuig en de krik beide op een stevige, vlakke ondergrond staan. Trek de handrem aan en selecteer de parkeerstand (P). Zorg dat de luchtvering is ingesteld op de hoogte voor terreinrijden. Schakel de alarmknipperlichten in. Zorg dat de voorwielen recht vooruit staan en zet het stuurwiel op het stuurslot. Koppel de eventueel aanwezige aanhanger of caravan los van het voertuig. Zorg dat alle passagiers en dieren zich uit de buurt van het voertuig en de snelweg en op een veilige plaats bevinden. Zet een waarschuwingsdriehoek op een geschikte afstand achter het voertuig, in de richting van het achteropkomende verkeer. Verwijder het reservewiel voordat u het voertuig opkrikt om te voorkomen dat het voertuig uit balans raakt terwijl het staat opgekrikt. Plaats nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en het voertuig. NIEMAND MAG EEN DEEL VAN ZIJN/HAAR LICHAAM ONDER EEN VOERTUIG PLAATSEN DAT DOOR EEN KRIK WORDT ONDERSTEUND. Wees voorzichtig bij het losdraaien van de wielmoeren. De wielmoersleutel kan van de moer afglijden als hij verkeerd is aangebracht en de wielmoeren kunnen plotseling losschieten. Beide onverwachte bewegingen kunnen letsel tot gevolg hebben. Wees bij het optillen van het reservewiel en het verwijderen van de lekke band erg voorzichtig. De wielen zijn zwaar en kunnen bij verkeerd hanteren letsel tot gevolg hebben. 223

224 Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET Opmerking: de locaties en de soorten gereedschap kunnen afwijken van de afbeeldingen. HET RESERVEWIEL LATEN ZAKKEN De gereedschapsset bevindt zich onder een paneel in de vloer van de kofferruimte. Opmerking: kijk goed waar elk gereedschapsonderdeel is opgeborgen, aangezien het belangrijk is dat u het na gebruik weer op de juiste plaats teruglegt. Verwijder het reservewiel voordat u het voertuig opkrikt om te voorkomen dat het voertuig uit balans raakt terwijl het staat opgekrikt. De wielen zijn zwaar en kunnen bij verkeerd hanteren letsel tot gevolg hebben. Wees bij het tillen en manoeuvreren van de wielen uitermate voorzichtig. Zet het reservewiel of het verwijderde wiel altijd met de bevestigingsbout in de juiste positie vast. Verwijder het reservewiel altijd voordat u het voertuig opkrikt. Opmerking: kijk voordat u het reservewiel verwijdert in welke positie het is opgeborgen. Het wiel dat u van het voertuig verwijdert moet op de juiste manier in de reservewielberging worden opgeborgen. 224

225 Wielen vervangen Gebruik geen pneumatisch of elektrisch gereedschap om het reservewiel te laten zakken. Als u dit toch doet, kunt u het mechanisme beschadigen. 1. Open het toegangsluik van het reservewiel in de kofferruimte en neem de krik uit de gereedschapsset. Til de dop op die de moer van de lier voor het laten zakken van het reservewiel afdekt. 2. Zet de wielmoersleutel op de moer van de lier voor het laten zakken van het reservewiel en draai de moer linksom om het reservewiel te laten zakken. 3. Blijf de moer van de lier voor het laten zakken van het reservewiel linksom draaien totdat het wiel op de grond ligt en de kabel slap hangt. Probeer de moer van de lier niet verder dan de fysieke aanslag los te draaien. 4. Houd de kabel vast en kantel de hijsnok totdat u hem door het gat in het wiel heen omhoog kunt steken, zoals in de afbeelding is aangegeven. 225

226 Wielen vervangen DE KEGGEN VOOR DE WIELEN GEBRUIKEN Plaats altijd geschikte keggen tegen de wielen, zodat ze niet kunnen wegrollen. Plaats de keggen tegen beide kanten van het wiel dat diagonaal tegenover het te vervangen wiel staat. Mocht u het voertuig toch op een helling moeten opkrikken, plaats de keggen dan tegen de lage kant van de wielen op de as die niet wordt opgekrikt. De keggen voor de wielen zitten in de gereedschapsset. 1. Verwijder de keggen uit de gereedschapsset en til het ingeklapte deel (A) omhoog om de keg in elkaar te zetten. 2. Zet het steundeel (B) van de keg omhoog, zodat het op zijn plaats wordt vergrendeld. 3. Zet het voertuig op een vlakke ondergrond. U moet beide keggen gebruiken. Plaats ze aan beide kanten van het wiel en duw ze helemaal tegen de band. AFSLUITBARE WIELMOEREN U kunt de afsluitbare wielmoeren alleen verwijderen en aanbrengen met een speciale bij de gereedschapsset geleverde adapter. Opmerking: aan de onderkant van de adapter is een codenummer gestempeld. U dient dit nummer te noteren op de beveiligingskaart die bij het documentatiepakket is geleverd. Mocht u een vervangingsadapter nodig hebben, dan zal men naar dit nummer vragen. U moet de beveiligingskaart op een veilige plek opbergen, maar u mag hem niet in het voertuig bewaren. Losdraaien: 1. Zet de wielmoeradapter om de afsluitbare wielmoer, waarbij u zorgt dat hij goed ingrijpt. 2. Schroef de wielmoer en de adapter los met de wielmoersleutel. Opmerking: berg de wielmoeradapter na gebruik in de gereedschapsset op. 226

227 Wielen vervangen KRIKPUNTEN U mag het voertuig alleen bij de aangegeven krikpunten opkrikken, aangezien u anders het voertuig kunt beschadigen. Opmerking: uw voertuig is wellicht uitgerust met een hellingshoekdetector. Schakel de alarmsensors uit om de portieren tijdens het vervangen van het wiel te kunnen vergrendelen en te voorkomen dat het alarm afgaat. Raadpleeg het menu Instellingen auto, 54, INTERACTIEVE BEDIENINGSELEMENTEN. DE KRIK BEDIENEN NIEMAND MAG EEN DEEL VAN ZIJN/HAAR LICHAAM ONDER EEN VOERTUIG PLAATSEN DAT DOOR EEN KRIK WORDT ONDERSTEUND. GA NOOIT ONDER EEN VOERTUIG LIGGEN DAT DOOR EEN KRIK WORDT ONDERSTEUND. 1. Zet de krik onder het aanbevolen krikpunt. 2. Bevestig de krikhendel aan de krik met het hulpstuk. Monteer de wielmoersleutel aan het uiteinde van de krikhendel en draai deze rechtsom om het voertuig omhoog te zetten. 227

228 Wielen vervangen WIELEN VERVANGEN 1. Lees en houd u aan de WAARSCHUWINGEN voordat u een wiel vervangt. Raadpleeg 223, VEILIGHEID BIJ HET VERVANGEN VAN EEN WIEL. 2. Draai voordat u het voertuig opkrikt de wielmoeren met de wielmoersleutel een halve slag linksom om ze los te zetten. 3. Zet de krik onder het betreffende krikpunt, onder het chassis. 4. Draai de krikhendel rechtsom om de krikkop omhoog te zetten, totdat hij in het krikpunt valt. Zorg dat de bodem van de krik het wegdek volledig raakt. 5. Zet het voertuig langzaam en geleidelijk met de krik omhoog. Vermijd snelle, onregelmatige bewegingen, aangezien het voertuig/de krik hierdoor onstabiel kan worden. 6. Verwijder de wielmoeren helemaal en leg ze ergens bij elkaar waar ze niet kunnen wegrollen. 7. Verwijder het wiel en leg het aan de kant. Leg het wiel niet op het buitenvlak neer, aangezien de afwerking beschadigd kan worden. 8. Monteer het reservewiel op de naaf. 9. Draai de wielmoeren weer op het wiel en draai ze lichtjes aan. Zorg dat het wiel de naaf gelijkmatig raakt. 10. Zorg dat er onder het voertuig geen obstakels in de weg zitten en zet het voertuig langzaam en soepel omlaag. 11. Draai de wielmoeren helemaal vast terwijl alle wielen op de grond staan en de krik verwijderd is. U dient de wielmoeren in de juiste volgorde vast te draaien met een aanhaalmoment van 133 Nm (98 lbf.ft). Raadpleeg de afbeelding. Opmerking: als u de wielmoeren na het vervangen van een wiel niet met het vereiste aanhaalmoment kunt vastdraaien, dient u dit daarna zo snel mogelijk te laten doen. Als u een lichtmetalen reservewiel moet monteren, tikt u de dop met geschikt stomp gereedschap uit het midden van het verwijderde wiel. Druk de dop daarna in het gemonteerde reservewiel, waarbij u alleen handkracht mag gebruiken. Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en pas deze zo nodig aan. BELANGRIJK: HET RESERVEWIEL GEBRUIKEN Ga te werk volgens de aanwijzingen op de waarschuwingssticker op het ruimtebesparende reservewiel. Als er een ruimtebesparend reservewiel is gespecificeerd, is dit ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK. Rijd voorzichtig wanneer er een ruimtebesparend reservewiel is gemonteerd. Zorg dat zo snel mogelijk een velg-/bandcombinatie met de oorspronkelijke afmetingen wordt gemonteerd. U mag niet meer dan één ruimtebesparend reservewiel monteren. Wanneer er een ruimtebesparend reservewiel is gemonteerd, mag u niet sneller rijden dan 80 km/h (50 mijl/h). De bandenspanning van het ruimtebesparende reservewiel moet 4,2 bar (60 psi, 420 kpa) zijn. Wanneer u het ruimtebesparende reservewiel gebruikt, moet u de DSC inschakelen. Om een ruimtebesparend reservewiel mag u geen tractievoorzieningen zoals sneeuwkettingen aanbrengen. 228

229 Wielen vervangen EEN VERVANGEN WIEL OPBERGEN U mag het wiel niet opbergen terwijl het voertuig nog op de krik omhoog staat. Gebruik geen pneumatisch of elektrisch gereedschap om het reservewiel op te tillen. Als u dit toch doet, kunt u het mechanisme beschadigen. 1. Leg het wiel onder het voertuig, met het bedrukte vlak omhoog. 2. Steek de hijsnok door de wielopening (raadpleeg de afbeelding) en bevestig hem op zijn plaats (A). 3. Til het wiel met het liermechanisme op (B). 4. Blijf de lier opwinden totdat het mechanisme vastloopt. Dit wordt bevestigd door een duidelijke weerstand in de wielmoersleutel en een hoorbaar geluid. 5. Controleer dat het wiel in dezelfde positie als het reservewiel is opgeborgen. Bij twijfel laat u de lier een stukje vieren, past u de positie van het wiel aan en herhaalt u stap 4. Het wiel moet door het liermechanisme in de juiste positie worden vastgezet, anders kan het losraken. 6. Breng de vergrendeldop weer over de moer van de lier aan. Zorg dat de dop stevig op zijn plaats zit, omdat de onderkant van deze dop blootstaat aan dezelfde omstandigheden als de voertuigonderkant. Opmerking: als u het vervangen wiel om wat voor reden dan ook niet in het hijsmechanisme terugzet, dient u de lier op de volgende manier op te winden: Plaats de hijsnok horizontaal op de kabel en wind het liermechanisme op totdat het vastloopt. Dit wordt bevestigd door een duidelijke weerstand in de wielmoersleutel en een hoorbaar geluid. 229

230 Berging Berging SLEEPOGEN De sleepogen aan de voor- en achterkant van het voertuig zijn alleen bestemd voor berging op de weg. Als ze ergens anders voor worden gebruikt, kan dit schade aan het voertuig en ernstig letsel veroorzaken. Verwijder de afdekkingen van de sleepogen aan de voor- en achterkant voordat u gaat terreinrijden om beschadiging of verlies te voorkomen. BERGING TIJDENS TERREINRIJDEN Als u de sleepogen wilt gebruiken voor berging tijdens terreinrijden, is het van groot belang dat u eerst een cursus terreinrijden volgt waarin het onderdeel berging tijdens terreinrijden is opgenomen. U vindt meer informatie over cursussen voor terreinrijden op HET SLEEPOOG AAN DE VOORKANT BEVESTIGEN Het sleeppunt aan de voorkant bevindt zich achter een verwijderbare afdekking onderin de voorbumper. 1. Draai elke bevestiging met een munt (of iets dergelijks) 90 graden linksom. 2. U kunt de afdekking verwijderen door de bovenrand te laten zakken en de afdekking daarna naar voren te trekken. 3. Houd de afdekking voor de bumper en zorg dat de twee lipjes aan de onderrand in de gaten van het carrosseriepaneel vallen. 4. Zet de afdekking vast door elke bevestiging 90 graden rechtsom te draaien. 230

231 Berging SLEEPPUNT AAN DE ACHTERKANT Het sleeppunt aan de achterkant zit achter een verwijderbare afdekking onderin de achterbumper. Het sleeppunt aan de achterkant kan worden gebruikt om zo nodig een ander voertuig te slepen. 1. Draai elke bevestiging met een munt (of iets dergelijks) 90 graden linksom om de onderrand los te halen. 2. Verdraai de afdekking om de haken aan de bovenrand los te maken. 3. Verwijder de afdekking. 4. Monteer de afdekking weer op zijn plaats en zorg dat de vier haken aan de bovenrand in het carrosseriepaneel vastgrijpen. 5. Draai de bevestigingen 90 graden rechtsom om de afdekking vast te zetten. 231

232 Berging HET VOERTUIG OP VIER WIELEN VERSLEPEN Deze procedure is alleen van toepassing op voertuigen met een transmissiehendel (zes versnellingen). Bij voertuigen met een draaiknop (acht versnellingen) selecteert de transmissie automatisch de stand P (parkeerstand) wanneer de motor wordt uitgeschakeld. Dit voorkomt dat het voertuig op alle vier de wielen wordt versleept. Raadpleeg 83, AUTOMATISCHE TRANSMISSIE. U mag de Smart-sleutel niet uit het voertuig verwijderen, aangezien de stuurkolom hierdoor wordt vergrendeld. Als u de voertuigaccu wilt loskoppelen, moet u de stuurkolom eerst ontgrendelen. U kunt de stuurkolom niet ontgrendelen wanneer de accu is losgekoppeld. Als de motor tijdens het verslepen niet kan blijven lopen, werken de stuur- en rembekrachtiging niet. Hierdoor kost het veel meer moeite om het voertuig te besturen of af te remmen, en zijn de remafstanden aanzienlijk langer. Versleep voertuigen met een draaiknop (acht versnellingen) niet op alle vier de wielen. Het voertuig mag alleen worden geborgen door deskundig personeel. Versleep het voertuig alleen vooruit met alle vier de wielen op de grond. Achteruit verslepen met slechts twee wielen op de grond veroorzaakt ernstige beschadiging van de transmissie. U mag het voertuig maximaal 50 km (30 mijl) laten verslepen met een maximumsnelheid van 50 km/h (30 mijl/h). Het verslepen over een langere afstand of met een hogere snelheid kan de transmissie ernstig beschadigen. Versleep het voertuig niet als de transmissie niet in de neutraalstand kan worden gezet of als het elektronische achterdifferentieel in de vergrendelde stand blijft zitten. Het voertuig heeft een permanente vierwielaandrijving en is uitgerust met een stuurslot. Volg deze procedure nauwgezet om schade aan het voertuig te voorkomen: 1. Maak de trekhaak van het bergingsvoertuig vast aan het sleeppunt aan de voorkant. 2. Trek de handrem aan en schakel het contact in. 3. Trap het rempedaal in en zet de transmissie in de neutraalstand. 4. Schakel het contact uit en bewaar de Smartsleutel op een veilige plek binnen in het voertuig. 5. U mag het contact ingeschakeld laten, zodat de richtingaanwijzers, de remlichten enz. gebruikt kunnen worden. 6. Zet de handrem los voordat u het voertuig laat verslepen. Als u het contact regelmatig langdurig ingeschakeld laat, kan de accu leeg raken. NADAT U HET VOERTUIG OP VIER WIELEN HEBT VERSLEEPT 1. Trek de handrem aan. 2. Schakel het contact in en trap het rempedaal in. 3. Zet de automatische transmissie in de parkeerstand. 4. Schakel het contact uit en haal de Smart-sleutel uit het voertuig. 5. Verwijder de trekhaak en monteer de afdekking op het sleepoog aan de voorkant. Wees bij het loshalen van de hulpmiddelen voor het verslepen uitermate voorzichtig. Het voertuig kan bewegen, wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben. 232

233 Na een botsing Na een botsing VÓÓR HET STARTEN OF RIJDEN Als uw voertuig bij een botsing betrokken is geweest, laat het dan door uw Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur of een deskundige monteur controleren voordat u de motor start of gaat rijden. OPSLAG VAN GEBEURTENISGEGEVENS Opslagmedia voor gebeurtenisgegevens kunnen tijdens een aanrijding of bijna-aanrijding gegevens verzamelen en opslaan. De opgeslagen informatie kan helpen bij het onderzoek naar een dergelijke gebeurtenis. De modules kunnen informatie opslaan over het voertuig en de inzittenden, bijvoorbeeld: Wat de bedrijfstoestand van de verschillende systemen in uw voertuig was Of de bestuurder en de inzittenden hun veiligheidsgordels om hadden Of de bestuurder het gaspedaal en/of het rempedaal intrapte en zo ja, hoe ver Met welke snelheid het voertuig reed In welke stand de bestuurder het stuurwiel had geplaatst Deze informatie kan worden uitgelezen door speciale apparatuur direct op de opslagmodules aan te sluiten. Land Rover leest geen voertuiginformatie op opslagmedia uit zonder uw toestemming, behalve als een gerechtelijk bevel of een rechtshandhavende instantie Land Rover daartoe verplicht of als andere overheidsinstanties of met wettelijk gezag beklede rechtspersonen dat eisen. Het kan zijn dat andere instanties onafhankelijk van Land Rover toegang tot de informatie willen krijgen. OPSLAG VAN SERVICEGEGEVENS Opslagmedia voor servicegegevens in uw voertuig kunnen diagnose-informatie over uw voertuig verzamelen en opslaan. Dit kan bijvoorbeeld informatie zijn over de prestaties of status van allerlei systemen en modules in het voertuig, zoals de motor, de gasklepbediening, de stuurinrichting of de remmen. Om over uw voertuig een goede diagnose te kunnen stellen en adequate service te kunnen verlenen, kunnen Land Rover en service- en reparatiebedrijven de diagnose-informatie van het voertuig uitlezen via een directe aansluiting op uw voertuig. 233

234 Voertuigidentificatie Voertuigide ntificatie LOCATIES VAN DE STICKERS 1. Motorkapvergrendelpaneel: sticker voor de airconditioning Op uw voertuig aangebrachte waarschuwingsstickers met dit symbool betekenen: raak de onderdelen niet aan en stel ze niet af voordat u de betreffende instructies in het instructieboekje hebt doorgelezen. Stickers met dit symbool maken u erop attent dat de ontsteking uitermate hoge spanningen gebruikt. U mag geen onderdelen van de ontsteking aanraken terwijl het contact is ingeschakeld. 2. Bovenvlak van de accu: waarschuwingssymbolen op de accu 3. Linksboven op het dashboard: sticker met het voertuigidentificatienummer (VIN) (alleen China) 4. Onderkant van de A-stijl links: VIN-sticker 5. Uiteinde van het dashboard (passagierskant): sticker voor de passagiersairbag 6. Zonneklep: airbagsticker, sticker voor omgang met het voertuig 7. Onderkant van de B-stijl rechts: bandeninformatiesticker, airbagsticker B-stijl rechts: VIN-sticker (voertuigen met het stuur rechts) 8. B-stijl links: airbagsticker, VIN-sticker (voertuigen met het stuur links, behalve China) 9. Binnenkant van de brandstofvulklep: brandstofsticker 10. Rechts op het motorblok of het kleppendeksel: motornummer Het is belangrijk dat u met deze onderwerpen vertrouwd bent om te waarborgen dat uw voertuig en de functies ervan veilig worden gebruikt. Opmerking: als u contact moet opnemen met een Land Rover dealerbedrijf/erkende reparateur, vragen zij u waarschijnlijk om het VIN. IDENTIFICATIEPLAATJE MET DE FABRICAGEDATUM (alleen Australië) Dit geeft de kalendermaand en het jaar aan waarin de carrosserie en de aandrijflijn werden samengevoegd en het voertuig van de productielijn werd gereden. De fabricagedatum van het voertuig staat op de bandeninformatiesticker, die op de B-stijl rechts is aangebracht. 234

235 Typegoedkeuringen Typegoed keu ringen CONFORMITEITSVERKLARINGEN 235

236 Typegoedkeuringen 236

237 Typegoedkeuringen 237

238 Typegoedkeuringen 238

239 Typegoedkeuringen 239

240 Typegoedkeuringen 240

241 Typegoedkeuringen 241

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 60 121 Inleiding Inleid ing BELANGRIJKE INFORMATIE De informatie in dit instructieboekje behandelt alle modelvarianten en eventuele extra uitrusting.

Nadere informatie

Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in de gelegenheid bent. BELANG

Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in de gelegenheid bent. BELANG INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar All rights Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 53 112 Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe

Nadere informatie

DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 59 161 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra u daartoe

Nadere informatie

RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie LRL RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 01 60 161 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie JJM

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie JJM INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie JJM 12 02 34 111 Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Wij raden u aan het volledige documentatiepakket voor de eigenaar dat bij uw voertuig werd geleverd

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 01 63 152 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie JJM

F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie JJM F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie JJM 12 02 38 171 L Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra u daartoe

Nadere informatie

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL R DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 63 171 L Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw auto goed door te nemen zodra

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE SUPPLEMENT

INSTRUCTIEBOEKJE SUPPLEMENT XF INSTRUCTIEBOEKJE SUPPLEMENT De volgende informatie dient te worden gelezen in combinatie met het instructieboekje voor de XF, onderdeelnummer van de publicatie JJM 12 02 40 131. Onderdeelnummer van

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Inhoud van de handleiding

Inhoud van de handleiding Kort overzicht AFSTANDSBEDIENING................ 9 CENTRALE VERGRENDELING.......... 10 ACHTERKLEP...................... 10 MOTORKAP........................ 11 ELEKTRISCH BEDIENBARE STOELVERSTELLING VOOR

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET De krik en het gereedschap bevinden zich onder de stoel links voorin. HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN Wees voorzichtig bij het optillen van een wiel. De wielen zijn zwaar en

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Trekken AANBEVOLEN TREKGEWICHTEN ELEKTRISCHE AANSLUITING VAN DE AANHANGER

Trekken AANBEVOLEN TREKGEWICHTEN ELEKTRISCHE AANSLUITING VAN DE AANHANGER Trekken AANBEVOLEN TREKGEWICHTEN Maximaal toelaatbare trekgewichten Op de weg Tijdens terreinrijden Ongeremde aanhangers 750 kg (1650 lb) 750 kg (1650 lb) Aanhangers met oploopremmen 3500 kg (7716 lb)*

Nadere informatie

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje Zit jouw kind veilig in de auto? Als je het juiste autostoeltje op de juiste manier gebruikt, bescherm je je kind als er een ongeluk gebeurt. Het klinkt

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort Velo-Plus² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de fiets te gaan zitten en een voet op het pedaal in de onderste stand te zetten. In die

Nadere informatie

Zekeringen LOCATIES VAN DE ZEKERINGKASTEN. Zekeringkast in de motorruimte

Zekeringen LOCATIES VAN DE ZEKERINGKASTEN. Zekeringkast in de motorruimte LOCATIES VAN DE ZEKERINGKASTEN kast in de motorruimte 1 2 E90971 3 U kunt het plastic deksel verwijderen door de lipjes in te drukken. Op het plastic deksel staan de circuits die worden beveiligd, de stroomsterkte

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

Een caravan of aanhanger trekken

Een caravan of aanhanger trekken Een cara van of aa nhange r trekken EEN AANHANGER TREKKEN E90953 WAARSCHUWINGEN U mag de maximumgewichten van het voertuig of de aanhanger nooit overschrijden. Als u dit toch doet, kan dit snellere slijtage

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Importeur Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Titaniumbaby International B.V. Monierweg 30 7741 KT Coevorden info@titaniumbaby.nl Lees de gebruiksaanwijzing alvorens de autokinderstoel in gebruik te nemen

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr

Gebruiksaanwijzing ECE R kg 4-12 jr Voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 Groep Gewicht Leeftijd 2-3 15-36 kg 4-12 jr 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up FIX hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m.

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m. 1 3 a b c d e f g h click! Gebruiksaanwijzing 4 i j k l m > 25 cm 2 5 Lichaamslengte 40-75 cm. Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. UN regulation no. R129 i-size 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe

Nadere informatie

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT!

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! JE KIND VEILIG VASTKLIKKEN, WAAROM? Bij een ongeval loopt je kind veel minder risico op zware verwondingen als het veilig vastgeklikt zit in een aangepast

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding.

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding. Gebruikershandleiding. AluTech 3400 serie (opbouw) AluTech 3500 serie (inbouw) AluTech 540 AluTech 540/O Inhoud Pagina Overzicht bedieningselementen 2 Rugleuning instellen 3 Hoogte voetensteun instellen

Nadere informatie

HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ ". +/

HANDLEIDING!  # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ . +/ HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ 0 +1 1 ". +/ 0 + 1 1 2 1. Instructie verstelling tafel De loungewerktafel is voor een correcte zithouding uitgerust met horizontale en verticale

Nadere informatie

Verklaring vervoersregeling

Verklaring vervoersregeling Verklaring vervoersregeling Hierbij geef ik toestemming voor mijn kind(eren) om in een auto met de gastouder mee te rijden. Deze neemt te allen tijde de veiligheidsregels in acht. Autogebruik door gastouders

Nadere informatie

KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE

KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE RENAULT adviseert ELF ELF ontwikkelt voor RENAULT een compleet assortiment smeermiddelen: motoroliën oliën voor handgeschakelde en automatische versnellingbakken Waarschuwing: voor

Nadere informatie

Zekeringen ZEKERINGEN

Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen zijn eenvoudige circuit-onderbrekers waardoor elektrische uitrusting wordt beschermd tegen de gevolgen van stroom-stoten. Een doorgebrande zekering blijkt uit het feit

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST

BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST A B D C E F NL BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST Veilig gebruik van de Caboo... Lees alle instructies aandachtig door voordat u de Caboo in gebruik neemt. Let vooral goed op de onderstaande

Nadere informatie

StyleView Envelope Drawer

StyleView Envelope Drawer User Guide StyleView Envelope Drawer www.ergotron.com User's Guide - English Guía del usuario - Español Manuel de l utilisateur - Français Gebruikersgids - Nederlands Benutzerhandbuch - Deutsch Guida per

Nadere informatie

Packard Bell Easy Repair

Packard Bell Easy Repair Packard Bell Easy Repair EasyNote MZ serie Instructies voor het vervangen van de harde schijf 7429170005 7429170005 Documentversie: 1.0 - Mei 2007 www.packardbell.com Belangrijke veiligheidsinstructies

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 1 3 click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing 4 h i j k l > 25 cm 2 5 Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe izi Go. Het is belangrijk dat u deze

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op het circuit

Nadere informatie

LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE

LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren Un réseau automobile à l échelle mondiale 6 000 points Renault en France 11 000 en Europe ELF partner van de 14 000 dans le Monde À votre service RENAULT

Nadere informatie

Packard Bell Easy Repair

Packard Bell Easy Repair Packard Bell Easy Repair EasyNote MZ serie Instructies voor het vervangen van de CD/DVD speler 7429150005 7429150005 Documentversie: 1.0 - Mei 2007 www.packardbell.com Belangrijke veiligheidsinstructies

Nadere informatie

Renault KOLEOS. Instructieboekje

Renault KOLEOS. Instructieboekje Renault KOLEOS Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel

Nadere informatie

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes (Cato/Casper) GESCHIKT VOOR KINDEREN VAN 9-36 KG; Groep I, II en

Nadere informatie

Renault SCENIC. Instructieboekje

Renault SCENIC. Instructieboekje Renault SCENIC Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037 GEBRUIKSAANWIJZING SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm SCM goedkeuringsnr. AA030037 Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het hightech SELCA modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen Neem het screen uit de verpakking. Om beschadiging van het screen te voorkomen raden wij u aan hierbij geen mes te gebruiken.

Nadere informatie

MEGANE INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE INSTRUCTIEBOEKJE adviseert ELF ELF ontwikkelt een compleet gamma smeermiddelen voor RENAULT: motorolie, olie voor handgeschakelde versnellingsbakken en voor automatische versnellingsbakken. Waarschuwing:

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Click wheel ipod Classic Installatie handleiding

Click wheel ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

Veilig mee in de auto

Veilig mee in de auto obs Voorhoute Veilig mee in de auto Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen Praktische oplossingen voor het vervoer van kinderen = + + = + + Veilig mee in de auto Kinderen veiligheid bieden.

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het WoonVeilig alarmlicht met sirene. Telefoonnummer WoonVeilig 0900-388 88 88

Nadere informatie

Accu ipod Classic Installatie handleiding

Accu ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

FiT-4. Gebruikershandleiding 0082I700/0

FiT-4. Gebruikershandleiding 0082I700/0 06-06-2018 Gebruikershandleiding 0082I700/0 De rolstoel vastzetten (systeem zonder FiT hemelbaan) Rolstoel vastzetten 1. Druk op de knop met het busje in het FiT controle paneel om het rolstoelvastzetsysteem

Nadere informatie

Handleiding Morgan Plus 8

Handleiding Morgan Plus 8 Klassiekershuren.nl Huur een klassieke auto voor bruiloft, gala of dagje uit! http://www.klassiekershuren.nl Handleiding Morgan Plus 8 Om ervoor te zorgen dat je zo veel mogelijk kunt genieten van de Morgan,

Nadere informatie

Achterkant ipod Classic Installatie handleiding

Achterkant ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie