Gelet op de aanvraag van het Departement Werk en Sociale Economie, Cel administratieve geldboeten ontvangen op 12/03/2012;

Transcriptie

1 1/12 Sectoraal comité van het Rijksregister Beraadslaging RR nr 38/2012 van 9 mei 2012 Betreft: : aanvraag van het Departement Werk en Sociale Economie, Cel Administratieve Geldboeten om toegang te bekomen tot de informatiegegevens van het Rijksregister en het wachtregister en om het identificatienummer van het rijksregister te gebruiken, in het kader van de oplegging van administratieve geldboetes (RN-MA ) Het Sectoraal comité van het Rijksregister, (hierna "het Comité"); Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (hierna "WRR"); Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde Sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de aanvraag van het Departement Werk en Sociale Economie, Cel administratieve geldboeten ontvangen op 12/03/2012; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies gericht aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken op 20/04/2012; Gelet op het verslag van de Voorzitter;

2 Beraadslaging RR 38 /2012-2/12 Beslist op 9 mei 2012, na beraadslaging, als volgt: I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG. 1. De aanvraag strekt ertoe om de Cel Administratieve Geldboeten van het Departement Werk en Sociale Economie, hierna de aanvrager, te machtigen om: een toegang te bekomen tot de gegevens van het wachtregister; het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken; een toegang te bekomen tot bepaalde gegevens van het Rijksregister met het oog op het opleggen van administratieve geldboeten. II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG A. TOEPASSELIJKE WETGEVING A.1. Wet van 8 augustus 1983 (WRR) 2. Overeenkomstig artikel 5, 1ste lid, 1 en artikel 8 van de WRR, verleent het Comité machtiging om toegang te hebben tot de informatie bepaald in artikel 3, eerste en tweede lid van de WRR, of om er mededeling van te krijgen en het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken: aan de Belgische openbare overheden voor de informatiegegevens die zij gemachtigd zijn te kennen uit hoofde van een wet, een decreet of een ordonnantie. 3. In uitvoering van de artikelen 13 tot en met 23 van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht kan de aanvrager, in bepaalde gevallen een administratieve geldboete opleggen aan werkgevers, opleidingscentra, bureaus voor private arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus, en gebruikers. De aanvrager werd hiertoe opgericht in het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn.

3 Beraadslaging RR 38 /2012-3/12 4. De aanvrager komt in zijn hoedanigheid van Belgische openbare overheid in aanmerking om gemachtigd te worden toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister en het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken krachtens artikel 5, 1ste lid, 1 en artikel 8 van de WRR. A.2. Wet van 8 december 1992 (WVP) 5. In het Rijksregister en in het Wachtregister zijn persoonsgegeven zoals bedoeld in artikel 4, 1, 2 van de WVP opgenomen en dergelijke gegevens mogen uitsluitend worden verwerkt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. De persoonsgegevens moeten daarnaast toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn uitgaande van doeleinden waarvoor ze worden verwerkt. B. FINALITEIT 6. In uitvoering van de artikelen 13 tot en met 23 van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht kan de aanvrager, in bepaalde gevallen een administratieve geldboete opleggen aan werkgevers, opleidingscentra, bureaus voor private arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus, en gebruikers. Concreet wordt de machtiging gevraagd met het oog op de verwerking van en het onderzoek van de vaststellingen van de Inspectie Werk en Sociale Economie (WSE) (processen-verbaal), de voorbereiding van beslissingen, de oplegging van administratieve geldboeten en de verwerking van de resultaten van de beslissingen. 7. Voornoemde processen-verbaal van de Inspectie WSE bevatten het identificatienummer van het Rijksregister, alsook gegevens uit het Rijksregister en uit het Wachtregister omtrent de betrokkenen (de Inspectie WSE is hiertoe gemachtigd 1 ).Tussen het ogenblik dat de Inspectie WSE voor bepaalde feiten een proces-verbaal opstelt en het moment dat dit PV bij de aanvrager wordt voorgelegd (opdat laatstgenoemde desgevallend een administratieve geldboete kan opleggen), verlopen vaak verschillende maanden/jaren, zodat een update van sommige gegevens in het PV intussen noodzakelijk is. Om deze update te kunnen uitvoeren diende de aanvrager onderhavige machtigingsaanvraag in. 8. Het nagestreefde doeleinde is welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd in de zin van de artikelen 4, 1, 2, WVP en 5, tweede lid WRR. 1 De Inspectie WSE heeft momenteel zelf reeds toegang tot het Rijksregister en het Wachtregister voor alle inspectietaken waarmee zij door of krachtens een wet of decreet werd belast (beraadslaging RR nr. 11/2009 van 18 februari 2009). Op p. 12 van voornoemde beraadslaging werd de mededeling van de gegevens (die oorspronkelijk in het Rijksregister of het Wachtregister werden opgevraagd) door de Inspectie WSE aan de aanvrager overigens afgedekt.

4 Beraadslaging RR 38 /2012-4/12 C. PROPORTIONALITEIT C.1. Ten overstaan van de gegevens uit het Rijksregister 9. De aanvrager verzoekt om toegang te krijgen tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot en met 11 en 14, WRR. 10. Het Comité stelt vast dat: a. de gegevens naam en voornamen, geboorteplaats en -datum, geslacht en hoofdverblijfplaats toelaten om iemand precies te identificeren wanneer de aanvrager een proces-verbaal van de Inspectie WSE onderzoekt ten einde bijvoorbeeld een administratieve boete op te leggen. In combinatie met het identificatienummer (zie punt C.2.) wordt een vergissing m.b.t. de persoon lastens wie het proces-verbaal was opgesteld, quasi uitgesloten; b. voor wat de gegevens nationaliteit, burgerlijke staat en "samenstelling van het gezin" ter illustratie kan verwezen worden naar artikel 5, 11, van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling, krachtens hetwelk een uitzendbureau slechts met betrekking tot werknemers van vreemde nationaliteit mag bemiddelen voor zover de reglementering betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers wordt nageleefd. Indien deze reglementering niet wordt nageleefd kan de aanvrager desgevallend een administratieve geldboete opleggen aan het uitzendbureau. Het koninklijk besluit van 9 juni 1999 maakt deel uit van voornoemde reglementering betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en in artikel 2 van dit besluit worden de gevallen opgesomd waarin men vrijgesteld is van de verplichting tot het verkrijgen van een arbeidskaart. In een aantal gevallen zijn de nationaliteit van de betrokkene en/of een familieband (echtgenoot, bloedverwanten in nederdalende lijn) daartoe bepalend. Ook artikel 9, 16, van dat besluit voorziet een afwijking voor de echtgenoot en de kinderen van de houder van een arbeidskaart waarvan het recht op verblijf beperkt is tot de geldigheid van de arbeidskaart. Met het oog op de sanctionering van uitzendbureaus die de bepalingen inzake arbeidskaarten niet naleven, is het dus aangewezen dat de aanvrager over een toegang tot deze gegevens beschikt; c. op basis van het hiervoor reeds vermelde artikel 2 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 een aantal beroepsbeoefenaars - zoals bij voorbeeld bedienaars van erkende erediensten, rijdend of varend personeel dat voor een in het buitenland gevestigde werkgever tewerkgesteld is, journalisten - vrijgesteld zijn van de

5 Beraadslaging RR 38 /2012-5/12 verplichting tot het verkrijgen van een arbeidskaart. Een toegang tot het gegeven "beroep" is dan ook gepast, aangezien de aanvrager moet kunnen nagaan of de betrokken werknemers daadwerkelijk één van voornoemde beroepen uitoefenen. Het Comité vestigt er evenwel de aandacht op dat het doorgaans de toegang tot dit informatiegegeven weigert omdat het niet is bijgewerkt en bijgevolg niet correct is. Tot op heden heeft het Comité geen reden om van dit standpunt af te wijken. In casu beschikt de Inspectie WSE echter op basis van het koninklijk besluit van 29 januari 1993 en beraadslaging RR nr. 11/2009 over een toegang tot het informatiegegeven beroep voor al haar inspectietaken. In het licht hiervan oordeelt het Comité dat het niet logisch zou zijn om de toegang voor dit gegeven te weigeren aan de aanvrager, aangezien laatstgenoemde de processen-verbaal van de Inspectie WSE ontvangt. Het Comité verzoekt de aanvrager om wel steeds de kwaliteit van de door het Rijksregister aangeleverde informatie te verifiëren. Het Comité adviseert de aanvrager verder om zich, voor wat dit gegeven betreft, te wenden tot andere authentieke bronnen als hij dienaangaande betrouwbare informatie wenst; d. op administratieve geldboetes voor sommige aspecten gelijkaardige principes kunnen toegepast worden als in het strafrecht. Zo impliceert het overlijden van de verdachte dat hem/haar geen administratieve geldboetes meer kunnen opgelegd worden. Een toegang tot het gegeven "plaats en datum van overlijden" moet de aanvrager aldus in staat stellen om dit soort gevallen correct te kunnen afhandelen; e. het gegeven vermelding van het register waarin de personen zijn ingeschreven nodig is voor de aanvrager, aangezien hij op die manier weet in welk register hij informatie kan bekomen over de betrokkene; f. het gegeven administratieve toestand van de personen verwijst naar de gegevens uit het wachtregister (cf. punt C.3.). 11. Samenvattend: een toegang tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot en met 11, WRR, is, voor wat het doeleinde vermeld in punt B betreft, in overeenstemming met artikel 4, 1, 3, WVP. 12. Daarnaast wenst de aanvrager ook toegang tot het gegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 14, WRR, namelijk "de verblijfstoestand voor vreemdelingen bedoeld in artikel 2".Dit

6 Beraadslaging RR 38 /2012-6/12 gegeven werd ingevoegd teneinde het netwerk van de sociale zekerheid en de gewestelijke administraties bevoegd voor werkgelegenheid toe te laten de gegevens met betrekking tot de verblijfstitels van vreemdelingen op Belgisch grondgebied te gebruiken en dit in het kader van een centrale databank (kadaster) van alle informatie rond tewerkstelling van uit het buitenland op Belgisch grondgebied en van het uniek loket, ingesteld door het Limosaproject (Kamer, doc /001 blz.109). Er werd verder opgemerkt: Ten aanzien van deze personen is het absoluut noodzakelijk dat de overheden bevoegd voor de aflevering van bijvoorbeeld de arbeidsvergunningen de mogelijkheid hebben vast te stellen of de persoon effectief over een verblijfsvergunning beschikt. Dit geldt eveneens voor de inspectiediensten (Kamer, doc /001, blz.109). 13. Met de opname van dit gegeven in het Rijksregister wenst men dus o.a. de diensten die belast zijn met het toezicht op het gebruik van de afgeleverde arbeidskaarten de mogelijkheid te bieden om toegang te krijgen tot betrouwbare informatie. 14. Het vaststellen van inbreuken op de normen betreffende de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten (artikel 6, 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980) behoort tot de taken van de Inspectie WSE. Zoals hoger reeds aangehaald is de aanvrager bevoegd om op basis van processen-verbaal van de Inspectie WSE desgevallend administratieve geldboetes op te leggen aan bijvoorbeeld uitzendkantoren die voornoemde regels niet naleven. Dit impliceert dat de aanvrager net als de Inspectie WSE over een toegang tot deze gegevens dient te beschikken. C.2. Ten overstaan van het identificatienummer van het Rijksregister 15. Gelet op de gevolgen waartoe de beslissingen van de aanvrager kunnen leiden (administratieve geldboetes) is het aangewezen dat de aanvrager de betrokkene nauwkeurig kan identificeren. Als hij de gegevens van de verkeerde personen in het Rijksregister en/of het wachtregister raadpleegt, kan dit ertoe leiden dat er hen onterecht sancties worden opgelegd. 16. Het identificatienummer van het Rijksregister is een uniek nummer dat niet aan wijzigingen onderhevig is en toelaat iemand zonder enige twijfel correct te identificeren. Vergissingen die te wijten zijn aan homonymie of foutieve schijfwijze worden aldus uitgesloten. Daarenboven laat dit nummer hem toe zowel het Rijksregister als het wachtregister punctueel te raadplegen. 17. Het gebruik van het identificatienummer is, in het licht van het opgegeven doeleinde, in overeenstemming met artikel 4, 1, 3, WVP.

7 Beraadslaging RR 38 /2012-7/12 C.3. Ten overstaan van de gegevens uit het Wachtregister 18. Met het oog op de realisatie van de doeleinden vermeld in punt B, wenst de aanvrager tevens te beschikken over een toegang tot de actuele gegevens van het wachtregister. 19. Het Comité stelt vast dat: a. Het koninklijk besluit van 6 januari 1997 waarbij aan bepaalde openbare overheden toegang wordt verleend tot de informatiegegevens die worden bewaard bij het Rijksregister van de natuurlijke personen, met betrekking tot de vreemdelingen die in het wachtregister zijn ingeschreven, de Administratie Werkgelegenheid van de Vlaamse Gemeenschap machtigt om toegang te hebben tot de actuele gegevens van het wachtregister. b. De machtiging viseerde geen specifieke dienst van de Administratie Werkgelegenheid en is evenmin gelinkt aan een welbepaald doeleinde. Dit betekent dat de diverse diensten van deze administratie, waaronder de aanvrager, gerechtigd zijn om toegang te hebben tot de gegevens van het wachtregister met het oog op hun taken en meer in het bijzonder de controle op de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. c. Het Departement Werk en Sociale Economie waar de aanvrager deel van uitmaakt moet beschouwd worden als de rechtsopvolger van de Administratie Werkgelegenheid. Als rechtsopvolger moet er voor dezelfde finaliteit geen nieuwe machtiging worden aangevraagd. De aanvrager beschikt dus op basis van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 over een toegang tot de actuele gegevens van het wachtregister. C.4. Gemeenschappelijk aan Rijksregister en Wachtregister C.4.1. De Historiek 20. De aanvrager wenst tevens te beschikken over een toegang tot een historiek tot 5 jaar terug van de gegevens van het Rijksregister en van het wachtregister. 21. Het Comité stelt vast dat artikel 18 van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, bepaalt dat de strafvordering met betrekking

8 Beraadslaging RR 38 /2012-8/12 tot de in deze wet omschreven misdrijven verjaart door verloop van vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan. 22. Dit betekent dat de Inspectie WSE naar aanleiding van een controle bij een werkgever tot 5 jaar terug alle tewerkstellingen van buitenlandse werknemers op hun regelmatigheid kan toetsen. Als de inspectie zich daarbij uitsluitend zou steunen op de actuele gegevens van het wachtregister, zou dit kunnen leiden tot foute gevolgtrekkingen omdat de situatie van de buitenlandse werknemer tijdens die periode mogelijks gewijzigd is. 23. Aangezien de Inspectie in haar PV s inbreuken kan vaststellen die betrekking hebben op feiten die zich tot vijf jaar eerder afspeelden (cf. p. 10 beraadslaging RR 11/2009), dient de Cel Administratieve Geldboeten eveneens dezelfde gegevens bij het Rijksregister te kunnen opvragen, opdat zij dan op het moment dat zij het dossier moet behandelen, steeds op basis van correcte gegevens zou kunnen beslissen om al dan niet een administratieve sanctie op te leggen. 24. In het licht hiervan is het Comité van oordeel dat een toegang tot de historiek van de gegevens van het Rijksregister en het wachtregister die de voorbije 5 jaar bestrijkt, in overeenstemming is met artikel 4, 1, 3, WVP. C.4.2. Frequentie van de toegang en de duur van de machtiging 25. Gelet op het feit dat de aanvrager dagelijks dossiers dient te beoordelen ten einde er al dan niet een administratieve geldboete in op te leggen, verzoekt hij om over een permanente toegang te beschikken. 26. Hieruit leidt het Comité af dat de aanvrager op ieder ogenblik in de mogelijkheid moet zijn om de gegevens van de betrokkenen te controleren. In het licht hiervan is een permanente toegang gepast. (artikel 4, 1, 3, WVP). 27. De toegang en het gebruik worden ook voor onbepaalde duur gevraagd. De taken waarmee de aanvrager door diverse reglementaire bepalingen wordt belast, zijn niet in de tijd beperkt. 28. Het Comité stelt vast dat, rekening houdend met het doeleinde, een machtiging voor onbepaalde duur noodzakelijk is (artikel 4, 1, 3, WVP).

9 Beraadslaging RR 38 /2012-9/12 C.4.3. De bewaringstermijn 29. In de aanvraag wordt gesteld dat de gegevens onbeperkt worden opgeslagen. Op 2 april 2012 werd dienaangaande bijkomende informatie ontvangen. Daaruit blijkt dat de aanvrager de gegevens zal bijhouden zolang de vastgestelde inbreuken niet verjaard zijn. Niet alle reglementeringen waarop hij het toezicht uitoefent, kennen dezelfde verjaringstermijnen. 30. Het Comité stelt vast dat: a. de bewaring van de gegevens niet problematisch is zolang een dossier niet verjaard is en nog actief is; b. de gegevens van een dossier dat volledig is afgehandeld voor het bereiken van de verjaring, voor de aanvrager nog pertinent kunnen zijn, daar sommige bepalingen in zwaardere sancties voorzien in geval van recidive binnen een bepaalde termijn (zie bijvoorbeeld artikel 19 van het decreet van 30 april 2004). 31. In het licht hiervan oordeelt het Comité dat indien de aanvrager de gegevens bewaart zolang hetzij de verjaringstermijn niet verstreken is, hetzij de gegevens nog van belang zijn met het oog op het vaststellen van recidive, hij handelt conform aan artikel 4, 1, 5, WVP. C.4.4. Intern gebruik en/of mededeling aan derden 32. De aanvrager meldt dat naast intern gebruik ook een mededeling van gegevens aan derden zal gebeuren. Volgens de aanvraag gaat het om volgende instanties: a. de bevoegde arbeidsauditeur; b. de bevoegde inspecteur van de Inspectie WSE die een proces-verbaal heeft opgesteld voor de inbreuken; c. de Directie Administratieve Geldboeten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. 33. Het Comité meent dat deze mededelingen aan derden in overeenstemming zijn met artikel 4, 1, 3, WVP. C.4.5. Netwerkverbindingen 34. Volgens de aanvrager zullen er twee netwerkverbindingen ontstaan. Het Comité meent evenwel dat de tussenkomst van CORVE bij de ontsluiting van de gegevens uit het

10 Beraadslaging RR 38 / /12 Rijksregister voor de aanvrager, geen netwerkverbinding betreft. De gegevensstroom die zal uitgebouwd worden tussen de aanvrager, CORVE en de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid kan daarentegen wel als een netwerkverbinding worden beschouwd. 35. Wat laatstgenoemde flux betreft, onderlijnt het Comité dat deze verwerking voorafgaandelijk dient gemachtigd te worden door het Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid. Het Comité vestigt er verder de aandacht op dat: a. indien er later andere netwerkverbindingen mochten tot stand komen, de aanvrager het Comité daarvan voorafgaandelijk op de hoogte moet brengen; b. het identificatienummer van het Rijksregister slechts gebruikt kan worden in relaties met derden voor zover het kadert in de doeleinden met het oog op dewelke zij eveneens gemachtigd werden om dit nummer te gebruiken. D. VEILIGHEID D.1. Consulent inzake informatieveiligheid 36. De identiteit van de consulent inzake informatieveiligheid werd meegedeeld. Hij werd door het Comité reeds aanvaard in de context van de beraadslaging RR nr. 30/2007 van 12 september D.2. Veiligheidsbeleid 37. Op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie blijkt dat de aanvrager momenteel niet voldoet aan de volgende aspecten van het evaluatieformulier inzake de beveiliging : a. evaluatie van de risico s en de behoeften qua beveiliging (punt 2 van het formulier); b. geschreven versie van het veiligheidsbeleid (punt 3 van het formulier). 38. Deze aspecten betreffen essentiële punten voor de beveiliging van de gegevens. Het Comité is bijgevolg van oordeel dat onderhavige machtiging maar in werking kan treden op het ogenblik dat deze maatregelen operationeel zijn. Het Comité wenst dat de aanvrager hem hierover op de hoogte houdt.

11 Beraadslaging RR 38 / /12 D.3. Personen die toegang hebben tot de gegevens en die het identificatienummer van het Rijksregister mogen gebruiken en lijst van deze personen 39. De aanvrager moet, zoals voorgeschreven door artikel 12 WRR, een lijst opstellen waarop de personen vermeld worden die toegang hebben tot het Rijksregister en die het identificatienummer ervan gebruiken. Deze lijst zal voortdurend geactualiseerd en ter beschikking van het Comité gehouden worden. In de aanvraag wordt aangegeven dat aan deze vereiste zal voldaan worden. 40. De personen die op voornoemde lijst worden opgenomen moeten daarenboven een verklaring ondertekenen waarin zij zich ertoe verbinden de veiligheid en het vertrouwelijk karakter van de informatiegegevens te bewaren. In de aanvraag wordt aangegeven dat aan deze vereiste zal voldaan worden 41. Het Comité verzoekt de aanvrager tot slot om de noodzakelijk maatregelen te nemen om de loggings te registreren zodat de toegangen kunnen worden gecontroleerd. OM DEZE REDENEN het Comité 1 machtigt de aanvrager om, voor de doeleinden vermeld in punt B en onder de voorwaarden bepaald in deze beraadslaging, voor onbepaalde duur, een permanente toegang te hebben tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1 tot en met 11 en 14, WRR evenals tot de historiek van deze gegevens die de voorbije 5 jaar bestrijkt; het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. 2 bepaalt dat het Departement Werk en Sociale Economie, Cel Administratieve Geldboeten reeds over een toegang tot de actuele gegevens van het wachtregister beschikt op basis van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 waarbij aan bepaalde openbare overheden toegang wordt verleend tot de informatiegegevens die worden bewaard bij het Rijksregister van de natuurlijke personen, met betrekking tot de vreemdelingen die in het wachtregister zijn ingeschreven, en breidt deze uit tot de historiek van deze gegevens die de voorbije 5 jaar bestrijkt; 3 bepaalt dat onderhavige machtiging slechts uitwerking zal krijgen nadat het Comité op basis van de door de aanvrager verstrekte inlichtingen heeft vastgesteld dat het nodige werd gedaan met het oog op het uitwerken van de beveiligingsmaatregelen zoals aangestipt in punt D2;

12 Beraadslaging RR 38 / /12 4 bepaalt dat indien op een later tijdstip een wijziging wordt aangebracht aan de organisatie van de informatieveiligheid die een impact kan hebben op de antwoorden die met het veiligheidsformulier aan het Comité werden verstrekt (aanstelling van een consulent inzake informatieveiligheid en antwoorden op de vragen m.b.t. de organisatie van de veiligheid), de aanvrager een nieuwe vragenlijst i.v.m. de stand van de informatieveiligheid naar waarheid moet invullen en aan het Comité moet bezorgen. Het Comité meldt de ontvangst ervan en behoudt het recht om daarop later eventueel te reageren; 5 bepaalt dat wanneer het Comité de inzake gemachtigden een vragenlijst betreffende de informatieveiligheid stuurt, deze laatsten die vragenlijst waarheidsgetrouw moeten invullen en terugsturen aan het Comité. Dit laatste zal de ontvangst bevestigen en hierop reageren indien hiertoe aanleiding bestaat De Wnd. Administrateur, De Voorzitter, (get.) Patrick Van Wouwe (get.) Mireille Salmon