SAMENWERKING IN STRAFZAKEN TUSSEN BELGIË EN NEDERLAND

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "SAMENWERKING IN STRAFZAKEN TUSSEN BELGIË EN NEDERLAND"

Transcriptie

1 Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar SAMENWERKING IN STRAFZAKEN TUSSEN BELGIË EN NEDERLAND Een bespreking van de kleine rechtshulp in het kader van het vooronderzoek en het gebruik van het hiermee verbandhoudende bewijs ter terechtzitting. Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Judith Van Backlé Stamnummer : Major Burgerlijk en Strafrecht PROMOTOR : Professor Philip Traest Commissaris : Mvr. Yasmin Van Damme

2 DANKWOORD Dit werk kon slechts tot stand komen dankzij de steun en hulp van vele mensen. Bijzondere dank gaat uit naar mijn promotor, Professor Philip Traest, voor het aanreiken van het onderwerp, het verstrekken van onontbeerlijke informatie en het kritisch evalueren van de tekst. Graag wil ik ook Mvr. Yasmin Van Damme, lid van het IRCP, bedanken voor haar inbreng. De federale magistraten Stefaan Guenther, Thomas Lamiroy en Marianne Cappelle, evenals Dhr. Jo Arets, parketjurist van het IRC Limburg, wil ik eveneens graag bedanken voor de onschatbare informatie, interviews en documenten die zij mij verstrekten. Tot slot wil ik graag mijn vriend, vrienden, kennissen en vooral mijn ouders bedanken voor hun niet aflatende morele steun gedurende het voorbije jaar.

3 INHOUDSTAFEL LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN... iv 1. INLEIDING WEDERZIJDSE RECHTSHULP BEGINSELEN Principiële plicht tot rechtshulpverlening Soevereiniteit Wederkerigheid Specialiteit Vertrouwen JURIDISCH KADER Verenigde Naties Wederzijdse rechtshulp in Europa Van het ERV tot het ontstaan van het idee van de espace judiciaire Européen Schengen uitvoeringsovereenkomst Verdrag van Amsterdam EU-rechtshulpovereenkomst van 29 mei Verdrag van Lissabon Nieuwe Europese instrumenten Nationaalrechtelijke bepalingen met betrekking tot wederzijdse rechtshulp in strafzaken België Nederland ACTOREN EN TUSSENPERSONEN Belgische actoren Minister van Justitie Openbaar ministerie Arrondissementsparketten Parketten-generaal College van procureurs-generaal...27 i

4 Federaal parket Onderzoeksrechter Politie Nederlandse actoren Minister van Justitie Internationale Rechtshulpcentra (IRC s) Openbaar ministerie Arrondissementsparketten Ressortsparketten Landelijk parket Functioneel parket College van procureurs-generaal Rechter-commissaris Politie Regionale politiekorpsen Korps landelijke politiediensten (KLPD) Bovenregionale rechercheteams (BR) Internationale actoren Europees Justitieel Netwerk Bureau Euregionale Samenwerking Eurojust Verbindingsofficier of liaisonofficier FEDLAND-overleg Landenoverleg Joint Investigation Teams Conclusie SAMENWERKING IN HET VOORONDERZOEK Onderzoeksmaatregelen vorderen in het vooronderzoek Redactie en inhoud van een rechtshulpverzoek Principe van de rechtstreekse toezending Het vooronderzoek waarbinnen rechtshulpverzoeken kaderen België Nederland Ontvangst van het rechtshulpverzoek België Nederland...79 ii

5 De uitvoering : het locus regit actum principe en de nuancering ervan Weigeringsgronden De eis van dubbele incriminatie Ne bis in idem Gelijklopende strafvordering Discriminatoire vervolging Politieke en fiscale delicten Aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of wezenlijke belangen van een land Europese instrumenten Europees bevriezingsbevel Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB) Europees onderzoeksbevel (EOB) Conclusie GEBRUIK VAN BEWIJS UIT HET BUITENLAND TER TERECHTZITTING Belgische bewijsregeling Wanneer is bewijs uit het buitenland onregelmatig? Welke gevolgen heeft de onregelmatigheid? Hoe wordt de onregelmatigheid gesanctioneerd? Nederlandse bewijsregeling Wanneer is bewijs uit het buitenland onregelmatig? Welke gevolgen heeft de onregelmatigheid? Hoe wordt de onregelmatigheid gesanctioneerd? Europese instrumenten Conclusie ALGEMEEN BESLUIT BIBLIOGRAFIE BIJLAGEN iii

6 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN AIRS Arr. Cass. BES Bevriezingsbevel BOB-middelen BR B.S. BUV Cass. DKDB DNR DOS DSI DSP DSRT DVP EAB EBB EHRM EJN EOB EPICC ERV EU EU-rechtshulpovereenkomst Eurojust EVRM Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken Arresten van het Hof van Cassatie Bureau Euregionale Samenwerking Beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken Middelen tot Bijzondere Opsporingsbevoegdheden Bovenregionale Recherche Belgisch Staatsblad Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden Hof van Cassatie Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging Dienst Nationale Recherche Dienst Operationele Samenwerking Dienst Speciale Interventies Dienst Spoorwegpolitie Dienst Specialistische Recherche Toepassingen Dienst Verkeerspolitie Europees Aanhoudingsbevel Europees Bewijsverkrijgingsbevel Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg Europees Justitieel Netwerk Europees Onderzoeksbevel Euregionaal Politie Informatie- en Coördinatie Centrum Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken Europese Unie Besluit van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie EU-agentschap voor justitiële samenwerking Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden iv

7 Ger. W. Gerechtelijk Wetboek IPOL De Dienst Internationale Politiesamenwerking IRC Internationaal Rechtshulpcentrum JIT Joint Investigation Team K.B. Koninklijk Besluit KLPD Korps Landelijke Politiediensten LO Liaison Officer LRT Landelijke Rechercheteam LURIS Landelijk Uniform Registratiesysteem Internationale Rechtshulp in Strafzaken Model Treaty UN Model Treaty of 14 December 1990 on Mutual Assistance in Criminal Matters NJ Nederlandse Jurisprudentie N.Sv. Nederlands Wetboek van Strafvordering Parl. St. Parlementaire Stukken Pb. Publicatieblad Protocol 16 oktober 2001 Protocol van 16 oktober 2001 bij de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie Schengen uitvoeringsovereenkomst Overeenkomst van 22 september 2000 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen Stb. Staatsblad Stcrt. Staatscourant SUO Schengen uitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990 Sv. Wetboek van Strafvordering (België) Trb. Tractatenblad Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV Tweede Aanvullend Protocol van 8 november 2001 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken Verdrag van Lissabon Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap VEU Verdrag van 7 februari 1992 betreffende de Europese Unie v

8 VWEU wet IRH Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het wetboek van strafvordering vi

9 1. INLEIDING SAMENWERKING IN STRAFZAKEN TUSSEN BELGIË EN NEDERLAND 1. De internationale samenwerking in strafzaken heeft eeuwenlang enkel bestaan uit uitlevering. Sinds het midden van de 19 e eeuw ontwikkelde zich naast die uitlevering de zogenaamde kleine rechtshulp of wederzijdse rechtshulp, die tot dan toe slechts als marginaal verschijnsel in het uitleveringsrecht een rol had gespeeld. Bij die kleine rechtshulp ging het niet om overdracht van personen, maar om het behulpzaam zijn ten behoeve van een in het buitenland gevoerde strafrechtelijke procedure. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er nog andere vormen van internationale rechtshulp bij : de overdracht van strafvervolging en de overdracht van tenuitvoerlegging van straffen en strafrechtelijke maatregelen HULSMAN heeft deze verschillende vormen ingedeeld in primaire rechtshulp en secundaire rechtshulp. Bij primaire rechtshulp draagt een staat de afhandeling van een strafzaak geheel of gedeeltelijk over aan een andere staat. Voorbeelden van primaire rechtshulp zijn de overname van strafvervolging en overname van straftenuitvoerlegging. Bij secundaire rechtshulp blijft de verzoekende staat verantwoordelijk voor de afwikkeling van de strafrechtelijke procedure in zijn geheel (opsporing, berechting en tenuitvoerlegging), de aangezochte staat biedt slechts hulp. Voorbeelden van secundaire rechtshulp zijn de uitlevering en de kleine rechtshulp Kleine rechtshulp is een vorm van interstatelijk strafprocessuele bijstand, wederzijds geleverd ten behoeve van concrete strafzaken in de staat die om deze bijstand verzoekt. De nationale gerechtelijke autoriteiten verrichten dan bepaalde processuele handelingen ter ondersteuning van de opsporing, vervolging of berechting van natuurlijke of rechtspersonen wegens strafbare gedragingen in een ander land. 4 1 A.A.M. ORIE, J.G. VAN DER MEIJS en A.M.G. SMIT, Internationaal strafrecht, Zwolle, Tjeenk Willink, 1991, 70 2 H.L.C. HULSMAN, Transmission des poursuites pénales à l État de séjour et exécution des décisions pénales étrangères, in : Le droit pénal international. Recueil d études en hommage à J.M. Van Bemmelen, Leiden, E.J. Brill., 1965, Kleine rechtshulp staat logischerwijze tegenover grote rechtshulp. Grote rechtshulp omvat overlevering, uitlevering, overdracht van strafvervolging, het Europees aanhoudingsbevel (EAB) en zaken in het kader van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen en valt niet onder het bestek van deze masterproef. 4 Citaat uit F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2011,16 1

10 4. Deze kleine rechtshulp kan politieel of justitieel zijn. Deze masterproef zal enkel handelen over de justitiële kleine rechtshulp, vanaf nu verder aangeduid als wederzijdse rechtshulp, met een bijzondere aandacht voor de verhouding tussen België en Nederland. 5. In het eerste deel van deze masterproef zal de wederzijdse rechtshulp tussen België en Nederland in het vooronderzoek uitvoerig worden besproken. In het licht hiervan is het belangrijk de beginselen te beschrijven die als een rode draad doorheen de regelgevingen met betrekking tot wederzijdse rechtshulp verweven is. Vervolgens zal een overzicht gegeven worden van de belangrijkste rechtsgronden die het mogelijk maken dat een staat onderzoeksdaden kan realiseren op het grondgebied van een andere staat, met diens toestemming en medewerking, en zonder bevoegdheidsconflict. Logischerwijze hebben deze normen zich hoofdzakelijk verdragsrechtelijk ontwikkeld. In deze wederzijdse samenwerking tussen België en Nederland hebben heel wat actoren een rol te vervullen. Dit zowel op nationaal niveau, maar ook op internationaal niveau. Het is dan ook noodzakelijk om hun samenstelling, doel en taken te bespreken voor zover die kaderen in de internationale samenwerking. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de weg die een rechtshulpverzoek aflegt : de redactie en de (rechtstreekse) verzending van een rechtshulpverzoek, het vooronderzoek in België en Nederland waarbinnen deze rechtshulpverzoeken kunnen verzonden worden, de behandeling bij ontvangst, de eventuele weigering tot uitvoering of de uitvoering met de (rechtstreekse) terugzending van de uitvoeringsstukken tot gevolg. Tot slot van dit eerste deel wordt ook ingegaan op de nieuwe instrumenten die de EU heeft gecreëerd in kaderbesluiten. Deze kaderbesluiten moeten door de lidstaten omgezet en toegepast worden. De instrumenten getuigen van een groot vertrouwen tussen de lidstaten aangezien men de verzending van rechtshulpverzoeken wil vergemakkelijken, versnellen en automatiseren. Of deze instrumenten hun doel (zullen) bereiken is ten zeerste de vraag. 6. Het tweede deel van deze masterproef spitst zich toe op een volgende fase die het bewijs uit het buitenland doormaakt, meer bepaald de fase waarin dit bewijs wordt aangevoerd ter terechtzitting. Hierbij wordt ingegaan op de problematiek van het onrechtmatig verkregen bewijs uit het buitenland in België en Nederland. 2

11 2. WEDERZIJDSE RECHTSHULP 7. Wederzijdse rechtshulp omvat een hele waaier van diensten die de aangezochte staat aan de verzoekende staat verleent. Wederzijdse rechtshulp wordt op verzoek verleend. 5 Weliswaar kunnen sommige vormen van wederzijdse rechtshulp tegenwoordig toch spontaan of ongevraagd worden verleend 6, maar dat élke ongevraagde ondersteuning in een strafzaak onder de huidige regelgeving als rechtshulp zou worden gekwalificeerd, miskent dat de meeste rechtshulp nog steeds alleen op verzoek kan worden verleend. 7 Het verzoek moet een strafzaak betreffen, dat is een zaak die naar aanleiding van een concrete verdenking, opsporing of vervolging plaatsvindt Het Nederlandse wetboek van strafvordering 9 definieert verzoeken om rechtshulp op een positieve wijze als verzoeken tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, het toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden. 10 De rechtshulpverdragen, die bij de bespreking van het juridisch kader uitgebreid worden besproken, behelzen opsommingen die hier in verregaande mate mee overeenstemmen. Deze positieve opsomming is echter niet limitatief want in de verdragen is het uitgangspunt meestal dat de staten elkaar een zo ruim mogelijke rechtshulp moeten verlenen. 11 Dit principe is zowel opgenomen in de Belgische als in de Nederlandse wetgeving en houdt de afbakening van wat onder het begrip wederzijdse rechtshulp valt enorm ruim en onbegrensd. 9. Wederzijdse rechtshulp kan vele vormen aannemen. Het traditionele instrument voor wederzijdse rechtshulp zijn de rogatoire commissies, namelijk een schriftelijk verzoek van de justitiële autoriteit van een verzoekende staat aan de justitiële autoriteit van een andere staat om één of meerdere specifieke acties te stellen in naam van de verzoekende staat in het jurisdictiegebied van de aangezochte staat. 12 Het doel van deze specifieke acties is het verzamelen van bewijsmateriaal. Rogatoire commissies zullen daartoe de verzoeken afhandelen die gericht zijn op het doen verrichten van onderzoekshandelingen in de aangezochte staat, en het toezenden van bewijsstukken, dossiers of documenten. 13 Onder de onderzoekshandelingen vallen sinds lange tijd het verhoor van getuigen, 5 Artikel 22 ERV en artikel 43 BUV ; A.A.M. ORIE et al., Internationaal strafrecht, Artikel 7 EU-rechsthulpovereenkomst 7 M.J. SJÖCRONA en A.M.M. ORIE, Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Deventer, Kluwer, 2002, Verruiming door artikel 49 SUO ; artikel 1, lid 3 Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV en artikel 3 EUrechtshulpovereenkomst, en Infra, nr Verder : N.Sv. 10 Artikel 552h, lid 2 N.Sv. 11 Artikel 1 ERV, gewijzigd door het Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV, artikel 22 BUV, artikel 552k, lid 1 N.Sv. en artikel 3 wet IRH 12 Titel II: Ambtelijke opdrachten ERV ; Hoofdstuk II : 2 Rogatoire commissies BUV en artikel 51 SUO 13 Artikel 3 ERV en artikel 23 BUV 3

12 deskundigen en verdachten, de afstapping ter plaatse, de huiszoeking en de inbeslagneming van voorwerpen 14. Het overmaken van telefoontapmateriaal is van recentere datum. 15 Andere rechtshulpfiguren, naast de rogatoire commissies, zijn de mededeling van processtukken en rechterlijke beslissingen aan getuigen, deskundigen en verdachten 16, de verschijning van getuigen, deskundigen en beklaagden 17, de uitwisseling van uittreksels uit het strafregister 18, het videoverhoor van getuigen, deskundigen en verdachten 19 het verhoor van getuigen en deskundigen via telefoonconferentie 20, de infiltratie 21 en de gecontroleerde aflevering De Europese Unie heeft de verzoeken met betrekking tot bewijsvergaring vervangen door bevelen. 11. De uitvoering van een rechtshulpverzoek gebeurt de facto meestal door politieambtenaren, al dan niet op bevel van het parket of de onderzoeksrechter. In Nederland is dit op bevel van de officier van Justitie of de rechter-commissaris. De actoren worden uitgebreid besproken in deel 4 van de masterproef. 14 Artikel 5 ERV en artikel 24, lid 2 BUV en artikel 51 SUO. 15 De mogelijkheid dat een staat in het buitenland telefoongesprekken aftapt met gebruikmaking van apparatuur aldaar, terwijl de gesprekken rechtstreeks in de verzoekende staat worden beluisterd. Artikel EUrechtshulpovereenkomst 16 Artikel 7-10 ERV, artikel 30 BUV, artikel 52, lid 1 en 2 SUO en artikel 5 EU-rechtshulpovereenkomst 17 Artikel ERV, artikel BUV, artikel 52, lid 3 SUO en artikel 9 EU-rechtshulpovereenkomst ; hiertoe worden soms gedetineerden overgebracht van de aangezochte lidstaat naar een verzoekende lidstaat. In tegenstelling tot de uitlevering heeft deze gedetineerde uitsluitend de hoedanigheid van getuige in een strafzaak tegen een derde; 18 Artikel 13 ERV en artikel 36 BUV 19 Artikel 10 EU-rechtshulpovereenkomst 20 Artikel 11 EU-rechtshulpovereenkomst 21 Artikel 14 EU-rechtshulpovereenkomst 22 Artikel 12 EU-rechtshulpovereenkomst 4

13 3. BEGINSELEN 12. Met betrekking tot de wederzijdse rechtshulp zijn er een aantal beginselen die als een rode draad doorheen de regelgevingen verweven zijn. Deze beginselen zijn de principiële plicht tot rechtshulpverlening, het soevereiniteitsbeginsel, het wederkerigheidsbeginsel, het specialiteitsbeginsel en het principe van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten Principiële plicht tot rechtshulpverlening 13. De partijen van het ERV en het BUV zijn de principiële verplichting aangegaan om rechtshulp te verlenen conform de bepalingen van het verdrag voor zover het rechtshulpverzoek de voorwaarden van het verdrag vervult. 23 De voorwaarden waaraan een verzoek moet voldoen opdat het niet zou afgewezen worden, worden later besproken Soevereiniteit 14. Het soevereiniteitsbeginsel houdt in dat officiële proceshandelingen door de ene staat niet zomaar op het soeverein grondgebied van een andere lidstaat mogen worden verricht. Daartoe is de toestemming vereist van de autoriteiten van die andere lidstaat. Omwille van deze soevereiniteit worden ofwel verdragen gesloten die deze toestemming in abstracto geven, namelijk via een aanduiding van de gevallen waarin en waaronder de toestemming wordt geacht aanwezig te zijn. Ofwel worden verdragen gesloten die de toestemming per concreet geval regelen. In dat laatste scenario is er sprake van voorafgaande rechtshulpverzoeken die dan worden ingewilligd afhankelijk van de voorwaarden die de toepasselijke rechtshulpverdragen en de nationale wetgeving stellen Wederkerigheid 15. De term wederzijdse rechtshulp in strafzaken geeft het belang van het wederkerigheidsbeginsel aan. Het beginsel wordt ook in de rechtshulpverdragen benadrukt. 26 Het doel van het inwilligen van rechtshulp is dat ook in de omgekeerde richting rechtshulp zal worden verleend. Het beginsel wijst op een gezonde transactie tussen staten waarbij hun beider belangen worden behartigd. 23 Artikel 1, lid 1 ERV, artikel 22, lid 1 BUV ; J. D HAENENS en B. DE RUYVER, Schengen en de praktijk, Gent, Mys & Breesch, 1992, ; F. THOMAS, De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken : ontstaan en evolutie van een Europees strafrechtsbeleid van uitlevering tot overdracht van strafvordering, Proefschrift, Gent, s.n., 1980, Infra, nr M.J. SJÖCRONA et al., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Bijvoorbeeld : Artikel 1, lid 1 ERV en artikel 5, lid 2 ERV, artikel 22 BUV, artikel 49 SUO, 5

14 3.4. Specialiteit 16. Artikel 50, lid 3 SUO stelt het volgende : De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij mag de van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verkregen informatie of bewijsmiddelen slechts ten behoeve van andere dan in de rogatoire commissie vermelde onderzoeken, strafvervolging of procedures mededelen of gebruiken, voor zover de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daartoe voorafgaande toestemming heeft gegeven. Rechtshulp wordt enkel verleend met het oog op de welbepaalde zaak in het kader waarvan het verzoek werd verzonden. Moest dit niet het geval zijn zouden weigeringsgronden hun betekenis kunnen verliezen en zou het recht van de aangezochte staat om zelf te beslissen wanneer hij rechtshulp wil weigeren ernstig aangetast kunnen worden. Het feit dat dit beginsel expliciet is opgenomen in dit internationale verdrag inzake strafrechtelijke samenwerking toont aan dat er fundamenteel belang aan wordt gehecht. 17. Een tegengestelde evolutie is echter in de EU-rechtshulpovereenkomst vast te stellen. Daarin is geen enkele regeling getroffen voor de specialiteit. Wat door sommige auteurs als inconsistent wordt bestempeld. 18. In het kader van de Raad van Europa is er, in het Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV, wel een regeling voorzien met betrekking tot persoonsgegevens. De regeling is genuanceerd want de gegevens kunnen gebruikt worden ten behoeve van de strafprocedures in het kader waarvan het verzoek werd verzonden 27, maar ook ten aanzien van andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met die strafprocedures en ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. In andere gevallen dan deze moet expliciete toestemming gegeven worden hetzij door de gegevensverstrekkende staat hetzij door de persoon die het voorwerp is van de gegevens. 28 Deze regeling geldt enkel ten aanzien van persoonsgegevens Vertrouwen 19. Wederzijdse samenwerking in strafzaken berust op het vertrouwen dat staten stellen in elkaars procedure, integriteit en deskundigheid. Zo werd in het kader van de EU het volgende gesteld: Door de autoriteiten van een lidstaat legaal verkregen bewijsmateriaal moet gebruikt kunnen worden in 27 Ook in procedures wegens feiten die volgens het nationale recht van de verzoekende Partij of de aangezochte Partij als vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde door bestuurlijke autoriteiten worden bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter. (Artikel 1, derde lid Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV) 28 Artikel 26 Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV 6

15 rechtszaken in andere lidstaten, rekening houdend met de daar toepasselijke normen. 29 Daarmee wordt gedoeld op de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Het gaat echter ook over het vertrouwen dat een aangezochte staat al dan niet heeft in de procesvoering (beoordeling van de bewijsverkrijging, wijze van berechting, straftenuitvoerlegging) van de verzoekende staat bij het inwilligen van een rechtshulpverzoek. Dit wederzijds vertrouwen is helemaal niet zo vanzelfsprekend. 29 Punt 36 van het programma van Tampere, conventie van de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober

16 4. JURIDISCH KADER 20. Vooreerst wordt een overzicht gegeven van de verdragen die tot stand zijn gekomen in het kader van de Verenigde Naties en binnen Europa. Tot slot worden ook de nationale wetgevingen van Nederland en België besproken die hun weerslag hebben op de internationale samenwerking in strafzaken tussen beide landen. De nationale wetgevingen zijn van beperkt belang ten opzichte van de verdragen gezien de primauteit van het verdragsrecht op het nationaal recht Verenigde Naties 21. Algemeen gesproken, is de wederzijdse rechtshulp in strafzaken vooral gegrond op bilaterale of multilaterale verdragen. Er zijn tot op vandaag nog geen globale verdragen met betrekking tot de internationale samenwerking gesloten, die betrekking hebben op een breed spectrum van misdrijven. Inspanningen om internationale samenwerking op dat niveau te vergemakkelijken aan de hand van een globaal verdrag is steeds tegengehouden door bepaalde landen - waaronder de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk - die bilaterale verdragen verkiezen omwille van de specifieke kenmerken van hun Common Law systeem. 30 In plaats daarvan zijn er wel verdragen gesloten op globaal niveau met betrekking tot de samenwerking in verband met specifieke misdrijven. Omdat de instrumenten die deze verdragen bieden soms heel extensief zijn, worden zij soms mini-verdragen over wederzijdse rechtshulp genoemd Binnen de Raad van Europa kwam in 1959 wel een heel invloedrijk multilateraal verdrag tot stand met betrekking tot een breed spectrum van misdrijven, het Europees Rechtshulpverdrag (ERV). 32 Als antwoord hierop heeft de VN een Model Treaty on Mutual Assistance in Criminal Matters opgesteld 33 dat tot doel had een basis te bieden aan de staten die niet binnen dat Europees Verdrag van 1959 vallen. België en Nederland vallen wel beiden onder het Europees Verdrag, bijgevolg heeft het Model Treaty in de verhouding tussen deze twee landen geen praktisch nut. Toch is het van belang, voor de evolutie binnen de VN, om het Model Treaty kort te schetsen. 23. Het Model Treaty vormt een onderhandelingsbasis waar staten zich op kunnen baseren om een verdrag te sluiten, maar bindt, op zichzelf, de staten niet. De staten kunnen dit model wijzigen, weglaten en toevoegen wanneer zij het gebruiken om daadwerkelijk een bindend verdrag op te stellen. 30 M. JOUTSEN, International cooperation against transnational organized crime : extradition and mutual legal assistance in criminal matters, 119 th International training course visiting experts papers, Resource material series, No. 59, ; 31 Voorbeelden : Verdrag van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en artikel 11 Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad; artikel 18 Palermo Convention, opened for signature on 12 December Infra, nr UN Model Treaty on Mutual Assistance in Criminal Matters of 14 December 1990, New York, General Assembly resolution 45/117 en Optional Protocol to the UN Model Treaty on Mutual Assistance in Criminal Matters of 14 December 1990, New York 8

17 De meerwaarde van het model bestaat erin dat het als leidraad kan dienen bij het opstellen van een verdrag tussen staten met een verschillend wettelijk systeem. Met behulp van deze leidraad zijn er met betrekking tot de wederzijdse internationale rechtshulp allerlei multilaterale en bilaterale verdragen tot stand gekomen. 24. De veelvuldigheid van het aantal verdragen brengt de moeilijkheid met zich mee dat er vaak twee of meer verdragen van toepassing zijn op dezelfde feiten. Wanneer er tussen die verschillende toepasselijke verdragen verschillen zijn stelt de vraag zich natuurlijk welk verdrag nu moet worden toegepast. Dit probleem stelt zich ook ten aanzien van de verschillende multilaterale verdragen waar zowel België als Nederland aan onderworpen zijn. 25. Dergelijke conflicten tussen verschillende verdragen kunnen worden opgelost op basis van de Vienna Convention on the Law of Treaties van 23 mei Deze Vienna Convention stelt dat een recenter verdrag de oudere verdragen vervangt. Daarenboven bevatten sommige nieuwere verdragen specifieke bepalingen met betrekking tot de positie die zij aannemen ten aanzien van bestaande verdragen. Zo bepaalt de Palermo Convention bijvoorbeeld in artikel 18(1) dat the provisions of this article shall not affect the obligations under any other treaty, bilateral or multilateral, that governs or will govern, in whole or in part, mutual legal assistance. 26. Het VN-verdrag van 15 december 2000 inzake transnationale georganiseerde criminaliteit 35, de zogenaamde Palermo Convention of nog 1988 Convention, en de aanvullende protocollen 36 vormen een recente stap van de VN met betrekking tot de internationale samenwerking in strafzaken. Het doel van de Conventie is de aanmoediging van internationale samenwerking om grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit te voorkomen en effectiever te bestrijden. De Conventie breidt de mogelijkheden uit op het gebied van uitlevering en wederzijdse rechtshulp. Doch houdt de Conventie geen internationale verplichtingen in, het zijn eerder aanbevelingen die eerst moeten omgezet en geïmplementeerd worden in nationale wetgeving. Daarenboven wordt van de deelnemende staten verwacht dat zij hun nationaal recht minimaal harmoniseren. De criminalisering van een aantal misdrijven, het voorzien in een regeling voor Joint Investigation Teams (artikel 19), specifieke onderzoekstechnieken 37 en minimumvoorwaarden in verband met slachtoffer- en getuigenbescherming (artikelen 24 en 25) zijn hier een aantal voorbeelden van. Wanneer er een dossier 34 Vienna Convention on the Law of Treaties of 23 May 1969, Trb. 1972, 51, and Trb. 1985, Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, B.S. 13 oktober 2004, Aanvullend Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad ; Aanvullend Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York op 15 november 2000 ; Het Aanvullend Protocol tegen de ongeoorloofde vervaardiging van en handel in vuurwapens, de onderdelen, componenten en munitie ervan, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, gedaan te New York op 31 mei Zo wordt verhoor van getuigen of experten via videoverhoor als nieuwe mogelijkheid ingevoerd. (Artikel 18 (18) Palermo Convention) 9

18 van georganiseerde criminaliteit bestaat in twee staten die geen verdragsbasis hebben voor samenwerking in dat dossier, kunnen zij wel steeds terugvallen op de Palermo Conventie. Artikel 18 is het artikel over wederzijdse rechtshulp in het kader van georganiseerde criminaliteit, maar brengt in de verhouding tussen België en Nederland niets nieuws onder de zon Wederzijdse rechtshulp in Europa Van het ERV tot het ontstaan van het idee van de espace judiciaire Européen 27. Men kan het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het zogenaamde Europees Rechtshulpverdrag (ERV), als startpunt van de Europeesrechtelijke omkadering beschouwen 38. Het verdrag kwam in 1959 binnen de Raad van Europa tot stand, als gevolg van een samenwerkingsprogramma over strafzaken. Het ERV is op 11 november 1975 in werking getreden. Later werden twee aanvullende protocollen goedgekeurd op 17 maart en op 8 november In het ERV zijn principes vastgelegd die vandaag de dag nog steeds van belang zijn en opgenomen worden in nieuwe verdragen. Zo bepaalt artikel 1.1. ERV : de Verdragsluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig de regels van dit Verdrag, elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen in elke procedure die betrekking heeft op strafbare feiten waarvan de bestraffing op het tijdstip waarop de rechtshulp wordt gevraagd, tot de bevoegdheid behoort van de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij In 1962 werkten België, Nederland en het Groothertogdom Luxemburg aan een intensievere samenwerking binnen de Benelux, en sloten het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken 42 (BUV). Het BUV werd geïmplementeerd in 67 en gaat enerzijds over de uitlevering (Hoofdstuk I) en anderzijds over de rechtshulp in strafzaken (Hoofdstuk II). Het BUV is grotendeels gebaseerd op het ERV, maar is toch nog iets verregaander. Zo biedt het BUV bijvoorbeeld de mogelijkheid van rechtstreekse contacten tussen de justitiële autoriteiten Op de top van staats- en regeringsleiders van de EG-lidstaten van 5-6 december 1977 werd door de toenmalige president Giscard d Estaing de idee van een espace judiciaire européen gelanceerd. Een 38 Geïmplementeerd bij Wet van 19 juli 1975 houdende goedkeuring van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken opgemaakt te Straatsburg op 20 april 1959, B.S. 23 oktober Geïmplementeerd bij Wet van 29 januari 2002 houdende instemming met het aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken gedaan te Straatsburg op 17 maart 1978, B.S. 1 juni Geïmplementeerd bij Wet van 18 februari 2009 houdende instemming met het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken gedaan te Straatsburg op 8 november 2001, B.S. 19 juni 2009 (ed. 2) 41 Licht aangepast door het Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV 42 Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, B.S. 24 oktober 1967, Infra, nr

19 dergelijke Europese rechtsruimte zou gelijk staan aan een samenwerkingsverband waarin de lidstaten, meer nog dan binnen de Raad van Europa, elkaar rechtshulp zouden verlenen. In het kader van dit doel werd op 4 december 1979 een overeenkomst gesloten in Dublin om het Europees terrorismeverdrag van 1977 strikt toe te passen. 44 Dit verdrag werd slechts door 4 van de 8 lidstaten geratificeerd en is dus nooit in werking getreden. Een volgende poging was het Ontwerpverdrag van juni 1980 betreffende de samenwerking in strafzaken, het zogenaamde Espace-verdrag. Niet in het minst door Nederlands verzet is dit verdrag nooit verder geraakt als haar ontwerp Ondanks deze mislukkingen was de trend gezet en werd midden jaren 80 door de (toenmalige) EG een werkgroep justitiële samenwerking opgericht. De EG bestond inmiddels uit 12 lidstaten. In het kader van de Europese Politieke Samenwerking (EPS) werden vijf overeenkomsten gesloten, maar deze zijn in geen van de lidstaten in werking getreden In oktober 1993, nog voor de inwerkingtreding van het VEU, had de Europese Raad aan de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de Europese Unie, de JBZ-raad, gevraagd om een gedetailleerd actieplan voor te bereiden met betrekking tot verschillende aspecten inzake justitie en binnenlandse zaken. 48 Op 1 november 1993 werd vervolgens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gesloten 49, waardoor ook justitiële samenwerking in strafzaken tot de taken van de EU ging behoren, namelijk onder de derde pijler. De in het VEU bepaalde structuren werden opgericht en het actieplan werd uitgewerkt Schengen uitvoeringsovereenkomst 33. Op 26 maart 1995 trad de Schengen uitvoeringsovereenkomst, kortweg SUO, in werking voor 7 lidstaten van de EU. 51 Hiermee werd uitvoering gegeven aan het akkoord tussen de regeringen van de 44 Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977, B.S. 5 februari 1986, G. VERMEULEN, Wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de Europese Unie : naar een volwaardige eigen rechtshulpruimte voor de Lid-Staten? : kritische analyse en evaluatie van vijf jaar onderhandelingen in het kader van de derde pijler (1 november oktober 1998), Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1999, randnr Overeenkomst van 25 mei 1987 betreffende de toepassing tussen de lidstaten van de EG van het Verdrag van de Raad van Europa inzak de overbrenging van gevonniste personen ; Overeenkomst van 25 mei 1987 tussen de lidstaten van de EG inzake de toepassing van het beginsel ne bis in idem ; Overeenkomst van 26 mei 1989 tussen de lidstaten van de EG betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken ; Overeenkomst van 6 november 1990 tussen de lidstaten van de EG betreffende de overdracht van strafvervolging ; Verdrag van 13 november 1991 tussen de lidstaten van de EG inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen 47 G. VERMEULEN, Wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de Europese Unie : naar een volwaardige eigen rechtshulpruimte voor de Lid-Staten?, randnr EU-bulletin, , punt I.5, 9 49 Verdrag betreffende de Europese Unie van 7 februari 1992, B.S. 30 oktober 1993, (inwerkingtreding : 1 november 1993) (Verder : VEU) 50 RAAD 10655/93 JAI 11, 2 december 1993 en G. VERMEULEN, Wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de Europese Unie : naar een volwaardige eigen rechtshulpruimte voor de Lid-Staten?, randnr Overeenkomst van 19 oktober 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten 11

20 Staten van de Benelux, Europese Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijk grenzen, kortweg Schengen. 52 Deze uitvoeringsovereenkomst werd gesloten op 19 juni 1990 en bevat ingrijpende bepalingen inzake de vervolging en rechtshulp terzake van bepaalde delicten, de uitwisseling van politie-informatie, de signalering van verdachte personen, grensoverschrijdende observatie en de achtervolging over de landsgrenzen heen (hot pursuit). 34. Door Schengen werd de nood aan globale vereenvoudiging van rechtshulpverkeer nog prangender. Het SUO is een aanvulling ten aanzien van het ERV en hoofdstuk II van het BUV wat betreft justitiële samenwerking in strafzaken. Zo breidt de Schengen uitvoeringsovereenkomst het toepassingsgebied uit, waardoor onder andere burgerlijke rechtsvorderingen die in een strafrechtelijke procedure zijn ingesteld 53, ook onder het toepassingsgebied vallen. 54 Zo kan wederzijdse rechtshulp eveneens gevraagd worden in het kader van overtredingen van wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften betreffende accijnzen, BTW en douane. 55 Er wordt een maximum opgelegd aan de voorwaarden die de deelnemende lidstaten mogen stellen aan de instelling van rogatoire commissies strekkende tot huiszoekingen of inbeslagneming om een versoepeling van deze regeling te bekomen. 56 En in artikel 52 SUO wordt bepaald dat iedere overeenkomstsluitende partij gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post kan toezenden aan personen die zich op het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij bevinden. En ten slotte wordt in artikel 53 lid 1 SUO bepaald dat verzoeken om rechtshulp rechtstreeks tussen de rechterlijke autoriteiten kunnen worden gedaan en beantwoord. Deze rechtstreekse communicatie tussen de justitiële autoriteiten was reeds mogelijk in het kader van de Benelux, maar wordt dus uitgebreid tot de EU. 35. Binnen de EU werden vervolgens belangrijke stappen ondernomen om de samenwerking verder te verstevigen en te vergemakkelijken. Zo werden de verbindingsofficieren 57 en het Europees Justitieel Netwerk 58 ingevoerd en werden initiatieven genomen om Eurojust 59 op te richten. Nog belangrijk is Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, Trb. 1990, 145 (Verder : Schengen uitvoeringsovereenkomst of SUO) 52 Overeenkomst van 22 september 2000 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, Pb.L. 239, Zolang de strafrechter nog niet onherroepelijk in de strafzaak heeft beslist. 54 Art 49 SUO 55 Art 50 SUO 56 Art 51 SUO 57 Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de Lid-Staten van de EU, Pb.L. 105/1 58 Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, tot oprichting van een Europees justitieel netwerk, Pb.L , Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, Pb.L ,

21 het gemeenschappelijk optreden van de JBZ-raad inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. 60 Daarin werd elke lidstaat verplicht om een verklaring neer te leggen van goede praktijken bij de uitvoering van verzoeken om rechtshulp. Zo moesten de lidstaten bijvoorbeeld verklaren te voldoen aan de verplichting om de ontvangst te bevestigen van alle verzoeken om bijstand en van schriftelijke vragen over de staat van uitvoering van dergelijk verzoeken. Interessant is ook dat België bij deze verplichte verklaringen additioneel modelformulieren heeft bijgevoegd voor rechtshulpverzoeken 61. De verklaringen van alle lidstaten zijn opgenomen in een rapport van het EJN en de Belgische verklaring is tevens in een Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het college van procureurs-generaal opgenomen (COL 15/99) Verdrag van Amsterdam 36. Het Verdrag van Amsterdam 63 herziet het VEU en legt nog een grotere rol weg voor de EU wat betreft politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. In het verdrag wordt bepaald dat, onverminderd de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, het doel van de Unie inhoudt de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en door voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Deze doelstelling moet enerzijds worden verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit 64 door middel van nauwere samenwerking tussen politiediensten, douaneautoriteiten, justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten en andere bevoegde autoriteiten in de lidstaten, zowel rechtstreeks als via de Europese Politiedienst (Europol) en anderzijds door onderlinge aanpassing van de bepalingen betreffende strafzaken in de lidstaten, waar nodig De harmonisatie van de nationale strafrechtelijke regelingen zal enkel worden aangewend om minima vast te stellen. De Raad kan hiertoe onder andere kaderbesluiten aannemen, met eenparigheid van stemmen, voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijk bepalingen van de lidstaten. Deze kaderbesluiten zijn bindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat. Dat impliceert dat de kaderbesluiten geen rechtstreekse werking hebben en aldus moeten geïmplementeerd worden in de nationale rechtsorde. De nationale instanties hebben de bevoegdheid 60 Gemeenschappelijk optreden 98/427/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Pb.L. 191 van , Zie bijlagen 1, 2 en 3 62 Infra, nrs. 66, , Verdrag van Amsterdam houdende de wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, Pb.C. 340 van Met name terrorisme, mensenhandel en misdrijven tegen kinderen, illegale drugshandel en illegale wapenhandel, corruptie en fraude. 65 Artikel K.1, lid 1 Verdrag van Amsterdam 13

22 om de vorm en de middelen tot deze implementatie te kiezen. Het kaderbesluit duidt wel aan tegen welk tijdstip de regeling moet geïmplementeerd of omgezet zijn. 66 Het Hof van Justitie is bevoegd om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van de kaderbesluiten De lidstaten verwoordden hun gemeenschappelijke standpunten op internationale conventies zoals de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober Daar werd nogmaals het belang en de vastbeslotenheid geformuleerd om de EU te ontwikkelen tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Eveneens werden in de richtpunten van Tampere een aantal beleidsrichtlijnen en - prioriteiten vooropgesteld waarmee deze ruimte spoedig werkelijkheid moest worden. 39. Een aantal beginselen waren de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen (punten 33-37), criminaliteitspreventie op het niveau van de Unie (punten 41-42) en de versterking van de samenwerking bij de bestrijding van de criminaliteit bijvoorbeeld aan de hand van de oprichting van Eurojust en aan de hand van het opstellen van gemeenschappelijke definities, strafbaarstellingen en straffen in bepaalde sectoren (punten 43-50). Het beginsel van wederzijdse erkenning van strafvonnissen en aan het strafproces voorafgaande rechterlijke bevelen werd de nieuwe hoeksteen van de justitiële samenwerking in strafzaken binnen de EU. In het kader van deze Raad werd gevraagd aan de JBZ-raad en de Commissie om, voor december 2000, een programma van maatregelen goed te keuren om uitvoering te geven aan deze hoeksteen (punt 37). Dit verzoek werd nogmaals herhaald in de EU-strategie van 27 maart 2000 voor het begin van het nieuwe millennium inzake preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, de zogenaamde Millenniumstrategie. 69 Ten gevolge hiervan kondigde de JBZ-raad op 30 november 2000 een bijzonder ambitieus uitvoeringsprogramma af, het Wederzijds erkenningsplan Het Wederzijds erkenningsplan bestaat uit vijf delen. Daarvan is vooral het tweede relevant, de tenuitvoerlegging van procedurele beslissingen. Hierbij worden drie onderwerpen naar voor geschoven waaronder verschillende maatregelen ressorteren : Vooreerst de beslissingen betreffende de veiligstelling van bewijsmateriaal en de bevriezing van vermogensbestanddelen, waarbij gedoeld wordt op maatregelen die uiteindelijk leidden tot het kaderbesluit van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot 66 Artikel K.6, lid 2, b) Verdrag van Amsterdam 67 Artikel K.7, lid 1 Verdrag van Amsterdam 68 Europese Raad van Tampere 15 en 16 oktober 1999, conclusies van het voorzitterschap, 69 Raad van de Europese Unie, voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit : een strategie van de Europese Unie voor het begin van het nieuwe millennium, Pb.C. 124/1, en G. VERMEULEN, Bevriezing van bewijs en vermogen in de Europese strafrechtelijk ruimte (1), T. Strafr. 2006/6, Raad van de Europese Unie, Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, Pb.C. 12/10, en W. DELVA, Invloed van het Europees recht op het Belgisch recht, XXVIIIste postuniversitaire cyclus, Mechelen, Kluwer, 2003, randnr

23 bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken. 71 besproken. 72 Dit Bevriezingsbevel wordt later uitgebreid Ten tweede de beslissingen betreffende personen, waarbij gedoeld wordt op de creatie van Europese aanhoudingsbeslissingen en Europese niet tot vrijheidsbeneming strekkende controlemaatregelen. Deze maatregelen worden uiteindelijk gegoten in het Europees Aanhoudingsbevel 73, dat niet zal worden besproken in het kader van deze masterproef. Ten derde moet men rekening houden met beslissingen tot instelling van vervolging in andere lidstaten. De evolutie van de internationale criminaliteit heeft immers geleid tot een aanzienlijke toename van de gevallen waarin verschillende lidstaten overeenkomstig hun interne procedureregels bevoegd zijn om vervolgingen in te stellen en uitspraak te doen over dezelfde of samenhangende feiten. Met de bedoeling een oplossing van positieve bevoegdheidsconflicten tussen de lidstaten te bevorderen en zoveel mogelijk dubbele vervolgingen te vermijden moet een instrument uitgewerkt worden dat de overdracht van strafvervolging aan andere lidstaten bevat. 74 Dit zou een vergemakkelijking moeten betekenen ten aanzien van wat reeds was gerealiseerd bij de regeling in verband met overdracht van strafvervolging in de zin van het Europees Verdrag van Straatsburg van 15 mei 1972 betreffende de overdracht van strafvervolging. Ook werd de uitvoering van een haalbaarheidsstudie bevolen, om te bepalen hoe de bevoegde autoriteiten in de Europese Unie het best kunnen worden geïnformeerd over lopende onderzoeken of vervolgingen tegen een persoon, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de vereisten inzake individuele vrijheden en gegevensbescherming. 41. Sinds het Verdrag van Amsterdam is er een duidelijke intensivering op gang gekomen met betrekking tot de strafrechtelijke samenwerking in de hoop om op die manier een Europese rechtsruimte te creëren. De sleutels tot deze ruimte zijn wederzijdse erkenning en de harmonisering van de nationale strafwetgevingen. Het principe van wederzijdse erkenning is geen nieuw concept van de Raad van Tampere. Reeds in de jaren 60 en 70 kwamen verdragen tot stand binnen de raad van Europa waarbij het principe van wederzijdse erkenning centraal stond. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het Europees verdrag van 28 mei 1970 inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen 75. Ook in het kader van de EG en later de EU kwamen verdragen tot stand steunend op 71 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, Pb.L. 196/45, Infra, nr Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, Pb.L. 190, Hierbij dient eveneens rekening gehouden te worden met de bevoegdheden van Eurojust (Infra, nr ). 75 European Convention on the international validity of criminal judgments, ETS No. 070, Council of Europe, Strasbourg, 29 may

24 het principe van wederzijdse erkenning, maar door gebrek aan ratificaties behaalden de meeste van deze overeenkomsten niet het gehoopte succes EU-rechtshulpovereenkomst van 29 mei Gezien deze context en omdat het ERV en het BUV voorbijgestreefd waren, kwam de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie tot stand van 29 mei 2000, de zogenaamde EU-rechtshulpovereenkomst. 77 In de overeenkomst gaat het om het bevorderen en moderniseren van de wederzijdse hulp tussen de rechterlijke, politie-, en douaneautoriteiten, door het aanvullen en het vergemakkelijken van de toepassing van het ERV en het protocol van 1978 bij dit verdrag, het Akkoord van Schengen van 1990 en van het BUV van Belangrijk is dat het ERV, BUV en SUO van toepassing blijven op alle aspecten die de EUrechtshulpovereenkomst niet regelt, waardoor al deze verdragen naast elkaar bestaan. 78 Wanneer men bijvoorbeeld kijkt naar de spontane informatie-uitwisseling ziet men dat verschillende verdragen elkaar overlappen en aanvullen. De EU-rechtshulpovereenkomst is op 23 augustus 2005 in werking getreden. 43. Ter illustratie van de wirwar van verdragsrechtelijke gronden voor een rechtshulpverzoek wordt hieronder de tijdelijke overbrenging van gedetineerden naar een verzoekende staat even kort toegelicht. 44. In het ERV wordt bepaald dat indien de verzoekende Partij de verschijning in persoon, hetzij als getuige, hetzij tot confrontatie, verzoekt van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd, wordt de betrokkene tijdelijk overgebracht naar het grondgebied waar het verhoor plaats moet vinden, op voorwaarde dat hij binnen de door de aangezochte Partij vastgestelde termijn wordt teruggezonden. De overbrenging kan worden geweigerd : (a) indien de gedetineerde er niet in toestemt; (b) indien zijn aanwezigheid vereist wordt en een strafrechtelijke procedure op het grondgebied van de aangezochte Partij; (c) indien zijn overbrenging de duur van zijn detentie zou kunnen verlengen of (d) indien andere dwingende overwegingen zich tegen zijn overbrenging naar het grondgebied van de verzoekende Partij verzetten Artikel 33, eerste BUV bepaalt dat wanneer een rechterlijke autoriteit van een van de landen verzoekt dat iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, in persoon op haar grondgebied verschijnt ten behoeve van een confrontatie of een reconstructie van de feiten, dan wel om als getuige 76 W. DELVA, Invloed van het Europees recht op het Belgisch recht, randnr Besluit van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Pb.C. 197, (vervangt kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams) 78 Artikel 1, lid 1 EU-rechtshulpovereenkomst, artikel 26, lid 4 ERV en artikel 1, lid 2 WREU 79 Artikel 11, lid 1 ERV 16

25 een verklaring af te leggen of om als verdachte te worden gehoord, kan deze, ongeacht zijn nationaliteit, daartoe tijdelijk worden overgebracht naar dat grondgebied, mits bijzondere omstandigheden zich daartegen niet verzetten en op voorwaarde dat hij binnen de termijn door de aangezochte Partij vastgesteld zal worden teruggezonden. 46. Beide verdragen bestaan hier naast elkaar. Wanneer men dan gaat kijken naar finesses, zoals bijvoorbeeld de regeling in geval van ontsnapping van de gedineerde, zal men dan weer enkel kunnen terugvallen op artikel 33 lid 4 BUV en zal men, in tegenstelling van het ERV, de regeling dus niet kunnen toepassen buiten de Benelux. 47. Wanneer men dan weer kijkt naar de tijdelijke overbrenging van gedetineerden naar de aangezochte lidstaat, binnen de termijn van de tijdelijke overbrenging naar de verzoekende lidstaat, moet men terugvallen op bilaterale verdragen die gesloten zijn ter aanvulling van het ERV, artikel 25bis BUV en de EU-rechtshulpovereenkomst. Dit kan vereist zijn in het kader van een onderzoek waarvoor de aanwezigheid van een op het grondgebied van de aangezochte Lid-Staat gedetineerde persoon vereist is (zoals i.g.v. confrontatie, reconstructie, plaatsherkenning). 48. Met betrekking tot één soort onderzoekshandeling, namelijk tijdelijke overbrenging van een gedetineerde, moet men dus rekening houden met een lappendeken van verdragen. Dat maakt de taak van de practici er niet gemakkelijker op. 49. De EU-rechtshulpovereenkomst is een scharnierpunt. De twee vlakken waarop de vernieuwingen gerealiseerd werden : de nuancering van het locus regit actum principe 80 en de verdere doordrijving van het principe van rechtstreekse toezending tussen de lidstaten worden later besproken Eveneens bevat de EU-rechtshulpovereenkomst nieuwe rechtshulpmodaliteiten als videoverhoor van getuigen, deskundigen en verdachten 82, infiltratie 83, verhoor van getuigen en deskundigen via telefoonconferentie 84 en gecontroleerde aflevering 85. Verder voorziet het verdrag nog in de mogelijkheid dat een staat in het buitenland telefoongesprekken aftapt met gebruikmaking van apparatuur aldaar, terwijl de gesprekken rechtstreeks in de verzoekende staat worden beluisterd, het overmaken van telefoontapmateriaal Infra, nr Infra, nr Artikel 10 EU-rechtshulpovereenkomst 83 Artikel 14 EU-rechtshulpovereenkomst ; Zo kunnen er discrete onderzoeken worden verricht door ambtenaren die handelen onder een geheime of fictieve identiteit, op voorwaarde echter dat de wetgeving en de procedures van de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt, in acht worden genomen. 84 Artikel 11 EU-rechtshulpovereenkomst 85 Artikel 12 EU-rechtshulpovereenkomst 86 Artikel EU-rechtshulpovereenkomst 17

26 51. Daarenboven is het sinds de overeenkomst mogelijk dat justitiële autoriteiten elkaar onder bepaalde omstandigheden spontaan en op eigen initiatief rechtshulp verlenen. Het gaat om het uitwisselen van informatie met betrekking tot strafbare feiten, evenals vergrijpen tegen voorschriften waarvan de bestraffing of de behandeling onder de bevoegdheid valt van de ontvangende autoriteit. Tot voor de EU-rechtshulpovereenkomst was het enkel mogelijk om rechtshulp te verlenen op verzoek. Een lidstaat die dergelijke persoonsgegevens heeft verkregen, kan hiervan enkel gebruik maken in het kader van de strafrechtelijke procedures na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat of van de betrokken persoon Een andere vernieuwing is de mogelijkheid van gemeenschappelijke onderzoeksteams waarvan de leden uit verschillende lidstaten komen en voor hun onderlinge samenwerking niet langer hoeven terug te vallen op justitiële of politiële rechtshulp. Aan die teams kunnen ook derden deelnemen zoals leden van Europol of Eurojust. Twee of meer lidstaten kunnen een gemeenschappelijk onderzoeksteam oprichten waarvan de samenstelling in onderling overleg door de betrokken lidstaten wordt bepaald. Het gemeenschappelijk team wordt opgericht voor een bepaald doel en voor een beperkte periode Het protocol van 16 oktober 2001 bij de EU-rechtshulpovereenkomst 89 maakt integraal deel uit van de overeenkomst en voorziet in aanvullende maatregelen zoals verzoeken om informatie over banktransacties in het kader van de bestrijding van de criminaliteit en in het bijzonder de georganiseerde criminaliteit. Het protocol bevat onder meer bepalingen in verband met politieke en fiscale delicten 90 en voorziet een regeling waardoor het beroep op het bankgeheim als reden om iedere medewerking bij een rechtshulpverzoek van een andere lidstaat te weigeren, resoluut uitgesloten wordt zonder opt-out-mogelijkheid. 91 Het meest vernieuwende is de introductie van een verplichting om, met inachtneming van het eigen recht, te kunnen voldoen aan verzoeken van een andere lidstaat om gedurende een bepaalde periode de via bepaalde rekeningen uitgevoerde bankverrichtingen onder toezicht te plaatsen en de resultaten van zulk toezicht door te geven aan de verzoekende lidstaat. Dit is de zogenaamde bankrekeningtap Het gevolg van deze vernieuwingen is dat de samenwerking in strafzaken geen interstatelijk en politiek karakter meer heeft, de zogenaamde horizontalisatie van de samenwerking. 93 Een ander 87 Artikel 7 EU-rechtshulpovereenkomst 88 Artikel 13 EU-rechtshulpovereenkomst 89 Protocol bij de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, Pb.C. 326, (Verder : Protocol 16 oktober 2001) 90 Artikel 8-9 Protocol 16 oktober Artikel 7 Protocol 16 oktober Artikel 1-4 Protocol 16 oktober G. VERMEULEN, Justitiële en politiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie : bilan en toekomstopties, in Strafrechtshandhaving in België en Nederland : uitgave ter gelegenheid van de uitreiking 18

27 gevolg is de doorgedreven verstrenging in de samenwerking. Zo is er nu sprake van termijnen, bevelen in plaats van verzoeken, beperking van het aantal weigeringsgronden, enz Verdrag van Lissabon 55. Het Verdrag van Nice, dat werd ondertekend op 26 februari 2001, herziet het Verdrag van Amsterdam en is in werking getreden op 1 februari Het programma van Tampere liep in 2004 af na een looptijd van vijf jaar en werd opgevolgd door het Haags programma. Het Haags programma werd goedgekeurd op de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 en somt tien prioriteiten van de Unie op ter versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht gedurende de komende vijf jaar. 94 De mededeling is vergezeld van een bijlage met de specifieke maatregelen en een tijdschema voor de goedkeuring daarvan 95. Belangrijke prioriteiten in het kader van deze studie zijn : terrorismebestrijding, zoeken naar een evenwicht tussen privacy en veiligheid bij de uitwisseling van informatie, het ontwikkelen van een strategisch concept inzake georganiseerde criminaliteit en het waarborgen van een echte Europese rechtsruimte. In een mededeling van de Commissie ter evaluatie van de uitvoering van het Haags programma werd wel vastgesteld dat zowel de goedkeuringsprocedure als de nationale omzetting op het terrein van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (de derde pijler ) bijzonder problematisch bleven Het Verdrag van Lissabon trad in werking op 1 december De belangrijkste wijzigingen die in het Verdrag van Lissabon voor deze materie van belang zijn, zijn 98 : - De verdwijning van de pijlerstructuur. Hierdoor wordt de justitiële samenwerking in strafzaken, die voorheen onder de derde pijler viel, onder dezelfde voorschriften behandeld als interne marktaangelegenheden. De justitiële samenwerking in strafzaken valt nu dus ook onder de rechterlijke controle van het Hof van Justitie. - Ten tweede verandert de Europese besluitvormingsprocedure over onder andere bepaalde delen van justitiële samenwerking. Waar vroeger unanimiteit vereist was, volstaat nu een van het eredoctoraat aan Prof. Dr. Cyrille Fijnaut door de Universiteit Gent, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2010, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 10 mei 2005, Het Haags programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar. Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, Pb.C. 236, Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, Pb.C. 198, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 28 juni Verslag over de uitvoering van het Haags programma 2005, Pb.C. 184, Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb.C. 306, en B.S. 17 december OPSOMMING uit VERMEULEN G., VAN DAMME Y., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, IRCP-reeks nr. 39, Antwerpen Apeldoorn Portland, Maklu, 2010,

28 gewone wetgevingsprocedure met stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en volledige medewetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement Door het verdrag kan het initiatief voor wetgevingshandelingen op het gebied van o.a. justitiële samenwerking voortaan ook uitgaan van minstens 7 lidstaten, i.p.v. enkel van de Europese Commissie Indien een wetgevend voorstel over bepaalde aspecten van justitiële samenwerking afspringt, kan het toch worden doorgezet tussen minstens 9 lidstaten die samen aan nauwere samenwerking zullen doen Het Verdrag van Lissabon voorziet daarnaast ook in de mogelijkheid voor de Raad om een Europees Openbaar Ministerie in te stellen. 58. Het tweede aanvullend protocol bij het ERV 102 trad op 1 juli 2009 in werking. Het had tot doel om de individuele en gezamenlijke capaciteit van de lidstaten van de Raad van Europa om tegen criminaliteit te reageren te versterken. 103 Het beoogt bijgevolg het verdrag van 1959 en het aanvullend protocol van 1978 te verbeteren en aan te vullen door inzonderheid het aantal gevallen waarin om wederzijdse rechtshulp kan worden verzocht te diversifiëren en de wederzijdse rechtshulp te vergemakkelijken, te bespoedigen en te versoepelen. Voor het overige wordt rekening gehouden met de noodzaak de individuele rechten te beschermen in het kader van de verwerking van persoonsgegevens Het Haags programma werd op zijn beurt opgevolgd door het programma van Stockholm 105 (2010) dat voorziet in een routekaart voor het werk van de EU op het vlak van recht, vrijheid en veiligheid voor de periode Samengevat komen de prioriteiten van het programma van Stockholm neer op het volgende : de Europese onderdanen moeten in hun grondrechten en fundamentele vrijheden gerespecteerd worden, vooral met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Ook de rechten van verdachten en beklaagden in strafzaken moeten worden beschermd. Vervolgens wordt er nogmaals herhaald dat er een Europese rechtsruimte moet komen, waarmee eveneens op de samenwerking tussen justitiële autoriteiten in strafzaken wordt gedoeld. Wederom wordt bevolen om een strategie te ontwikkelen voor interne veiligheid voor de EU om de burgers beter te beschermen en 99 Artikel VWEU 100 Artikel 76 VWEU 101 Artikel 82, lid 3, 83, lid 3, 86, lid 1 en 87, lid 3 VWEU 102 Tweede Aanvullend Protocol van 8 november 2001 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, B.S. 19 juni 2009 (ed. 2) 103 F. GOOSSENS, België stemt in met het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, TVW 2009, afl. 3, Memorie van toelichting bij het Ontwerp 105 Het Programma van Stockholm Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger, Pb.C. 115, en Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad, 11 december 2009, 20

29 georganiseerde misdaad en terrorisme beter te bestrijden, in het bijzonder mensenhandel, seksueel misbruik van kinderen, cybercriminaliteit, economische criminaliteit en drugs. 60. Het Programma van Stockholm moet worden uitgevoerd via een actieplan dat in juni 2010 aangenomen werd in het Publicatieblad Nieuwe Europese instrumenten 61. Bovenstaande programma s en hun actieplannen geven duidelijk aan dat de EU zich bewust is van de nood aan vernieuwingen op het vlak van samenwerking in strafzaken die de daad bij het woord voegen. Hierbij heeft ook België zeker een trekkende rol gespeeld. Deze algemene druk heeft gezorgd voor het aannemen van een aantal kaderbesluiten waardoor bevriezing van bewijs, bewijsverkrijgingbevelen en misschien zelfs onderzoeksbevelen kunnen uitgevaardigd worden tussen de lidstaten onderling. 62. Kaderbesluiten creëren nieuwe instrumenten die tot doel hebben de samenwerking tussen de lidstaten te versnellen en te bevorderen. Deze versnelling wordt betracht aan de hand van standaardformulieren, beperking van de mogelijke weigeringsgronden, enz. De nieuwe instrumenten die van belang zijn voor het vooronderzoek, namelijk het Bevriezingsbevel, het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB) en het Europees Onderzoeksbevel (EOB), worden later uitgebreid besproken Nationaalrechtelijke bepalingen met betrekking tot wederzijdse rechtshulp in strafzaken 63. De hoofdregel is steeds dat het verdrag vóór de nationale wetgeving geldt. Omwille van deze primauteit van het nationale recht kan het nationale recht slechts aanvullend werken voor zover het toepasselijke verdrag dit toelaat. In tegenstelling tot de figuur van de uitlevering, is bij wederzijdse rechtshulp zelfs niet steeds een verdragsbasis vereist om de rechtshulp te bieden. Wanneer er geen verdragsbasis is, valt men terug op het nationaal recht en de voorwaarden die dat recht stelt om aan het verzoek tegemoet te komen. Om deze reden is het dus ook van belang om de relevante nationale wetgeving aan te geven. 106 Mededeling van de Commissie Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, COM(2010), 171 en Resolutie van het Europees Parlement van 23 november Infra, nr. 322 e.v. 21

30 België 64. De wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het wetboek van strafvordering 108 (Wet IRH) is dé wet die in ons Belgisch recht handelt over de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Hiermee realiseerde België de verbintenis die zij aanging bij de ondertekening van de EU-rechtshulpovereenkomst. De Wet IRH is ingedeeld in zes hoofdstukken : algemene bepalingen, algemene beginselen van internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gemeenschappelijke onderzoeksteams, statuut van de buitenlandse ambtenaren op het Belgische grondgebied, gebruik van in het buitenland verzameld bewijsmateriaal en wijzigingsbepalingen. Artikel 4, 2, 4 van de wet is ondertussen gewijzigd bij wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen 109. Wat de vordering van onderzoekshandelingen in het vooronderzoek betreft, is het belang van deze wet beperkt. Wat de toelaatbaarheid van het bewijs dat eruit voortvloeit betreft, heeft zij wel belang, waarover later meer. 65. Voor de wet IRH kon men in het Belgisch nationaal recht slechts enkele artikels terugvinden in verband met kleine rechtshulp : artikel 873 Ger. W. en artikel 11 van de uitleveringswet van 15 maart De nood aan een nieuwe regeling was in casu dan ook hoog. 66. Verder zijn er nog een aantal gemeenschappelijke omzendbrieven die van belang zijn voor de Belgische houding in internationale samenwerking. Vooreerst de gemeenschappelijke omzendbrief betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken van 10 februari 2005 (COL 5/2005). Deze COL licht de praktische implicaties van de wet IRH toe ten aanzien van het parket. Verder is de COL 15/99 met betrekking tot de goede praktijken inzake internationale rechtshulp in strafzaken tussen van 22 november 1999 (COL 15/99) van belang. De COL werd opgesteld om gevolg te geven aan de Gemeenschappelijke Actie betreffende de goede praktijken inzake internationale rechtshulp in strafzaken van 29 juni 1998 die reeds werd besproken Nederland 67. Titel X van boek IV (de artikelen 552h 552iie) van het Nederlandse wetboek van Strafvordering (N.Sv.) bevat de algemene regeling van Nederland in verband met internationale rechtshulp. Titel XI van het N.Sv. (de artikelen 552jj 552vv) gaat over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen, meer bepaald bevelen tot inbeslagneming van voorwerpen. 108 Wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het wetboek van strafvordering, B.S. 24 december Artikel 2 Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen, B.S. 30 december Supra, nr D. VAN DAELE, T. SPAPENS en C. FIJNAUT, De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 29 22

31 68. De regeling van het N.Sv. vult de verdragen nauwelijks aan en bepaalt ook letterlijk dat aan het verzoek zo veel mogelijk het verlangde gevolg gegeven wordt voor zover het verzoek gegrond is op een verdrag. 112 Wel is de regeling relevant voor de bevoegdheidsverdeling tussen de officier van Justitie en de rechter-commissaris, joint investigation teams, De Nederlandse wet is niet aangepast aan de wijze waarop de dag van vandaag een rechtshulpverzoek in de praktijk wordt behandeld. Zo stelt artikel 552i N.Sv. bijvoorbeeld dat een rechtshulpverzoek aan de officier van Justitie van het arrondissement waarin de gevraagde handeling moet worden uitgevoerd, moet worden gericht. Dit staat in schril contrast met de oprichting van de Internationale Rechtshulp Centra (IRC s) waar de facto elk inkomend rechtshulpverzoek naar moet verzonden worden. 113 Sterker nog, de IRC s worden zelfs niet vernoemd in het N.Sv., hoewel zij in de praktijk een cruciale, centrale of minstens coördinerende rol vervullen bij elk inkomend (en uitgaand) rechtshulpverzoek Wat dan weer wel ingevoegd is in het N.Sv. is de regeling van het Bevriezingsbevel, namelijk in titel XI N.Sv. 71. In de Uitleveringswet van 1967 zijn ook enkele bepalingen gewijd aan kleine rechtshulp die betrekking hebben op rechtshulpverzoeken in het kader van een uitleveringsprocedure Artikel 552k, lid 1 N.Sv. 113 Infra, nr Infra, nr Artikel Uitleveringswet (Hoofdstuk IV : Andere vormen van rechtshulp) 23

32 5. ACTOREN EN TUSSENPERSONEN 5.1. Belgische actoren Minister van Justitie 72. De formele eindeverantwoordelijkheid voor elke daad van kleine of wederzijdse rechtshulp ligt bij de Minister van Justitie, maar heeft slechts een kleine feitelijk basis. 73. Men kan met betrekking tot de samenwerking in strafzaken een onderscheid maken tussen de grote rechtshulp en de kleine rechtshulp. 116 Voor de grote rechtshulp speelt de Minister van Justitie een grote rol. In het kader van kleine rechtshulp is de rol van de Minister van Justitie veel kleiner. Omwille van het principe van de rechtstreekse toezending dat wordt gehanteerd, is de rol van de Minister van Justitie beperkt. Dit principe houdt in dat de rechtshulpverzoeken en de uitvoeringsstukken rechtstreeks tussen de verzoekende en justitiële autoriteiten gecommuniceerd worden Waar de rechtstreekse verzending tussen de rechterlijke overheden mogelijk is, moet ook effectief van deze weg gebruik worden gemaakt. Dit slaat zowel op de verzending van de verzoeken en van de uitvoeringstukken, als op de berichtgeving tussen de betrokken magistraten. Bij deze berichtgeving kunnen we bijvoorbeeld denken aan de kennisgeving van de bevoegde Belgische magistraat aan zijn buitenlandse collega dat het verzoek niet binnen de vereiste termijn kan worden uitgevoerd of dat een weigeringsgrond de uitvoering van het verzoek onmogelijk maakt In artikel 7 van de Wet IRH wordt bepaald dat Belgische rechterlijke overheden al hun zendingen aan de Minister van Justitie kunnen richten, meer bepaald aan de Federale Overheidsdienst Justitie, het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en vrijheden of de Dienst rechtshulp in strafzaken. De Federale Overheidsdienst zal er zelf voor instaan om de gevoelige dossiers in de zin van deze wet aan het kabinet van de Minister van Justitie voor te leggen. 76. Bij de rechtstreekse toezending zou er van elk door een Belgische rechterlijke overheid toegezonden of ontvangen verzoek om wederzijdse rechtshulp een kopie moeten worden bezorgd aan de FOD Justitie. 119 Dit gebeurt in de praktijk bijlange niet door elk parket wat kan verklaard worden door de overvloed aan omzendbrieven waar de parketten zich moeten naar schikken. 120 Nochtans is deze informatieplicht in de wet opgenomen. Er is geen sanctiemechanisme voorzien. Los daarvan kan men zich vragen stellen bij het nut van deze informatieplicht. Wanneer de FOD Justitie de documenten ontvangt worden zij bewaard maar wordt er verder niets mee gedaan (informatisering, ). 116 Supra, voetnoot Infra, nr COL 5/2005, II.7.2., blz Artikel 7 3 Wet IRH 120 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april

33 77. Wanneer het door een Belgische rechterlijke overheid toegezonden of ontvangen verzoek om wederzijdse rechtshulp een zaak betreft die de openbare orde ernstig kan verstoren, wezenlijke belangen van België kan schaden, moet een informatieverslag toegezonden worden aan de Minister van Justitie. Deze toezending is de verantwoordelijkheid van de federale procureur, onderzoeksrechter of procureur des Konings die met het onderzoek belast is. 121 In de memorie van toelichting wordt nader beschreven wat er juist dient te worden verstaan onder een informatieverslag : Het is niet de bedoeling verslag uit te brengen aan de uitvoerende macht, maar veeleer hem de mogelijkheid te bieden zijn taken te vervullen, inzonderheid op internationaal vlak. Deze informatieplicht bij gevoelige zaken kan dus niet leiden tot een bekendmaking die inzonderheid het geheim van het onderzoek schendt. 122 In dit informatieverslag moet de magistraat dus kort beschrijven op welke feiten het rechtshulpverzoek betrekking heeft en om welke redenen de verzending of de uitvoering van het verzoek naar zijn oordeel van aard is om ons land in een delicate positie te brengen of politieke/diplomatieke gevolgen te veroorzaken. 123 In de wet is geen sanctiemechanisme voorzien Openbaar ministerie 78. Sinds het Octopusakkoord van 1998 is het openbaar ministerie, samen met de politiediensten, structureel hervormd. De vooropgestelde ideeën met betrekking tot het parket die effectief doorgevoerd werden, waren de (gedeeltelijke) verticale integratie van het parket , een wettelijke grondslag bieden aan het college van procureurs-generaal 126, de oprichting van een federaal parket en een mandaatsysteem voor korpschefs van de parketten, Hoven en rechtbanken Het parket is één en ondeelbaar en is gestructureerd in drie niveaus : het arrondissementeel, ressortelijk en nationaal niveau. Haar taak omvat de leiding van het opsporingsonderzoek, de beslissing over het al dan niet instellen van de strafvordering in het kader van het 121 Artikel 7 3 en 4 wet IRH 122 Parl.St. Kamer, /001, COL 5/2005, II.7.1.a, De verticale integratie is wel doorgevoerd met betrekking tot het federaal parket. Met betrekking tot de andere parketten is er een restant van de regeling in de wet opgenomen ; het is nu mogelijk dat een parketmagistraat die in eerste aanleg aan een zaak heeft gewerkt betrokken wordt in de behandeling van diezelfde zaak in hoger beroep wanneer het gaat over een heel complexe zaak. 125 Wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, het federaal parket en de raad van Procureurs des Konings, B.S. 10 februari Wet van 4 maart 1997 tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, B.S. 30 april Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, Parl. St. Kamer , nr. 1568/4 128 J. PLESSERS, het veranderingsproces in justitie naar aanleiding van de Octopushervorming : De hervorming bij de politie en justitie: in gespreide dagorde, Jubileumeditie ter gelegenheid van 10 jaar Orde van de dag 2008,

34 opportuniteitsbeginsel, de bewijsvoering en ook de tenuitvoerlegging van het vonnis in de gevallen waarin de rechter een veroordeling uitspreekt Arrondissementsparketten 80. De arrondissementsparketten zijn de parketten van eerste aanleg. Deze zijn gestructureerd per arrondissement, waarvan er 27 zijn in België. Recent is een hervormingsplan voor justitie in het leven geroepen door Minister van Justitie Annemie Turtelboom waardoor de 27 arrondissementen herleid zullen worden tot 12 arrondissementen. Deze arrondissementen vallen grotendeels samen met de provinciegrenzen, aangevuld met Brussel en het Duitstalige Eupen. Elk arrondissement krijgt één procureur, behalve in Henegouwen. 129 Dit betekent dus dat er per provincie een korpschef boven de bestaande 27 procureurs en rechtbankvoorzitters komt te staan. Voor de burger verandert er eigenlijk niets, alle bestaande plaatsen waar recht wordt gesproken zullen blijven bestaan. De schaalvergroting moet budgetbeheer en personeelsbeheer gemakkelijker en doelgerichter maken waardoor justitie efficiënter kan functioneren De arrondissementsparketten staan telkens onder leiding van een procureur des Konings die bijgestaan wordt door eerste substituten en substituten procureur des Konings. 82. Een arrondissementsparket is belast met de opsporing en vervolging van alle misdrijven in eerste aanleg. Op deze zogenaamde volheid van bevoegdheid in eerste aanleg zijn twee uitzonderingen : ten eerste de bevoegdheden van de arbeidsauditeur, dit is het vorderen van de toepassing van de strafwet in de arbeidsrechtbank, en ten tweede de bevoegdheden van parketten bevoegd in graad van hoger beroep, dit zijn het parket- generaal en het auditoraat- generaal. 131 In het kader van deze bevoegdheden kan de procureur des Konings rechtshulpverzoeken uitsturen naar het buitenland indien hij dit nodig acht. 83. Voor sommige onderzoekshandelingen, die in een gevoelig evenwicht met het recht op privacy of fysieke integriteit staan, is de procureur des Konings niet bevoegd. Voor dergelijke onderzoekshandelingen - zoals een autopsie, een onderzoek aan het lichaam, het doen opsporen of lokaliseren van gegevens, oorsprong of bestemming van telecommunicatie, - moet de procureur des Konings de onderzoeksrechter inschakelen. Hij kan de specifieke onderzoekshandeling via een miniinstructie vorderen van de onderzoeksrechter zonder het volledige onderzoek uit handen te geven. 132 Bepaalde van dergelijke onderzoekshandelingen - namelijk een bevel tot huiszoeking, een aanhoudingsbevel en het doen afluisteren, kennis nemen of opnemen van privé- en 129 Om te voorkomen dat het rechtsgebied van het Hof van Beroep samenvalt met het gerechtelijk arrondissement, komt er een procureur in Charleroi en één in Bergen. 130 De Standaard, Deze hertekening is een belangrijke psychologische stap', 18 april Gastcollege Johan Sabbe, Procureur des Konings te Gent, Strafrechtelijke beleidsplanning : realisatie en afstemming, 17/11/2011, in het kader van de Grondige Studie Strafrechtelijk Beleid, Prof. B. De Ruyver. 132 Artikel 28 septies Sv. 26

35 telefooncommunicatie zijn echter een te verregaande inbreuk op het recht op privacy waardoor het onderzoek wel in zijn geheel moet worden overgedragen aan de onderzoeksrechter met het oog op het stellen van die onderzoekshandelingen. 84. Binnen elk arrondissementsparket is er een referentiemagistraat voor internationale rechtshulp aangewezen die ondersteuning moet bieden en er moet op toezien dat de wettelijke regeling wordt nageleefd Afhandeling van buitenlandse, inkomende rechtshulpverzoeken worden door gelijk welke magistraat binnen het arrondissementsparket waargenomen Parketten-generaal 86. Er is een procureur-generaal bij ieder Hof van Beroep die alle opdrachten van het openbaar ministerie uitoefent bij het Hof van Beroep en de Hoven van Assisen. 135 Er zijn vijf Hoven van Beroep, namelijk één per rechtsgebied. 87. De procureur-generaal wordt bijgestaan door een eerste advocaat-generaal, advocaten-generaal en substituut-procureurs-generaal, die onder zijn toezicht en leiding hun ambt uitoefenen. 136 Het arbeidsauditoraat-generaal onder leiding van de arbeidsauditeur-generaal oefent alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het arbeidshof. 88. De procureurs-generaal zorgen in hun rechtsgebied voor de coherente uitvoering en coördinatie van het strafrechtelijk beleid, voor de kwaliteit van de werking van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten en voor de ondersteuning bij de uitoefening van de strafvordering bij de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten College van procureurs-generaal 89. De procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep vormen samen het college van procureursgeneraal (verder college genoemd). Het voorzitterschap wordt per toerbeurt in een door de wet bepaalde volgorde waargenomen voor de duur van een gerechtelijk jaar. De beslissingen die het college neemt zijn van toepassing op het hele grondgebied van het rijk en zijn bindend voor de leden van het openbaar ministerie COL 5/2005, II.7.2, blz D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid. Een rechtsvergelijkend onderzoek in België, Nederland en Duitsland, Antwerpen, Intersentia, 2002, Artikel 143, 1-2 Ger. W. 136 Artikel 144 Ger. W., vervangen bij wet van 22 december 1998, B.S. 2 februari Artikel 146bis tot 146 quater Ger. W. 138 Artikel 143bis 1 Ger. W. 27

36 90. De taak van het college valt uiteen in twee delen. Enerzijds moet het college maatregelen nemen voor de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid en voor de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie. Anderzijds heeft het college tot taak om de Minister van Justitie in te lichten en te adviseren over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie Op vlak van internationale rechtshulp speelt het college een belangrijke rol als coördinatie- en beleidsorgaan. In het kader van het K.B. van 6 mei 1997 werden specifieke taken opgedragen aan elk lid van het college. 140 Elke procureur-generaal is de referentiepersoon voor een bepaald aantal aan hem toevertrouwde materies. Dat betekent dat de procureur-generaal het strafrechtelijk beleid in die materies coördineert. Zo kreeg de procureur-generaal van Brussel onder meer de financiële, fiscale en economische criminaliteit toegewezen. Aan de procureur-generaal te Gent werden de specifieke taken toegewezen met betrekking tot terrorisme en groot-banditisme, de relaties met de veiligheid van de Staat, de hormonencriminaliteit, de betrekkingen met het federaal parket, maar ook de internationale betrekkingen. 141 In de praktijk betekent dit laatste dat de procureur-generaal van Gent, sinds maart 2012 is dit Mvr. Anita Harrewyn, gespecialiseerd is in internationale politiesamenwerking, internationale rechtshulp in strafzaken, verbindingsofficieren, Eurojust, Federaal parket 92. Het federaal parket is tot stand gekomen ten gevolge van het Octopusakkoord van 24 mei 1998 en de daaruit voortvloeiende wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings De invoering van het federaal parket was het resultaat van opeenvolgende parlementaire commissies. Door de eerste Bendecommissie ( ) werd reeds vastgesteld dat enerzijds de coördinatie van het gerechtelijk optreden in strafdossiers die de grenzen van een gerechtelijk arrondissement, van een rechtsgebied of van het land overschrijden en anderzijds, de behandeling van complexe, gespecialiseerde strafdossiers grote problemen vormden in de strafrechtsbedeling in België. De Commissie stelde voor om een magistraat ad hoc te belasten met de coördinatie van het strafrechtelijk onderzoek over het hele grondgebied. Uiteindelijk werd dit geconcretiseerd bij wet van 4 maart 1997 die het ambt van nationaal magistraat invoerde. Hierbij was de kous echter nog lang niet af want zowel de tweede Bendecommissie ( ) als de Commissie Dutroux ( ) stelden vast dat de nationale magistraat niet de middelen en bevoegdheden had gekregen om een 139 Artikel 143bis, 2, 1 en 2 Ger. W. en artikel 143bis, 3 Ger. W. 140 Artikel 143bis, 5, lid 4 Ger. W. en artikel 144bis, 3 Ger. W. 141 Artikel 3 K.B. 6 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het college van procureursgeneraal, B.S. 14 mei Wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, B.S. 10 februari

37 oplossing voor het probleem van de versnippering te kunnen bieden. De tweede Bendecommissie stelde dan ook voor om die dossiers - die wegens hun grensoverschrijdend karakter of wegens andere specifieke kenmerken, de werkingsmiddelen of de opleidingsgraad van de lokale parketmagistraten overstijgen - toe te vertrouwen aan een gestructureerd federaal parket. 143 Deze aanbeveling heeft moeten wachten op de zaak Dutroux en de enorme druk van de media als trigger voor de nodige veranderingen en hervormingen binnen Justitie en politie. 94. De wetgeving in verband met het federaal parket werd later nog gewijzigd bij wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket Het federaal parket staat onder leiding van de federale procureur die rechtstreeks onder het gezag staat van de Minister van Justitie en niet onder het gezag van het college van procureurs-generaal. De federale procureur leidt een parket sui generis. Hij is bevoegd over het gehele grondgebied van het rijk waardoor er een verticale integratie tot stand komt ; zowel eerste aanleg als hoger beroep wordt immers door hetzelfde parket behandeld. 96. De bevoegdheden van de federaal procureur zijn dezelfde als de wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. Hij kan in het kader daarvan over het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen verrichten of bevelen die tot zijn bevoegdheden behoren en de strafvordering uitoefenen. Naar analogie van wat reeds bij de procureur des Konings werd besproken, zal ook de federale procureur bepaalde onderzoekshandelingen moeten vorderen van de onderzoeksrechter via mini-instructie of het onderzoek uit handen moeten geven. De optie voor een federale onderzoeksrechter werd door de wetgever nog niet in overweging genomen. Welke onderzoeksrechter de federale procureur moet vorderen met betrekking tot een geografisch verspreid onderzoek wordt bepaald in artikel 62 bis, eerste lid, artikel 526 bis en 627 bis Sv De federale procureur is om de 7 jaar afwisselend Franstalig dan wel Nederlandstalig. Hij wordt ondersteund door 24 federale magistraten wiens mandaat slechts vijf jaar geldt en slechts twee maal hernieuwbaar is. Deze regeling krijgt steeds meer weerstand binnen het federaal parket aangezien hij leidt tot expertiseverlies. 146 Verder is er nog een administratieve ondersteuning van een hoofdsecretaris, negen juristen en 52 personeelsleden. In uitzonderlijke gevallen is er delegatie van federale magistraten mogelijk naar andere parketten of detachering van magistraten van andere parketten naar het federaal parket R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, Het federaal parket, Panopticon 1999 (1), Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket, B.S. 20 juli Voor meer informatie : zie artikel 65 COL 5/ Gastcollege Federaal Procureur Johan Delmulle, Federaal parket, 10/10/201, in het kader van de Grondige Studie Strafrechtelijk Beleid, Prof. B. De Ruyver 147 Artikel 144 bis, 3 Ger. W. 29

38 98. Het federaal parket is opgedeeld in vijf secties waarin de leiding telkens door een beleidsmagistraat wordt waargenomen De sectie internationale samenwerking bestaat uit 4 federale magistraten. Zij vergemakkelijken de internationale samenwerking en zijn daartoe bevoegd om álle dossiers te behandelen met betrekking tot misdrijven die in belangrijke mate verschillende rechtsgebieden betreffen of een internationale dimensie hebben, nationale coördinatie nodig hebben of grensoverschrijdend en hoogdringend zijn. Deze sectie is eveneens het contactpunt voor het EJN. Eén van de vier federale magistraten, namelijk Dhr. Lamiroy, is eveneens nationale correspondent van het Belgische lid van Eurojust. - De sectie georganiseerde criminaliteit werkt het nauwste samen met de sectie internationale samenwerking. Zij behandelt de nationale coördinatie en de uitvoering van de strafvordering met betrekking tot georganiseerde criminaliteit. Van zodra er een internationale component bij komt kijken zal de sectie internationale samenwerking bij het onderzoek betrokken worden. - De sectie bijzondere missies is verantwoordelijk voor de toepassing van de Wet Bijzondere Opsporingsmethoden en voor grensovergangen. Zij werken vaak nauw samen met de sectie internationale samenwerking. - De sectie terrorisme zal alle zaken met betrekking tot terrorisme behandelen, ook al komt er een internationale component bij kijken. De sectie behandelt alle inkomende en uitgaande rechtshulpverzoeken met betrekking tot terrorisme zelf. - De sectie humanitair recht en vervolging van Belgische militairen die in vredestijd misdrijven plegen in het buitenland, is een vrij autonome sectie. Zij behandelen alles wat binnen hun takenpakket zit, zowel op nationaal als op internationaal niveau, zonder tussenkomst van de sectie internationale samenwerking. 99. De federale procureur beschikt niet over een eigen politiedienst, hij zal steeds beroep moeten doen op de politieambtenaren van de federale en lokale politie. Per onderzoek zal dan een onderzoeksteam ad hoc worden aangesteld Samenvattend kunnen we stellen dat de wet de federale procureur vier essentiële taken toekent : de strafvordering uitoefenen in de dossiers die onder de bevoegdheid van het federaal parket vallen, de coördinatie van uitoefening van de strafvordering, het vergemakkelijken van de internationale samenwerking en het toezicht op de algemene en bijzondere werking van de federale politie. 149 Deze taken worden hieronder toegelicht met bijzondere aandacht voor de taken die verband houden met internationale rechtshulp. 148 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april Artikel 7 Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van justitie en het College van Procureursgeneraal betreffende het federaal parket van 16 mei 2002 (Verder : COL 5/2002) 30

39 a) Wat betreft de uitoefening van de strafvordering in de dossiers die onder de bevoegdheid van het federaal parket vallen : 101. Een aantal misdrijven wordt limitatief in de wet opgesomd 150 zoals, misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat, bedreiging met een aanslag of diefstal van kernmateriaal, georganiseerde mensenhandel en mensensmokkel, illegale wapenhandel, terrorisme, bendevorming en criminele organisaties, diefstal en afpersing van kernmateriaal, ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, onderzoek en vervolging van inbreuken door Belgische militairen in het buitenland in vredestijd 151, en de hiermee samenhangende misdrijven Complementair aan deze lijst worden de dossiers aan het federaal parket toevertrouwd die de grenzen van een gerechtelijk arrondissement, rechtsgebied of het land overschrijden of een bepaalde specialisatie vereisen, alsook de misdrijven die daarmee samenhangen 152. Dit houdt een tweevoudig kwalitatief criterium in, namelijk een veiligheidscriterium en een geografisch criterium Het veiligheidscriterium, vervat in artikel 144ter, 1, 2 Ger. W., doelt op de misdrijven gepleegd met gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken Het geografisch criterium, vervat in artikel 144ter, 1, 3 Ger. W., doelt op de misdrijven die in belangrijke mate verschillende rechtsgebieden betreffen of een internationale dimensie hebben, in het bijzonder die van de georganiseerde criminaliteit. In de mate dat een strafdossier enkel aanknopingspunten heeft in meerdere arrondissementen van hetzelfde rechtsgebied, is de federale procureur niet bevoegd de strafvordering uit te oefenen voor deze misdrijven, tenzij de dossiers behoren tot de limitatieve lijst of ressorteren onder het veiligheidscriterium. Van zodra er een grensoverschrijdend aspect is aan de zaak, is het federaal parket steeds bevoegd, wat zeer interessant is voor een verzoekende justitiële autoriteit Bij de afweging van deze subjectieve criteria moet de federale procureur steeds rekening houden met het feit dat hij enkel die zaken naar zich toe mag trekken die dit vereisen met het oog op een goede rechtsbedeling. Dat wil zeggen dat het federaal parket slechts een subsidiaire bevoegdheid heeft ten aanzien van de bevoegdheden van de lokale parketten. 153 Slechts wanneer het een meerwaarde is dat de federale procureur tussenkomt mag hij het onderzoek naar zich trekken. De procureur des Konings of de procureur-generaal, licht de federale procureur ambtshalve in wanneer hij kennis neemt van een misdrijf waarvoor de federale procureur expliciet bevoegd voor is. Hij licht de federale procureur 150 Artikel 144ter, 1, 1, 4 en 5 Ger. W. 151 Artikel 144quinquies Ger. W. 152 Deze samenhang bestaat wanneer de band die bestaat tussen twee of meer misdrijven van zodanige aard is dat hij, met het oog op een goede rechtsbedeling en onder voorbehoud van de eerbiediging van het recht van verdediging, vereist dat die misdrijven samen aan de strafrechtbank ter beoordeling worden voorgelegd. 153 Artikelen 9 tot 13 COL 5/

40 bovendien ook in, telkens als dit voor de uitoefening van de strafvordering door de federale procureur van belang is. 154 In dit laatste geval zal de federale procureur dan de subjectieve criteria moeten afwegen De federale procureur beslist autonoom of, hetzij de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de procureur-generaal, hetzij hijzelf, de strafvordering uitoefent. 155 Zijn beslissing is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel en kan geen aanleiding geven tot nietigheid van de rechtspleging. Ondanks het feit dat de federale procureur het laatste woord heeft, moet hij steeds - behoudens dringende en noodzakelijke omstandigheden - in overleg met de betrokken procureur des Konings, arbeidsauditeur of procureur-generaal beslissen. Volgende criteria kunnen bij dit overleg als leidraad dienen 156 : - Wanneer de loutere coördinatie van de uitoefening van de strafvordering of het louter vergemakkelijken van de internationale samenwerking niet volstaat ; - Wanneer de specifieke expertise die vereist is voor het dossier niet aanwezig is bij het lokaal parket en wel bij het federaal parket ; - Wanneer de centrale informatiepositie die de federale procureur opbouwt door de veelvuldige behandeling van soortgelijke feiten, dadergroeperingen en criminele fenomenen, ertoe leidt dat hij deze onderlinge verknochtheid sneller en efficiënter kan detecteren (panoptisch effect). Dit overzicht kan hij opbouwen vanuit de eigen informatie, de strategische en operationele analyses en programmawerking van de federale politie, uit de informatie-uitwisseling met de parketten van eerste aanleg, uit zijn internationale contacten en samenwerking, en uit zijn coördinatieopdrachten In het kader van internationale samenwerking moeten de buitenlandse gerechtelijke autoriteiten zich tot het federaal parket wenden in dringende en noodzakelijke omstandigheden. Dan is de federale procureur gehouden alle dringende maatregelen te nemen die met het oog op de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk zijn en dit zolang een procureur des Konings of een arbeidsauditeur zijn wettelijk bepaalde bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De federale procureur kan daartoe eventueel ook rechtstreeks verschillende onderzoeksrechters vatten in verschillende arrondissementen. Hij moet de lokale parketten hier enkel over inlichten. De hoogdringendheid 157 moet gemotiveerd worden. De maatregelen die de federale procureur dan genomen heeft zijn bindend voor de procureur des Konings 154 Artikel 144ter, 2 Ger. W. ; Deze informatieplicht is wederzijds, artikel 144ter, 4 Ger. W. 155 De federale procureur kan de strafvordering niet uitoefenen in de gevallen bepaald in de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering en in de gevallen bepaald in de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers. In die gevallen blijft de bevoegdheid van de procureur-generaal onverkort gelden, zelfs indien de misdrijven zouden kaderen in de voor het federaal parket prioritair voorbehouden materies ; Artikel 16 COL 5/ Artikel 15 COL 5/ Hoogdringendheid bestaat wanneer elke vertraging in de uitvoering van de internationale rechtshulpverzoeken de goede afloop van het onderzoek in gevaar kan brengen 32

41 en de arbeidsauditeur. Zo kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ontvoeringen in het buitenland die zich verplaatsen naar België, aan terroristische dreigingen, enz. Dit gebeurt door de sectie internationale samenwerking Het buitenland richt zich eveneens tot het federaal parket in situaties waarbij een zaak, die door een buitenlandse overheid wordt behandeld, nog niet in België lokaliseerbaar is en geen enkel parket van eerste aanleg derhalve reeds een informatieonderzoek opstartte. Wanneer er een onderzoeksrechter moet gevat worden met betrekking tot bepaalde onderzoekshandelingen zal het de onderzoeksrechter van Brussel zijn die bevoegd is wanneer een zaak niet gelokaliseerd is. Zodra de zaak wel gelokaliseerd kan worden, maakt de federale procureur het strafdossier aan de bevoegde procureur des Konings of arbeidsauditeur over, tenzij hij beslist om de strafvordering zelf verder uit te oefenen omdat de zaak tot zijn bevoegdheidsdomein behoort. 158 Zo kan men bijvoorbeeld denken aan internationale bewaakte of gecontroleerde leveringen met onbekende bestemming in België Deze gevallen, waarin het federaal parket mag en moet worden aangesproken door het buitenland, zijn een theoretische opsomming. In de praktijk zal men, zeker vanuit Nederland, veel vaker rechtshulpverzoeken naar het federaal parket sturen. Zo zal het federaal parket bijvoorbeeld vaak rechtshulpverzoeken ontvangen wanneer de zaak wel al lokaliseerbaar is in België. Deze vorm van shopping zal duren zolang het federaal parket kan blijven volgen en zolang er een snelle reactie op verzoeken blijft komen. 159 b) De federale procureur staat in voor de coördinatie van uitoefening van de strafvordering: 110. Deze taak was vooral zeer belangrijk bij de opstarting van het federaal parket aangezien het een taak is die voor de oprichting van het federaal parket ook al door de nationale magistraten werd uitgeoefend. De taak omvat drie aspecten 160 : conflictoplossing en/of conflictvoorkoming door de coördinatie en het duidelijk aflijnen van de verschillende reactieve onderzoeken, centralisatie van een strafdossier in één parket of bij één onderzoeksrechter en ten slotte de garantie van een snelle en efficiënte informatiedoorstroming en uitwisseling tussen de verschillende betrokken politionele en gerechtelijke autoriteiten in België en het buitenland De coördinatie gebeurt in overleg met de procureurs des Konings of arbeidsauditeurs in kwestie. 161 In de referentieperiode 2010 werd veelvuldig beroep gedaan op de federale procureur om de uitoefening van de strafvordering te coördineren. Deze coördinatie vindt plaats in de vorm van initiële vergaderingen die gevolgd worden door nakomende ad hoc vergaderingen. Op deze vergaderingen zal het vragend parket aanwezig zijn (of de vragende politiedienst), ook andere 158 Artikel 17 COL 5/ Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april Jaarverslag federaal parket, 2010, Artikel COL 5/

42 parketten (of politiediensten), en eventueel ook onderzoeksrechters. Zo was er bijvoorbeeld op 25 november 2010 een vergadering inzake mensensmokkel op vraag van het Brussels parket, waarop het Brusselse parket en het parket Dendermonde aanwezig waren, alsook de onderzoeksrechter van Dendermonde. 162 Meestal vindt coördinatie plaats in zaken die betrekking hebben op rondtrekkende dadergroepen De vraag tot coördinatie aan de federale procureur kan uitgaan van de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de onderzoeksrechter, de procureur-generaal of de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie (DGJ). De federale procureur kan ook ambtshalve het initiatief nemen om te coördineren Het coördinerend optreden van de federale procureur kan ten aanzien van alle misdrijven en is, in tegenstelling tot de uitoefening van de strafvordering, niet gebonden aan een lijst misdrijven of de twee kwalitatieve criteria Indien nodig, kan de federale procureur, na de territoriaal bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens andersluidende beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. 163 In 2010 werd geen gebruik gemaakt van deze wettelijke mogelijkheid in het kader van de coördinatieopdracht Belangrijk is het feit dat de coördinatieopdracht vaak zal gelinkt zijn aan het vergemakkelijken van de internationale samenwerking, waarbij de federale procureur dan vooral ten aanzien van de buitenlandse gerechtelijke overheden coördinerend optreedt. c) Het vergemakkelijken van de internationale samenwerking 116. Het vergemakkelijken van de internationale samenwerking wordt, met betrekking tot de internationale justitiële samenwerking in het algemeen, als volgt ingevuld 165 : Vooreerst houdt dit logischerwijze de redactie en verzending in van rechtshulpverzoeken in het kader van de strafdossiers waarin hij zelf de strafvordering uitoefent. Hij kan onderzoeken ook naar zich toetrekken wanneer ze tot zijn bevoegdheidspakket behoren. 166 Ten tweede zal het federaal parket ten aanzien van andere Belgische rechterlijke overheden expertise en ondersteuning aanreiken. De federale procureur kan deze steun verlenen in onderzoeken naar alle misdrijven. 162 Jaarverslag federaal parket, 2010, Artikel 144quater en artikel 144sexies Ger. W. 164 Jaarverslag federaal parket, 2010, Artikel 144 bis, 2, 2 Ger. W. en artikel II, 7.2., c) COL 5/ Supra, nr

43 Ten derde is het federaal parket een centraal aanspreekpunt voor buitenlandse gerechtelijke overheden en internationale instellingen (Interpol, Europol, Eurojust, Internationaal Strafhof, ). 167 Verder pleegt hij geregeld operationeel overleg met de buurlanden in het domein van de internationale rechtshulp en onderhoudt hij bevoorrechte contacten met de nationale en gespecialiseerde parketten van de andere Europese landen De opdracht van de federale procureur is er dus vooral op gericht de internationale samenwerking aan te moedigen, expertise aan te reiken en een centraal aanspreekpunt te realiseren. Daartoe onderhoudt hij regelmatige contacten met de directie van de operationele politiesamenwerking van de federale politie Wat betreft uitgaande rechtshulpverzoeken mogen de procureurs des Konings of onderzoeksrechters hun rechtshulpverzoeken rechtstreeks naar de Nederlandse rechterlijke overheden zenden. In uitzonderlijke gevallen mag het originele verzoek overgemaakt worden aan de federale procureur, die na nazicht zal instaan voor de verzending aan de bevoegde buitenlandse overheid en die deze aangezochte overheid zal vragen de uitvoeringsstukken rechtstreeks terug te zenden naar de verzoekende Belgische overheid. Deze tussenkomst van de federale procureur neemt niet weg dat de verzoekende overheid zelf blijft instaan voor de kennisgevingsplicht naar de Federale Overheidsdienst Justitie toe. Van deze mogelijkheid wordt inderdaad slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt Wat betreft inkomende rechtshulpverzoeken zal de federale procureur rechtshulpverzoeken ontvangen die hij zelf moet uitvoeren omdat ze tot een specifiek bevoegdheidsdomein behoren van het federaal parket (zoals bijvoorbeeld de bijzondere opsporingsmethoden) of in geval van nietlokaliseerbaarheid of dringendheid. Wanneer de federale procureur in dergelijk geval een verzoek ontvangt moet hij hiervan kennis geven aan de Federale Overheidsdienst Justitie zoals bepaald in de wet IRH In het kader van zijn bijstandsrol in het vergemakkelijken van de internationale samenwerking ontvangt de federale procureur echter veel rechtshulpverzoeken die hij niet zelf moet uitvoeren, zowel via de Federale Overheidsdienst Justitie als rechtstreeks van de verzoekende buitenlandse overheid. Deze kunnen bijvoorbeeld naar hem gestuurd zijn om de juiste Belgische gerechtelijke overheid aan te duiden, of omdat de uitvoering verschillende gerechtelijke arrondissementen betreft. Wanneer de federale procureur in dergelijk geval een verzoek ontvangt zal hij het verzoek rechtstreeks doorzenden naar de gerechtelijke overheid die bevoegd is voor de uitvoering ervan maar zal hij wel zelf moeten instaan voor de informatieplicht naar de Federale Overheidsdienst Justitie toe. Ten aanzien van de 167 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april

44 gerechtelijke overheid die bevoegd is voor de uitvoering zal hij eveneens moeten aangeven hoe de uitvoeringsstukken dienen teruggezonden te worden naar de verzoekende autoriteit in het buitenland : via de federale procureur of rechtstreeks naar de Nederlandse autoriteit mits eenvoudige melding daarvan aan de federale procureur Zoals bij het coördinerend optreden kan de federale procureur, indien nodig, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. 170 Wel blijft het overleg centraal staan, enkel wanneer het overleg niet volstaat kan de federale procureur dwingende onderrichtingen geven. Zo was er in 2010 geen aanleiding tot het geven van dwingende onderrichtingen, alle beslissingen werden genomen in overleg met de procureurs des Konings Deze algemene bevoegdheden met betrekking tot de internationale gerechtelijke samenwerking zijn geconcretiseerd in een drietal specifieke opdrachten. 172 Bij elke opdracht die hieronder besproken wordt zal cijfermateriaal gegeven worden om de theorie in een praktisch licht te stellen. Hiervoor worden de statistieken van het jaarverslag van het federaal parket gehanteerd, die mij ter beschikking werden gesteld door federaal magistraat Lamiroy. De statistieken zijn gebaseerd op de cijfergegevens uit het REA-informaticasysteem, het informaticasysteem van het parket. In het REA-systeem worden alle inkomende rechtshulpverzoeken geregistreerd. Daar het federaal parket het centraal aanspreekpunt is voor het buitenland (in Nederland, maar ook in de EU en zelfs daarbuiten) geeft het REA-systeem een vrij nauwkeurig beeld van het inkomend rechtshulpverkeer. Het feit dat het federaal parket de facto als centrale postbus wordt gebruikt door het buitenland is niet onlogisch omdat het altijd bevoegd is en omdat het één, duidelijk adres heeft. 173 Daarenboven heeft het federaal parket ook veel persoonlijke contacten in het buitenland waardoor het een ideaal aanspreekpunt is. Qua informatieverstrekking komt dit ons ten goede omdat we op die manier een goed beeld krijgen van de inkomende rechtshulpverzoeken. Uiteraard zullen niet alle rechtshulpverzoeken via het federaal parket passeren. Zo werkt men ook in de grensregio s dagelijks rechtstreeks samen met Nederland in kleinere dossiers, waar het federaal parket geen zicht op heeft. De cijfers die in het jaarverslag weergegeven worden geven enkel een zicht op de belangrijkere rechtshulpverzoeken die uit Nederland komen. 174 Met betrekking tot het uitgaand rechtshulpverkeer moet gewezen worden op het feit dat de meeste rechtshulpverzoeken in België worden uitgezonden door de onderzoeksrechters en dus niet in het 169 COL 5/2005, II.7.2 c 2, Artikel 144quater Ger. W. 171 Jaarverslag federaal parket, 2010, Artikelen 31, 32 en 33 COL 5/ Supra, nr Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april

45 REA-systeem van de parketten worden opgenomen. 175 De gegevens met betrekking tot uitgaand verkeer mogen zeker niet veralgemeend worden. Om deze reden kan ik dus geen vermoedelijke cijfers opgeven van het totaal aantal rechtshulpverzoeken dat België naar Nederland stuurt Vooreerst zal de federaal procureur Belgische gerechtelijke overheden ondersteunen wanneer zij geconfronteerd worden met een gebrek aan bijzondere expertise, met een probleem om de bevoegde buitenlandse overheid aan te wijzen of met een belangrijk oponthoud bij de uitvoering van hun rechtshulpverzoeken. Deze actieve ondersteuning zal hij bieden door hen de nodige informatie te verschaffen, door de doorzending van de internationale rechtshulpverzoeken naar de buitenlandse gerechtelijke overheden te bespoedigen of door een beroep te doen op het EJN of de verbindingsofficier in Nederland die de uitvoering kunnen versnellen of door zelf persoonlijke bijstand te verlenen aan de uitvoering ervan. Volgens het jaarverslag van het federaal parket van , worden er per jaar gemiddeld 150 verzoeken tot actieve ondersteuning gericht aan het federaal parket vanwege Belgische gerechtelijke autoriteiten. In 2010 waren dat er precies 143. Dat zijn lage cijfers waar we uit kunnen afleiden dat de Belgische autoriteiten weinig nood hebben aan de ondersteuning van het federaal parket omdat ze zelf steeds beter geïnformeerd zijn. Er zijn nog drie zaken die opvallen met betrekking tot de actieve ondersteuning : Vooreerst stel ik vast dat meer dan de helft van deze verzoeken tot ondersteuning afkomstig zijn van onderzoeksrechters. In 2010 waren dit 98 van de 143 verzoeken. Ten tweede stel ik vast dat het doel van de verzoeken tot ondersteuning meestal is dat het federaal parket de tenuitvoerlegging van het rechtshulpverzoek versnelt. Ten derde licht Dhr. Lamiroy mij in dat de verzoeken vooral uit het Franstalige landsgedeelte afkomstig zijn. Dit is volgens hem enerzijds te verklaren door de taal, maar anderzijds ook door de perceptie van het federaal parket die ervoor zorgt dat Waalse autoriteiten sneller ondersteuning zullen vragen Ten tweede kunnen de buitenlandse gerechtelijke overheden of internationale instellingen beroep doen op drie specifieke opdrachten van de federale procureur. Deze passieve ondersteuning omvat drie concrete taken: Een eerste taak is het identificeren van de Belgische autoriteiten die bevoegd zijn voor uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken en eventueel het doorsturen van het rechtshulpverzoek naar die Belgische autoriteit. Ten tweede kan men de coördinatie vragen van de uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken wanneer er verschillende Belgische overheden betrokken zijn bij de uitvoering ervan 177. Ten slotte kan men vragen dat de federale procureur het rechtshulpverzoek zelf uitvoert. 175 Infra, nrs. 123 en Jaarverslag federaal parket, 2010, Supra, nr

46 Volgens het jaarverslag van het federaal parket van 2010, werden er in de afgelopen 7 jaar gemiddeld 660 verzoeken tot passieve ondersteuning gericht aan het federaal parket. In 2010 waren dat precies 668 steunaanvragen en rechtshulpverzoeken. Een kleine minderheid van deze verzoeken zijn louter steunaanvragen ; in 2010 waren dit er slechts 44 van de 668, de rest zijn rechtshulpverzoeken. Het valt op dat, van de 624 rechtshulpverzoeken die gericht waren aan het federaal parket, er 260 uit Nederland kwamen Ten derde kan de federale procureur zelf rechtshulpverzoeken, uitgaande van buitenlandse gerechtelijke autoriteiten, uitvoeren in gevallen van hoogdringendheid en van in België nietlokaliseerbare rechtshulpverzoeken Verder zijn er nog specifieke bevoegdheden die niet-exhaustief zijn opgesomd in de interministeriële omzendbrieven van 4 oktober en van 10 december , de Schengen uitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990, COL 2/2002, COL 15/1999, COL 3/2002 en het gemeenschappelijk optreden van 29 juni 1998 aangenomen door de Raad van de Europese Unie Belangrijke taken die daaruit voortvloeien zijn onder meer de controleopdracht ten aanzien van Belgische verbindingsofficieren in het buitenland en de buitenlandse verbindingsofficieren geaccrediteerd in België. 181 De federale procureur is eveneens belast met de wederzijdse rechtshulp in alle zaken met hoogdringendheid, in het bijzonder grensoverschrijdende observaties en achtervolgingen. 182 Met betrekking tot de internationale politionele samenwerking vervult de federale procureur een centrale rol in het kader van de controle op de internationale informatie-uitwisseling. Zo zal hij het laatste woord hebben over de deelname van de federale politie aan strategische analyses in het gerechtelijk domein, aan grensoverschrijdende proactieve onderzoeken en aan zaakgebonden operationele criminaliteitsanalyses Met betrekking tot politionele samenwerking bij lopende onderzoeken is de toestemming van de federale procureur steeds vereist voor de tussenkomst van Europol bij zaakgebonden grensoverschrijdende operaties en bij het optreden van vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning van specifieke onderzoeksacties Supra, nrs. 107 en Interministeriële omzendbrief van 4 oktober 1993 met betrekking tot het statuut en de werkingsregels van de verbindingsofficieren van de Belgische politiediensten in het buitenland. (Verder : Interministeriële omzendbrief van 4 oktober 1993) 180 Interministeriële omzendbrief van 10 december 1998 over de gevolgen van de Schengen-overeenkomst in het domein van de grenscontrole en de politiële en gerechtelijke samenwerking (Verder : Interministeriële omzendbrief van 10 december 1998) 181 Interministeriële omzendbrief van 4 oktober Artikel SUO 183 Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit (COL 2/2000) en Artikel SUO 38

47 129. Tot slot heeft de federale procureur nog bijzondere bevoegdheden met betrekking tot het Europees Justitieel Netwerk, dat onder meer tot taak heeft om de justitiële samenwerking te vergemakkelijken 184. De sectie internationale samenwerking fungeert als contactpunt van het Netwerk in België. d) Verder is het federaal parket verantwoordelijk voor het toezicht op het algemeen en bijzonder functioneren van de federale politie 185 : 130. Het federaal parket oefent dus het toezicht uit op het algemeen en bijzonder functioneren van de federale politie en oefent ook het toezicht uit op de officieren van de gerechtelijke politie wanneer die opdrachten uitvoeren voor het federaal parket. De wet bepaalt dat drie federale magistraten deze toezichtstaken uitvoeren en welke specifieke toezichtstaken aan wie moeten worden toebedeeld Onderzoeksrechter 131. De onderzoeksrechter staat in voor het gerechtelijk onderzoek (ongeveer 10% van de zaken) daar waar de procureurs des Konings (en de federaal procureur) instaan voor het opsporingsonderzoek (ongeveer 90% van de zaken). 186 Ondanks de hoedanigheid van de onderzoeksrechter als onderzoeksmagistraat heeft hij een onafhankelijke positie en valt hij buiten de structuur van het openbaar ministerie. Hij maakt immers geen deel uit van de staande magistratuur, maar is een rechter van de zittende magistratuur. 187 Deze dubbele hoedanigheid staat sinds enige tijd ter discussie, maar valt niet onder het bestek van deze masterproef De onderzoeksrechter heeft meer bevoegdheden dan de procureur des Konings. De verhouding tussen beider bevoegdheidspakketten werd voorafgaandelijk besproken Een ander, belangrijk verschil tussen de onderzoeksrechter en de procureur des Konings is het volgende. De onderzoeksrechter kan enkel reactief onderzoek doen, namelijk onderzoek naar reeds gepleegde misdrijven. 189 Proactief onderzoek naar beraamde misdrijven of misdrijven die nog niet zijn ontdekt kan de onderzoeksrechter nooit naar zich trekken want het proactief onderzoek is sinds de Wet Bijzondere Opsporingsmethoden van 2003 toevertrouwd aan het openbaar ministerie. De onderzoeksrechter komt in een proactief onderzoek enkel tussen om bepaalde dwangmaatregelen op te leggen en om verslag uit te brengen aan de raadkamer. 184 Infra, nr Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus van 7 december 1998, B.S. 5 januari 1999, 132 (Verder : WGP) 186 Gastcollege Federaal Procureur Johan Delmulle, Federaal parket, 10/10/201, in het kader van de Grondige Studie Strafrechtelijk Beleid, Prof. B. De Ruyver 187 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, 7 de herziene uitgave, Antwerpen, Maklu, 2009, Supra, nr Artikel 28septies Sv. en art. 47ter-undecies Sv. 39

48 134. De onderzoeksrechter kan, in het kader van zijn (reactief) gerechtelijk onderzoek, elke onderzoekshandeling vorderen via een rechtstreeks rechtshulpverzoek aan Nederland. In de praktijk zal het vooral de onderzoeksrechter zijn die rechtshulpverzoeken tot het buitenland richt Politie 135. De politie is een heel belangrijke actor in de samenwerking in strafzaken omdat ze de rechtshulpverzoeken uit Nederland de facto uitvoert, onder leiding en toezicht van het parket of de onderzoeksrechter. Eveneens omdat rechtshulpverzoeken vanuit België zullen ontstaan uit onderzoeken die de facto worden gevoerd door de politiediensten, onder leiding en toezicht van het parket of de onderzoeksrechter De Octopusakkoorden hebben, ten gevolge van de zaak Dutroux, de hele politiestructuur ingrijpend hervormd. De politie bestaat nu uit een geïntegreerde dienst op twee niveaus : het federale en het lokale. Naast de lokale politiediensten, die per politiezone georganiseerd zijn, is er een federale politiedienst die bevoegd is voor het grondgebied van het hele rijk. Tussen deze twee niveaus onderling is geen enkele hiërarchische verhouding. Federale en lokale politiediensten hebben eveneens dezelfde algemene bevoegdheid op het gebied van de opsporing en vaststelling van misdrijven Ondanks deze gelijkheid van bevoegdheden is er wel een taakverdeling. De lokale diensten verlenen de basispolitiezorg en de federale diensten verlenen diensten die gekenmerkt zijn door subsidiariteit en specialiteit Aangezien de basispolitiezorg concreet bestaat uit onder andere wijkwerking, onthaal, lokale opsporing en lokaal onderzoek, 194 is de rol van de lokale politie beperkt wat betreft uitgaande rechtshulpverzoeken Het optreden van de federale politiediensten is op bovenlokaal niveau en is omlijnd door de principes van specialiteit en subsidiariteit. Ter verduidelijking van deze begrippen zijn er richtlijnen opgenomen in de ministeriële richtlijn tot regeling van de samenwerking, de coördinatie en de taakverdeling tussen de lokale politie en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie van 16 maart Deze richtlijn bevat vier criteria, wanneer een onderzoek aan één van de 190 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, pagina? 192 Artikel 8 Sv. 193 Zie uitgebreid : C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, K.B. tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking te verzekeren van 17 september 2001, B.S. 12 oktober 2002, G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Ministeriële richtlijn tot regeling van de samenwerking, de coördinatie en de taakverdeling tussen de lokale politie en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie, 16 maart 1999 ; vervangen door Richtlijn tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en 40

49 criteria voldoet moet de magistraat in kwestie het onderzoek toewijzen aan de federale politie. Dat is het geval wanneer het gaat om een onderzoek naar feiten in het kader van georganiseerde criminaliteit, wanneer er nood is aan bijzondere opsporingsmethoden, wanneer de complexiteit van het onderzoek het vereist (door de aard van het te onderzoek feit, de aard van de te verrichten onderzoeksdaden of de geografische spreiding van de te verrichten onderzoeksdaden) of wanneer men feiten met een verontrustend karakter onderzoekt. Aangezien zaken met een geografische spreiding in het takenpakket van de federale politie thuishoren, zal de nood aan de verzending van rechtshulpverzoeken voornamelijk in de zaken van deze politiediensten ontstaan De opsporingen van de politiediensten kunnen in opdracht zijn van een procureur des Konings, (arbeidsauditeurs,) een federale procureur of een onderzoekrechter. De procureurs des Konings, onderzoeksrechters en federale procureurs die op deze diensten beroep doen hebben de keuze tussen hetzij de federale, hetzij de lokale diensten, hetzij zelfs een combinatie van beiden, afhankelijk van de aard van de opdracht. 198 Daarbij laten zij zich leiden door de criteria uit de Richtlijn van 20 februari 2002, die van toepassing is op het proactief en reactief opsporingsonderzoek en op het gerechtelijk onderzoek. 199 Aangezien men zeker inkomende rechtshulpverzoeken ontvangt die uitgevoerd kunnen worden in het kader van de bevoegdheden van de lokale politie, speelt de lokale politie, wat betreft inkomende rechtshulpverzoeken, wel een rol. Toch zullen inkomende rechtshulpverzoeken uit het buitenland voornamelijk door de federale politie worden uitgeoefend, aangezien de Richtlijn bepaalt dat het onderzoek naar één of meer feiten ter zake waarvan de belangrijkste onderzoeksdaden overwegend buiten het arrondissement of het Rijk moeten worden verricht, in principe aan de federale politie wordt toegewezen De politiediensten kunnen ook op autonome wijze, zonder voorafgaandelijke opdracht van een magistraat, misdrijven opsporen en vaststellen. 201 Zij zijn wel tot ambtelijke aangifte verplicht Op arrondissementeel niveau worden de opdrachten van gerechtelijke politie uitgevoerd door de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten. Deze diensten maken deel uit van de gerechtelijke politie. 203 Ook binnen de lokale politiekorpsen worden gerechtelijke opsporingsdiensten opgericht. 204 De algemene leiding en de operationele coördinatie van de centrale diensten van de federale politie op federaal niveau gebeurt door de algemene directie gerechtelijk politie, die geleid wordt door een de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie van 2 februari 2002, B.S. 1 maart 2002, 8191 (Verder : Richtlijn 2 februari 2002) 197 G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Artikel 28ter, 4 en artikel 56, 3 Sv. 199 Artikel 2.1. Richtlijn 2 februari Artikel Richtlijn 2 februari Artikel 28bis, 1, al. 2 Sv. 202 Artikel 29 Sv. 203 Artikel 105 WGP 204 Artikel 57 WGP 41

50 directeur-generaal De gedeconcentreerde gerechtelijke diensten zijn de schakels die, binnen de structuur van de federale politie, zullen aangesproken worden door het openbaar ministerie ter afhandeling van inkomende justitiële rechtshulpverzoeken en het nauwst betrokken zullen zijn bij de uitsturing van rechtshulpverzoeken Nederlandse actoren Ministerie van Justitie 143. Net zoals bij de Belgische Minister van Justitie wordt er, sinds de EU- rechtshulpovereenkomst, geen gebruik meer gemaakt van deze diplomatieke weg voor het rechtshulpverkeer tussen België en Nederland. 208 De Minister van Justitie en de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken 209 (AIRS) hebben enkel nog een rol te vervullen wanneer er geen rechtstreekse toezending mogelijk is In drie (uitzonderlijke) gevallen moet een verzoek toch nog eerst voor machtiging voorgelegd worden aan de Minister. 210 Vooreerst moet de Minister worden geraadpleegd in geval van vermoeden van discriminatoire vervolging. Hij kan dan een aanwijzing geven waardoor het rechtshulpverzoek wordt geblokkeerd. 211 Eveneens heeft de Minister ook een rechtstreekse stem wanneer het verzoek betrekking heeft op een politiek of fiscaal delict. 212 Ten slotte kan de Minister een aanwijzing geven om het rechtshulpverzoek te blokkeren wanneer het verzoek niet op een verdrag gegrond is of dat op een verdrag is gegrond dat niet tot inwilliging verplicht en wanneer er vrees is voor ontbrekende wederkerigheid, een gevaar voor de staatsveiligheid, soevereiniteit of de nationale rechtsorde Uitzonderlijk staat de AIRS in voor de behandeling van de meest gecompliceerde rechtshulpverzoeken Internationale Rechtshulpcentra (IRC s) 146. De Internationale Rechtshulpcentra (IRC s) zijn de spilfiguren in de justitiële samenwerking tussen Nederland en het buitenland. Zij werden opgericht om te fungeren als postadres ten aanzien van het buitenland en om de kwaliteit van de behandeling van rechtshulpverzoeken te verhogen door centralisatie van kennis. De aanleiding hiertoe was het systeem van rechtstreekse toezending. Door de 205 Artikel 102 WGP 206 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Infra, nr Het AIRS is een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie. AIRS heette voorheen BIRS (Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken ; M.J. SJÖCRONA et al., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Artikel 552 l, lid 2 juncto artikel 552l, lid 1, a N.Sv. 212 Artikel 552m, lid 1 en 3 N.Sv., en Infra, nr Artikel 552k, lid 2 N. Sv. 214 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland,

51 rechtstreeks toezending valt het centraal aanspreekpunt weg en heeft men bijgevolg geen zicht meer op alle rechtshulpverzoeken die binnenkomen of uitgaan De IRC s beschikken over een registratiesysteem (LURIS) waarin alle inkomende en uitgaande verzoeken moeten opgenomen worden en ze moeten alle rechtshulpverzoeken hierin registreren. Bijgevolg zijn de IRC s enorm nuttig om steeds een overzicht te hebben op de status van de afhandeling van een rechtshulpverzoek. In tegenstelling tot België heeft Nederland dus een informatieknooppunt opgericht waar men alle rechtshulpverzoeken ontvangt, in een informaticasysteem verwerkt en verder opvolgt. 216 Dankzij dit systeem heeft men steeds een zicht op de status van de afhandeling van een verzoek. Zoals hierboven reeds besproken moeten de Belgische parketten een kopie naar de FOD Justitie zenden van elk inkomend en uitgaand verzoek, maar worden die noch verwerkt noch opgevolgd Er zijn 6 IRC s en 1 nationaal IRC (het LIRC of Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum) 218 en zij zijn allen een samenwerking tussen het openbaar ministerie en de politie. Tot elk IRC behoren meerdere arrondissementen en politieregio s. Na de reorganisatie van politie en justitie zullen dat er 10 worden. 219 Zoals hierboven reeds werd aangegeven moet elk verzoek dus eerst via het desbetreffende IRC passeren. Het IRC verwijst het verzoek naar de juiste instantie door voor uitvoering. Wanneer het IRC niet weet waar het verzoek naartoe moet, stuurt het IRC het naar het LIRC, dat de knoop zal doorhakken. Wanneer er meerdere IRC s in aanmerking komen voor het verzoek, moet men het verzoek zenden naar de IRC van het gebied waar het grootste deel van de gevraagde onderzoekshandeling zal plaatsvinden Het basistakenpakket van de IRC s bestaat volgens de Notitie tot Vaststelling Basistaken IRC s 221 uit de volgende taken : het registreren van rechtshulpverzoeken, eenvoudige rechtshulpverzoeken zelf uitvoeren en de overige rechtshulpverzoeken coördineren, toezicht houden op de kwaliteit van de afhandeling van rechtshulpverzoeken en functioneren als kennis- en expertisecentrum op gebied van internationale rechtshulp primair voor het eigen samenwerkingsgebied. De IRC s staan ook in voor de overdrachten en overnames van strafvervolging en tenuitvoerlegging van strafvonnissen en het uitvoeren van verzoeken tot uitlevering en inlevering, maar dit valt niet onder de kleine rechtshulp die in deze masterproef wordt besproken. Wat betreft uitgaande rechtshulpverzoeken vanuit 215 M.J. SJÖCRONA et al., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, 219 en D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Supra, nr Het AIRS van het Ministerie van Justitie maakt samen met het LIRC deel uit van het nationaal netwerk. 219 R. PETERS, Openbaar Ministerie, Bureau Euregionale Samenwerking, 15 december 2011, D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, NOTITIE Vaststelling Basistaken IRC s, vastgesteld door College PG s op 20 augustus 2007 en door de RHC op 19 september 2007 (intern document van IRC Zuid) 43

52 Nederland, zullen de IRC s ervoor zorgen dat het verzoek naar de juiste gerechtelijke instantie in het buitenland wordt gezonden Hierna worden per basistaak praktisch hanteerbare definities gegeven zoals die blijken uit de notitie. a) Het registreren van rechtshulpverzoeken 151. De taken van het basistakenpakket worden op verschillende wijzen uitgelegd, afhankelijk van IRC tot IRC. De basistaak het registeren van rechtshulpverzoeken is echter niet voor verschillende interpretatie vatbaar Het registreren van rechtshulpverzoeken houdt in dat elk inkomend rechtshulpverzoek wordt ingebracht in het LURIS-systeem. In het LURIS-systeem wordt elke zaak geïdentificeerd met een nummer en de kenmerken van de zaak worden in bepaalde velden ingevuld. Aangezien de IRC s als instelling niet in het N.Sv. zijn opgenomen, kunnen buitenlandse partners die de instelling niet kennen verkeerdelijk uit het wetboek afleiden dat ze hun verzoeken naar de officier van Justitie moeten zenden. Wordt een zaak rechtstreeks naar een justitiële of politionele instantie gezonden, dan wordt zij direct naar het bevoegde IRC doorgezonden ter registratie. Dit systeem kan dus een perfecte uitdraai geven van alle inkomende rechsthulpverzoeken Wanneer het gaat om uitgaande rechtshulpverzoeken moeten IRC s het rechtshulpverzoek eveneens registeren in het LURIS-systeem. Ook voor uitgaande rechtshulpverzoeken kan het LURISsysteem dus zorgen voor exacte cijfers. b) Eenvoudige rechtshulpverzoeken zelf uitvoeren en de overige inkomende rechtshulpverzoeken coördineren 154. Wat betreft deze basistaak ondervinden de IRC s moeilijkheid om het onderscheid tussen eenvoudige en overige inkomende rechtshulpverzoeken te bepalen. Met andere woorden: welke rechtshulpverzoeken lenen zich voor zelfstandige uitvoering door het IRC (met inbegrip van het verlenen van machtigingen door de rechter-commissaris voor zover daarvoor alleen een actie van het IRC zelf vereist is) en welke lenen zich voor uitvoering in het samenwerkingsgebied met het IRC als coördinator? 155. De volgende definitie werd vastgesteld in het eindverslag van de Projectgroep IRC s (2005): Inkomende eenvoudige rechtshulpverzoeken zijn inkomende rechtshulpverzoeken die zonder de toepassing van dwangmiddelen en/of Bijzondere Opsporingsbevoegdheden die niet alleen een bevraging inhouden (BOB-middelen) kunnen worden uitgevoerd. Deze eenvoudige rechtshulpverzoeken komen in aanmerking voor behandeling binnen het Internationaal Rechtshulpcentrum. 44

53 156. Zodra er geen dwangmiddelen vereist zijn is er sprake van eenvoudige rechtshulpverzoeken, zoals bedoeld in de artikelen 126g tot en met 126z, de artikelen 126zd tot en met 126zu en artikel 126gg dan wel toepassing van artikel 126ff N.Sv Verzoeken inhoudende BOB-middelen die alleen een bevraging inhouden zijn eveneens eenvoudige rechtshulpverzoeken. De facto betreft het : verzoeken tot het vorderen van de verstrekking van verkeersgegevens 223, van gebruikersgegevens in het kader van telecommunicatie 224, van identiteitsgegevens 225, van overige gegevens 226, van toekomstige (overige) gegevens 227, van de gevoelige gegevens bedoeld in art. 126nd, tweede lid (zoals iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vereniging) 228 en het vorderen van de verstrekking van gegevens door de telecommunicatie- aanbieder Alle overige inkomende rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd door een uitvoerende instantie. De uitvoerende instantie kan zijn regionaal politiekorps, de bovenregionale recherche, de nationale recherche, één van de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke Marechaussee, één van de arrondissementsparketten, het functioneel parket of het landelijk parket zijn. Het Internationaal Rechtshulpcentrum is belast met de coördinatie van de uitvoering van deze rechtshulpverzoeken De coördinatie van de uitvoering van de overige rechtshulpverzoeken door het IRC betekent dat het IRC : - De inleidende (voorafgaand aan uitzetting bij de uitvoerende instantie) contacten met de verzoekende staat verzorgt ; - (Zo nodig) de vertaling van stukken regelt ; - De uitvoering van het rechtshulpverzoek neerlegt bij de verantwoordelijke uitvoerende instantie ; - Het samenwerkingsgebied gevraagd en ongevraagd van advies dient bij de uitvoering ; - De termijnen waarbinnen de uitvoering moet gebeuren in het oog houdt en - Het resultaat van de uitvoering ter beschikking stelt aan de verzoekende staat De vertaling van de rechtshulpverzoeken met de bijhorende stukken moet direct na ontvangst van het verzoek gebeuren. Dit omdat de vertaling meestal noodzakelijk is om te kunnen bepalen wat de 222 Artikel 552i, lid 2 N.Sv. 223 Artikel 126n N.Sv. 224 Artikel 126na N.Sv. 225 Artikel 126nc N.Sv. 226 Artikel 126nd N.Sv. 227 Artikel 126ne N.Sv. 228 Artikel 126nf N.Sv. 229 Artikel 126ng N.Sv. 230 Citaat uit NOTITIE Vaststelling Basistaken IRC s, vastgesteld door College PG s op 20 augustus 2007 en door de RHC op 19 september 2007 (intern document van IRC Zuid) 45

54 precieze inhoud van het verzoek is, of het verzoek aan alle verdragsrechtelijke en wettelijke vereisten voldoet en tenslotte welke uitvoerende instantie met de uitvoering moet worden belast. Noodzakelijkerwijze zijn de IRC s dus verantwoordelijk voor het regelen van deze vertaling. Verzoeken ontvangen in de Engelse of Duitse taal behoeven alleen vertaling wanneer hier uitdrukkelijk om wordt verzocht door de betrokken uitvoerende autoriteit. Zonder dit uitdrukkelijke verzoek (van bijvoorbeeld een rechter-commissaris of een recherchechef) kunnen de Engelstalige of Duitstalige verzoeken terstond na ontvangst doorgezonden worden aan de autoriteit die het verzoek behandelt of uitvoert. Deze regeling bestaat niet ten aanzien van het Frans en kan dus niet gehanteerd worden ten aanzien van Waalse rechtshulpverzoeken die niet vertaald zijn naar het Nederlands De uitvoeringsstukken behoeven geen vertalingen en worden onvertaald naar de verzoekende staat gezonden. De uitvoerende autoriteit mag voor de uitvoering van het verzoek of de verzending van het antwoord vertalingen regelen, maar moet dit niet Indien het verzoek niet kan worden afgehandeld op het IRC zelf, wordt het dus doorgezonden naar de officier van Justitie van het arrondissement waarin de gevraagde handeling moet worden verricht of waarin het verzoek is ontvangen, of aan een officier van Justitie bij het landelijk parket of functioneel parket. 231 De officier van Justitie beslist over het eraan te verlenen gevolg. Indien hij de toestemming verleent stuurt hij een ondertekende vordering terug naar het IRC dat het dan uitzendt naar de betrokken dienst die het verzoek in de praktijk moet uitvoeren. Indien de officier van Justitie niet bevoegd is om over de gevraagde onderzoekshandeling te beslissen, moet hij een vordering naar de rechter-commissaris sturen. 232 Indien handelingen in meer dan één arrondissement moeten worden verricht, is de officier van Justitie van elk van die arrondissementen tot het in behandeling nemen van het gehele verzoek bevoegd. De officier van Justitie die het gehele verzoek in behandeling heeft genomen, roept voor de uitvoering ervan zo nodig de tussenkomst in van het openbare ministerie in andere rechtsgebieden Coördinatie is dus gericht op de ondersteuning van specifieke rechtshulpverzoeken aan (en door) Nederland. Van coördinatie is sprake wanneer het IRC vanuit de eigen locatie de ondersteuning kan uitvoeren en alleen in uitzonderlijke, noodzakelijke gevallen ter plaatse aanwezig is bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek. Of en op welke wijze deze aanwezigheid noodzakelijk is, wordt bepaald door het hoofd van het IRC per geval. 231 Art. 552i, lid 1 Sv. 232 G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Art. 552j Sv. ; In het belang van een spoedige en doelmatige afdoening kan hij het verzoek overdragen aan zijn ambtgenoot in een ander arrondissement. 46

55 164. De contacten tussen de verzoekende justitiële autoriteit en de Nederlandse, aangezochte justitiële autoriteit worden, na de verwijzing door het IRC, rechtstreeks onderhouden. Enkel wanneer de coördinatie van de uitvoering dit vereist, zal ook het IRC de contacten onderhouden. 234 c) Toezicht te houden op de kwaliteit van de afhandeling van rechtshulpverzoeken 165. De taak staat niet op zich, maar houdt direct verband met de onder b genoemde basistaak en de hierna te bespreken basistaak en betreft een bij deze taken aansluitende kwaliteitsbewaking en termijnbewaking Het kwaliteitstoezicht op de uitvoering van inkomende rechtshulpverzoeken kent twee aspecten, enerzijds de volledige en tijdige behandeling van het rechtshulpverzoek conform relevante verdragsrechtelijke en wettelijke regels en anderzijds de feitelijke uitvoering van de door het buitenland gevraagde onderzoekshandelingen door Nederlandse politie of justitie. Daartoe beschikken de IRC s over politie- en parketmedewerkers die gespecialiseerd zijn in internationaal strafrechtelijke aangelegenheden. Deze medewerkers kunnen daartoe gevraagd en ongevraagd advies verstrekken Een tweede onderdeel van de bovengenoemde kwaliteitseis is bovendien het werken binnen de geldende termijnen. Toezicht houden op de kwaliteit van de uitvoering van rechtshulpverzoeken vereist toezicht op het voldoen aan uitvoeringstermijnen. Het IRC informeert de uitvoerende instantie over de geldende termijnen en draagt zo nodig zorg voor rappellering. Ook informeert het IRC de verzoekende staat over de stand van zaken van de behandeling van het rechtshulpverzoek wanneer blijkt dat termijnen zullen worden overschreden Net zoals bij de coördinatie is het principe dat het toezicht uitgeoefend wordt vanuit de werklocatie van het IRC. Alleen wanneer de juiste toepassing van het internationaal rechtshulprecht dit vereist, kan het toezicht inhouden dat elders dan de werklocatie de aanwezigheid van een IRCmedewerker vereist is. 236 Of en op welke wijze de aanwezigheid wordt vormgegeven zal per geval worden bepaald door het hoofd van het IRC. 234 Zo is het bijvoorbeeld wenselijk de contacten centraal via het IRC te laten verlopen wanneer er in Nederland meerdere opsporingshandelingen tegelijkertijd, kort na elkaar en/of op verschillende plaatsen, voor dezelfde verzoekende staat in dezelfde zaak verricht dienen te worden. Ook is het bijvoorbeeld wenselijk om de IRC s te laten tussen komen in de contacten wanneer Nederland een complex verzoek indient of wanneer de contacten met de aangezochte staat specifieke aandacht vereisen. Ook wanneer het verzoek vragen aan meerdere instanties in de andere staat of meerdere staten betreft is het wenselijk om de coördinerende contacten via het IRC te laten verlopen. 235 Dit advies bestaat uit het informeren van de uitvoerende Nederlandse autoriteit over de wijze van toepassing van de relevante internationale strafrechtelijke regelgeving, de strafvorderlijke eisen die de regelgeving van de verzoekende staat aan de uitvoering stelt en de mate waarin en de wijze waarop beschikbare informatie aan buitenlandse partijen beschikbaar mogen worden gesteld. 236 Bijvoorbeeld in geval het verzoek de toepassing van niet-regelmatig voorkomende opsporingsbevoegdheden inhoudt, waarbij persoonlijk contact tussen verzoeker, uitvoerder en/of een IRC-medewerker noodzakelijk is, 47

56 d) Functioneren als kennis- en expertisecentrum op gebied van internationale rechtshulp primair voor het eigen samenwerkingsgebied 169. Deze basistaak is in de eerste plaats gericht ten dienste van Nederlandse hulpbehoevende autoriteiten. Daarenboven beoogt men de kwaliteit van de rechtshulp te waarborgen en zo nodig te verbeteren, met betrekking tot deze niet-zaakgerelateerde IRC-kennis en expertise, binnen het vakgebied internationale rechtshulp Aangezien er geen enkele wettelijke basis is voor deze IRC s en in de zaken waarin er niet voorzien is in de mogelijkheid tot het maken van een rechtstreeks verzoek, blijft het Ministerie van Justitie officieel de centrale autoriteit voor juridische verzoeken en blijft de federale politie, officieel gezien, de centrale autoriteit voor politionele verzoeken. e) Uitgaande rechtshulpverzoeken 171. Wanneer het gaat om uitgaande rechtshulpverzoeken moeten IRC s het rechtshulpverzoek : - Registeren in het LURIS-systeem 238 ; - (Zo nodig) de vertaling van stukken regelen ten behoeve van de uitvoering van het verzoek in een andere staat. Omwille van efficiëntie heeft men ervoor geopteerd om alle vertalingen centraal door het IRC te laten verzorgen. Dat is inderdaad logisch omdat de stukken toch steeds via het IRC naar de aangezochte staat zullen worden gezonden en omdat vertaling doorgaans juist voor verzending zal plaatsvinden. Het IRC kan bovendien (veelal) het beste bepalen wat wel en wat niet vertaald dient te worden ; - De betrokken Nederlandse autoriteiten informeren gedurende het gehele proces ; - De buitenlandse autoriteiten informeren gedurende het gehele proces ; - Indien nodig de noodzakelijke contacten met de AIRS onderhouden ; - Afsluiten van het verzoek(onderdeel) in LURIS Wat betreft de uitgaande verzoeken heeft het IRC meer een adviserende en coördinerende rol. De nadruk wordt gelegd op het toezicht houden op het goede verloop van het traject en de handhaving van de kwaliteit van de uitvoering. De facto betekent dat de ondersteuning van de verzoekende Nederlandse autoriteit (doorgaans de officier van Justitie) bij het specifieke verzoeken van rechtshulp in het buitenland. kan de fysieke aanwezigheid van een IRC-medewerker bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek toch noodzakelijk zijn. 237 Bijvoorbeeld : het geven van trainingen aan regiokorpsen of parketten over het verrichten van rechtshulp. 238 Supra, nr

57 Openbaar ministerie 173. Voor de Wet van 19 april 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten bestond het Nederlandse openbaar ministerie uit een piramidale structuur met negentien arrondissementsparketten aan de basis, vijf ressortsparketten en aan de top de vergadering van procureurs-generaal, die toen nog zonder officiële wetsgrond functioneerde. Naar aanleiding van een onderzoek van de Commissie Openbaar Ministerie is deze structuur volledig bijgestuurd in de Wet van 19 april 1999 op basis van het Plan van aanpak reorganisatie openbaar ministerie van mei Ten gevolge van deze wet werd er een wettelijke basis gecreëerd voor een nieuw ingevoerd nationaal niveau in het openbaar ministerie. Dit nieuwe niveau reorganiseerde het openbaar ministerie als één geheel onder leiding van het college van procureurs-generaal. De procureurs-generaal die vroeger aan het hoofd stonden van de vijf ressortsparketten leiden nu drie nevengeschikte parketten - het landelijk parket, de ressortsparketten en de arrondissementsparketten vanuit het college van procureurs-generaal. De procureur-generaal bij de Hoge Raad vervult een ambt sui generis dat geen deel meer uitmaakt van het openbaar ministerie. Sinds deze hervormingen is het parket in Nederland, net zoals in België, één en ondeelbaar Arrondissementsparketten 174. Zoals gezegd zijn er negentien arrondissementsparketten. 240 Bij deze arrondissementsparketten werken officieren van Justitie, plaatsvervangende officieren van Justitie, (plaatsvervangende) officieren enkelvoudige zittingen, parketsecretarissen en niet-juridische medewerkers onder leiding van een Hoofdofficier van Justitie of Hoofd van het arrondissementsparket. 241 Het Hoofd van het arrondissementsparket is als integraal manager verantwoordelijk voor het functioneren en de prestaties van zijn parket. Op periodieke wijze neemt het Hoofd deel aan het OM-beraad 242 waaraan wordt deelgenomen door de Hoofden van de arrondissementsparketten, de hoofdadvocaten-generaal, en de leden van het college van procureurs-generaal De arrondissementsparketten zijn ingedeeld in functionele en territoriale units, wat specialisatie van de magistraten toelaat. Functionele units staan in voor de behandeling van bepaalde complexe of gespecialiseerde zaken en taken voor het hele grondgebied van het arrondissement. De Territoriale units daarentegen behandelen veelvoorkomende zaken uit bepaalde delen van het grondgebied. Na 239 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2003, Namelijk : de arrondissementsparketten van Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Den Bosch, Den Haag, Dordrecht, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle- Lelystad. 241 Artikel 136 Wet op de Rechterlijke Organisatie, Stb. 1827, 20 ; geconsolideerd. (Verder : Wet Rechterlijke Organisatie) 242 Vroeger : Hoofdofficierenberaad 243 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging,

58 voorafgaandelijk overleg met de Hoofden van de verschillende units worden sturingsmodellen opgelegd door het Hoofd van het arrondissementsparket met normen en marges Naargelang de processuele maatregelen die moeten worden verricht kan de officier van Justitie verschillende wegen uit. Het kan dat hij onmiddellijk merkt dat voldaan is aan een dwingende weigeringsgrond. In dat geval zal hij de uitvoering van het verzoek moeten weigeren. Hij kan een verzoek in het belang van een spoedige en doelmatige afdoening overdragen aan een ambtsgenoot in een ander arrondissement. De ontvangende officier van Justitie kan een rechtshulpverzoek doorzenden naar de politie ter uitvoering. In de gevallen van artikel 552n N.Sv. zal de officier het rechtshulpverzoek moeten doorzenden aan de rechter-commissaris, waarover later meer Ressortsparketten 177. Er zijn vijf gerechtshoven in Ressort Amsterdam, Ressort Den Haag, Ressort Den Bosch, Ressort Arnhem en in Ressort Leeuwarden die vooral instaan voor het behandelen van zaken in hoger beroep. In het kader van de Landelijke Ressortelijke Organisatie (LRO) worden bij deze gerechtshoven vier ressortsparketten ingericht onder leiding van een hoofdadvocaat-generaal of Hoofd van het ressortsparket. 246 Het Hoofd is verantwoordelijk voor het functioneren en de prestaties van zijn parket. Verder maken advocaten-generaal, plaatsvervangende advocaten-generaal, en andere ambtenaren deel uit van een ressortsparket Overeenkomstig artikel 9 N.Sv. moeten de advocaten-generaal instaan voor de behandeling van de strafzaken waarvan het gerechthof kennis neemt. In tegenstelling tot de pogingen van de Belgische wetgever bij de hervormingen van het Belgisch openbaar ministerie, heeft de Nederlandse wetgever bewust gekozen om het Nederlands openbaar ministerie niet verticaal te integreren. De wederbehandeling van dezelfde zaak in hoger beroep door andere parketmagistraten was een weloverwogen keuze met het oog op de onpartijdige en niet vooringenomen bijdrage aan de waarheidsvinding, die deze magistraten in hoger beroep kunnen leveren. De advocaten-generaal kunnen het hoger beroep, dat ingesteld werd door de officier van Justitie, terug intrekken in overleg met de officier van Justitie Ministerie van Justitie, Plan van aanpak reorganisatie openbaar ministerie, 9 ; Deze sturingsmodellen zijn gericht op het realiseren van een viervoudige kwaliteitsnorm : de juridische kwaliteit van het optreden van het parket, de kwaliteit van het opsporingsonderzoek, van de vervolging en van de tenuitvoerlegging van de strafrechterlijke beslissingen enerzijds en van het vooropgestelde strafrechtelijke beleid anderzijds. In het project Ontwikkeling van het ideaaltypisch parket werden deze kwaliteitsnormen concreet uitgewerkt in vier succesfactoren : het territoriaal ordeningsbeginsel, teamwork, de wijze van leidinggeven en de nood aan een doordacht beleid in de arrondissementsparketten. 245 M.J. SJÖCRONA et al., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, De ressorten van Arnhem en Leeuwarden hebben één ressortsparket Arnhem/Leeuwarden dat een locatie heeft in Arnhem en een locatie in Leeuwarden, / 247 Artikel 138 Wet Rechterlijke Organisatie, Stb. 1827, 1752, zoals laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2010, Artikel 453 N.Sv. 50

59 179. Ook zullen de ressortsparketten instaan voor het bevorderen van de juridische kwaliteit van de vervolging binnen het ressort en binnen de arrondissementsparketten van het ressort, en voor het leveren van een bijdrage aan de landelijke beleidsvorming binnen het openbaar ministerie. Deze taken brengen geen hiërarchische relatie ten aanzien van de arrondissementsparketten met zich mee Landelijk parket 180. Omdat men zich meer en meer bewust werd van de dreiging die uitgaat van georganiseerde criminaliteit werd een landelijk parket ingesteld, gevestigd in Rotterdam. Zoals reeds vermeld is het landelijk parket nevengeschikt ten aanzien van de arrondissementsparketten en de ressortsparketten, en staan deze drie als gelijken rechtstreeks onder de leiding van het college van procureurs-generaal De Hoofdofficier van Justitie, die tevens de titel draagt Hoofd van het landelijk parket, staat aan de leiding van het landelijk parket. 250 Het parket bestaat uit vier geïntegreerde teams: Team financieel-economisch, Team specialistisch, Team internationaal en Team expertise. Deze teams worden bemand met officieren eerste klasse, officieren van Justitie, plaatsvervangende officieren van Justitie, parketsecretarissen, beleidsmedewerkers en juridisch-administratieve medewerkers. De officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen hebben de bevoegdheden en de verplichtingen die bij of krachtens de wet aan de officier van Justitie worden toegekend, met uitzondering van de bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van een meervoudige kamer van de rechtbank. 251 Verder is er nog een Stafbureau en een Bureau bedrijfsvoering bij het landelijk parket ingesteld die het parket op vlak van personeel, automatisering, organisatie, financiën, huisvesting, voorlichting en documentatie ondersteunen De kerntaak van het landelijk parket kan worden omschreven als het bijdragen aan de nationale en internationale aanpak van zodanig ernstige of zware vormen van criminaliteit dat voor de efficiënte en effectieve bestrijding daarvan en voor de betrouwbare samenwerking op nationaal en internationaal niveau een landelijke openbaar ministerie-voorziening noodzakelijk is Deze kerntaak omvat een beleidsontwikkelende en coördinerende opdracht maar omvat ook operationele taken en de voorbereiding van de selectie van de opsporingsonderzoeken die door het landelijke rechercheteam (LRT) bij het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) gebeuren en met de 249 Supra, nr Artikel 137, lid 1 en 2 Wet Rechterlijke Organisatie 251 Artikel 137, lid 7 Wet Rechterlijke Organisatie 252 CITAAT uit D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging,

60 leiding over deze opsporingsonderzoeken De operationele taak van het landelijk parket is de leiding over het opsporingsonderzoek en de vervolging van 255 : - Misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin deze worden gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en voor de bestrijding waarvan een hoge mate van financiële en fiscale deskundigheid noodzakelijk is; - Misdrijven die in nationaal of internationaal verband worden gepleegd en waarvoor vervolging door het landelijk parket, gezien de taakverdeling tussen de Dienst Nationale Recherche en de regionale politiekorpsen, in aanmerking komt Deze taak komt in grote mate overeen met de operationele taak van het Belgische federale parket. Anders dan in België is de conflictregeling. Wanneer de Hoofdofficieren van Justitie van een arrondissementparket en het landelijk parket het niet eens zijn door wie van beiden een zaak moet behandeld worden of hoe zij een zaak in onderlinge coördinatie moeten behandelen, zal de Hoofdofficier van Justitie van het landelijk parket de zaak niet naar zich toe kunnen trekken (zoals in België het geval is), maar het conflict zal voorgelegd moeten worden voor het college van procureursgeneraal Het landelijk parket moet eveneens het centraal aanspreekpunt zijn in het kader van internationale justitiële samenwerking, net zoals dat in België met het federaal parket het geval is. Het landelijk parket zorgt voor de afhandeling van rechtshulpverzoeken die niet aan een bepaald arrondissement kunnen worden toegewezen, de verzoeken om grensoverschrijdende observaties, grensoverschrijdende gecontroleerde afleveringen en grensoverschrijdende infiltraties en de coördinatie van rechtshulpverzoeken die meerdere arrondissementen betreffen. Deze laatste taak omvat concreet zes opdrachten waaronder de coördinatie van de uitvoering van de meer belangrijke rechtshulpverzoeken De rechtshulpverzoeken die onder de bevoegdheid van het federaal parket vallen zullen naar het Landelijke IRC, dat verantwoordelijk is voor de afhandeling van die rechtshulpverzoeken, moeten toegezonden worden D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid. Een rechtsvergelijkend onderzoek in België, Nederland en Duitsland, Infra, nr Artikel 3 van het Besluit van 11 mei 1999 houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en instelling van het landelijk parket. 256 D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid. Een rechtsvergelijkend onderzoek in België, Nederland en Duitsland, 206 en G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, 68 en Supra, nr

61 Functioneel parket 187. Het functioneel parket is op 1 januari 2003 opgericht en ter gespecialiseerde bestrijding van sociaal- economische criminaliteit, overtredingen van de milieuwetgeving en fraude 258. De leiding wordt ook hier waargenomen door een Hoofdofficier van Justitie die wordt bijgestaan door officieren van Justitie. Het functioneel parket heeft een landelijke taak en het algemeen bestuur is gevestigd in Den Haag. Desalniettemin zijn er vier gedeconcenteerde handhavingseenheden (HHE) gevestigd in Zwolle, Den Bosch, Amsterdam en Rotterdam, die telkens bestaan uit een eenheid Milieu en eenheid Financieel-Economische Criminaliteit Het functioneel parket staat in voor de opsporing in de strafzaken waarbij bijzondere opsporingsdiensten een trekkende rol vervullen en voor het gezag over de door deze diensten gevoerde opsporingsonderzoeken. Er zijn vier bijzondere opsporingsdiensten 260 : - AID : Algemene Inspectiedienst. Dit is de controle -en opsporingsdienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ; - FIOD-ECD : Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en Economische Controle Dienst, bij het Ministerie van Financiën (kortweg : FIOD) ; - SIOD : Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De SIOD is in 2002 als bijzondere opsporingsdienst opgericht, met als doel de strafrechtelijke handhaving van de wet- en regelgeving op het terrein van werk en inkomen; - VROM Inlichtingen en Opsporingsdienst : De dienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (kortweg : VROM- IOD) De verdere behandeling van de strafzaken in eerste en zelfs in hoger beroep zal waargenomen worden door de arrondissementsparketten en het landelijk parket, mits bijstand van het functioneel parket. Het functioneel parket is ook belast met de handhaving van de wetgeving voor de visserij en de veiligheid op de Noordzee Een bevoegdheidsconflict met een ander parket zal eveneens voorgelegd worden aan het college van procureurs-generaal Artikel 137a Wet Rechterlijke Organisatie wodc.nl/publicaties/bronnengids/politie_opsporing/opsporingsdiensten_inspectiediensten/ 261 Supra, nr

62 College van procureurs-generaal 191. In het kader van de hervorming van het openbaar ministerie werd geopteerd voor een openbaar ministerie dat als één geheel onder landelijke leiding van het college van procureurs-generaal in Den Haag staat. Samen met hun staf vormt het college het Parket- Generaal, het landelijke hoofdkantoor van het openbaar ministerie. Het college bestaat uit drie tot vijf procureurs-generaal die van rechtswege ook plaatsvervangend advocaat-generaal bij de ressortsparketten, plaatsvervangende officier van Justitie bij de arrondissementsparketten en plaatsvervangend officier van Justitie bij het landelijk parket zijn De voorzitter wordt bij K.B. benoemd voor termijnen van drie jaar en kan één keer herbenoemd worden Het college bepaalt het landelijke opsporings- en vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie en ziet erop toe dat er bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde sprake is van samenhang, consistentie en kwaliteit. De inhoudelijke en de territoriale taakverdeling van de procureurs-generaal maakt het mogelijk om van nabij toezicht te houden op de interne operationalisering van het opsporings- en vervolgingsbeleid Het college kan bindende algemene en bijzondere aanwijzingen aan de parketten verstrekken. Volgens artikel 131 WRO worden beslissingen van het college met meerderheid van stemmen genomen.net zoals in België verdeelt het college de taken onder de procureurs-generaal Rechter-commissaris 194. Het opsporingsonderzoek wordt, zoals reeds aangegeven hierboven, geleid door de officier van Justitie. Analoog met de Belgische procureur des Konings zal hij echter een rechter moeten inschakelen voor het stellen van bepaalde onderzoeksmaatregelen, dwangmaatregelen. 265 In België is dit de onderzoeksrechter, in Nederland is dit de rechter-commissaris Artikel 552 n N.Sv. staat in Titel X : Internationale rechtshulp en luidt als volgt 266 : 1. De officier van Justitie stelt een voor inwilliging vatbaar een op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris: a. indien het strekt tot het horen van personen die niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen en de gevraagde verklaring af te leggen; 262 Artikel 135, lid 4 Wet Rechterlijke Organisatie D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid. Een rechtsvergelijkend onderzoek in België, Nederland en Duitsland, Artikel 181 en 149 N.Sv. en Infra, nr Eigen onderlijning 54

63 b. indien het strekt tot het meewerken aan een verhoor door of onder leiding van een buitenlandse rechterlijke autoriteit van een getuige of deskundige per videoconferentie; c. indien uitdrukkelijk is gevraagd om een beëdigde verklaring, of om een verklaring afgelegd ten overstaan van een rechter; d. indien het met het oog op het verlangde gevolg nodig is dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen. 2. In andere dan de in het vorige lid voorziene gevallen kan de officier van Justitie het verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris stellen. 3. De overlegging van het verzoek geschiedt bij een schriftelijke vordering, waarin wordt omschreven welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd. 4. De in het vorige lid bedoelde vordering kan te allen tijde worden ingetrokken In het eerste lid wordt gesteld dat de rechter-commissaris wordt gevorderd door de officier van Justitie. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat de rechter-commissaris deze vordering kan afwijzen wanneer hij van oordeel is dat er geen grond bestaat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek. 267 Deze beslissing kan op allerlei redenen gestoeld zijn, maar mag geen opportuniteitsoordeel uitmaken. Dat laatste is voorbehouden voor het openbaar ministerie In het derde lid is er sprake van een schriftelijke vordering. In het kader van een rechtshulpverzoek moet deze vordering worden vergezeld met het rechtshulpverzoek en eventuele andere informatie die nodig is om de toewijsbaarheid van de vordering te beoordelen In artikel 552o N.Sv. wordt nog aangevuld dat de vordering die ten gevolge van artikel 552n wordt ingesteld, dezelfde rechtsgevolgen heeft als een vordering tot het instellen van een gewoon gerechtelijke vooronderzoek wat betreft de bevoegdheden van de rechter-commissaris, de bevoegdheden van de officier van Justitie, de rechten en verplichtingen van de door de rechtercommissaris te horen personen, de bijstand van een raadsman en wat betreft de verrichtingen van de griffier van de rechter-commissaris. In het tweede lid van dit artikel worden limitatieve uitzonderingen opgesomd Artikel 552p N.Sv. voegt hier nog aan toe dat de rechter-commissaris het rechtshulpverzoek zo snel mogelijk moet teruggeven aan de officier van Justitie vergezeld met de PV s van de door hem afgenomen verhoren en van andere verrichtingen en de stukken van overtuiging. 267 Artikel 184 N.Sv. 268 G. J. M. CORSTENS, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, 309 en MR. A. MINKENHOF, De Nederlandse Strafvordering elfde druk, bewerkt door Prof MR. J.M. REIJNTJES, Deventer Kluwer, 2002, G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, 71 55

64 200. Er is een schommelbeweging waarneembaar bij de bevoegdheidsverdeling tussen de officier van Justitie en de rechter-commissaris. Tot een paar jaar geleden evolueerde de bevoegdheidsverdeling ten voordele van de officier van Justitie. Deze kon steeds meer handelingen zelf stellen zonder tussenkomst van de rechter-commissaris. Dit alles had een daling van 80% van de te behandelen zaken door de rechter-commissaris tot gevolg. Momenteel gaan er steeds meer stemmen op om meer bevoegdheden terug naar de rechter-commissaris over te hevelen. Zo werd in de jaren 90 de figuur van de mini-instructie ingevoerd Politie 201. De politiewet van 9 december hertekende het Nederlands politiestelsel volledig en creëerde enerzijds regionale politiekorpsen en anderzijds het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Op interregionaal niveau werden in 2004 bovenregionale rechercheteams ingesteld. Verder is er ook een rijksrecherche 272 en een Koninklijke Marechaussee, maar daar wordt niet verder op ingegaan Volgens artikel 7 van de Politiewet is elke politieambtenaar principieel bevoegd om op het hele grondgebied op te treden. Wel mag hij slechts optreden buiten zijn gebied van aanstelling wanneer dat bij de wet bepaald is of wanneer hij in opdracht of met toestemming van het bevoegde gezag handelt. De rechter toetst de naleving van deze regel niet ; de regel dient louter tot interne organisatie Alle ambtenaren van de politie moeten elkaar de nodige hulp bieden, moeten een eendrachtige samenwerking bij de uitvoering van de politietaak betrachten en verlenen elkaar zoveel mogelijk de gevraagde medewerking In wat volgt worden de drie politieniveaus bondig besproken qua samenstelling en qua taak. Bij de taakbeschrijving wordt nadruk gelegd op de functie in het kader van het wederzijdse justitieel rechtshulpverkeer met België. 270 Mini-instructie doelt op iets anders dan de Belgische mini-instructie ex artikel 28 septies Sv. Volgens artikel 36e N.Sv. kan de rechter-commissaris ten aanzien van een feit waarvoor voorlopige hechtenis bevolen is, ambtshalve nog bepaalde handelingen van onderzoek verrichten zolang de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt ; MR. A. MINKENHOF, De Nederlandse Strafvordering elfde druk, bewerkt door Prof MR. J.M. REIJNTJES, Wet van 9 december 1993 tot vaststelling van een nieuwe politiewet, Stb. 1993, 725 (Verder: Politiewet); gewijzigd bij Wet van 19 april 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket), Stb. 1999, Met bijzondere ambtenaren van de politie die fungeren als onderzoekinstantie voor strafbare feiten begaan door politieambtenaren. 273 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Artikel 10 Politiewet 56

65 Regionale politiekorpsen 205. De regionale politiekorpsen zijn verdeeld over 25 regio s. 275 Deze indeling komt grotendeels overeen met de indeling in gerechtelijke arrondissementen. Sommige gerechtelijke arrondissementen bevatten twee regio s. Het dagelijkse bestuur ligt in handen van de korpschef. Elke regio wordt bestuurd door een regionaal college dat bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio, de Hoofdofficier van Justitie en de korpschef van het regionaal politiekorps en dat voorgezeten wordt door de korpsbeheerder Een regionaal politiekorps bestaat uit territoriale en functionele onderdelen. 277 De territoriale onderdelen van een regionaal politiekorps vervullen alle veelvoorkomende politietaken en worden districten genoemd. Binnen een district zijn er nog verschillende basiseenheden of wijkteams die elk een eigen politiebureau hebben en een aantal politieambtenaren. Per divisie zijn er functionele afdelingen waarbij er een verder onderscheid kan gemaakt worden tussen executieve en ondersteunende divisies. Zij hebben specifieke takenpakketten De regionale politiekorpsen zullen in het kader van de uitvoering van rechtshulpverzoeken vanuit België, belast worden met de uitvoering van deze verzoeken wanneer die binnen hun bevoegdheden valt. Het regionale politiekorps draagt een recherchefunctie ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Het regionale politiekorps beschikt voor de uitoefening van die recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van : tactische recherche, technische recherche, financiële recherche, digitale recherche, en informatievoorziening. Deze 5 gebieden kunnen uitgebreid worden door de Minister van Justitie Het regionale politiekorps beschikt over eenheden die belast zijn met de uitvoering van een bevel tot observatie en over eenheden die belast zijn met de uitvoering van een bevel tot infiltratie en met de begeleiding van personen die bijstand verlenen aan de opsporing. Daarnaast kan deze eenheid worden belast met de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of pseudo-dienstverlening en een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie Artikel 21, lid 1 Politiewet 276 Artikel 22 en 23 Politiewet ; de burgemeester van de centrumgemeente wordt als korpsbeheerder aangeduid. 277 Artikel 35, lid 1 Politiewet 278 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Artikel 4, lid 1, 3 en 4 Besluit van 28 maart 1994, houdende regels met betrekking tot het beheer van de regionale politiekorpsen en maatregelen jegens ingeslotenen, Stb. 1994, 224 (Verder : Besluit van 28 maart 1994) 280 Artikel 5, lid 2 en 3 Besluit 28 maart

66 209. De regionale politiekorpsen werken onderling en met het Korps landelijke politiediensten samen op het terrein van de voorzieningen en eenheden die zijn ingericht ten behoeve van de recherchefunctie Korps landelijke politiediensten (KLPD) 210. Overeenkomstig artikel 38, eerste lid van de Politiewet is de KLPD belast met landelijke en gespecialiseerde politietaken zoals de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme (onder andere mensenhandel en smokkel, financiële en economische criminaliteit, high tech crime, kinderporno, getuigenbescherming, internationalisering, het onderzoek naar Koninginnedag 2009). Verder is het KLPD het nationaal en internationaal knooppunt voor informatie en intelligence, toezicht. Ten slotte doet de KLPD opsporingen op de diverse verkeersstromen, biedt het operationele ondersteuning (onder andere beschermen van het luchtruim, politiepaarden en - honden trainen) en bewaakt en beveiligt het (onder andere de leden van het Koninklijk Huis) In het kader van deze bevoegdheden zullen de KLPD belast worden met rechtshulpverzoeken uit België en zullen zij zelf rechtshulpverzoeken tot het buitenland richten Voor de vervulling van deze taken zijn er een heel aantal gespecialiseerde diensten opgericht binnen het KLPD. 282 Die diensten worden hieronder kort besproken Sinds 1995 is er aan het KLPD een Dienst Nationale Recherche (DNR) gekoppeld dat onder het gezag staat van de Hoofdofficier van Justitie van het landelijk parket. De DNR bestrijdt zware, georganiseerde criminaliteit met een nationaal en internationaal karakter en is hierbij een belangrijke partner voor buitenlandse opsporingsdiensten met betrekking tot internationale samenwerking. Verder wisselt de dienst informatie uit en behandelt de zwaardere rechtshulpverzoeken uit het buitenland. Ook coördineert de DNR namens Nederland deelname aan langdurige, grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken De Hoofdofficier van Justitie van het landelijk parket draagt de verantwoordelijkheid voor de sturing op tactisch niveau, met betrekking tot de wijze waarop de aandachtsgebieden van de DNR worden aangepakt en waarop de aan de bestrijding van de daaronder ressorterende vormen van criminaliteit gestalte worden gegeven. De eigenlijk operationele sturing van de onderzoeken behoort tot de verantwoordelijkheid van de officieren van Justitie van het landelijk parket. Zij oefenen het gezag uit over de afzonderlijke eenheden van de nationale recherche. De onderzoeken worden de facto uitgevoerd door rechercheteams. 281 Artikel 5a Besluit 28 maart Bureau Communicatie van het Korps Landelijke Politiediensten, Jaarverslag 2009, Driebergen, april 2010 ;

67 215. De DNR heeft vestigingen op diverse locaties in het land. Er is een centrale vestiging van de DNR in Driebergen, maar daarnaast wordt de DNR ook gedeconcentreerd gehuisvest binnen de samenwerkingsgebieden waarin de bovenregionale rechercheteams opereren Volgens de regeling nationale en bovenregionale recherche van 15 januari 2004, aangevuld met de Interregionale Milieuteams en de RC s, heeft de DNR tot taak 284 : a. het binnen vooraf bepaalde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen. b. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de aandachtsgebieden van de DNR en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regio of opsporingsinstantie; c. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het College van procureursgeneraal als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de dienst; d. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden; e. het vervullen van een landelijke expertisefunctie op de voor de DNR vastgestelde aandachtsgebieden, ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het nationaal dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden; f. de bestrijding van de productie en verspreiding van XTC, de bestrijding van terrorisme en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven Belangrijk in verband met de vierde taak, m.b.t. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden, is dat dit geen exclusieve bevoegdheid is De Dienst Internationale Politiesamenwerking (IPOL) is het verbindingspunt van de politie voor nationale en internationale partners en brengt informatiestromen bij elkaar. De taken van deze dienst zijn dan ook de coördinatie van politie- en rechtshulpinformatie, advies geven ten aanzien van informatie-uitwisseling en internationale samenwerking en de coördinatie van inzet van politiecapaciteit en samenwerking met politiediensten uit het buitenland. 285 De dienst is dus één informatieknooppunt in het hele netwerk van de politie waar ook de IRC s, Europol, Interpol, vergelijkbare nationale informatieknooppunten in het buitenland, expertcentra en forensische 284 Artikel 5 Regeling nationale en bovenregionale recherche, 15 januari 2004, nr EA2003/86484, DGOOV/Pol/BJZ, Stcrt. 29 januari 2004, nr 19, pag. 11, op 23 september 2005 aangevuld met de Interregionale Milieuteams en de Internationale Rechtshulpcentra, Stcrt. 30 september 2005, nr. 190 pag. 13 (Verder : Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra) ; Eigen onderlijning 285 J. NAEYÉ, Artikelsgewijs commentaar Politiewet 1993, tekst en commentaar , Kluwer, Alphen aan den Rijn,

68 samenwerkingsverbanden deel van uitmaken. De dienst IPOL moet dit netwerk, waar het deel van uitmaakt, ook verder helpen uitbouwen De Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT) biedt de Nederlandse politie gespecialiseerde technische, tactische en juridische ondersteuning bij de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme. De taken van deze dienst zijn onder andere specialistische observatie, inkijkoperaties, afluisteren, interceptie, getuigenbescherming, De Dienst Speciale Interventies (DSI) heeft sinds 1 juli 2006 tot taak om alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldspectrum proactief en reactief te bestrijden en specifiek door de Minister van Justitie opgedragen taken ui te voeren. Het DSI maakt deel uit van het Stelsel van Speciale Eenheden en is binnen dit Stelsel de overkoepelende organisatie De Dienst Operationele Samenwerking (DOS) is formeel van start gegaan op 1 april 2010 en ondersteunt het KLPD, de regionale politiediensten en de veiligheidsdiensten en vormt een verbindende schakel. Het DOS bestaat uit 7 units en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) Verder is er nog de Dienst Verkeerspolitie (DVP) 290, de Dienst Waterpolitie 291, de Dienst Spoorwegpolitie (DSP) 292 en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) Bovenregionale rechercheteams (BR) 223. De tweedeling van de politiestructuur zorgde ervoor dat de veelvoorkomende criminaliteit werd opgespoord door de regionale korpsen en dat de zware, georganiseerde criminaliteit werd bestreden door het KLPD. De middencriminaliteit glipte te tussen de mazen van het net of vormde de oorzaak van bevoegdheidsconflicten. Middencriminaliteit (midcri) omvat die vormen van criminaliteit die worden gepleegd door daders of dadergroeperingen waarvan de actieradius zich over meer dan één politieregio uitstrekt, maar zich toch niet tot internationale of landelijke proporties ontwikkelt. Om deze problematiek het hoofd te bieden werden eerst kernteams opgericht. Er werden zes kernteams 286 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, en J. NAEYÉ, Artikelsgewijs commentaar Politiewet 1993, tekst en commentaar , De DSI bestaat uit de Unit Interventie, Unit Interventie Mariniers en de Unit Expertise en Operationele ondersteuning ; J. NAEYÉ, Artikelsgewijs commentaar Politiewet 1993, tekst en commentaar , De Dienst Verkeerspolitie draagt bij aan veilig verkeer op de autosnelwegen. 291 De Dienst Waterpolitie is verantwoordelijk voor de opsporing, toezicht en handhaving op de hoofdtransportassen, hoofd-vaartwegen en de grote wateroppervlakten in Nederland. 292 De Dienst Spoorwegpolitie is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van regelgeving in het beroepsgoederen- en personenvervoer per spoor in heel Nederland. 293 De Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging beveiligt de leden van het Koninklijke Huis, bedreigde politici, diplomaten en andere door het bevoegd gezag aangewezen personen. 60

69 opgericht die te beschouwen waren als interregionale opsporingsteams die fungeerden als samenwerkingsverbanden tussen verschillende politieregio s. 294 In 2000 werd besloten om de bovenregionale rechercheteams (BR) in te voeren, wat gebeurde in Zij vervangen de kernteams maar de territoriale verdeling van de zes kernteams blijft behouden. Ook hun doel is gelijkaardig : de micri die tussen de mazen van het net glipt behandelen, mits inachtneming van de bevoegdheden van de regionale politiekorpsen en de nationale recherche De BR-structuur bestaat uit zes centrumkorpsen. De 25 politiekorpsen zijn gegroepeerd in 6 gebieden : Ijsselland, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland, Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond en Branbant-Zuidoost. Het centrumkorps is gewoon een regionaal politiekorps dat binnen zo een gebied wordt aangeduid om als centrumkorps te fungeren. Het is dus geen apart politiekorps Binnen elk centrumkorps geldt het principe van samenwerking tussen de respectievelijke regionale korpsen. 297 Ieder centrumkorps stelt uit alle regionale politiekorpsen bovenregionale rechercheteams samen : Bovenregionale Rechercheteams voor de opsporing van de bovenregionale middencriminaliteit (BRt), Interregionale Fraudeteams voor de horizontale fraude 298 (IFt) en Interregionale Milieuteams voor de opsporing van bovenregionale ketengerelateerde milieucriminaliteit (IMt). Door deze drie verschillende eenheden gezamenlijk onder een centrumkorps te brengen wou men meer onderlinge uitwisseling en samenwerking mogelijk maken. De IMt s hebben een autonomer karakter door hun vakgebied Het openbaar ministerie, meer bepaald de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement waar het centrumkorps is gevestigd, is verantwoordelijk voor de samenwerking tussen de korpsen D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Evaluatie-onderzoek bovenregionale recherche : van kernteam naar BR. Een succes?, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag, juni 2007, 15 ; G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, 76 en J. NAEYÉ, Artikelsgewijs commentaar Politiewet 1993, tekst en commentaar , In de praktijk wordt een onderscheid gemaakt tussen groene en grijze BR-en met als onderscheid de grootstedelijke component. Zo is BR Amsterdam- Amstelland een grijze BR en is BR Zuid Nederland een groene BR. 298 Horizontale fraude is fraude in het particuliere geld- en goederenverkeer, met een particuliere partij als benadeelde ; artikel 1g Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra 299 G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Artikel 7, lid 2 Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra 61

70 227. De taken van de bovenregionale recherche zijn 301 : a. het verrichten van tactische en financiële opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar vormen van middencriminaliteit die criminele groeperingen betreffen die in verschillende politieregio s actief zijn of criminele verschijnselen betreffen die zich in samenhang voordoen in het gehele land en de regionale recherchedienst van een politiekorps gedurende te lange tijd te zwaar zouden belasten; b. het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude in het samenwerkingsgebied of binnen het toegewezen taakaccent; c. het vervullen van een expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren; d. het in stand houden van een fraudemeldpunt op het aangewezen taakaccent; e. het verrichten van tactische opsporingsonderzoeken naar complexe bovenregionale en ketengerelateerde milieudelicten. Deze taak wordt binnen de bovenregionale recherche opgedragen aan het interregionaal milieuteam Op landelijk niveau fungeren het Bovenregionaal Rechercheoverleg (BRO) en de Milieukamer als sturingsorganen voor de respectievelijke teams. 302 Het BRO wijst onderzoeken toe aan de bovenregionale rechercheteams, wijst taakaccenten toe en waakt over inzicht in de aanpak van de beleidsmatige en beheersmatige afstemming met betrekking van de uitoefening van de taken van de bovenregionale rechercheteams. 303 Het BRO zal beleidsmatig de prioriteiten van de BR-en vastleggen Belangrijk is het nog om op te merken dat de IRC s op dezelfde schaal georganiseerd zijn als de BR-en, maar zij maken formeel geen onderdeel uit van de BR-structuur Internationale actoren Europees Justitieel Netwerk 230. Het Europees Justitieel Netwerk (EJN) 305 werd opgericht in de Europese Unie door het gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ van 29 juni tot uitvoering van de aanbeveling 21 uit 301 Artikel 8 Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra 302 Het BRO bestaat uit twee (fungerend) Hoofdofficieren van Justitie van arrondissementsparketten, twee korpsbeheerders van regionale politiekorpsen en twee korpschefs van regionale politiekorpsen. De leden van het BRO worden voorgedragen door hun peers en benoemd door de ministers. Eén van de hoofdofficieren van justitie is de voorzitter van het BRO ; Artikel 8, lid 2 en 3 Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra 303 Artikel 9, lid 1 Regeling nationale en bovenregionale recherche en de internationale Rechtshulpcentra 304 Evaluatie-onderzoek bovenregionale recherche : van kernteam naar BR. Een succes?, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag, juni 2007, Brochure op de site van EJN ; 62

71 het actieplan ter bestrijding van de georganiseerde misdaad dat in 1997 door de Raad goedgekeurd was. Dit netwerk werd op 25 september 1998 officieel ingehuldigd. Eigenlijk kan men het beschrijven als een informeel horizontaal netwerk van magistraten over heel de Europese Unie. Het netwerk beschikt over een permanent secretariaat dat in hetzelfde gebouw als Eurojust is ondergebracht in Den Haag, maar werkt als een afzonderlijke en autonome eenheid Het EJN heeft tot doel de justitiële samenwerking tussen de lidstaten van de EU te verbeteren bij de bestrijding van zware criminaliteit door middel van het ondersteunen en versnellen van de justitiële samenwerking, het verschaffen van juridische en praktische informatie aan nationale autoriteiten en het verlenen van bijstand dan wel bemiddeling bij verzoeken om bijstand. Dit wil praktisch zeggen dat het EJN instaat voor het identificeren en ondersteunen van de personen die in elke Lidstaat van de EU een fundamentele rol spelen op het gebied van de justitiële samenwerking in strafzaken Elk land heeft dus een of meer contactpersonen binnen het EJN die fungeren als actieve tussenpersonen. Deze contactpersonen zijn steeds centrale autoriteiten van een lidstaat die belast zijn met de internationale justitiële samenwerking. In België werden acht contactpunten aangeduid waaronder de vier magistraten van de sectie internationale samenwerking van het federaal parket. De andere vier contactpunten zijn leden van FOD Justitie. De EJN contactpunten vergaderen 3 maal per jaar om hun kennis uit te wisselen of problemen die gerezen zijn op te lossen De contactpunten kunnen worden aangewend voor 310 : - De toewijzing en de tenuitvoerlegging van de rechtshulpverzoeken in strafzaken, uitgaande van gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten ; - Het identificeren van en leggen van rechtstreekse contacten met de bevoegde lokale autoriteiten in de lidstaat tot wie een Belgische gerechtelijke autoriteit een rechtshulpverzoek (of een EAB) wenst te richten ; - Het verkrijgen van juridische en praktische informatie met het oog op het bekomen van een justitiële samenwerking in een andere lidstaat ; 306 Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, tot oprichting van een Europees justitieel netwerk, Pb.L. 191 van 7 juli 1998, Gemeenschappelijke omzendbrief van 16 MEI 2002 van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal betreffende het federaal parket, B.S. 25 mei 2002 (COL 5/2002) ; COL 15/1999 ; de Omzendbrief van het College van procureurs-generaal inzake internationale rechtshulp in strafzaken - Europees Justitieel Netwerk- Website (COL 3/2002) ; en COL 12/2004 met betrekking tot de website van het Europees Justitieel Netwerk 308 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Jaarverslag federaal parket 2010, Jaarverslag federaal parket, 2010,

72 - Het bemiddelen, als tussenpersoon, bij het oplossen van problemen, vertragingen en geschillen die ontstaan bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken ; - Het verlenen van bijstand, eventueel met de steun van Eurojust, in de coördinatie van complexe strafzaken tussen de lidstaten De contactpunten vormen dus een bron aan informatie en kunnen, slechts op informele wijze, contacten leggen en bemiddelen met betrekking tot een rechtshulpverzoek. Het EJN biedt ook operationele bijstand in het kader van rechtshulpverzoeken via de contactpunten van het EJN en is in dat verband vooral nuttig in bilaterale situaties. Door het informeel karakter van de tussenkomsten van het EJN is het aantal moeilijk te bepalen, maar het ligt heel hoog zowel qua vraag als qua dienstverstrekking. Enkel in meest omvangrijke tussenkomsten wordt effectief een dossier aangelegd en zelfs dat waren er 28 in Heel interessant is dat het EJN instrumenten ontwikkelt die de bevoegde nationale autoriteiten kunnen gebruiken als hulpmiddel bij directe samenwerking. Zo is er bijvoorbeeld de atlas, een tool op de website van het EJN waarbij magistraten en onderzoeksrechters eender welke onderzoekshandeling kunnen invoeren en het desbetreffende land dat zal aangezocht worden. De site geeft dan aan tot wie men zich moet richten, onder welke voorwaarden, enzovoort. Een ander instrument zijn de Belgische fiches, die voor ieder land informatie verstrekken over de meest frequent gevraagde onderzoeksdaden. Het actualiseren van de informatie van de instrumenten wordt in elke lidstaat door de nationale autoriteiten uitgevoerd. In België wordt deze opdracht door een federale magistraat gecoördineerd Verder is er een informele werkgroep die ingericht is om de organisatieproblemen van het netwerk te regelen. De vergaderingen van de nationale correspondenten van het EJN in Den Haag heeft dan weer als doel de invoermethodes van de gegevens te harmoniseren en te zorgen voor de actualisering van de instrumenten van het netwerk Bureau Euregionale Samenwerking 237. Het Bureau Euregionale Samenwerking (BES) is 1 januari 2004 opgericht door de parketmagistraten van de arrondissementen aan de Belgische grens (Eupen, Verviers, Luik, Tongeren en Hasselt), de Duitse grens (Kleve, Krefeld en Mönchengladbach) en de Nederlandse grens (Maastricht). Dit zijn de parketten binnen de Euregio Maas-Rijn (EUREGIO). Het BES kreeg bij de oprichting de taak om de grensoverschrijdende samenwerking tussen de politie- en justitiediensten in 311 COL 5/2002, randnummer Jaarverslag federaal parket, 2010, Jaarverslag federaal parket, 2010,

73 de Euregio Maas-Rijn en Rijn-Maas-Noord te stimuleren en te intensiveren. Het BES is in Maastricht gevestigd Het BES bestaat uit twee officieren van Justitie uit Nederland, een Oberstaatanwalt uit Duitsland, een juridisch medewerker uit België, een senior beleidsmedewerker, twee juridische medewerkers, een documentalist en een managementassistent. De juridisch medewerker van België is een parketjurist van het federaal parket. 315 Het BES werkt heel nauw samen met het IRC en het EPICC 316 die gevestigd zijn in Heerlen De taak van het BES wordt vervuld door te functioneren als expertisecentrum op het gebied van justitiële en politionele internationale samenwerking voor opsporingsdiensten en justitie in binnen- en buitenland. 318 Alle inkomende en uitgaande verzoeken met betrekking tot de grensregio passeren via het BES. Momenteel wordt er ook naar gestreefd om het BES samen met het IRC Zuid en het EPICC onder één dak te brengen opdat het nog duidelijker zou zijn naar welke postbus verzoeken moeten gericht worden en opdat rechtshulp daadwerkelijk prioriteit zal krijgen als er verzoeken binnenkomen Verder start het BES gezamenlijke strafrechtelijke onderzoeken op met de verschillende parketten. Qua politiecapaciteit worden de zogenaamde joint investigation teams voor strafrechtelijke onderzoeken ingezet Eurojust 241. Eurojust is een orgaan van de Europese Unie dat in 2002 is opgericht om de coördinatie tussen de bevoegde justitiële instanties van de EU-landen te verbeteren bij onderzoek en vervolging van ernstige internationale en georganiseerde criminaliteit. Eurojust is opgericht bij het Besluit van de Raad van R. PETERS, Openbaar Ministerie, Bureau Euregionale Samenwerking, 15 december 2011, B. DE RUYVER, P. PONSAERS, G. VERMEULEN en T. VANDERBEKEN (eds.), Strafrechtshandhaving in België en Nederland : uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van het eredoctoraat aan Prof. Dr. Cyrille Fijnaut door de Universiteit Gent, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2010, 5 en Euregionaal Politie Informatie- en Coöperatie Centrum ; het EPICC bestaat sinds 2005 en is opgericht door de Euregionale politiechefs. In het Centrum zijn Nederlandse, Belgische en Duitse politieambtenaren gestationeerd die elk toegang hebben tot hun eigen informatiesystemen. Verzoeken tot informatie kunnen via dit Centrum rechtstreeks uitgewisseld worden. Samenvattend kan gesteld worden dat zij de grensoverschrijdende informatievoorziening behartigen, vooral tussen de politiediensten in de EUREGIO. 317 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Bijvoorbeeld : seminaries over de juridische aspecten van grensoverschrijdende samenwerking, uitgave van een Praktische Handleiding (een soort eerste hulp voor iedereen die zich bezig houdt met internationaal strafrecht en de grensoverschrijdende aspecten daarvan), publicaties uitgegeven van de hand van prof. Fijnaut, Van Daele en Vangeebergen, enz. 319 R. PETERS, Openbaar Ministerie, Bureau Euregionale Samenwerking, 15 december

74 februari Haar bevoegdheden werden nog uitgebreid bij het Besluit van de Raad van 16 december Eurojust bestaat uit nationale leden die door elke lidstaat van de Unie afgevaardigd zijn naar Eurojust. Dit nationaal lid heeft de hoedanigheid van procureur, rechter of politieofficier met gelijkwaardige bevoegdheden, en kan worden bijgestaan door één of meerdere personen. 322 Eurojust telt dus 27 nationale leden, één uit elke EU-land. Zij worden overeenkomstig hun respectieve rechtsstelsels gedetacheerd en zijn permanent gevestigd in Den Haag Eurojust heeft tot doel om 323 : - De coördinatie tussen nationale instanties te bevorderen bij onderzoeken of vervolgingen die twee of meer EU-landen betreffen. In de praktijk stelt men vast dat men dit orgaan vooral gebruikt in multilaterale situaties (twee of meerdere landen). In bilaterale situaties doet men vooral beroep op het EJN dat kan beschouwd worden als het kleine broertje van Eurojust De samenwerking tussen bevoegde autoriteiten verbeteren, in het bijzonder door de uitvoering van verzoeken en besluiten inzake justitiële samenwerking, waaronder instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het beginsel van wederzijdse erkenning. - De bevoegde autoriteiten van de lidstaten bijstaan om hun onderzoek en vervolging doeltreffender uit te voeren Zo kan Eurojust assistentie verlenen bij onderzoek en nationale instanties verzoeken om specifieke feiten te onderzoeken of te vervolgen, te aanvaarden dat een van hen beter in staat is bepaalde feiten te onderzoeken of te vervolgen, coördinerend optreden, gemeenschappelijke onderzoeksteams oprichten of informatie verstrekken die voor de uitvoering van de taken vereist is. Verder zorgt Eurojust voor informatie-uitwisseling tussen de bevoegde instanties. Daarnaast werkt Eurojust ook samen met het Europees justitieel netwerk, Europol en OLAF 325. Verder verleent Eurojust logistieke steun en kan coördinatievergaderingen tussen justitiële en politie-instanties uit de verschillende landen organiseren en faciliteren om juridische en praktische problemen op te lossen Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, Pb.L. 63, (Verder : Besluit oprichting Eurojust) 321 Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken 322 Omzendbrief van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep betreft Internationale samenwerking in strafzaken Eurojust, artikel 2 (COL 15/2004) 323 Artikel 3 Besluit oprichting Eurojust 324 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april Het Europees Bureau voor fraudebestrijding 326 Artikel 6-7 Besluit oprichting Eurojust 66

75 Eurojust speelt ook een cruciale rol in de strijd tegen het terrorisme. 327 Teneinde zijn taken in dringende gevallen te vervullen, zet Eurojust een coördinatie met oproepdienst (OCC) op die te allen tijde aan Eurojust gerichte verzoeken in ontvangst kan nemen en behandelen. De OCC is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar via één OCC-contactpunt bij Eurojust Eurojust vervult deze taken via de nationale leden of als college. 329 De nationale leden hebben de zetel van Eurojust verplicht als werkplek en worden bijgestaan door plaatsvervangers, assistenten of gedetacheerde nationale deskundigen. 330 Het College van Eurojust heeft sinds 17 april 2012 Mvr. Michèle Coninsx (België) tot voorzitter gekozen. 331 Zij zal worden bijgestaan door twee vicevoorzitters. De nationale leden en het College worden bijgestaan door een administratie onder leiding van de administratief directeur De nationale leden hebben het recht om verzoeken en besluiten in verband met justitiële samenwerking in ontvangst te nemen, door te zenden, de tenuitvoerlegging te vergemakkelijken en toe te zien op de tenuitvoerlegging. Wanneer het nationaal lid deze bevoegdheden uitoefent wordt de nationale bevoegde autoriteit hiervan op de hoogte gebracht. In geval van gedeeltelijke of gebrekkige tenuitvoerlegging van een rechtshulpverzoek hebben de nationale leden, in hun hoedanigheid van bevoegde nationale autoriteit, het recht de bevoegde nationale autoriteit van hun lidstaat te verzoeken bijkomende maatregelen te nemen met het oog op een volledige tenuitvoerlegging van het verzoek De betrekkingen tussen de nationale correspondent en de bevoegde diensten van de lidstaten vallen onder het nationale recht. De correspondent oefent zijn werkzaamheden uit in de lidstaat die hem heeft aangewezen. 334 De wet van 21 juni 2004 met betrekking tot Eurojust voorziet in de aanstelling van een nationaal correspondent van Eurojust, een magistraat van het federaal parket. Zoals reeds vermeld is dit het hoofd van de sectie internationale samenwerking, federaal magistraat Lamiroy, en het hoofd van de sectie terrorisme In tegenstelling tot het EJN zal elk verzoek of elke mededeling die uitgaat van het Belgisch lid van Eurojust aanleiding geven tot het openen van een dossier op het federaal parket. 336 Deze 327 Jaarverslag federaal parket, 2010, 171 en De mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 23 oktober 2007 over de rol van Eurojust en van het Europees justitieel netwerk bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme in de Europese Unie 328 Artikel 5 bis Besluit oprichting Eurojust 329 Artikel 5.1 Besluit oprichting Eurojust 330 Artikel 3.2 Besluit oprichting Eurojust Artikel 9 Besluit oprichting Eurojust 334 Artikel 12 Besluit oprichting Eurojust 335 Jaarverslag federaal parket, 2010, pagina Opvallend is dat het aantal verzoeken of mededelingen van de Belgische vertegenwoordigers bij Eurojust sinds 2003 meer dan verdubbeld is tegen En dan is er in 2010 nog sprake van een lichte terugval ten aanzien van 2009 ; Jaarverslag federaal parket, 2010,

76 verzoeken gaan over het verzoeken om bijstand bij de uitvoering van een IRO gericht aan België, verzoek om coördinatie, verzoek om algemene informatie, enz. Ook worden er uitnodigingen rondgestuurd voor coördinatievergaderingen en strategische vergaderingen. Daartoe moeten de federale magistraten zich steeds meer naar de zetel van Europol in Den Haag verplaatsen Belangrijk is dat Eurojust slechts verzoeken formuleert en kan niets opleggen aan de lidstaten. In het uitzonderlijke geval waarin Eurojust, handelend als College en onder opgave van redenen, aan de bevoegde nationale autoriteiten één van limitatief opgesomde verzoeken richt, zijn de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verplicht om hun besluit om aan het verzoek van Eurojust geen gevolg te geven, te motiveren Zo kan Eurojust een schriftelijk, niet-bindend advies uitbrengen ter oplossing van een jurisdictiegeschil met betrekking tot het instellen van een onderzoek. Het college kan dit voor zover de zaak niet in onderlinge overeenstemming door de bevoegde nationale autoriteiten kon worden opgelost. Het advies wordt toegezonden aan de betrokken lidstaten Wanneer een bevoegde autoriteit herhaaldelijk weigert een rechtshulpverzoek in te willigen of wanneer er zich moeilijkheden voordoen in verband met de uitvoering van de verzoeken, dan kan men dit melden aan Eurojust. Ook in dit verband kan het college een schriftelijk niet-bindend advies uitbrengen voor zover de zaak niet in onderlinge overeenstemming door de bevoegde autoriteiten of met hulp van de betrokken nationale leden kan worden opgelost. Het advies wordt toegezonden aan de betrokken lidstaten Verbindingsofficier of liaisonofficier 252. De liaisonofficieren (LO s) verblijven zowel in EU- als in niet-eulanden. Hun primaire taak bestaat erin de verbinding te leggen tussen, enerzijds, de politiediensten en de gerechtelijke overheden in België en, anderzijds, de homologe diensten in de landen die onder hun werkgebied ressorteren. Zij moeten politiediensten en gerechtelijke overheden helpen wanneer zij willen samenwerken met het land (of landen) waarin hij gestationeerd is of indien zij gewoon advies willen op politioneel of justitieel terrein van dat land. Op de LO mag enkel beroep gedaan worden als het een gevoelig, vertrouwelijk, dringend of complex dossier betreft of als een ander uitwisselingskanaal faalt. De Belgische LO in Nederland is op de Belgisch ambassade in Den Haag gestationeerd. Er zijn twee Nederlandse LO s in België gevestigd, namelijk in Brussel en Lille Artikel 7.2 Besluit oprichting Eurojust 338 Artikel 7.3 Besluit oprichting Eurojust 339 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland,

77 253. Artikel 2 Gemeenschappelijk Optreden van 14 oktober 1996 aangenomen door de Raad 340 bepaalt dat verbindingsofficieren tot taak hebben om : - De inzameling en uitwisseling van informatie te bevorderen en te bespoedigen door middel van rechtstreekse contacten met de politiediensten en andere bevoegde autoriteiten van het ontvangende land ; - Samen te werken bij de inzameling en de uitwisseling van (in het bijzonder strategische) gegevens die van belang zijn om maatregelen op elkaar te kunnen afstemmen en van de gegevens waardoor een beter inzicht wordt verkregen in de juridische instrumenten en concrete methodes die de betrokken Staten ten dienste staan ; - Hun taken te vervullen in het raam van hun bevoegdheden en met inachtneming van de bepalingen, met name inzake bescherming van persoonsgegevens, van de nationale regelgeving en de overeenkomsten met de ontvangende Staten Om de samenwerking tussen de verbindingsofficieren in specifieke gebieden te verbeteren kunnen lidstaten gemeenschappelijke seminaries organiseren in verband met bijzondere eisen qua kennis en qua optreden in de betrokken gebieden, waarbij de aandacht uitgaat naar de tendensen op gebied van de criminaliteit en naar de meest doeltreffende bestrijdingsmethoden De magistraten van het federaal parket hebben zeer regelmatig contact met de Belgische verbindingsofficieren, hetzij op verzoek van Belgische gerechtelijke autoriteiten, hetzij ambtshalve in het kader van hun eigen dossiers. De federale procureur ontvangt regelmatig verslagen die door Belgische verbindingsofficieren in het buitenland worden opgesteld en verband houden met gerechtelijke materies FEDLAND-overleg 256. Op 11 maart 2009 tekenden de federale procureur van België, Johan Delmulle, en de Hoofdofficier van het Landelijk Parket van Nederland, A.J.A.M. Nieuwenhuizen, de samenwerkingsovereenkomst "FEDLAND". FEDLAND staat voor de samenwerking tussen het federaal parket en het landelijk parket van Nederland Het FEDLAND-protocol moet leiden tot "een gesynchroniseerde gerechtelijke aanpak". De nadruk ligt daarbij vooral op synthetische drugs, bedrijfsmatige cannabisplantages en daarmee 340 Gemeenschappelijk Optreden van 14 oktober 1996 aangenomen door de Raad op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, houdende een gemeenschappelijk beleidskader voor de initiatieven van de Lid-Staten betreffende de verbindingsofficieren, 96/602/JBZ, Pb.L. 268, , Artikel 7 Gemeenschappelijk optreden van 14 oktober Jaarverslag federaal parket, 2010, De Standaard, 11maart 2009, Belgisch en Nederlands parket gaan nauwer samenwerken 69

78 samenhangende zware vormen van georganiseerde criminaliteit. Om dit doel na te streven zal onder meer driemaandelijks overleg gepleegd worden en worden gemeenschappelijke onderzoeksteams opgestart. De te onderzoeken dossiers worden vooraf gemeenschappelijk bepaald en juridische problemen worden gezamenlijk besproken en opgelost. Een grote realisatie die er dankzij het FEDLAND-overleg is gekomen, is de zaak Waterscheiding Landenoverleg 258. Het Landenoverleg bestaat sinds 2009 en bestaat uit Belgische en Nederlandse vertegenwoordigers van zowel justitie als politie. Het landenoverleg is opgericht om de op politioneel en justitieel vlak opgespoorde problemen in de grensoverschrijdende samenwerking aan te pakken. De samenwerking moet zich vooral richten op de zogenaamde middencriminaliteit Uit een interview met federaal magistraat Lamiroy blijkt duidelijk dat dit Landenoverleg niet werkt en weinig tot geen resultaten oplevert Joint Investigation Teams 260. Het instrument van de Joint Investiation Teams (Kortom : JIT s) of gemeenschappelijke onderzoeksteams, komt voort uit de EU-Rechtshulpovereenkomst. Het idee van de JIT s is overgewaaid vanuit de USA, waar de intelligence agencies en politiediensten reeds een aantal jaren ervaring hadden met Task Forces Een JIT is een instrument om wederzijdse rechtshulp in strafzaken binnen de EU te faciliteren. Het kan omschreven worden als een team dat samengesteld wordt uit vertegenwoordigers van wetshandhavingautoriteiten (politie, justitie, internationale organisaties, etc.) vanuit verschillende lidstaten. 345 De teamleden bestaan in grote mate uit politieambtenaren. Alle leden bundelen hun krachten door gezamenlijk zaken van grensoverschrijdende criminaliteit te onderzoeken als één team met betrekking tot één dossier en dit voor een beperkte periode De meerwaarde van JIT s voor strafrechtelijke onderzoeken situeert zich in hoofdzaak op het niveau van de justitiële samenwerking en is drievoudig: In plaats van afzonderlijke en parallelle onderzoeken te voeren naar dezelfde feiten, biedt een JIT de mogelijkheid om met politiële en justitiële autoriteiten van verschillende lidstaten samen te werken in één operationeel onderzoek. Door middel van de directe participatie van buitenlandse 344 Cass. 20 maart 2012, onuitg. ; Antwerpen 23 juni 2011, onuitg. ; Corr. Hasselt 16 maart 201, onuitg., FD HA 60-F en A. DE MOOR, The Role of Europol in Joint Investigation Teams. A Foretaste of an Executive European Police Office in Readings on Criminal Justice, Criminal Law & Policing, M. COOLS, S. DE KIMPE, B. DE RUYVER, M. EASTON, L. PAUWELS, P. PONSAERS, G. VANDEWALLE, T. VANDER BEKEN & G. VERMEULEN (eds), Antwerpen, Maklu, 2009,

79 politieambtenaren komt men tot gemeenschappelijke visies op strategieën, werkmethodes en leiderschap. Een JIT laat ook de mogelijkheid toe dat politieambtenaren van een bepaalde lidstaat onderzoeksmaatregelen uitvoeren op het grondgebied van een andere lidstaat. Door de leiding van het team toe te wijzen aan een team leader of the JIT wordt het onderzoek bovendien centraal gecoördineerd, en blijft men overzicht behouden. 346 Een tweede belangrijk voordeel betreft de mogelijkheid tot directe informatie-uitwisseling. Wanneer uit een onderzoekshandeling nieuwe informatie verkregen wordt, kan deze onmiddellijk gedeeld worden met de leden van het team, en verwerkt worden in het onderzoek. Zo beschikt het team over de nodige informatie zonder tijdsrovende formaliteiten 347. Wanneer de JIT nood heeft aan bepaalde onderzoeksmaatregelen kunnen de leden van een land aan hun eigen autoriteiten van hun thuisland vragen om de nodige onderzoekshandelingen uit te voeren. Zo moeten de andere leden van de JIT geen formeel rechtshulpverzoek meer richten tot dat land. Hierdoor vermijdt men dat rechtshulpverzoeken steeds heen en weer moeten worden uitgevaardigd. Het verzoek van een groepslid van de JIT wordt door de autoriteiten van het thuisland behandeld alsof het een verzoek betreft in het kader van een eigen nationaal onderzoek. Bijgevolg vindt er geen voorafgaande controle op weigeringsgronden plaats voor de uitvoering van de gevraagde maatregel Wegens het verschil in stand van hetzij de implementatie van het kaderbesluit, hetzij de ratificatie van de EU-rechtshulpovereenkomst kan men voor de samenwerking met sommige lidstaten noch op de overeenkomst teruggevallen, noch op het kaderbesluit. Lidstaten, zoals België en Nederland, die wél zorgden voor een implementatie, deden dit zeer oppervlakkig. Bijgevolg worden bepaalde praktische zaken, die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het team (zoals bv. wapendracht) zonder een supplementaire reglementering in implementatiewetgeving, nergens gereglementeerd In een studie van Rijken en Vermeulen wordt geconcludeerd dat men niet te veel hoop mag stellen in het gebruik van deze formule in een groot aantal zaken. JIT s kunnen enkel opgericht worden wanneer dit absoluut nodig is C. RIJKEN en G. VERMEULEN, Joint Investigation Teams in the European Union. From theory to Practice, Den Haag, Asser/Cambridge, 2006, C. RIJKEN, Joint Investigation Teams: Principles, Practice and Problems: Lessons learnt from the efforts to establish a JIT, Utrecht Law Review 2006, C. RIJKEN en G. VERMEULEN, Joint Investigation Teams in the European Union. From theory to Practice,16 en G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, C.RIJKEN en G. VERMEULEN, Joint Investigation Teams in the European Union. From Theory to Practice, 2006, Den Haag, Asser Press,

80 5.4. Conclusie 265. Het is klaarblijkelijk belangrijk om stil te staan bij de verschillende actoren en tussenpersonen die te pas komen bij het verzoeken, uitvoeren en faciliteren van rechtshulpverzoeken. Hun samenstelling, doel en taken brengen al heel wat duidelijkheid over de verschillende wegen die een rechtshulpverzoek kan bewandelen. In België treden het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de politie op als verzoekende en uitvoerende instanties. Het federaal parket zal het voortouw nemen op het gebied van facilitatie en coördinatie. In Nederland zijn de IRC s de spilfiguur betreffende het inkomend en uitgaand rechtshulpverkeer. Het openbaar ministerie, de rechter-commissaris en de politie treden ook in Nederland voornamelijk op als verzoekende en uitvoerende instanties Op internationaal niveau treffen we vooral instanties aan met faciliterende taken. Er is een hele waaier van internationale instellingen wiens taken onderling overlappen. Men kan zich de vraag stellen of de wildgroei aan rechtshulpfacilitators de rechtshulpverlening niet nog ingewikkelder maakt dan ze al is? Voor de practici is het niet vanzelfsprekend om al deze facilitators te kennen en er telkens op efficiënte, geïnformeerde wijze beroep op te doen. Het ruime aanbod aan rechtshulpfacilitators geeft wel een positief signaal : enerzijds is er een bewustzijn van de moeilijkheden en problemen die rechtshulpverlening, of het gebrek daaraan, al te vaak met zich meebrengt en anderzijds is er een actieve wil om hier iets aan te proberen verbeteren. 72

81 6. SAMENWERKING IN HET VOORONDERZOEK 6.1. Onderzoeksmaatregelen vorderen in het vooronderzoek Redactie en inhoud van een rechtshulpverzoek 267. In principe moeten verzoeken tot justitiële rechtshulp schriftelijk zijn. Deze regel is niet opgenomen in de rechtshulpverdragen, maar wordt algemeen aangenomen. Sinds artikel 6 EUrechtshulpovereenkomst hoeft een verzoek niet meer schriftelijk worden gedaan (en beantwoord), maar kan het verzoek gebeuren op elke wijze dat het verzoek kan vastgelegd worden en de ontvangende lidstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Het is dus ook mogelijk om bijvoorbeeld via fax of een efficiënt rechtshulpverzoek te doen. Mondelinge rechtshulpverzoeken mogen uiteraard aanvaard worden, bijvoorbeeld in dringende situaties. Achteraf volgt dan, zo snel mogelijk, een schriftelijke bevestiging van dit verzoek Volgens de verdragen moeten volgende gegevens minstens vervat zijn in het verzoek : de autoriteit waarvan het verzoek uitgaat, het onderwerp van en de grond voor het verzoek, de naam en het adres van degene voor wie het bestemd is en, voor zover mogelijk, de identiteit en de nationaliteit van de betrokken persoon. 351 Voor bepaalde rogatoire commissies moet men additioneel de tenlastelegging vermelden en een kort overzicht van de feiten geven De EU-rechtshulpovereenkomst voert nieuwe rechtshulpfiguren in en vereist bij deze dat er bijkomende gegevens worden vermeld in de rechtshulpverzoeken naast de gegevens die vereist zijn in het ERV en het BUV. Voor een verhoor per videoconferentie moet men aangeven waarom het niet wenselijk of mogelijk is dat de getuige of deskundige in persoon verschijnt en moet men de naam van de rechterlijke autoriteit van de persoon die het verhoor zal afnemen aangeven. 353 Voor een verhoor per telefoonconferentie moet men eveneens de naam van de rechterlijke autoriteit van de persoon die het verhoor zal afnemen aangeven, en ook uitdrukkelijk vermelden dat de getuige of deskundige bereid is deel te nemen aan een verhoor per telefoonconferentie. 354 Bij een verzoek voor het aftappen van telecommunicatie wijkt de EU-rechtshulpovereenkomst af van het ERV en BUV en somt in artikel 18 een reeks op van gegevens die in het verzoek aanwezig moeten zijn, namelijk de vermelding van de verzoekende autoriteit, de bevestiging dat in verband met een strafrechtelijk onderzoek een rechtmatig aftapbevel is gegeven, gegevens voor de vaststelling van de identiteit van de af te tappen persoon, een aanduiding van de strafbare gedragingen waarnaar een onderzoek wordt ingesteld, de gewenste duur 350 Toelichtend rapport bij de overeenkomst van 20 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Pb.C. 379, , Artikel 14, lid 1 ERV en artikel 37, lid 1 BUV 352 Artikel 14, lid 2 ERV en artikel 37, lid 2 BUV 353 Artikel 10, lid 3 EU-rechtshulpovereenkomst 354 Artikel 11, lid 4 EU-rechtshulpovereenkomst 73

82 van het aftappen en, zo mogelijk, voldoende technische gegevens, in het bijzonder het aansluitingsnummer, opdat aan het verzoek kan worden voldaan Rechtshulpverzoeken die een aanvulling zijn op een reeds eerder gedaan rechtshulpverzoek en betrekking hebben op hetzelfde onderzoek en dezelfde procedure moeten de informatie die reeds in dat eerste verzoek opgenomen was, niet herhalen. Uiteraard moet het aanvullend verzoek wel duidelijk verwijzen naar het oorspronkelijke verzoek Een verzoekende staat gebruikt één van zijn eigen officiële talen, maar zal, hoewel dit niet verplicht is, meestal een vertaling bijvoegen met het oog op de bevordering van de uitvoering van het verzoek In het gemeenschappelijk optreden van de JBZ-raad inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. 358 heeft elke lidstaat van de EU een verklaring neergelegd van goede praktijken bij de uitvoering van verzoeken om rechtshulp. De verklaringen van alle lidstaten zijn opgenomen in een rapport van het EJN en de Belgische verklaring is tevens in een Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het college van procureurs-generaal opgenomen (COL 15/99). België heeft in het kader hiervan additioneel modelformulieren bijgevoegd voor rechtshulpverzoeken ; voor de redactie van een rechtshulpverzoek, gericht aan een lidstaat van de Europese Unie, dient gebruik gemaakt te worden van het aangehecht formulier EJR Zowel België als Nederland verklaren dat ze, naast de formele vereisten die voortvloeien uit het toepasselijke internationale verdrag, ook de bevoegde justitiële autoriteit of de bevoegde magistraat zullen aanduiden evenals de coördinaten (telefoonnummer, fax) van die autoriteit of magistraat. Indien een rechtshulpverzoek als dringend wordt beschouwd en / of er een termijn aan de uitvoering van het verzoek wordt verbonden, zal de reden hiervoor aangegeven worden Principe van de rechtstreekse toezending 274. Wat is de route die een rechtshulpverzoek aflegt alvorens op het bureau van de bevoegde uitvoerende justitiële autoriteit te belanden? Volgens oude bilaterale verdragen en artikel 15 ERV volgde het verzoek de zogenaamde diplomatieke weg. Dat wil zeggen dat de in- en uitkomende 355 Artikel 18, lid 3 EU-rechtshulpovereenkomst. 356 Artikel 6 EU-rechtshulpovereenkomst. 357 Artikel 16 ERV en artikel 45 BUV. 358 Gemeenschappelijk optreden 98/427/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Pb.L. 191, , Zie bijlage COL 15/99 met betrekking tot de goede praktijken inzake internationale rechtshulp in strafzaken tussen van 22 november 1999 (Verder : COL 15/99) en De door Nederland en België afgelegde verklaringen, opgenomen in Europees Justitieel Netwerk, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen van de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/000 (Verder : Verklaring Goede Praktijken); 74

83 rechtshulpverzoeken via de Ministers van Justitie van de verzoekende en aangezochte staat heen en weer werden verzonden. Hetzelfde gold voor de terugzending van de gerechtelijke stukken in kwestie na uitvoering van het verzoek. 361 In spoedeisende gevallen kon een verzoek, volgens artikel 15, lid 2 ERV, wel rechtstreeks verzonden worden tussen de rechterlijke autoriteiten. De uitvoeringsstukken moesten dan wel weer via de Ministers van Justitie toegezonden worden. Bij grote spoed kon het rechtshulpverzoek toegestuurd worden door tussenkomst van Interpol Tussen België en Nederland is de rechtstreekse toezending, al dan niet via Interpol, tot regel verworden sinds het BUV. 364 Art. 38, eerste lid BUV bepaalde dat : De rogatoire commissies en andere verzoeken om rechtshulp door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij rechtstreeks kunnen worden gericht tot de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij. Zij zullen, vergezeld van de documenten die op hun uitvoering betrekking hebben, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de Ministers van Justitie worden teruggezonden. Wanneer een rechterlijke autoriteit van een lidstaat echter verzoekt dat iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, in persoon op haar grondgebied verschijnt ten behoeve van een confrontatie of een reconstructie van de feiten, dan wel om als getuige een verklaring af te leggen of om als verdachte te worden gehoord, moet dit nog steeds via diplomatieke weg worden aangevraagd. 365 Een gelijkaardige regeling is te vinden in artikel 53 Schengen uitvoeringsovereenkomst Het vooronderzoek waarbinnen rechtshulpverzoeken kaderen België 276. Zoals al aangegeven bestaan er in België twee types van vooronderzoek : het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek Artikel 28bis 1 Sv. definieert het opsporingonderzoek als geheel van handelingen die ertoe strekken de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering. Daarmee worden alle elementen bedoeld die het openbaar ministerie toelaten om de opportuniteit van de strafvervolging te beoordelen. 368 Het opsporingsonderzoek verloopt onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings. 361 Artikel 7 1 wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het wetboek van strafvordering, B.S. 24 december 2004 (Verder :wet IRH) 362 Artikel 15, lid 5 ERV 363 Artikel 4 van het Tweede Aanvullend bij het ERV vervangt het artikel 15 ERV en bepaalt dat verzending via de Ministers van Justitie mogelijk is, maar rechtstreekse verzending mag eveneens in (bijna) alle gevallen. 364 Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken van 10 februari 2005, II b. (Verder : COL 5/2005) 365 Artikel 38, lid 3 BUV 366 Ingetrokken per artikel 2, lid 2 EU-rechtshulpovereenkomst 367 Supra, nrs en F. VERBRUGGEN et al., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I,

84 In het kader van het opsporingsonderzoek kunnen geen dwangmaatregelen of schendingen van individuele rechten en vrijheden gesteld worden. Indien dat nodig is in het kader van het onderzoek moet het openbaar ministerie een gerechtelijk onderzoek vorderen Het opsporingsonderzoek kan proactief zijn of reactief. Proactieve recherche staat voor de mogelijkheid voor politiediensten om autonoom informatie te verzamelen naar te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, op grond van een redelijk vermoeden. 370 De politie kan het openbaar ministerie gaandeweg betrekken bij een proactief onderzoek. Ongeacht het feit dat de politiediensten autonoom kunnen optreden, draagt de procureur des Konings de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek. Bij het reactief onderzoek is het onderzoek een reactie op een reeds gepleegd misdrijf waarvoor er ernstige aanwijzingen gevonden zijn. Het openbaar ministerie is steeds betrokken bij een reactief onderzoek Wanneer de politiediensten autonoom optreden kunnen de politiediensten - op grond van artikel 39, lid 1 van de Schengen uitvoeringsovereenkomst - elkaar, met inachtneming van het nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten is voorbehouden en voor het inwilligen van het verzoek door de aangezochte staat geen dwangmiddelen behoeven te worden toegepast. Dit artikel kadert in politionele samenwerking en valt strikt genomen niet onder het bestek van deze masterproef. Toch acht ik het relevant deze (algemene) rechtsgrond alsnog te vermelden. Van zodra de procureur des Konings (of de federale procureur) betrokken is bij het onderzoek kan deze de rechtshulpverzoeken tot het buitenland richten Een praktisch, belangrijk verschil is dat in het kader van een proactief vooronderzoek geen processen verbaal (PV s) maar verslagen worden opgesteld. In het reactief vooronderzoek worden steeds PV s opgesteld. 371 Een PV is authentiek naar vorm en er wordt een bijzondere bewijswaarde aan gehecht In het kader van het reactief opsporingsonderzoek zal de procureur des Konings (of de federale procureur) rechtshulpverzoeken kunnen sturen naar het buitenland wanneer daarvoor een verdragsgrond aanwezig is. De procureur kan ook een verzoek zenden zonder verdragsbasis en inspelen op het beginsel van de wederkerigheid om een inwilliging van dat verzoek te verkrijgen Artikel 28bis, 3 Sv. ; eventueel mini-instructie (art. 28septies Sv.) 370 Artikel 28bis, 2 Sv. 371 Interview met federaal magistraat Marianne Cappelle, 23 april C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, 876 en Supra, nr

85 282. Artikel 55 Sv. definieert het gerechtelijk onderzoek als het geheel van de handelingen die ertoe strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen. Het gerechtelijk onderzoek is kan nooit proactief zijn, is facultatief 374 en staat onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter verricht onderzoek à charge en à décharge en kan, wanneer daar een verdragsgrond toe is, in het kader van zijn bevoegdheden rechtshulpverzoeken verzenden naar het buitenland. 375 In de praktijk kan vastgesteld worden dat de onderzoeksrechter het meeste rechtshulpverzoeken naar het buitenland richt Nederland 283. In Nederland is er eveneens sprake van een opsporingsonderzoek en een gerechtelijke onderzoek Het opsporingsonderzoek valt onder de verantwoordelijkheid van de officier van Justitie. Er moeten, net zoals in België, twee soorten opsporingsonderzoek onderscheiden worden : de vroegsporing of het verkennend onderzoek enerzijds en het traditionele opsporingsonderzoek anderzijds De vroegsporing of het verkennend onderzoek wordt ingesteld wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd die in aanmerking komen voor de toepassing van de voorlopige hechtenis, waarbij deze misdrijven gezien hun aard of samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De vroegsporing kan dus proactief onderzoek uitmaken naar het beramen van strafbare feiten en reactief onderzoek uitmaken naar reeds begane strafbare feiten. De vroegsporing wordt op bevel van de officier van Justitie ingesteld door de opsporingsambtenaren 377 en strekt tot de voorbereiding van de traditionele opsporing. Aangezien het slechts strekt tot de voorbereiding van de opsporing kunnen er geen dwangmaatregelen genomen worden. Daarna wordt al dan al dan niet een traditioneel, reactief opsporingsonderzoek gestart of eventueel meerdere Het traditionele opsporingsonderzoek wordt ingesteld naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. De opstarting van het traditioneel opsporingsonderzoek door de officier van Justitie is facultatief. 378 Op het einde van het opsporingsonderzoek zal de officier van Justitie, op grond van de resultaten van het opsporingsonderzoek, oordelen of verdere vervolging 374 Artikel 47 en 64 Sv. 375 F. VERBRUGGEN et al., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I, Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april Artikel 13 Politiewet 378 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging,

86 opportuun is. Hij moet er in gemoede van overtuigd zijn dat er voldoende wettig bewijsmateriaal aanwezig is, waardoor de rechter tot bewezenverklaring van de strafbare feiten zal kunnen komen In de loop van het (traditioneel) opsporingsonderzoek kan de officier van Justitie, die kennis heeft gekregen van een strafbaar feit en vindt dat daartoe termen zijn, een gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris vorderen. Dit zal het geval zijn wanneer er een dwangmiddel moet worden aangewend waarover alleen de rechter-commissaris kan beslissen of eventueel wanneer een gerechtelijke onderzoek wenselijk zou zijn om andere redenen. 380 De onderzoeksrechter is, net zoals in België, een onpartijdige rechter die bewijzen à charge en à décharge zoekt Een groot verschil met België is dat het opsporingsonderzoek - dat onder leiding van de officier van Justitie staat - blijft bestaan naast het gerechtelijk vooronderzoek van de rechter-commissaris. Dit is parallelle opsporing. Het openbaar ministerie en de politie kunnen dus tegelijkertijd met de rechtercommissaris onderzoekshandelingen verrichten. Hun handelingen moeten wel op elkaar afgestemd zijn en verlopen volgens de beginselen van behoorlijke procesvoering. Gedurende deze parallelle opsporing blijft de verantwoordelijkheid van de vervolging in handen van het openbaar ministerie. de officier van Justitie is dominus litis. Het gevolg hiervan is dat het openbaar ministerie steeds kan beslissen over de opportuniteit van de vervolging en het onderzoek zelfs tijdens het gerechtelijk onderzoek kan beëindigen Een gevolg hiervan voor de rechtshulpverzoeken die Nederland, in het kader van een onderzoek, aan het buitenland richt, is dat de rechtshulpverzoeken meestal zullen gericht worden door de officier van Justitie. Wanneer er een bevel van de rechter-commissaris vereist is zal dat bij het verzoek door de officier van Justitie gevoegd worden Ontvangst van het rechtshulpverzoek België 290. Het principe van de rechtstreekse toezending maakt het mogelijk om een rechtshulpverzoek te richten aan de procureur des Konings van het arrondissement waar het moet uitgevoerd worden of rechtstreeks naar de bevoegde onderzoeksrechter. Het federaal parket, en meer bepaald de sectie van de internationale samenwerking, is wat betreft rechtshulpverzoeken uit het buitenland altijd bevoegd. 379 D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Supra, nr D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, D. VAN DAELE, Het openbaar ministerie en de afhandeling van strafzaken in Nederland in Samenleving Criminaliteit & Strafrechtspleging, Interview met federaal magistraat Marianne Cappelle, 23 april

87 In de praktijk zal men, zeker vanuit Nederland, heel snel en quasi-automatisch de rechtshulpverzoeken naar het federaal parket zenden De aangezochte Belgische justitiële autoriteiten melden, telkens wanneer de verzoekende lidstaat dit uitdrukkelijk verzoekt, de ontvangst van een rechtshulpverzoek 385 en melden van elk verzoek de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van dit verzoek. 386 De ontvangstmelding gebeurt door middel van het standaardformulier EJR De aangezochte justitiële autoriteiten behandelen de rechtshulpverzoeken, afkomstig van lidstaten van de Europese Unie, op dezelfde wijze als de rogatoire opdrachten, afkomstig van Belgische justitiële autoriteiten. In het licht hiervan geven zij dan ook voorrang aan de uitvoering van rechtshulpverzoeken die duidelijk als dringend. worden aangemerkt door de verzoekende justitiële autoriteit In het kader van de wet IRH moeten de desbetreffende bevoegde Belgische justitiële overheden de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp geven binnen de grenzen van de wet IRH en de verdragen die van toepassing zijn. 389 Wanneer er een weigeringsgrond van toepassing is, kan of moet de inwilliging van het verzoek geweigerd worden Nederland 294. Tot voor de IRC s was de officier van Justitie de spilfiguur voor de afhandeling van rechtshulpverzoeken in Nederland. 391 Nu de IRC s die centrale rol hebben overgenomen blijft het principieel de officier van Justitie die beslist over het al dan niet inwilligen van een rechtshulpverzoek. Zoals reeds aangegeven is het openbaar ministerie ook vertegenwoordigd in de IRC s en wordt over bepaalde eenvoudige rechtshulpverzoeken op het IRC beslist. 392 Wanneer het verzoek niet kan afgehandeld worden op het IRC wordt het doorgestuurd naar de officier van Justitie van het arrondissement waarin de gevraagde handeling moet worden verricht, dan wel naar een officier van Justitie bij het landelijk parket of het functioneel parket. 393 Deze beslist dan over het aan het rechtshulpverzoek te geven gevolg. 394 Indien de officier van Justitie in kwestie zijn toestemming 384 Supra, nr De ontvangstmelding vermeldt de naam, de hoedanigheid en de coördinaten - telefoonummer, telefaxnummer en adres - van de justitiële autoriteit en zo mogelijk van de persoon of personen die is (zijn) belast met de uitvoering van het rechtshulpverzoek. 386 COL 15/99 en Verklaring Goede Praktijken 387 Zie bijlage COL 15/99 en Verklaring Goede Praktijken 389 Artikel 3 wet IRH 390 Infra, nr G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, Supra, nr Artikel 552i, lid 1 N.Sv. 394 Artikel 522j N.Sv. 79

88 verleent stuurt hij een ondertekende vordering terug naar het IRC dat het dan uitzet naar de betrokken politiedienst die het verzoek in de praktijk moet uitvoeren. 395 De bevoegde politiedienst zal de gevraagde handelingen in een rechtshulpverzoek uiteindelijk uitvoeren onder toezicht en leiding van de officier van Justitie. Indien de officier van Justitie niet bevoegd is om te beslissen over de gevraagde onderzoekshandeling zal hij een vordering aan de rechter-commissaris moeten richten Nederland verklaarde, net zoals België, in het kader van de goede praktijken dat zij de ontvangst van een rechtshulpverzoek binnen een termijn van twee weken zullen bevestigen indien de verzoekende staat dit uitdrukkelijk verzoekt, tenzij binnen die termijn het verzoek reeds beantwoord wordt. Een verzoekende staat kan dit enkel uitdrukkelijk verzoeken wanneer het verzoek als dringend is gekwalificeerd en deze kwalificatie uitdrukkelijk is gemotiveerd of wanneer gemotiveerd wordt aangegeven dat een bevestiging in casu noodzakelijk is. Indien een ontvangstbevestiging overeenkomstig deze verklaring wordt afgegeven, zal Nederland daarbij tevens de naam van de instantie vermelden en zo mogelijk van de persoon die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het verzoek, alsmede details over de wijze waarop contact kan worden opgenomen, waaronder telefoonen faxnummers Ook Nederland geeft prioriteit aan verzoeken die als dringend gekwalificeerd zijn door de verzoekende staat, indien deze dringendheid gemotiveerd is. Nederland zal verzoeken die niet als dringend zijn gekwalificeerd, niet minder gunstig behandelen dan ten behoeve van de eigen strafzaken uit te voeren onderzoekshandelingen De uitvoering : het locus regit actum -principe en de nuancering ervan 297. Met de soevereiniteit van een staat in het achterhoofd is het logisch dat een verzoek wordt uitgevoerd volgens het recht van de uitvoerende, aangezochte staat : locus regit actum. 398 Dit principe was quasi-onaantastbaar maar zorgde wel voor tal van problemen. Zo vormde de regel een obstakel wanneer men het uit de verzochte onderzoekshandelingen voortkomende bewijsmateriaal ter terechtzitting wou gebruiken. Met andere woorden, (uit het buitenland verkregen) bewijs liep het risico niet rechtsgeldig bevonden te worden in de verzoekende staat, omdat het niet voldeed aan essentiële wettelijke vereisten die gesteld werden door de wet van de verzoekende staat. De verzoekende staat kon wel verzoeken om bepaald vormvoorschriften in acht te nemen, maar de aangezochte staat was door geen enkele rechtsgrond gehouden zich daarnaar te schikken G. VERMEULEN et al., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, pagina? 396 Supra, nr Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken, verklaringen van de lidstaten van de EU 398 Artikel 3, lid 1 ERV en artikel 44 BUV 399 D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland,

89 298. Om aan dit probleem tegemoet te komen is er een duidelijk tendens om bij rechtshulpverzoeken steeds vaker rekening te houden met wensen van de verzoekende autoriteit omtrent de wijze van uitvoering ervan : forum regit actum. Zo werd in artikel 4, eerste lid van de EUrechtshulpovereenkomst bepaald dat bij het verlenen van wederzijdse rechtshulp de aangezochte lidstaat de door de verzoekende lidstaat uitdrukkelijk aangegeven formaliteiten en procedures in acht neemt, tenzij deze overeenkomst iets anders bepaalt en voor zover de aangegeven formaliteiten en procedures niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte lidstaat. De EU-rechtshulpovereenkomst gaf grondslag aan een nuancering van het locus ten voordele van het forum regit actum principe. In artikel 8 van het tweede aanvullende protocol bij het ERV wordt dezelfde bewoording gebruikt De aangezochte lidstaat moet tegenwoordig dus, naast de formaliteiten van het eigen nationaal recht, ook de formaliteiten en procedures van de verzoekende lidstaat respecteren die uitdrukkelijk verzocht worden. Bij de nieuwe Europese instrumenten, zoals het Bevriezingbevel, wordt deze plicht trouwens eveneens opgenomen De Belgische wetgever heeft deze voorzet vanuit de verdragen bevestigd in ons nationaal recht ; Nederland heeft dit niet gedaan en bevestigt gewoon het locus regit actum principe De gerechtelijke stukken die worden opgemaakt of verworven bij uitvoering van het rechtshulpverzoek worden rechtstreeks teruggezonden Weigeringsgronden 302. Zoals reeds duidelijk is, is er geen verdragsgrond nodig om rechtshulp te verzoeken of te verlenen. 403 Rechtshulpverdragen en de nationale wetgeving 404 bevatten echter wel weigeringsgronden op grond waarvan de rechtshulp kan geweigerd worden Bij de weigeringsgronden moet onderscheid gemaakt worden tussen dwingende en facultatieve gronden, al naar gelang de staat discretionaire vrijheid heeft om zich al dan niet op de weigeringsgrond te beroepen. In combinatie met de primauteit van het verdragsrecht 405 kan het volgende voorbeeld gegeven worden : wanneer in een verdrag een facultatieve weigeringsgrond is opgenomen en de nationale wetgeving bevat diezelfde weigeringsgrond, maar dan dwingend, dan móet het verzoek 400 Artikel 5, 1, lid 2 Kaderbesluit Bevriezingsbevel 401 Artikel 6, 2 wet IRH ; artikel 552o, lid 1 en 3 en artikel 552q N.Sv. 402 Artikel 30 BUV, artikel 52 SUO en artikel 5 EU-rechtshulpovereenkomst 403 Supra, nr Artikelen 552l-552m N.Sv. en artikel 4 2 wet IRH 405 Supra, nrs. 20 en 63 81

90 afgewezen worden. 406 Wanneer een rechtshulpverzoek geen rechtsgrond heeft in een verdrag kan het enkel geweigerd worden op grond van nationaal recht Wanneer tussen België en een staat een verdrag of een bilaterale overeenkomst bestaat, dan zijn slechts de daarin voorziene weigeringsgronden van toepassing. 407 Bijgevolg kunnen Belgische gerechtelijk autoriteiten Nederlandse rechtshulpverzoeken enkel weigeren gebaseerd op de in de verdragen voorziene gronden. De weigeringsgronden uit de wet IRH komen bijgevolg niet aan bod. Nederland voorziet in weigeringsgronden die van toepassing zijn op de verzoeken die niet op een verdrag zijn gegrond, maar ook op de verzoeken die gegrond zijn op verdragen die niet tot inwilliging verplichten. Aangezien de verdragen tussen Nederland en België deze plicht wel bevatten 408 zal ook de Nederlandse nationale regeling wat betreft weigeringsgronden niet relevant zijn voor deze masterproef Wanneer een Belgische justitiële autoriteit het rechtshulpverzoek slechts gedeeltelijk kan uitvoeren, licht deze de verzoekende justitiële autoriteit hierover in. Dit alles kan schriftelijk gebeuren, namelijk per brief of per fax, waarbij gebruik wordt gemaakt van het bijgevoegde formulier EJR Indien de omstandigheden het vereisen, kan de verzoekende autoriteit ook telefonisch worden ingelicht. In het bericht worden de reden van de vertraging en de mogelijke acties die door de verzoekende lidstaat dienen ondernomen te worden, aangeduid. Op dezelfde wijze informeren de bevoegde justitiële autoriteiten de verzoekende justitiële autoriteiten indien de termijn voor de uitvoering, zoals desgevallend in het rechtshulpverzoek bepaald, niet kan worden nageleefd. Eventueel wordt tevens de datum waarop de uitvoering van het verzoek kan worden voltooid, meegedeeld. Nederland blijft vaag in zijn verklaring en stelt dat de bevoegde justitiële autoriteiten moeten melden aan de verzoekende justitiële autoriteiten wanneer het verzoek geheel of gedeeltelijk niet kan worden uitgevoerd. 410 Wanneer een staat een rechtshulpverzoek weigert moet de staat steeds motiveren waarom Een duidelijk merkbare evolutie doorheen de verdragen is de aanzienlijke vermindering van het aantal weigeringsgronden waar een staat zich op kan beroepen om de uitvoering van een rechtshulpverzoek, die principieel verplicht is, toch te weigeren. Volgende weigeringsgronden worden hieronder besproken : de eis van dubbele incriminatie, ne bis in idem, gelijklopende strafvervolging, 406 M.J. SJÖCRONA et al., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspectief, Wetsontwerp betreffende internationale rechtshulp in strafzaken. Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer , nr. 1278/001, Supra, nr Zie bijlage De door Nederland en België afgelegde verklaringen, opgenomen in Europees Justitieel Netwerk, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen van de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/ Artikel 19 ERV en artikel 41 BUV 82

91 discriminatoire vervolging, politieke en fiscale delicten, en tot slot de aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of wezenlijke belangen van een land De eis van dubbele incriminatie 307. Rechtshulp afhankelijk te stellen van de eis van dubbele incriminatie duidt op de eis dat het strafbare feit, dat tot het rechtshulpverzoek aanleiding geeft, zowel volgens de wetgeving van de verzoekende als volgens die van de aangezochte lidstaat strafbaar moet zijn. In tegenstelling tot de uitlevering wordt de eis van dubbele incriminatie slechts bij uitzondering gesteld in het kader van kleine rechtshulp. De reden hiervoor is dat rechtshulp ook tot voordeel van de verdachte kan strekken. Dit is echter een weinig overtuigend argument aangezien de rechtshulp meestal dient om belastend materiaal te verkrijgen Voor sommige rechtshulpfiguren wordt expliciet vereist dat het feit in verband waarmee de rechtshulp wordt gevraagd aanleiding kan geven tot uitlevering 412. Op deze manier worden alle voorwaarden van de uitleveringsregeling toepasbaar gesteld voor zover ze te maken hebben met het delict. 413 Hierdoor wordt de eis van dubbele strafbaarheid in abstracto ingevoerd voor de toepassing van die welbepaalde rechtshulpfiguren Artikel 5 lid 1, a ERV bepaalt nog dat iedere lidstaat zich het recht kan voorbehouden de uitvoering van ambtelijke opdrachten strekkende tot huiszoeking of inbeslagneming afhankelijk te stellen van de dubbele incriminatie. Artikel 24, lid 2 BUV versterkt dit en bepaalt dat de dubbele incriminatie vereist is voor rogatoire commissies met betrekking tot huiszoeking of inbeslagneming Artikel 51, a SUO mildert dit weer en bepaalt dat de lidstaten de inwilligbaarheid van rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming niet aan verdergaande voorwaarden mogen onderwerpen dan dat het aan de rogatoire commissie ten grondslag liggende feit naar het recht van beide lidstaten strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van tenminste zes maanden, dan wel naar het recht van één van beide lidstaten strafbaar gesteld met een sanctie met een zelfde maximum en naar het recht van de andere lidstaat als een vergrijp tegen voorschriften betreffende de orde door de bestuurlijke autoriteiten wordt bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter De EU-rechtshulpovereenkomst vermeldt de weigeringsgrond niet. 412 Bijvoorbeeld : artikel 27 BUV en artikel 5, lid 1, b ERV 413 De voorwaarden tot uitlevering met betrekking tot de persoon worden dus niet van toepassing. 83

92 Ne bis in idem 312. Het ne bis in idem beginsel is een algemeen rechtsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 14.7 I IVBPR en houdt in dat het onmogelijk is om iemand die voor een strafbaar feit reeds werd veroordeeld of vrijgesproken, een tweede maal te vervolgen voor hetzelfde feit Traditioneel beschermde het ne bis in idem beginsel enkel tegen de gevallen waarin een tweede vervolging voor dezelfde feiten binnen hetzelfde land dreigde. Dit veranderde wanneer het ne bis in idem beginsel als weigeringsgrond voor wederzijdse rechtshulp in het BUV werd geïntroduceerd. In het BUV wordt bepaald dat de landen van de Benelux gevraagde rechtshulp onder andere kunnen weigeren indien de betrokken persoon voor dezelfde feiten reeds vervolgd wordt dan wel ter zake van die feiten reeds onherroepelijk is berecht De Schengen uitvoeringsovereenkomst breidt deze bescherming uit naar de Schengenlanden en wijdt daartoe zelfs een heel hoofdstuk aan het ne bis in idem principe. 416 Zo bepaalt artikel 54 Schengen : Een persoon die bij onherroepelijk vonnis door een Overeenkomstsluitende Partij is berecht, kan door een andere Overeenkomstsluitende Partij niet worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Overeenkomstsluitende Partij niet meer ten uitvoer gelegd kan worden Het Hof van Justitie tracht nu geval per geval na te gaan wat onder deze vereiste van bestraffing valt. 418 Beslissend is dat een definitief einde is gemaakt aan de strafvervolging, wat betekent dat bijvoorbeeld een verval van strafvervolging tegen betaling van een geldsom leidt tot een ne bis in idem beletsel in het hele Schengengebied Artikel 22, lid 2, in fine BUV 415 In het ERV werd echter al door België en Nederland voorbehouden in artikel 2N1., I, A ERV, respectievelijk artikel 9N3, I, A dat (krachtens het artikel 23) de Regering van het Koninkrijk België, respectievelijk de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, zich het recht voorbehoudt geen gevolg te geven aan een verzoek om rechtshulp, a.[ ] ; b. in de mate waarin dit verzoek betrekking heeft op een vervolging of een procedure die onverenigbaar zijn met het beginsel "non bis in idem"; c. [ ] 416 Hoofdstuk III, artikelen SUO en ; J. D HAENENS et al., Schengen en de praktijk, Deze bepalingen zijn rechtstreeks geïnspireerd op het BUV, het Europees Verdrag betreffende de Overdracht van Strafvervolging, Raad van Europa, Straatsburg, 15 mei 1972, E.T.S., nr. 73 en op het Europees Verdrag betreffende de internationale Gelding van Strafvonnissen, Raad van Europa, Den Haag, 28 mei 1970, E.T.S. nr Bijvoorbeeld : HvJ 11 februari 2003, Gözütuk en Brügge, C-187/01 en C-385/01 ; HvJ 10 maart 2005, Miraglia, C-469/03 ; HvJ 28 september 2006, Van Straaten, C-150/05 ; HvJ 28 september 2006, Gasparini, C- 467/04 ; HvJ 9 maart 2006, Van Esbroeck, C-436/04 ; HvJ 18 juli 2007, Kraaijenbrink, C-367/ F. VERBRUGGEN et al., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I,

93 Gelijklopende strafvervolging 316. Deze weigeringsgrond slaat op de gevallen waarin een rechtshulpverzoek wordt gericht met betrekking tot een feit dat logischerwijze in de verzoekende staat wordt vervolgd, maar ook wordt vervolgd door de aangezochte staat. Deze grond werd als voorbehoud opgenomen door Nederland en België in het kader van het ERV en is ook opgenomen in het BUV Discriminatoire vervolging 317. In het ERV is door België en Nederland reeds het recht voorbehouden 421 geen gevolg te geven aan een verzoek om rechtshulp indien er ernstige redenen bestaan om te geloven dat dit verzoek betrekking heeft op een onderzoek ingesteld om de verdachte te vervolgen, te straffen of anderszins te treffen om reden van zijn politieke of zijn godsdienstige overtuigingen, van zijn nationaliteit, zijn ras of de bevolkingsroep waartoe hij behoort. Verder kan, wat verdragen betreft slechts teruggevallen worden op artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december Politieke en fiscale delicten 318. Rechtshulpverdragen bepalen dat rechtshulp kan worden geweigerd indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door de aangezochte lidstaat als een politiek delict of een met een dergelijk misdrijf samenhangend feit worden beschouwd. 423 Deze weigeringsgrond is facultatief. De aangezochte lidstaat kan zich discretionair uitspreken over het karakter van het misdrijf en het gevolg dat aan het rechtshulpverzoek kan gegeven worden Artikel 9 van het aanvullend protocol van 16 oktober 2001 bepaalt dat, wat de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten betreft, geen enkel strafbaar feit door de aangezochte staat mag worden beschouwd als een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven Rechtshulp kan worden geweigerd indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door de aangezochte lidstaat als een fiscaal delict worden beschouwd. 424 Voor de Benelux werd de 420 In het ERV werd echter al door België en Nederland voorbehouden in artikel 2N1., I, A ERV, respectievelijk artikel 9N3, I, A dat (krachtens het artikel 23) de Regering van het Koninkrijk België, respectievelijk de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, zich het recht voorbehoudt geen gevolg te geven aan een verzoek om rechtshulp, a.[ ] ; b. [ ] ; c. in de mate waarin dit verzoek betrekking heeft op een onderzoek betreffende feiten waarvoor de verdachte in België wordt vervolgd ; Artikel 22, lid 2, b) BUV 421 Artikel 2N1., I, A, a ERV, respectievelijk artikel 9N3, I, A, a 422 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, Pb.C 364/01, 2000 ; Juncto artikel 6 VEU en D. VAN DAELE et al., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Artikel 2, a ERV en artikel 22, tweede lid BUV 424 Artikel 2, a ERV ; Deze weigeringsgrond die in het ERV was vervat, is opgeheven wat betreft indirecte belastingen door artikel 50 SUO. Voor directe belastingen geldt de exceptie nog. ; C. VAN DEN WYNGAERT, 85

94 rechtshulpverplichting ten aanzien van fiscale delicten in het BUV vastgelegd. Wat betreft de verhouding Nederland- België zullen rechtshulpverzoeken met betrekking tot fiscale delicten dus worden uitgevoerd op grond van het BUV Aantasting van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of wezenlijke belangen van een land 321. Deze vereiste staat bijna in alle rechtshulpverdragen, wat logisch is aangezien het een absoluut minimum is als weigeringsgrond voor een lidstaat. In het ERV 425 en het BUV 426 is de weigeringsgrond echter facultatief Europese instrumenten 322. Er werd al verwezen naar de Europese kaderbesluiten waardoor bevriezing van bewijs, bewijsverkrijging en misschien zelfs onderzoeksbevelen kunnen uitgevaardigd worden tussen de lidstaten onderling. De nieuwe instrumenten die daartoe in het leven geroepen worden - namelijk het Bevriezingsbevel, het Europees Bewijsverkrijgingsbevel (EBB) en het Europees Onderzoeksbevel (EOB) - worden hier uitgebreid besproken. Op dit moment is enkel het Bevriezingsbevel reeds operationeel Opvallend is dat er sprake is van een bevel in plaats van een verzoek. In diezelfde lijn stellen we vast dat er sprake is van een beslissingsstaat of uitvaardigende staat in plaats van een verzoekende staat Europees bevriezingsbevel 324. Het Europees bevriezingsbevel werd in het leven geroepen in het Europees kaderbesluit van 22 juli en heeft tot doel om het beginsel van wederzijdse erkenning ook toe te passen op de gerechtelijke beslissingen tijdens het vooronderzoek. Bij het Bevriezingsbevel houdt dit concreet in dat bewijsstukken snel veilig kunnen gesteld worden en gemakkelijk verplaatsbare voorwerpen in (bewarend) beslag genomen kunnen worden, op grond van een gerechtelijke beslissing van de bevoegde rechterlijke autoriteiten. De term Bevriezingsbevel is afkomstig van het Engelse freezing en slaat dus zowel op de veiligstelling van het bewijs als het daaropvolgende beslag. Het kaderbesluit stelt de regels vast volgens dewelke een lidstaat, de tenuitvoerleggingsstaat, in een strafprocedure een door een rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat, de beslissingsstaat, gegeven beslissing tot De Schengen-akkoorden en de internationale samenwerking in strafzaken : een adequate bescherming van de Europese burger tegen transeuropese criminaliteit?, In X, Artikel 2, b ERV 426 Artikel 22, lid 2, b BUV 427 Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, Pb.L. 196/45, (Verder : Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel) 86

95 bevriezing op zijn grondgebied erkent en ten uitvoer legt. 428 Het Kaderbesluit is, wat België betreft, geïmplementeerd in de Wederzijdse Erkenningswet 429, en wat Nederland betref, in Titel XI N.Sv Vooreerst wordt de regeling besproken zoals ze in het Kaderbesluit is vastgelegd. Daarna volgt een korte bespreking van de Belgische en Nederlandse implementatie en de nuances die zij hebben gelegd Een beslissing tot bevriezing is elke door een bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat getroffen maatregel ter voorkoming van vernietiging, verwerking, verplaatsing, overdracht of vervreemding van voorwerpen die door de beslissingsstaat geconfisqueerd zouden kunnen worden of als bewijsstukken zouden kunnen dienen. 431 Onder de term Voorwerpen moet begrepen worden : goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken, en ten aanzien waarvan de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat van mening is dat deze de opbrengst zijn van een in artikel 3 genoemd strafbaar feit dan wel in waarde geheel of gedeeltelijk met die opbrengst overeenstemmen, of dat deze een hulpmiddel voor of het voorwerp van het strafbare feit uitmaken. 432 Onder de term bewijsstuk moet begrepen worden : objecten, documenten of gegevens die als overtuigingsstuk kunnen dienen in een strafprocedure inzake een in artikel 3 genoemd strafbaar feit De in artikel 3, lid 2 opgenomen lijst van misdrijven is limitatief en kan enkel door de Raad worden aangevuld met andere strafbare feiten. In de lijst zijn onder andere opgenomen : deelneming aan een criminele organisatie, terrorisme, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, moord, doodslag, zware mishandeling, illegale handel in wapen, munitie en explosieven, corruptie, fraude en witwassen. Welke handelingen strafbaar worden gesteld en wat precies moet verstaan worden onder deze begrippen wordt bepaald door het nationaal recht van de beslissingsstaat Het verloop van de procedure werd als volgt in het Kaderbesluit vastgelegd en is op te delen in vier fases. 428 Artikel 1 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 429 Wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie B.S. 7 september 2006 (Verder : Wederzijdse Erkenningswet) 430 Wet van 16 juni 2005, houdende implementatie van het kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, Stb. 2005, 310, Artikel 2 c Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 432 Artikel 2 d Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 433 Artikel 2 e Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 434 Artikel 3, lid 1 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 87

96 329. De eerste fase is de toezending van het Bevriezingsbevel. 435 Deze toezending gebeurt rechtstreeks door de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat aan de voor de tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit, in de vorm van een certificaat 436. De verzendende rechterlijke autoriteit moet er wel voor zorgen dat in alle gevallen een schriftelijk document kan worden voorgelegd op grond waarvan de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid kan vaststellen Wanneer de voor tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit niet bekend is, kan de rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het EJN, de tenuitvoerleggingsstaat om inlichtingen vragen De tweede fase is de erkenning door de tenuitvoerleggingsstaat. Dit gebeurt zonder verdere formaliteiten en de onmiddellijke tenuitvoerlegging moet gebeuren alsof het Bevriezingsbevel door de bevoegde autoriteiten van het eigen land werd gegeven. 437 Het bevel hoeft niet meer omgezet te worden in een nationale beslissing door middel van een exequatur-procedure om afdwingbaar te zijn De tenuitvoerlegging kan enkel op basis van vier limitatief opgesomde gronden geweigerd worden 438 of op basis van drie limitatief opgesomde gronden uitgesteld worden 439. Zo spoedig mogelijk en, indien mogelijk, binnen 24 uur na de ontvangst van een beslissing tot bevriezing, nemen de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat een besluit over de beslissing tot bevriezing en uiterlijk vijf dagen na het vatten van de onderzoeksrechter delen zij dat besluit mee. Helaas wordt in de praktijk geen rekening gehouden met deze termijn en aangezien er geen sanctiemechanisme is heeft dit weinig gevolgen. Wel doet het vragen rijzen met betrekking tot de plicht tot het verlenen van rechtshulp Artikel 4, lid 1 en 3 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 436 Artikel 9 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel en bijlage Artikel 5 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 438 Artikel 7 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel : Er kan enkel geweigerd worden het Bevriezingsbevel uit te voeren a) indien het in artikel 9 bedoelde certificaat niet wordt overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet met de beslissing tot bevriezing overeenstemt ; b) in geval van een voorrecht of een immuniteit uit hoofde van het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, waardoor de beslissing tot bevriezing niet ten uitvoer kan worden gelegd; c) indien uit de informatie die in het certificaat wordt verstrekt, zonder meer blijkt dat het verlenen van rechtshulp krachtens artikel 10 voor het strafbare feit waarvoor de beslissing tot bevriezing is gegeven, het ne bis in idem - beginsel zou schenden; d) indien, in één van de in artikel 3, lid 4, bedoelde gevallen, het feit dat aan de beslissing tot bevriezing ten grondslag ligt, naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar is. 439 Artikel 8 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel : De bevoegde rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging uitstellen : a) indien de tenuitvoerlegging een lopend strafrechtelijk onderzoek kan schaden, zolang zij dat nodig acht; b) indien met betrekking tot de voorwerpen of bewijsstukken in kwestie reeds een beslissing tot bevriezing in een strafrechtelijke procedure is gegeven, zolang deze beslissing niet is ingetrokken; c) indien, in geval van een beslissing tot bevriezing van voorwerpen met het oog op de latere confiscatie ervan, met betrekking tot die voorwerpen in de loop van een andere procedure in de tenuitvoerleggingsstaat reeds een beslissing is gegeven en zolang deze beslissing niet is ingetrokken. Deze bepaling is echter alleen van toepassing indien deze beslissing voorrang heeft boven latere nationale beslissingen tot bevriezing in een strafrechtelijke procedure krachtens het nationale recht. 440 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april 2012 en Supra, nr

97 333. Alle aanvullende dwangmaatregelen waartoe de beslissing tot bevriezing dwingt, worden genomen volgens de toepasselijke procedurele regels van de tenuitvoerleggingsstaat De derde fase is deze van de handhaving van de bevriezing. De handhaving is onbeperkt en duurt tot de verdere behandeling van het bevroren voorwerp. De tenuitvoerleggingsstaat kan ten slotte de duur van de bevriezing op grond van de concrete omstandigheden beperken, maar moet de beslissingsstaat hiervan op de hoogte stellen. Het Bevriezingsbevel kan ook weer ingetrokken worden Ten slotte volgt de vierde fase. Het Bevriezingsbevel dient slechts voor het leggen van het initiële bewarend beslag. De verdere behandeling van het bevroren voorwerp moet worden aangevraagd volgens de weg van een gewoon rechtshulpverzoek en kan drie verschillende verzoeken inhouden. Voor de hand liggend is het verzoek tot overgave van het bewijsstuk aan de beslissingsstaat. Ten tweede is een verzoek tot verbeurdverklaring, dat zal strekken tot de tenuitvoerlegging in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat. Ten derde is het ook mogelijk dat het certificaat een verzoek tot bewaring in de tenuitvoerleggingsstaat bevat opdat het voorwerp in de tenuitvoerleggingsstaat blijft in afwachting van een verzoek tot overgave of een verzoek tot verbeurdverklaring. De beslissingsstaat vermeldt dan de verwachte datum van indiening van dit verzoek. Federaal magistraat Lamiroy stelde dat dit een ernstig nadeel vormt in de praktijk en dat dit ervoor zorgt dat de bedoelde vereenvoudiging in feite niet is bereikt. Er is niet één standaardformulier nodig, maar ook het bevel van procureur des Konings of rechter-commissaris 442 en ook de aanvullende rechtshulpverzoeken. Dit zorgt voor een verzwaring van administratieve last in plaats van een vermindering De Wederzijdse erkenningswet zet het Europees kaderbesluit van 22 juli 2003 van de Raad om in Belgisch nationaal recht. Nederland heeft dit kaderbesluit eveneens geïmplementeerd in het N.Sv. bij Wet van 16 juni Vooreerst bespreek ik de nuances die de Belgische wetgever in de implementatie heeft verwerkt. De wet van 5 augustus 2006 vervangt de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen in het kader van de betrekkingen met de lidstaten van de Europese Unie. 444 Deze wet is bedoeld als kaderwet waarin later ook ander instrumenten van intra-eu-rechtshulp in strafzaken zullen worden ingepast Artikel 6 Kaderbesluit Europees Bevriezingsbevel 442 Supra, nr Supra, nr Artikel 8 Wederzijdse erkenningswet 445 V. FRANSSEN en F.VERBRUGGEN, Europees bevriezingsbevel omgezet in Belgische wet, Juristenkrant, 27 september 2006, nr. 134, 17 89

98 - In ons Belgisch recht wordt onder het begrip "bevriezing" de term "inbeslagneming" verstaan in de zin van artikelen 35, 35bis en 35ter van het Wetboek van strafvordering Het certificaat overgezonden aan de Belgische autoriteiten moet in het Nederlands, het Frans, het Duits of het Engels worden vertaald Zoals bepaald in het Kaderbesluit wordt de tenuitvoerlegging van een Bevriezingsbevel door een Belgische gerechtelijke autoriteit ten uitvoer gelegd overeenkomstig het Belgische recht. Om te waarborgen dat de verkregen bewijsstukken ontvankelijk zijn in de beslissingsstaat, wordt de inbeslagneming ten uitvoer gelegd overeenkomstig de door de beslissingsstaat uitdrukkelijk aangegeven procedureregels, op voorwaarde dat deze regels de fundamentele rechten niet beperken en enig ander grondbeginsel van het Belgische recht niet in het gedrang brengen Ook hier is een informatieplicht ten aanzien van de FOD justitie zoals in artikel 5 wet IRH Indien de rechterlijke beslissing betrekking heeft op meerdere goederen die in verschillende arrondissementen zijn gelegen, dan is de procureur des Konings van het arrondissement waarin de meerderheid van de goederen zich bevinden, bevoegd. De procureur des Konings die een Bevriezingsbevel ontvangt maakt dit aanhangig bij de onderzoeksrechter van de plaats waar de bedoelde goederen of de meerderheid van deze goederen zich bevinden. Dit vergemakkelijkt de uitvoering aanzienlijk wanneer de goederen zich over meerdere arrondissementen verspreiden De procureur des Konings fungeert als doorgeefluik en de onderzoeksrechter als beslissende instantie Er zijn twee extra weigeringsgronden voorzien bovenop deze uit het Kaderbesluit. Belgische autoriteiten kunnen eveneens weigeren het Bevriezingsbevel uit te voeren wanneer er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals vastgelegd in artikel 6 van het verdrag betreffende de Europese Unie. 453 Wanneer de inbeslagneming met het oog op de latere verbeurdverklaring van het goed is bevolen, wordt de tenuitvoerlegging van de inbeslagneming geweigerd indien de feiten volgens het Belgische recht geen beslissing tot verbeurdverklaring met zich mee kunnen brengen. 454 De gronden tot uitstel zijn wel beperkt tot deze van het Kaderbesluit. 446 Artikel 9 Wederzijdse erkenningswet 447 Artikel 2, 3 Wederzijdse erkenningswet 448 Artikel 4, 2 Wederzijdse erkenningswet 449 Artikel 5, 1 Wederzijdse erkenningswet 450 Artikel 12 Wederzijdse erkenningswet 451 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april V. FRANSSEN en F.VERBRUGGEN, Europees bevriezingsbevel omgezet in Belgische wet, Juristenkrant, 27 september 2006, nr. 134, Artikel 7, 1, 3 Wederzijdse erkenningswet 454 Artikel 11 Wederzijdse erkenningswet 90

99 - Inhoudelijk kan het beslag enkel in de beslissingsstaat worden aangevochten. De benadeelde persoon kan wel om de opheffing van de inbeslagneming verzoeken. De procedure bedoeld in artikel 61quater van het Wetboek van strafvordering is daarop van toepassing. Een verzoek om opheffing van de inbeslagneming heeft een opschortend gevolg voor de tenuitvoerlegging van het verzoek om verbeurdverklaring of overgave van het goed als bewijsstuk. De redenen van de inbeslagneming kunnen enkel worden aangevochten door een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat In tegenstelling tot België heeft Nederland de regeling van het Kaderbesluit niet via een bijzondere wet geïmplementeerd, maar in hun wetboek van strafvordering opgenomen. De Wet van 16 juni 2005 voert zelfs een nieuwe titel in het wetboek van strafvordering in : Wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen. De titel wordt onderverdeeld in twee afdelingen : enerzijds de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvorderlijke bevelen, anderzijds de erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse strafvorderlijke bevelen Typisch voor de Nederlandse implementatie inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvorderlijke bevelen aan Nederland zijn volgende punten : - De tenuitvoerlegging van het bevel tot inbeslagneming geschiedt in opdracht van de officier van Justitie of eventueel de rechter-commissaris De tenuitvoerlegging geschiedt, zoals bepaald in het Kaderbesluit, overeenkomstig het Nederlands recht. De officier van Justitie neemt bij de tenuitvoerlegging van het bevel zo veel mogelijk de door de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat in het bevel aangegeven vormvereisten in acht, zulks voor zover niet strijdig met de grondbeginselen van het Nederlandse recht Volgens artikel 552mm, eerste lid N.Sv. kan de officier van Justitie de tenuitvoerlegging van het bevel opschorten in drie gevallen. Vooreerst indien het belang van een lopend strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van het bevel. Ten tweede wanneer in het kader van een strafrechtelijk onderzoek reeds een beslissing is genomen tot inbeslagneming van het voorwerp waarop het bevel betrekking heeft. Ten slotte ook wanneer een beslissing naar Nederlands recht voorrang heeft boven de inbeslagneming in het kader van het Bevriezingsbevel Typisch voor het Nederlands recht inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse strafvorderlijke bevelen aan het buitenland zijn volgende punten : 455 Artikel 15, 1 en 2 Wederzijdse erkenningswet 456 Artikel 552ll N.Sv. 457 Artikel 552nn, lid 2 N.Sv. 91

100 - De officier van Justitie kan een Bevriezingsbevel uitvaardigen. 458 Met het bevel worden dan het certificaat meegezonden 459 en eventueel rechtshulpverzoeken voor de afgifte van het voorwerp, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp waarop het bevel tot inbeslagneming betrekking heeft of voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband waarmee het bevel tot inbeslagneming is uitgevaardigd. Indien het indienen van een specifiek verzoek nog niet mogelijk is, verzoekt de officier van Justitie de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat de in beslag te nemen voorwerpen in bewaring te houden totdat het verzoek is ingediend en geeft hij het tijdstip aan waarop het verzoek naar verwachting zal worden ingediend Er kan geconcludeerd worden dat het kaderbesluit van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken wou tegemoetkomen aan de noodzaak van een onmiddellijke wederzijdse erkenning van beslissingen ter voorkoming van de vernietiging, verwerking, verplaatsing, overdracht of vervreemding van bewijsstukken. Federale magistraat Lamiroy lichtte echter toe dat het Bevriezingsbevel niet de vereenvoudiging, versnelling of vermindering van administratieve last biedt waar het voor bedacht was Zo beoogde het gebruik van een standaardformulier een vereenvoudiging van de procedure. Doordat dat instrument evenwel beperkt is tot de bevriezingsfase is er van vereenvoudiging geen sprake. Het Bevriezingsbevel gaat steeds gepaard met aanvullende documenten en rechtshulpverzoeken voor aanvullende, essentiële onderzoekshandelingen die niet kunnen verzocht worden aan de hand van het Bevriezingbevel. In de praktijk wordt het certificaat meestal voorafgegaan door een voorbereidend rechtshulpverzoek tot localisatie, bevriezing en beslag. Dat verzoek wordt gevolgd door het certificaat zelf dat vergezeld wordt door een schriftelijk document op grond waarvan de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid kan vaststellen van het certificaat. Daarop volgen dan nog de rechtshulpverzoeken voor verbeurdverklaring, verzoek tot afgifte, onttrekking van het verkeer, Het resultaat is een procedure in twee fasen, die nadelig is vanuit het oogpunt van de efficiëntie. Ondanks de verzuchtingen van de practici móet het Bevriezingsbevel worden gebruikt De termijnen die voorzien zijn in de regeling hadden de versnelling van de procedure tot doel. Zo moet de tenuitvoerleggingsstaat zo spoedig mogelijk en, indien mogelijk, binnen 24 uur na de ontvangst van een beslissing tot bevriezing, daar een besluit over nemen. Zij delen dat besluit mee. In 458 Artikel 552rr N.Sv. 459 Artikel 552ss, lid 1 N.Sv. 460 Artikel 552ss, lid 3 en 4 N.Sv. 92

101 de praktijk wordt echter geen rekening gehouden met deze termijnen die geenszins afdwingbaar zijn. Van een versnelling is er dus geen sprake De mogelijkheid om meerdere beslagen in verschillende arrondissementen in handen van één onderzoeksrechter te kunnen plaatsen is een voordeel dat nauwelijks opweegt tegen deze nadelen van het Bevriezingsbevel Het Bevriezingsbevel wordt in de praktijk nauwelijks toegepast. Het federale parket zou slechts 5 tot 10 Bevriezingsbevelen per jaar ontvangen. De Bevriezingsbevelen die het federale parket zelf uitstuurt zijn er zelfs nog minder. Het belang van deze regeling in het kader van de samenwerking in strafzaken is dus relatief Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB) 346. Het kaderbesluit van 18 december 2008 voert een Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB) of European Evidence Warrant (EEW) in dat dient ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures. 462 Zoals reeds aangegeven is het de bedoeling dat het kaderbesluit wordt ingevoerd in de Wederzijdse erkenningswet, die als kaderwet fungeert voor de implementatie van alle kaderbesluiten in de materie. Voorlopig is de implementatie nog slechts een wetsontwerp en is het ten zeerste de vraag of het ontwerp tot wet zal worden, waarover verder meer Het EBB mag worden uitgevaardigd door rechters, rechtbanken, onderzoeksmagistraten, openbare aanklagers en bepaalde andere rechterlijke autoriteiten zoals door de lidstaten bepaald van de uitvaardigende staat, wanneer het noodzakelijk en evenredig is, en wanneer de voorwerpen, documenten of gegevens volgens het recht van de uitvaardigende staat in een vergelijkbare zaak kunnen worden opgevraagd. Enkel de uitvaardigende staat gaat de naleving van deze twee voorwaarden na. 463 De uitvoerende staat is de lidstaat op het grondgebied waarvan de voorwerpen, documenten of gegevens zich bevinden of, in het geval van elektronische gegevens, rechtstreeks toegankelijk zijn op grond van de wetgeving van de uitvoerende staat. 464 Het EBB heeft ook betrekking op andere voorwerpen, documenten of gegevens die de uitvoerende autoriteit tijdens de uitvoering van het bevel ontdekt en zonder verder onderzoek relevant acht voor de procedure ten behoeve waarvan het EBB is uitgevaardigd, indien de uitvaardigende autoriteit dit aangeeft Volgende maatregelen kunnen niet gevorderd worden met het EBB : verhoren afnemen, verklaringen opnemen of op andere wijze verdachten, getuigen, deskundigen of andere partijen horen, 461 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april Kaderbesluit van de Raad 2008/978/JBZ van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures, Pb.L. 350, , 72 (Verder : Kaderbesluit EBB) 463 Artikel 7 Kaderbesluit EBB 464 Artikel 2 Kaderbesluit EBB 465 Artikel 4, lid 4 Kaderbesluit EBB 93

102 lichamelijk onderzoek verrichten, lichaamsmateriaal of biometrische gegevens (met inbegrip van DNA-stalen of vingerafdrukken) rechtstreeks van het lichaam van een persoon verkrijgen, informatie in real time vergaren (bijvoorbeeld door het aftappen van communicatie, het schaduwen van personen, of het monitoren van bankrekeningen), analyses verrichten op bestaande voorwerpen, documenten of gegevens of het vergaren van bewaarde communicatiegegevens van aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten of van een openbaar communicatienetwerk. 466 Het EBB kan wel worden uitgevaardigd met het oog op deze voorwerpen, documenten of gegevens wanneer zij vóór de uitvaardiging van het EBB in het bezit zijn van de uitvoerende autoriteit De procedure is zeer gelijklopend met deze van het Bevriezingsbevel. Hieronder worden de belangrijkste verschilpunten uiteengezet : - Anders dan bij het Bevriezingsbevel is het EBB geen certificaat dat als afzonderlijk stuk bij de beslissing wordt gevoegd. Het EBB is een standaardformulier dat moet worden ingevuld en ondertekend door de uitvaardigende autoriteit die verklaart dat de inhoud van het EBB juist is. In tegenstelling tot het Bevriezingsbevel krijgt de tenuitvoerleggende autoriteit dus één enkel stuk toegezonden wat betreft de bewijsverkrijging. Er is wel nog steeds nood aan bijkomende rechtshulpverzoeken voor alle onderzoekshandelingen die niet onder het Kaderbesluit vallen. - De erkenning van het Bewijsverkrijgingsbevel gebeurt eveneens zonder verdere formaliteiten en de uitvoerende autoriteit neemt onverwijld de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering 466 Artikel 4, lid 2 Kaderbesluit EBB 467 Artikel 4, lid 4 Kaderbesluit EBB 94

103 ervan tenzij die autoriteit beslist zich te beroepen op weigeringsgronden 468 of gronden tot uitstel Artikel 15 voert termijnen in voor de erkenning, uitvoering en overdracht. Zo moet de beslissing tot weigering van erkenning of uitvoering zo spoedig mogelijk, uiterlijk 30 dagen na de ontvangst van het EBB, door de bevoegde uitvoerende autoriteit worden genomen. Verder neemt de uitvoerende autoriteit onverwijld en uiterlijk 60 dagen na de ontvangst van het EBB bezit van de voorwerpen, documenten of gegevens, tenzij er op grond van artikel 16 redenen tot uitstel bestaan of indien de uitvoerende autoriteit de verzochte voorwerpen, documenten of gegevens reeds in haar bezit heeft. Indien de uitvaardigende autoriteit in het EBB aangeeft dat wegens procedurele termijnen of andere bijzonder dringende omstandigheden een kortere termijn noodzakelijk is, houdt de uitvoerende autoriteit daarmee zoveel mogelijk rekening Wanneer een lidstaat bij de uitvoering van het EBB herhaaldelijk problemen ondervindt bij een andere lidstaat die niet via overleg konden worden opgelost, kan de lidstaat de Raad hiervan op de 468 Artikel 13 Kaderbesluit EBB : De erkenning of uitvoering van het EBB kan in de uitvoerende staat in elk van de volgende gevallen worden geweigerd: a) indien de uitvoering ervan inbreuk zou maken op het ne bis in idembeginsel, of b) indien het EBB betrekking heeft op feiten die naar het recht van de uitvoerende staat niet strafbaar zijn, of c) indien het EBB in een bepaald geval niet kan worden uitgevoerd met de maatregelen die de uitvoerende autoriteit ter beschikking staan of d) indien het EBB naar het recht van de uitvoerende staat wegens een immuniteit of voorrecht niet kan worden uitgevoerd, of e) indien het EBB niet is gevalideerd, of f) indien het EBB betrekking heeft op strafbare feiten die: i) naar het recht van de uitvoerende staat geacht worden geheel of voor een groot of essentieel deel te zijn gepleegd op zijn grondgebied of op een daarmee gelijk te stellen plaats, ii) buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd en er naar het recht van de uitvoerende staat geen vervolging kan worden ingesteld indien de feiten buiten het grondgebied van de uitvoerende staat zijn gepleegd, of g) indien in een bepaald geval uitvoering de wezenlijke belangen van nationale veiligheid zou schaden; de bron van de informatie in gevaar zou brengen; of het gebruik zou inhouden van geclassificeerde gegevens met betrekking tot specifieke inlichtingenactiviteiten, of h) indien het in de bijlage vervatte formulier onvolledig of kennelijk onjuist is ingevuld en niet binnen een door de uitvoerende autoriteit gestelde redelijke termijn is aangevuld of gecorrigeerd. 2. De beslissing tot weigering van de uitvoering of erkenning van het EBB overeenkomstig lid 1 wordt genomen door een rechter, een rechtbank, een onderzoeksmagistraat of een openbaar aanklager in de uitvoerende staat. 4. Indien een bevoegde autoriteit overweegt een beroep te doen op de weigeringsgrond bedoeld in lid 1, punt f), onder i), raadpleegt zij Eurojust alvorens een beslissing te nemen. Indien een bevoegde autoriteit het niet eens is met het advies van Eurojust, zien lidstaten erop toe dat zij haar beslissing met redenen omkleedt en dat de Raad hiervan in kennis wordt gesteld. 469 Artikel 16 Kaderbesluit EBB : 1. De erkenning van het EBB kan in de uitvoerende staat worden uitgesteld indien: a) het formulier waarvan het model in bijlage is opgenomen, onvolledig is ingevuld of kennelijk onjuist is, tot dat het formulier volledig is ingevuld of is gecorrigeerd, of b) het EBB in een van de in artikel 11, lid 4 of lid 5, bedoelde gevallen niet is gevalideerd, zolang de validatie niet is gegeven. 2. De uitvoering van het EBB kan in de uitvoerende staat worden uitgesteld indien: a) de uitvoering een lopend strafrechtelijk onderzoek of een ingestelde strafvervolging zou kunnen schaden, zolang de uitvoerende staat zulks redelijk acht, of b) de betrokken voorwerpen, documenten of gegevens reeds orden gebruikt in een andere procedure, zolang zij daarvoor benodigd zijn. 3. Tot het uitstellen van de erkenning of uitvoering van het EBB overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt beslist door een rechter, een rechtbank, een onderzoeksmagistraat of een openbaar aanklager in de uitvoerende staat. 95

104 hoogte brengen. Aangezien het de bedoeling is om de werking van het EBB in de verschillende lidstaten te evalueren kan dergelijke melding in dat kader van belang zijn Dit EBB staat volgens deze regeling naast de bestaande rechtsinstrumenten die wederzijdse rechtshulp betreffen in verband met bewijsmateriaal dat binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit valt. Het blijft natuurlijk wel de bedoeling dat de uitvaardigende autoriteiten zoveel mogelijk gebruik maken van het EBB, maar wanneer het verkrijgen van voorwerpen, documenten of gegevens in de zin van het Kaderbesluit een onderdeel vormen van een ruimer verzoek om rechtshulp of wanneer een ruimer verzoek de samenwerking met de uitvoerende staat zal vergemakkelijken, is een beroep op de klassieke rechtshulpverzoeken verantwoord. 471 Deze versoepeling ten aanzien van het verplichte gebruik van het Bevriezingsbevel is duidelijk een antwoord op de averechtse werking die dat verplichte gebruik soms met zich meebrengt Momenteel is het kaderbesluit nog niet geïmplementeerd in België of in Nederland. De vraag is of dit wenselijk zou zijn. Vanuit het openbaar ministerie is de commentaar gekomen dat het EBB niet praktijkgericht is. Zo geldt het EBB enkel ten aanzien van reeds bestaand bewijsmateriaal en bestrijkt dus slechts een beperkt onderdeel van de justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot bewijsmateriaal. Het EBB gaat er namelijk vanuit dat bestaand bewijs zich in het buitenland bevindt en dat men dat bewijs kan verkrijgen via het EBB. In de praktijk ligt het accent nochtans niet op het bewijs, maar moet de regeling gericht zijn op onderzoeksmaatregelen waarbij men bewijs in het buitenland kan vinden. Eens men zo op bewijs is gestoten kan men desgevallend het beslag, de overbrenging, verbeurdverklaring, van dit bewijs vorderen. 472 Het wetsvoorstel voor de implementatie van het EBB zal, wanneer het toch tot een wet komt, ingepast worden in de Wederzijdse Erkenningswet In de lijn van de suggesties van het openbaar ministerie wordt er nu op Europees niveau gewerkt aan een meer omvattend Europees onderzoeksbevel, the European investigation order (EIO) of het Europees onderzoeksbevel (EOB) Europees onderzoeksbevel (EOB) 354. Het voorstel tot het creëren van een Europees onderzoeksbevel (EOB) kwam tot stand onder het Belgisch voorzitterschap. Op initiatief van België, Bulgarije, Estland, Spanje, Oostenrijk, Slovenië en Zweden werd in 2010 een voorstel opgeworpen om een bevel te creëren dat alle mogelijk vormen van 470 Artikel 20 Kaderbesluit EBB 471 Artikel 21, lid 1, 2 en 3 Kaderbesluit EBB 472 Interview met federaal magistraat Thomas Lamiroy, 3 april WETSONTWERP tot wijziging van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, 26 juli 2011, DOC 53, 1703/001 96

105 bewijsverkrijging omvat en gericht is op de onderzoeksmaatregel die ten uitvoer moet worden gelegd In het op 11 december 2009 vastgestelde programma van Stockholm werd door de Europese Raad besloten dat moest worden doorgewerkt aan de totstandkoming van een alomvattend systeem dat zoveel mogelijk betrekking heeft op alle soorten bewijsmiddelen, dat vergezeld gaat van tenuitvoerleggingstermijnen en dat zo weinig mogelijk weigeringsgronden bevat. Daarbij moest ook aandacht worden besteed aan het behoud van de flexibiliteit van het klassieke stelsel van wederzijdse rechtshulp. De belangrijkste veranderingen die door het EOB ingevoerd worden zijn 475 : - De vereenvoudiging van de procedure door de creatie van één instrument dat alle bestaande instrumenten betreffende het verkrijgen van bewijs (het Bevriezingsbevel, EBB en alle andere rechtshulpverdragen) vervangt ; - In tegenstelling tot het Bevriezingsbevel en het EBB is het EOB gericht op de onderzoeksmaatregel die ten uitvoer moet gelegd worden in plaats van het bewijs dat verkregen wordt ; - Beperking van de weigeringsgronden om het EOB uit te voeren of te erkennen ; - Versnelling van de procedure ; - Praktische verbeteringen zoals de mogelijkheid voor ambtenaren van de verzoekende staat om te helpen bij de tenuitvoerlegging van het EOB in de uitvoerende staat Het EOB is een door een bevoegde autoriteit van een lidstaat, de uitvaardigende staat, gegeven rechterlijke beslissing die ertoe strekt in een andere lidstaat, de tenuitvoerleggingsstaat, een of meer specifieke onderzoeksmaatregelen ten uitvoer te laten leggen met het oog op bewijsverkrijging in het kader van een strafprocedure. 476 Het toepassingsgebied is horizontaal en het EOB is derhalve van toepassing op vrijwel alle onderzoeksmaatregelen. Bepaalde maatregelen vereisen echter nog steeds specifieke voorschriften en kunnen beter apart worden vastgesteld 477 : - Het opzetten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsvergaring in het kader van een gemeenschappelijk onderzoeksteam ; - Bepaalde vormen van aftappen van telecommunicatie ; - En het aftappen met rechtstreekse doorgeleiding en het aftappen van telecommunicatie per satelliet. 474 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, Interinstitutioneel dossier: 2010/0817 (COD), COPEN 115 CODEC 363 EUROJUST 47 EJN 12 Brussel, 29 april 2010 (Verder : Voorstel EOB) 475 Toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, Interinstitutioneel dossier : 2010/0817 (COD) ADD 1, COPEN 117, EUROJUST 49, EJN 13, PARLNAT 13, CODEC 384, Brussel 3 juni 2010, 3 (Verder : Toelichting voorstel EOB) 476 Artikel 1, lid 1 Voorstel EOB 477 Artikel 3, lid 1 en 2 Voorstel EOB 97

106 Op deze maatregelen moeten de bestaande instrumenten van toepassing blijven Wat de vorm en de toezending van het EOB betreft wordt het volgende voorgesteld. Naar het voorbeeld van het EBB zal het EOB slechts bestaan uit één enkel standaardformulier. De uitvaardigende autoriteit doet het EOB toekomen aan de tenuitvoerleggende autoriteit, op zodanige wijze dat het schriftelijk kan worden vastgelegd en de tenuitvoerleggingsstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Alle verdere officiële briefwisseling geschiedt rechtstreeks tussen de uitvaardigende autoriteit en de tenuitvoerleggende autoriteit. De toezending kan plaatsvinden via het beveiligde telecommunicatiesysteem van het Europees justitieel netwerk en wanneer de tenuitvoerleggende autoriteit niet bekend is, wordt de tenuitvoerleggingsstaat door de uitvaardigende autoriteit langs alle mogelijke kanalen, waaronder de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, om inlichtingen verzocht. 478 Artikel 7 van het voorstel biedt de mogelijkheid om een EOB uit te vaardigen ter aanvulling van een eerder EOB met het oog op het bundelen van alle rechtshulpverzoeken in een duidelijk te omlijnen dossier De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die het EOB ontvangt, doet onverwijld en in ieder geval binnen een week na de ontvangst van een EOB, een bericht van ontvangst toekomen door een standaardformulier in te vullen en toe te zenden Zoals bij het Bevriezingsbevel en het EBB erkent de tenuitvoerleggende autoriteit het EOB zonder verdere formaliteiten en legt het ten uitvoer 480 tenzij die autoriteit beslist zich te beroepen op een van de in artikel 10 limitatief opgesomde gronden om het bevel niet te erkennen of ten uitvoer te leggen 481, dan wel op een van de in artikel 14 limitatief opgesomde gronden voor uitstel Artikel 6, lid 1, 3 en 4 Voorstel EOB 479 Artikel 15, lid 1 Voorstel EOB 480 Artikel 8, lid 1 Voorstel EOB 481 Artikel 10, 1. De erkenning of tenuitvoerlegging van het EOB kan in de tenuitvoerleggingsstaat in elk van de volgende gevallen worden geweigerd: a) indien het EOB naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wegens een immuniteit of voorrecht niet ten uitvoer kan worden gelegd; b) indien in een bepaald geval tenuitvoerlegging de wezenlijke belangen van nationale veiligheid zou schaden, de bron van de informatie in gevaar zou brengen of het gebruik zou inhouden van gerubriceerde gegevens met betrekking tot specifieke inlichtingenactiviteiten; c) indien de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel niet bestaat in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat of indien de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat bestaat, maar het gebruik ervan beperkt is tot een lijst of categorie strafbare feiten waartoe het strafbaar feit waarop het EOB betrekking heeft, niet behoort en wanneer er geen andere onderzoeksmaatregel voorhanden is die tot een vergelijkbaar resultaat kan leiden; d) of indien het EOB is uitgevaardigd in een procedure die door een bestuurlijke of een justitiële autoriteit is ingesteld vanwege feiten die volgens het nationale recht van de uitvaardigingsstaat strafbaar zijn wegens overtreding van de wet (mits tegen de beslissing beroep openstaat op een met name in strafzaken bevoegde rechter) en wanneer de maatregel in een vergelijkbare nationale zaak niet zou zijn toegestaan in de tenuitvoerleggingsstaat. 2. In de in lid 1, onder b) en c), bedoelde gevallen overlegt de tenuitvoerleggende autoriteit, alvorens te besluiten een EOB, geheel of gedeeltelijk, niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, op enige gepaste wijze met de uitvaardigende autoriteit, indien nodig met het verzoek onverwijld alle benodigde gegevens te verstrekken. 482 Artikel 14, 1. De erkenning of tenuitvoerlegging van het EOB in de tenuitvoerleggingsstaat kan in elk van de volgende gevallen worden uitgesteld: a) wanneer deze een lopend strafrechtelijk onderzoek of een ingestelde 98

107 Deze gronden zijn veel strikter dan de gronden van het EBB. De weigeringsgrond uit artikel 10, eerste lid, d) is nieuw. Zij werd ingevoerd omdat het EOB zodanig ruim kan toegepast worden dat men gebruik in andere procedures dan strafrechtelijke moet vermijden Het recht van toepassing op de tenuitvoerlegging is het recht van de tenuitvoerleggende autoriteit. Tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, neemt de tenuitvoerleggende autoriteit de door de uitvaardigende autoriteit uitdrukkelijk aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht, op voorwaarde dat deze niet strijdig zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat Artikel 8, derde lid is nieuw ten opzichte van reeds bestaande regelgeving van de EU. Het is een expliciete grond waaraan een bevoegde autoriteit van de uitvaardigingsstaat het recht ontleent aanwezig te zijn bij de uitvoering van het EOB en om de tenuitvoerleggende autoriteit te assisteren. De bestaande wetgeving belet deze aanwezigheid niet, maar het ontbreken van een uitdrukkelijke melding of verplichting leidt ertoe dat zij te zelden wordt toegepast of toegestaan. De aanwezigheid kan worden geweigerd als zij strijdig is met de fundamentele rechtsbeginselen van de tenuitvoerleggingsstaat Er zijn bepaalde waarborgen voor de tenuitvoerleggingsstaat. Zo kan de tenuitvoerleggende autoriteit besluiten om een andere onderzoeksmaatregel dan de in het EOB genoemde toe te passen. Dit kan slechts in drie bepaalde gevallen : wanneer de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel niet bestaat in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, wanneer de in het EOB genoemde onderzoeksmaatregel in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat bestaat, maar het gebruik ervan beperkt is tot een lijst of categorie strafbare feiten waartoe het strafbaar feit waarop het EOB betrekking heeft, niet behoort en wanneer de door de tenuitvoerleggende autoriteit gekozen onderzoeksmaatregel met minder dwingende middelen tot hetzelfde resultaat zal leiden als de in het EOB gevraagde. Vooraleer deze bepaling toe te passen moet de tenuitvoerleggende autoriteit dit melden aan de uitvaardigende autoriteit opdat die haar EOB eventueel nog kan intrekken In artikel 11 worden er termijnen ingevoerd die nagenoeg hetzelfde zijn als deze van het EBB. 486 Een belangrijke vernieuwing is het nieuwe beginsel dat de beslissing betreffende de erkenning of strafvervolging kan schaden; b) erkenning of tenuitvoerlegging wordt dan uitgesteld zolang de tenuitvoerleggingsstaat zulks redelijk acht; c) of wanneer de betrokken voorwerpen, documenten of gegevens reeds in een andere procedure worden gebruikt; erkenning of tenuitvoerlegging wordt dan uitgesteld zolang zij daarvoor benodigd zijn. 2. Zodra de reden voor het uitstel komt te vervallen, neemt de tenuitvoerleggende autoriteit onverwijld de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het EOB en stelt zij de uitvaardigende autoriteit daarvan in kennis op zodanige wijze dat deze beslissing schriftelijk kan worden vastgelegd. 483 Artikel 8, lid 2 Voorstel EOB 484 Artikel 8, lid 3 Toelichting voorstel EOB 485 Artikel 10 Voorstel EOB 486 Artikel 11 Voorstel EOB 99

108 tenuitvoerlegging, alsmede de feitelijke tenuitvoerlegging van de onderzoeksmaatregel met dezelfde snelheid en prioriteit moet geschieden als in een vergelijkbare nationale zaak. 487 Als dit in acht genomen zou worden dan is het stellen van verdere termijnen overbodig. Helaas wordt er, zoals bij het EBB, geen sanctie voorzien bij niet-naleving Verder bevat de regeling nog een bepaling die in het bijzonder gewijd is aan overdracht van bewijsmateriaal. 488 De tenuitvoerleggende autoriteit moet het door de tenuitvoerlegging van het EOB verkregen bewijsmateriaal onverwijld overdragen aan de uitvaardigingsstaat. Wanneer bevoegde autoriteiten van de uitvaardigingsstaat assistentie verlenen aan de tenuitvoerleggingsstaat wordt het bewijsmateriaal onmiddellijk overgedragen aan de bevoegde autoriteiten op voorwaarde dat dit in het EOB wordt gevraagd en dat het nationale recht van de tenuitvoerleggingsstaat in die mogelijkheid voorziet. De tenuitvoerleggende autoriteit kan vragen dat het materiaal wordt teruggegeven zodra de uitvaardigende staat het niet meer nodig heeft De betrokken partijen stellen rechtsmiddelen ter beschikking overeenkomstig het nationale recht. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen voor een rechter in de uitvaardigingsstaat worden aangevochten De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitvaardigende autoriteiten en de tenuitvoerleggende autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een EOB naar behoren rekening houden met het vertrouwelijk karakter van het onderzoek Het EOB voorziet in een enkele regeling voor bewijsverkrijging. Er zijn evenwel bijkomende voorschriften nodig voor bepaalde soorten in het EOB te vermelden onderzoeksmaatregelen, zoals de tijdelijke overbrenging van personen in hechtenis, verhoren via video- of teleconferentie, het verkrijgen van informatie betreffende bankrekeningen of bancaire verrichtingen of gecontroleerde afleveringen. Onderzoeksmaatregelen waarbij in real time, doorlopend en gedurende een bepaalde tijdspanne bewijsmateriaal wordt verzameld, vallen onder het EOB. De tenuitvoerleggende autoriteit moet voor deze maatregelen soepelheid bieden, gezien de verschillen tussen de nationale wetgevingen van de lidstaten. Aangezien de bespreking van deze verschillende onderzoeksmaatregelen in het kader van het EOB nog te voorbarig is en ons te ver zou leiden, wordt hier niet verder op ingegaan Conclusie 368. Wat betreft de samenwerking in het vooronderzoek tussen België en Nederland is de klassieke weg van een rechtshulpverzoek al veel gemoderniseerd. De rechtstreekse toezending, de nuancering 487 Artikel 11, lid 1 Voorstel EOB 488 Artikel 12 Voorstel EOB 489 Artikel 13 Voorstel EOB 490 Artikel 18, lid 1 Voorstel EOB 100

109 van het locus regit actum principe ten voordele van het forum regit actum -principe, en de beperking van de weigeringsgronden, illustreren dit De eerste stappen naar een echte Europese rechtsruimte zijn reeds gezet met de kaderbesluiten tot invoering van het Bevriezingsbevel en het EBB. Het wordt afwachten of het voorstel tot het creëren van een EOB werkelijkheid wordt. Lettend op de fouten en kinderziektes uit het Bevriezingsbevel, is men bij de opstelling van het voorstel tot invoering van het EOB niet blind geweest voor de verzuchtingen van de practici. Moest het kaderbesluit er komen, zou dit de praktijk inzake wederzijdse rechtshulp grondig hertekenen, in positieve zin. 101

110 7. GEBRUIK VAN BEWIJS UIT HET BUITENLAND TER TERECHTZITTING 370. Het bewijs uit het buitenland bewijst zijn nut ter terechtzitting. Door de buitennationale oorsprong van het bewijs, kunnen zich problemen voordoen met betrekking tot het toepasselijk recht ter beoordeling van de regelmatigheid van het bewijs. De vraag die zich in het kader van deze masterproef opdringt is drieledig : Met welke maatstaven beoordeelt een rechter dat bewijs in het buitenland op onregelmatige wijze is bekomen? Wat gebeurt er met bewijs dat in het buitenland op onrechtmatige wijze verkregen is? Indien er een sanctie volgt, welke hoedanigheden kan en zal die aannemen? 7.1. Belgische bewijsregeling 371. In beginsel is de bewijsvoering in strafzaken vrij: de wet bepaalt de bewijswaarde van de verschillende bewijsmiddelen niet, het is de rechter die op soevereine wijze het hem voorgelegde bewijsmateriaal beoordeelt en op grond hiervan zijn innerlijke overtuiging vormt. 491 De partijen in een strafgeding kunnen met alle middelen van recht hun gelijk proberen staven. Toch moet de overheid zich houden aan wettelijke regels bij het vergaren van bewijs Wanneer is bewijs uit het buitenland onregelmatig? 372. Wanneer bewijsmateriaal in België is verkregen, is er sprake van onregelmatigheid als er om het bewijs te verkrijgen, een misdrijf is gepleegd, een regel van strafprocesrecht is miskend of rechten van privacy 492, verdediging 493 of menselijke waardigheid 494 zijn miskend Het Hof van Cassatie heeft zich in meerdere arresten moeten uitspreken over de beoordeling van de onregelmatigheid van in het buitenland verkregen bewijs. 496 Daarin neemt het Hof het volgende standpunt in : de Belgische strafrechter moet de regelmatigheid van het in het buitenland verkregen bewijs beoordelen door na te gaan of (1) de vreemde wet het gebruikte bewijsmiddel regelt en toestaat, (2) dat bewijsmiddel niet strijdig is, hetzij met de internationale en supranationale regels die van 491 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Artikel 8 EVRM en 17 IVBPR 493 Artikel 6 EVRM 494 Artikel 3 EVRM en 7 IVBPR 495 F. VERBRUGGEN et al., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I, Cass. 24 mei 1983, R.W , 1701; Cass. 19 februari 1985, Arr.Cass , nr. 370; Cass. 10 april 1990, Arr.Cass , nr. 479; Cass. 27 januari 1993, Arr.Cass. 1993, nr. 52; Cass. 12 oktober 1993, R.D.P. 1994, 792; Cass. 30 mei 1995, J.T. 1996, 528; Cass. 23 december 1998, Pas. 1998, I, 534; Cass. 23 mei 2000, Arr.Cass. 2000, nr. 315; Cass. 29 mei 2001, P010189N, Cass. 26 februari 2002, P011473N, Cass. 13 maart 2002, P011765F, ; Cass. 6 april 2005, P050218F, aangehaald door J. VAN GAEVER, Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie, T.Strafr., 2007/5,

111 rechtstreekse toepassing zijn in de nationale rechtsorde 497, hetzij met de Belgische openbare orde en (3) dat het bewijs verkregen werd conform het vreemde recht Hieruit volgt dat de strafrechter concreet moet nagaan of het in het buitenland verkregen bewijs aan deze vereisten voldoet, maar hij moet (en mag) niet specifiek nagaan of de buitenlandse interne regelgeving conform is met het EVRM. 499 De toetsing aan het vreemde recht is een eerste controle. Wanneer de controle negatief uitvalt volgt niet automatisch een bewijsuitsluiting. De uitsluiting zal afhangen van de Antigoon-controle die hierna wordt uiteengezet De Belgische rechter zal deze toetsingen uitvoeren op grond van het dossier zoals het hem wordt voorgelegd. Het is niet vereist dat hij kennis neemt van het dossier van het buitenlandse gerechtelijk onderzoek. Daarenboven moet de rechter alleen de toetsingen onderzoeken waarvan de verdediging aanvoert dat zij geschonden werden. Hij moet niet ambtshalve alle toetsingen uitvoeren. Bij gebrek aan daartoe strekkende conclusie moet de rechter niet motiveren waarom hij het in het buitenland verkregen bewijs regelmatig oordeelt Welke gevolgen heeft de onregelmatigheid? 376. De onregelmatigheid van in het buitenland verkregen bewijs wordt niet altijd gesanctioneerd. Artikel 13 wet IRH neemt de drie gronden tot sanctioneren van onrechtmatig verkregen bewijs letterlijk over van het Cassatiearrest van 14 oktober 2003, het befaamde Antigoon-arrest Artikel 13 van de wet IRH bepaalt dat geen gebruik mag worden gemaakt van bewijsmateriaal: 1 dat in het buitenland op onregelmatige wijze is verzameld indien de onregelmatigheid - volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld volgt uit de overtreding van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste ; - de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal aantast ; 2 waarvan de aanwending een schending inhoudt van het recht op een eerlijk proces. Wanneer de rechter vaststelt dat de onregelmatigheid met betrekking tot aangevoerd bewijs aan één van deze gronden beantwoordt, moet de rechter het bewijs dus uitsluiten en mag hij er geen rekening mee houden in zijn beoordeling De Antigoon-rechtspraak en artikel 13 wet IRH zijn een grote ommezwaai ten aanzien van de vroegere rechtspraak van het Hof van Cassatie dat sinds strikt de uitsluitingsregel 497 Bijvoorbeeld het EVRM 498 J. VAN GAEVER, Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie, T.Strafr., 2007/5, Cass. 6 april 2005, AR P F, nr. 206 met conclusie van Advocaat-generaal LOOP en Cass. 12 oktober 1993, N Cass. 13 maart 2002, AR P F, nr Cass. (2e k.) AR P N, 14 oktober 2003, Arr. Cass. 2003, afl. 10,

112 (exclusionary rule) hanteerde. Bij de uitsluitingsregel werd al het onrechtmatig verkregen bewijs onverbiddelijk geweerd uit het dossier. Wanneer de hele rechtspleging op een dergelijk bewijs steunt, is de strafvordering in zijn geheel ontoelaatbaar. 503 Deze regel had geen wettelijke grondslag en was uit de rechtspraak gegroeid met als ratio legis het ontraden van onrechtmatig politieoptreden bij het verzamelen van bewijsmateriaal, ook al hebben de opsporingsagenten door hun optreden de materiële waarheid ontdekt. 504 Deze ruime en vrijwel automatisch toegepaste uitsluitingsregel kende een aantal breekpunten in de jaren 60, 80 en 90 en werd ten slotte verlaten in het Antigoon-arrest. Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs werd uitzondering op de regel en de bewijslast werd omgekeerd, waardoor de verdachte nu de uitsluiting moet bewijzen De feiten die tot het Antigoon-arrest aanleiding hebben gegeven waren vrij banaal. In de nacht van 29 september 2000 namen verschillende Antwerpse politiediensten deel aan een gecoördineerde actie, genaamd Antigoon of Stadsstorm. 505 De beklaagde in kwestie was aan een veiligheidsfouille onderworpen waarna men met de autosleutels, die ze in zijn zak hadden aangetroffen, eveneens zijn auto doorzochten. In de auto werd een geladen wapen met weggevijld serienummer aangetroffen op basis waarvan de beklaagde werd vervolgd wegens verboden wapendracht. Discussie ontstond rond het feit de politie zijn auto onrechtmatig had doorzocht waardoor het wapen onrechtmatig verkregen bewijs was en derhalve niet als bewijs mocht gebruikt worden. De vraag die zich stelde was of de fouille in de wagen in overeenstemming was met artikel 29 van de Wet op het Politieambt, waarin redenen opgesomd worden die een zoeking in een wagen kunnen rechtvaardigen. De politie bracht verschillende redenen naar voor die de zoeking moesten rechtvaardigen maar deze vielen volgens het Hof van Beroep te Antwerpen niet onder het artikel 29 van de Wet op het Politieambt. Volgens de uitsluitingsregel moest het wapen dan automatisch uit het dossier worden geweerd. Evenwel weken de appelrechters af van die vaste rechtspraak. De beklaagde werd veroordeeld tot betaling van een geldboete, hierbij steunden de appelrechters op twee redenen. Vooreerst oordeelden zij dat de sanctie van bewijsuitsluiting moet worden gereserveerd voor de gevallen waarin door onrechtmatige opsporing de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal is aangetast en dat dit laatste niet het geval was. Ten tweede oordeelden zij dat het optreden van de politie ook niet kan beschouwd worden als een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de beklaagde aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het Hof van Cassatie nam de door de appelrechters gevolgde redenering grotendeels over in haar Antigoon-arrest, met evenwel de toevoeging van het derde motief 502 Cass. 12 maart 1923, Pas. 1923, I, C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, S. BERNEMAN, Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel, T. Strafr. 2005, Kluwer, S. BERNEMAN, Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel, T. Strafr. 2005, Kluwer,

113 voor bewijsuitsluiting, namelijk de niet-naleving van bepaalde vormvoorwaarden voorgeschreven op straffe van nietigheid Er kwam veel kritiek op de Antigoon-rechtspraak. Enerzijds werden bedenkingen opgeworpen met betrekking tot de weerslag van deze ommezwaai op het vooronderzoek. Zo werd gevreesd dat deze rechtspraak zou leiden tot laksheid bij de politieambtenaren. Verder werd stilgestaan bij de impact die deze regeling heeft op de rechten van de verdediging. Daarbij komt dat er tot vandaag nog steeds geen wettelijke basis is voor de toepassing van de Antigoon-rechtspraak op het in België verkregen bewijs dat gebruikt wordt in het kader van een in België gevoerde strafrechtspleging. De afwezigheid van een wettelijke regeling is een handicap die niet overeenstemt met het legaliteitsbeginsel Artikel 7 tot en met 10 van het in de Senaat goedgekeurde wetsontwerp voor een nieuw wetboek van Strafvordering ambieert de invoering van een stelsel dat steunt op het onderscheid tussen substantiële en andere nietigheidsgronden. 508 Deze regeling legt een grotere rol weg voor de bewijsuitsluiting dan de Antigoon-rechtspraak, aangezien het begrip substantiële nietigheid uit het wetsontwerp zich niet beperkt tot de nietigheden die expliciet in de wet voorzien zijn. Daarenboven kunnen deze substantiële nietigheden zelfs ambtshalve uitgesloten worden, wat in de Antigoonrechtspraak geen optie is. De wettelijke regeling werd nog steeds niet volledig in de Kamer behandeld aangezien die behandeling werd gestaakt in Het is onwaarschijnlijk dat de regeling er nog door zal geraken Wat in het buitenland verkregen bewijs betreft, zette de wetgever de Antigoon-rechtspraak dus wel om in wettekst. De wetgever heeft de voorzet van het Hof van Cassatie blijkbaar toch goed begrepen, overwogen en geïmplementeerd Het Hof van Cassatie is bevoegd voor de interpretatie van wetteksten waardoor het Antigoonarrest en de arresten die de gronden tot uitsluiting verder verfijnen, moeten worden toegepast op artikel 13 wet IRH De niet-naleving van bepaalde vormvoorwaarden voorgeschreven op straffe van nietigheid volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld is een interessant criterium. De nietigheidsgronden van het Nederlandse recht zijn dus bepalend voor het gebruik van bewijs in de 506 Cass. 14 oktober 2003, T. Strafr. 2004, , noot Ph. Traest Onrechtmatig verkregen bewijs : het Hof van Cassatie zet de bakens uit, Cass. 14 oktober 2003, T. Strafr. 2004, , noot Ph. Traest Onrechtmatig verkregen bewijs : het Hof van Cassatie zet de bakens uit, Wetsontwerp houdende het Wetboek van Strafprocesrecht, Parl. St., Senaat , nr / S. BERNEMAN, Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel, T. Strafr. 2005, Kluwer,

114 Belgische rechtbanken. De vormvoorschriften moeten op straffe van nietigheid voorgeschreven zijn ; substantiële vormvoorschriften worden hier niet mee gelijkgesteld De aantasting van de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal. Dit criterium is eigenaardig in die zin dat onbetrouwbaar bewijs sowieso nooit mag gebruikt worden voor de appreciatie door de rechter, bijvoorbeeld het gebruik van wetenschappelijke technieken die onvoldoende waarborgen bieden. Deze onbetrouwbaarheid kan bestaan uit het feit dat de beklaagde zich niet kan verdedigen ten aanzien van bewijsmiddelen die op het ogenblik van het debat voor de vonnisrechter niet meer voorhanden of beschikbaar zijn. Het risico van onbetrouwbaarheid voor de bewijsvoering zal ook sterk afhangen van de vrijwilligheid waarmee een verdachte aan het bewijs heeft meegewerkt, daarbij wordt bijvoorbeeld gedoeld op bekentenissen in ruil voor een deal. Wanneer het om bewijsmateriaal gaat dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat kan enkel een groot risico voor onbetrouwbaarheid de integriteit van bewijs nog aantasten, bijvoorbeeld het niet volgen van de procedure voor DNA- en speekseltesten, De derde grond is de aanwending die een schending inhoudt van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM of een schending van een door de Grondwet of een ander door het EVRM gewaarborgd grondrecht. Het EHRM maakt met betrekking tot artikel 6 EVRM duidelijk dat met proces het totale proces wordt bedoeld. Hierdoor kan een onrechtmatigheid nog later in het proces rechtgezet worden. Verder is het vaste rechtspraak geworden van het EHRM dat een schending van artikel 8 EVRM (recht op privacy) niet noodzakelijk een schending uitmaakt van artikel 6 EVRM. 512 Een schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering) daarentegen maakt wel steeds een schending van artikel 6 EVRM uit. 513 Het artikel 6 EVRM is zeer ruim en werd daartoe in latere arresten van het Hof van Cassatie verder uitgewerkt in drie subcriteria 514 : of de overheid de onrechtmatigheid al dan niet opzettelijk heeft begaan, of de ernst van het misdrijf veruit de begane onrechtmatigheid overstijgt en of het onrechtmatig verkregen bewijs enkel verband houdt met een materieel element van het misdrijf en geen invloed heeft op de vrije wil van de verdachte. Door de invoering van het opzet van de overheid als criterium wordt een appreciatiebevoegdheid aan de rechter gegeven met betrekking tot de ernst van de verwijtbaarheid in hoofde van de politieambtenaren. Met betrekking tot de Grondwet en de andere bepalingen van het EVRM werd door het Hof van Cassatie 510 Ph. TRAEST, Het bewijs in strafzaken na Antigoon,, in X., Recente ontwikkelingen in het strafrecht, Brussel, Larcier, 2008, Cass. 14 oktober 2003, T. Strafr. 2004, , noot Ph. TRAEST Onrechtmatig verkregen bewijs : het Hof van Cassatie zet de bakens uit, EHRM 12 mei 2000, Khan versus the United Kingdom, NJ 2002, nr. 180, met noot, 1392 en EHRM 5 november 2002, Allan versus United Kingdom, T.Strafr. 2003, Slechts één uitzondering op deze regel : EHRM 1 juni 2010, Gäfgen versus Duitsland, nr. 2297/ Cass. 23 maart 2004, R.A.B.G. 2004, , met noot F. SCHUERMANS, Cassatie verfijnt en relativeert de bewijsuitsluitingsregels in strafzaken. 106

115 benadrukt dat het feit dat rechten uit deze geschonden zijn niet noodzakelijk inhoudt dat het proces niet eerlijk is verlopen. De rechter bepaalt welke gevolgen de onrechtmatigheid met zich meebrengt Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de aangifte en bewijs, zij worden niet met elkaar gelijkgesteld. Uit een Cassatiearrest van 2 april 2008 blijkt dat uit de omstandigheid dat een inlichting onregelmatig werd verkregen, niet volgt dat de eventuele misdrijven waarvan het bestaan aan de hand van die inlichting kan worden vermoed, niet meer wettig en met eerbiediging van de rechten die door artikel 6.1. EVRM zijn gewaarborgd, kunnen worden bewezen. 516 Een onregelmatige aangifte staat niet in de weg dat het misdrijf toch nog wordt bewezen aan de hand van later verzamelde bewijzen De Fruits of the poisonous tree 518 werden uiteraard uitgesloten voor het Antigoon-arrest. De Antigoon-rechtspraak heeft op het eerste zicht niets veranderd aan deze regeling : de fruits of the poisonous tree volgen het lot van het onrechtmatig verkregen bewijs waar ze uit voortkomen. De doctrine betwijfelt of dit in alle gevallen zo is. Ongetwijfeld zal dit wel het geval zijn wanneer het hoofdbewijs is verkregen door middel van een schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven norm of indien het gebruik ervan het recht op een eerlijk proces in het gedrang zou brengen. Anders ligt het wanneer men het hoofdbewijs heeft uitgesloten omdat het vormverzuim de betrouwbaarheid van het bewijs aantast. De vruchten zouden dan eventueel wel nog betrouwbaar kunnen zijn. Problematisch is dat men dan een ander criterium hanteert ten aanzien van de vruchten, al naargelang de uitsluitingsgrond waardoor het hoofdbewijs uit het dossier wordt geweerd. In het ene geval wordt een loutere oorzakelijkheidstoets gehanteerd en in het andere gaat men verder dan dat Het bewijs dat in het buitenland is verkregen, wordt geacht op wettelijke en loyale wijze te zijn verkregen. Er bestaat geen vermoeden van onregelmatigheid. De verdediging kan proberen om een gerechtvaardigde twijfel te doen rijzen wat de regelmatigheid van het in het buitenland verkregen bewijs betreft, om op die manier het openbaar ministerie te dwingen om bewijs van regelmatigheid te leveren. Dit kan de verdediging doen door onregelmatigheden concreet aan te halen. 520 Wanneer bijvoorbeeld de vereiste machtiging van de rechter-commissaris in het kader van een telefoontap in Nederland niet in het dossier zit, kan de verdediging hierop wijzen en het openbaar ministerie op die manier dwingen het bevel alsnog voor te leggen. 521 Uit het loutere feit dat de machtiging van een 515 Cass. A.R. P N, 16 november 2004, R.A.B.G. 2005, , met conclusie advocaat-generaal P. DUINSLAEGER 516 Cass. 2 april 2008, AR P F 517 Ph. TRAEST, Het bewijs in strafzaken na Antigoon, in X., Recente ontwikkelingen in het strafrecht, Brussel, Larcier, 2008, D.i. andere, betrokken bewijselementen dan het onrechtmatig verkregen bewijs, die het gevolg zijn van het onrechtmatig verkregen bewijs. 519 Ph. TRAEST, Het bewijs in strafzaken na Antigoon, in X., Recente ontwikkelingen in het strafrecht, Brussel, Larcier, 2008, Ph. TRAEST, Het gebruik van in het buitenland verkregen bewijsmateriaal, in Poursuites pénales et extraterritorialité, Les dossiers de la revue de droit pénal et de criminologie, Brussel, die Keure, 2002, Corr. Hasselt 16 maart 201, onuitg., FD HA 60-F

116 afluistermaatregel niet bij de aan België overgemaakte stukken behoorde, kan niet worden afgeleid dat deze machtiging niet bestaat Volgens het Hof van Cassatie moeten ook de onderzoeksgerechten de Antigoon-rechtspraak toepassen. 523 Aangezien de bodemrechter toch ook een kans moet krijgen om een beeld te hebben van het volledige dossier, zal de beslissing van de onderzoeksgerechten, raadkamer en K.I., niet bindend zijn voor de vonnisrechter. Hierdoor behoudt de vonnisrechter zijn vrijheid Hoe wordt de onregelmatigheid gesanctioneerd? 391. In België is er echter enkel sprake van bewijsuitsluiting als sanctie voor de onrechtmatigheid van het bewijs. Het Hof van Cassatie heeft sinds het arrest van gesteld dat een onrechtmatig verkregen bewijsmiddel noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, mag dienen tot bewijs van het ten laste gelegde feit. 525 Dit is niet gewijzigd door de Antigoon-rechtspraak, noch door de wet IRH Nederlandse bewijsregeling 392. Het Nederlandse strafprocesrecht kent een wettelijk bewijsstelsel. Daarmee wordt aangegeven dat het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, enkel kan worden verkregen door het gebruik van wettige bewijsmiddelen. 526 Het wetboek van strafvordering bevat dan ook een limitatieve lijst van de wettige bewijsmiddelen die kunnen dienen tot het bewijs van een tenlastelegging. Dit zijn de eigen waarneming van de rechter, de verklaringen van de verdachte, de verklaringen van een getuige, de verklaringen van een deskundige en schriftelijke documenten Een tweede belangrijk kenmerk van het Nederlandse strafrechtelijk bewijsrecht is dat het twee bewijsminimumregels bevat. Zo is een bekentenis van de verdachte op zich niet voldoende om tot een bewezen verklaring te komen. Dezelfde regel geldt wanneer voor het bewijs slechts één getuigenverklaring voorhanden is, ook al is deze nog zo betrouwbaar J. VAN GAEVER, Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie T.Strafr., 2007/5, Cass. 11 januari 2006, N.C. 2008, Cass. 12 maart 1923, Pas. 1923, I, Nochtans wordt politionele provocatie gesanctioneerd met niet-ontvankelijkheid van de strafvordering omdat er zonder deze politie-inmenging geen misdrijf zou zijn. 526 Artikel 338 N.Sv. 527 Artikel 339, lid 1 N.Sv. 528 Artikel 344 N.Sv. somt vijf soorten schriftelijke documenten op : beslissingen in de wettelijk vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast ; processen-verbaal en andere geschriften die in de wettelijke vorm zijn opgemaakt, geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren betreffende onderwerpen die behoren tot de onder hun beheer gestelde diensten en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen, verslagen van deskundigen en alle andere geschriften. Deze laatste kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. 529 Artikel 341, lid 4 en artikel 342, lid 3 N.Sv. ; MR. A. MINKENHOF, De Nederlandse Strafvordering elfde druk, bewerkt door Prof MR. J.M. REIJNTJES, 369 en D. VAN DAELE en B. VANGEEBERGEN, 108

117 393. In de Nederlandse wetgeving is er geen aparte regeling met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs in het buitenland. Hieronder wordt dan ook de algemene bewijsregeling uiteengezet zoals ze van toepassing is op het bewijs uit binnen- en buitenland Wanneer is bewijs onregelmatig? 394. Nederland plaatst de regeling van het onrechtmatig verkregen bewijs in strafzaken in het ruimere, algemene kader van vormverzuimen. Artikel 359a Sv 530 is als het ware een codificatie met betrekking tot de rechtsgevolgen die gekoppeld moeten worden aan vormverzuimen. Onder vormverzuimen wordt het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften verstaan. 531 De wetgever doelde met het begrip op een ruime invulling. De rechtspraak heeft de reikwijdte van het begrip echter beperkt Het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004 zet uiteen welke vormverzuimen onder de toepassing van het artikel vallen 532 : Allereerst is de toepassing van artikel 359a Sv beperkt tot vormverzuimen die begaan zijn bij het voorbereidend onderzoek. Onder dit voorbereidend onderzoek moet worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Vormverzuimen tijdens het onderzoek ter terechtzitting vallen dus buiten het bereik van artikel 359a Sv. Dergelijke vormverzuimen leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. Een tweede beperking is dat dit voorbereidend onderzoek alleen betrekking mag hebben op het voorbereidend onderzoek in verband met het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Zo leveren fouten in het voorbereidend onderzoek tegen een medeverdachte dus geen vormverzuim op in de strafzaak tegen de verdachte zelf. Ook vormverzuimen in een onderzoek tegen de verdachte, welk onderzoek niet resulteert in een vervolging ter zake het feit waarop het onderzoek was gericht, worden buiten beschouwing gelaten bij een vervolging ter zake van een heel ander feitencomplex. Een derde beperking is dat artikel 359a Sv niet van toepassing is bij vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen inzake de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen die enkel kunnen worden opgelegd door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris is in dat geval degene die aan dergelijke verzuimen rechtsgevolgen kan verbinden. Omdat tegen de beslissingen van de rechtercommissaris geen rechtsmiddel openstaat, zou het gesloten stelsel van rechtsmiddelen onaanvaardbaar worden doorkruist indien ter zitting opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op Inlichtingendiensten en strafprocedure in Nederland, Duitsland en Frankrijk, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, Art. 359a N.Sv., ingevoegd bij Wet van 14 september 1995, Stb. 441 (in werking getreden op 2 november 1996) 531 M.C.D. EMBREGTS, Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, Deventer, Kluwer, 2003, en Memorie van toelichting, Kamerstukken 1993/94, , nr. 3, p Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004, 376 met noot 109

118 vormverzuimen die aan de rechter-commissaris werden of hadden kunnen worden voorgelegd. 533 Is de rechter-commissaris van oordeel dat er geen gebreken kleven aan het bevel tot inverzekeringstelling en dat er geen gronden zijn om de verdachte in vrijheid te stellen, dan staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open. Op deze beperking is veel kritiek gekomen in de rechtsleer. De vierde beperking is dat het bij artikel 359a Sv slechts gaat om niet herstelbare vormverzuimen. Herstel staat voorop: de rechter moet zoveel mogelijk naar herstel van het verzuim streven ; sanctionering is niet mogelijk als het vormverzuim hersteld kan worden Wanneer het bewijsmateriaal buiten het Nederlandse grondgebied wordt verzameld en vervolgens op het Nederlands grondgebied in een strafprocedure wordt gebruikt zijn er wel een aantal extra toetsingen waar een rechter rekening dient mee te houden Net zoals de Belgische rechter toetst de Nederlandse rechter of de vreemde wet het gebruikte bewijsmiddel toestaat wanneer de verdediging dit aanvoert. In de situatie waarbij bewijs naar het recht van de vreemde staat onrechtmatig is verkregen, zal dit niet snel aangenomen worden Het bewijs dat in het buitenland is verkregen wordt geacht op wettelijke en loyale wijze te zijn verkregen. Opvallend is dat men dit in Nederland steeds uitdrukkelijk motiveert vanuit het vertrouwensbeginsel. Men leidt uit het afsluiten van een rechtshulpverdrag af dat Nederland haar vertrouwen heeft uitgesproken in het rechtsstelsel van dat land en dus ook in het bewijs dat daaruit voortvloeit. De rechtspraak van de Hoge Raad vereist een toetsing naar Nederlands nationaal recht aangevuld met de eisen die gesteld worden in de internationale en supranationale regels die van rechtstreekse toepassing zijn in de nationale rechtsorde, waaronder het EVRM en de rechtshulpverdragen. 536 De vraag of bewijs uit het buitenland wordt geacht op wettelijke en loyale wijze te zijn verkregen zal nader onderzocht worden indien er sterke aanwijzingen zijn dat de aangegeven verdragsnormen zijn geschonden. Alsdan is de vraag van belang of de verdachte is geschaad in het belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen. 537 Wanneer het echter gaat om een vormvoorschrift uit het nationaal recht van de uitvoerende staat, waaraan moet voldaan worden nadat het materiaal reeds in Nederland ter beschikking is, zal de niet-naleving van dat vormvoorschrift geen afbreuk doen aan de rechtmatigheid van het gebruik van dit materiaal M.C.D. EMBREGTS, Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, en Memorie van toelichting, Kamerstukken 1993/94, , nr. 3, M.C.D. EMBREGTS, Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, M.C.D. EMBREGTS, Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, Hoge Raad 18 mei 1999, NJ 2000, met noot Schalken 537 Rechtbank Alkmaar 18 februari 2004, AO5509, Hoge Raad 18 mei 1999, NJ 2000, 107, met noot SCHALKEN (de 4M-zaak ) aangehaald door P. FORTUIN, W.E.C.A. VALKENBURG en M.J.H.J. DE VRIES-LEEMANS, Onrechtmatige verkregen bewijs in het Nederlands strafrecht en fiscaal recht, T.Strafr. 2005,

119 Welke gevolgen heeft de onregelmatigheid? 399. Artikel 359a N.Sv. luidt als volgt : 1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat: a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit; c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. 2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. 3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed De rechter heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid aangezien de wetgever in het bewuste artikel 359a N.Sv. enkel aangeeft wat de mogelijke rechtsgevolgen zijn, zonder daar een nadere invulling van te geven. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om slechts een algemeen wettelijk kader te schetsen. Zo werd toegelicht dat de rechter beter dan de wetgever de in concreto in het geding zijnde belangen kan afwegen en, binnen de grenzen door de wetgever gesteld, de gevolgen ervan kan bepalen. 539 Met uitzondering van de vormvoorschriften die op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven, is het dus de taak van de rechter om de rechtsgevolgen van een schending in concreto te bepalen. Artikel 415 Sv. verklaart deze bepaling ook van toepassing in hoger beroep In het eerder vermelde arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2004 wordt een toelichting gegeven van de mogelijke rechtsgevolgen en de factoren die van belang zijn in de afweging, indien het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de in artikel 359a tweede lid Sv. genoemde factoren De eerste factor is het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend. Met andere woorden, strekt het geschonden voorschrift tot de bescherming van de belangen van de verdachte? De tweede factor is de ernst van het verzuim. Met andere woorden, wat is de proportionele verhouding tussen het rechtsbelang en de feitelijke omstandigheden waaronder het verzuim is begaan? Bij de beoordeling hiervan kan de verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen, namelijk, of de opsporingsambtenaren te goeder trouw handelden of niet. De derde factor betreft het nadeel dat door 539 Kamerstukken /94, , nr. 3 (MvT), P. FORTUIN, W.E.C.A. VALKENBURG en M.J.H.J. DE VRIES-LEEMANS, o.c.,

120 het verzuim wordt veroorzaakt. Met andere woorden, is de verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging geschaad en in welke mate? De Hoge Raad voegt daar nog aan toe dat, indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de regel geen rechtsgevolg behoeven te worden verbonden aan het verzuim (de Schutznormleer) Hoe wordt de onregelmatigheid gesanctioneerd? 403. Een vormverzuim moet niet steeds leiden tot één van de in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv. formuleert een mogelijkheid, niet een plicht. De rechter kan ook afzien van het toepassen van één van de wettelijke sancties en kan oordelen dat het volstaat om louter te constateren dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan. Wel zal de rechter moeten motiveren waarom een loutere constatering volstaat Strafvermindering als rechtsgevolg komt alleen in aanmerking als aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, dit nadeel door het verzuim is veroorzaakt, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en strafvermindering gerechtvaardigd is in het licht van het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend en de ernst van het verzuim, aldus de Hoge Raad Bewijsuitsluiting komt slechts aan de orde indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Het materiaal dient rechtstreeks te zijn verkregen uit het onrechtmatig handelen. Is door de onregelmatigheid de betrouwbaarheid wezenlijk en onherstelbaar aangetast, dan is uitsluiting van de bewijsvoering de logische consequentie. We zien hier waar het Hof van Cassatie haar inspiratie hoogstwaarschijnlijk haalde bij de creatie van het tweede criterium van de Antigoon-rechtspraak Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen voor, namelijk in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit wordt het Zwolsmancriterium genoemd. 543 Wanneer het Zwolsmancriterium wordt toegepast moet dit heel goed gemotiveerd worden in het desbetreffende vonnis of arrest. In het Karman-arrest werden de mogelijke gevallen waarin sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitgebreid. 544 Het openbaar ministerie had 541 FORTUIN P., VALKENBURG W.E.C.A. en DE VRIES-LEEMANS M.J.H.J., o.c., Hoge Raad 22 september 1998, NJ 1999, Citaat uit FORTUIN P., VALKENBURG W.E.C.A. en DE VRIES-LEEMANS M.J.H.J., o.c., randnr Hoge Raad 1 juni 1999, NJ 1999,

121 een deal gesloten met een verdachte opdat die zou getuigen tegen zijn partner. Hierdoor had het openbaar ministerie zich bevoegdheden toegekend die het niet toekomt waardoor het wettelijk systeem in de kern was geraakt. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering op grond van dit laatste argument tot niet-ontvankelijkheid moest leiden. Het arrest heeft nog geen vervolg gekregen in de jurisprudentie Wanneer de verdedigende partij beroep doet op een vormverzuim moet de rechter uitdrukkelijk gemotiveerd beslissen over het rechtsgevolg dat hij eraan verbindt, indien hij het bewijsmiddel in kwestie gebruikt om zijn beslissing te onderbouwen Belangrijk is nog op te merken dat onrechtmatige bewijsvergaring door particulieren niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Het bewijs kan nog gebruikt worden, behalve wanneer de omstandigheden een zodanige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging inhouden dat bewijsuitsluiting de enige optie is Het Nederlandse strafrecht kent niet het systeem waarbij het strafdossier wordt gezuiverd van onrechtmatig verkregen bewijs voor dat de zaak ter zitting komt. De zittingsrechter neemt kennis van het volledige dossier en zal aan de hand van dat dossier en het onderzoek ter terechtzitting moeten bepalen of er sprake is van een vormverzuim en welk rechtsgevolg daaraan gegeven dient te worden De Europese instrumenten 410. De regeling van de Europese instrumenten die reeds uitvoerig uiteengezet werd, vermeldt niets over de toelaatbaarheid van het bewijs dat eruit voortvloeit. De wederzijdse erkenning van onderzoeksdaden wordt behandeld, maar de toenadering wat betreft de eigenlijke strafvordering wordt achterwege gelaten. Het zou dan ook heel moeilijk zijn om een harmonisatie of zelfs een toenadering in dit rechtsgebied te realiseren gezien de diversiteit tussen de regelingen van de lidstaten. Helaas zal dit ongetwijfeld voor verdere problemen blijven zorgen in de toekomst Conclusie 411. Het is vrij logisch dat rechtbanken op grond van hun nationaal recht beslissen of en in welke mate de onregelmatigheid van het in het buitenland verkregen bewijs bestaat. De vraag stelt zich echter in hoeverre het aanvaardbaar is dat men, om moeilijkheden te vermijden, de procedures met een 545 Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004, 376 met noot 546 Hoge Raad 1 juni 1999, NJB 1999, 1167, nr P. FORTUIN, W.E.C.A. VALKENBURG en M.J.H.J. DE VRIES-LEEMANS, o.c., D. FLORÉ, Une décision d enquête Européenne en matière pénale in X,

122 internationale dimensie nationaliseert? 549 Nederland en België trekken de grens niet op gelijke wijze Wat België betreft bepaalt artikel 13 wet IRH dat rekening moet gehouden worden met een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld. Ook is uitdrukkelijk bepaald dat het bewijs moet getoetst worden aan het artikel 6 EVRM. In de rechtspraak wordt aangenomen dat de rechter, wanneer dit aangevoerd wordt door de beklaagde, kan nagaan of het bewijs uit het buitenland is verkregen overeenkomstig het recht van de aangezochte staat In Nederland wordt in het N.Sv. niets gezegd over de toetsing aan het recht van de aangezochte staat. Wat betreft een toetsing aan artikel 6 EVRM, zou deze toetsing vervat moeten zitten in de toetsing aan het Nederlandse nationale recht omdat het EVRM daar, door middel van artikel 94 GW, in geïncorporeerd is. In de rechtspraak is er een terughoudendheid om bewijs dat uit het buitenland is verkregen te toetsen aan het recht van de aangezochte staat. Zij stellen de waarborgen van het EVRM, aangevuld met andere (rechtshulp)verdragen voorop als toets. Wanneer de beklaagde kan bewijzen dat zich hier een probleem heeft voorgedaan, zal men verder kijken of er sprake is van een schending van de belangen van de beklaagde zoals deze beschermd worden door de geschonden norm Hieruit kunnen we met andere woorden concluderen dat men het bewijs uit het buitenland toetst aan het nationaal recht van de staat waar de strafprocedure loopt, het EVRM en de andere internationale rechtsbronnen die rechtstreekse werking hebben in het nationaal recht van diezelfde staat en, in meer of mindere, doch beperkte mate, aan het recht van de aangezochte staat. Met betrekking tot deze toetsingsproblematiek zouden uniformisering en duidelijkheid op nationaal en eventueel zelfs internationaal niveau zeker geen overbodige luxe zijn Het uitgangspunt met betrekking tot de sanctionering is dat het aan de behandelende rechter toekomt om op grond van zijn nationaal recht te beslissen of en in welke mate de onregelmatigheid van het in het buitenland verkregen bewijs dient te worden gesanctioneerd VAN GAEVER merkt op dat het niet zo vanzelfsprekend is dat de Belgische strafrechter, die tot de bevinding komt dat het bewijs met schending van buitenlands recht werd verkregen, de sanctionering van die onregelmatigheid noodzakelijkerwijze naar Belgisch recht dient te beoordelen. 550 Deze zelfde opmerking kan voor Nederland worden doorgetrokken. 549 C.M. BREUR, M.M. KOMMER, J.F. NIJBOER en J.M.REIJNTJES, New Trends in Criminal Investigation and Evidence, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2000, J. VAN GAEVER, Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie T.Strafr., 2007/5,

123 417. BERNEMAN komt tot de conclusie dat er niet minder dan zes verschillende benaderingen mogelijk zijn met betrekking tot de sanctie die de onregelmatigheid verdient. 551 De onregelmatigheid kan ofwel hetzelfde gevolg hebben als in de aangezochte staat waar het bewijs werd verkregen, en dit op grond van het internationaal beginsel dat niemand meer rechten en bevoegdheden kan overdragen dan bij zelf bezit. Ofwel wordt de onregelmatigheid in de staat waar het gebruikt wordt op dezelfde wijze gesanctioneerd als het nationaal verkregen onregelmatig bewijs. Ofwel zal de staat waar de hoogste graad van bewijsuitsluiting wordt toegepast de sanctie bepalen. Het is ook mogelijk dat onregelmatigheden slechts gevolgen kunnen teweegbrengen wanneer zij een schending uitmaken van de grondrechten van de verdachte, zoals deze gewaarborgd zijn in internationale verdragen (waaronder onder meer het EVRM). De onregelmatigheid kan eveneens slechts gesanctioneerd worden indien het gebruik van het in het buitenland verkregen bewijs de rechtsbedeling in diskrediet zou brengen of de integriteit van het gerecht in het gedrang zou brengen. Ten slotte is het ook mogelijk om de onregelmatigheid enkel gevolgen te laten hebben wanneer het bewijs hierdoor onbetrouwbaar wordt en het gebruik ervan de waarheidsvinding zou belemmeren Ondanks deze randbemerking is het duidelijk dat de sanctionering gebeurt op grond van de regels van het nationaal recht van de staat waar de strafprocedure plaatsvindt Onrechtstreeks zijn er wel initiatieven gekomen die proberen om aanvaardbare remedies te bieden voor de problematiek. Zo kunnen we terugdenken aan het forum regit actum principe. 552 Daarenboven is het mogelijk om rechtshulp te weigeren wanneer dit een aantasting inhoudt van de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of wezenlijke belangen van een land. 553 Op die manier kan men vermijden dat er voor de bodemrechter discussie ontstaat over de wettigheid van het verkrijgen van het bewijs in het buitenland. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het geval waarin een rechtshulpverzoek een onderzoeksdaad verzoekt die niet toegestaan wordt volgens het nationaal recht van de aangezochte staat. 551 S. BERNEMAN, Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel, T. Strafr. 2005, Kluwer, Supra, nr Supra, nr

124 8. ALGEMEEN BESLUIT 420. Na haar ontstaan als een marginaal verschijnsel in het uitleveringsrecht, is de internationale samenwerking in het kader van strafrechtelijk vooronderzoek uitgegroeid tot een hot topic. Zowel op nationaal als op internationaal niveau wordt er gemoderniseerd en vergemakkelijkt ten behoeve van de kleine justitiële rechtshulp. Dit komt duidelijk tot uiting in het juridisch kader, de bespreking van de actoren, de bespreking van de weg die een rechtshulpverzoek aflegt, en de invoering van de nieuwe Europese instrumenten Wat het juridisch kader betreft zien we dat de verdragen de wederzijdse rechtshulp steeds meer moderniseren en verder bouwen op het vertrouwensbeginsel. Het beginsel van wederzijdse erkenning van strafvonnissen en van aan het strafproces voorafgaande rechterlijke bevelen, werd zelfs de nieuwe hoeksteen van de justitiële samenwerking in strafzaken binnen de EU. Zo werden er nieuwe rechtshulpfiguren ingevoerd en worden er binnen de EU steeds meer mogelijkheden geboden om onderzoeksdaden te realiseren op het grondgebied van een andere staat, met diens toestemming of op bevel. Ook de recente inspanningen door de Raad van Europa met betrekking tot het Tweede Aanvullend Protocol bij het ERV mag niet onvermeld blijven. Een moeilijkheid waarmee practici echter geconfronteerd worden is de veelheid van verschillende rechtsgronden die elkaar overlappen of vervangen Bij de verschillende actoren en tussenpersonen die te pas komen bij het verzoeken, uitvoeren en faciliteren van rechtshulpverzoeken is het belangrijk om hun samenstelling, doel en taken te bestuderen. Deze studie brengt reeds eerste indicaties over de verschillende wegen die een rechtshulpverzoek kan bewandelen Op nationaal niveau zijn inspanningen gedaan om de strijd met grensoverschrijdende criminaliteit aan te gaan. In dat kader hebben het Belgisch federaal parket, de Belgische federale politie, maar ook het Nederlandse Landelijk parket, het KLPD, de BR, het functioneel parket, enz. een grote rol te vervullen. In Nederland ligt de sleutelrol echter bij de IRC s. Wat België betreft is er nood aan de oprichting van een soortgelijk orgaan dat deze sleutelrol in ons land kan invullen. Momenteel is daar een vacuüm in ons rechtshulpsysteem. Zowel in België als Nederland spelen de arrondissementsparketten en de onderzoeksrechter of rechter-commissaris voornamelijk een rol als verzoekende en uitvoerende instanties. De politie is enerzijds de lange arm van het parket of de onderzoeksrechter wat betreft de uitvoering van verzoeken. Anderzijds zal de politie vaak de feitelijke bron zijn van een vraag naar rechtshulp in het kader van een dossier De waaier aan internationale actoren en tussenpersonen wijst erop dat men vastbesloten is om vanuit verschillende hoeken de wederzijdse samenwerking aan te scherpen, te vereenvoudigen en te versnellen. Bij de bespreking van deze actoren valt enorm op dat hun doel en taken onderling veel 116

125 overlappingen vertonen. Voor practici kan het niet gemakkelijk zijn om al deze facilitators te kennen, en om op efficiënte, geïnformeerde wijze op de meest geschikte facilitator beroep te doen. De vraag kan dan ook gesteld worden of hun aantal hun effectiviteit niet ondermijnt. Wel bieden zij handige instrumenten aan die practici daadwerkelijk tot hulp zijn. Zo kunnen we denken aan de site van het EJN, de seminaries en publicaties van het BES, enz Ook de (klassieke) weg die een rechtshulpverzoek aflegt is gemoderniseerd. Zo zijn de redactievereisten versoepeld en gebeurt de verzending van een rechtshulpverzoek en de daaropvolgende communicatie rechtstreeks tussen de verzoekende en uitvoerende gerechtelijke autoriteit. De uitvoering van een rechtshulpverzoek geschiedt alsof het een onderzoeksdaad zou zijn op vraag van een gerechtelijke autoriteit van de uitvoerende staat zelf. Het locus regit actum principe werd genuanceerd en de weigeringsgronden met betrekking tot de verhouding tussen Nederland en België zijn heel beperkt. De uitvoeringsstukken worden rechtstreeks toegezonden door de uitvoerende autoriteit aan de verzoekende gerechtelijke autoriteit Met de Europese instrumenten is de grote aandacht voor de wederzijdse rechtshulp helemaal bevestigd. Het Bevriezingsbevel is reeds in gebruik, maar vertoont nog vele kinderziektes. Het kaderbesluit tot de invoering van het EBB en het voorstel tot de invoering van een EOB zijn niet blind geweest voor de verzuchtingen van de practici. Moest het EOB in ons rechtshulpverkeer geïmplementeerd worden, zou het de wederzijdse rechtshulp grondig in positieve zin hertekenen Het tweede deel van deze masterproef spitste zich toe op de volgende fase die het bewijs uit het buitenland doormaakt, meer bepaald de fase waarin dit bewijs wordt aangevoerd ter terechtzitting. Wanneer we in dit verband zoeken naar regelgeving op internationaal of nationaal niveau kan alvast geconcludeerd worden dat deze problematiek helemaal geen hot topic is. Onterecht, aangezien het doel van de wederzijdse rechtshulp toch het gebruik ter terechtzitting is. Er werd ingegaan op de wijze van beoordeling (1) van de (on)regelmatigheid van bewijs dat verkregen wordt uit het buitenland, (2) van de gevolgen van deze onregelmatigheid en (3) van de sanctionering In hoeverre de rechter deze drie vragen beantwoordt op grond van het eigen nationaal recht, het nationaal recht van de staat die het bewijs aanleverde of internationale (rechtshulp)verdragen is niet of onvoldoende door de wetgevers geregeld. De rechtspraak vult de leemtes op met extra toetsingsnormen Uit de bespreking van de regelgevingen in België en Nederland kan geconcludeerd worden dat men voorziet in de toetsing van het bewijs uit het buitenland aan het nationaal recht van de staat waar de strafprocedure loopt, het EVRM en de andere internationale rechtsbronnen die rechtstreekse werking hebben in het nationaal recht van diezelfde staat. België kan, op grond van rechtspraak van het Hof van Cassatie, ook toetsen of het bewijs verkregen werd conform het vreemde recht. Nederland 117

126 is veel voorzichtiger met deze laatste toetsing. De gevolgen die aan de onregelmatigheid gekoppeld worden, waaronder gebeurlijke sanctionering, worden bepaald op grond van het nationaal recht van de staat waar de strafprocedure wordt gevoerd Met betrekking tot deze hele problematiek zou enige harmonisering op internationaal niveau zeker geen overbodige luxe zijn. Rechtshulpverdragen en de nieuwe instrumenten van de EU vermelden echter niets in verband met de bewijsregeling. Dit is niet onbegrijpelijk gezien het fundamentele karakter van de strafprocedure voor een lidstaat. Harmonisering tot stand brengen met betrekking tot een dergelijke fundamentele rechtsmaterie is niet eenvoudig. Wat eerder haalbaar zou kunnen zijn is de verschaffing van meer duidelijkheid en eenvormigheid op nationaal niveau. Initiatieven hiertoe blijven helaas uit, zowel in Nederland als in België. 118

127 9. BIBLIOGRAFIE WETGEVING Internationaal - Vienna Convention on the Law of Treaties of 23 May 1969, Trb. 1972, 51, and Trb. 1985, 79 - UN Model Treaty on Mutual Assistance in Criminal Matters, 14 December 1990, New York, in VAN DEN WYNGAERT C. en STESSENS G. (eds.), International Criminal Law : a collection of international and European instruments, Den Haag, Kluwer, 1996, XI, 630 p. - Optional Protocol to the UN Model Treaty on Mutual Assistance in Criminal Matters, 14 December 1990, New York, in C. VAN DEN WYNGAERT en G. STESSENS (eds.), International Criminal Law, a collection of international and European instruments, Den Haag, Kluwer, 1996, XI, 630 p. - VN Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, B.S. 13 oktober 2004, Europees Verdrag van 13 december 1957 betreffende uitlevering, B.S. 28 maart 1995 en 22 november Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, B.S. 23 oktober 1975, err., B.S. 7 november 1975 (ERV) - Europees Verdrag van 15 mei 1972 betreffende de overdracht van strafvervolging, Trb., 1973, nr Aanvullend Protocol van 17 maart 1978 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Trb. 1979, nr. 121 goedgekeurd bij wet van 29 januari 2002, B.S. 1 juni Overeenkomst van 19 oktober 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, Trb. 1990, 145 (Schengen uitvoeringsovereenkomst of SUO) - Overeenkomst van 6 november 1990 tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de overdracht van strafvervolging - Overeenkomst van 27 september 1996 opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie, B.S.22 september Verdrag van Amsterdam van 10 november 1997 houdende de wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, Pb.C

128 - Besluit van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Trb. 2000, 86 ; Pb.C. 197, (EU-Rechtshulpovereenkomst) - Protocol van 16 oktober 2001 bij de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, Pb. 21 november, nr. C- 326 (Protocol 16 oktober 2001) - Tweede aanvullend Protocol van 8 november 2001 bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken gedaan te Straatsburg, B.S. 19 juni 2009 (ed. 2) - Verdrag van Lissabon van 13 december 2007 tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb.C Gemeenschappelijk Optreden 96/277/JBZ van 22 april 1996 inzake een kader voor de uitwisseling van verbindingsmagistraten ter verbetering van de justitiële samenwerking tussen de Lid-Staten van de EU, Pb.L. 105/1, Gemeenschappelijk Optreden van 14 oktober 1996 aangenomen door de Raad op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, houdende een gemeenschappelijk beleidskader voor de initiatieven van de Lid-Staten betreffende de verbindingsofficieren, 96/602/JBZ, Pb.L. 268, , Gemeenschappelijk optreden 98/427/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken, Pb.L. 191, , Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ van 29 juni 1998 door de Raad aangenomen op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, tot oprichting van een Europees justitieel netwerk, Pb.L. 191, , Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (Besluit oprichting Eurojust) - Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, Pb.L. 190, Besluit 2002/630/JBZ van de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van een kaderprogramma betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, Pb.L. 203, Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken, Pb.L. 196/45,

129 - Kaderbesluit van de Raad 2008/978/JBZ van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures, Pb.L. 350, , 72 - Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken - Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, Interinstitutioneel dossier: 2010/0817 (COD), COPEN 115 CODEC 363 EUROJUST 47 EJN 12 Brussel, 29 april Europese raad van Tampere, 15 en 16 oktober 1999, conclusies van het voorzitterschap, SN 200/1/99 REV 1 - Raad van de Europese Unie, voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit : een strategie van de Europese Unie voor het begin van het nieuwe millennium, Pb.C. 124/1, Interministeriële omzendbrief van 10 december 1998 over de gevolgen van de Schengenovereenkomst in het domein van de grenscontrole en de politiële en gerechtelijke samenwerking (Verder : Interministeriële omzendbrief van 10 december 1998) - Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 10 mei 2005, Het Haags programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar. Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, Pb.C. 236, Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, Pb.C.198, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 28 juni Verslag over de uitvoering van het Haags programma 2005, Pb.C. 184, Het Programma van Stockholm Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger, Pb.C.115, Mededeling van de Commissie Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, COM(2010), Toelichtend rapport bij de overeenkomst van 20 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Pb.C. 379, , Mededeling van de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie ingevolge artikel 30, lid 2, van de door de Raad, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Pb.C. 197,

130 - Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 23 oktober 2007 over de rol van Eurojust en van het Europees justitieel netwerk bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme in de Europese Unie - De door Nederland en België afgelegde verklaringen, opgenomen in Europees Justitieel Netwerk, Goede praktijken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Verklaringen van de lidstaten van de EU, DG H III, SN 1371/000 - Verdrag van 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie ( Verdrag van Prüm ) - Het Beneluxverdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, B.S. 24 oktober 1967, Aanvullend protocol van 11 mei 1974, B.S. 25 februari 1982 en gewijzigd bij Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden, B.S. 28 januari 1995 (BUV-verdrag) - Het Beneluxverdrag van 11 mei 1974 tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake het overnemen van strafvervolgingen België - Wet van 1 oktober 1833 op de uitleveringen, B.S. 4 oktober Wet van 15 maart 1874 op de uitleveringen, B.S. 17 maart 1874 ; gewijzigd door Wet 28 juni 1899, B.S. 4 juli 1899 en Wet 31 juli 1985, B.S. 7 september 1985 en door Wet 14 januari 1999, B.S., 26 februari Wet van 20 mei 1997 betreffende internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen, B.S. 3 juli Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst van 7 december 1998, B.S. 5 januari 1999 (WGP) - Wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, het federaal parket en de raad van Procureurs des Konings, B.S. 10 februari Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket, B.S. 20 juli Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden, B.S. 12 mei Wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, B.S. 22 december

131 - Wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering, B.S. 24 december 2004 (wet IRH) - Wet van 16 juni 2005 houdende implementatie van het kaderbesluit nr. 2003/577/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken - Wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie B.S. 7 september 2006 (Verder : Wederzijdse Erkenningswet) - K.B. van 6 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het college van procureurs-generaal, B.S. 14 mei K.B. van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S. 12 oktober 2002, Ministeriële richtlijn van 16 maart 1999 tot regeling van de samenwerking, de coördinatie en de taakverdeling tussen de lokale politie en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie,; vervangen door Richtlijn tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie van 2 februari 2002, B.S. 1 maart 2002, Ministeriële omzendbrief van 24 april 1995 met betrekking tot de uitlevering en de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Uitvoeringsovereenkomst van het Akkoord Schengen van 19 juni 1990, B.S. 2 juni Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureursgeneraal met betrekking tot de goede praktijken inzake internationale rechtshulp in strafzaken tussen van 22 november 1999 (COL 15/99) - Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureursgeneraal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit van 28 februari Gemeenschappelijke omzendbrief van 16 mei 2002 van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal met betrekking tot de website van het Europees Justitieel Netwerk (COL 12/2004) - Gemeenschappelijke omzendbrief van 16 mei 2002 van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal betreffende het federaal parket, B.S. 25 mei 2002 (COL 5/2002) - Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureursgeneraal betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken van 10 februari

132 - Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van Procureursgeneraal betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken van 10 februari 2005, II b. (COL 5/2005) - Gemeenschappelijke omzendbrief van de Minister van Justitie en het College van procureursgeneraal betreffende de internationale politiesamenwerking met een gerechtelijke finaliteit (COL 2/2000) Nederland - Wet op de Rechterlijke Organisatie, Stb. 1827, 20 ; geconsolideerd. (Verder : Wet Rechterlijke Organisatie) - Wet van 9 maart 1967 houdende nieuwe regelingen betreffende uitlevering en andere vormen van internationale rechtshulp in strafzaken, Stb. 139 ; laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 29 juni Wet van 9 december 1993 tot vaststelling van een nieuwe politiewet, Stb. 1993, 725 (Verder: Politiewet); gewijzigd bij Wet van 19 april 1999, Stb. 1999, Besluit van 28 maart 1994 houdende regels met betrekking tot het beheer van de regionale politiekorpsen en maatregelen jegens ingeslotenen, Stb. 1994, Wet van 14 september 1995 tot invoeging van artikel 359a, Stb Wet van 11 mei 1999, houdende regels in verband met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de instelling van het landelijk parket, Stb. 1999, Regeling van 15 januari 2004 nationale en bovenregionale recherche, nr. EA2003/86484, DGOOV/Pol/BJZ, Stcrt. 29 januari 2004, nr. 19, 11, op 23 september 2005 aangevuld met de Interregionale Milieuteams en de Internationale Rechtshulpcentra, Stcrt. 30 september 2005, nr. 190, 13 - Kamerstukken /94, , nr. 3 (MvT), Circulaire van de Minister van Justitie aan het college van procureurs-generaal inzake de overdracht en overname van strafvervolging, Nederlandse Staatscourant, 27 juli 2001, nr. 143 RECHTSPRAAK - EHRM 12 mei 2000, Khan versus the United Kingdom, NJ 2002, nr. 180, met noot, EHRM 5 november 2002, Allan versus United Kingdom, T.Strafr. 2003, EHRM 1 juni 2010, Gäfgen versus Duitsland, nr. 2297/05 - Cass. 12 maart 1923, Pas. 1923, I, Cass. 24 mei 1983, R.W , 1701; - Cass. 19 februari 1985, Arr.Cass , nr. 370; - Cass. 10 april 1990, Arr.Cass , nr. 479; 124

133 - Cass. 27 januari 1993, Arr.Cass. 1993, nr. 52; - Cass. 12 oktober 1993, N , R.D.P. 1994, 792; - Cass. 30 mei 1995, J.T. 1996, 528; - Cass. 23 december 1998, Pas. 1998, I, 534; - Cass. 23 mei 2000, Arr.Cass. 2000, nr. 315; - Cass. 29 mei 2001, P010189N, - Cass. 26 februari 2002, P011473N, - Cass. 13 maart 2002, P011765F, AR P F, nr.178, ; - Cass. (2e k.), 14 oktober 2003, AR P N, Arr. Cass. 2003, afl. 10, 1862 en T. Strafr. 2004, , noot Ph. Traest Onrechtmatig verkregen bewijs : het Hof van Cassatie zet de bakens uit, 133 (Antigoon-arrest) - Cass. 23 maart 2004, R.A.B.G. 2004, , met noot F. SCHUERMANS, Cassatie verfijnt en relativeert de bewijsuitsluitingsregels in strafzaken. - Cass. 16 november 2004, AR P N, R.A.B.G. 2005, , met conclusie advocaatgeneraal P. DUINSLAEGER - Cass. 6 april 2005, AR P F, nr. 206 met conclusie van advocaat-generaal LOOP - Cass. 11 januari 2006, N.C. 2008, Cass. 2 april 2008, AR P F, - Cass. 20 maart 2012, onuitg. ; - Antwerpen 23 juni 2011, onuitg - Corr. Hasselt 16 maart 201, onuitg., FD HA 60-F Hoge Raad 22 september 1998, NJ 1999, Hoge Raad 1 juni 1999, NJ 1999, Hoge Raad 1 juni 1999, NJB 1999, 1167, nr Hoge Raad 18 mei 1999, NJ 2000, 107, met noot Schalken (de 4M-zaak ) - Rechtbank Alkmaar 18 februari 2004, AO5509, Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004, 376 met noot RECHTSLEER - ABBIJNK, H. en BAKKER, S., Enige aspecten van de kleine rechtshulp, in Delikt en Delinkwent 1981, afl. 7-8, BAAIJENS- VAN GELOVEN, Y.G.M., Overdracht en overname van strafvervolging, Arnhem, Gouda -Quint, 1996, 473p. - BERNEMAN, S., Van relativering naar rationalisering van de bewijsuitsluitingsregel, T. Strafr. 2005,

134 - BREUR, C.M., KOMMER, M.M., NIJBOER, J.F. en REIJNTJES, J.M., New Trends in Criminal Investigation and Evidence, Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2000, VIII+777p. - CORSTENS, G. J. M., Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer, Kluwer, 2008, XXVII+964p. - DELVA, W., Invloed van het Europees recht op het Belgisch recht, XXVIIIste postuniversitaire cyclus, Kluwer, Mechelen, 2003, XVII+851p. - DE MOOR, A., The Role of Europol in Joint Investigation Teams. A Foretaste of an Executive European Police Office in Readings on Criminal Justice, Criminal Law & Policing, COOLS, M., DE KIMPE, S., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDEWALLE, G., VANDER BEKEN, T. en VERMEULEN, G. (eds), Antwerpen, Maklu, 2009, 381p. - DE RUYVER, B., PONSAERS, P., VERMEULEN, G. en VANDERBEKEN, T. (eds.), Strafrechtshandhaving in België en Nederland : uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van het eredoctoraat aan Prof. Dr. Cyrille Fijnaut door de Universiteit Gent, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2010, 170p. - DE SWART, A.J.M., Toekomstige samenwerking in Strafzaken, NJB 2009, afl. 32, EMBREGTS, M.C.D., Uitsluitsel over bewijsuitsluiting, Deventer, Kluwer, 2003, XX+378p. - FIJNAUT, C.J.C.F., De regeling van de politiële samenwerking : implicaties voor de politie in Nederland, Delikt en Delinkwent, 1991, p FIJNAUT, C.J.C.F., Europol en Eurojust, politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, Justitiële verkenningen, jaargang 27, nr. 2, 2001, FIJNAUT, C.J.C.F., STUYCK, J en WYTINCK, P., Schengen : Proeftuin voor de Europese Gemeenschap?, Antwerpen, Kluwer, 1992, XII+212p. - FLORE, D., Une décision d enquête Européenne en matière pénale in X, FORTUIN, P., VALKENBURG, W.E.C.A. en DE VRIES-LEEMANS, M.J.H.J., Onrechtmatige verkregen bewijs in het Nederlands strafrecht en fiscaal recht, T.Strafr. 2005, FRANSSEN, V. en VERBRUGGEN, F., Europees bevriezingsbevel omgezet in Belgische wet, Juristenkrant, 27 september 2006, nr. 134, 17 - GOOSSENS, F., België stemt in met het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, TVW 2009, afl. 3, GOOSSENS, F., De regels inzake de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken vastgelegd, TVW 2005, afl. 3, HULSMAN, H.L.C., Transmission des poursuites pénales à l État de séjour et exécution des décisions pénales étrangères in : le droit pénal international. Recueil d études en hommage à J.M. Van Bemmelen, Leiden, E.J. Brill.,

135 - JOUTSEN, M., International cooperation against transnational organized crime : extradition and mutual legal assistance in criminal matters, 119 th International training course visiting experts papers, Resource material series, No. 59, ; - KLIP, A.H., Extraterritoriale strafvordering Delikt en Delinkwent 1995, afl. 10, KLIP, A.H., DE SWART, A.H.J., VAN DER WILT, H.G., Internationale en Interregionale Samenwerking in Strafzaken, Deventer, Kluwer (losbl.), 2003 ; supplement bij GROENHUIJSEN, M.S., Het wetboek van strafvordering, Deventer, Gouda Quint - KOERS, J., Het EU-rechtshulpverdrag, wederzijdse bijstand in strafzaken, Justitiële Verkenningen, jaargang 27, nr. 2, 2000, KOERS, J., Nederland als verzoekende staat bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Achtergronden, grenzen en mogelijkheden, Nijmegen,Wolf Legal Publishers, 2001, 704p. - MINKENHOF, MR. A.,, De Nederlandse Strafvordering elfde druk, bewerkt door Prof MR. J.M. REIJNTJES, Deventer Kluwer, 2002, XVII+615p. - MOS, M., Is het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel doeldtreffend?, NTER 2005, afl. 3, NAEYÉ, J., Artikelsgewijs commentaar Politiewet 1993, tekst en commentaar , Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2009, XI+555p. - ORIE, A.A.M. en SJÖCRONA, J.M., Internationaal strafrecht vanuit Nederlands perspecitef, Deventer, Kluwer, 2002, XXII+468 p. - ORIE, A.A.M., VAN DER MEIJS, J.G. en SMIT, A.M.G., Internationaal strafrecht, Zwolle, Tjeenk Willink, 1991, XII+190 p. - PLESSERS, J., Het veranderingsproces in justitie naar aanleiding van de Octopushervorming: De hervorming bij de politie en justitie: in gespreide dagorde, Jubileumeditie ter gelegenheid van 10 jaar Orde van de dag 2008, RIJKEN, C. en VERMEULEN, G., Joint Investigation Teams in the European Union. From theory to Practice, Den Haag, Asser Press, 2006, XX+229p. - STERKENS, M., De gewijzigde cassatierechtspraak met betrekking tot de onrechtmatige bewijsverkrijging en de weerslag ervan op het vooronderzoek, T.Strafr. 2005, THOMAS, F., Internationale rechtshulp in strafzaken in A.P.R, 1998,., 290p. - THOMAS, F., De implicaties van de Schengen-akkoorden voor de kleine rechtshulp in strafzaken in Schengen en de praktijk, D HAENENS J. en DE RUYVER B. (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1992, p THOMAS, F., De Europese rechtshulpverdragen in strafzaken : Ontstaan en evolutie van een Europees strafrechtsbeleid van uitlevering tot overdracht van strafvervolgingen, Proefschrift, Gent, s.n., 1980, XXVIII, 536p. 127

136 - TRAEST, Ph., Het bewijs in strafzaken na Antigoon in Recente ontwikkelingen in het strafrecht, Brussel, Larcier, 2008, XIII+378p. - TRAEST, Ph., Het gebruik van in het buitenland verkregen bewijsmateriaal in Poursuites pénales et extraterritorialité, Les dossiers de la revue de droit pénal et de criminologie, Brussel, die Keure, 2002, XV+248p. - TRAEST, Ph., Het Bewijs in Strafzaken, Gent, Mys & Breesch, 1992, XXIII+476p. - TRAEST, Ph., Hard bewijs : Wanneer is de rechter overtuigd? In X, TROUSSE, P.E. en VANHALEWIJN, J., Uitlevering en internationale rechtshulp in strafzaken in APR, Brussel, Larcier, 1970, 195p. - VAN DAELE, D., België en de internationale samenwerking in strafzaken: een status questionis, Themis , nr. 42, VAN DAELE, D., België en internationale samenwerking in strafzaken in Straf(proces)recht, Brugge, die Keure, 2007, 109p. - VAN DAELE, D., Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid. Een rechtsvergelijkend onderzoek in België, Nederland en Duitsland, Antwerpen, Intersentia, 2002, XXIX+591p. - VAN DAELE, D., KOOIJMANS, T., VAN DER VORM, B., VERBIST,K. en FIJNAUT, C., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn, Deel III, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, XXVI+494p. - VAN DAELE, D. en VANGEEBERGEN, B., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 2. De inrichting van opsporing en vervolging in België, Duitsland en Nederland en de internationale politiële en justitiële samenwerking in de Euregio Maas-Rijn, Antwerpen, Intersentia, 2007, 983p. - VAN DAELE, D. en VANGEEBERGEN, B., Inlichtingendiensten en strafprocedure in Nederland, Duitsland en Frankrijk, Antwerpen, Intersentia, 2006, XXII+166p. - VAN DAELE, D., SPAPENS, T. en FIJNAUT, C., De strafrechtelijke rechtshulpverlening van België, Duitsland en Frankrijk aan Nederland, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, XXI+316p. - VAN DEN HONERT, M.J.J., De toekomst van de justitiële samenwerking in Europa, Trema 1998, VAN DEN WYNGAERT, C., Aspecten van het uitleveringsrecht in Actuele problemen van strafrecht, XIVde postuniversitaire cyclus Willy Delva, A. DE NAUW, J. D HAENENS en M. STORME (eds.), I.R.C.S. nr. 15, Antwerpen -Arnhem, Kluwer -Gouda Quint, 1988, 530p. - VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, 7 de herziene uitgave, Antwerpen, Maklu, 2009, XXX VAN GAEVER, J., Nieuwe regels voor de bewijsverkrijging in strafzaken binnen de Europese Unie, T.Strafr. 2007, afl. 5,

137 - VAN KOPPEN, P.J., Overtuigend bewijs : indammen van rechterlijke dwalingen, Amsterdam, Nieuw Amsterdam, 2011, 320p. - VERBRUGGEN, F. en VERSTRAETEN, R., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors: deel I, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, VERMEULEN, G., Wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de Europese Unie : naar een volwaardige eigen rechtshulpruimte voor de Lid-Staten? : kritische analyse en evaluatie van vijf jaar onderhandelingen in het kader van de derde pijler (1 november oktober 1998), Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1999, XXX+632p. - VERMEULEN, G., Justitiële en politiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie : bilan en toekomstopties in Strafrechtshandhaving België-Nederland. Uitgaven ter gelegenheid van het eredoctoraat toegekend door de Universiteit Gent aan Prof. Dr. Cyrille Fijnaut, De Ruyver, B., Vermeulen, G., Vander Beken, T. en Ponsaers, P. (eds.), Antwerpen Apeldoorn, Maklu, 2010, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2010, 170p. - VERMEULEN, G. en VAN DAMME, Y., Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken, IRCP-reeks nr. 39, Antwerpen Apeldoorn Portland, Maklu, 2010,192 p. - VERMEULEN, G., VANDER BEKEN, T., ZANDERS, P. en DE RUYVER, B., Internationale samenwerking in strafzaken en rechtsbescherming, Brussel, Politeia, 1995, 38p. - VERMEULEN, G., VANDER BEKEN, T., DE BUSSER, E., VAN DEN WYNGAERT, C., STESSENS, G., MASSET, A. en MEUNIER, C., Een nieuwe Belgische wetgeving inzake internationale hulp in strafzaken, Antwerpen, Maklu, 2002, 421p. - VERSTRAETEN, R., VAN DAELE, D.(eds.), België en de internationale samenwerking in strafzaken: een status quaestionis, Themis, nr. 42, Die Keure, Brugge, 2007, 109p. - VERSTRAETEN, R., VAN DAELE, D., en DEWANDELEER, D., Het federaal parket, Panopticon 1999 (1), WEYEMBERGH, A. en DE BIOLLEY, S., Comment évaluer le droit pénal européen? in Etudes européennes, Brussel, Editions de l'université de Bruxelles, 2006, 242p. - X., Nieuwe rol rechter-commissaris in Nederland, NJB 2009, afl. 38, SITES

138 10. BIJLAGEN 130

139 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 1 HOOFDING Bevoegde Belgische aangezochte justitiële autoriteit adres algemeen tel nr algemeen fax nr (algemeen adres) GEADRESSEERDE Bevoegde buitenlandse verzoekende justitiële autoriteit Magistraat belast met het dossier: Dhr. / Mevr., Tel. : Fax. : ( ) ZEER DRINGEND Datum : CC : opsomming eventuele andere bestemmelingen U. Ref. : referentienummer van de bevoegde buitenlandse justitiële autoriteit O. Ref. : referentienummer van de bevoegde Belgische justitiële autoriteit Betreft : rogatoire opdracht dd. inzake (naam, geboortedatum) ontvangstmelding Geachte, Met verwijzing naar uw schrijven dd. houdende de rogatoire opdracht dd. inzake, uitgaande van de heer / mevrouw magistraat te, bevestig ik de goede ontvangst van deze rogatoire opdracht. De heer / mevrouw, magistraat werd belast met de uitvoering van de rogatoire opdracht. Indien nodig kan U tevens de heer / mevrouw ( ) contacteren (coördinaten). Ik zal niet nalaten U onverwijld de resultaten van de uitvoering mee te delen. Hoogachtend ( ) Bijlage 1

140 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 2 HOOFDING bevoegde Belgische justitiële autoriteit = ontvanger van de rogatoire opdracht adres algemeen tel nr algemeen fax nr (algemeen e- mailadres) GEADRESSEERDE Bevoegde buitenlandse justitiële autoriteit = afzender van de rogatoire opdracht Magistraat belast met het dossier: Dhr. / Mevr., Tel. : Fax. : ( ) (ZEER DRINGEND) Datum : CC : opsomming eventuele andere bestemmelingen U. Ref. : referentienummer van de bevoegde buitenlandse justitiële autoriteit O. Ref. : referentienummer van de bevoegde Belgische justitiële autoriteit Betreft : rogatoire opdracht dd. inzake (naam, geboortedatum) uitvoering van de rogatoire opdracht niet uitvoering / gedeeltijke uitvoering Geachte, Met verwijzing naar uw schrijven dd. houdende de rogatoire opdracht dd. inzake, uitgaande van de heer / mevrouw magistraat te,en met verwijzing naar mijn schrijven houdende de ontvangstmelding van genoemde rogatoire opdracht, deel ik U mee dat genoemde rogatoire opdracht niet slechts gedeeltelijk, met name voor wat (...) betreft niet voor de de door U vooropgestelde datum kon worden uitgevoerd De niet / gedeeltelijke uitvoering is te wijten aan: Bijlage 2

141 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 2 De uitvoering van verder worden gezet / aangevat op / vanaf (datum) Teneinde de uitvoering te vergemakkelijken is het evenwel wenselijk dat U de volgende bijkomende informatie aan ons overmaakt: Ik zal niet nalaten U over het verdere verloop van dit dossier op de hoogte te houden. Hoogachtend ( ) Bijlage 2

142 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 3 HOOFDING bevoegde Belgische verzoekende justitiële autoriteit adres algemeen tel nr algemeen fax nr (algemeen adres) GEADRESSEERDE bevoegde buitenlandse aangezochte justitiële autoriteit Magistraat belast met het dossier: Dhr. / Mvr. Tel. : Fax. : ( ) (ZEER DRINGEND) W IJZE VAN TOEZENDING Datum : CC : opsomming eventuele andere bestemmelingen U. Ref. : referentienummer van de bevoegde buitenlandse justitiële autoriteit O. Ref. : referentienummer van de bevoegde Belgische justitiële autoriteit (dossiernummer) Betreft : rogatoire opdracht inzake (naam, geboortedatum) GRONDSLAG Wij, (naam) magistraat bij te (instantie) verzoeken de bevoegde magistraat te (plaats) of elke andere bevoegde magistraat te (aangezochte staat) de hierna vermelde rechtshulp in strafzaken te willen verlenen onder toepassing van het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 (en) de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990 het Beneluxrechtshulp- en uitleveringsverdrag van 27 juni 1962 het UNO Sluikhandelverdrag van Wenen, 1988 (toepasselijk bilateraal verdrag) Bijlage 3

143 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 3 IDENTIFICATIE VERDACHTE(N) De heer / mevr. (naam) aliassen Geboren te de Woonplaats (burgerlijke staat) (eventuele andere gegevens die toelaten de persoon te identificeren zoals een persoonsbeschrijving, beschrijving van bepaalde gewoonten, als bijlage kunnen foto s en of vingerafdrukken worden toegevoegd). DE FEITEN, KWALIFICATIE EN STRAFMAAT Beknopte uiteenzetting van de voor de uitvoering van het verzoek relevante feiten kwalificatie van de feiten de heer / mevrouw wordt verdacht van: - kwalificatie feiten (artikel Sw.) strafmaat Misdrijf (misdrijven) die gestraft worden met ( ) OPSOMMING EN VERANTWOORDING VAN DE GEVRAAGDE ONDERZOEKSMAATREGELEN Met verzoek aan de bevoegde magistraat van om, overeenkomstig de toepasselijke verdragsbepalingen over te gaan tot de uitvoering van: (opsomming gevraagde onderzoeksverrichtingen en doel van de verrichting, genummerd) bv. huiszoeking (locatie) teneinde (voorwerpen, documenten) te vinden in verband met (cf. feitenrelaas). Van de uitgevoerde onderzoeksdaden proces-verbaal te laten opstellen en ons over te maken en de eventuele overtuigingsstukken ons te laten bezorgen. Bijlage 3

144 GOEDE PRAKTIJKEN BIJLAGE ERJ 3 UITVOERINGSMODALITEITEN OPMERKINGEN OF WENKEN TEN BEHOEVE VAN DE AANGEZOCHTE JUSTITIËLE (EN POLITIËLE) AUTORITEITEN Voor de uitvoering van deze rogatoire opdracht zullen de heren (.) van de gerechtelijke politie / rijkswacht aanwezig zijn. De uitvoeringsmodaliteiten van deze rogatoire opdracht kunnen besproken worden met: TEL FAX GSM Een afschrift van deze rogatoire opdracht werd, gezien de hoogdringendheid, op (datum) rechtstreeks overgemaakt via Interpol. BIJLAGEN eenvormig afschrift van de relevante strafwetgeving (kwalificaties van de feiten) anderebijlagen Met de meeste hoogachting ( ) STEMPEL Bijlage 3

145 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 196/51 BIJLAGE CERTIFICAAT BEDOELD IN ARTIKEL 9 Bijlage 4

146 L 196/52 NL Publicatieblad van de Europese Unie Bijlage 4

147 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 196/53 Bijlage 4

148 L 196/54 NL Publicatieblad van de Europese Unie Bijlage 4

149 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 196/55 Bijlage 4

Benelux... 121 Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom

Benelux... 121 Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom INHOUD Nationaal... 13 Artikelen 3-4 Strafwetboek (Wet 8 juni 1867)... 14 Wet 1 oktober 1833 op de uitleveringen... 15 Uitleveringswet 15 maart 1874... 17 Artikelen 6 14 Voorafgaande Titel Wetboek van

Nadere informatie

Inhoudstafel. Europese Unie Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de Werking van de Europese Unie 153

Inhoudstafel. Europese Unie Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de Werking van de Europese Unie 153 Inhoudstafel Nationaal... 13 Artikelen 3-4 Strafwetboek (Wet 8 juni 1867) 15 Wet 1 oktober 1833 op de uitleveringen 16 Uitleveringswet 15 maart 1874 17 Artikelen 6 14 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering

Nadere informatie

Nationaal... 13 Benelux... 89 Prüm... 115 Europese Unie... 133

Nationaal... 13 Benelux... 89 Prüm... 115 Europese Unie... 133 Inhoudstafel Nationaal... 13 Artikelen 3-4 Strafwetboek (Wet 8 juni 1867)... 15 Wet 1 oktober 1833 op de uitleveringen... 16 Uitleveringswet 15 maart 1874... 17 Artikelen 6 14 Voorafgaande Titel Wetboek

Nadere informatie

Alle teksten zijn bijgewerkt tot 1 januari Gert Vermeulen

Alle teksten zijn bijgewerkt tot 1 januari Gert Vermeulen Toelichting Deze uitgave bundelt de voornaamste, voor België relevante beleidsdocumenten en nationale en multilaterale regelgeving inzake internationaal en Europees strafrecht. Bijzondere aandacht is gegeven

Nadere informatie

Prüm Verdrag 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom

Prüm Verdrag 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Inhoudstafel Nationaal Strafwetboek (extracten)... 15 Artikelen 6-14 V.T. Wetboek van Strafvordering (extract)... 17 Wetboek van Strafvordering (extracten)... 23 Artikelen 11 en 873 Gerechtelijk Wetboek

Nadere informatie

INHOUD. Voorwoord bij de eerste editie... v. Hoofdstuk 1. Inleiding tot het internationaal en Europees strafrecht... 1

INHOUD. Voorwoord bij de eerste editie... v. Hoofdstuk 1. Inleiding tot het internationaal en Europees strafrecht... 1 INHOUD Voorwoord bij de eerste editie............................................ v Hoofdstuk 1. Inleiding tot het internationaal en Europees strafrecht................... 1 1. Begripsomschrijving................................................

Nadere informatie

Nederlandse instrumenten van internationale rechtshulp in strafzaken

Nederlandse instrumenten van internationale rechtshulp in strafzaken Nederlandse instrumenten van internationale rechtshulp in strafzaken in verdragen, resoluties, aanbevelingen, wetten, richtlijnen en circulaires 2e bijgewerkte en herziene druk verzameld en ingeleid door

Nadere informatie

9337/16 rts/pau/as 1 DG D 2A

9337/16 rts/pau/as 1 DG D 2A Raad van de Europese Unie Brussel, 27 mei 2016 (OR. en) 9337/16 NOTA I/A-PUNT van: aan: de Groep e-recht (e-justitie) EJUSTICE 86 JUSTCIV 130 DROIPEN 97 JAIEX 51 het Comité van permanente vertegenwoordigers

Nadere informatie

Deze herziene versie van het verslag is opgesteld na bespreking in de Groep materieel strafrecht van 23 juni 2004.

Deze herziene versie van het verslag is opgesteld na bespreking in de Groep materieel strafrecht van 23 juni 2004. Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 juli 2004 (23.07) (OR. en) 0369//04 REV PUBLIC LIMITE DROIPEN 24 NOTA van: het voormalige Ierse voorzitterschap aan: het Comité van artikel 36 nr. vorig

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 december 2009 (21.12) (OR. en) 17691/09 COPEN 249 JAI 935

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 december 2009 (21.12) (OR. en) 17691/09 COPEN 249 JAI 935 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 18 december 2009 (21.12) (OR. en) 17691/09 COPEN 249 JAI 935 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese

Nadere informatie

9116/19 JVB/jvc/srl JAI.2

9116/19 JVB/jvc/srl JAI.2 Raad van de Europese Unie Brussel, 21 mei 2019 (OR. en) 9116/19 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: JAI 490 COPEN 200 CYBER 153 DROIPEN 79 JAIEX 75 ENFOPOL 229 DAPIX 177 EJUSTICE 63 MI

Nadere informatie

10213/00 AL/hb DG H III NL

10213/00 AL/hb DG H III NL RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 juli 2000 (OR. fr) 10213/00 LIMITE COPEN 50 COMIX 543 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Initiatief van de Franse Republiek met het oog op de aanneming

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 26 (1990) Nr. 15 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 291 A. TITEL Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie,

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.10.2017 COM(2017) 606 final 2017/0265 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa

Nadere informatie

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 oktober 2004 (07.10) 12561/04 LIMITE EUROJUST 78

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 oktober 2004 (07.10) 12561/04 LIMITE EUROJUST 78 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 oktober 2004 (07.10) PUBLIC 12561/04 LIMITE EUROJUST 78 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap de delegaties Ontwerp-conclusies van de Raad over een

Nadere informatie

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN Justitiële samenwerking in strafzaken is gebaseerd op het beginsel van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen, en omvat maatregelen om

Nadere informatie

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 7.3.2001 NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 75/3 Initiatief van de regeringen van de Franse Republiek, het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk België met het oog op de aanneming door de

Nadere informatie

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG L 348/130 Publicatieblad van de Europese Unie 24.12.2008 III (Besluiten op grond van het EU-Verdrag) BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG BESLUIT 2008/976/JBZ VAN DE RAAD van 16 december

Nadere informatie

1. Het Coreper heeft het ontwerp-besluit van de Raad op 1 december 2004 besproken aan de hand van document 15281/04 + COR 1.

1. Het Coreper heeft het ontwerp-besluit van de Raad op 1 december 2004 besproken aan de hand van document 15281/04 + COR 1. RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, december 004 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 004/038 (CNS) 58//04 REV LIMITE COPEN 44 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Raad nr. vorig doc.: 374/04 COPEN 8

Nadere informatie

wet aangenomen, maar ratificatie nog niet bekendgemaakt

wet aangenomen, maar ratificatie nog niet bekendgemaakt Brussel, 23 Mei 2001 Bijna zes jaar nadat de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (de BFB-overeenkomst) werd opgesteld, werkt het ontbreken van

Nadere informatie

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74 eil UE RAAD VA DE EUROPESE U IE PUBLIC Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74 OTA van: aan: nr. Comv.: Betreft: het voorzitterschap

Nadere informatie

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG L 328/42 Publicatieblad van de Europese Unie 15.12.2009 III (Besluiten op grond van het EU-Verdrag) BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG KADERBESLUIT 2009/948/JBZ VAN DE RAAD van 30 november

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 352 (R 1721) Goedkeuring van het op 16 oktober 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp

Nadere informatie

(Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie)

(Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie) bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 39 van 11/02/2000 (Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie) RAAD Initiatief van het Koninkrijk

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 april 2015 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 april 2015 (OR. en) Conseil UE Raad van de Europese Unie Brussel, 9 april 2015 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2014/0339 (COD) PUBLIC 6060/1/15 REV 1 LIMITE PROAPP 5 CATS 23 CODEC 167 NOTA van: aan: Nr. Comdoc.: Betreft:

Nadere informatie

Memorie van toelichting. 1. Inleiding

Memorie van toelichting. 1. Inleiding Uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen

Nadere informatie

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 januari 2006 (28.02) (OR. en) 5467/06 LIMITE ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 8 CRIMORG 9 CORDROGUE 4

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 januari 2006 (28.02) (OR. en) 5467/06 LIMITE ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 8 CRIMORG 9 CORDROGUE 4 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 20 januari 2006 (28.02) (OR. en) 5467/06 LIMITE PUBLIC ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 8 CRIMORG 9 CORDROGUE 4 NOTA van: van het voorzitterschap aan: het Comité van artikel

Nadere informatie

1. Punt 43: Samenwerking in het kader van een gezamenlijk team waarbij functionarissen van Europol betrokken zijn

1. Punt 43: Samenwerking in het kader van een gezamenlijk team waarbij functionarissen van Europol betrokken zijn RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 april 2000 (17.04) (OR. en) 7316/00 LIMITE EUROPOL 4 NOTA van: Europol aan: de Groep Europol nr. vorig doc.: 5845/00 EUROPOL 1 + ADD 1 + ADD 2 + ADD 3 Betreft: Artikel

Nadere informatie

Steun bij internationale samenwerking in strafzaken voor praktijkmensen. Europees justitieel netwerk en Eurojust. Wat kunnen zij betekenen?

Steun bij internationale samenwerking in strafzaken voor praktijkmensen. Europees justitieel netwerk en Eurojust. Wat kunnen zij betekenen? Gezamenlijk Task Force document Steun bij internationale samenwerking in strafzaken voor praktijkmensen Europees justitieel netwerk en Eurojust Wat kunnen zij betekenen? 6 mei 2014 1 Inleiding Dit document

Nadere informatie

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol P5_TA(2002)0269 Toekomstige ontwikkeling van Europol Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de toekomstige ontwikkeling van Europol en zijn volledige opneming in het institutioneel bestel

Nadere informatie

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN KADERBESLUIT VAN DE RAAD over de accreditatie van activiteiten van gerechtelijke laboratoria

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN KADERBESLUIT VAN DE RAAD over de accreditatie van activiteiten van gerechtelijke laboratoria RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 9 juli 2009 (OR. en) 11419/09 JAI 424 ENFOPOL 181 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: KADERBESLUIT VAN DE RAAD over de accreditatie van activiteiten van

Nadere informatie

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 16 juni 2009 (24.06) (OR. en) 10964/09 JAI 391 E FOPOL 170

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 16 juni 2009 (24.06) (OR. en) 10964/09 JAI 391 E FOPOL 170 RAAD VA DE EUROPESE U IE Brussel, 16 juni 2009 (24.06) (OR. en) 10964/09 JAI 391 E FOPOL 170 I ITIATIEF van: Betreft: de Zweedse en de Spaanse delegatie Initiatief van het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk

Nadere informatie

DEEL I DE BIJZONDERE OPSPORINGSMETHODEN... 15

DEEL I DE BIJZONDERE OPSPORINGSMETHODEN... 15 De bijzondere opsporingsmethoden.book Page 3 Thursday, June 23, 2011 10:40 AM DEEL I DE BIJZONDERE OPSPORINGSMETHODEN... 15 HOOFDSTUK 1 DE TOTSTANDKOMING VAN DE WETGEVING... 17 1. De wet van 6 januari

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4 INITIATIEF van: de Sloveense, de Franse, de Tsjechische, de Zweedse, de Slowaakse, de Britse en de Duitse delegatie d.d.:

Nadere informatie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 28.11.2014 COM(2014) 715 final 2014/0339 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van

Nadere informatie

8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B

8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B Raad van de Europese Unie Brussel, 8 mei 2015 (OR. en) 8658/15 COPEN 115 EUROJUST 93 EJN 42 NOTA van: d.d.: 14 april 2015 aan: Betreft: Mevrouw Anne Vibe Bengtsen, attaché Juridische Zaken, Permanente

Nadere informatie

GEORGANISEERDE MISDAAD EN STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE NEDERLANDSE GRENSGEBIEDEN

GEORGANISEERDE MISDAAD EN STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE NEDERLANDSE GRENSGEBIEDEN GEORGANISEERDE MISDAAD EN STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE NEDERLANDSE GRENSGEBIEDEN TOINE SPAPENS intersentia Antwerpen - Oxford INHOUD VOORWOORD LIJST VAN AFKORTINGEN xv xvii HOOFDSTUK 1 ALGEMENE

Nadere informatie

Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen PERSCOMMUNIQUÉ nr. 104/09 Luxemburg, 30 november 2009 Pers en Voorlichting Het Verdrag van Lissabon en het Hof van Justitie van de Europese Unie Het Verdrag

Nadere informatie

Wederzijdse samenwerking in strafzaken: de Overeenkomst van 29 mei 2000, het Protocol van 16 oktober 2001 en andere recente ontwikkelingen

Wederzijdse samenwerking in strafzaken: de Overeenkomst van 29 mei 2000, het Protocol van 16 oktober 2001 en andere recente ontwikkelingen Wederzijdse samenwerking in strafzaken: de Overeenkomst van 29 mei 2000, het Protocol van 16 oktober 2001 en andere recente ontwikkelingen Prof. Dr. Gert Vermeulen Universiteit Gent Europese strafrechtelijke

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2016 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2016 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2016 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2016/0127 (E) 8505/16 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: JAI 337 USA 21 DATAPROTECT 41 RELEX 330 BESLUIT

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.6.2003 COM(2003) 348 definitief 2003/0127 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese

Nadere informatie

De bevoegde autoriteiten van België en Nederland verklaren, na overleg,

De bevoegde autoriteiten van België en Nederland verklaren, na overleg, 1 APRIL 2008.- Regeling tussen de bevoegde autoriteiten van België en van Nederland inzake de aanwezigheid van belastingambtenaren van de ene Staat op het grondgebied van de andere Staat ten behoeve van

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Resolutie van de Raad betreffende de beveiliging van de bijeenkomsten

Nadere informatie

(Resoluties, aanbevelingen en adviezen) RESOLUTIES RAAD

(Resoluties, aanbevelingen en adviezen) RESOLUTIES RAAD 19.1.2017 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 18/1 I (Resoluties, aanbevelingen en adviezen) RESOLUTIES RAAD RESOLUTIE VAN DE RAAD BETREFFENDE EEN MODELOVEREENKOMST TER INSTELLING VAN EEN GEMEENSCHAPPELIJK

Nadere informatie

Strafrecht & Strafprocesrecht

Strafrecht & Strafprocesrecht 2004-2005 Strafrecht & Strafprocesrecht Gandaius - Prof. dr. Gert Vermeulen 1 Buitgericht Europees strafrecht Prof. dr. Gert Vermeulen Docent strafrecht en Directeur Institute for International Research

Nadere informatie

Omzendbrief nr. COL 15/99 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep

Omzendbrief nr. COL 15/99 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL Brussel, 22 november 1999. Omzendbrief nr. COL 15/99 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep Mijnheer/Mevrouw de Procureur-generaal, Mijnheer/Mevrouw

Nadere informatie

AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1

AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1 SLOTAKTE AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1 De gevolmachtigden van HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK TSJECHIË, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE HELLEENSE REPUBLIEK,

Nadere informatie

(2002/C 42/07) Gelet op de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst ( 1 ), inzonderheid op artikel 43, lid 1,

(2002/C 42/07) Gelet op de Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst ( 1 ), inzonderheid op artikel 43, lid 1, C 42/8 Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 15.2.2002 II (Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie) Initiatief van het Koninkrijk Belgiº en het

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 27 september 2000 (29.09) (OR. fr) 11702/00 LIMITE CATS 58 COPEN 63 JAI 97

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 27 september 2000 (29.09) (OR. fr) 11702/00 LIMITE CATS 58 COPEN 63 JAI 97 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 27 september 2000 (29.09) (OR. fr) 11702/00 LIMITE CATS 58 COPEN 63 JAI 97 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité van artikel 36 nr. vorig doc.: 10597/00 COPEN

Nadere informatie

Directoraat-generaal Belastingdienst, team Internationaal. Besluit van 14 april 2008, nr. DGB2008/2076M, Stcrt. nr. 79

Directoraat-generaal Belastingdienst, team Internationaal. Besluit van 14 april 2008, nr. DGB2008/2076M, Stcrt. nr. 79 Regeling tussen de bevoegde autoriteiten van België en van Nederland inzake de aanwezigheid van belastingambtenaren van de ene Staat op het grondgebied van de andere Staat ten behoeve van belastingonderzoek

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 september 2014 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 september 2014 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 29 september 2014 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2014/0277 (NLE) 13680/14 VOORSTEL van: ingekomen: 26 september 2014 aan: Nr. Comdoc.: Betreft: PROAPP 17 JAI 714

Nadere informatie

De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering

De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering Een vergelijking en kritische evaluatie in het licht van het beginsel van wederzijdse erkenning V.H. Hoofdstuk I Inleiding 1 Doelstelling 2 Afbakening

Nadere informatie

PUBLIC 14277/10 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 1 oktober 2010 (11.10) (OR. en) LIMITE GENVAL 12 ENFOPOL 270 NOTA

PUBLIC 14277/10 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 1 oktober 2010 (11.10) (OR. en) LIMITE GENVAL 12 ENFOPOL 270 NOTA Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 1 oktober 2010 (11.10) (OR. en) PUBLIC 14277/10 LIMITE GENVAL 12 ENFOPOL 270 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap de Groep algemene aangelegenheden,

Nadere informatie

(R 1913) Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 8 november 2001

(R 1913) Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 8 november 2001 Staten-Generaal 1/2 Vergaderjaar 2009 2010 32 406 (R 1913) Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 8 november 2001 A/ nr. 1 BRIEF

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 10 maart 2015 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 10 maart 2015 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 10 maart 2015 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2014/0258 (E) 6731/15 SOC 149 EMPL 76 MIGR 12 JAI 148 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT

Nadere informatie

AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave

AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave Europees Parlement 204-209 AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave P8_TA-PROV(208)049 Bescherming van de financiële belangen van de EU - Terugvordering van geld en activa van derde landen in fraudegevallen

Nadere informatie

Inhoudstafel. Inhoudstafel 3

Inhoudstafel. Inhoudstafel 3 Inhoudstafel Inleiding 9 Deel I Wetgeving 11 1. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 12 Titel I. Rechten en vrijheden. 12 2. De gecoördineerde Grondwet

Nadere informatie

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures RAAD VA DE EUROPESE U IE Brussel, 1 juli 2009 (03.07) (OR. en) 11457/09 DROIPE 53 COPE 120 OTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten

Nadere informatie

Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken na het Verdrag van Lissabon

Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken na het Verdrag van Lissabon Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken na het Verdrag van Lissabon Prof. Dr. Gert Vermeulen Het Verdrag van Lissabon voor de praktijkjurist Gent - 29 januari 2010 1 Structuur pre-lissabon algemeen

Nadere informatie

geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag (C5-0757/2000),

geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag (C5-0757/2000), P5_TA(2002)0430 Europees netwerk voor justitiële opleiding * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het initiatief van de Franse Republiek met het oog op de aanneming van het besluit van de

Nadere informatie

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het Europees justitieel netwerk

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het Europees justitieel netwerk RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 24 november 2008 (OR. en) 14914/08 COPEN 199 EUROJUST 87 EJN 65 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het Europees justitieel

Nadere informatie

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN Steeds meer mensen reizen naar en werken, studeren en wonen in het buitenland. Misdaad is een steeds complexer en internationaler fenomeen geworden. Het is cruciaal

Nadere informatie

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 23 november 2004 (29.11) (OR. en) 14504/1/04 REV 1 LIMITE

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 23 november 2004 (29.11) (OR. en) 14504/1/04 REV 1 LIMITE Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 23 november 2004 (29.11) (OR. en) PUBLIC 14504/1/04 REV 1 LIMITE NOTA van: het voorzitterschap aan: het Coreper/de Raad - het gemengd comité Nr. vorig doc.

Nadere informatie

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME 2012 1 2012 STAATSBLAD VAN DE REPUBLIEK SURINAME WET van 29 oktober 2012, houdende goedkeuring van de toetreding van de Republiek Suriname tot de International Convention for the Suppression of the Financing

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.12.2011 COM(2011) 911 definitief 2011/0447 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese

Nadere informatie

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 24 november 2006 (01.12) (OR. en) 15445/1/06 REV 1 COPEN 119 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Raad nr. vorig doc.: 15115/06 COPEN 114 nr. Comv.: COM(2005) 91 def.

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 22 oktober 2004 (28.10) (OR. en) 13824/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0198 (COD)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 22 oktober 2004 (28.10) (OR. en) 13824/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0198 (COD) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 22 oktober 2004 (28.10) (OR. en) 13824/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0198 (COD) SIRIS 112 CODEC 1150 COMIX 638 NOTA I-PUNT van: het secretariaat-generaal aan:

Nadere informatie

De Europese uitdaging van toenadering van procedurele rechten Een lang verhaal

De Europese uitdaging van toenadering van procedurele rechten Een lang verhaal RECHT OP BIJSTAND VAN EEN ADVOCAAT VOORSTEL VAN RICHTLIJN EU Vicky De Souter, Attaché, Directie Strafwetgeving FOD Justitie De Europese uitdaging van toenadering van procedurele rechten Een lang verhaal

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESCHIKKING VAN DE

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2000 Nr. 96

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2000 Nr. 96 20 (2000) Nr. 1 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2000 Nr. 96 A. TITEL Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Nadere informatie

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen AKTE VAN DE RAAD. van 29 mei 2000

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen AKTE VAN DE RAAD. van 29 mei 2000 C 197/1 (Besluiten aangenomen krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie) AKTE VAN DE RAAD van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de

Nadere informatie

POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid?

POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid? POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid? JOHAN MEEUSEN GERT STRAETMANS (eds.) Dit boek kwam tôt stand met

Nadere informatie

Internationale justitiële samenwerking in strafzaken. Gert Vermeulen

Internationale justitiële samenwerking in strafzaken. Gert Vermeulen Internationale justitiële samenwerking in strafzaken Gert Vermeulen Begrip en afbakening Begrip inter-statelijke samenwerking vreemd huwelijk van recht en politiek Afbakening politiële samenwerking douanesamenwerking

Nadere informatie

6182/1/17 REV 1 ADD 1 eer/gra/cg 1 DRI

6182/1/17 REV 1 ADD 1 eer/gra/cg 1 DRI Raad van de Europese Unie Brussel, 25 april 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2012/0193 (COD) 6182/1/17 REV 1 ADD 1 MOTIVERING VAN DE RAAD Betreft: DROIPEN 16 JAI 105 GAF 7 FIN 103 CADREFIN 18

Nadere informatie

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN Steeds meer mensen reizen naar en werken, studeren en wonen in het buitenland, misdadigers niet uitgezonderd. Misdaad is een complex, internationaal fenomeen geworden.

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 15.6.2015 COM(2015) 291 final 2015/0130 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het aanvullend protocol bij het

Nadere informatie

Het mini-onderzoek : Hefboom voor het verhoor van de accountant en de belastingconsulent als getuige in strafzaken

Het mini-onderzoek : Hefboom voor het verhoor van de accountant en de belastingconsulent als getuige in strafzaken Het mini-onderzoek : Hefboom voor het verhoor van de accountant en de belastingconsulent als getuige in strafzaken Jan VAN DROOGBROECK De extern accountant en extern belastingconsulent is overeenkomstig

Nadere informatie

1064 der Beilagen XXII. GP - Beschluss NR - Schlussakte Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 9 SLOTAKTE. AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1

1064 der Beilagen XXII. GP - Beschluss NR - Schlussakte Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 9 SLOTAKTE. AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1 1064 der Beilagen XXII. GP - Beschluss NR - Schlussakte Niederländisch (Normativer Teil) 1 von 9 SLOTAKTE AF/CE/CH/FRAUDE/nl 1 2 von 9 1064 der Beilagen XXII. GP - Beschluss NR - Schlussakte Niederländisch

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap het Comité van permanente vertegenwoordigers Initiatief

Nadere informatie

BIJLAGE. bij. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

BIJLAGE. bij. Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 20.12.2017 COM(2017) 830 final ANNEX 1 BIJLAGE bij Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot aanvulling van het Besluit van de Raad van 22 mei 2017 waarbij machtiging wordt

Nadere informatie

Concept-wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel

Concept-wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken

Nadere informatie

Internationale samenwerking in strafzaken (basisopleiding)

Internationale samenwerking in strafzaken (basisopleiding) Internationale samenwerking in strafzaken (basisopleiding) ref.: INT-044 Doelgroep Tweedejaars gerechtelijke stagiairs (voor wie deze opleiding verplicht is) Magistraten van de parketten van eerste aanleg

Nadere informatie

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1 STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1 TITEL I TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 Deze wet regelt een

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 28.11.2014 COM(2014) 714 final 2014/0338 (COD) Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van politiële

Nadere informatie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 3 april 2014 (OR. en) 2010/0817 (COD) LEX 1478 PE-CONS 122/2/13 REV 2

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 3 april 2014 (OR. en) 2010/0817 (COD) LEX 1478 PE-CONS 122/2/13 REV 2 EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT DE RAAD Brussel, 3 april 2014 (OR. en) 2010/0817 (COD) LEX 1478 PE-CONS 122/2/13 REV 2 COPEN 230 EUROJUST 137 EJN 75 CODEC 2838 RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Nadere informatie

GSC.TFUK. Raad van de Europese Unie Brussel, 7 januari 2019 (OR. en) XT 21106/18. Interinstitutioneel dossier: 2018/0426 (NLE) BXT 125

GSC.TFUK. Raad van de Europese Unie Brussel, 7 januari 2019 (OR. en) XT 21106/18. Interinstitutioneel dossier: 2018/0426 (NLE) BXT 125 Raad van de Europese Unie Brussel, 7 januari 2019 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2018/0426 (E) XT 21106/18 BXT 125 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESLUIT VAN DE RAAD betreffende

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 juni 2009 (08.06) (OR. en) 10523/2/09 REV 2

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 juni 2009 (08.06) (OR. en) 10523/2/09 REV 2 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 4 juni 2009 (08.06) (OR. en) 10523/2/09 REV 2 JAI 346 COMIX 469 COTER 60 ENFOPOL 159 USA 39 ASIM 57 COHOM 126 COJUR 15 POLGEN 97 RESULTAAT BESPREKINGEN van: de Raad datum:

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie. (Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

Publicatieblad van de Europese Unie. (Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN 1.5.2014 L 130/1 I (Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN RICHTLIJN 2014/41/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken HET EUROPEES PARLEMENT

Nadere informatie

Vrij verkeer van bewijs in de EU

Vrij verkeer van bewijs in de EU Vrij verkeer van bewijs in de EU Federale Gerechtelijke Politie Gent 18 juni 2013 t. f. +32 9 264 69 71 2 Bij de uitwerking van de regels over grensoverschrijdende garingvan bewijs, heeft men nooit oog

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) 13967/03 LIMITE PUBLIC JUSTCIV 208 TRANS 275 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité burgerlijk recht (algemene vraagstukken)

Nadere informatie

7079/17 gys/van/sv 1 DG D 1C

7079/17 gys/van/sv 1 DG D 1C Raad van de Europese Unie Brussel, 16 maart 2017 (OR. en) 7079/17 ENFOPOL 116 JAI 225 NOTA van: aan: het voorzitterschap de delegaties nr. vorig doc.: 7078/17 Betreft: Ontwerpuitvoeringsbesluit (EU) 2017/

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 188 Wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 en het Wetboek van Strafvordering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 475 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet internationale misdrijven, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven

Nadere informatie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT DE RAAD Brussel, 27 april 2009 (OR. en) 2008/0122 (COD) PE-CONS 3735/08 JUSTCIV 269 JURINFO 90 CODEC 1904 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: BESCHIKKING

Nadere informatie

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Besluit van, houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding

Nadere informatie

Antwoord van minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 7 juni 2016)

Antwoord van minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 7 juni 2016) AH 2770 2016Z09136 Antwoord van minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 7 juni 2016) Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van de voortgangsrapportage van de 'road map visum liberalisatie Turkije',

Nadere informatie

12494/1/07 REV 1 yen/il/lv 1 DG H 2B

12494/1/07 REV 1 yen/il/lv 1 DG H 2B RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, september 2007 (2.09) (OR. en) 2494//07 REV COPEN 23 NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité van artikel 36/het COREPER/de Raad nr. vorig doc.: 257/07 COPEN 7 Betreft:

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.12.2011 COM(2011) 915 definitief 2011/0450 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 225 Wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren,

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 13.09.2005 COM(2005) 426 definitief Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, van Verdrag nr.

Nadere informatie