Continue wiskunde. Cursusdeel 1

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Continue wiskunde. Cursusdeel 1"

Transcriptie

1 Continue wiskunde Cursusdeel

2 Open Universiteit Faculteit Management, Science en Technologie Cursusteam revisie Mw. drs. J.S. Lodder, Open Universiteit, auteur Dhr. ir. E.M. van de Vrie, Open Universiteit, auteur Etern referent Prof. dr. R.D. van der Mei, Centrum Wiskunde & Informatica

3 CURSUSDEEL Continue wiskunde

4 Productie Open Universiteit Redactie John Arkenbout Lay-out Maria Wienbröker-Kampermann Omslag Team Visuele communicatie, Open Universiteit Druk en bindwerk OCÉ Business Services 04 Open Universiteit, Heerlen Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. Save eceptions stated by the law no part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or other means, included a complete or partial transcription, without the prior written permission of the publisher. Eerste druk: 998 Tweede druk: 003 Derde, gewijzigde druk: 006 Vierde, gewijzigde druk: 007 Vijfde, gewijzigde druk: _50067_04E ISBN (serie) ISBN (deel ) Cursuscode T

5 Structuur van de cursus Continue wiskunde Onderdeel Blok Leereenheid Bladzijde Cursusdeel Introductie tot de cursus 7 Casus: Digitale afbeeldingen maken 3 Basiskennis Getallen en verzamelingen Algebra 45 3 Meetkunde 59 4 Functies en grafieken 79 5 Vergelijkingen en ongelijkheden 3 6 Elementaire differentiaalrekening 37 7 Introductie Maima 59 Terugkoppelingen deel 89 Register deel 64 Cursusdeel Casus: Compleiteit van algoritmen Calculus 8 Rijen 9 Reeksen 0 Limieten van functies en benaderingen Differentiëren Functieanalyse 3 Integreren 4 Calculus met Maima Terugkoppelingen deel Register deel Cursusdeel 3 3 Casus: Meten aan apps Kansrekening 5 Beschrijvende statistiek en statistiek 6 Kansen en kansverdelingen 7 Schatten en toetsen 8 Wachtrijen 9 Kansen berekenen met Maima Terugkoppelingen deel 3 Register deel 3 Software Cursusweb Cursusnieuws; aanvullend studiemateriaal; informatie over bijgeleverde software, tentamens en begeleiding; errata; links naar andere bronnen; discussiegroep 5

6 Inhoud Introductie tot de cursus Inleiding 7 Voorkennis 7 3 Het cursusmateriaal 7 4 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 0 7 Huiswerkopgaven 0 8 Het tentamen 0 6

7 Introductie tot de cursus I N T R O D U C T I E Inleiding De continue wiskunde bevat een groot aantal verschillende onderwerpen. Welke onderwerpen nu precies wel of niet tot de continue wiskunde gerekend worden, daarover bestaat geen eenstemmigheid onder wiskundigen, maar de basisbegrippen worden in deze cursus Continue wiskunde behandeld. Samen met de cursussen Discrete wiskunde A en B krijgt u zo een breed beeld van de wiskunde. Door de keuze van de onderwerpen vormen deze cursussen een basis voor een studie in de informatica of andere disciplines waar een zekere basiskennis wiskunde bekend wordt verondersteld. In deze introductie tot de cursus zetten we uiteen hoe het cursusmateriaal is samengesteld, hoe u de cursus kunt bestuderen en hoe u tentamen kunt doen. Voorkennis Wiskundevoorkennis op havo/vwoniveau Eerste blok herhaalt basiskennis Om deze cursus met succes te kunnen bestuderen, wordt verondersteld dat u al enige voorkennis op het gebied van de wiskunde bezit. Enerzijds gaat het om het beheersen van concrete wiskundige vaardigheden, zoals het oplossen van vergelijkingen, anderzijds gaat het om algemene vaardigheden zoals abstraheren en redeneren. Hebt u havo met wiskunde, vwo met wiskunde of een andere opleiding van vergelijkbaar niveau afgerond, en is uw wiskundekennis nog redelijk paraat, dan kunt u ervan uitgaan dat uw voorkennis voldoende is om met de bestudering van deze cursus te kunnen beginnen. In het eerste blok van deze cursus wordt de basiskennis opnieuw behandeld, waarbij alle begrippen die later moeten worden gebruikt aan bod komen. Dat gaat in een redelijk hoog tempo, omdat de stof eigenlijk als bekend wordt verondersteld en de behandeling daarvan vooral als herhaling en opfrissing is bedoeld. 3 Het cursusmateriaal Drie blokken Deze cursus bevat een kennismaking met de continue wiskunde. De onderwerpen van de cursus zijn verdeeld over drie blokken. In het eerste blok wordt de basiskennis behandeld. Het tweede blok bevat onderwerpen die het meest karakteristiek zijn voor de continue wiskunde: rijen, reeksen, limieten, differentiëren en integreren. Het derde blok behandelt kansrekening en statistiek. 7

8 Open Universiteit Continue wiskunde Alle blokken zijn steeds volgens een zelfde structuur opgebouwd. Het eerste onderdeel van ieder blok is een casus waarin een eenvoudige versie van een concreet probleem wordt geschetst dat aangepakt kan worden met de in de rest van het blok behandelde wiskunde. De onderwerpen uit deze casussen hebben zoveel mogelijk betrekking op informatica, zodat u ziet hoe continue wiskunde in de informatica wordt gebruikt. Zelftoets Computeralgebra In de leereenheden van ieder blok worden de begrippen en methoden geïntroduceerd en behandeld. Iedere leereenheid wordt afgesloten met een zelftoets. Deze zelftoetsen bevatten opgaven zoals die ook op het tentamen voor zouden kunnen komen. U kunt er dus zelf mee nagaan of u de stof voldoende beheerst. Ieder blok wordt afgesloten met een leereenheid waarin u werkt met een computeralgebrapakket. Met computeralgebra kunt u aanmerkelijk compleere en meer realistische problemen aanpakken dan u met de hand zou kunnen. Het vergroot dus uw mogelijkheden om wiskundige problemen op te lossen, maar het is wel noodzakelijk dat u een goed begrip heeft van de wiskundige methoden en technieken, zodat u de resultaten van de computeralgebra goed kunt interpreteren en gebruiken. 4 Structuur, symbolen en taalgebruik Introductie Leerdoelen Leerkern Samenvatting Zelftoets Register De tekst in deze cursus is opgebouwd uit vele onderdelen. Een leereenheid bevat steeds een introductie, leerdoelen, de leerkern met de eigenlijke leerstof, een samenvatting en een zelftoets. De leerkern bevat naast de gewone lopende tekst ook een groot aantal andere onderdelen, zoals opgaven, stellingen, bewijzen en voorbeelden. Steeds is in de marge aangegeven wanneer zulke onderdelen beginnen. Vaak hebben die onderdelen een nummer, zodat er makkelijk naar verwezen kan worden. Van een aantal onderdelen is het wenselijk het einde duidelijk te markeren. Zo wordt het einde van een voorbeeld aangegeven met een dubbel kleiner-dan-teken «in de rechter marge. Als voorbeelden in de loop van de tekst worden behandeld, dan wordt het einde niet afzonderlijk aangegeven. Het einde van een bewijs wordt met een blokje aangegeven. Op plaatsen waar een nieuw begrip wordt behandeld of waar een begrip in een nieuwe contet wordt behandeld, staat dit begrip ook in de meest linkse marge. Dit vergemakkelijkt het opzoeken als u later nog eens de precieze betekenis na wilt lezen. Al deze begrippen zijn bovendien opgenomen in de registers achter in de cursusdelen. In de wiskunde wordt een groot aantal symbolen gebruikt, zoals Σ en. Al deze symbolen hebben een precies vastgelegde betekenis, wat de wiskunde een eigen taal geeft. Er komen niet alleen bijzondere symbolen in de wiskunde voor, soms is ook het taalgebruik nogal speciaal. Zulke speciale uitdrukkingen hebben een eigen betekenis en worden gebruikt om zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat de bedoeling is. Met een uitdrukking als: Zij n een element van de verzameling van de natuurlijke getallen wordt bedoeld dat er een verhandeling zal volgen over de natuurlijk getallen, uiteengezet aan de hand van een willekeurig element van die verzameling, dat voorlopig 8

9 Introductie tot de cursus maar n genoemd wordt, maar waar in principe ieder natuurlijk getal voor ingevuld mag worden. Regelmatig worden zulke speciale uitdrukkingen in de cursus gebruikt. Gaandeweg leert u vanzelf met deze formuleringen omgaan en maakt u zich daarmee de wiskundetaal eigen. 5 De cursus bestuderen Zelfstudie Studeeraanwijzingen Opgaven Deze cursus is gemaakt voor zelfstudie. Dat wil zeggen dat het in principe mogelijk is om deze cursus helemaal zelfstandig te bestuderen en om zonder hulp van anderen het tentamen voor te bereiden. In de cursus leert u enerzijds de theorie van de behandelde wiskunde, vaak geformuleerd in de vorm van definities en stellingen, en anderzijds praktische vaardigheden in het oplossen van problemen. Die praktische vaardigheden betreffen zowel het oplossen van problemen met de hand als met het computeralgebrapakket. Om voor zelfstudie geschikt te zijn, zijn de teksten uitgebreid en wordt aan veel details van de theorie aandacht besteed. In de marge worden bovendien vaak studeeraanwijzingen gegeven, dat zijn korte opmerkingen die het belangrijkste uit de betreffende alinea aanstippen. U hebt al een aantal van die aanwijzingen gezien. Tenzij er voor u specifieke redenen zijn daarvan af te wijken, bevelen we u aan om bij een eerste bestudering de cursus van voor tot achter door te werken. U komt dan vanzelf afwisselend wat meer theoretische en wat meer praktische onderwerpen tegen. Aan het begin van iedere leereenheid zijn na de introductie steeds leerdoelen opgenomen. Ze beschrijven zo precies mogelijk wat u moet weten en kunnen. Bij een eerste lezing van die leerdoelen zult u vele onbekende begrippen zien, die gaat u immers nog bestuderen. Maar tijdens de bestudering van de leereenheid kunt u steeds bij de leerdoelen lezen wat u met deze begrippen moet: hoeft u ze alleen maar te kennen, of moet u ze ook kunnen toepassen, bewijzen of gebruiken? Sommige onderwerpen van de cursus komen u wellicht bekend voor of hebt u in een ander verband al eens eerder bestudeerd. U kunt dan de betreffende leereenheden doorlezen en nagaan of alles u al bekend is. U kunt ook direct de zelftoetsopgaven aan het einde van de leereenheid maken en op die manier vaststellen of u de stof al dan niet beheerst of nog geheel of gedeeltelijk moet bestuderen. In het geval dat u de zelftoetsopgaven al goed kon maken, is het toch nog verstandig de leereenheid globaal door te nemen en aandacht te besteden aan definities, notaties en dergelijke. Die kunnen immers van boek tot boek nogal eens verschillen (binnen deze cursus is een en ander natuurlijk wel consistent). Tijdens de bestudering van de cursus komt u zeer frequent opgaven tegen. De opgaven zijn bedoeld om direct te oefenen met wat is behandeld en u zo in staat te stellen de stof beter op te nemen. Hoewel u zeker niet alle opgaven bij een eerste bestudering van de stof hoeft te maken, is het niet verstandig alle opgaven over te slaan. Door het maken van opgaven zult u beter de mogelijkheden en onmogelijkheden van de wiskunde leren kennen en allerlei aspecten ontdekken die anders onopgemerkt zouden blijven. Wiskunde is wat dat betreft vooral een doe-vak. Maak ook alle zelftoetsopgaven nadat u een leereenheid hebt bestudeerd om vast te stellen of u de stof op een voldoende niveau beheerst. 9

10 Open Universiteit Continue wiskunde Als u een opgave gemaakt hebt, kunt u nagaan of uw uitwerking goed is, door bij de uitwerkingen van de opgaven te kijken, die steeds aan het einde van het blok zijn opgenomen. Vaak zijn opgaven op verschillende manieren uit te werken, dus een afwijkende uitwerking wil nog niet zeggen dat die fout is. Het uiteindelijke antwoord moet natuurlijk wel hetzelfde zijn. 6 Studiebegeleiding Cursussite Bijeenkomsten Hoewel de cursus ontworpen is voor zelfstudie, kan het zijn dat u behoefte hebt aan begeleiding en eens over de stof wilt praten met medestudenten en docenten. Het kan ook zijn dat u met vragen zit waar u zelf niet uit komt. Door de Open Universiteit wordt daarvoor op een paar manieren begeleiding bij deze cursus aangeboden. U kunt daar desgewenst gebruik van maken. U kunt de cursussite raadplegen voor informatie bij de cursus, aanvullingen en vragen en antwoorden in de discussiegroepen. In de discussiegroepen kunt u ook zelf vragen voorleggen aan medestudenten en de docent, die overigens ook per bereikbaar is. Eenmaal per jaar worden er (online) bijeenkomsten georganiseerd waarin u met een groep studenten en een docent nader op de stof ingaat, gezamenlijk problemen behandelt, etra opgaven maakt, enzovoort. De bijeenkomsten zijn afgestemd op het direct daaropvolgende tentamen. Kijk voor precieze informatie over de bijeenkomsten op de cursussite. 7 Huiswerkopgaven Bonuspunt Bij deze cursus kunt u huiswerkopgaven maken. Dat is niet verplicht, maar het helpt bij de bestudering van de cursus. De eerste serie opgaven treft u aan op de cursussite. Als u een serie huiswerkopgaven heeft gemaakt, dan stuurt u uw uitwerkingen naar de docent. Deze zal ze bekijken en u terugkoppeling geven. Ook krijgt u commentaar op de formulering van uw antwoorden, zodat u niet alleen leert opgaven te maken, maar ook om deze zodanig op te schrijven dat een ander ze kan begrijpen. Bij de terugkoppeling ontvangt u ook de volgende serie huiswerkopgaven. Hebt u alle series huiswerkopgaven voldoende gemaakt, dan verdient u daarmee een bonuspunt op het tentamen. Kijk voor alle informatie over de huiswerkopgaven op de cursussite. 8 Het tentamen U sluit deze cursus af door deel te nemen aan het tentamen. De tentamenopgaven zijn van een zelfde niveau en stijl als de zelftoetsopgaven. Het tentamen wordt verschillende malen per jaar afgenomen. Raadpleeg voor inschrijving en precieze data de cursussite of vraag het na op het studiecentrum. 0

11 Blok Basiskennis

12 Inhoud casus blok Digitale afbeeldingen maken Introductie 3 Leerkern 4 Lijnen opgebouwd uit piels 4 Schuine lijnen tekenen 6 3 Vlakken kleuren 8 4 Conclusie 9

13 Casus blok Digitale afbeeldingen maken I N T R O D U C T I E Overal om ons heen zien we foto s, plaatjes en afbeeldingen. Plaatjes zeggen vaak maar dan woorden is een gevleugelde uitspraak. Met afbeeldingen kunnen we veel informatie overdragen. Vroeger werden schilderijen gemaakt, van recenter datum zijn foto s, en tegenwoordig zijn er afbeeldingen die digitaal worden gegenereerd en gepresenteerd op beeldschermen en displays van apparaten. Aan de computers gekoppeld aan die apparaten worden instructies gegeven hoe vlakverdelingen en kleuren moeten zijn, waarna een beeld wordt opgebouwd dat op het scherm wordt gepresenteerd. In computergames en digitale animaties wordt uitgegaan van een model van de wereld: waar bevinden zich de verschillende objecten en spelers, welke kleuren hebben ze en hoe is de lichtinval. Op basis van die gegevens wordt vervolgens een beeld berekend, dat op een computerscherm kan worden gepresenteerd. FIGUUR Met de computer gegenereerde plaatjes Bronnen: Om digitale afbeeldingen te presenteren op beeldschermen worden veel berekeningen uitgevoerd. In deze casus gaan we enkele elementaire berekeningen eens wat preciezer bekijken. Daar blijkt al heel wat rekenwerk en wiskunde bij nodig te zijn. In het verloop van dit blok behandelen we de belangrijkste basiselementen van de wiskunde. Die elementen kunnen worden gebruikt bij het genereren van plaatjes op beeldschermen, maar ook voor talloze andere toepassingen. We zullen daar diverse voorbeelden van tegenkomen. 3

14 Open Universiteit Continue wiskunde L E E R K E R N Lijnen opgebouwd uit piels Piel Resolutie Computerbeeldschermen en displays op bijvoorbeeld telefoons zijn opgebouwd uit piels. Iedere piel van een scherm kan een bepaalde kleur krijgen, waardoor er een afbeelding op het scherm te zien is. Computerschermen hebben een bepaalde resolutie, bijvoorbeeld 04 bij 768, of 800 bij 600. Als de resolutie 800 bij 600 is, dan is er sprake van een raster van piels, 800 horizontaal, en 600 verticaal. In totaal zijn er dus 800 maal 600 is piels of puntjes, die allemaal een eigen kleur krijgen en gezamenlijk bepalen wat er op het beeldscherm te zien is. OPGAVE a Hoeveel piels zijn er bij een resolutie van 04 bij 768? b Wat is het effect als een computerscherm een hogere resolutie heeft? Denk daarbij zowel aan wat je ziet, als wat er binnen de computer moet gebeuren. Coördinaten Als het beeldscherm iets moet tonen, zoals een afbeelding of een venster van een programma, dan moet voor iedere piel vastgesteld worden wat voor kleur die piel moet krijgen. Iedere piel moet dus uniek worden geïdentificeerd, om een kleur aan mee te geven. We kunnen iedere piel aanduiden met p(i, j). Met p geven we aan dat we het over piels hebben, en met i en j, geven we precies aan om welke piel het gaat. Stel, we hebben een resolutie van 800 bij 600. Dan geven we met p(, ) de piel linksonder aan, en p(800, ) is de piel rechtsonder. De getallen i en j noemen we de coördinaten. Vervolgens kunnen we de kleur van een piel weergeven met kleur(p(i, j)). Zo zou bijvoorbeeld kunnen gelden kleur(p(00, 00)) = rood. Dat betekent dus dat de piel die gevonden wordt als honderdste piel van links, en 00-ste piel van onderen de kleur rood heeft. Bij digitale afbeeldingen worden kleuren van piels niet weergegeven met namen, zoals rood, maar worden ook voor de kleuren getallen gebruikt. In deze casus gaan we daar niet op in, we hebben er genoeg aan om de kleuren bij naam te noemen. beeldscherm p (, ) p (00, 00) p (800, ) FIGUUR Piels op een beeldscherm 4

15 Casus blok Digitale afbeeldingen maken OPGAVE a Wat zijn de coördinaten van de piels linksboven en rechtsboven als we een scherm hebben met een resolutie van 800 bij 600? b Waar bevindt zich de piel p(400, 00) en waar de piel p(00, 400)? c Wat zijn de coördinaten van de piels die het midden van het scherm vormen? d Wat geldt er voor de coördinaten van de piels die liggen in het kwart van het scherm rechtsonder? Stel dat we een zwarte lijn op een wit scherm willen presenteren, dan moeten we aangeven welke piels wit, en welke piels zwart moeten worden. Als we een verticale zwarte lijn van 5 piels breed helemaal aan de linkerkant van het scherm willen tekenen, dan moeten de piels p(i, j) waarvoor geldt dat i groter of gelijk aan en kleiner of gelijk aan 5 is, zwart worden. We kunnen dat korter noteren met: als i 5, dan kleur(p(i, j)) = zwart. Algoritme Variabele Om een voor een alle piels langs te lopen en de juiste kleur te geven stellen we een algoritme op. Een algoritme is een procedure of een serie opdrachten die geautomatiseerd kan worden uitgevoerd door een computer, en die het resultaat oplevert dat we wensen. Er zijn diverse talen waarin algoritmen kunnen worden opgeschreven en die in computers kunnen worden ingevoerd. Wij gebruiken hier een soort pseudotaal, waarin de essentie van de stappen in de procedure goed herkenbaar is. Voordat zo n procedure in een computer ingevoerd kan worden, zullen er nog aanpassingen nodig zijn, afhankelijk van de precieze taal die gebruikt gaat worden. Een algoritme wordt van boven naar onder doorgelezen en iedere keer als er een opdracht staat, dan wordt die uitgevoerd. In algoritmen maken we gebruik van variabelen. Een variabele heeft een naam, bijvoorbeeld i, en kan een waarde krijgen. Tijdens het uitvoeren van het algoritme kan de variabele steeds andere waarden krijgen. Een waarde toekennen aan een variabele wordt weergegeven met een pijltje naar links. Links van het pijltje staat de variabele die een waarde krijgt, en rechts de waarde die wordt toegekend. Opdrachten kunnen herhaald uitgevoerd worden, door de uitdrukking zolang te gebruiken. Zolang aan de voorwaarde direct achter zolang is voldaan, wordt wat daar op volgt uitgevoerd. Het algoritme voor het tekenen van een zwarte balk van 5 piels breed aan de linkerkant van een scherm met een resolutie van 800 bij 600 zou kunnen zijn: Algoritme zwarte verticale balk j zolang j 600 i zolang i 800 als i 5 kleur(p(i,j)) zwart anders kleur(p(i,j)) wit i i + j j + 5

16 Open Universiteit Continue wiskunde In het algoritme worden variabelen i en j gebruikt. De i gebruiken we voor de eerste coördinaat van de piel en de j voor de tweede. De i en de j nemen gedurende de uitvoering van het algoritme steeds andere waarden aan. De laatste regel van het algoritme is de opdracht: j j +. Het effect hiervan is dat de waarde van j met wordt opgehoogd. Immers als voor het uitvoeren van de opdracht de waarde van j gelijk is aan 5, dan wordt 5 + berekend, dat is 6, en die waarde wordt vervolgens weer aan j toegekend, waarmee de oude waarde komt te vervallen. In de eerste regel van het algoritme krijgt j de waarde. We zitten daarmee op de onderste rij piels van het scherm. Tijdens de uitvoering van het algoritme wordt de waarde van j steeds eentje opgehoogd; dat gebeurt op de laatste regel van het algoritme. We gaan daar net zolang mee door totdat we boven de 600 komen, waarna het algoritme klaar is. De check of we nog niet boven de 600 zijn aangekomen wordt uitgevoerd in de tweede regel van het algoritme. Zolang j dus kleiner of gelijk is aan 600, kunnen we de hele rij in het scherm aflopen langs alle piels op die rij. We starten met de eerste piel en geven op de derde regel aan i de waarde. Ook die hogen we steeds eentje op (dat gebeurt in de een na laatste regel van het algoritme) zolang we maar niet boven de 800 uitkomen (dat wordt gecheckt in de vierde regel). Met de opdrachten in de eerste vier en laatste twee regels worden dus alle piels van het scherm langsgelopen. In de vijfde en zesde regel wordt van iedere piel apart bepaald wat de kleur moet zijn. Als i kleiner of gelijk is aan 5, dan wordt de kleur zwart, en anders wordt de kleur wit. Als i groter is geworden dan 800 en j groter dan 600, dan stopt het algoritme. OPGAVE 3 Wat wordt het algoritme als we een horizontale balk zwart willen tekenen onderaan een scherm van 800 bij 600, van 0 piels breed? OPGAVE 4 In deze opgaven maken we figuren in een scherm van 800 bij 600 piels. a Wat wordt het algoritme als we een verticale balk willen tekenen, van 0 piels breed, midden op het scherm? b Stel het algoritme op als we een horizontale zwarte lijn willen tekenen over de breedte van het hele scherm, waarbij de j-coördinaat van de onderste piels 75 is, en van de bovenste 5. c Stel het algoritme op voor het tekenen van een zwart vierkant midden op het scherm, van 00 bij 00 piels. Schuine lijnen tekenen Als we schuine lijnen op een beeldscherm willen tekenen, dan worden de berekeningen wat gecompliceerder. We bekijken eerst een eenvoudig geval, en daarna maken we het wat lastiger. Stel we willen een lijn tekenen die start in de piel p(00, 00) en eindigt in p(00, 00). Dat kunnen we dan doen door alle piels p(i, i) zwart te maken, met 00 i 00 en de overige piels wit te laten. We maken dan dus de piels p(00, 00), p(0, 0), p(0, 0), p(00, 00) allemaal zwart. We kunnen dat in het algoritme realiseren door de vijfde regel te vervangen door: 6

17 Casus blok Digitale afbeeldingen maken als 00 i 00 en i = j kleur(p(i,j)) zwart p (00, 00) p (00, 00) FIGUUR 3 Piels op lijn tussen (00, 00) en (00, 00) Het wordt wat lastiger als de lijn niet onder zo n gunstige hoek schuin omhoog gaat. Stel dat we de lijn willen tekenen die begint in p(00, 00) en eindigt in p(00, 40). Welke piels moeten we dan zwart maken? We kunnen dat bepalen door de volgende redenering te volgen. Als we vanuit p(00, 00) precies 00 piels naar rechts gaan, dan moeten we 40 piels omhoog gaan om in p(00, 40) uit te komen. Per piel gaan we dus gemiddeld 0,4 piel omhoog. Als we vanuit piel p(00, 00) één naar rechts gaan, dan komen we in de piel met als eerste coördinaat 0. De tweede coördinaat van de tweede piel zou 0,4 toe moeten nemen en dus 00,4 moeten worden. Maar de coördinaten van de piels zijn gehele getallen. De 00,4 ronden we daarom af op 00. De afronding naar het dichtstbijgelegen gehele getal geven we aan door vierkante haken om het getal te zetten, dus: [00,4] = 00. Een getal dat precies tussen twee gehele getallen in ligt, ronden we naar beneden af: [00,5] = 00. We maken de piel p(0, 00) dus zwart. Gaan we nog een piel naar rechts, dan is de eerste coördinaat 0. De tweede coördinaat vinden we uit de afronding van [00 + 0,4] = [00,8] = 0. De tweede coördinaat wordt 0. We maken de piel p(0, 0) dus ook zwart. Zo kunnen we doorgaan totdat we alle piels hebben gevonden die we zwart moeten maken. p (00, 00) p (00, 40) FIGUUR 4 Piels op lijn tussen (00, 00) en (00, 40) OPGAVE 5 Bereken de coördinaten van de eerste 0 piels op de lijn tussen (00, 00) en (00, 40). Kunnen we nu in een formule weergeven welke piels zwart moeten worden op de lijn tussen p(00, 00) en p(00, 40), zodat we die in het algoritme kunnen gebruiken? Dat doen we als volgt. Stel, i is de eerste coördinaat van een zwarte piel p(i, j). Dan ligt p(i, j) precies i 00 rechts van p(00, 00). De zwarte piel moet dan 0,4 (i 00) hoger liggen dan 00. Dus als de tweede coördinaat j gelijk is aan [0,4 (i 00) + 00], dan wordt de piel zwart. En anders wordt het wit. 7

18 Open Universiteit Continue wiskunde We kunnen de voorwaarde voor het zwart kleuren van de betreffende piels nu opnemen in het algoritme. De vijfde regel in het algoritme wordt dan: als 00 i 00 en j = [0,4 (i 00) + 00] kleur(p(i,j)) zwart OPGAVE 6 a Bepaal het algoritme als we de lijn willen tekenen tussen (300, 00) en (500, 00). b Bepaal het algoritme als we de lijn willen tekenen tussen (00, 300) en (00, 80). 3 Vlakken kleuren Hiervoor hebben we lijnen getekend op een beeldscherm, door aan te geven welke piels zwart moesten worden. Kunnen we ook oppervlaktes een kleur geven? Dat kan, en daarvoor breiden we de aanpak een klein beetje uit. Stel we hebben een lijn getekend door p(, ) en p(600, 600). Dat is een lijn vanuit de linkeronderhoek op het scherm, die schuin naar rechtsboven gaat. De voorwaarde voor het zwartmaken van de piels (regel vijf in het algoritme) is nu: i = j. p (600, 600) p (, ) FIGUUR 5 Lijn tussen (, ) en (600, 600) en vlak daar boven Stel nu dat we alle piels zwart willen maken die op of boven deze lijn liggen. Dat zijn precies alle piels waarvoor geldt dat de i-coördinaat kleiner of gelijk is aan de j-coördinaat. De voorwaarde voor het zwartmaken van de piels veranderen we daarom in: i j. Als de vijfde regel in het algoritme nu als i j kleur(p(i,j)) zwart wordt, dan zal de linkerbovendriehoek in het scherm zwart worden gemaakt, zie figuur 5. Nemen we als voorwaarde op: i j, dan zal het vlakdeel onder en rechts van de lijn zwart worden gemaakt. Op deze manier kunnen we bij iedere lijn die het scherm in tweeën deelt de ene of de andere kant een kleur geven. OPGAVE 7 a Bepaal het algoritme als we de lijn willen tekenen tussen (0, ) en (700, 600). b Bepaal de voorwaarde in het algoritme als het vlakdeel links van de lijn zwart moet worden. c Bepaal de voorwaarde in het algoritme als het vlakdeel rechts van de lijn zwart moet worden. 8

19 Casus blok Digitale afbeeldingen maken OPGAVE 8 Bepaal het algoritme als het vlakdeel links van de lijn tussen (300, ) en (300, 600) zwart moet worden. We kunnen nu vlakdelen kleuren die aan één kant van een lijn liggen. Maar als we enkele van zulke voorwaarden combineren, dan kunnen we ineens veel meer figuren kleuren. In figuur 6 zijn drie lijnen getekend, met als voorwaarden j = 00, i = 500 en i = j. De drie lijnen vormen een driehoek. Als we nu de driehoek zwart willen kleuren, dan moeten we de piels zwart maken, die aan drie voorwaarden voldoen. Een piel wordt zwart gemaakt, als die zowel op of boven de horizontale lijn ligt, op of links van de verticale lijn, en op of onder de schuine lijn. Een piel wordt zwart gekleurd als die aan alle drie de eisen voldoet en de voorwaarde is dus: als j 00 en i 500 en i j kleur(p(i,j)) zwart j = 00 i = j FIGUUR 6 i = 500 Drie lijnen bepalen een driehoek OPGAVE 9 Op een beeldscherm moet een driehoek getekend worden, waarbij de hoekpunten van de driehoek de volgende piels zijn: p(00, 00), p(00, 300) en p(500, 00). Bepaal de voorwaarde voor het zwart maken van de piels van het beeldscherm. 4 Conclusie In deze casus hebben we gezien dat als we algoritmen willen maken om figuren op beeldschermen te genereren, we berekeningen moeten kunnen uitvoeren met de coördinaten van de piels. We moeten vergelijkingen kunnen maken en voorwaarden kunnen combineren om tot de juiste algoritmen te komen. Al deze bewerkingen zijn basiselementen van de wiskunde. We zullen deze basiselementen behandelen in dit blok en zien dat deze basisbewerkingen nog veel meer toepassingen hebben. De algoritmen zoals we in deze casus hebben ontwikkeld worden niet direct op deze manier toegepast in de praktijk. Ze zijn gebruikt als voorbeeld hoe het zou kunnen. In de realiteit kunnen ze tegelijkertijd veel compleer en veel efficiënter zijn. We hebben dat hier verder buiten beschouwing gelaten. 9

20 Inhoud leereenheid Getallen en verzamelingen Introductie Leerkern Verzamelingen Natuurlijke en gehele getallen 5 3 Rationale getallen 8 4 Reële getallen 30 5 Complee getallen 33 6 Bewerkingen op getallen Machtsverheffen Worteltrekken Logaritmen 38 Samenvatting 4 Zelftoets 4 0

21 Leereenheid Getallen en verzamelingen I N T R O D U C T I E Getallen spelen een uiterst belangrijke rol in onze wereld. We tellen en rekenen ermee, we leggen er de prijs van producten en diensten mee vast, we wisselen er informatie mee uit, en in essentie werken computers ook alleen maar met getallen. Maar wat zijn getallen nu eigenlijk precies, hoe kunnen we ermee rekenen, wat voor soort getallen kunnen we onderscheiden en waar kunnen we ze wel en niet voor gebruiken? In deze leereenheid gaan we nader in op getallen, en om er makkelijk over te kunnen spreken, gaan we ook in op verzamelingen. Enerzijds kijken we daarbij naar het gebruik en toepassingen, maar anderzijds zullen we ook op wat formelere wijze getallen en verzamelingen definiëren, zodat we precies vastleggen waar we het over hebben en wat we ermee kunnen. Om alvast een motivering te geven waarom we deze benadering kiezen, kijken we naar het beveiligen van berichten die over het internet verstuurd worden. Beveiligen van internetverkeer is nodig als we elektronisch willen bankieren, en er dan zeker van willen zijn dat niemand kan inbreken op onze bankrekening. Hierbij spelen bepaalde getallen een bijzondere rol, namelijk priemgetallen. Priemgetallen zijn getallen die alleen door zichzelf en deelbaar zijn, zoals, 3, 5 en 7. De getallen 4 en 6 zijn geen priemgetal, want ze zijn deelbaar door. Bij de beveiliging van het verzenden van berichten over het internet, worden grote priemgetallen gebruikt, met wel meer dan 00 cijfers. Bij die beveiliging wordt gebruik gemaakt van de bijzondere eigenschap dat het vermenigvuldigen van grote priemgetallen relatief makkelijk is, maar dat het vrijwel onmogelijk is, om de oorspronkelijke priemgetallen terug te vinden, als alleen het resultaat (het product) van de vermenigvuldiging bekend is. In hoofdlijnen werkt de beveiliging als volgt. Een bericht dat verstuurd moet worden, wordt omgezet in een groot getal door aan iedere letter, getal of leesteken cijfers toe te kennen en die achter elkaar te zetten. Met dat grote getal wordt een berekening uitgevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van het product van twee priemgetallen, en het resultaat van de berekening wordt verstuurd. De ontvanger kan het oorspronkelijke getal terugvinden door opnieuw een berekening uit te voeren. Maar daar zijn de afzonderlijke priemgetallen voor nodig. Dus zolang de ontvanger de afzonderlijke priemgetallen geheim houdt, kunnen er veilig berichten naar hem gestuurd worden, waarbij de verzender alleen het product van de twee priemgetallen hoeft te kennen. Omdat uit het product de afzonderlijke priemgetallen niet zijn te achterhalen, is het systeem veilig.

22 Open Universiteit Continue wiskunde Zonder dat we het weten, wordt vaak als we beveiligde informatie over het internet versturen van deze bijzondere getallen en hun eigenschappen gebruik gemaakt. De wereld, zeker de informatiewereld, is gebouwd op getallen. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u weet wat verzamelingen en elementen zijn impliciete en epliciete definities van verzamelingen kunt geven de verzamelingen kent van natuurlijke, gehele, rationale en reële getallen, en weet waarin deze verzamelingen verschillen basisberekeningen met getallen kent en kunt uitvoeren, zoals optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, worteltrekken en logaritme nemen de definities kent van priemgetallen, priemfactoren, grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud en deze kunt bepalen. L E E R K E R N Verzamelingen Verzameling Element Getallen gebruiken we om te tellen, om aantallen mee weer te geven en te rekenen. Als we getallen gebruiken om te tellen, dan tellen we iets, bijvoorbeeld het aantal berichten in de inbo van ons programma. Dat iets is een verzameling, een aantal onderscheidbare dingen die we gezamenlijk beschouwen. De onderscheidbare dingen noemen we elementen. Het begrip verzameling is heel fundamenteel in de wiskunde, en via het aantal elementen van een verzameling is er de relatie met de getallen. We geven een paar voorbeelden, waarbij we tegelijkertijd enige notatie invoeren. VOORBEELD. De letters in ons alfabet zijn: a, b, c,.,, y, z. Als we ze als verzameling willen weergeven, dan schrijven we ze tussen accolades: {a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w,, y, z} We kunnen deze verzameling een naam geven, bijvoorbeeld A. Dan geldt: A = {a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w,, y, z} Als we aan willen geven dat het element a tot de verzameling A behoort, dan noteren we: a A Uitspraak We spreken dit uit als a is een element van A. «Opmerking: we geven het einde van een voorbeeld aan met de twee haakjes in de rechterkantlijn.

23 Leereenheid Getallen en verzamelingen VOORBEELD. Een andere verzameling bestaat uit de cijfers die we gebruiken om getallen mee weer te geven: 0,,,, 9. Als we deze verzameling C noemen, dan geldt: C = {0,,, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9} «Het aantal voorbeelden van verzamelingen is onuitputtelijk: voetbalplaatjes, oude auto s, Europese landen, sportverenigingen, enzovoort. In een verzameling herhalen we eenzelfde element niet tweemaal, en als we de elementen in een andere volgorde tussen de accolades zetten, dan blijft het toch dezelfde verzameling. We geven nog twee voorbeelden van verzamelingen binnen de wiskunde: We noemen E de verzameling van even getallen, tussen en 0: E = {, 4, 6, 8, 0,, 4, 6, 8, 0} Priemgetallen zijn getallen die alleen door zichzelf en deelbaar zijn. We noemen P de verzameling priemgetallen kleiner dan 30: P = {, 3, 5, 7,, 3, 7, 9, 3, 9} Voor het element 4 geldt nu: 4 E, maar ook: 4 P. Met dit laatste geven we dus aan dat 4 niet tot de verzameling P behoort. Het aantal elementen in een verzameling kunnen we tellen, en geven we weer door twee strepen rond de naam van de verzameling te zetten: A = 6 C = 0 Uitspraak We spreken dit uit als: het aantal elementen van A is 6. OPGAVE. We gaan gooien met twee dobbelstenen en tellen bij iedere worp het aantal ogen van de twee stenen samen. W is de verzameling met de aantallen ogen die we kunnen gooien. a Wat zijn de elementen van W? b Wat is W? OPGAVE. O is de verzameling oneven getallen, groter dan 0, kleiner dan 6. a Wat zijn de elementen van O? b Wat is O? Vereniging Als we twee verzamelingen samenvoegen, dan krijgen we een nieuwe verzameling, die we de vereniging van twee verzamelingen noemen. Bij het samenvoegen herhalen we een zelfde element niet tweemaal. We noteren de vereniging van de verzamelingen E en P die we hiervoor hebben geïntroduceerd als volgt: E P = {, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 0,,, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 0, 3, 9} Spreek uit: E verenigd met P is. 3

24 Open Universiteit Continue wiskunde Doorsnede Als we alleen de elementen samen nemen die zowel in de ene als in de andere verzameling zitten, dan noemen we deze nieuwe verzameling de doorsnede, die we als volgt noteren: E C = {, 4, 6, 8} Verschil Spreek uit: E doorsneden met C is of de doorsnijding van E met C is. Als we bepaalde elementen uit een verzameling willen verwijderen, dan nemen we het verschil. We gaan dan uit van een verzameling, en halen daar de elementen uit als die in de andere verzameling voor komen: P\C = {, 3, 7, 9, 3, 9} Lege verzameling Spreek uit: het verschil van P en C is of kortweg P min C is. Er zit geen enkel element in de doorsnede van de verzamelingen A en C. We zeggen dat de doorsnede leeg is. Het resultaat is dus de lege verzameling, ofwel een verzameling met 0 elementen, die we noteren met. Dus: A C = en = 0 en = { } OPGAVE.3 We werken verder met de verzamelingen W en O uit opgaven. en.. a Bepaal W O. b Bepaal W O. c Bepaal W\O. d Bepaal O\W. Epliciete definitie Impliciete definitie Tot nu toe hebben we verzamelingen weergegeven, door steeds alle elementen tussen accolades te schrijven. We noemen dat de epliciete definitie van die verzamelingen. Dat lukt alleen als er niet al te veel elementen tot de verzameling behoren. Maar er bestaat ook een andere manier om verzamelingen te definiëren: de impliciete definitie, waarbij we een beschrijving geven van de elementen: E = { is een even getal tussen en 0} Variabele We introduceren hier de variabele, waarvan we na de streep aangeven aan welke voorwaarde ze moet voldoen om tot de verzameling te behoren. Voor kunnen we van alles invullen, maar alleen als aan de voorwaarde wordt voldaan, behoort dat element tot de verzameling. We hebben hier als naam van de variabele gebruikt, maar we zullen ook andere letters gebruiken: y, a, b, n, m, p, q, Een variabele staat dus voor een bepaalde waarde, alleen weten we nog niet welke. We kunnen hiermee nu ook grotere verzamelingen definiëren, zelfs als ze oneindig veel elementen hebben. K = { is een kwadraat} = {0,, 4, 9, 6, 5, } Oneindig We kunnen steeds grotere kwadraten vinden, en oneindig lang doorgaan. Er zijn dus oneindig veel kwadraten, ofwel de verzameling K bevat oneindig veel elementen. Dat noteren we als volgt: K = 4

25 Leereenheid Getallen en verzamelingen OPGAVE.4 a Geef de epliciete definitie van de verzameling P = {p p is een provincie in Nederland}. b Geef een impliciete definitie van de verzameling {3, 9, 7, 8, }. c Geef een impliciete definitie van de verzameling {5, 0, 5, 0, }. Natuurlijke en gehele getallen Natuurlijke getallen Het aantal elementen van een verzameling kan gelijk zijn aan 0,,, 3, Met deze getallen tellen we aantallen. We noemen deze getallen de natuurlijke getallen, die we weergeven. Dus: = {0,,, 3,4, } en = Met de puntjes geven we aan dat we altijd maar door kunnen gaan, er is altijd een volgend natuurlijk getal. Er zijn oneindig veel natuurlijke getallen. Ook 0 is een natuurlijk getal. Het aantal elementen van de lege verzameling is immers 0. Als we de verzameling van natuurlijke getallen groter dan 0 willen aangeven, dan schrijven we +, dus + = {,, 3, }. Gehele getallen Rationale getallen Afronden We kunnen optellen en vermenigvuldigen met natuurlijke getallen. Het resultaat is opnieuw een natuurlijk getal. Met optellen en vermenigvuldigen blijven we dus in. Ook met machtsverheffen, wat eigenlijk herhaald vermenigvuldigen is blijven we in. As we getallen van elkaar aftrekken dan behoort het resultaat soms wel, maar soms ook niet tot : 5, maar 5. We kunnen alle negatieve getallen toevoegen aan, zodat het resultaat van een aftrekking wel altijd binnen de verzameling blijft. De verzameling die we dan krijgen noemen we de gehele getallen en geven we weer met : = {, 4, 3,,, 0,,, 3,4, } Als we twee gehele getallen op elkaar delen, dan is het resultaat soms ook weer een geheel getal, maar soms ook niet: /3 = 4, maar /5 heeft als resultaat niet een geheel getal. We kunnen de verzameling met natuurlijke (of beter nog de verzameling met gehele getallen) verder uitbreiden, door alle breuken erbij te nemen. We krijgen dan de rationale getallen. Daar gaan we in de volgende paragraaf verder op in. We kunnen bij het delen ook gaan afronden, zodat we altijd weer op een geheel getal uitkomen. In het dagelijks leven wordt het meest afgerond door af te ronden naar het dichtstbij gelegen gehele getal. Dat betekent dat we een getal naar boven afronden, als het deel achter de komma groter of gelijk is aan 0,5; en anders ronden we af naar beneden. Dus 4,7 en 4,5 ronden we af naar 5 en 4,4 ronden we af naar 4. Er is ook een andere manier van afronden die veel in de wiskunde wordt gebruikt. We ronden daarvoor alle getallen tussen twee gehele getallen naar beneden of naar boven af. Als we,4 of,7 naar beneden afronden, dan is het resultaat ; ronden we naar boven af, dan krijgen we 3. Bij afronden naar beneden vinden we dus het grootste gehele getal dat kleiner dan, of gelijk aan de breuk is. En op dezelfde manier vinden we bij afronden naar boven het kleinste gehele getal dat groter dan of gelijk aan de breuk is. 5

26 Open Universiteit Continue wiskunde Floor Ceiling Deze afrondingen heten floor en ceiling, en noteren we als volgt: /5 = /5 = 3 Als we een negatieve breuk naar beneden afronden, moeten we daarvoor het grootste gehele getal kiezen, dat kleiner dan of gelijk aan de breuk is. En als we naar boven afronden, dan kiezen we, net als bij positieve getallen, het kleinste gehele getal, groter dan of gelijk aan de breuk. Dus: 5/3 = 5/3 = OPGAVE.5 Bereken: a /4 b /4 c /5 d / 5 e 5/ 5 f 0/5 Deler Priemgetal Priemfactor DEFINITIE. We beperken ons nu weer even tot de situatie waarin het resultaat van een deling van twee natuurlijke getallen weer een natuurlijk getal oplevert. Omdat = 3 4 noemen we de natuurlijke getallen 3 en 4 delers van. Een definitie van het begrip deler is: Het getal a is een deler van n, als er een b is, zodat a b = n. Met deze definitie kunnen we nagaan wat de delers van zijn. We hebben 3 en 4 al gevonden, maar ook en 6 zijn delers van, en ook en zijn delers van, immers =. Dit laatste geldt voor ieder getal. Dus ieder getal, ongelijk aan, heeft minstens twee delers: en zichzelf. Als we met D() de verzameling van de delers van aangeven, dan geldt dus: D() = { is een deler van } = {,, 3, 4, 6, } Als we een getal als product van delers schrijven, dan kunnen we kijken of die delers zelf nog weer delers hebben. Dat kunnen we herhalen, net zolang tot we de delers niet verder op kunnen delen (afgezien van de deler ): = 3 4 = 3 Het resultaat is dat we het getal geschreven hebben als product van priemgetallen: priemgetallen zijn getallen die alleen deelbaar zijn door en zichzelf. We hebben het getal ontbonden in priemfactoren. Ieder getal is op precies één manier te schrijven als product van priemfactoren (afgezien van de volgorde van de vermenigvuldiging). De priemgetallen zijn hiermee als het ware de basisbouwstenen van alle natuurlijke getallen. 6

27 Leereenheid Getallen en verzamelingen OPGAVE.6 a Schrijf de volgende getallen als producten van priemfactoren: 5, 6, 7, 8. b Bepaal D(5), D(6), D(7) en D(8), de verzamelingen delers van respectievelijk 5, 6, 7 en 8. In plaats van in naar de delers van een getal te kijken, kunnen we ook de andere kant op redeneren en naar de veelvouden kijken. We krijgen de veelvouden van een getal door het getal te vermenigvuldigen met een natuurlijk getal. De veelvouden van zijn, 4, 36, 48, maar ook noemen we een veelvoud van, immers =, en ook 0 = 0 noemen we een veelvoud van. V = { is een veelvoud van } = {0,, 4, 36, } Grootste gemene deler Kleinste gemene veelvoud DEFINITIE. DEFINITIE.3 In de wiskunde maken we veel gebruik van delers en veelvouden van twee getallen, onder andere als we willen weten wat de grootste gemene deler of het kleinste gemene veelvoud is van twee getallen. De grootste gemene deler van twee natuurlijke getallen a en b is het grootste natuurlijke getal, dat zowel deler is van a, als van b. Het is de grootste deler die a en b gemeen hebben. We noteren die met ggd(a, b). De delers van 36 zijn,, 3, 4, 6, 9,, 8 en 36. De delers van 45 zijn, 3, 5, 9, 5 en 45. De grootste gemene deler van 36 en 45 is dus 9, ofwel ggd(36, 45) = 9. Het kleinste gemene veelvoud van twee natuurlijke getallen a en b is het kleinste natuurlijke getal dat zowel a als b als deler heeft. We noteren het met kgv(a, b). Om het kleinste gemene veelvoud van twee getallen te vinden, kijken we naar de veelvouden groter dan nul van die getallen, en zoeken we naar de kleinste daarvan, die in beide verzamelingen voorkomt. De veelvouden van 6 groter dan 0 zijn: 6,, 8, 4, 30, 36, De veelvouden van 5 groter dan 0 zijn: 5, 30, 45, Het kleinste gemene veelvoud van 6 en 5 is dus 30, ofwel kgv(6, 5) = 30. OPGAVE.7 a Bepaal ggd(5, 8). Gebruik daarbij het resultaat van opgave.6b. b Bepaal kgv(5, 8). Hiervoor hebben we de ggd en het kgv gevonden door naar de delers en veelvouden te kijken en daar de grootste, respectievelijk de kleinste van te bepalen. Maar er is ook een andere manier om de ggd en het kgv van twee getallen te bepalen. Daartoe schrijven we de twee getallen als product van machten van priemgetallen. We laten dit zien aan de hand van een voorbeeld. VOORBEELD.3 60 = 3 5 en 70 = 5 7. De ggd vinden we door te kijken welke priemfactoren in beide producten voorkomen, en daar dan steeds de laagste eponent bij te nemen. ggd(60, 70) = 5 = 0 7

28 Open Universiteit Continue wiskunde Het kgv vinden we door een product te maken, waarin alle priemfactoren voorkomen, en daar steeds de hoogste eponent bij te nemen. kgv(60, 70) = = 40 «OPGAVE.8 Bepaal ggd(60, 70) en kgv(60, 70), door de delers en veelvouden van 60 en 70 te bepalen en daar de grootste en de kleinste in te zoeken. Verifieer dat dit hetzelfde resultaat geeft als in voorbeeld.3. OPGAVE.9 Bepaal ggd(675, 940) en kgv(675, 940) met de aanpak uit voorbeeld.3. OPGAVE.0 Hoe kan uit de priemontbinding van een getal het aantal delers van dat getal worden bepaald? Geef hiervoor de algemene regel, en laat zien dat die klopt voor het getal 7. Perfect getal OPGAVE. Een getal wordt een perfect getal genoemd, als het gelijk is aan de som van zijn delers (waarbij het getal zelf wordt uitgezonderd). Zo is 6 een perfect getal: 6 = Ga na dat 8 ook een perfect getal is. 3 Rationale getallen Breuken Rationale getallen Als we in, de verzameling gehele getallen, delingen uitvoeren, dan is het resultaat niet altijd opnieuw een element van die verzameling:. We breiden de verzameling daarom uit, zodat het resultaat 3 van een deling wel tot dezelfde verzameling behoort. We moeten dus alle breuken aan toevoegen. Overigens, delen door 0 staan we niet toe. De nieuwe verzameling is de verzameling van rationale getallen, en noteren we met. = {p/q p, q en q 0} Teller Noemer Samengestelde breuk Let op: we spreken van rationaal, niet van rationeel. De volgende elementen behoren dus bijvoorbeeld tot :, 7. Het 3 5 getal boven de breukstreep is de teller, het getal eronder is de noemer. Veel breuken hebben eenzelfde waarde: =. We zullen binnen 4 breuken met eenzelfde waarde, als hetzelfde element beschouwen en we kiezen als notatie de meest eenvoudige vorm, waarin teller en noemer geen gemeenschappelijke factoren hebben, en een eventueel minteken voor de breuk wordt genoteerd. De breuken en geven dus 4 hetzelfde element weer, en we kiezen dus als notatie voor dat rationale getal niet, maar. En als de noemer is, dan laten we die weg: 3 4 schrijven we gewoon als 3. Getallen als 3, 3 en 0 zijn dus ook rationale getallen. Als er geen risico is voor onduidelijkheid, dan worden de gehelen soms voor de breuk gezet: 7 = 3. Dit wordt ook wel een samengestelde breuk genoemd. 8

29 Leereenheid Getallen en verzamelingen Als we rationale getallen bij elkaar optellen, van elkaar aftrekken, met elkaar vermenigvuldigen of op elkaar delen dan is het resultaat steeds weer een rationaal getal (waarbij we niet door 0 delen). We geven een paar voorbeelden van deze bewerkingen, waarbij we onder andere het kgv gebruiken om breuken gelijknamig te maken, zodat we ze kunnen optellen of aftrekken. De regels die we daarbij toepassen zijn: Als we twee breuken bij elkaar op willen tellen, of van elkaar af willen trekken, dan moeten we ze eerst gelijknamig maken, waarmee ze dezelfde noemer krijgen; de nieuwe noemer is het kleinste gemene veelvoud van de twee oorspronkelijke noemers. Twee gelijknamige breuken tellen we bij elkaar op, of trekken we van elkaar af, door de noemer gelijk te houden en de tellers bij elkaar op, respectievelijk van elkaar af te trekken. Twee breuken vermenigvuldigen we met elkaar door tellers en noemers te vermenigvuldigen. Delen door een breuk is hetzelfde als vermenigvuldigen met het omgekeerde. Een breuk vereenvoudigen we door gemeenschappelijke factoren in teller en noemer tegen elkaar weg te strepen. VOORBEELD = + = = = = = = = / = = = = = OPGAVE. Voer de volgende berekeningen uit, en schrijf het resultaat als breuk in de meest eenvoudige vorm. 5 a + = 9 5 «b c d e f g 8 3 = = / 0 5 = 7 / 3 = 3 = =

30 Open Universiteit Continue wiskunde Breuken kunnen we ook op decimale wijze weergeven: 3 = 0,375. De 8 decimale schrijfwijze vinden we door een staartdeling uit te voeren, of met een rekenmachine. Ook de decimale schrijfwijze geeft hetzelfde element van de verzameling rationale getallen weer. Voor 3 geldt dat 8 Repeterende breuk dit eact gelijk is aan 0,375. Maar voor is het lastiger. Want als we 3 3 als decimaal getal willen schrijven, dan volgt = 0,333 en moeten 3 we eigenlijk oneindig veel decimalen opschrijven. Breuken waarbij dit voorkomt (één of meer decimalen komen dan steeds opnieuw voor), noemen we repeterende breuken. OPGAVE.3 Schrijf 7/7 als repeterende breuk. Getallenlijn Tot nu toe hebben we de verzamelingen natuurlijke, gehele en rationale getallen bekeken. We kunnen het onderscheid tussen die verzamelingen aanschouwelijk maken, door de verzamelingen op de getallenlijn weer te geven. FIGUUR. De verzamelingen, en op de getallenlijn De natuurlijke getallen zijn allemaal geheel en groter of gelijk aan 0. Bij de gehele getallen komen daar ook de negatieve getallen bij; we geven ze weer met stippen op de getallenlijn. En met rationale getallen komen er de tussenliggende getallen bij; we geven dat dik weer op de getallenlijn. Op een klein stukje van de getallenlijn liggen oneindig veel rationale getallen. Immers, als we twee verschillende rationale getallen nemen, dan kunnen we daar altijd een getal tussen vinden, door ze bij elkaar op te tellen en het resultaat door twee te delen. Met de rationale getallen lijkt het dus of we alle getallen op de getallenlijn hebben. Dat is echter niet zo, zoals in de volgende paragraaf zal blijken. 4 Reële getallen Er zijn getallen op de getallenlijn die niet rationaal zijn; een voorbeeld daarvan is, de wortel van, ofwel het getal dat gekwadrateerd oplevert. Dit feit dat wortel geen rationaal getal is, is zo belangrijk dat we het apart als stelling hieronder vermelden. En we geven ook het bewijs van die stelling. STELLING. is geen rationaal getal. 30

31 Leereenheid Getallen en verzamelingen Bewijs We bewijzen deze stelling door aan te nemen dat wel een rationaal getal is, en vervolgens te laten zien dat dit niet kan kloppen. Stel dus dat wel een rationaal getal is. Dan zou moeten gelden: p = q Hierin zouden p en q gehele getallen moeten zijn. Als linker- en rechterlid gelijk zijn, dan zijn ook de kwadraten van linker- en rechterlid gelijk. We kwadrateren het linker- en rechterlid en werken het resultaat enigszins om: ( ) p = q p = q p = q We gaan nu naar de laatste gelijkheid kijken. In deze gelijkheid stellen p en q getallen voor, die aan elkaar gelijk zouden moeten zijn. We kijken nu eerst naar het gehele getal q. We kunnen q schrijven als een product van priemfactoren. Omdat we q met zichzelf vermenigvuldigen, zullen in q alle priemfactoren een even aantal keren voor komen. Voor q staat nog één keer een factor, zodat in het rechterlid een getal staat waar een oneven aantal keren de factor in voor komt. In p in het linkerlid komt de factor een even aantal keren voor, immers p wordt met zichzelf vermenigvuldigd, zodat alle factoren een dubbel aantal keren voorkomt. Maar we komen nu in de situatie aan, dat er links van het gelijkteken een getal staat met een even aantal factoren, en rechts een getal met een oneven aantal factoren. Die twee kunnen nooit aan elkaar gelijk zijn. Het uitgangspunt dat te schrijven is als rationaal getal moet dus onjuist zijn. Hiermee is het bewijs geleverd dat geen rationaal getal is. Opmerking : we geven het einde van het bewijs aan met een blokje in de rechterkantlijn. Daar worden ook wel andere aanduidingen voor gebruikt, zoals q.e.d. (quod erat demonstrandum; dit betekent: wat bewezen moest worden). Opmerking : een bewijs volgens bovenstaande opzet (neem iets aan, en bewijs dat dit niet kan), wordt een bewijs uit het ongerijmde genoemd. Naast zijn er nog meer getallen die niet rationaal zijn, bijvoorbeeld andere wortels, maar ook het getal π dat gelijk is aan de oppervlakte van een cirkel met straal. Verderop zullen we nog meer van dergelijke getallen tegenkomen. Als we ons realiseren dat ook alle veelvouden van en andere wortels en veelvouden van π niet rationaal zijn, dan kunnen we concluderen dat er oneindig veel getallen zijn die niet rationaal zijn. De getallenlijn leek met helemaal gevuld, maar dat is dus helemaal niet het geval. 3

32 Open Universiteit Continue wiskunde Reële getallen Voegen we aan de ontbrekende getallen toe, dan krijgen we de verzameling reële getallen, die we weergeven met. Als we nu de getallenlijn met de reële getallen tekenen, dan zullen we hetzelfde tekenen als met de rationale getallen. Als het relevant is, zullen we toe moeten lichten welke verzameling we bedoelen. Als er geen toelichting is, dan bedoelen we in het algemeen de verzameling, de ruimste verzameling met getallen die we meestal gebruiken. FIGUUR. De verzamelingen en op de getallenlijn Interval Als we een deel van de verzameling reële getallen willen beschouwen, dan kunnen we die weergeven op de getallenlijn, met een impliciete definitie, of als intervallen. We geven een paar voorbeelden. FIGUUR.3 Verzameling: { < 3}; interval:, 3] FIGUUR.4 Verzameling: { 3 < < of 3}; interval: 3, [, 3] FIGUUR.5 Verzameling: { 3 < < 3 en 0}; interval: 3, 0 0, 3 FIGUUR.6 Verzameling: { > 0}; interval: 0, of 0, FIGUUR.7 Verzameling: \{ 0}; interval:, 0 0, of, 0 0, Let op hoe we zowel in de plaatjes als in de impliciete definities als bij de intervallen aangeven of een element op de grens van een interval, wel of niet tot de verzameling hoort. In de plaatjes doen we dat met open of gesloten rondjes, in de verzamelingennotaties door de symbolen groter dan (>), kleiner dan (<), of groter of gelijk aan ( ) en kleiner of gelijk aan ( ) te gebruiken en in de intervalnotaties door open haken, of gesloten haken [, ] te gebruiken. 3

33 Leereenheid Getallen en verzamelingen OPGAVE.4 Teken getallenlijnen met daarop de verzamelingen: a { < < 0 of 4} b, 0] [, OPGAVE.5 Geef de impliciete definities van de verzamelingen, weergegeven in de volgende getallenlijnen. Geef ook de intervalnotatie FIGUUR.8 5 Complee getallen Complee getallen We hebben de getalverzamelingen die we in deze leereenheid hebben bekeken steeds uitgebreid, van naar naar naar, omdat we ontdekten dat er bewerkingen waren die ons buiten de verzameling brachten, waarmee we begonnen. Bij het aftrekken van natuurlijke getallen konden we negatieve getallen krijgen, daarom breidden we de verzameling uit tot de gehele getallen. De wortel van bleek geen rationaal getal te zijn en daarom breidden we uit naar. Zijn er na verder nog uitbreidingen mogelijk, of hebben we met alle mogelijke getallen te pakken? Het blijkt inderdaad zo te zijn dat we nog meer getallen kunnen definiëren. Als we namelijk in op zoek gaan naar de wortel van, dan is er geen getal in dat daarvoor in aanmerking komt. Immers de wortel van zou het getal moeten zijn, dat gekwadrateerd oplevert. Maar ieder reëel getal dat we kwadrateren, of het nu positief of negatief is, levert een positief getal op. Als er een wortel van is, dan is dat dus geen reëel getal. Als we willen kunnen werken met de wortel van, dan zullen we opnieuw een uitbreiding moeten maken van de getallenverzameling. We komen dan bij de complee getallen, een verzameling die wordt weergegeven met. In komt een getal voor dat gekwadrateerd geeft. Dit getal wordt weergeven met i. Dus: i = Complee getallen kunnen we niet meer op de getallenlijn tekenen; een comple getal bestaat in het algemeen uit een reëel en een comple deel. We geven ze weer in het complee vlak. De reële getallen (met een comple deel gelijk aan 0) liggen daarbij op de horizontale as, het getal i ligt op de verticale as, en het vlak is verder gevuld met de complee getallen. 33

34 Open Universiteit Continue wiskunde FIGUUR.9 Complee vlak met de getallen, i en 3 + i De complee getallen blijken uitermate goed te gebruiken te zijn in grote deelgebieden van de wiskunde, en kennen toepassingen in vele onderwerpen, binnen en buiten de wiskunde. Elektromagnetische verschijnselen laten zich er bijvoorbeeld goed mee beschrijven. We zullen in deze cursus geen gebruik maken van de complee getallen, maar ons beperken tot de reële getallen. We wilden ze hier wel noemen, om recht te doen aan het grote belang ervan. Wellicht dat u de complee getallen ook tegenkomt als u gebruik maakt van een computeralgebrapakket, zoals Maima dat we in deze cursus gaan gebruiken. 6 Bewerkingen op getallen Hiervoor hebben we al diverse berekeningen met getallen uitgevoerd. Getallen kunnen we optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Steeds nemen we twee getallen, we voeren een bewerking uit en het resultaat is weer een getal. We besteden nu aandacht aan de bewerkingen machtsverheffen, worteltrekken en logaritme nemen. 6. MACHTSVERHEFFEN Machtsverheffen Machtsverheffen is het herhaald met zichzelf vermenigvuldigen van een getal. 5 = 5 5 = = = 5 In dit voorbeeld is 5 het grondtal, en en 3 zijn de eponenten of machten (spreek uit: vijf tot de tweede en vijf tot de derde ). Als de eponent is, dan nemen we de tweede macht van 5, en dat noemen we ook wel kwadrateren. Als het grondtal negatief is, dan zal de uitkomst positief zijn, als de eponent even is, en de uitkomst zal negatief zijn als de eponent oneven is. ( 5) = 5 5 = 5 ( 5) 3 = = 5 Uit de definitie van machten volgen direct enkele rekenregels = (5 5) (5 5 5) = = 5 5 (5 ) 3 = =

35 Leereenheid Getallen en verzamelingen Als het grondtal van twee machten hetzelfde is, en we vermenigvuldigen deze twee machten, dan is het resultaat een macht met hetzelfde grondtal, en als eponent de som van de eponenten. En als we een macht tot een macht verheffen, dan moeten we de eponenten vermenigvuldigen, ofwel: = 5 +3 = 5 5 (5 ) 3 = 5 3 = 5 6 Als het grondtal een product (of quotiënt) is van twee factoren, dan is de macht gelijk aan het product (of quotiënt) van de machten van de factoren: 5 = (3 5) = = = = = Met het vermenigvuldigen van machten komen er dus steeds factoren bij. Als we gaan delen, dan wordt het aantal factoren minder: = = 55 = Bij delen van machten, trekken we de eponenten dus van elkaar af, ofwel: 5 5 /5 3 = = 5 Hieruit kunnen we ook afleiden wat de betekenis is van een macht als de eponent 0 is = 53 3 = = 3 Als de eponent 0 is, dan is de macht gelijk aan, wat het grondtal ook is. En vervolgens kunnen we ook nagaan wat de betekenis is van een macht als de eponent negatief is = 50 3 = = 5 5 Is de eponent in een machtsverheffing negatief, dan is dat gelijk aan een breuk, met in de teller, en in de noemer de macht, maar dan met de positieve eponent. Als het grondtal 0 is, dan wordt 0 een aantal keren met zichzelf vermenigvuldigd, en het resultaat zal dus altijd weer 0 zijn. 0 4 = = 0 35

36 Open Universiteit Continue wiskunde Het bijzondere geval 0 0 geven we als waarde. We kunnen nu dus machten uitrekenen, als de grondtallen reëel zijn, en de eponenten geheel. We geven nog enkele voorbeelden, waarbij we ook variabelen gebruiken: VOORBEELD.5 Rekenregels voor machten met a, b en m, n 5, = = 5, 7, = = = = ( 5) = = = ( 5) = 3+ 3 = 6 + y y = y = y 7 = 7 ( y) = y = 8y We vatten de rekenregels die we hiervoor aan de hand van voorbeelden hebben laten zien als volgt samen: am an = am+ n am : an = am n ( a b) n = an bn ( a / b) n = an / bn ( am) n= amn m a = am a0 = 0m = 0,met m 0 «Deze rekenregels gelden als a en b reële getallen, en m en n gehele getallen zijn. OPGAVE.6 Werk uit en schrijf zo eenvoudig mogelijk: a ( 5) /5 9 = b 7 3 ( 7) = c ((8) ) = 4 3 d ( ) 4 ( ) e 6 = f 4 0 = g 0 5 = h 0 0 = = 36

37 Leereenheid Getallen en verzamelingen 6. WORTELTREKKEN Welke betekenis heeft een macht, als de eponent niet een geheel getal is? Wat is bijvoorbeeld de waarde van 5? Als we de rekenregels voor machten toepassen, dan moet gelden: = 5 = 5 = 5 Wortel De waarde van 5 is dus gelijk aan het getal, dat met zichzelf vermenigvuldigd gelijk is aan 5. Dat noemen we ook de wortel van 5 en schrijven we ook als 5... De waarde van de wortel van 5 benaderen we met een rekenmachine. 5 = 5 =, Net als wortel is dit geen rationaal getal. Er is een oneindig aantal decimalen, waar geen herhaling in zit. Voor een nauwkeurige benadering van een wortel, gebruiken we een rekenmachine. Zonder rekenmachine is vaak wel een schatting te geven. Wortel 5 is groter dan, want in het kwadraat is 4, en dat is kleiner dan 5. En wortel 5 is kleiner dan 3, want 3 in het kwadraat is 9, en dat is groter dan 5. De derdemachtswortel van een getal, is het getal dat als het tot de derde macht wordt verheven het oorspronkelijke getal oplevert: = 5 =, We zien nu ook dat machten met gebroken eponenten en wortels hetzelfde zijn, waar we twee notaties voor gebruiken: n m a m = a n We kunnen nu desgewenst de notaties in elkaar omzetten: = 5 = (5 ) = = = = = = (5) Als we de wortels schrijven als machten, met als eponenten rationale getallen dan gelden daarvoor dezelfde rekenregels als aan het einde van de vorige subparagraaf staan. Echter, de rekenregels gaan alleen op, als de grondtallen positief zijn. 37

38 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE.7 Werk onderstaande uitdrukkingen uit naar vormen, waar alleen gehele positieve machten en (hogeremachts) wortels in voorkomen: 7 a 3 5 = b = 3 5 c = 3 4 d = OPGAVE.8 Schat tussen welke gehele getallen de wortels uit, 85 en 50 liggen. OPGAVE.9 Herschrijf de volgende wortels tot machten met rationale eponenten. a 3 = 5 b = c = LOGARITMEN Logaritme In de vorige paragraaf gingen we op zoek naar wortels, de getallen die tot een zekere macht verheven een gewenst resultaat geven. We kunnen ons ook afvragen tot welke macht we een bepaald grondtal moeten verheffen, om een gewenst resultaat te krijgen. Bijvoorbeeld, tot welke macht moeten we verheffen om 64 te krijgen? Even proberen leert dat 6 = 64. We noemen 6 de logaritme van 64 bij grondtal, en we noteren: log 64 = 6. De relatie tussen logaritmen en machten is dus: log 64 = 6, want 6 = 64 In algemene termen geven we dit weer met: a log = y als a y = Logaritmen bestaan als a en groter zijn dan 0 en a. We geven nog enkele voorbeelden: log 8 = 3 want 3 = 8 log( ) = want 4 = 4 log = want = 0 log 00 = want 0 = 00 0 log = 0 want 0 0 = 0 log 0 bestaat niet, want er is geen enkele y, zodat 0 y = 0 38

39 Leereenheid Getallen en verzamelingen In bovenstaande voorbeelden kregen we steeds mooie uitkomsten, zodat we de waarden ook echt konden bepalen. Net als bij wortels zullen we vaak een rekenmachine moeten gebruiken, om de waarde van een logaritme te benaderen; en die waarde is vaak weer een niet-rationaal getal: 0 log 5 = 0, Combineren we de twee formules a log = y en a y =, dan volgt: a a log = Hiermee kunnen we enkele rekenregels voor logaritmen afleiden. Omdat geldt: a + = a a = y = a alog alog y alog alog y alog y volgt dat de eponenten in de eerste en laatste formule gelijk zijn. Daaruit leiden we de volgende rekenregel af: Optellen van logaritmen Aftrekken en vermenigvuldigen met een constante log + logy = logy a a a Op soortgelijke wijze volgen: log logy = log( ) a a a y alog = alog y y Als laatste geven we nog de volgende rekenregel, waarmee we kunnen veranderen van grondtal: Veranderen van grondtal a b log = log bloga We kunnen de correctheid van deze rekenregel aantonen, door hem op de volgende manier uit te werken: blog alog = bloga bloga alog = blog blog alog b b a = b log b ( log a a b ) log = a a log = = Het laatste resultaat is waar, waarmee aangetoond is dat de rekenregel correct is. We gebruiken de rekenregels in enkele voorbeelden: 39

40 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD log5 = log5 + log5 = + = log( ) = log log49 = 0 = log0000 = log0 = 4 log0 = 4 = 4 log3 = 0 0 log3 log7 «Natuurlijke logaritme Als de uitkomsten niet zo mooi zijn als in bovenstaande voorbeelden, dan kunnen logaritmen met een rekenmachine berekend worden. Meestal is daar de toets of functie log voor. Als er geen grondtal bij staat vermeld, dan is dat altijd 0. Vaak ook is er een toets ln. Dat is de natuurlijke logaritme met grondtal e. Het bijzondere getal e komen we verderop in de cursus nog uitgebreid tegen. OPGAVE.0 Bereken zonder gebruik te maken van een rekenmachine: a 4 log4 + 4 log49 = b 5 log = 5 7 log00 c = 7 log0 d log4 log6 = OPGAVE. Bereken met een rekenmachine, en geef als reëel getal: a 0 log4 = b 0 log5,3 = c 4 log7 = d 6 log3 = OPGAVE. Leidt af dat geldt: a a log( ) = alog alogy y b alogy = y alog 40

41 Leereenheid Getallen en verzamelingen S A M E N V A T T I N G Getallen en verzamelingen zijn de basiselementen van de wiskunde. Elementen kunnen we samen nemen in een verzameling. Twee verzamelingen kunnen we samenvoegen tot een nieuwe verzameling, die we de vereniging noemen. De doorsnede van twee verzamelingen bestaat uit de elementen die zowel in de ene als in de andere verzameling voorkomen. Het verschil van twee verzamelingen A en B bevat de elementen van A voor zover die niet in B voorkomen. De verzameling natuurlijke getallen, bevat de getallen waarmee we aantallen tellen: 0,,, 3, 4, Breiden we de verzameling uit met de negatieve getallen, dan krijgen we de verzameling gehele getallen. Verdere uitbreiding met breuken geeft de verzameling rationale getallen, en als we daar ook nog wortels en andere niet rationale getallen aan toevoegen, dan hebben we de verzameling reële getallen. Gehele getallen kunnen we schrijven als product van hun priemfactoren. Het grootste gehele getal dat deler is van twee getallen, is de grootste gemene deler. Het kleinste gemene veelvoud van twee getallen is het kleinste gehele getal dat zowel veelvoud is van het ene als het andere getal. Op getallen kunnen we bewerkingen uitvoeren: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, worteltrekken en logaritme nemen. Rekenregels voor machten en logaritmen die daarbij gelden zijn: am an = am+ n am : an = am n ( a b) n = an bn ( a / b) n = an / bn ( am) n= am n m a = am a0 = 0m = 0,met m 0 a a log = alog + alogy = alogy a log alogy = alog( ) y alog = alog blog alog = bloga y y 4

42 Open Universiteit Continue wiskunde Z E L F T O E T S a Geef van de getallen 8, 6, 0, 3, 7, 3 en 0 log5 aan tot welke van de verzamelingen,, en ze behoren. b Geef de volgende verzameling weer op de getallenlijn: { 0 < < of 4}. a Bepaal de grootste gemene deler en het kleinste gemene veelvoud van 4 en 30. b Bereken het product van 4 en 30 en het product van hun grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud. Waarom zijn deze gelijk? 3 Schrijf zo eenvoudig mogelijk (waarbij we > 0 veronderstellen): a b = 3 6 = c log ( ( ) ) = 4 Bereken met een rekenmachine: a = b 0 log 345 = c 3 log 345 = 5 Bewijs door gebruik te maken van a a log = dat geldt: a log( p q) = a logp+ a log q 4

43

44 Inhoud leereenheid Algebra Introductie 45 Leerkern 46 Eigenschappen van algebraïsche bewerkingen 46 Ontbinden in factoren 48 3 Merkwaardige producten 50 4 Breuken met variabelen 5 5 Machten met variabelen 53 6 Wortels met variabelen 54 7 Logaritmen met variabelen 55 Samenvatting 56 Zelftoets 57 44

45 Leereenheid Algebra I N T R O D U C T I E In de vorige leereenheid hebben we getallen geïntroduceerd en we hebben er bewerkingen mee uitgevoerd. De bewerkingen met getallen hebben allerlei eigenschappen waar we bij berekeningen gebruik van zullen maken. Daarbij is het van belang te weten wanneer eigenschappen wel gelden, maar ook wanneer dit niet het geval is. Zo maakt het niet uit in welke volgorde we twee getallen bij elkaar optellen, maar als we twee getallen van elkaar aftrekken, dan maakt het wel degelijk uit welk getal voorop staat. + 4 = Om in het algemeen over bewerkingen met getallen te kunnen spreken moeten we los komen van de concrete getallen, we moeten er van abstraheren. We werken daarom met variabelen, weergegeven door letters. Die stellen wel getallen voor, maar we weten (nog) niet welke. Door met variabelen te werken, kunnen we in het algemeen allerlei eigenschappen van de bewerkingen onderzoeken en vastleggen. En we kunnen algemeen geldige uitspraken doen die voor alle getallen die we bekijken gelden. We hebben dat in de vorige leereenheid ook al enigszins gedaan (bij de eigenschappen van machten en logaritmen), en we gaan daar hier verder op in. De leerstof in deze leereenheid is in essentie middelbareschoolstof. We behandelen deze stof hier opnieuw, omdat het voor het vervolg van deze cursus absoluut noodzakelijk is dat u deze stof vlot beheerst. Vergewist u zich daarvan, en oefen desnoods net zo lang tot u alles goed in de vingers heeft. Overigens, als u de stof al wel beheerst, zal deze leereenheid u weinig moeite kosten. Maakt u desgewenst eerst de zelftoets om na te gaan of u deze leerstof al zo goed beheerst dat u deze leereenheid kunt overslaan. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u de eigenschappen van de algebraïsche bewerkingen kent en toe kunt passen wiskundige uitdrukkingen met variabelen in factoren kunt ontbinden de merkwaardige producten kunt herkennen en kunt gebruiken kunt werken met breuken, wortels en logaritmen waarin variabelen voorkomen kunt bepalen voor welke waarden van de variabelen breuken, wortels en logaritmen zijn gedefinieerd. 45

46 Open Universiteit Continue wiskunde L E E R K E R N Eigenschappen van algebraïsche bewerkingen In de vorige leereenheid hebben we het begrip variabele al geïntroduceerd. Als we met getallen willen werken, maar we willen ons niet vastleggen op concrete getallen, of we kennen er de waarden niet van, dan schrijven we letters, bijvoorbeeld, of y, of a, of b, net wat we plezierig vinden. Zo n variabele stelt dus een willekeurig getal voor. Dat is bijvoorbeeld handig als we eigenschappen van bewerkingen op getallen in zijn algemeenheid willen formuleren, of willen werken met getallen waarvan we de waarde nog niet kennen. Stel bijvoorbeeld dat we de waarde van een getal niet kennen. We noemen daarom dat getal. En stel nu dat we twee keer die waarde, bij nog eens drie keer op willen tellen. Dan krijgen we dus vijf keer die waarde. Dat kunnen we dan op de volgende wijze schrijven: + 3 = 5 Welk getal we nu ook voor invullen, deze formule is altijd waar. Daarmee formuleren we dus eigenschappen van de getallen die altijd gelden. In dit geval hadden we twee termen, en 3, die we gelijknamig noemen, en die we samen hebben genomen met als resultaat 5. Hieronder formuleren we de belangrijkste eigenschappen die gelden voor de reële getallen, en we vermelden de naam van die eigenschap erbij: + y = y + y = y + (y + z) = ( + y) + z (y z) = ( y) z (y + z) = y + z (y z) = y z commutativiteit van optellen commutativiteit van vermenigvuldigen associativiteit van optellen associativiteit van vermenigvuldigen distributiviteit van vermenigvuldigen over optellen distributiviteit van vermenigvuldigen over aftrekken De eerste twee eigenschappen geven weer dat het er niet toe doet in welke volgorde we getallen bij elkaar optellen of met elkaar vermenigvuldigen. Dat geldt niet voor alle bewerkingen, immers in het algemeen geldt niet: y = y, of /y = y/. Aftrekken en delen zijn dus niet commutatief. Overigens: in de uitdrukkingen hierboven staat steeds de punt als we vermenigvuldigen; vaak laten we die weg, dus y = y, en ook 4 = 4. Alleen bij het vermenigvuldigen van twee concrete getallen, of bij gelijke variabelen schrijven we wel een punt, dus bijvoorbeeld 4 en. Als er in een uitdrukking haakjes staan, dan betekent dit dat we eerst de bewerkingen die tussen de haakjes staan uitvoeren, voordat we met het resultaat daarvan verder gaan werken. De derde en vierde eigenschap geven dus weer dat het bij het optellen en vermenigvuldigen van drie getallen niet uitmaakt in welke volgorde je dat doet. Ook hier geldt weer dat dat voor de andere bewerkingen niet het geval is. 46

47 Leereenheid Algebra De laatste twee eigenschappen geven de distributiviteit van de vermenigvuldiging over de optelling, respectievelijk de aftrekking weer. U kunt met enkele concrete getallen makkelijk nagaan en begrijpen dat deze eigenschappen inderdaad kloppen voor de reële getallen. Omdat de vermenigvuldiging commutatief is, gelden ook: (y + z) = y + z (y z) = y z. We gebruikten deze eigenschap hiervoor al toen we en 3 bij elkaar op wilden tellen: + 3 = 5. Als er geen haakjes staan, dan hanteren we prioriteitsregels voor het uitvoeren van bewerkingen: machtsverheffen en logaritme nemen gaan voor vermenigvuldigen en delen; en die gaan weer voor optellen en aftrekken. Optellen en aftrekken hebben een gelijke prioriteit. Als er in een uitdrukking geen haakjes staan, dan voeren we de bewerkingen uit, in de volgorde waarin we ze van links naar rechts tegen komen. Hetzelfde geldt voor vermenigvuldigen en delen. We geven hieronder een aantal voorbeelden, hoe we met bovenstaande eigenschappen en regels, en die uit de voorgaande leereenheid, uitdrukkingen kunnen vereenvoudigen of herschrijven. a + b 3 + a 4 = a + 3b + 4a = a + 4a + 3b = ( + 4)a + 3b = 6a + 3b ( + y) + ( y) = + y + y = + + y y = = = = ( + 4) 5 = 5 5 (a + b) ( + y) = a ( + y) + b ( + y) = a + ay + b + by In het laatste voorbeeld hebben we systematisch de hiervoor vermelde eigenschappen gebruikt, en zijn we in twee stappen tot het resultaat gekomen. Het vermenigvuldigen van twee factoren die elk bestaan uit twee termen, komt zo vaak voor, dat het handig is dat direct in één keer te kunnen doen. De eerste term uit de eerste factor, wordt daartoe afzonderlijk met de termen uit de tweede factor vermenigvuldigd, en daarna gebeurt het zelfde met de tweede term uit de eerste factor. Het resultaat schrijven we dan direct als: (a + b) ( + y) = a + ay + b + by We passen dat toe in het volgende voorbeeld: ( + y) ( 3y) = + ( 3y) + y + y ( 3y) = 6y + y 3y = 5y 3y Het werken met negatieve getallen en het minteken vereist etra aandacht. We geven hier ook weer een paar voorbeelden van. ( + y) = y = y ( y) = y = + y ( + y) = ( + y) = y = y 47

48 Open Universiteit Continue wiskunde In de eerste twee voorbeelden hoort de min bij de, en distribueert zowel over als y (of min y). In het laatste voorbeeld zien we dat als een min voor een uitdrukking tussen haakjes staat de betekenis eigenlijk keer de uitdrukking tussen haakjes is. OPGAVE. Werk de volgende uitdrukkingen uit, en schrijf ze zo eenvoudig mogelijk. a 6 3 y 3 + y = b 7 ( y) 3 ( + y) = c 3 y 4 ( + y) = d ( y) ( + y) = e ( + y) (4 + y) = f ( + y + 3z) = g (3 y) ( + y) = h 6 + 4( 4 ) = i 7a 3 a 6 + 4a 4 a 5 = j ( 4 + 4y 4 ) = k ( 5) ( 3 + ) = Ontbinden in factoren In de voorgaande paragraaf hebben we uitdrukkingen uitgewerkt, en termen bij elkaar opgeteld, als dat kon. Maar in de wiskunde komt het ook vaak voor dat we een uitdrukking hebben die de som is van enkele termen, maar dat we die zouden willen schrijven als product van factoren. We proberen dan een factor buiten haakjes te halen, of te ontbinden in factoren. We geven weer enkele voorbeelden: + y = ( + y) = ( + )( + 4) 3y + 8y 3 = (3y )(y + 3) y 6 + y 3 = (y 3 + )(y 3 ) Als de ontbinding eenmaal is gevonden, dan is gemakkelijk te controleren of deze correct is, door de factoren weer met elkaar te vermenigvuldigen en de eigenschappen uit de vorige paragraaf te gebruiken. In het algemeen is het echter niet vanzelfsprekend wat de ontbinding is. Het is aan te bevelen wat te proberen en te zoeken. Daarbij kunnen de volgende aanwijzingen helpen: Als een factor in alle termen van de uitdrukking voorkomt, dan kunnen we die buiten haakjes halen. Als we een uitdrukking hebben met het kwadraat van een variabele, een getal maal de variabele en een getal (zoals in ), dan kunnen we zoeken naar getallen die opgeteld het eerste getal geven, en vermenigvuldigd het tweede getal; die twee getallen komen dan in de afzonderlijke factoren weer voor, immers er geldt: ( + a)( + b) = + (a + b) + ab. We kunnen dus in een uitdrukking zoals kijken of het laatste getal te 48

49 Leereenheid Algebra schrijven is als product van twee gehele getallen, die samen gelijk zijn aan het getal voor de. In dit geval is 8 gelijk aan 4, en de som van en 4 is 6, waarmee we de ontbinding van de kwadratische uitdrukking hebben gevonden: = ( + )( + 4). Als er voor een kwadraat een getal staat, is het wat zoeken en puzzelen. Als er hogere dan tweede machten voor komen, dan is zo n hogere macht soms als nieuwe variabele te zien (zoals de y 3 in het laatste voorbeeld hiervoor; we kunnen dan y 3 door vervangen, zodat er komt te staan +, wat is te ontbinden in ( + )( ), waar voor dan weer y 3 ingevuld kan worden). Overigens, niet in alle gevallen is er een mooie ontbinding in factoren te vinden. OPGAVE. Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a y + y = b y + 6 = c = d 8 = e y 6y + 9 = f 0 = g + = h y + 7y 5 = i = j y 0 y 0 6 = Soms is het mogelijk om wat ingewikkelder uitdrukkingen in enkele stappen in factoren te ontbinden. We geven nog een paar voorbeelden = ( ) = ( + 3)( + 4) Hier is eerst een buiten haakjes gehaald, en vervolgens is de resterende uitdrukking nog in factoren ontbonden. 3y 6 39y y = 3y (y 4 3y + 36) = 3y (y 4)(y 9) = 3y (y )(y + )(y 3)(y + 3) Hier is eerst een factor 3y buiten haakjes gehaald, en vervolgens is de resterende uitdrukking in enkele stappen in factoren ontbonden. OPGAVE.3 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a 3 = b 7 8 = c y 6 + y 5 y 4 = d y 5 4y 3 + 3y = e a + a = f ay + ay 30a = g = h = i 6a + 4a + = j = 49

50 Open Universiteit Continue wiskunde 3 Merkwaardige producten Bij het uitwerken van uitdrukkingen, of het ontbinden in factoren, komen we soms merkwaardige producten tegen. Als we die kunnen herkennen, dan kunnen we er handig gebruik van maken. We behandelen ze aan de hand van enkele voorbeelden. Door haakjes uit te werken, volgt eenvoudig de volgende gelijkheid: ( + 5) = Dubbelproduct We zien hier dat het kwadraat van een som van twee termen gelijk is aan het kwadraat van de eerste term plus tweemaal het product van beide termen plus het kwadraat van de tweede term. De term in het midden wordt ook wel het dubbelproduct genoemd. Het vergt enige oefening, maar als deze vorm herkend wordt, dan is ze ook weer makkelijk te ontbinden in factoren: y 8y + 8 = (y 9) Want hierin zien we dat 8 het kwadraat is van 9 (en ook het kwadraat van 9) en 8 gelijk is aan keer 9. Eigenlijk zijn er twee vormen van deze merkwaardige producten: + y + y = ( + y) y + y = ( y) In deze laatste gelijkheden zien we in het linkerlid de term y, ofwel twee maal het product van de variabelen. Dit is het dubbelproduct. Als er een minteken bij staat, dan komt er in het rechterlid een minteken, en anders een plusteken. Als we het verschil van twee kwadraten hebben, dan is dat ook op een fraaie manier in factoren te ontbinden: 8 = ( 9)( + 9) En ook: y = ( y)( + y) Beide gelijkheden zijn eenvoudig te verifiëren door de haakjes in het rechterlid uit te werken. Soms kan dit handig gebruikt worden bij hoofdrekenen : = 000 = = We geven nog een voorbeeld, waarbij we eerst 4 opvatten als kwadraat van. 4 = ( )( + ) = ( )( + )( + ) 50

51 Leereenheid Algebra OPGAVE.4 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a = b y 4y + 4 = c = d 4 = e y 64 = f a b y = g 00 = h = i 5y 5 = j z 6 = OPGAVE.5 Reken uit het hoofd uit: a = b 5 48 = c = d = 4 Breuken met variabelen Als volgende onderdeel in deze leereenheid gaan we nog een keer met breuken aan de slag, maar nu als daar variabelen in voorkomen. De basisregels voor het werken met breuken zijn al in de vorige leereenheid aan bod gekomen. Daar pasten we ze toe als de tellers en noemers concrete getallen waren. Maar de regels zijn precies hetzelfde als er variabelen in voorkomen. Ook als we met variabelen werken, moeten breuken gelijknamig zijn, als we ze willen optellen of aftrekken. Bij concrete getallen zochten we daarom naar het kleinste gemene veelvoud van de noemers en vermenigvuldigden de afzonderlijke breuken met factoren, zodat we op dezelfde noemers uitkwamen. Dezelfde aanpak hanteren we ook als we breuken met variabelen hebben, die we willen optellen of aftrekken. We maken dan de breuken gelijknamig, door met geschikte factoren te vermenigvuldigen. We geven twee voorbeelden. VOORBEELD. ( ) ( + ) ( ) ( + ) = = + ( + ) ( ) ( ) ( + ) ( + )( ) ( + )( ) ( ) ( + ) = = = ( + )( ) ( + )( ) ( + )( ) We vermenigvuldigen de eerste breuk met ( )/( ). Er geldt dat ( )/( ) gelijk is aan (voor ), dus de waarde van de breuk verandert niet. Maar de noemer wordt anders, en gelijk aan de noemer van de tweede breuk, omdat we die vermenigvuldigen met ( + )/( + ). En zodra de breuken gelijknamig zijn (ze hebben beide als noemer ( + )( )), dan kunnen we ze van elkaar aftrekken. «5

52 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD = + 4 ( ) ( )( + ) ( )( + ) 3 ( )( + ) + 3 = + = ( )( + ) ( )( + ) ( )( + ) = = ( 4) 3 4 De aanpak bij deze berekening is, dat we de noemers in factoren ontbinden, en de noemers gelijknamig maken, door te vermenigvuldigen met de ontbrekende factoren die wel in de andere noemer voorkomen. De tellers worden met dezelfde factoren vermenigvuldigd, waarna de bewerking uitgevoerd kan worden, met de dan gelijknamige factoren. Als de noemers moeilijk of niet te ontbinden zijn, dan vermenigvuldigen we iedere noemer met de andere noemer, en natuurlijk de teller ook. «In het eerste voorbeeld merkten we al op dat we voor een bepaalde waarde van de berekeningen niet uit mogen voeren, omdat dan de noemer 0 is. Dat was voor =. Ook voor = zijn er noemers die 0 zijn. Omdat in dit voorbeeld de factoren ( ) en ( + ) in de noemer blijven staan is de herschrijving geoorloofd, immers we sluiten de situaties waarin = of = uit. De uitdrukkingen voor en na het gelijkteken zijn aan elkaar gelijk, onder de voorwaarde dat en. In het tweede voorbeeld geldt iets soortgelijks. We mogen daar de bewerkingen alleen uitvoeren als 0, en. In het algemeen zullen we daar op moeten letten: zijn de bewerkingen die we uitvoeren wel toegestaan en zijn de diverse uitdrukkingen voor dezelfde waarden van gedefinieerd. Vermenigvuldigen en delen van breuken met variabelen, gaat zoals we dat ook deden met breuken met concrete getallen. Zo mogelijk vereenvoudigen we het resultaat. VOORBEELD.3 + ( + ) ( + ) = = = ( + ) ( + ) ( + ) De uitwerking is geldig voor. Voor = is de uitwerking niet geldig, immers de noemer van /( + ) is dan gelijk aan 0, en een breuk waarvan de noemer 0 is, heeft geen betekenis, terwijl de vereenvoudigde vorm wel gedefinieerd is voor =. We zullen in zo n geval dus na vereenvoudiging epliciet moeten vermelden voor welke waarden de gelijkheid niet geldt. «VOORBEELD.4 / = = = = ( + 4) + 3 ( + 4) ( + 4)( ) ( + 4)( ) ( 3 )( + 3) ( )( + 3) ( + 3) Deze uitwerking is alleen geldig voor 0,, 3 en 4, immers de oorspronkelijke uitdrukking is niet gedefinieerd voor deze waarden. «5

53 Leereenheid Algebra OPGAVE.6 Voer de volgende bewerkingen uit, schrijf het resultaat als één breuk en vereenvoudig die zo ver mogelijk. + a = b c d e f g + = = + y y y y = + y = + + = = 3y y y + y h = n n + OPGAVE.7 Vereenvoudig: 6 ( )( + ) Voor welke waarde van is de vereenvoudiging geldig? 5 Machten met variabelen Alle regels voor het werken met machten, wortels en logaritmen hebben we in de vorige leereenheid al geïntroduceerd. Daar werkten we steeds met concrete getallen. We passen de regels nu ook toe bij het werken met variabelen in deze en volgende paragrafen. We starten weer met enkele voorbeelden. ( 3) ( 3) = ( 3) y y + 3y y = y + 3y = 4y Hier zien we dat als we een factor verheven tot een zekere macht, vermenigvuldigen met dezelfde factor verheven tot een macht, dat we dan de machten bij elkaar op mogen tellen y = 37 + y 53

54 Open Universiteit Continue wiskunde Als de variabele in de eponent voorkomt, terwijl de grondtallen gelijk zijn, dan kunnen we de uitdrukking eenvoudiger schrijven, en nemen we de som van de machten, met hetzelfde grondtal. Hieronder nog een laatste voorbeeld van hoe we uitdrukkingen in elkaar om kunnen zetten. ( y ) m ( + y) n = (( y)( + y)) m ( + y) n = ( y) m ( + y) m ( + y) n = ( y) m ( + y) m + n OPGAVE.8 Schrijf in zo eenvoudig mogelijke vorm: ( + ) ( + ) = a b ( y ) 6 ( y ) 4 = ( y ) 3 ( ) ( + ) = c 3 3 d = e (33 + y 3 y) = f a = a + g = 6 Wortels met variabelen Ook de regels die we in de vorige leereenheid hebben opgesteld voor het werken met wortels, zijn hetzelfde als we met variabelen werken in plaats van met concrete getallen. Net als bij breuken moeten we wel opletten of de uitdrukkingen wel betekenis hebben. Zoals de breuk / niet is niet gedefinieerd voor = 0, is niet gedefinieerd voor < 0. Als het relevant is, dan geven we die voorwaarde erbij: + + = + voor We geven nog enkele voorbeelden: + y y = ( + y) ( y) = (( + y)( y)) = ( y ) = y a+ b a+ b = = a+ b a+ b a+ b ( a+ b) In dit laatste voorbeeld zien we hoe we een wortel uit de noemer van een breuk kunnen verwijderen: vermenigvuldig de breuk met een breuk die als teller en noemer die wortel heeft. Deze breuk is gelijk aan, dus als we daar mee vermenigvuldigen, dan verandert de waarde van de oorspronkelijke breuk niet. Het resultaat is een breuk met een noemer, waar geen wortel meer in voorkomt. 54

55 Leereenheid Algebra We bekijken nog een bijzondere situatie. Het is verleidelijk om de volgende vereenvoudiging te gebruiken: =. Als = 4, dan is dit correct, maar als = 4, dan wordt het linkerlid: ( 4) = 6 = 4 en dat is niet gelijk aan het rechterlid, als we daarin voor de waarde 4 invullen. Door het kwadrateren zijn we als het ware het minteken kwijtgeraakt. We zullen dus goed op moeten letten wanneer de gelijkheden wel en niet gelden. In het algemeen geldt: = voor 0 = voor < 0 Voor = 4, geldt dus de laatste relatie, wat we eenvoudig na kunnen gaan: = ( 4) = 6 = 4 = ( 4) =. We zullen dus steeds op moeten letten als we met een wortel een kwadraat wegwerken. We geven nog een voorbeeld: ( ) OPGAVE.9 Schrijf in zo eenvoudig mogelijke vorm: a = b y 4 y = c ( ) 3 d + + = ( + ) = + + = + = + voor ( + ) 0 ofwel voor OPGAVE.0 Voor welke waarden van geldt: a + = b + = + OPGAVE. Herschrijf onderstaande breuken, zodat er geen wortel meer in de noemer voor komt. a = b + = 7 Logaritmen met variabelen Als laatste in deze leereenheid kijken we nog naar uitdrukkingen met logaritmen waar variabelen in voorkomen. De regels die gelden zijn in de vorige leereenheid vermeld, en passen we nu toe waarbij we variabelen gebruiken: 55

56 Open Universiteit Continue wiskunde log( y) = log + logy a a a log = log log( ) = log + log log( ) log( ) log = log log( ) = log( ab ) y = y log( ab ) = y loga+ y logb= y+ y logb a a a a a a a a a ( ) a a a a a a Ook hier zullen we in voorkomende gevallen op moeten letten of de uitdrukkingen gedefinieerd zijn. Steeds moet voor een uitdrukking a log gelden dat a en groter zijn dan 0 en a. Dus de eerste gelijkheid geldt bijvoorbeeld alleen voor > 0 en y > 0, de tweede alleen voor >. OPGAVE. Schrijf in zo eenvoudig mogelijke vorm en geef aan onder welke voorwaarden de herschrijvingen gelden: a alog( ) + alog( + ) = b a log( ) alog( ) = c log ( y ) a a = d a log a log = + OPGAVE.3 Voor welke waarden van zijn de volgende uitdrukkingen gedefinieerd: a alog( ) b alog( ) S A M E N V A T T I N G In de wiskunde willen we vaak werken met getallen, zonder dat we precies weten, of aan willen geven wat de waarde is. Daarvoor gebruiken we variabelen, zoals, y en z. Door variabelen te gebruiken, kunnen we goed eigenschappen formuleren die gelden voor bewerkingen op getallen. + y = y + y = y + (y + z) = ( + y) + z (y z) = ( y) z (y + z) = y + z (y z) = y z commutativiteit van optellen commutativiteit van vermenigvuldigen associativiteit van optellen associativiteit van vermenigvuldigen distributiviteit van vermenigvuldigen over optellen distributiviteit van vermenigvuldigen over aftrekken Met deze eigenschappen kunnen we uitdrukkingen omzetten, zodat we bijvoorbeeld eenvoudiger vormen vinden. Ook gebruiken we de eigenschappen om uitdrukkingen in factoren te ontbinden. 56

57 Leereenheid Algebra Bij het ontbinden in factoren komen enkele merkwaardige producten naar voren: + y + y = ( + y) y = ( y)( + y) Bij breuken, machten, wortels en logaritmen met variabelen gelden dezelfde regels als bij concrete getallen. Wel moet opgelet worden of de uitdrukkingen gedefinieerd zijn, en er bijvoorbeeld niet door 0 gedeeld wordt of een wortel uit een negatieve waarde wordt genomen. Z E L F T O E T S Geef bij de volgende bewerkingen aan welke eigenschap wordt toegepast: a = b a + (a + 3a) = (a + a) + 3a c (p q) = p q Werk de volgende uitdrukkingen uit, zodat er geen haakjes meer in voorkomen: a ( y)( + y) = b a 3 (a + 4b ) = 3 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren: a + = b y 8 y 4 8 = 4 Ontbind de volgende merkwaardige producten in factoren: a 4 = b y 8y + 6 = 5 Werk de volgende uitdrukkingen uit, en vereenvoudig: 3 a = b 4 9 = Gegeven is de volgende breuk: a Voor welke waarde van is deze breuk gedefinieerd? b Herschrijf de breuk, zodat er in de noemer geen wortel meer voorkomt. 57

58 Inhoud leereenheid 3 Meetkunde Introductie 59 Leerkern 60 Het platte vlak, punten, lijnen en hoeken 60 Driehoeken, vierkanten en de stelling van Pythagoras 63 3 Cirkels en radialen 69 4 Sinus, cosinus en tangens 7 5 Euclidische ruimte 73 Samenvatting 76 Zelftoets 76 58

59 Leereenheid 3 Meetkunde I N T R O D U C T I E In de casus van dit blok hebben we al naar lijnen en afstanden gekeken die aan de orde komen, als we figuren en plaatjes op het beeldscherm van een computer willen presenteren. Maar op veel meer plaatsen zijn afstanden en berekeningen daarmee relevant. Navigatiesystemen zoals die nu volop in gebruik zijn in auto s, vliegtuigen en schepen werken met GPS, global positioning system. Ook smartphones en andere apparaten zijn uitgerust met dit systeem. In essentie komt dit systeem erop neer dat er tientallen satellieten rond de aarde cirkelen die signalen uitzenden waarmee posities zijn te berekenen. De signalen gaan met een zekere snelheid, en daarmee kan een ontvanger precies berekenen wat zijn afstand is tot die satelliet. Als de afstand tot verschillende satellieten bekend is, en als de posities van de satellieten bekend zijn, dan kan daarmee berekend worden wat de positie van de ontvanger op aarde is, zowel in lengte- als breedtegraden, als ook de hoogte, bijvoorbeeld ten opzichte van NAP (Normaal Amsterdams Peil). FIGUUR 3. Met door satellieten uitgezonden signalen, kan op aarde een eacte positie worden bepaald. Afgelopen jaren is de nauwkeurigheid van GPS-systemen dermate verbeterd dat de positie van een goede ontvanger op ieder moment tot op enkele meters nauwkeurig bepaald kan worden. Enerzijds waren daarvoor betere technische systemen (zenders, ontvangers, klokken,...) nodig, anderzijds betere algoritmen om de berekeningen uit te voeren. 59

60 Open Universiteit Continue wiskunde In essentie zijn veel berekeningen terug te voeren op eenvoudige meetkunde. Lang geleden gebruikte Eratosthenes, in de tweede eeuw voor Christus, al dergelijke meetkunde om de omtrek van de aarde te berekenen. In deze leereenheid bekijken we de basiselementen van de meetkunde. Veel van die elementen worden toegepast, binnen de wiskunde en binnen de informatica. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u de basiselementen van de meetkunde kent en ermee kunt werken: platte vlak, punten, lijnen, hoeken, driehoeken, vierkanten, cirkels de stelling van Pythagoras kent, kunt bewijzen en toepassen de relatie kent tussen graden en radialen en deze in elkaar om kunt zetten de definities kent van sinus, cosinus en tangens, de waarden ervan voor enkele karakteristieke hoeken kent of vlot kunt berekenen, en de basisrelaties tussen deze begrippen kent en kunt bewijzen weet wat een Euclidische ruimte is, hoe er punten in worden weergegeven afstanden tussen punten kunt berekenen. L E E R K E R N Het platte vlak, punten, lijnen en hoeken Punt Lijn Platte vlak De basiselementen van de meetkunde zijn punten en lijnen. We introduceren deze op informele wijze. Met die informele wijze bedoelen we dat we niet voor een fundamentele aanpak met aioma s en afleidingen kiezen, maar veelal de eigenschappen beschrijven. Een en ander is wel fundamenteel te onderbouwen, maar dat doen we niet in deze cursus. We beperken ons in eerste instantie tot het platte vlak. Stel het platte vlak daarbij voor als een blanco vel papier, dat naar alle kanten oneindig doorloopt. Op dit platte vlak kunnen we punten zetten en lijnen trekken. Een punt op papier getekend is een klein rondje, zodat we het kunnen zien. Het heeft op papier een zekere diameter. In de wiskunde is een punt veeleer een idee van een positie ; het heeft geen diameter. Als we zouden inzoomen, dan zou het niet groter worden. Als we twee verschillende punten hebben, dan zou daar altijd nog een punt tussen passen. Dit is net zoals op de getallenlijn: tussen twee verschillende getallen past altijd nog weer een getal, zoals we in leereenheid hebben gezien. Alle punten in het platte vlak bij elkaar kunnen we opvatten als een verzameling P. Figuren als een lijn, of een cirkel, kunnen we opvatten als deelverzamelingen van deze grote verzameling P. Voor lijnen geldt iets soortgelijks als voor punten: een lijn met potlood op papier getekend, heeft een zekere dikte, want anders zouden we de lijn niet kunnen zien. Maar het wiskundige beeld is dat een lijn oneindig dun is en bestaat uit een verzameling punten die samen de lijn vormen. 60

61 Leereenheid 3 Meetkunde Alle lijnen in het platte vlak bij elkaar kunnen we ook weer beschouwen als een verzameling. Ook al zijn wiskundige punten oneindig klein en wiskundige lijnen oneindig dun, we zullen op papier gewoon zichtbare punten en lijnen tekenen, zodat we ze kunnen zien en erover kunnen redeneren. FIGUUR 3. Lijnen en punten in het platte valk Lijnstuk Hoek Graad Radiaal Met punten en lijnen hebben we al een basis om heel wat over te kunnen gaan redeneren. Zo kan een punt op een lijn liggen, of niet. Door twee punten kunnen we precies één lijn trekken. Twee lijnen kunnen elkaar snijden (ze hebben dan één punt gemeen), evenwijdig zijn (ze hebben dan nul punten gemeen), of samenvallen (ze hebben dan oneindig veel punten gemeen). De verzameling punten tussen twee punten op een lijn noemen we een lijnstuk. Als twee lijnen elkaar snijden, dan maken ze een zekere hoek. De grootte van een hoek geven we weer in graden (of in radialen, waarover verderop meer). We kijken nu verder naar de hoek die twee lijnstukken met elkaar kunnen maken, waarbij de lijnstukken in één eindpunt samenvallen. FIGUUR 3.3 Hoeken tussen twee lijnstukken in een punt Rechte hoek Gestrekte hoek Als we één van de lijnstukken op z n plaats laten, en het tweede lijnstuk ronddraaien, rond het gemeenschappelijke eindpunt, dan valt het tweede lijnstuk op zeker moment weer samen met het eerste lijnstuk. We hebben dan een hoek van 360 gemaakt. Een kwarthoek wordt ook een rechte hoek genoemd en is 90. Liggen de twee lijnstukken in elkaars verlengde, dan noemen we dat een gestrekte hoek, en die is 80. De eenheid om een hoek te meten is dus een graad. In figuur 3.3 hebben we het lijnstuk linksom gedraaid, dus tegen de wijzers van de klok in. We hadden natuurlijk ook de andere kant op kunnen draaien. Om onderscheid tussen die twee richtingen te maken, noemen we hoeken die ontstaan door linksom te draaien positief, en als we rechtsom draaien, geven we de hoek een negatieve waarde. Als de draairichting niet relevant is, dan hebben we het gewoon over de grootte van de hoek, en nemen we daarvoor de positieve waarde. Als we het lijnstuk draaien, en een keer rond zijn, kunnen we natuurlijk nog verder draaien, en dan krijgen we hoeken die groter zijn dan

62 Open Universiteit Continue wiskunde Als twee lijnen elkaar snijden, dan maken ze een zekere hoek met elkaar. Maar als we kijken naar het snijpunt van de twee lijnen, dan zien we daar vier hoeken omheen. Twee aan twee zijn de hoeken aan elkaar gelijk: de tegenover elkaar liggende hoeken zijn steeds even groot. We geven dat in onderstaande figuur weer met overeenkomstige boogjes. Als we twee naast elkaar liggende hoeken nemen, dan is de som van die hoeken altijd 80 graden. FIGUUR 3.4 Tegenoverliggende hoeken zijn gelijk, twee naastliggende hoeken zijn samen 80 Z-hoek Als we twee evenwijdige lijnen hebben, die gesneden worden door een derde, dan zien we nog meer gelijke hoeken. We herkennen daar ook een Z-hoek in zie figuur 3.5. In een Z-hoek zijn twee hoeken gelijk. Dit is een eigenschap die we goed kunnen gebruiken. FIGUUR 3.5 Z-hoek OPGAVE 3. Welke hoeken zijn in onderstaande figuur aan elkaar gelijk? FIGUUR 3.6 OPGAVE 3. Hoe groot zijn de aangegeven hoeken in onderstaande regelmatige vijfen zeshoek? FIGUUR 3.7 6

63 Leereenheid 3 Meetkunde Driehoeken, vierkanten en de stelling van Pythagoras Driehoek Vierhoek Vijfhoek Door punten te kiezen en daar lijnstukken tussen te tekenen, kunnen we allerlei geometrische figuren tekenen. Tussen drie punten tekenen we een driehoek, tussen vier punten een vierhoek, tussen vijf punten een vijfhoek, enzovoort. FIGUUR 3.8 Rechthoekige driehoek Rechthoekszijde Hypotenusa Gelijkbenige driehoek Gelijkzijdige driehoek Rechthoek Vierkant Parallellogram Door etra eisen te stellen aan de basisvormen, krijgen we allerlei bijzondere objecten: Als één hoek in een driehoek 90 is, dan noemen we die driehoek een rechthoekige driehoek; de zijden aan weerszijden van de rechte hoek worden de rechthoekszijden genoemd, de derde zijde is de schuine zijde (of hypotenusa). Als twee zijden even lang zijn in een driehoek, dan hebben we een gelijkbenige driehoek. Als drie zijden even lang zijn in een driehoek, dan hebben we een gelijkzijdige driehoek. Als in een vierhoek alle hoeken 90 zijn, dan hebben we een rechthoek (hoek van 90 geven we aan met een klein hoekje in de hoek). Als in een vierhoek alle zijden even lang zijn, en de hoeken 90 dan hebben we een vierkant. Als in een vierhoek de zijden twee aan twee evenwijdig zijn, dan hebben we een parallellogram. Veel van de eigenschappen die we in de figuren kunnen vinden, kunnen we vastleggen in stellingen. STELLING 3. De som van de drie hoeken in een driehoek is 80. Bewijs Om het bewijs te geven tekenen we een willekeurige driehoek, en door één van de punten tekenen we een lijn, evenwijdig met de lijn door de andere twee punten. FIGUUR 3.9 In de figuur herkennen we verschillende Z-hoeken, zodat volgt: α = γ, β = γ 3. En omdat γ + γ + γ 3 = 80, volgt dus ook dat α + β + γ = 80. Ofwel, de som van de drie hoeken van een driehoek is

64 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 3.3 a Bewijs dat de som van de vier hoeken van een vierhoek gelijk is aan 360. (Hint: trek een lijn tussen twee tegenover elkaar liggende hoekpunten, die de vierhoek verdeelt in twee driehoeken). b Hoe groot is de som van de vijf hoeken in een vijfhoek? En van de zes hoeken in een zeshoek? c Hoe groot is de som van de n hoeken in een n-hoek? Een rechthoek waarvan de zijden en y lang zijn, heeft een oppervlakte van y. Een vierkant met zijden met lengte, heeft een oppervlakte van. Voor het bepalen van de oppervlakte van een parallellogram, doen we de volgende observatie. Als we van een parallellogram rechts een driehoekje afhalen, en dat er aan de linkerkant bij doen, dan blijft de oppervlakte gelijk. FIGUUR 3.0 Oppervlakte van een parallellogram Basis Hoogte We zien nu dat de oppervlakte van een parallellogram gelijk is aan basis maal hoogte. We hebben hiermee de volgende stelling bewezen. STELLING 3. De oppervlakte van een parallellogram is basis maal hoogte. Om de formule te vinden voor de oppervlakte van een driehoek doen we iets soortgelijks. We trekken een lijn op halve hoogte door de driehoek, evenwijdig aan de basis; zie figuur 3.. We halen het bovenste deel van de driehoek af, en roteren die 80 en plakken die aan de afgetopte driehoek. Het resultaat is dan een parallellogram, waarvoor we net een formule voor de berekening van de oppervlakte hebben afgeleid. FIGUUR 3. Oppervlakte van een driehoek We zien nu dat de oppervlakte van een driehoek gelijk is aan basis maal halve hoogte en formuleren dat in de volgende stelling. STELLING 3.3 De oppervlakte van een driehoek is basis maal halve hoogte. 64

65 Leereenheid 3 Meetkunde OPGAVE 3.4 a De basis van een driehoek is 8, de hoogte is 7. Wat is de oppervlakte van deze driehoek? b Hoeveel driehoeken zijn er met basis 8 en hoogte 7? Hoogtelijn OPGAVE 3.5 In onderstaande figuur zijn de lengten van de zijden van een driehoek gegeven. De oppervlakte van de driehoek is 0. Bereken de lengten van de ingetekende hoogtelijnen, dat zijn de lijnstukken vanuit een hoekpunt die loodrecht staan op de tegenoverliggende zijde. FIGUUR 3. OPGAVE 3.6 Bereken van onderstaande figuur de oppervlakte. FIGUUR 3.3 De volgende eigenschap is misschien wel de meest bekende van de wiskunde, en formuleren we weer als een stelling, waarvan we een bewijs geven. STELLING 3.4 Stelling van Pythagoras In een rechthoekige driehoek, waarvan de rechthoekszijden lengte a en lengte b hebben, en de lengte van de hypotenusa gelijk is aan c, geldt: a + b = c 65

66 Open Universiteit Continue wiskunde Er zijn vele bewijzen voor de stelling van Pythagoras. We geven een bewijs, waarbij we uitgaan van een vierkant, met zijden met lengte a + b en daarbinnen een vierkant, met zijden met lengte c. We herkennen in de figuur vier keer een rechthoek met driehoekszijden met lengte a en b, en een hypotenusa met lengte c. FIGUUR 3.4 Oppervlakte van grote vierkant is oppervlakte van kleine vierkant plus de vier driehoekjes De oppervlakte van de totale figuur is (a + b). In de figuur is de oppervlakte van het kleinere vierkant c. Naast het kleine vierkant bestaat het grote vierkant nog uit vier driehoeken, met rechthoekszijden met lengte a en b. De oppervlakte van één zo n driehoek is ab/, dus de oppervlakte van de vier driehoeken samen is gelijk aan 4 (ab/) = ab. De oppervlakte van het grote vierkant is gelijk aan de oppervlakte van het kleine vierkant, plus de vier driehoeken. We schrijven dat in een gelijkheid: (a + b) = c + ab We kunnen deze gelijkheid uitwerken tot: a + ab + b = c + ab Links en rechts van het gelijkteken staat dezelfde term ab. Als we die aan beide kanten weghalen, dan blijft de gelijkheid gelden, immers we halen links en rechts precies evenveel weg. Er volgt dan: a + b = c Hiermee is de stelling van Pythagoras bewezen. Met de formules en eigenschappen die we hierboven hebben afgeleid, kunnen we al heel wat berekeningen uitvoeren om praktische problemen op te lossen. We geven een paar voorbeelden. VOORBEELD 3. Een zeilmaker berekent de oppervlakte van het zeil van een zeilschip met de formule: oppervlakte is lengte van het voorlijk, maal de afstand van de schoothoek tot het voorlijk, gedeeld door. 66

67 Leereenheid 3 Meetkunde FIGUUR 3.5 Zeiloppervlakte is lengte voorlijk maal afstand schoothoek gedeeld door «VOORBEELD 3. De lengte van een spankabel van een zendmast, kan berekend worden door eerst het kwadraat van de hoogte van het aangrijpingspunt op te tellen bij het kwadraat van afstand van het grondblok tot de mast, en vervolgens uit deze som de wortel te trekken. FIGUUR 3.6 Zendmast bij Lopik «Bovenstaande voorbeelden zijn vereenvoudigde voorstellingen van zaken. De werkelijkheid is vaak wat gecompliceerder. Zo is een zeil van een zeilboot niet echt een vlakke driehoek, en zal een spankabel niet recht lopen maar een beetje doorbuigen. De resultaten van de berekeningen zijn dus benaderingen van de werkelijkheid. De basisprincipes zijn echter correct, en worden in onvoorstelbaar veel situaties toegepast om talrijke problemen op te lossen. 67

68 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 3.7 a De lengten van de rechthoekszijden in een rechthoekige driehoek zijn 5 en. Wat is de lengte van de schuine zijde? b De lengte van een rechthoekszijde in een rechthoekige driehoek is 9; de lengte van de schuine zijde is 5. Wat is de lengte van de derde zijde? c De Egyptenaren deden het al bij de bouw van de piramides, en timmerlui en stoffeerders doen het tot op de dag van vandaag: de drie-vier-vijf-driehoek gebruiken om een rechte hoek te bepalen. Ga na dat in een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden met lengten 3 en 4, de lengte van de hypotenusa gelijk is aan 5. We bekijken enkele bijzondere driehoeken wat nader, en berekenen met de Stelling van Pythagoras de lengtes van de zijden in deze driehoeken. FIGUUR 3.7 Links in figuur 3.7 staat een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden met gelijke lengte. De twee hoeken α en γ zijn gelijk en samen 90 ; iedere hoek apart is dus 45. Als de lengte van een rechthoekszijde gelijk is aan, dan is de lengte van de schuine zijde gelijk aan. De driehoek rechts in figuur 3.7 is een gelijkzijdige driehoek. De lengte van een zijde is gelijk aan. Alle hoeken zijn even groot, dus gelijk aan 60. Tekenen we vanuit één hoek de hoogtelijn, loodrecht op de tegenoverliggende zijde, dan ontstaat een rechthoekige driehoek. Vanuit symmetrieoverwegingen kunnen we concluderen dat γ = γ = 30, en AD = DB =. Met de Stelling van Pythagoras kunnen we berekenen dat CD = 3. OPGAVE 3.8 Gegeven is een rechthoekige driehoek met twee rechthoekszijden van gelijke lengte. Wat is de lengte van een rechthoekszijde als de lengte van de schuine zijde gelijk is aan 4? OPGAVE 3.9 Gegeven is een cirkel met straal en daarin een gelijkzijdige driehoek met de hoekpunten op de cirkel. Wat is de lengte van een zijde van de driehoek? (Hint: teken in de cirkel ook twee gelijkzijdige driehoeken, die beide een hoekpunt in het middelpunt, en twee hoekpunten op de cirkel hebben, zie figuur 3.8.) 68

69 Leereenheid 3 Meetkunde FIGUUR 3.8 Een cirkel met een gelijkzijdige driehoek 3 Cirkels en radialen Naast punten, lijnen en veelhoeken (driehoeken, vierhoeken enzovoort bij elkaar) is er nog een belangrijke basisfiguur: de cirkel. Een cirkel is de verzameling punten in het platte vlak die allemaal op gelijke afstand liggen van één punt, het middelpunt, dat we meestal aangeven met M. De afstand is de straal en geven we vaak aan met r. FIGUUR 3.9 Een cirkel met straal r past in een vierkant met zijden r Rondom een cirkel kunnen we een vierkant tekenen met zijde r. We zien daarin direct dat de oppervlakte van de cirkel kleiner is dan 4r. Tussen de oppervlakte van de cirkel en r, geldt een vaste verhouding, die wordt weergeven met π. Het symbool π is een Griekse letter en spreken we uit als pi. Als we O de oppervlakte van een cirkel met straal r noemen, dan geldt: O = πr. Het blijkt dat π geen rationaal getal is, net zoals. Een grove benadering van π is 3,4, maar desgewenst zijn er nauwkeuriger benaderingen van π: π = 3,

70 Open Universiteit Continue wiskunde Voor praktische toepassingen is het werken met hooguit 0 decimalen meestal ruim genoeg. Bij het testen van de rekenkracht van computers worden soms gigantische hoeveelheden decimalen berekend. In 00 was het aantal berekende decimalen van π meer dan 0 biljoen. OPGAVE 3.0 Er zijn vele manieren om de decimalen van π te bepalen. Eén manier is om een veelhoek binnen en een veelhoek buiten een cirkel te tekenen. De oppervlakte van de cirkel moet tussen de oppervlakte van de kleine en grote veelhoek liggen. Teken een cirkel met straal en eromheen een zo klein mogelijk vierkant, en erbinnen een zo groot mogelijk vierkant. Bereken de oppervlakten van deze vierkanten, en leidt daar het interval uit af, waarin π moet liggen. (NB Door 8-hoeken, of 6-hoeken te nemen, wordt een kleiner interval gevonden waarin π moet liggen. Deze methode om π te benaderen is niet verkeerd, maar zeer inefficiënt. Er zijn veel efficiëntere methodes bekend.) We vermelden hier, zonder verdere onderbouwing, dat de omtrek van een cirkel gelijk is aan πr. Als we de straal af zouden passen op de omtrek, dan zouden we dus na iets meer dan 6 keer de straal helemaal rond zijn. FIGUUR 3.0 Een hoek van radiaal Radiaal In het vervolg van deze cursus zullen we zien dat het soms handig is om met een andere hoekeenheid te werken dan de graad. Die andere eenheid is de hoek die we krijgen door keer de straal af te passen op de omtrek, zie bovenstaande figuur. De eenheid die we dan vinden wordt één radiaal genoemd. De grootte van de hoek α in bovenstaande figuur is dus radiaal. Omdat we π keer de straal af kunnen passen op de omtrek, is een hoek van π radialen gelijk aan 360, of eenvoudiger, π radialen is gelijk aan 80. Met deze overeenkomst kunnen we schakelen tussen graden en radialen, afhankelijk van de eenheid die we willen gebruiken. Een hoek van komt overeen met π/80 radialen. Dus een hoek van 0 graden komt overeen met 0 π/80 = π/9 radialen. In het algemeen geldt: graden = π/80 radialen Andersom kan natuurlijk ook. Een hoek van radiaal komt overeen met 80/π graden 57,3. 70

71 Leereenheid 3 Meetkunde Een hoek van 3/ radiaal, is dus gelijk aan (3/) * 80/π = 70/π graden. In het algemeen: radialen = 80/π graden Het omzetten van de eenheid van radialen naar graden is dus net zoiets als het omzetten tussen de ene lengte-eenheid en de andere, zoals bijvoorbeeld tussen kilometers en (Engelse) mijlen. Afhankelijk van de toepassing kiezen we voor de ene of de andere eenheid. Als berekeningen met een rekenmachine uitgevoerd moeten worden, dan kan ook gekozen worden tussen de ene of de andere hoekeenheid. Soms is er nog een keuze voor een derde eenheid: grad. Er gaan 400 grad in één cirkel. Deze derde hoekeenheid zullen we niet gebruiken. OPGAVE 3. a Hoeveel radialen is een hoek van 30, en een hoek van 55? b Hoeveel graden is een hoek van π/ radialen, en 5π/6 radialen? We gaan nu in op de methode die Eratosthenes in de oudheid gebruikte om een schatting te geven van de omtrek van de aarde. We refereerden daar al aan in de inleiding van deze leereenheid. Hij ging ervan uit dat de aarde bolvormig was en in zijn methode gebruikte Eratosthenes ook de Z-hoek. Eratosthenes zag dat de zon op de langste dag van het jaar recht naar beneden in een diepe put scheen, maar op een andere veel noordelijker plaats was dat niet zo, en bleef er een schaduw zichtbaar. De zon kwam niet recht boven de put, maar bleef daar ongeveer 7 schuin boven, zie ook onderstaande figuur. FIGUUR 3. Meer naar het Noorden komt de zon minder hoog Met behulp van de Z-hoek volgt dat de hoek tussen de stralen uit het middelpunt van de aarde, naar de putten ook ongeveer 7 is. Omdat 7 ongeveer overeenkomt met /50-ste deel van een cirkelomtrek, concludeerde Erathostenes dat de omtrek van de aarde 50 keer de afstand tussen de twee putten moest zijn. OPGAVE 3. Eratosthenes was nog wat preciezer en mat dat de hoek 7,4 was. De afstand tussen de twee putten schatte hij op stadiën (de afstandseenheid in die tijd). Als we ervan uitgaan dat een stadie gelijk is aan 50 meter, wat was dan de schatting van Eratosthenes voor de omtrek van de aarde? 7

72 Open Universiteit Continue wiskunde 4 Sinus, cosinus en tangens Sinus Cosinus Tangens In de volgende figuur zijn twee rechthoekige driehoeken getekend. We noemen de driehoeken gelijkvormig, want de overeenkomstige hoeken zijn gelijk. In gelijkvormige driehoeken zijn de verhoudingen tussen de zijden gelijk: a/b = a/b. Die verhouding is alleen afhankelijk van de grootte van de hoeken, en niet van de grootte van de driehoek als geheel. Die constante verhoudingen tussen de zijden in rechthoekige driehoeken noemen we sinus, cosinus en tangens en worden voor een hoek α genoteerd met sin α, cos α en tan α. FIGUUR 3. overstaande rechthoekszijde b b sinα = = = schuine zijde c c aanliggende rechthoekszijde a a cosα = = = schuine zijde c c overstaande rechthoekszijde b b tanα = = = aanliggende rechthoekszijde a a Als we de lengten van de zijden kennen, dan kunnen we de waarden van sin, cos en tan berekenen. Voor α in figuur 3. geldt a = 3, b = 4 en c = 5. Dan volgt: sin α = 4/5, cos α = 3/5 en tan α = 4/3. Tussen sinus, cosinus en tangens gelden allerlei relaties. Zo gelden bijvoorbeeld: sinα = tanα cosα sinα cosα + = Hierin staat sin α voor (sinα). Deze korte notatie wordt zeer veel gebruikt. We vragen u bovenstaande formules in de volgende opgaven af te leiden. Bij een bepaalde hoek hoort een vaste verhouding van de (rechthoeks)- zijden en dus vaste waarden voor sinus, cosinus en tangens. In tabellen en rekenmachines zijn die waarden te vinden, of opgeslagen. Voor enkele hoeken zijn ze eenvoudig te berekenen, in het bijzonder voor hoeken van 30, 45 en 60 graden. 7

73 Leereenheid 3 Meetkunde Uit de driehoek rechts in figuur 3.7 kunnen we bijvoorbeeld gemakkelijk afleiden dat sin 30 = (/) / = ½. In het volgende tabelletje geven we de waarden weer. TABEL 3. α α sinα cosα tanα graden radialen 30 π/ π/4 60 π/3 3 3 U moet deze waarden uit uw hoofd kennen, of vlot kunnen afleiden. Verder ziet u dat de waarden van sinus en cosinus voor hoeken tussen 0 en 90 graden tussen 0 en liggen. Als we ook waarden bepalen voor andere hoeken tussen 0 en 90 graden, dan liggen de waarden van sinus en cosinus steeds tussen 0 en. Dat is goed te begrijpen, uitgaande van de definities, immers een rechthoekszijde in een rechthoekige driehoek is altijd korter dan de schuine zijde. OPGAVE 3.3 Gegeven is een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden met lengte 5 en. Naast een hoek van 90 heeft de driehoek nog twee hoeken. De hoek bij de lange rechthoekszijde is α. a Bereken de lengte van de hypotenusa. b Bereken: sin α, cos α en tan α. c Laat zien dat in deze driehoek geldt: sinα cosα = + = tanα en sinα cosα d Laat zien dat in iedere rechthoekige driehoek geldt: sinα cosα = + = tanα en sinα cosα 5 Euclidische ruimte Oorsprong Tot nu toe hebben we geen vast punt in het platte vlak gekozen. Vaak willen we echter wel de positie van een punt of een lijn weer kunnen geven ten opzichte van een vast punt en een bepaalde richting (boven-onder, of links-rechts). We kunnen daartoe één vast punt kiezen. Dat noemen we de oorsprong, die we weergeven met O. Vanuit de oorsprong kiezen we vervolgens een assenstelsel, met twee assen die loodrecht op elkaar staan. Als we nu ook nog een eenheid voor afstand kiezen, dan kunnen we aangeven waar ieder punt in het platte vlak ligt. 73

74 Open Universiteit Continue wiskunde FIGUUR 3.3 Coördinaten Een punt in het platte vlak kunnen we nu aangeven met twee coördinaten. De eerste coördinaat geeft aan hoe ver we naar rechts of links gaan ten opzichte van de oorsprong, en de tweede coördinaat geeft aan hoe ver we naar boven of beneden gaan. In bovenstaande figuur zijn enkele punten weergegeven. Met behulp van de coördinaten kunnen we nu gemakkelijk de afstand tussen twee punten in het platte vlak bepalen. FIGUUR 3.4 Afstand tussen punten berekenen met de coördinaten Met behulp van de stelling van Pythagoras zien we in bovenstaande figuur dat de afstand tussen de punten A(, 5) en B(4, ) gelijk is aan = 5. De afstand tussen twee willekeurige punten A en B, met coördinaten a, a, respectievelijk b en b, noteren we met d(a, B), waarvoor geldt: dab (, ) = ( b a) + ( b a) Kennen we de coördinaten van twee punten op een lijn, dan kunnen we de tangens bepalen van de hoek die de lijn met de horizontale as maakt, zie figuur 3.5. We zullen deze berekening verderop in de cursus regelmatig gebruiken. 74

75 Leereenheid 3 Meetkunde b tanα = b a a FIGUUR 3.5 Hoek van de lijn berekenen met de coördinaten Tweedimensionale ruimte Driedimensionale ruimte Tot nu toe hebben we in het platte vlak gewerkt. We noemen dat ook wel de tweedimensionale ruimte. We kunnen ook in de driedimensionale ruimte werken. Ook daar kunnen we een oorsprong definiëren, en vervolgens een assenstelsel, nu met drie assen. Punten in de driedimensionale ruimte geven we aan met drie coördinaten, bijvoorbeeld P(3,, 4). De oorsprong is O(0, 0, 0). De formule voor de afstand tussen twee punten A(a, a, a 3 ) en B(b, b, b 3 ) in de drie dimensionale ruimte heeft dezelfde opbouw als die in het platte vlak: dab (, ) = ( b a) + ( b a) + ( b a) 3 3 Analoog aan de definitie van een cirkel kunnen we een bol nu definiëren als de verzameling punten die gelijke afstand hebben tot een middelpunt M. OPGAVE 3.4 Bereken de afstand tussen de volgende punten: a A(, ) en B(3, 5) b C(, ) en D(, 5) c E(, 3) en F(4, 5) OPGAVE 3.5 a Bereken de tangens van de hoek die de lijn door de punten (0, ) en (3, ) maakt met de -as. b Wat is de grootte van de hoek in graden en radialen? OPGAVE 3.6 Bereken in de driedimensionale ruimte de afstand tussen de punten A(, 4, 0) en B(3,, ). OPGAVE 3.7 Gegeven is een cirkel met straal 7, en middelpunt (0, 0). Valt het punt (3, 6) binnen of buiten de cirkel? En het punt ( 6, 4)? 75

76 Open Universiteit Continue wiskunde S A M E N V A T T I N G Punten en lijnen zijn elementaire meetkundige concepten waarmee op wiskundige wijze verbanden in de ruimte kunnen worden beschreven. Met lijnstukken kunnen wiskundige objecten worden gemaakt, zoals driehoeken en vierkanten. In een rechthoekige driehoek geldt de stelling van Pythagoras: de som van de kwadraten van de rechthoekszijden is gelijk aan het kwadraat van de schuine zijde: a + b = c. Hoeken waaronder lijnen elkaar snijden kunnen worden weergegeven in graden of in radialen. 360 komt overeen met π radialen. Aan een hoek zijn sinus, cosinus en tangens gekoppeld. De waarden van sinus, cosinus en tangens kunnen voor hoeken van 30, 45 en 60 bepaald worden met behulp van rechthoekige driehoeken. Punten kunnen in een euclidische ruimte worden vastgelegd door hun coördinaten. In de tweedimensionale ruimte kan de afstand tussen twee punten bepaald worden door toepassing van de stelling van Pythagoras. Z E L F T O E T S In de onderstaande figuur is een parallellogram getekend, met daarin twee diagonalen. Bij twee hoeken en twee zijden is aangegeven hoe groot ze zijn. FIGUUR 3.6 a Bepaal de grootte van alle hoeken in de figuur. b Bepaal de oppervlakte van het parallellogram. Gegeven is onderstaande rechthoekige driehoek. FIGUUR 3.7 a Bepaal de lengte van de hypotenusa. b Bepaal sin α, cos α, tan α. 76

77 Leereenheid 3 Meetkunde 3 Gegeven is onderstaande rechthoekige driehoek. FIGUUR 3.8 a Druk sin α en cos α uit in a, b en c. b Laat zien dat de volgende gelijkheid geldt: sin α + cos α =. 4 Wat zijn de waarden van sin(π/4), cos(π/4) en tan(π/4)? 5 Gegeven is een vierkant waarvan de lengtes van de zijden gelijk zijn aan. In het vierkant wordt een zo groot mogelijke cirkel getekend. Wat is de oppervlakte van deze cirkel? 6 In de driedimensionale ruimte bevindt zich een bol, met als middelpunt de oorsprong. Het punt (4, 3, ) bevindt zich op de oppervlakte van de bol. Wat is de straal van de bol? 77

78 Inhoud leereenheid 4 Functies en grafieken Introductie 79 Leerkern 80 Functies 80 Lineaire functies 8 3 Kwadratische functies 87 4 Polynomiale functies 89 5 Wortelfuncties 90 6 Absolute-waardefuncties 9 7 Gebroken functies 93 8 Eponentiële functies 95 9 Logaritmische functies 96 0 Goniometrische functies 97 Functies schalen, spiegelen en verschuiven 0 Functies combineren 07 3 Inverse functies 08 Samenvatting 0 Zelftoets 78

79 Leereenheid 4 Functies en grafieken I N T R O D U C T I E Computers, telefoons, modems en andere apparaten communiceren vaak draadloos met elkaar. Ze bevatten daartoe zenders en ontvangers en gebruiken elektromagnetische signalen. Vaak ook worden de signalen opgevangen door zendmasten of tussenstations, die de signalen dan weer verder transporteren. Als de afstand tussen zender en ontvanger te groot is, dan komt het signaal niet meer door, want het is te zwak. Hoe de sterkte van een signaal afhangt van de afstand tot de zender kan weergegeven worden in een plaatje. FIGUUR 4. Als de afstand toeneemt, neemt de signaalsterkte af De informatie in het plaatje, of het grafiekje, kan worden gebruikt om na te gaan wanneer het signaal beneden een bepaalde waarde komt, en niet meer ontvangen kan worden. Die informatie kan weer gebruikt worden om op een optimale wijze zendmasten te plaatsen, of stations voor draadloze communicatie in een gebouw. Om het verband tussen de afstand en de signaalsterkte goed te kunnen analyseren, moeten we kunnen rekenen met de informatie die in het plaatje staat. We zullen in deze leereenheid kijken hoe we dat met wiskunde kunnen doen. We gebruiken daar functies voor, en we maken daar plaatjes van in grafieken. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u weet wat functies zijn, definities en notaties kent van functies domein en bereik kunt bepalen functiewaarden kunt berekenen en grafieken kunt schetsen van eenvoudige lineaire, kwadratische, polynomiale, wortel, absolute waarde, gebroken, eponentiële, logaritmische en goniometrische functies 79

80 Open Universiteit Continue wiskunde functies kunt samenstellen functies kunt schalen, spiegelen en verschuiven en weet hoe die operaties samenhangen met wijzingen in de functievoorschriften de definitie kent van inverse functies en kunt nagaan of functies elkaars inverse zijn. L E E R K E R N Functies De in de introductie genoemde signaalsterkte is afhankelijk van de afstand tussen de zender en ontvanger. Op basis van natuurkundige principes kan afgeleid worden dat het verband is weer te geven met de volgende formule: s = a Hierin is a de afstand, en s is de signaalsterkte. De eenheden voor afstand en signaalsterkte zijn zodanig gekozen dat de teller in de breuk gelijk is aan. Voor iedere waarde van a, is daarmee een waarde van s te berekenen. Met de formule kunnen we een tabelletje maken, waarin voor verschillende waarden van de afstand staat wat de signaalsterkte is. TABEL 4. a s Als we nu een assenstelsel tekenen, zoals we dat in de vorige leereenheid hebben geïntroduceerd, dan kunnen we daarin bij iedere afstand a aangeven wat de signaalsterkte s is, door een punt (a, s) te tekenen. Doen we dat voor de punten die we in de tabel hebben berekend, en voor nog veel meer punten daar tussenin, dan ontstaat het plaatje zoals hieronder is weergegeven. FIGUUR 4. Verband tussen afstand en signaalsterkte Ingangswaarde Uitgangswaarde We kunnen voor iedere afstand de formule gebruiken en een signaalsterkte berekenen. Steeds komt daar precies één waarde uit. We hebben als het ware een proces met een ingangswaarde (de afstand), voeren een berekening uit, en het resultaat is een uitgangswaarde (de signaalsterkte). 80

81 Leereenheid 4 Functies en grafieken Functie Variabele Het proces dat we hier uitvoeren, met een ingangswaarde een berekening uitvoeren die een zeker resultaat oplevert, is een fundamentele activiteit in de wiskunde. Dat proces wordt een functie genoemd: we kiezen een waarde, voeren een berekening volgens een bepaald procedé uit en vinden een resultaat. We hebben steeds één ingangswaarde gekozen, maar we kunnen iedere keer andere ingangswaarden kiezen. De ingangswaarde is dus variabel. We noemen daarom dit soort functies functies van één variabele. Er bestaan ook functies die meerdere ingangswaarden nodig hebben voor dat het resultaat kan worden berekend, maar die functies bekijken we niet in deze cursus. Er is echter altijd maar één uitgangswaarde bij een functie. FIGUUR 4.3 Een functie bepaalt bij een ingangswaarde een uitgangswaarde Grafiek Als we de ingangswaarde en de uitgangswaarde als de coördinaten van een punt opvatten, dan kunnen we dat punt in een assenstelsel weergeven, zoals we in figuur 4. hebben gedaan. En als we dat voor verschillende ingangswaarden doen, dan ontstaat het plaatje dat bij de functie hoort, en dat noemen we de grafiek van de functie. OPGAVE 4. Als we de lengte l van een vierkant kennen, dan kunnen we de oppervlakte o berekenen met de formule o = l. a Maak een tabelletje en bereken voor verschillende waardes van de zijde l de oppervlakte van het vierkant. Kies voor l de waarden,, 3, 4, 5. b Teken de grafiek die bij de functie hoort. Er bestaan verschillende notaties van functies die door elkaar worden gebruikt. Soms is de ene notatie handiger of duidelijker, soms de andere. Ook in deze cursus zullen we verschillende notaties gebruiken. Om naar een functie te kunnen verwijzen, moeten we haar een naam geven, bijvoorbeeld f. Vaak ook gebruiken we g of h, maar in principe is iedere naam mogelijk. Voor de ingangsvariabele kiezen we vaak de letter. Voeren we de berekening van de functie uit, dan noteren we het resultaat met f(). We kunnen dit weergeven met de volgende notatie. f: f() Functievoorschrift Argument We zeggen: de functie f beeldt de waarde af op f(). De uitdrukking f() wordt ook wel het functievoorschrift genoemd. De ingangswaarde wordt ook wel het argument van de functie genoemd. Als we de uitgangswaarde f() opvatten als de y-coördinaat van een punt dat als -coördinaat de ingangswaarde heeft, dan schrijven we ook wel: y = f() Vergelijking We noemen dit de vergelijking van de functie f. In de volgende paragrafen zien we concrete voorbeelden van functies, functievoorschriften en vergelijkingen van functies. 8

82 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD 4. Het verband tussen afstand en signaalsterkte dat we hiervoor hebben geïntroduceerd, kunnen we S noemen en weergeven met de functie: S: a s Het functievoorschrift is: Sa ( ) = a En de vergelijking die bij de functie hoort is: s = «a Domein Origineel Bereik Beeld De verzameling waarden die we kunnen kiezen als ingangswaarden, wordt het domein van een functie genoemd. Een ingangswaarde wordt ook wel een origineel genoemd. Het domein is dus de verzameling originelen. De verzameling uitgangswaarden die aangenomen worden, als alle mogelijke ingangswaarden worden doorlopen, wordt het bereik van een functie genoemd. Een uitgangswaarde wordt ook wel het beeld van het origineel genoemd, dus de verzameling beelden is het bereik. In het voorbeeld hiervoor met de functie die het verband tussen de afstand en de signaalsterkte weergeeft, kunnen we voor de afstand alle waarden groter dan 0 kiezen, dus het domein is 0,. Als we de grafiek voor alle afstanden zouden tekenen, dus ook voor heel kleine afstanden, dan worden alle mogelijke positieve waarden bereikt, dus het bereik is ook 0,. Wiskundig klopt dit wel, maar we merken op dat het model voor heel kleine waarden niet meer realistisch zal zijn. OPGAVE 4. We bekijken de functie die in opgave 4. is geïntroduceerd en noemen die O. a Geef het functievoorschrift van de functie en de bijbehorende vergelijking. b Wat is het domein en wat is het bereik van de functie? In de volgende paragrafen bekijken we verschillende typen wiskundige functies. Lineaire functies Lineaire functie Het eerste type functie dat we gaan bekijken is de lineaire functie. Dit type functies heeft de volgende vorm: f: a + b Parameters Voor a en b kunnen we alle mogelijke reële getallen kiezen. We noemen a en b parameters, is de variabele. De bijbehorende vergelijking is: y = a + b. 8

83 Leereenheid 4 Functies en grafieken een functie g voor a en b de waarden en 4 kiezen, dan krijgen we de volgende functies: f: 3 g: + 4 We kunnen voor allerlei waarden van de uitgangswaarden van de functies berekenen. In principe kunnen we dat doen voor ieder reëel getal. Het domein van de functies is dus de hele verzameling. We berekenen voor enkele waarden van de functiewaarden en geven die weer in onderstaande tabel. TABEL f () g() Zowel voor de functie f als voor de functie g kunnen we nu punten van hun grafieken bepalen. Dat zijn punten (, f()) en (, g()), voor verschillende waarden van. Zo vinden we voor f de punten ( 3, 9), (, 7),... En voor g vinden we de punten ( 3, 7), (, 6), We tekenen die punten in onderstaand assenstelsel. FIGUUR 4.4 De grafieken van de lineaire functies f en g Als we voor veel meer waarden van punten van de grafieken van f en g zouden bepalen, en die in het assenstelsel zouden intekenen, dan ontstaan vanzelf de lijnen, zoals in de figuur zijn weer gegeven. We zien dat de grafieken van f en g rechte lijnen zijn. 83

84 Open Universiteit Continue wiskunde Zonder het te bewijzen vermelden we hier dat voor iedere keuze van a en b, de grafiek van de functie met vergelijking y = a + b een rechte lijn is. Verder zien we dat als we de coördinaten van een punt (, y) dat op de grafiek ligt, invullen in de vergelijking, de vergelijking klopt. Zo ligt het punt (, ) op de grafiek van f. De vergelijking van f is y = 3, en als we voor de waarde invullen en voor y de waarde, dan komt er te staan: = 3 = 5 3 =. En dat klopt, want voor- en achteraan staan dezelfde waarden. OPGAVE 4.3 a Bereken enkele punten van de grafieken van de functies f: + en g: + 4 en teken de grafieken. b Ga na dat het punt (, ) op de grafiek van f ligt en het punt (, ) op de grafiek van g. Richtingscoëfficiënt We kijken wat nader naar het functievoorschrift f: a + b van de lijnen. Als gelijk is aan 0, dan is f() = f(0) = a 0 + b = b. Dat betekent dat het punt (0, b) een punt is van de grafiek van f, ofwel, de lijn die de grafiek van f is, snijdt de y-as op de hoogte b. We kijken nu naar a. Als a positief is, dan neemt f() toe, als toeneemt. In de grafiek zien we dan dat de lijn stijgt, immers gaan we verder naar rechts, dan komt de grafiek hoger. Hoe groter a, hoe sterker de stijging. En als a negatief is (zoals bij de functie g, waar a = ), dan hebben we een dalende lijn, en een dalende functie. De waarde van a geeft de richting van de lijn aan, en wordt dan ook richtingscoëfficiënt genoemd. In onderstaande figuur zien we dat de waarde van de richtingscoëfficiënt a gelijk is aan de waarde van de tangens van de hoek die de lijn maakt met de -as. Als met toeneemt, dan neemt de functiewaarde toe met a (als a positief is; anders neemt de functie met die waarde af). De tangens van de aangegeven hoek is a/ = a. FIGUUR 4.5 De tangens van de hoek tussen de lijn en een horizontale lijn is gelijk aan de richtingscoëfficiënt De richtingscoëfficiënt van een lijn is gelijk aan de tangens van de hoek die de lijn maakt met de -as (of een willekeurig andere horizontale lijn). Dit betekent dat als we de coördinaten kennen van twee punten op de lijn, we de richtingscoëfficiënt kunnen berekenen. 84

85 Leereenheid 4 Functies en grafieken VOORBEELD 4. Bekijk de lijn in onderstaande grafiek. Op de lijn liggen de punten (, 3) en (3, ). Met de punten en de lijn vormen we een rechthoekige driehoek, zoals getekend in figuur 4.6. Het verschil van de y-waarden noemen we Δy en het verschil van de -waarden Δ. Spreek Δy uit als delta y ; Δ is de Griekse letter voor d. We gebruiken de Griekse d, omdat we het hebben over verschillen, ook wel differenties genoemd. FIGUUR 4.6 Berekening van de richtingscoëfficiënt door deling van het verschil van de y-waarden Δy door het verschil van de -waarden Δ De richtingscoëfficiënt van de lijn door (, 3) en (3, ) is nu gelijk aan het quotiënt van Δy en Δ. Om Δy te berekenen, nemen we de y-coördinaat van het tweede punt (dat is ) minus de y-coördinaat van het eerste punt (dat is 3). Dus Δy = ( 3). Om Δ te berekenen, nemen we de -coördinaat van het tweede punt (dat is 3) minus de -coördinaat van het eerste punt (dat is ). Dus Δ = 3 ( ). We kunnen nu a berekenen als quotiënt van Δy en Δ. Δy ( 3) 4 a = = = = Δ 3 ( ) 4 Als we ook weten in welk punt de grafiek door de y-as gaat, dan kennen we ook de waarde van b in de vergelijking. In dit geval is het snijpunt met de y-as (0, ), dus de vergelijking van de lijn is y =, ofwel y =. «OPGAVE 4.4 De grafiek van de functie f gaat door (, ) en (3, ). De grafiek van g gaat door (0, ) en (4, 0). a Teken in een assenstelsel de grafieken van de functies. b Bereken de richtingscoëfficiënten van de grafieken. c Welke richtingscoëfficiënt is positief, welke negatief? Welke functie is stijgend en welke dalend? d Lees uit de tekening af in welke punten de grafieken de y-as snijden. e Stel de functievoorschriften en de vergelijkingen op van de functies. 85

86 Open Universiteit Continue wiskunde Er zijn in het platte vlak twee bijzondere (verzamelingen) rechte lijnen, de horizontale en de verticale lijnen. We bekijken die apart. Als we in het functievoorschrift f: a + b, voor a de waarde 0 kiezen, en voor b de waarde 4, dan krijgen we de functie met functievoorschrift f: 4. Deze functie koppelt aan iedere ingangswaarde, de uitgangswaarde 4. Voor iedere dus dezelfde uitgangswaarde! Als we nu alle punten (, 4) tekenen, met een willekeurig reëel getal en y = 4, dan krijgen we alle punten die even ver boven de -as liggen, en dat geeft in de grafiek een horizontale lijn, zie figuur 4.7. Als we in plaats van 4 een ander getal zouden kiezen, dan krijgen we een andere horizontale lijn. Voor negatieve getallen, worden dat lijnen onder de -as. Voor de vergelijking van de lijn vinden we: y = 4. We kunnen dit ook als volgt interpreteren: ieder punt (, y) dat op de lijn ligt moet aan de vergelijking voldoen. Blijkbaar doet de waarde van er niet toe (want die komt niet de vergelijking voor), als maar geldt dat y = 4. En dat geldt precies voor de punten op de horizontale lijn. Verder zien we ook dat de lijn door het punt (0, 4) gaat, dat op de y-as ligt. FIGUUR 4.7 De horizontale lijn met vergelijking y = 4 en de verticale lijn met vergelijking = Als we ons afvragen wat het functievoorschrift is van een functie met als grafiek een verticale lijn, dan komen we in de problemen. Immers, de verticale lijn kan niet de grafiek van een functie zijn. Want bij één waarde voor, zijn er meerdere waarden van y, waarbij het punt (, y) op de grafiek ligt. Maar de voorwaarde die we gesteld hadden bij functies is, dat er bij iedere ingangswaarde (), maar één uitgangswaarde (y) is. De verticale lijn is dus niet de grafiek van een functie. Of, anders gezegd, er is geen functie die als grafiek een verticale lijn heeft. Toch kunnen we nog wel iets met de grafiek van de verticale lijn, namelijk door naar de vergelijking te kijken van de vorm = a, waarin a een getal is. Bijvoorbeeld =. Als we nu nagaan welke punten (, y) voldoen aan de vergelijking =, dan zijn dat alle punten met -coördinaat, en willekeurige y-coördinaat. Maar dat zijn precies alle punten die op de verticale lijn liggen die door het punt (, 0) gaat. Of in het algemeen: Alle punten (, y) waarvoor geldt y = a, liggen op een horizontale lijn door (0, a). Alle punten (, y) waarvoor geldt = a, liggen op een verticale lijn door (a, 0). 86

87 Leereenheid 4 Functies en grafieken OPGAVE 4.5 a Teken de grafiek van de functie f:. Wat zijn de coördinaten van het snijpunt met de y-as? b Teken de grafiek van de lijn met vergelijking =. Wat zijn de coördinaten van het snijpunt met de -as? OPGAVE 4.6 a Teken in een assenstelsel de horizontale lijn door het punt (, ) en de verticale lijn door het punt (3, 3). b Stel de vergelijkingen op van de lijnen. c Aan welke vergelijking voldoen de punten die op de -as liggen? En aan welke vergelijking voldoen de punten die op de y-as liggen? 3 Kwadratische functies De tweede groep functies die we gaan bekijken hebben functievoorschriften van de volgende vorm: f: a + b + c Kwadratische functie Tweedegraadsfunctie Tweedemachtsfunctie We zien dat in het functievoorschrift in het kwadraat voorkomt, vandaar de naam kwadratische functie. De functies worden ook wel tweedegraadsfuncties, of tweedemachtsfuncties genoemd, omdat tot de tweede graad of tweede macht voorkomt. Er zijn drie parameters, a, b en c. Voor verschillende waarden van de parameters volgen verschillende functies, bijvoorbeeld: f: g: h: We zien dat de term met -kwadraat altijd voorkomt, vermenigvuldigd met een coëfficiënt die eventueel negatief kan zijn (dat betekent dus dat a 0). De term met kan voorkomen, maar ook niet (de coëfficiënt is dan 0, ofwel b = 0), evenals de term zonder (als die term niet voorkomt, dan is die term gelijk aan 0, ofwel c = 0). Op gelijke wijze als bij de lineaire functies kunnen we waarden kiezen voor en de functiewaarden uitrekenen, en er een grafiek bij maken. Hieronder geven we de tabel met enkele berekende functiewaarden van de functies f: 3 en g: +. Daarna volgt een figuur met de grafieken van de functies die we vinden als we voor veel waarden van de bijbehorende functiewaarden zouden berekenen. TABEL f () = g() =

88 Open Universiteit Continue wiskunde FIGUUR 4.8 De grafieken van de kwadratische functies f en g Parabool Dalparabool Bergparabool Top De vorm van de grafieken van de kwadratische functies wordt parabool genoemd. Als de coëfficiënt voor -kwadraat positief is, dan wordt de waarde van de functie heel groot als heel groot of heel klein (sterk negatief) wordt. De grafiek lijkt op een dal, daarom spreken we van een dalparabool. Als de coëfficiënt voor de -kwadraat negatief is, zoals bij de functie g in figuur 4.8 dan lijkt de grafiek meer op een berg, en spreken we over een bergparabool. Als a een waarde dicht bij 0 is, dan zijn de dal- en bergparabolen vlakker, dan voor waarden die verder van 0 liggen. De top van de parabool wordt het punt genoemd waar de uiterste waarde wordt aangenomen. Voor de grafiek van f in figuur 4.8 is dat het punt (, 4). Voor de grafiek van g in figuur 4.8 is dat het punt (0, ). In de grafieken kunnen we goed zien, dat voor iedere waarde van een functiewaarde kan worden berekend. Het domein is dus. Maar niet alle waarden worden aangenomen, en de waarden die aangenomen worden zijn voor iedere kwadratische functie anders. De waarden die de functie f in figuur 4.8 aanneemt zijn 4 of groter. Het bereik van f is dus het interval [ 4,. Op soortgelijke wijze vinden we dat het bereik van g gelijk is aan, ]. OPGAVE 4.7 a Bereken een aantal punten en teken de grafieken van de functies f: + en g: + 4 en teken de grafieken. b Wat zijn de coördinaten van de toppen van de functies? c Welke grafiek is een bergparabool, welke een dalparabool? d Wat is het domein van de functies? En wat is het bereik? 88

89 Leereenheid 4 Functies en grafieken 4 Polynomiale functies Polynomiale functies Hogeremachtsfuncties Hogeregraadsfuncties Polynoom In de functievoorschriften in de vorige paragraaf kwam als hoogste macht een kwadraat van voor. We kunnen natuurlijk ook hogere machten meenemen. Samen met de lineaire en de kwadratische functies krijgen we dan de verzameling polynomiale functies. Ze worden ook wel hogeremachtsfuncties, of hogeregraadsfuncties genoemd. Of, als bijvoorbeeld 4 de hoogste macht is, vierdegraads- of vierdemachtsfuncties. Een polynoom heeft in het functievoorschrift een som van verschillende machten van de variabele. We geven weer enkele voorbeelden. f: 3 4 g: 8 4 h: We berekenen van de functies f en g enkele functiewaarden, waarna we de grafieken schetsen, zie de tabel en figuur hieronder. TABEL f() = g ( ) = FIGUUR 4.9 De grafieken van de polynomen f en g 89

90 Open Universiteit Continue wiskunde Het berekenen van functiewaarden en schetsen van grafieken is veel werk als dat handmatig gedaan moet worden. We hebben dat hier enkele keren gedaan, zodat u een beeld krijgt van hoe dat gaat. Maar dit is natuurlijk makkelijk automatiseerbaar, en er zijn talrijke computerprogramma s, websites of rekenmachines die de berekeningen vlot voor u uitvoeren. Aan het einde van dit blok introduceren we het computeralgebrapakket Maima, dat naast andere dingen, die berekeningen voor u uit kan voeren en afbeeldingen van grafieken kan maken. Polynomiale functies zijn gedefinieerd voor alle waarden van ; het domein is dus weer. Het bereik is per functie verschillend, en zal steeds afzonderlijk bepaald moeten worden. We kunnen daar wel de volgende opmerkingen over maken. Als de hoogste macht van oneven is, bijvoorbeeld 3, of 7 zoals bij de functie f en h hiervoor, dan is het bereik. Immers, als de coëfficiënt voor de hoogste macht positief is, dan worden de functiewaarden voor steeds groter als groter wordt, en steeds kleiner (sterker negatief) als steeds kleiner wordt. Als de coëfficiënt voor de hoogste macht negatief is, dan is dit precies andersom, maar ook dan komen alle waarden van in het bereik voor. Als de hoogste macht van even is, zoals bij de functie g hiervoor, en de coëfficiënt bij die macht positief, dan nemen de functiewaarden steeds toe bij heel grote of heel kleine. Het bereik is dan de verzameling [a,, waarin a de kleinste waarde is die wordt aangenomen. Het minimum van de functie g is bijvoorbeeld 3, dus het bereik is dan [ 3,. Als de hoogste macht van even is en de coëfficiënt bij die macht is negatief, dan nemen de functiewaarden steeds verder af bij heel grote of heel kleine. Het bereik is dan de verzameling, a], waarin a de grootste waarde is die door de functie wordt aangenomen. OPGAVE 4.8 a Bereken een aantal punten en teken de grafieken van de functies f: 3 4 en g: Bereken voor g ook de functiewaarden voor = en. b Wat is het domein van de functies? En wat is het bereik van f? 5 Wortelfuncties Wortelfunctie De volgende verzameling functies die we bekijken zijn de wortelfuncties. Dat zijn functies, waar in het functievoorschrift een wortel voorkomt. We geven weer enkele voorbeelden. f( ) = g ( ) = + h ( ) = + + We beperken ons hier tot redelijk eenvoudige functievoorschriften. In onderstaande tabel berekenen we weer een aantal functiewaarden, gevolgd door een figuur met de grafieken van de functies. Wortels van negatieve getallen zijn niet gedefinieerd, dus in die gevallen kunnen we geen functiewaarden bereken, en hebben we geen resultaten in de tabel. 90

91 Leereenheid 4 Functies en grafieken TABEL f( ) = 0 3 g ( ) = h ( ) = FIGUUR 4.0 De grafieken van enkele wortelfuncties We zien dat niet voor alle waarden een functiewaarde berekend kan worden, immers de wortel kan alleen getrokken worden uit positieve getallen. Het domein van de functie f is dan ook [0,, immers, alleen voor 0 kunnen we de wortel berekenen. Als toeneemt, dan nemen de functiewaarden ook steeds verder toe, dus het bereik is [0,. De functie g is alleen gedefinieerd als. Immers, alleen dan is ( + ) positief, en kunnen we uit dat getal de wortel trekken. Het domein van g is, ]; het bereik is [0,. De functie h is alleen gedefinieerd als. Het domein is [, en het bereik is [,. OPGAVE 4.9 a Bereken een aantal punten en teken de grafieken van de volgende functies: f( ) = g ( ) = + h ( ) = b Wat is het domein van de functies? En wat is het bereik? 6 Absolute-waardefuncties Absolute waarde De absolute waarde van een getal is het getal zelf, als het positief is, en het tegengestelde als het negatief is. Dus de absolute waarde van is, en de absolute waarde van is ook. De absolute waarde wordt weergegeven met strepen rondom het getal. 4 = 4 = = 6 9

92 Open Universiteit Continue wiskunde Een bijzondere klasse van functies krijgen we als we steeds de absolute waarde nemen van de functiewaarden nemen. Enkele voorbeelden: f( ) = g ( ) = h = ( ) 4 Ook voor deze functie bereken we weer enkele functiewaarden, gevolgd door een figuur met de grafieken van de functies. TABEL f( ) = g ( ) = h ( ) = FIGUUR 4. De grafieken van enkele absolute-waardefuncties De functies g en h zijn de absolute waarde van een lineaire en kwadratische functie. Eerder hebben we zulke functies al bekeken, maar toen zonder de absolute waarde er van te nemen. Als u de grafieken vergelijkt, dan ziet u dat het effect van het nemen van de absolute waarde is, dat het deel van de grafiek dat onder de -as ligt, als het ware naar boven omgeklapt wordt. 9

93 Leereenheid 4 Functies en grafieken Dit is ook het geval met de functie f:. De functie f: heeft een grafiek die een lijn is door de oorsprong en een hoek van 45 graden maakt met de - en de y-as. Als we het deel van de grafiek onder de -as, naar boven omklappen, dan krijgen we de grafiek van, zoals aangegeven in figuur 4.. We kunnen dat ook als volgt weergeven, waarbij we een presentatie krijgen zonder gebruik te maken van de absolute-waardestrepen: voor 0 f( ) = = voor < 0 OPGAVE 4.0 a Bereken een aantal punten en teken de grafiek van de volgende functies: f( ) = g ( ) = b Geef een functiebeschrijving zonder gebruik te maken van absolutewaardestrepen. c Wat is het domein van de functies? En wat is het bereik? In leereenheid hebben we gezien dat = alleen geldt voor 0. Voor < 0 geldt =. Maar dat komt dus precies overeen met de absolute waarde van. Dus voor alle geldt: =. 7 Gebroken functies Gebroken functies De volgende klasse functies die we bekijken zijn de gebroken functies, functies met in het functievoorschrift een breuk, waarin de variabele in de noemer voorkomt en eventueel ook in de teller. Enkele voorbeelden: f( ) = 3 g ( ) = + Ook hier berekenen we in een tabel weer enkele functiewaarden van de functies, en tekenen we de grafieken. TABEL f( ) = g ( ) =

94 Open Universiteit Continue wiskunde FIGUUR 4. De grafieken van enkele gebroken functies We zien dat de grafieken heel anders zijn dan de grafieken die we tot nu toe gezien hebben. In de buurt van één of meer waarden in het domein worden de functiewaarden erg groot, positief of negatief. In de buurt van 0, nemen de functiewaarden van f() = / bijvoorbeeld sterk toe naar + of oneindig. Dat is begrijpelijk, want als we voor heel kleine waarden kiezen (/00, /0.000 of nog kleiner, dan wordt / juist heel erg groot. En voor = 0, kunnen we de functiewaarden helemaal niet uitrekenen, want een deling door 0 is niet gedefinieerd. De analyse van het verloop van dit soort functies komt verderop in deze cursus nog uitgebreid aan bod. Op dit moment volstaat een algemene indruk van dit type functies. We kunnen nog wel wat zeggen over het domein van de functies. Als de noemer van de functie voor een zekere de waarde 0 krijgt, dan kunnen we daar de functiewaarde niet berekenen. Die waarde van hoort dus niet tot het domein. We kunnen dus vaststellen dat het domein van f() gelijk is aan \{0} en het domein van g() is \{-}. OPGAVE 4. a Bereken een aantal functiewaarden van de functie f() = /( ). b Bereken enkele etra waarden in de buurt van =, bijvoorbeeld, 3, en 4 4. c Schets de grafiek van de functie. Welke -waarde hoort niet tot het domein? 94

95 Leereenheid 4 Functies en grafieken 8 Eponentiële functies Eponentiële functies We bekijken nu eponentiële functies, waarbij de variabele in de eponent van een macht voorkomt. We doen dat weer aan de hand van enkele voorbeelden. Het grondtal van de macht is steeds positief. f( ) = g ( ) = 3 4 h ( ) = ( ) We berekenen weer een aantal functiewaarden en schetsen de grafieken. TABEL f( ) = g ( ) = 3 4 ( ) ( ) h = FIGUUR 4.3 De grafieken van enkele eponentiële functies In de figuur zien we dat de grafiek van een functie is die altijd positief is. Voor positieve waarden van ligt dat voor de hand, maar ook voor negatieve waarden van is de functiewaarde positief. We kunnen immers schrijven: = = 95

96 Open Universiteit Continue wiskunde We zien hierin dat als de eponent een negatieve waarde heeft (, waarin dan weer positief is), dat we dat als breuk kunnen schrijven met in de noemer, en die is weer positief. En we kunnen ook naar de verdere uitwerking ( ) kijken en zien dan ook dat het resultaat positief zal zijn. Verder zien we in de figuur dat als het grondtal groter is, de grafiek sneller stijgt, de grafiek daalt als het grondtal kleiner is dan, het domein van de functies is en het bereik is 0,. We herhalen hier nog een keer dat we alleen eponentiële functie gaan bekijken voor positieve grondtallen. Bij negatieve grondtallen zouden problemen kunnen ontstaan. Zo is ( ) bijvoorbeeld wel gedefinieerd voor =, maar niet voor =. Om die problemen te voorkomen, beperken we ons tot de positieve grondtallen. OPGAVE 4. a Bereken functiewaarden en teken de grafieken van f( ) = (/3) g ( ) = 4 h ( ) = b Wat is het domein en bereik van deze functies? c Wat valt op aan de functiewaarden van alle functies die we in deze paragraaf hebben bekeken voor = 0? 9 Logaritmische functies Logaritmische functies De volgende klasse van functies die we bekijken zijn de logaritmische functies, waarbij in het functievoorschrift een logaritme voorkomt. De grondtallen van de logaritmische functies zijn altijd positief, om dezelfde reden als geldt bij de eponentiële functies. Als voorbeelden gaan we de volgende functies eens nader bekijken. f ( ) log g ( ) 3log h = = = ( ) 0log We berekenen weer enkele functiewaarden voor diverse waarden van in onderstaande tabel. Voor sommige waarden, zoals log, log en log kunnen we de waarden makkelijk berekenen met behulp van de definities. Voor de overige waarden gebruiken we een rekenmachine. Verder nemen we altijd > 0, immers a log is alleen gedefinieerd voor positieve. Kijk eventueel nog terug in leereenheid voor de definities en de berekeningen met logaritmen. We schetsen vervolgens de grafieken. TABEL f() = log 0,58..,3..,58.. g() = 3 log 0, ,63..,6..,46..,63.. h() = 0 log 0, ,30.. 0,48.. 0,60.. 0,70.. 0,

97 Leereenheid 4 Functies en grafieken FIGUUR 4.4 De grafieken van enkele logaritmische functies We zien we dat de functies dichter bij de -as verlopen, naarmate het grondtal groter is. De grafieken snijden alle drie de -as bij =, immers de functiewaarde is daar de macht waartoe we het grondtal moeten verheffen om te krijgen. En wat het grondtal ook is, als we dat tot de macht 0 verheffen, dan is het resultaat gelijk aan. OPGAVE 4.3 Wat is het bereik en domein van de functies f, g en h in deze paragraaf? NB We hebben tot nu toe steeds een beeld gekregen van de grafieken van de functies door een aantal functiewaarden te berekenen, daar de punten van in een assenstelsel te tekenen, en er een lijn of curve door te schetsen. We veronderstellen daar dan bij dat de grafiek gelijkmatig verloopt. Maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We zouden daar achter kunnen komen door veel meer punten te berekenen, maar dan nog weten we niet zeker wat er tussen de berekende punten in gebeurt. Verderop in deze cursus introduceren we een grondige aanpak om met meer zekerheid de grafieken te kunnen tekenen. 0 Goniometrische functies Goniometrische functies Goniometrische functies zijn een uitbreiding van de concepten sinus, cosinus en tangens, zoals gedefinieerd in de meetkunde bij rechthoekige driehoeken. In leereenheid 3 hebben we de sinus, cosinus en tangens van een hoek geïntroduceerd, als de verhoudingen tussen rechthoekszijden en de hypotenusa in een rechthoekige driehoek. In een rechthoekige driehoek kunnen we in principe op die manier voor iedere hoek tussen 0 en 90 de waarden van sinus, cosinus en tangens bepalen. Ook in leereenheid 3 hebben we de hoek bekeken tussen twee lijnstukken die één eindpunt gemeen hebben, en waarin één lijnstuk ronddraait. Dan zijn grotere hoeken dan 90 mogelijk, en we kunnen ook negatieve hoeken definiëren door het lijnstuk de andere kant op te draaien. 97

98 Open Universiteit Continue wiskunde Eenheidscirkel We combineren bovenstaande twee benaderingen, waarmee we sinus, cosinus en tangens op kunnen vatten als functies. We tekenen daartoe een cirkel met middelpunt M waarvan de straal lengte heeft, zie figuur 4.5. We noemen deze cirkel de eenheidscirkel. In de cirkel tekenen we een horizontale en een verticale lijn door het middelpunt. Een lijnstuk vanuit het middelpunt naar een punt A op de cirkel, maakt een hoek α met de horizontale lijn. Vanuit het punt A op de cirkel tekenen we een lijnstuk AB loodrecht naar beneden tot op de horizontale lijn. FIGUUR 4.5 De eenheidscirkel met daarin sinα als de lengte van een rechthoekszijde In de cirkel hebben we nu een rechthoekige driehoek MAB getekend. Per definitie is de waarde van sinα gelijk aan AB/AM (overstaande rechthoekszijde gedeeld door schuine zijde). De lengte van AM is, zodat geldt: sinα = AB. Ofwel, de waarde van sinα is gelijk aan de lengte van lijnstuk AB. Kiezen we de hoek α wat groter of wat kleiner, dan kunnen we steeds het lijnstuk tekenen, en steeds geldt sinα = AB. In figuur 4.6 hebben we dat gedaan voor de hoeken α, α en α, waarbij we de lijnstukken AB, A B en A B hebben getekend. We zetten de groottes van hoeken α uit op de horizontale as in een assenstelsel naast de eenheidscirkel. Als we op die manier de hoek α toe laten nemen, van 0 tot 90 en bij iedere hoek de lengte van het lijnstuk bepalen, dan hebben we een functie geconstrueerd, immers, bij iedere ingangswaarde, vinden we een uitgangswaarde. FIGUUR 4.6 Bij verschillende waarden van α horen verschillende waarden van sinα = AB waarmee we de functie sinα definiëren 98

99 Leereenheid 4 Functies en grafieken Als we nu op een horizontale as de waarde van de hoek α uitzetten, dan is de functiewaarde gelijk aan de lengte van het bijbehorende lijnstuk. Daarmee vinden we een punt van de grafiek. We hebben dat in het rechterdeel van figuur 4.6 voor de drie waarden van α gedaan. We zien dat als α nog klein is de grafiek snel stijgt, en naarmate α dichter bij 90 komt, dat de stijging minder sterk is, tot het maimum wordt bereikt. Als we nu in figuur 4.6 het lijnstuk verder rond laten draaien, en we hoeken krijgen die groter zijn dan 90 dan kunnen we nog steeds de afstand van het punt op de cirkel tot de horizontale lijn bepalen. We definiëren die afstand als de sinus van de hoek voor waarden groter dan 90. We kunnen op dezelfde wijze de sinus voor negatieve hoeken bepalen. We hebben dit in figuur 4.7 voor een aantal hoeken gedaan. FIGUUR 4.7 sinα voor waarden van α buiten het interval [0, 90 ] Sinusfunctie We kunnen dit nu verder voortzetten. Als het lijnstuk 360 rond is gedraaid, gaan we gewoon verder met een volgende omwenteling en hebben we hoeken van meer dan 360. Of als we in negatieve richting zijn gedraaid, gaan we gewoon verder, voorbij 360. Uiteindelijk vinden we de grafiek zoals weergegeven in figuur 4.8, die oneindig door blijft slingeren, zowel voor positieve α als voor negatieve. Dit is de grafiek van de sinusfunctie. FIGUUR 4.8 De grafiek van sinα In figuur 4.8 zijn we op de horizontale as naar een andere hoekeenheid overgestapt. In plaats van graden gebruiken we radialen. We zullen in het vervolg bij goniometrische functies altijd gebruik maken van deze eenheid. NB π radialen komt overeen met 80 ; kijk eventueel terug in de vorige leereenheid. 99

100 Open Universiteit Continue wiskunde Periodieke functie Cosinusfunctie We zien verder in de grafiek dat de waarde van sinα maimaal is, bijvoorbeeld voor α = π/. En π verderop, wordt die waarde opnieuw bereikt. De grafiek herhaalt zich iedere π radialen. De functie wordt daarom ook wel een periodieke functie genoemd (met periode π). De minimale waarde sinα is gelijk aan, voor α = 3π/. Die waarde wordt om de π bereikt. Op soortgelijke wijze als voor de sinus, kunnen we ook voor de cosinus de grafiek maken. We laten het lijnstuk dat we gaan draaien, nu niet vanuit een horizontale positie starten, maar vanuit een verticale, zie figuur 4.9. Voor de hoek α in die figuur geldt dat cosα gelijk is aan de lengte van het lijnstuk BM, immers cosα hebben we gedefinieerd als BM/AM, (aanliggende rechthoekszijde gedeeld door schuine zijde) en omdat AM =, geldt cosα = BM. Dit leidt tot de grafiek van de cosinusfunctie zoals getekend in figuur 4.9 FIGUUR 4.9 De grafiek van cosα De grafiek van de cosinus lijkt erg op die van de sinus. Ze zijn alleen wat verschoven ten opzichte van elkaar. Bij α = 0 begint sinα bij 0 en gaat stijgen, terwijl cosα begint bij en gaat dalen. In leereenheid 3 hebben we voor enkele waarden van α met 0 < α < π/ de waarden van sinα, cosα en tanα bepaald (zie tabel 3.). Op grond van symmetrieoverwegingen kunnen we nu voor veel waarden buiten het interval 0, π/ ook de waarden van de functies bepalen. Zo geldt bijvoorbeeld sin(5π/6) = sin(π π/6) = sin(π/6) = en ook sin(7π/6) = sin(π/6) =. OPGAVE 4.4 a Wat is het domein en het bereik van de functies sinα en cosα? b Voor welke waarden van α (in radialen) zijn de functiewaarden van sinα gelijk aan 0? c Voor welke waarden van α (in radialen) zijn de functiewaarden van cosα gelijk aan? En voor welke waarden gelijk aan? OPGAVE 4.5 In de vorige leereenheid zijn de waarden van sinα en cosα bepaald voor α = π/6, voor α = π/4 en voor α = π/3 (zie tabel 3.). a Wat zijn de waarden van sinα en cosα voor α = 0 en α = π/? b Teken een assenstelsel en daarin de punten met coördinaten (cosα, sinα) voor α = 0, π/6, α = π/4, α = π/3 en α = π/. c Welke figuur ontstaat als we alle punten (cosα, sinα) tekenen met 0 α π/? 00

101 Leereenheid 4 Functies en grafieken OPGAVE 4.6 Gebruik de symmetrie van de grafiek van de cosinusfunctie, om de volgende waarden te bepalen: a cos(5π/6) b cos(3π/4) c cos(7π/4) Tangensfunctie Als laatste bekijken we in deze paragraaf de grafiek van de tangensfunctie. We schetsen weer een eenheidscirkel met daarop een punt A, en tekenen daarin een rechthoekige driehoek. Zie figuur 4.0. FIGUUR 4.0 De grafiek van tanα voor 0 < α < π/ Er geldt dat tanα gelijk is aan AB/MB (overstaande rechthoekszijde gedeeld door aanliggende rechthoekszijde). Dit is niet gelijk aan de lengte van een lijnstuk in de figuur zoals we dat konden gebruiken bij het tekenen van de grafieken van sinus en cosinus. Om toch zo n lijnstuk te vinden, doen we het volgende. We trekken een verticale lijn, die aan de rechterkant de eenheidscirkel raakt in punt B, en we trekken lijnstuk MA door, totdat deze de verticale lijn snijdt. Het snijpunt noemen we A. Er geldt nu dat tanα ook gelijk is aan A B /MB, en omdat MB =, volgt dus dat tanα = A B. De waarde van tanα is dus voor een bepaalde hoek α gelijk aan de lengte van het lijnstuk A B en dat kunnen we gebruiken om een punt van de grafiek te tekenen. Als we dit doen voor verschillende hoeken α, dan ontstaat de grafiek zoals weergegeven in figuur 4.0. Naarmate de hoek α groter wordt, schiet A omhoog, en zeer dicht in de buurt van π/ zal de waarde van de functie naar oneindig gaan (de lijn MA is dan bijna verticaal, en het snijpunt komt steeds hoger). Als α groter wordt dan π/ dan verlengen we de lijn door M en A naar rechtsonder, en zoeken we opnieuw het snijpunt met de verticale lijn door B. We vinden dan een punt onder de -as, en wat overeenkomt met een negatieve waarde van tanα. Als α verder toeneemt tot π, dan nadert tanα tot 0. Ook voor negatieve waarden van α kunnen we op deze wijze de waarde van tanα steeds bepalen. Het resulteert uiteindelijk in een grafiek, zoals weergegeven in figuur 4.. 0

102 Open Universiteit Continue wiskunde FIGUUR 4. De grafiek van tanα Voor α = 0 is tan α = 0. Voor α = π/ gaat de grafiek naar +oneindig. Daarna komt de grafiek van oneindig en gaat naar 0 voor α = π. En vervolgens herhaalt de grafiek zich. OPGAVE 4.7 a Wat is het domein en het bereik van de functie tanα? b Voor welke waarden van α (in radialen) zijn de functiewaarden van tanα gelijk aan 0? c Voor welke waarde van α met 0 < α < π/ is de functiewaarden van tanα gelijk aan? OPGAVE 4.8 Gebruik de symmetrie van de grafiek van de tangensfunctie, om de volgende waarden te bepalen: a tan(-π/4) b tan(4π/3) Functies schalen, spiegelen en verschuiven In de vorige paragrafen hebben we de belangrijkste wiskundige basisfuncties geïntroduceerd en de grafieken die daar bij horen bekeken. We kunnen bij deze functies eindeloos veel varianten maken, door andere parameters te gebruiken. We bekijken in deze paragraaf wat het effect is van het veranderen van de parameters. We doen dat steeds aan de hand van de wortelfunctie f:, en vragen u in de opgaven grafieken te schetsen van varianten van andere functies. In figuur 4. zijn de grafieken getekend van, +,,, 3, en 3. 0

103 Leereenheid 4 Functies en grafieken FIGUUR 4. Grafiek van en verwante functies Het is uiteraard mogelijk om van alle functies afzonderlijk functiewaarden te berekenen en vervolgens grafiekjes te schetsen, of een computeralgebrapakket te gebruiken, om de grafieken te maken. Maar door te redeneren over de functies en de functievoorschriften kunnen we ook begrijpen wat de samenhang is tussen de verschillende grafieken. Kijk eerst eens naar +. Voor iedere waarde van waarvoor we kunnen berekenen is daar bij gekomen. De grafiek is dus als het ware eenheden omhooggegaan. De grafiek van + heeft dan ook dezelfde vorm als die van, maar is omhooggeschoven. Vergelijk nu de grafieken van en. We zien dat de functiewaarden van allemaal precies keer zo groot zijn als die van. Het vermenigvuldigen van een functievoorschrift met een constante, heeft dus tot gevolg dat de grafiek in verticale richting wordt geschaald. Als de constante is, zoals in dit geval, dan wordt de grafiek met een factor naar boven toe opgerekt. We kunnen vanzelfsprekend ook andere schalingsfactoren gebruiken. Een functie 0, zal nog veel verder verticaal worden opgerekt. En als we een factor kleiner dan (maar groter dan 0) nemen, dan zal de grafiek ingeduwd worden, richting de -as. En nemen we een negatieve factor, bijvoorbeeld, zodat we als functievoorschrift krijgen, dan wordt de grafiek gespiegeld in de -as. 03

104 Open Universiteit Continue wiskunde We kijken nu naar de grafieken van en 3. De functie 3 heeft functiewaarde 3, als =. De functie neemt die waarde pas aan voor = 3. Soortgelijk geldt steeds: de functie 3 bereikt 3 keer zo snel bepaalde functiewaarden als. We kunnen de grafiek van 3 dus vinden door de grafiek van met een factor 3 horizontaal te comprimeren, richting de y-as. Het vervangen van de variabele, door 3 heeft dus tot gevolg dat de grafiek met een factor 3 horizontaal gedrukt wordt naar de y-as. Op dezelfde manier redenerend kunnen we vinden dat als we de variabele door vervangen, dat dan eerst 3 keer zo groot moet 3 worden voordat we dezelfde functiewaarden bereiken, ofwel, de grafiek wordt met een factor 3 in horizontale richting ten opzichte van de y-as uitgerekt. Wat is nu de relatie tussen en? Wel, laten we eens kijken naar =. Als =, dan is ( ) =, dus dan is =. Ofwel, voor =, heeft dezelfde waarde als voor =. Maar dat betekent dat de grafiek van gevonden kan worden door de grafiek van te spiegelen in de y-as. Dit geldt algemeen: als we in een functievoorschrift vervangen door, dan vinden we de nieuwe grafiek, door de oorspronkelijke te spiegelen in de y-as. We zien nu ook direct dat een en ander klopt met de domeinen van de functies: is gedefinieerd voor 0; is gedefinieerd voor 0. Als laatste kijken we naar de grafiek van de functie 3; hoe hangt die samen met de grafiek van de functie? De functiewaarde van 3 voor een zekere waarde van, is gelijk aan de functiewaarde van, maar dan voor verminderd met 3. Voor een bepaalde waarde van, moeten we dus 3 naar links kijken en daar de functiewaarde van ophalen, en die toekennen aan 3. Het effect daarvan is dat we de grafiek van precies 3 naar rechts moeten schuiven om de grafiek van 3 te krijgen. Dat is ook makkelijk te onthouden door te kijken wanneer er onder het wortelteken in 3 precies 0 staat. Dat is het geval als = 3, en dan heeft 3 dus dezelfde waarde als, voor = 0. Het vervangen in een functievoorschrift van door 3 heeft dus tot gevolg dat de grafiek 3 naar rechts schuift. Op dezelfde manier geldt dat als in een functievoorschrift vervangen wordt door + 3, dat dan de grafiek 3 naar links schuift. In dit geval worden de functiewaarden al 3 eerder aangenomen. OPGAVE 4.9 a Bereken een aantal functiewaarden van de functie f:, en teken de grafiek in een assenstelsel. b Wat is het domein en bereik van f? c Teken in dezelfde figuur de grafieken van +, ( ), en ( ). d Wat is het domein en bereik van de functies in onderdeel c. Bij de functie f() = sin zijn ook veel varianten te maken. We krijgen een hele familie van functies door enkele parameters te gebruiken. We schrijven dan: f() = a sin(b + c) + d. We bekijken een voor een de effecten van de afzonderlijke parameters. 04

105 Leereenheid 4 Functies en grafieken Amplitude Als we in plaats van sin de functie a sin bekijken, dan zijn alle functiewaarden met a vermenigvuldigd, en hebben we dus een vergroting of verkleining met een factor a. Zie in onderstaande figuur de grafieken van sin, sin en sin. De waarde van a is de amplitude van de grafiek. FIGUUR 4.3 Grafieken van sin en a sin Als we naar sin(b) kijken, dan neemt b eerder bepaalde waarden aan dan, als b groter is dan, en later als b kleiner is dan. Als b groter is dan, dan wordt de grafiek als het ware horizontaal ingedrukt, richting de y-as, en als b kleiner is dan, dan wordt ze uitgetrokken. Zie in onderstaande figuur de grafieken van sin, sin(3) en sin( ). 3 FIGUUR 4.4 Grafieken van sin en sin(b) Als we grafiek van de functie sin( + c) bekijken, dan is de grafiek verschoven ten opzichte van de grafiek van sin. De grafiek is naar links verschoven als c positief is, en naar rechts, als c negatief is. Zie in figuur 4.5 de grafieken van sin, sin( + π/4) en sin( π/). FIGUUR 4.5 Grafieken van sin en sin( + c) 05

106 Open Universiteit Continue wiskunde De parameter d in de grafiek van f() = a sin(b + c) + d zorgt ervoor dat de grafiek in zijn geheel naar boven (bij positieve waarden van d) of naar beneden (bij negatieve waarden van d) gaat. Natuurlijk kunnen de diverse waarden van de parameters ook worden gecombineerd. In onderstaande figuur zijn de grafieken van sin en sin( + ) + getekend. FIGUUR 4.6 Grafieken van sin en sin( + ) + OPGAVE 4.0 Ga in figuur 4.5 na hoe uit de grafiek van sin de grafiek van sin( + ) + kan worden verkregen. OPGAVE 4. a De grafiek van sin doorloopt één periode in het interval [0, π]. Hoeveel perioden doorloopt de grafiek van sin(0) in het interval [0, π]? b Als a sin + d geen snijpunten heeft met de -as. Wat kan er dan gezegd worden over a en d? Even functie Oneven functie We kunnen ook nog op een andere manier naar de sinus- en cosinusfuncties kijken. Als we cos in de y-as spiegelen, dan krijgen we dezelfde grafiek. Er geldt dus dat cos = cos( ). Een functie met zo n eigenschap wordt een even functie genoemd. Voor een even functie geldt dus f() = f( ). Als we daarentegen sin spiegelen in de y-as, dan krijgen we een grafiek die het tegengestelde is. Er geldt dus: sin = sin( ). Zo n functie wordt een oneven functie genoemd. Voor een oneven functie geldt dus f() = f( ). OPGAVE 4. Welke van de volgende functies zijn even, en welke oneven? a tan b c 3 d 06

107 Leereenheid 4 Functies en grafieken Functies combineren We kunnen functies op allerlei manieren combineren, bijvoorbeeld door twee functies bij elkaar op te tellen. We krijgen dan de somfunctie. De functie s is de som van de functies f en g, als voor iedere geldt: Somfunctie s() = f() + g() Op soortgelijke wijze kunnen we verschil-, product en quotiëntfuncties definiëren. De laatste voor zover de noemer ongelijk is aan 0. Verschilfunctie Productfunctie Quotiëntfunctie v() = f() g() p() = f() g() q() = f() / g(), voor g() 0 We bekijken nu nog een andere manier waarop twee functies met elkaar gecombineerd kunnen worden. Een functie voegt aan een ingangswaarde een uitgangswaarde toe, en die kunnen we vervolgens weer gebruiken als de ingangswaarde voor een volgende functie. In een schema is dat als volgt weer te geven: FIGUUR 4.7 Twee functies combineren Samengestelde functie Stel we hebben de functie f: / en de functie g: +. Als we beginnen met de ingangswaarde = 3, dan volgt dat f(3) = /3. Deze uitgangswaarde van f kunnen we weer als ingangswaarde van g kiezen, dus dan berekenen we g(/3) = /9. We hebben nu eerst f, en daarna g toegepast. We noteren dat met g(f()). Let goed op deze notatie, die als het ware van binnen naar buiten loopt. Met de ingangswaarde berekenen we f(), en dat resultaat gebruiken we als ingangswaarde of argument in g(). Eigenlijk hebben we hier met twee functies een nieuwe functie gemaakt. We hebben een nieuwe functie samengesteld. Veelal noemen we zo n functie dan ook een samengestelde functie. Naast de notatie g(f()) wordt ook de volgende notatie gebruikt: g f(). Laten we de samengestelde functie h noemen, dus h() = g(f()). Op de volgende wijze is het functievoorschrift te bepalen van de nieuwe samengestelde functie: neem het functievoorschrift van g en schrijf in plaats van iedere die daar in voorkomt, het functievoorschrift van f. In dit geval wordt dat: f( ) = / g = + ( ) + ( ) = ( ( )) = ( ( )) + ( ) = + = + = h g f f f 07

108 Open Universiteit Continue wiskunde Als we nu in h() voor de waarde 3 invullen, dan vinden we dezelfde waarde /9, als die we eerder vonden in het afzonderlijk toepassen van f en g. We kunnen natuurlijk ook meer dan twee functies achter elkaar toepassen, en op die manier nog compleere samenstellingen maken. De analyse van grafiek, domein en bereik van samengestelde functies is in essentie dezelfde als voor de elementaire functies, maar door de compleere functievoorschriften wel ingewikkelder. We komen daar in het vervolg van deze cursus nog op terug. Hiervoor hebben we eerst de functie f, en daarna de functie g toegepast. Als we de volgorde van het toepassen van de functies omdraaien, dan krijgen we een andere samengestelde functie. Als we met de voorgaande functies f en g, de samengestelde functie f(g()) bepalen, dan vinden we: f( g( )) = = g ( ) + En dit is echt een andere functie dan g(f()). OPGAVE 4.3 Gegeven zijn de functies f() = +, g() = en h() = /( + ). a Bepaal de functievoorschriften van f(g()) en g(f()). b Bepaal het functievoorschrift van h(g(f())). 3 Inverse functies Als laatste in deze leereenheid bekijken we de samenstelling van twee functies, die na elkaar toegepast op een ingangswaarde weer de originele ingangswaarde opleveren. Als we bijvoorbeeld een functie hebben die de ingangswaarde kwadrateert, en een functie die uit de ingangswaarde de wortel trekt, en als we die functies na elkaar toepassen, dan hebben we na afloop weer de originele waarde waar we mee begonnen (ten minste als we ons beperken tot de niet negatieve reële waarden). In formule vorm: f( ) = g ( ) = h = g f = f = = voor ( ) ( ( )) ( ), 0 Identiteit Inverse functie Het resultaat van de samenstelling is de functie h() =, de functie die als uitgangswaarde dezelfde waarde geeft als dat de ingangswaarde is. Deze functie wordt ook wel de identiteit genoemd. En functies die na elkaar toegepast de identiteit opleveren worden ook wel inversen van elkaar genoemd. De inverse functie van een functie f wordt ook wel genoteerd met f. En dat leidt dan weer tot de formule: f (f()) =. 08

109 Leereenheid 4 Functies en grafieken Als we naar de grafieken van twee functies die elkaars inverse zijn kijken, dan zien we wat bijzonders. FIGUUR 4.8 De grafieken van de inverse functies f en g In de linkergrafiek bepalen we bij een bepaalde waarde van, de functiewaarde y = f(). Als we nu in de linkergrafiek, uitgaande van een bepaalde waarde voor y, nagaan wat het oorspronkelijke origineel was, dan zijn we dus de inverse aan het bepalen. Maar daarbij gaan we dus uit van originelen op de y-as en beelden op de -as. Als we de assen verwisselen, dan krijgen we de rechtergrafiek, de grafiek van de inverse. We vinden die dus door de grafiek te spiegelen in de lijn y =. OPGAVE 4.4 Gegeven zijn de functies f() =, g() = +. a Bereken f(3), en gebruik die waarde als ingangswaarde in g() en bepaal de daarbij behorende uitgangswaarde. b Bepaal de functievoorschriften van g(f()) en van f(g()). Welke conclusie trekt u uit deze twee functievoorschriften? OPGAVE 4.5 Gegeven zijn de functies f() = / en g() = /. a Bereken f(3), en gebruik die waarde als ingangswaarde in g() en bepaal de daarbij behorende uitgangswaarde. b Bepaal het functievoorschrift van g(f()). Welke conclusie trekt u uit dit functievoorschrift? 09

110 Open Universiteit Continue wiskunde S A M E N V A T T I N G Functies zijn een erg belangrijk en veelgebruikt concept in de wiskunde. Een functie koppelt een ingangswaarde aan een uitgangswaarde, veelal via een formule. De verzameling ingangswaarden is het domein van de functie, de verzameling uitgangswaarden is het bereik. Bij iedere ingangswaarde wordt precies één uitgangswaarde berekend, niet meer, niet minder. Door ingangs- en uitgangswaarden als coördinaten en y van punten in het platte vlak op te vatten, kan in een assenstelsel een grafiek van de functie worden getekend. Lineaire functies hebben als functievoorschrift f: a + b. De parameter a is de richtingscoëfficiënt en geeft de richting van de lijn weer, die de grafiek is van een lineaire functie. De waarde b geeft het punt (0, b) weer, waar de lijn de y-as snijdt. Een horizontale lijn heeft als vergelijking y = b, en een verticale lijn heeft als vergelijking = a. Kwadratische functies hebben als functievoorschrift f: a + b + c. De grafieken van kwadratische functies zijn parabolen. Als a positief is, dan is de grafiek een dalparabool, is a negatief dan is de grafiek een bergparabool. In het functievoorschrift van polynomiale functies komen ook hogere machten van voor. In wortelfuncties en logaritmische functies komt de variabele in de wortel respectievelijk de logaritme voor. In gebroken functies komt de variabele in de noemer van de breuken. Deze functies zijn niet altijd voor alle mogelijke waarden van gedefinieerd, zodat het domein niet de gehele verzameling is. Bij eponentiële functies komt de variabele in de eponent voor. Goniometrische functies zijn een uitbreiding van de concepten sinus, cosinus en tangens, zoals gedefinieerd in de meetkunde bij rechthoekige driehoeken. Gebaseerd op de basisfuncties kunnen nieuwe functies worden gedefinieerd door schaling, spiegeling en verschuiving. Ook door functies te combineren kunnen nieuwe functies worden gecreëerd. Als twee functies na elkaar toegepast als resultaat de originele ingangswaarde opleveren, dan zijn ze elkaars inversen: f (f()) =. 0

111 Leereenheid 4 Functies en grafieken Z E L F T O E T S a Bereken enkele functiewaarden en schets grafieken van de volgende functies: f( ) = g = + h ( ) ( ) = 3 8 b Wat zijn de domeinen en bereiken van de functies? a Bereken enkele functiewaarden en schets grafieken van de volgende functies: f( ) = + g ( ) = ( ) 3 4 h ( ) = log b Wat zijn de domeinen en bereiken van de functies? 3 a Bereken enkele functiewaarden en schets de grafiek van de functie f:. b Gebruik de grafiek van f() = om de grafieken te tekenen van, en ( ). 4 Gegeven zijn de functies f: en g: /. Bepaal g(f()) en f(g()). 5 Gegeven zijn de volgende twee functies: f( ) = + g ( ) = Ga na dat de twee functies elkaars inversen zijn.

112 Inhoud leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden Introductie 3 Leerkern 4 Eerste graads en hogere-ordevergelijkingen 4. Lineaire vergelijkingen 4. Kwadratische vergelijkingen 9.3 Hogere-ordevergelijkingen 3 Gebroken vergelijkingen 4 3 Wortelvergelijkingen 5 4 Eponentiële en logaritmische vergelijkingen 6 5 Goniometrische vergelijkingen 7 6 Ongelijkheden 8 7 Toepassingen 30 Samenvatting 33 Zelftoets 33

113 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden I N T R O D U C T I E Als een product in de markt gezet wordt, dan heeft de afzet vaak een bepaald patroon. Denk bijvoorbeeld aan de introductie van een apparaat zoals een tabletcomputer, of een softwarepakket. In het begin neemt de afzet toe, maar na verloop van tijd vlakt de groei af totdat het groeiplafond is bereikt. Dit patroon of verloop kan vaak weergegeven worden met een logistische functie. Een voorbeeld van zo n logistische functie is: f ( ) = + In een grafiek ziet die functie er als volgt uit. Voor grote waarden van is de functiewaarde ongeveer gelijk aan, immers de termen zijn dan vrijwel gelijk aan 0. FIGUUR 5. Logistische groei Als het verloop van de groei bekend is, dan kunnen vervolgens allerlei vragen gesteld worden, zoals: wanneer is 50% van de afzet bereikt? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet de waarde van bepaald worden, zodat geldt: f() =. Dat betekent dus dat de gevonden moet worden waarvoor geldt: + = De uitdrukking die hierboven staat noemen we in de wiskunde een vergelijking, en het vinden van de, waarvoor geldt dat links en rechts van het gelijkteken hetzelfde staat, noemen we het oplossen van een vergelijking. Het oplossen van vergelijkingen is een belangrijke vaardigheid in de wiskunde. 3

114 Open Universiteit Continue wiskunde In deze leereenheid gaan we diverse typen vergelijkingen oplossen. We focussen daarbij vooral op de wiskundige vaardigheden, en zullen aan het eind nog wel enkele toepassingen laten zien, maar het belangrijkste is in deze leereenheid te oefenen met dit belangrijke onderdeel van de wiskunde. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u weet wat vergelijkingen en ongelijkheden zijn eenvoudige lineaire, kwadratische, gebroken, logaritmische, eponentiële, goniometrische en wortelvergelijkingen op kunt lossen het functievoorschrift op kunt stellen van een lineaire functie waarvan de grafiek door twee gegeven punten gaat de abc-formule kent en kunt toepassen om kwadratische vergelijkingen op te lossen na kunt gaan in welke intervallen ongelijkheden gelden. L E E R K E R N Eerstegraads en hogere-ordevergelijkingen. LINEAIRE VERGELIJKINGEN Lineaire vergelijking We starten met het oplossen van lineaire vergelijkingen. Een voorbeeld van een lineaire vergelijking is: 4 5 = 3 Oplossing De vergelijking noemen we lineair, omdat de hoogste macht of graad van in de vergelijking is, net zoals we gezien hebben bij de lineaire functies in de vorige leereenheid. De opdracht is nu een getal te vinden, dat we voor kunnen invullen, zodat de vergelijking klopt : aan de rechter- en linkerkant van het gelijkteken moeten dan gelijke waarden staan (we vergelijken linker- en rechterlid). Even proberen maakt al snel duidelijk dat als we voor de waarde invullen, en het linkerlid uitrekenen, dat er dan 3 uitkomt, zodat de vergelijking klopt. We hebben de vergelijking opgelost en de oplossing is: =. Bovenstaande vergelijking is eenvoudig, en met wat proberen vinden we de oplossing. Maar vergelijkingen kunnen ingewikkelder zijn en daarom willen we een systematische aanpak volgen, zodat we (lineaire) vergelijkingen altijd op kunnen lossen. We gebruiken daarbij het volgende uitgangspunt: Als linker- en rechterlid van een vergelijking gelijk moeten zijn, en we voeren op beide leden dezelfde operatie uit (er iets bij optellen, met een factor vermenigvuldigen, enzovoort), dan moeten linker- en rechterlid na de operatie ook weer gelijk zijn. Met dit uitgangspunt kunnen we vergelijkingen veranderen. En als we dat op een slimme manier doen, dan vinden we de oplossing. We lichten dit toe voor bovenstaande vergelijking, die we in enkele stappen omwerken. Na iedere vergelijking schrijven we op wat we doen om de volgende vergelijking te krijgen, of we geven enige toelichting. 4

115 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden 4 5 = 3 4 = We tellen 5 op bij linker- en rechterlid. We zien hier dat de 5 naar de andere kant is gegaan en van teken gewisseld; we tellen nu 3 en 5 op. 4 = 8 We delen linker- en rechterlid door 4. = De laatste uitdrukking is de oplossing van de vergelijking waar we mee begonnen, immers als we nu voor de waarde kiezen, dan zijn linkeren rechterlid in de laatste uitdrukking gelijk. En omdat we steeds dezelfde operaties uit hebben gevoerd op linker- en rechterlid, moet dat ook steeds gelden voor de uitdrukkingen daarboven. Met = moet dus ook de eerste vergelijking kloppen, dus is = de oplossing. Desgewenst vullen we de oplossing in in de oorspronkelijke vergelijking, om na te gaan dat het linker- en rechterlid inderdaad aan elkaar gelijk zijn. We geven een wat ingewikkelder voorbeeld. + = We tellen op bij linker- en rechterlid = We zien dat naar de andere kant is gegaan en van teken gewisseld; we kunnen 3 en bij elkaar optellen = We trekken af van linker- en rechterlid. 8 = We zien dat naar de andere kant is gegaan en van 8 teken gewisseld; we nemen en samen. 8 = We delen linker- en rechterlid door. 9 = In de laatste stap is de oplossing gevonden: =. In het vervolg 6 zullen we niet steeds achter de vergelijkingen schrijven wat voor bewerking we uitvoeren, meestal is dat makkelijk te zien. OPGAVE 5. 9 Vul voor de waarde in, in de vergelijking 3 + = en verifieer dat = een oplossing is van deze vergelijking. 6 De aanpak die we steeds volgen om lineaire vergelijkingen op te lossen is er op gericht dat de termen met links komen te staan, en de termen zonder rechts. Als we termen bij het linker- en rechterlid optellen, of er van aftrekken, dan halen we zo n term als het ware naar de andere kant van het gelijkteken, waarbij het teken verandert. Vervolgens is door vermenigvuldigen of delen met een geschikte waarde de oplossing te vinden. In het algemeen zijn er veel verschillende volgorden van de bewerkingen mogelijk, maar ze leiden allemaal tot dezelfde oplossing. OPGAVE 5. Los de vergelijking 3 + = op, door eerst linker- en rechterlid 8 met 8 te vermenigvuldigen om zo de breuken uit de vergelijking te verwijderen. Werk daarna door tot de oplossing is gevonden. 5

116 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 5.3 Los op: a = b = c 3 6 = 8 d + 6 = e 0 = 8 + f 7 = + 8 g = 8 h = 0 In de vorige leereenheid hebben we lineaire functies bekeken. De grafieken daarvan zijn rechte lijnen, met vergelijkingen van de vorm y = a + b. Als de richtingscoëfficiënt a ongelijk aan 0 is, dan snijdt een rechte lijn op één of andere plaats de -as. De y-coördinaat van zo n snijpunt is gelijk aan 0. We kunnen daarom de -coördinaat van het snijpunt met de -as vinden als oplossing van de vergelijking 0 = a + b. VOORBEELD 5. Gegeven is de lineaire functie f: De vergelijking van de grafiek is y = De -coördinaat van het snijpunt met de -as vinden we door de volgende vergelijking op te lossen. 0 = = 6 = De coördinaten van het snijpunt van de grafiek met de -as zijn dus (, 0). Omdat we door = 0 in de vergelijking in te vullen vinden dat dan y = 6, is het snijpunt met de y-as (0, 6). Hiermee hebben we twee punten van de grafiek gevonden, waar we eenvoudig de rechte lijn door kunnen trekken. FIGUUR 5. De grafiek van y = gaat door (0, 6) en (, 0) en snijdt de lijn y = + in (, 3) «Met het oplossen van een lineaire vergelijking kunnen we ook het snijpunt vinden van twee lijnen die niet evenwijdig zijn. We gebruiken daarvoor de functievoorschriften van de lijnen. Als twee lijnen een snijpunt hebben, dan moeten voor een bepaalde waarde van, de functiewaarden van de twee functies gelijk zijn. Immers, dan ligt bij beide het punt (, y) op de grafiek, en dat is dan dus het snijpunt. VOORBEELD 5. Gegeven zijn de lineaire functies f: en g: +. We gaan zoeken naar de waarde van waarvoor de functiewaarden van de functies gelijk zijn. De -coördinaat van het snijpunt vinden we dus door de volgende vergelijking op te lossen. 6

117 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden = + 4 = 4 = De -coördinaat van het snijpunt is dus. De y-coördinaat van het snijpunt vinden we door = in te vullen in één van de functievoorschriften (of in het linker- of rechterlid van de bovenste van bovenstaande vergelijkingen). We vinden y = 3. Het snijpunt is dus (, 3), zie figuur 5.. «OPGAVE 5.4 Bepaal de snijpunten van onderstaande tweetallen lijnen. a f: 6 en g: 3 b f: + 9 en g: c f: + en g: + In de voorgaande leereenheid hebben we gezien hoe we bij een gegeven voorschrift van een lineaire functie of vergelijking van een rechte lijn de bijbehorende grafiek kunnen maken. We hebben ook gezien hoe we de richtingscoëfficiënt kunnen bepalen als we twee punten op de grafiek kennen, en het volledige functievoorschrift als we het snijpunt van de lijn met de y-as kennen. Met het oplossen van een lineaire vergelijking kunnen we nu het functievoorschrift van een willekeurige lijn bepalen als we de coördinaten kennen van twee punten op de lijn. We werken dit uit in het volgende voorbeeld. VOORBEELD 5.3 Een lijn gaat door de punten (, ) en (5, 3), zie de onderstaande figuur. FIGUUR 5.3 Lijn door de punten (, ) en (5, 3) In de vorige leereenheid hebben we gezien dat de richtingscoëfficiënt te berekenen is met Δy/Δ. In dit geval is dat 4 =. We kunnen de vergelijking nu dus gedeeltelijk invullen: y = + b. Hoe vinden we de waarde van b? Wel, we weten dat het punt (, ) op de lijn ligt, dus als we dat invullen in de vergelijking, dan moet de vergelijking kloppen. We vinden als we y = en = invullen: = + b. We moeten nu de vergelijking voor b oplossen: = + b = + b = b We vinden dus b = en de vergelijking van de lijn is y = +. Het functievoorschrift is f: +. 7

118 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 5.5 Bepaal het functievoorschrift van de lijn door de punten: a (, ) en (3, 3) b (0, 4) en (4, ) c (, ) en (5, ) d (, ) en (3, ) In het laatste onderdeel van opgave 5.5 hebben de twee punten een gelijke y-coördinaat. Dat betekent dat we een horizontale lijn hebben, en de richtingscoëfficiënt dus 0 is. Als we die situatie herkennen, dan kunnen we dus direct concluderen wat de vergelijking van de lijn is (in plaats van de methode toe te passen zoals beschreven). In de opgave was de vergelijking: y =. Als we een verticale lijn hebben (door twee punten met een gelijke -coördinaat) dan kunnen de hier beschreven methode niet toepassen, want bij het bepalen van de richtingscoëfficiënt zouden we dan door 0 moeten delen (het verschil van de -coördinaten). Echter, we kunnen in zo n geval direct concluderen wat de vergelijking van de lijn is, namelijk = a, met a gelijk aan de -coördinaten van de punten. OPGAVE 5.6 Stel de vergelijking op van de lijn door de punten: a (, 3) en (3, 3) b (, 4) en (, ) c (, ) en (5, ) d (, ) en (, 6) Er doen zich bijzondere situaties voor als we snijpunten willen bepalen van lijnen die evenwijdig zijn. Er zijn dan twee mogelijkheden: De lijnen zijn verschillend (maar wel evenwijdig); er is dan geen snijpunt. De lijnen zijn gelijk (ze vallen samen): ieder punt op de lijnen is dan een snijpunt, dus er zijn er oneindig veel. Ook deze situaties en wat er gebeurt als we de vergelijkingen op gaan lossen, lichten we weer toe met voorbeelden. VOORBEELD 5.4 Bepaal het snijpunt van de lijnen met vergelijkingen y = 5 + en y = De richtingscoëfficiënten zijn gelijk, dus de lijnen zijn evenwijdig. Als we de methode uit de voorgaande voorbeelden toe willen passen, dan moeten we dus oplossen: 5 + = Als we 5 van het linker- en rechterlid aftrekken, dan krijgen we: = 0 Formeel gezien is dit ook een vergelijking, maar er is geen enkele waarde van waarvoor dit kloppend kan zijn. In dit geval is er dus geen oplossing. Er bestaat geen enkele waarde voor die de vergelijking kloppend maakt. Twee evenwijdige ongelijke lijnen hebben dus geen snijpunt. «8

119 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden VOORBEELD 5.5 Bepaal het snijpunt van de lijnen met vergelijkingen y = 5 + en y = 5 +. Dit is dus twee keer dezelfde lijn. Nu moeten we oplossen: 5 + = 5 + Als we 5 van het linker- en rechterlid aftrekken, dan krijgen we: = Deze vergelijking is waar voor elke willekeurige waarde van. Het doet er blijkbaar niet toe wat voor waarde voor we kiezen. Er zijn dus oneindig veel oplossingen. En er zijn oneindig veel punten die zowel op de ene, als op de andere lijn liggen. «OPGAVE 5.7 Bepaal of de lijnen, weergegeven door de volgende vergelijkingen geen, één of oneindig veel punten gemeen hebben. Als er één snijpunt is, bepaal dan de coördinaten van de snijpunt. a y = + en y = + 4 b y = 3 + en y = 3 + c y = 4 + en y = + 7. KWADRATISCHE VERGELIJKINGEN We gaan nu door met vergelijkingen van het volgende type: a + b + c = 0 Tweedegraadsvergelijking Kwadratische vergelijking We zien dat er nu een term a met een tweede macht, of tweede graad van in voorkomt, vandaar de naam tweedegraads of kwadratische vergelijking. Als er meerdere termen met voor komen, dan kunnen we die bij elkaar nemen, en aan de linkerkant schrijven. Dat kunnen we ook doen voor termen met, en eveneens voor de constanten. Altijd kunnen we dus uitkomen op de vorm zoals hierboven staat. We bekijken eerst hoe we oplossingen kunnen vinden voor enkele bijzondere gevallen van de kwadratische vergelijking. Vervolgens introduceren we een methode die altijd een oplossing geeft of waarmee we vast kunnen stellen dat er geen oplossing is. Dat doen we met de abc-formule. + c = 0 In het eerste bijzondere geval geldt a = en b = 0. Als we, nu als voorbeeld, ook nog hebben c = 9, dan wordt de vergelijking: 9 = 0 We tellen er links en rechts 9 bij op (of anders gezegd, we halen 9 naar de andere kant en veranderen het teken van in +), zodat we krijgen: = 9 Om de oplossing te vinden nemen we nu de wortel van het linkerlid en de wortel van het rechterlid. Een oplossing is nu dus de wortel uit 9, dat is 3. Maar let op: er is nog een oplossing, namelijk 3. Vul immers 3 voor in, in de vergelijking = 9 en ook dan zijn linker- en rechterlid gelijk. 9

120 Open Universiteit Continue wiskunde Omdat er twee oplossingen zijn, noteren we de oplossingen ook wel met = 3 en = 3. We zien ook direct dat een vergelijking zoals + 9 = 0 geen oplossing heeft. Voor geen enkele waarde van uit het domein van de reële getallen, geldt = 9, immers een kwadraat is altijd groter of gelijk aan 0. + b = 0 In het tweede bijzondere geval is opnieuw a =, maar nu is b 0 en c = 0. We kiezen voor b een waarde, bijvoorbeeld, zodat we de volgende vergelijking vinden: + = 0 Hoe vinden we van deze vergelijking de oplossing? In het linkerlid kunnen we buiten haakjes halen (zie eventueel leereenheid ). Dan krijgen we: ( + ) = 0 In het linkerlid staat nu een product (vermenigvuldiging) van twee factoren. De factoren zijn en ( + ). Het product is 0, als één van de factoren 0 is. Dat wil zeggen, als = 0, of als + = 0. Dit laatste is een lineaire vergelijking met als oplossing =. We hebben nu dus twee oplossingen, namelijk = 0 en =. Vul desgewenst deze oplossingen in de vergelijking in om na te gaan dat dan inderdaad linker- en rechterlid gelijk worden. OPGAVE 5.8 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a 4 = 0 b = 36 c 5 = 0 d = 0 e = 0 f + = 0 OPGAVE 5.9 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a 4 = 0 b = c 5 = 0 d 3 = Ontbinden in factoren VOORBEELD 5.6 In het voorgaande bijzondere geval, konden we een factor buiten haakjes halen, en kregen we een product van twee factoren. Soms kunnen we ook makkelijk zien hoe we uitdrukkingen van de vorm a + b + c = 0 in een product van twee factoren kunnen ontbinden, en dan kunnen we ook redelijk gemakkelijk de oplossingen vinden. We laten dit weer zien aan de hand van voorbeelden. Stel we hebben de vergelijking = 0. Het linkerlid kunnen we in factoren ontbinden (zie ook leereenheid ): = 0 ( + )( + 5) = 0 0

121 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden Net als in het vorige bijzondere geval, is deze gelijkheid correct, als één van de twee factoren + of + 5 gelijk is aan 0, dus al = of = 5. We vinden dus twee oplossingen: = en = 5. Het vinden van de factoren in een kwadratische vergelijking is altijd wat puzzelen, maar een mogelijke ontbinding is makkelijk op correctheid te controleren door de vermenigvuldiging van de twee factoren weer uit te werken. Zo kan ontbonden worden in (3 + )( + ), immers: (3 + )( + ) = = De oplossingen van de vergelijking = 0 zijn dus = en 3 =. «OPGAVE 5.0 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a 3 4 = 0 b = 0 c = 0 d = 0 e = + 8 f = 0 abc-formule Wortelformule Als het niet lukt om met één van de bovenstaande methoden de oplossingen te vinden van een tweedegraads vergelijking, dan kan altijd nog de abc-formule worden toegepast. De abc-formule, ook wel bekend als de wortelformule, geeft de oplossingen van de vergelijking a + b + c = 0. De oplossingen en zijn:, b ± = b 4ac a We hebben hier de abc-formule gegeven zonder uit te leggen hoe we daaraan komen. Dat is niet heel ingewikkeld, maar toch wel wat gemanipuleer. Eventueel is na te gaan dat de formule klopt, door de formule voor of in te vullen in de oorspronkelijke vergelijking. De abc-formule moet u uit uw hoofd kennen, en vlot kunnen toepassen. We geven hieronder een voorbeeld van hoe we de abc-formule toepassen om de oplossingen te vinden van de vergelijking = 0. In deze vergelijking is a =, b = 7 en c = 5. Invullen geeft:, ( 7) ± ( 7) = = = = = = = ± = ± 3 = 4 Er zijn dus twee oplossingen: = 5 en =. Als u de oplossingen in de vergelijking invult, kunt u verifiëren dat dit inderdaad oplossingen zijn.

122 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 5. Pas de abc-formule toe om de oplossingen van de volgende vergelijkingen te vinden: a = 0 b = 0 c = 0 d 3 6 = 0 In de vorige leereenheid hebben we de kwadratische functies geïntroduceerd. Met de nu behandelde methodes kunnen we bepalen voor welke een kwadratische functie een bepaalde waarde heeft. Willen we bijvoorbeeld weten voor welke het beeld van de functie f: 3 gelijk is aan 5, dan moeten we daartoe de vergelijking 3 = 5 oplossen. Door links en rechts 5 van de vergelijking af te trekken, vinden we de vergelijking 8 = 0. Door het linkerlid in factoren te ontbinden, of met de abc-formule vinden we dan = en = 4. In de volgende figuur is de grafiek getekend van f: 3 en ook de lijn met de vergelijking y = 5. FIGUUR 5.4 Snijpunten van lijn en parabool We zien in de figuur dat de grafiek van f twee snijpunten heeft met de lijn y = 5. Hiervoor hebben we afgeleid dat dat het geval is voor =, of = 4. Dus (, 5) en (4, 5) zijn de snijpunten. Maar als de lijn lager zou hebben gelegen, dan was er maar één snijpunt, of zelfs geen snijpunt. In het laatste geval heeft de kwadratische vergelijking geen oplossingen, en als er één snijpunt is, is er één oplossing. We bekijken deze twee gevallen.

123 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden Stel dat we hadden willen oplossen: 3 = 4. Dan vinden we: 3 = 4 + = 0 ( ) = 0 En nu is er één oplossing van de vergelijking: =. En de grafiek van f heeft één snijpunt met de lijn y = 4. Het punt (, 4) noemen we wel een snijpunt, maar echt snijden doen de grafiek en de lijn elkaar niet. Beter zou zijn om te zeggen dat de grafieken één punt gemeen hebben, of ook wel één raakpunt. Stel dat we hadden willen oplossen: 3 = 6. Dan vinden we: 3 = = 0 We kunnen nu geen ontbinding in factoren vinden. Toepassen van de abc-formule geeft:, ± ± = = ( ) ( ) Discriminant Onder de wortel in de teller staat een negatief getal. Maar daar bestaat geen wortel van in de reële getallen, dus vinden we geen oplossing. En dat klopt want de parabool en de lijn y = 6, hebben geen punten gemeen. De uitdrukking b 4ac die in de abc-formule onder het wortelteken staat wordt de discriminant genoemd. Als de discriminant negatief is, dan zijn er geen oplossingen. Is de discriminant gelijk aan 0, dan is er één oplossing, en is de discriminant positief, dan zijn er twee oplossingen. OPGAVE 5. Bepaal de snijpunten van de parabolen en lijnen gegeven door de volgende vergelijkingen: a y = en y = 4 b y = en y = 4 OPGAVE 5.3 Bepaal of de parabolen, gegeven door de volgende vergelijkingen, nul, één of twee snijpunten hebben met de -as. a y = b y = + 4 c y = HOGERE-ORDEVERGELIJKINGEN In de voorgaande paragrafen hebben we methoden bekeken, waarmee in principe alle eerste- en tweede-ordevergelijkingen zijn op te lossen. Voor hogere-ordevergelijkingen zijn er geen gemakkelijke algemene methoden die altijd tot oplossingen leiden. Wel zijn er bijzondere gevallen die we kunnen aanpakken. We geven enkele voorbeelden. 3

124 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD 5.7 Gegeven is de vergelijking = 0. Alle termen in het linkerlid van deze derdegraadsvergelijking hebben een factor. Als we die buiten haakjes halen, en de resterende factor verder ontbinden, dan vinden we drie oplossingen: = 0 ( + 6) = 0 ( )( + 3) = 0 De oplossingen zijn = 0, = en = 3. «VOORBEELD 5.8 Gegeven is de vergelijking 4 6 = 0. In het linkerlid staat de term 4. Die kunnen we ook beschouwen als het kwadraat van en dan herkennen we een bijzonder product, waarvan we weer een factor verder kunnen ontbinden: 4 6 = 0 ( 4)( + 4) = 0 ( )( + )( + 4) = 0 De term + 4 kan nooit 0 zijn, dus de oplossingen zijn =, =. «OPGAVE 5.4 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a = 0 b = 0 c 8 = 0 d = 0 Gebroken vergelijkingen Gebroken vergelijking Gebroken vergelijkingen zijn vergelijkingen waarin breuken voorkomen, waarbij de variabele ook in de noemer voorkomt. We starten met een voorbeeld waarin we wederom op zoek zijn naar de oplossing van de vergelijking, ofwel de waarde(n) van, die de vergelijking kloppend maakt. Na iedere vergelijking geven we aan wat we doen om tot de volgende vergelijking te komen. VOORBEELD = + rechterlid met ( + ), het product van de noemers. ( 5)( + ) ( )( + ) = + We vereenvoudigen de breuken. ( 5) = ( )( + ) We werken de uitdrukkingen uit. 5 4 = We halen alles naar links = = 0 We ontbinden in factoren. ( 4)( ) = 0 = 4 of = «4

125 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden Door de vergelijking links en rechts met het product van de noemers te vermenigvuldigen, verdwijnen de noemers, waarna we een eenvoudiger vergelijking overhouden. De eerste twee stappen kunnen in één keer worden uitgevoerd. In plaats van vermenigvuldigen met de noemers en vervolgens vereenvoudigen, kan ook kruislings worden vermenigvuldigd. Daartoe wordt de teller van de eerste breuk vermenigvuldigd met de noemer van de tweede en dit gelijkgesteld aan de vermenigvuldiging van de noemer van de eerste met de teller van de tweede. Het resultaat is uiteraard hetzelfde. Een complicerende factor bij het oplossen van gebroken vergelijkingen is, dat niet voor alle waarden van de breuken in de vergelijking betekenis hebben. In het voorgaande voorbeeld mag niet gelijk zijn aan, of 0, want dan zijn de breuken niet gedefinieerd. Aan het einde van de berekeningen moet daarom altijd gecontroleerd worden, of de gevonden oplossingen wel kunnen gelden. Ook hier geldt weer dat er vele verschillende routes zijn om de oplossing te vinden. In het algemeen is het een goede aanpak om de breuken weg te werken, door de vergelijking te vermenigvuldigen met het product van de noemer(s) of door kruislings te vermenigvuldigen. OPGAVE 5.5 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: + a = b = + 3 c = d = + 3 Wortelvergelijkingen Wortelvergelijking Als in een vergelijking een wortel voorkomt, met onder het wortelteken de variabele, dan spreken we van een wortelvergelijking. Als de wortel als enige aan één kant van de vergelijking staat, of als aan beide kanten alleen een wortel staat, dan kunnen we die wegwerken door zowel linker- als rechterlid te kwadrateren. = 5 We brengen alle termen naar links. + 6 = 0 Ontbinden in factoren. ( + 3)( ) = 0 = 3 of = = 5 We kwadrateren linker- en rechterlid. Net als bij de gebroken vergelijkingen moeten we oppassen, want het kan zijn dat er oplossingen naar voren komen die geen oplossing blijken te zijn. We zien in dit voorbeeld dat de oplossing 3 niet kan, immers dan staan onder de worteltekens negatieve getallen. We zullen dus altijd moeten controleren of de gevonden waarden ook werkelijk oplossingen zijn van de oorspronkelijke vergelijking. 5

126 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 5.6 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a = 4 b 4 = 5 c 8 4 = d 7 = e = f + = Eponentiële en logaritmische vergelijkingen Eponentiële vergelijking Als de variabele in de eponent voorkomt, dan spreken we van een eponentiële vergelijking. We lossen zulke vergelijkingen op, door ze om te werken, zodat de grondtallen gelijk zijn. De oplossing(en) vinden we dan door de eponenten gelijk te stellen. 4 + = = = = 0 ( + ) = 0 = Vergelijkingen met logaritmen Ook vergelijkingen met logaritmen kunnen we oplossen door ervoor te zorgen dat links en rechts van het gelijkteken logaritmen met hetzelfde grondtal staan. log( ) = 3 log( ) = log8 = 8 = 9 Omdat logaritmen alleen gedefinieerd zijn als het argument groter is dan 0, moeten we nog wel nagaan of de gevonden oplossing niet tot problemen leidt in de oorspronkelijke opgave. In dit geval ontstaat er met = 9 geen probleem. Een andere manier om bovenstaande vergelijking op te lossen, is door te gebruiken dat als linker- en rechterlid gelijk zijn, dat dan ook machten met gelijk grondtal en eponenten gelijk aan het linker- en rechterlid gelijk moeten zijn: log( ) = 3 = log( ) 3 = 8 = 9 6

127 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden OPGAVE 5.7 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a 34 = 9 + b 7 5 = 49 c 5 = 5 d 0 log( ) = log( + ) = log3 e f 5 5 log( ) = log(+ ) 5 Goniometrische vergelijkingen Goniometrische vergelijking In de vorige leereenheid zijn goniometrische functies geïntroduceerd. We gebruiken die om goniometrische vergelijkingen op te lossen. We spreken van goniometrische vergelijkingen als er termen zoals sin of cos( + 4) in voorkomen. Omdat de goniometrische functies periodieke functies zijn, zijn er vaak meerdere oplossingen. We laten de oplosmethode weer zien aan de hand van enkele voorbeelden. VOORBEELD 5.0 We zoeken de oplossing(en) van de vergelijking sin =. In leereenheid 3 hebben we al gezien dat als = π, dat dan sin =. Hiermee hebben 6 we een eerste oplossing te pakken. Er zijn echter meer oplossingen. Kijk daartoe naar onderstaande grafiek van sin. FIGUUR 5.5 Snijpunten van sin en de lijn y = De grafiek van sin herhaalt zich iedere π radialen. Dat betekent dat niet alleen π een oplossing is, maar ook π + π, π + 4π, en zo verder Ook verder naar links vinden we oplossingen: π π, π 4π, enzovoort. Al deze oplossingen nemen we in één keer samen en noteren die 6 6 met: = π 6 + kπ, k Met k geven we weer dat k ieder geheel getal, inclusief 0 kan zijn. Uit symmetrieoverwegingen die we herkennen in de figuur kunnen we bovendien afleiden dat ook = π π = 5π een oplossing is. Omdat deze 6 6 oplossing ook iedere π voorkomt, vinden we nog een verzameling oplossingen: = 5π 6 + kπ, k We concluderen dat de oplossingen van de vergelijking sin = de waarden van zijn waarvoor geldt: = π + kπ, k of = 5π + kπ, 6 6 k. «7

128 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD 5. We lossen nu een iets ingewikkelder vergelijking op: cos(3 + π ) =. Uit 8 de grafiek van cos leiden we af dat cos =, als = kπ voor alle k. Dan is cos(3 + π ) = als (3 + π ) = kπ. Dit kunnen we verder 8 8 uitwerken: 3 + π = kπ 8 π 3 = + kπ 8 = + k π voor alle k π 4 3, De laatste uitdrukking geeft de verzameling met alle oplossingen van de vergelijking weer. Voor elke gehele waarde van k vinden we een oplossing. «OPGAVE 5.8 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen: a sin() = b cos( + π 4 ) = 0 c sin = d cos = e + sin(3) = 6 Ongelijkheden Ongelijkheid In de voorgaande paragrafen hebben we steeds gekeken wanneer twee uitdrukkingen aan elkaar gelijk zijn. Vaak willen we juist kijken wanneer ze ongelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de ene functie groter is dan een andere. We zoeken dan dus een oplossing of oplossingen voor de ongelijkheid f() > g(). Om dit te analyseren, kunnen we voor een groot deel gebruik maken van de hiervoor behandelde technieken. Soms is het voldoende om bij het omwerken van de vergelijkingen, het gelijkteken door een ongelijkteken te vervangen. In sommige gevallen is nadere analyse nodig. VOORBEELD 5. Los op: 4 > Uitwerking: 4 > Tel links en rechts 4 op. > 6 Deel links en rechts door. > 3 «We zien dat als > 3, dat dan 4 >. Het omwerken van de ongelijkheden gaat net zoals bij de gelijkheden. In onderstaand voorbeeld loopt het echter net wat anders. VOORBEELD 5.3 Los op: 4 > 8

129 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden Uitwerking: 4 > Tel links en rechts 4 op. > 6 Deel links en rechts door ; het teken draait daarbij om, immers, als a > b, dan is a < b < 3 «Als we delen (of vermenigvuldigen) met een negatief getal, dan draait het ongelijkteken om. Een en ander is ook geschetst in onderstaande figuur, waarin de lijnen y = 4, y = 4 en y = zijn getekend. In die figuur is goed af te lezen voor welke waarden van de ongelijkheden gelden, en dus wat de oplossingen zijn van de ongelijkheden. FIGUUR 5.6 Grafische weergave van ongelijkheden Hiervoor is aangegeven dat er bij het oplossen van ongelijkheden opgelet moet worden of het ongelijkteken omgedraaid moet worden. Als door, of een term met erin gedeeld wordt, dan is het lastig dat te beoordelen, want we weten niet wat is; die kan positief of negatief zijn. Een betere aanpak is dan het linker- en rechterlid op te vatten als de voorschriften van twee functies en de snijpunten van de twee grafieken te berekenen, een schets te maken van de grafieken, en daaruit af te leiden wat de oplossing is van de ongelijkheid. We geven weer een voorbeeld. VOORBEELD 5.4 Los op: > + Uitwerking: > + We maken van de ongelijkheid eerst een gelijkheid. = + We halen alle termen naar links. = 0 Ontbinden in factoren. ( )( + ) = 0 Afzonderlijke factoren gelijk aan 0 stellen. = of = «9

130 Open Universiteit Continue wiskunde Met = en = vinden we de snijpunten (, 4) en (, ). We berekenen nog enkele punten van de lijn en de parabool en tekenen de grafieken samen in een assenstelsel. FIGUUR 5.7 Grafische weergave van > + We zien nu in de figuur dat als > er geldt dat > +. Maar ook voor < geldt dit. De oplossing voor de ongelijkheid > + is nu dus > of <. Als we de oplossing zoeken voor de ongelijkheid + dan vinden we of. Let op dat we hier in plaats van het groter-teken, het groter-of-gelijk-teken hebben gebruikt. OPGAVE 5.9 Bepaal de oplossingen van de volgende ongelijkheden: a < 6 b c + 3 d + 5 > + 5 e sin() > 0 7 Toepassingen TOEPASSING We zijn nu in staat het vraagstuk uit de introductie op te lossen. De vraag die daar was gesteld, was wanneer de helft van de uiteindelijk te verwachten afzet bereikt is. Daartoe moesten we de volgende vergelijking oplossen: + = 30

131 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden We lossen deze vergelijking als volgt op: = + = + 3 = = 3 log( ) = log( ) = log 3 = log 3 =,58 3 Dus zodra =,58 is de afzet de helft van het totaal. TOEPASSING Informatie die verzonden wordt over het internet moet soms worden versleuteld. Dit geldt bijvoorbeeld voor gegevens van creditcards of betaalpassen. Voor de versleuteling worden sleutels gebruikt, die bestaan uit reeksen cijfers. Het aantal cijfers is de lengte van een sleutel. Om de veiligheid te garanderen moeten sleutels lang genoeg zijn. Maar omdat de rekenkracht van computers voortdurend toeneemt, kunnen afluisteraars steeds langere sleutels ontcijferen en moeten de sleutels in de toekomst dus steeds langer zijn. Stel dat de lengte van sleutels die veilig geacht worden, zijn weer te geven door de volgende formule: 5 04 ln ( ) = 56 ( ) n Hierin is n het jaartal, en l(n) is de lengte van een veilige sleutel in jaar n. Met n = 04, volgt dat l(04) = 56. Dus in 04 is in dit model een sleutel met lengte 56 veilig te noemen. We kunnen ons nu afvragen wanneer we sleutels langer dan 000 cijfers moeten gaan gebruiken. Daartoe moeten we voor n oplossen: ln ( ) > n 04 5 n ( ) > 000 ( ) > 000/ n 04 0 log(( ) ) > log(000/ 56) ( n 04) log( ) > log(000/ 56) 0log(000/ 56) n 04 > 0 5 log( ) 0log(000/ 56) n > log( ) Dus vanaf het jaar 04 moeten sleutels van meer dan 000 cijfers gebruikt gaan worden (als het vermelde model klopt). 3

132 Open Universiteit Continue wiskunde TOEPASSING 3 We bekijken een heel ander voorbeeld. Wereldwijd wordt een inde gebruikt om een indicatie te geven of iemand te zwaar of te licht is. Deze inde is de Body Mass Inde (BMI). De BMI wordt berekend uitgaande van het gewicht (g) in kilogrammen en de lengte (l) in meters. De formule voor de BMI is: g BMI = l Iemand met een gewicht van 70 kg een lengte van,75 m en heeft een BMI van 70/(,75) =,86. Als de BMI tussen 8,5 en 5 is, dan is sprake van een normaal gewicht. Boven de 5 is sprake van overgewicht; onder de 8,5 is sprake van ondergewicht. Stel dat we willen weten hoe lang iemand met een gewicht van 80 kg moet zijn, om niet te zwaar te zijn. Daartoe moeten we oplossen: < g < 5 l 80 < 5 l 80 < 5 l BMI l < l > l >,79 Dus iemand van 80 kg, heeft volgens de BMI-inde een normaal gewicht als hij of zij langer is dan,79 m. Let op dat wiskundig gezien we in de laatste stap ook oplossingen vinden van de vorm l <,79. Maar lengtes van mensen zijn niet negatief, dus deze oplossingen komen te vervallen. OPGAVE 5.0 Wanneer is in het voorbeeld in toepassing een afzet bereikt van 90% van de uiteindelijke afzet? OPGAVE 5. In welk jaar moeten volgens het model in toepassing de sleutels minimaal 500 cijfers lang zijn? OPGAVE 5. Iemand is,70 meter lang. Wat moet zijn gewicht volgens de BMI-inde minimaal zijn, om niet te licht te zijn? 3

133 Leereenheid 5 Vergelijkingen en ongelijkheden S A M E N V A T T I N G In deze leereenheid hebben we vergelijkingen en ongelijkheden leren oplossen. Een vergelijking is een uitdrukking van de vorm f() = g(), waarin f en g allerlei vormen aan kunnen nemen. Het oplossen van een vergelijking bestaat uit het vinden van waarden van, waarvoor geldt dat als ze in de vergelijking worden ingevuld, en de waarden worden berekend, er aan de linker- en rechterkant van het gelijkteken dezelfde waarde staat. Het oplossen van een ongelijkheid f() > g() bestaat uit het vinden van waarden van waarvoor deze geldt. Door het op dezelfde wijze omwerken van de linker- en rechterleden van een vergelijking, kan de oplossing worden gevonden. Bij kwadratische vergelijkingen kan soms de abc-formule worden toegepast om oplossingen te vinden. De oplossingen van de kwadratische vergelijking a + b + c = 0 zijn:, ± = a b b 4ac Oplossingen bestaan alleen als de discriminant b 4ac groter of gelijk aan 0 is. Bij wortelvergelijkingen en gebroken vergelijkingen moet worden opgelet of de gevonden oplossingen ook werkelijk oplossingen zijn, want soms worden oplossingen in het oplosproces geïntroduceerd, die geen oplossing kunnen zijn (bijvoorbeeld omdat wortels van negatieve waarden niet zijn gedefinieerd in de reële getallen). Bij goniometrische vergelijkingen komen vaak meerdere oplossingen voor, omdat goniometrische functies periodiek zijn. Z E L F T O E T S a Bepaal het snijpunt van de grafieken van de functies f: en g: +. b Bepaal de coördinaten van de punten waarin de grafiek van f de -as en de y-as snijdt. c Ligt het punt (7, ) op de grafiek van g? Bepaal het functievoorschrift waarvan de grafiek de lijn is die door de punten (, 3) en (4, ) gaat. 3 Geef de vergelijkingen van de horizontale en de verticale lijn door het punt (, ). 33

134 Open Universiteit Continue wiskunde 4 Bepaal de oplossingen van de vergelijkingen: a 00 = 0 b 3 + = 0 c 5 + = 0 5 Bepaal de oplossingen van de volgende vergelijkingen + a = 3 b 6+ = 4 c 7 = 3 + d 7log( 5) = e cos = 6 Voor welke waarden van gelden de volgende ongelijkheden? a + 3 b > c sin 0 34

135

136 Inhoud leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening Introductie 37 Leerkern 38 Snelheid 38 Differentiequotiënt en afgeleide 38 3 De afgeleide van constante en lineaire functies 4 4 Rekenregels Somregel en verschilregel Productregel en quotiëntregel Kettingregel 47 5 Standaardafgeleiden Machtsfuncties Goniometrische functies Eponentiële functies Logaritmische functies Oefenen met differentiëren 55 Samenvatting 56 Zelftoets 57 36

137 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening I N T R O D U C T I E Het begrip snelheid wordt op allerlei manieren in het dagelijks leven gebruikt. Ook in informatica en communicatietechnologie duikt het begrip op, denk aan de snelheid van een processor, van datatransport, maar ook bijvoorbeeld de snelheid waarmee het aantal gebruikers van internet toeneemt. Maar hoe kunnen we snelheid bepalen? Om te beginnen kijken we naar een voorbeeld uit de dagelijkse praktijk. In elke auto bevinden zich de volgende meetinstrumenten: een kilometerteller die het aantal gereden kilometers aangeeft, en een snelheidsmeter die de snelheid aanwijst (in kilometer per uur). Wat is het verband tussen die twee? Als de auto met een constante snelheid rijdt, is het heel eenvoudig: de afgelegde afstand (in kilometer) gedeeld door de tijd die daarvoor nodig is (in uren), is de snelheid. Wanneer de auto bijvoorbeeld, rijdend met een constante snelheid, in minuten (= 0, uur) een afstand van 0 kilometer aflegt, dan is de snelheid 0/0, = 50 km per uur. Maar hoe bepalen we de snelheid als deze varieert? Dan zullen we eerst moeten weten wat we precies onder snelheid verstaan. U zult in deze leereenheid zien hoe differentiaalrekening gebruikt kan worden om snelheid te bepalen. Differentiaalrekening is een van de belangrijkste technieken van de continue wiskunde. In de loop van de cursus zult u ook andere toepassingen tegenkomen. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u weet wat een differentiequotïent is, en dit voor gegeven functies uit kunt rekenen kunt uitleggen wat de afgeleide van een functie is weet dat de snelheid van een bewegend punt de afgeleide is van de afgelegde afstand als functie van de tijd de interpretatie kent van de afgeleide als richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de grafiek de afgeleiden kent van de standaardfuncties rekenregels kent voor het bepalen van de afgeleide van samengestelde functies met behulp van rekenregels en standaardafgeleiden functies kunt differentiëren. 37

138 Open Universiteit Continue wiskunde L E E R K E R N Snelheid Gemiddelde snelheid Momentane snelheid In de introductie zagen we hoe we de snelheid van een auto kunnen bepalen als deze constant is. Is de snelheid niet constant, dan geeft zo n rekensom de gemiddelde snelheid over dat traject. Hoe kunnen we dan op een vergelijkbare manier het precieze snelheidsverloop bepalen? Verdeel in gedachten het tijdsinterval van minuten in een groot aantal kleine deelintervalletjes, bijvoorbeeld van 0,00 uur (dat is 3,6 seconde), en neem aan dat op zo n klein deelinterval de snelheid bij benadering constant is. De afstand (in kilometer) die de auto in dat kleine tijdsinterval heeft afgelegd, geeft na deling door 0,00 de gemiddelde snelheid over die 3,6 seconde. Omdat de snelheid in een zo korte tijd nauwelijks verandert, is dat een goede benadering van de momentane snelheid op elk tijdstip binnen dat interval. Was de afgelegde afstand in 0,00 uur bijvoorbeeld 47 meter (dus 0,047 km), dan was de gemiddelde snelheid 0,047/0,00 = 47 km per uur, en dat zal ook wel zo ongeveer de momentane snelheid zijn geweest op elk tijdstip binnen dat tijdsintervalletje. Dit proces kunnen we desgewenst nog verder verfijnen. In wiskundige termen betekent dit dat we de momentane snelheid v(t) op een zeker tijdstip t bepalen door de waarde te bepalen waarnaar het quotiënt s/ t nadert als we t naar 0 laten gaan. Hierbij wordt de afgelegde afstand (in km) weergegeven door de letter s, en de tijd (in uren) door t, terwijl met het symbool (de Griekse hoofdletter delta) een toename (of afname) wordt aangeduid. Differentiequotiënt en afgeleide In paragraaf hebt u gezien hoe we in principe bij een afstandsfunctie s de snelheid op een moment t kunnen bepalen. Ook van andere functies kunnen we de snelheid waarmee een functie toeneemt op een bepaald moment benaderen door de gemiddelde toenamesnelheid. Als voorbeeld nemen we de functie f() =. De gemiddelde toename over het interval [, 3] berekenen we met behulp van het quotiënt f (3) f () 9 = = 4 3 Differentiequotiënt We noemen zo n quotiënt een differentiequotiënt: het verschil (de differentie) van de functiewaarden wordt gedeeld door het verschil van de -waarden. Een veelgebruikte notatie voor dit soort verschillen is de Griekse hoofdletter delta, Δ. U kent deze notatie uit paragraaf van leereenheid 4. Met behulp van deze delta s schrijven we het differentiequotiënt als volgt: Δ f f (3) f () 9 = = = 4 Δ 3 38

139 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening In figuur 6. is de grafiek van de functie f() = getekend. De waarde van het differentiequotiënt is gelijk aan de richtingscoëfficiënt van de lijn door de punten (, f()) en (3, (f(3)). FIGUUR 6. Het differentiequotiënt van de functie f() = over [, 3] In tabel 6. is een aantal differentiequotiënten weergegeven over intervallen [, b] waarbij we b steeds dichter bij gekozen hebben. De waarden lijken te naderen naar. Ook als we het getal vanaf de linkerkant benaderen, en differentiequotiënten over [b, ] uitrekenen, naderen de waarden naar als we b steeds dichter bij kiezen. U ziet dit in de rechterkolom van tabel. TABEL 6. Differentiequotiënten van de functie f() = over [, b] en [b, ] b f ( b) f () b b f ( b) f () b ,5,5 0,5,5,, 0,8,8,, 0,9,9,05,05 0,95,95,0,0 0,98,98,0,0 0,99,99,00,00 0,999,999 Merk op dat het voor de berekening niet uitmaakt of we b links of rechts van kiezen; het differentiequotiënt over [b, ] is gelijk aan: f () f ( b) b = f ( b) f () b Bij het uitschrijven van differentiequotiënten zetten we het variabele deel meestal voorop. 39

140 Open Universiteit Continue wiskunde In figuur 6. zijn voor een aantal waarden van b de lijnstukken tussen de punten (, f()) en (b, (f(b)) getekend. Naarmate b dichter bij gekozen wordt, gaan deze lijnen steeds meer lijken op de raaklijn aan de grafiek door het punt (, f()) en het ligt voor de hand dat deze raaklijn dan ook richtingscoëfficiënt zal hebben. FIGUUR 6. Een aantal lijnstukken behorend bij differentiequotiënten en de raaklijn aan de grafiek van f() = in = We noemen de waarde waarnaar de differentiequotiënten naderen de afgeleide van de functie in = en noteren deze als f '() =. Een eact wiskundige definitie van het begrip afgeleide zullen we in deze cursus niet geven. We volstaan met de volgende omschrijving: Afgeleide Als van een functie f de differentiequotiënten f ( b) f ( a) b a naar een bepaalde waarde c naderen als we b naar a laten gaan, dan zeggen we dat f differentieerbaar is in = a met afgeleide f '(a) = c. VOORBEELD 6. In tabel 6. is voor verschillende waarden van b het differentiequotiënt f ( b) f ( ) b ( ) van de functie f() = uitgerekend, in de linkerkolommen is b > gekozen, in de rechterkolommen staan waarden voor b <. In beide gevallen naderen de differentiequotiënten naar. De afgeleide van f in = is dan ook gelijk aan f '( ) =. U ziet dat zowel de differentiequotiënten als de afgeleide in dit geval negatief zijn. Dat correspondeert met een negatieve richtingscoëfficiënt van verbindingslijnstukken en raaklijn. Dit zijn dalende lijnen, zoals u kunt zien in figuur

141 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening TABEL 6. Differentiequotiënten van de functie f() = b f ( b) f ( ) b ( ) b f ( b) f ( ) b ( ) 0 0,3 0,8 0,7, 0,4 0,9 0,6, 0,45 0,95 0,55,05 0,48 0,98 0,5,0 0,49 0,99 0,5,0 0,499 0,999 0,50,00 FIGUUR 6.3 Enkele lijnstukken behorend bij differentiequotiënten en de raaklijn aan de grafiek van f() = in = «OPGAVE 6. Bereken het differentiequotiënt over [a, b] voor f() =. Naar welke waarde nadert dit quotiënt als b naar a gaat? OPGAVE 6. Bereken het differentiequotiënt en de afgeleide in = 3 van a f() = 4 b f() = c f() = 4 + OPGAVE 6.3 a Bereken het differentiequotiënt over [, b] voor f() =. Naar welke waarde nadert dit quotiënt als b naar gaat? b Bereken het differentiequotiënt over [a, b] voor f() =. Naar welke waarde nadert dit quotiënt als b naar a gaat? Vaak kunnen we bij een functie f de afgeleide bepalen voor elke in het domein. Daarmee definiëren we een nieuwe functie, namelijk de functie die aan de afgeleide f '() toevoegt. Afgeleide functie DEFINITIE 6. De functie die aan elke de afgeleide waarde van f in toevoegt, noemen we de afgeleide functie. 4

142 Open Universiteit Continue wiskunde Differentiëren Differentieerbaar Het bepalen van de afgeleide noemen we differentiëren, een functie waarvan de afgeleide bepaald kan worden heet differentieerbaar. Op het begrip differentieerbaarheid komen we later nog terug. Notatie VOORBEELD 6. De afgeleide functie van een functie f wordt genoteerd als f '. Als we willen benadrukken van welke variabele de functie afhangt zeggen we ook wel dat de afgeleide van f() gelijk is aan f '(). Andere notaties die gebruikt worden zijn d f of d f. d d In opgave 6. hebt u laten zien dat de afgeleide van f() = in = a gelijk is aan a. De afgeleide functie f ' heeft dus als functievoorschrift f '() =. Op dezelfde manier volgt uit opgave 6.3 dat de functie f() = als afgeleide de functie f '() = heeft. «3 De afgeleide van constante en lineaire functies Het bepalen van afgeleiden met behulp van differentiequotiënten is omslachtig en geeft lang niet altijd direct een antwoord. In deze paragraaf en paragraaf 5 zullen we van een aantal standaardfuncties de afgeleiden geven. Met behulp van de rekenregels uit de volgende paragraaf kunt u vervolgens van veel functies de afgeleide bepalen. In paragraaf is opgemerkt dat de afgeleide van een functie in een bepaald punt opgevat kan worden als de richtingscoëfficiënt van de raaklijn in dat punt aan de grafiek. Voor constante en lineaire functies kunnen we hier omgekeerd direct de afgeleide mee bepalen. Immers de grafiek van een constante functie is een horizontale lijn. In elk punt valt de raaklijn aan de grafiek samen met deze grafiek. De richtingscoëfficiënt van een horizontale lijn is gelijk aan 0, en dus is de afgeleide van een constante functie ook gelijk aan 0. We kunnen dit ook laten zien met differentiequotiënten. In opgave 6.a zag u dat alle differentiequotiënten over [3, b] bij de functie f() = 4 gelijk zijn aan 0 en dus ook de afgeleide gelijk is aan 0. Een zelfde soort berekening kunnen we uitvoeren voor een willekeurige constante functie f() = c. OPGAVE 6.4 Toon aan dat de afgeleide van de constante functie f() = c gelijk is aan f '() = 0. We gaan vervolgens op zoek naar de afgeleide van een lineaire functie f() = a + b. We bepalen eerst het differentiequotiënt over een interval [p, q] waarmee we f '(p) kunnen uitrekenen. Dit is gelijk aan f ( q) f ( p) ( aq+ b) ( ap+ b) aq ap a( q p) = = = = a q p q p q p q p (voor q p) U ziet dat de uitkomst van het differentiequotiënt onafhankelijk is van de waarde van q, namelijk steeds gelijk aan a. Als we q naar p laten naderen blijft de waarde van het differentiequotiënt gelijk aan a. De afgeleide f '(p) is dus a. Dit geldt voor elke p, dus de afgeleide functie is de constante functie f '() = a. 4

143 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening Afgeleide van lineaire en constante functie We vatten de resultaten van deze paragraaf samen: De afgeleide van een constante functie f() = c is f '() = 0 De afgeleide van een lineaire functie f() = a + b is f '() = a. OPGAVE 6.5 Gegeven is de functie f() = 4 8. Bepaal f '(), f '(5), f '( 3). OPGAVE 6.6 Bepaal van de volgende functies de afgeleide functie a f() = + 0 b f() = c f() = d f() = 5 e f() = 8 4 Rekenregels 4. SOMREGEL EN VERSCHILREGEL Als introductie op deze paragraaf beginnen we met een opgave. OPGAVE 6.7 Laat f() = 3 + en g() = + 6 a Bepaal f ' + g' en (f + g)'. Wat valt op? b Bepaal f ' g' en (f g)'. Wat valt op? c Wat gebeurt er met de afgeleide van de functie f als we deze functie met een constante vermenigvuldigen? Opgave 6.7 suggereert dat er regels zijn waarmee afgeleiden van functies zijn te bepalen. In deze paragraaf geven we rekenregels voor het bepalen van de afgeleiden van de som en het verschil van twee functies. In de volgende paragrafen komen regels voor het product, quotiënt en kettingfuncties aan bod. Omdat we geen eacte definitie van het begrip afgeleide hebben gegeven, is het ook niet mogelijk om deze rekenregels te bewijzen, we zullen ze wel aannemelijk maken. In opgave 6.7 hebt u gezien dat de afgeleide van de som van twee lineaire functies gelijk is aan de som van de afgeleiden van deze functies. Dit is een speciaal geval van de somregel voor het differentiëren. VOORBEELD 6.3 Somregel Verschilregel Maal een constante Een fietser fietst op een tanker in de vaarrichting. De weg die de fietser in een bepaalde tijd aflegt is de som van de gefietste en gevaren afstand, en zijn snelheid is de som van de snelheden. Als de fietser tegengesteld aan de vaarrichting fietst, is zijn snelheid juist gelijk aan het verschil tussen de vaarsnelheid en zijn eigen snelheid. «Als f en g differentieerbaar zijn met afgeleiden f ' en g' dan geldt f + g is differentieerbaar met afgeleide f ' + g' f g is differentieerbaar met afgeleide f ' g' cf is differentieerbaar met afgeleide cf ' voor een constante c. 43

144 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD 6.4 In de vorige paragraaf leerde u hoe u de afgeleide van de functie f() = 3 berekent. Deze is gelijk aan f '() = 3. In voorbeeld 6. hebt u gezien dat de afgeleide van g() = gelijk is aan g'() =. Laat h() = + 3. Uit de rekenregels volgt nu: h'() = (g + f)'() = (g)'() + f '() = g'() + f '() = «OPGAVE 6.8 In voorbeeld 6. hebt u gezien dat de afgeleide van f() = gelijk is aan f '() = en de afgeleide van g() = gelijk is aan g'() =. Bepaal de afgeleide van a f() = b f() = 3 + c f() = ( 3)( ) OPGAVE 6.9 Bepaal de afgeleide in = 3 van a f() = 3 b f() = 3 4. PRODUCTREGEL EN QUOTIËNTREGEL Aan de hand van het volgende voorbeeld kunt u zien dat in het algemeen niet geldt dat de afgeleide van een product van twee functies gelijk is aan het product van de afgeleiden. Neem f() = en g() =. We hebben gezien dat f '() = en g'() =, dus (f' g') () =. Het product van de functies f en g is een constante functie, want f g () =, en de afgeleide hiervan is de nul-functie (f g)'() = 0. In dit geval geldt dus dat (f g)' (f' g'). Er is wel een rekenregel waarmee u de afgeleide van een product kunt berekenen. Deze maken we via een plaatje aannemelijk. In figuur 6.4 ziet u een rechthoek. Lengte en breedte van de rechthoek variëren onafhankelijk van elkaar. De lengte is gelijk aan f() en de breedte aan g(). FIGUUR 6.4 Differentiequotiënt van een product van twee functies 44

145 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening We bekijken de oppervlakte f g van deze rechthoek. Het differentiequotiënt van f g over het interval [, b] is gelijk aan de toename van het oppervlak gedeeld door b. In figuur 6.4 zien we dat de toename van het oppervlak gelijk is aan (f(b) f()) g() + (g(b) g()) f() + r waarbij r de oppervlakte is van het kleine rechthoekje rechtsboven. Voor waarden van b dicht bij is dit te verwaarlozen (een bewijs dat dit zo is valt buiten de cursus), het differentiequotiënt is dus bij benadering gelijk aan Δ( f g) ( f ( b) f ( )) g( ) ( ( ) ( )) ( ) + g b g f Δ b We splitsen deze breuk in twee delen: ( f ( b) f ( )) g( ) + ( g( b) g( )) f ( ) = b ( f ( b) f ( )) g( ) ( g( b) g( )) f ( ) + = b b ( f ( b) f ( )) ( g( b) g( )) g( )+ f ( ) b b Als b naar nadert, nadert de eerste breuk in deze som naar f '(), en de tweede naar g'(). Daarmee hebben we de volgende rekenregel aannemelijk gemaakt: Productregel VOORBEELD 6.5 Als f en g differentieerbaar zijn met afgeleiden f ' en g' dan geldt f g is differentieerbaar met afgeleide f ' g + f g'. Om de afgeleide van de functie h() = (3 + )( 5) uit te rekenen gebruiken we de productregel. De functie h is te schrijven als product van de functies f() = 3 + en g() = 5. Met voorbeeld 6. en de rekenregels uit paragraaf 4. berekenen we de afgeleiden van f en g: f '() = 3 + en g'() = 4. De afgeleide van h is dus gelijk aan h'() = f '() g() + f() g'() = (3 + ) ( 5) + (3 + ) 4 = OPGAVE 6.0 Bereken de afgeleide van a f() = ( )(3 + 6) b f() = 7 ( + 4) c f() = ( + )( + 5 ) d f() = ( + )( + )( + 3) OPGAVE 6. a Gebruik de productregel en de afgeleide van uit voorbeeld 6. om de afgeleide te bepalen van 3, 4, 5,... Ziet u een patroon? b Gebruik de productregel en de afgeleide van uit voorbeeld 6. om afgeleiden te bepalen van, 3, 4,... Ziet u een patroon? 45

146 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 6. Er geldt =. De functie is differentieerbaar. Gebruik de productregel om de afgeleide te bepalen van. OPGAVE 6.3 De functie is differentieerbaar. Bepaal de afgeleide van. Met de tweede rekenregel uit deze paragraaf kunt u de afgeleide van het quotiënt van twee functies bepalen. We geven deze regel zonder bewijs, in paragraaf 4.3 zullen we dit alsnog afleiden met behulp van de kettingregel. Quotiëntregel Als f en g differentieerbaar zijn met afgeleiden f ' en g', dan geldt is differentieerbaar voor g() 0 met afgeleide f g g f' f g'. g VOORBEELD 6.6 De afgeleide van de functie h() = berekenen we met behulp van de quotiëntregel. De functie h is te schrijven als het quotiënt van de functies f() = + en g() = De afgeleide van h is dus: ( ) ( ) ( ) ( ) (3+ 7 ) ( + ) g f' f g' h' ( ) = = = ( g( )) (3 + 7 ) (3 + 7 ) «Ezelsbruggetje Een ezelsbruggetje om de quotiëntregel te onthouden is: nat tan. n Dit staat voor: (noemer maal afgeleide teller teller maal afgeleide noemer) gedeeld door noemer in het kwadraat. OPGAVE 6.4 Bereken de afgeleide van + 4 a f ( ) = 5 b f ( ) = + + c f ( ) =

147 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening OPGAVE 6.5 Bereken de afgeleide van a f ( ) = + ( 3) b c f ( ) = ( )( + ) + f ( ) = KETTINGREGEL De kettingregel stelt ons in staat om de afgeleide van samengestelde functies zoals h() = ( + 3 ) te bepalen. Kettingregel Als f en g differentieerbaar zijn, dan is ook de samenstelling h = g f differentieerbaar met afgeleide h'() = g'(f()) f '(). Om met behulp van de kettingregel een functie te differentiëren moeten we dus het volgende doen: i Schrijf de functie h als samenstelling g f ii Bepaal de afgeleide functie g' iii Bepaal g'(f()) door in g' overal te vervangen door f() iv Bepaal f '() v Vermenigvuldig g'(f()) en f '() Als u nog niet veel met de kettingregel hebt gewerkt, is het verstandig deze stappen eerst afzonderlijk uit te voeren. Als u wat meer ervaring hebt kunt u stappen samennemen. We zullen dat in de cursus ook doen: de eerste voorbeelden en opgaven werken we stapsgewijs uit. Daarna nemen we stappen samen. VOORBEELD 6.7 We berekenen de afgeleide van de functie h() = ( + 3 ). i h() is te schrijven als de samenstelling g f van de functies f() = + 3 en g() =. ii g'() = iii Bereken g'(f()) door f in te vullen voor in g'(): g'(f()) = + 3 iv f '() = + 6 v Vermenigvuldig g'(f()) en f '() h'() = g'(f()) f '() = + 3 (+ 6 ) = «Net als de rekenregels uit de vorige paragraaf zullen we ook deze rekenregel niet bewijzen maar wel aannemelijk maken. 47

148 Open Universiteit Continue wiskunde Het differentiequotiënt van de functie h = g f over [a, b] is Δ( g f ) g( f ( b)) ( ( )) = g f a Δ b a Dit is ook als volgt te schrijven: g( f ( b)) g( f ( a)) g( f ( b)) g( f ( a)) f ( b) f ( a) = b a b a f ( b) f ( a) g( f ( b)) g( f ( a)) f ( b) f ( a) = f ( b) f ( a) b a Bekijk het laatste product. De rechterfactor is gelijk aan het differentiequotiënt van f over [a, b], de linker gelijk aan het differentiequotiënt van g over [f(a), f(b)]. Als b naar a nadert, zal de rechterfactor dus naar de afgeleide van f in = a naderen. Om te kunnen concluderen dat de linkerfactor naar de afgeleide van g in f(a) nadert, moeten we onder andere weten dat f(b) naar f(a) nadert. Dit blijkt inderdaad zo te zijn als f differentieerbaar is. We concluderen dat het differentiequotiënt van de functie h = g f over [a, b] nadert naar g'(f(a)) f '(a) en dat de afgeleide van h in = a dus gelijk is aan g'(f(a)) f '(a). VOORBEELD 6.8 Bereken de afgeleide van de functie h() = + i Schrijf h als de samenstelling g f van de functies f() = + en g() =. ii g'() = iii Bereken g'(f()) door f in te vullen voor in g'(): g'(f()) = + iv f '() = + v h'() = g'(f()) f '() = + + «VOORBEELD 6.9 De afgeleide van de functie h() = + kunnen we uitrekenen met de quotiëntregel. Het kan ook met de kettingregel. i Schrijf h als de samenstelling g f van de functies f() = + en g() =. 48

149 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening ii g'() = iii g'(f()) = ( + ) iv f '() = v h'() = g'(f()) f '() = ( + ) = ( + ) OPGAVE 6.6 In opgave 6. hebt u gezien dat de afgeleide van f() = 3 gelijk is aan f '() = 3. Bereken de afgeleide van a f() = ( ) 3 b f() = (3 3 + ) 3 c f() = «OPGAVE 6.7 a Gebruik de kettingregel en de afgeleide van de functie om de afgeleide van te bepalen. g ( ) b Gebruik de productregel en onderdeel a om de quotiëntregel af te leiden. 5 Standaardafgeleiden 5. MACHTSFUNCTIES In opgave 6. zagen we voor een aantal waarden van n dat de functies n differentieerbaar zijn met afgeleide n n. Met volledige inductie is te bewijzen dat dit voor elke n geldt. Het resultaat gaan we gebruiken, het bewijs laten we achterwege. VOORBEELD 6.0 De afgeleide van de functie f() = 00 is f '() = «OPGAVE 6.8 Bereken de afgeleide van a f() = ( ) 3 b f() = ( ) 7 OPGAVE 6.9 Toon met behulp van de quotiëntregel of de kettingregel aan dat voor negatieve gehele waarden k geldt dat k differentieerbaar is met afgeleide k k. OPGAVE 6.0 De functie n is differentieerbaar voor > 0. Gebruik de kettingregel en de afgeleide van de functie n om de afgeleide van de functie n te bepalen. Opmerking: in opgave 6.0 hebt u laten zien dat de functies differentieerbaar zijn voor > 0. Hoewel deze functies zelf wel gedefinieerd zijn in = 0, zijn ze er niet differentieerbaar. U kunt dit goed zien aan de grafiek van de functie oftewel de functie f () =. n 49

150 Open Universiteit Continue wiskunde Deze functie is gedefinieerd in = 0, maar heeft daar een verticale raaklijn. Bedenk dat de afgeleide van een differentieerbare functie in een punt gelijk is aan de richtingscoëfficiënt van de raaklijn door (, f()). Een verticale raaklijn heeft geen (eindige) richtingscoëfficiënt en daarom bestaat de afgeleide ook niet in = 0. FIGUUR 6.5 De grafiek van f () = met een verticale raaklijn in = 0 Voor verschillende waarden van p hebt u gezien dat de afgeleide van p gelijk is aan de functie p p. Dit geldt algemeen: Afgeleide van een machtsfunctie De functie p is differentieerbaar met afgeleide p p voor alle p. OPGAVE 6. Bereken de afgeleide van a f() = 3 4 b f() = c f() = 3 OPGAVE 6. Bereken de afgeleide van a f() = 3 + b f() = c f() = (3 5 ) d f() =

151 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening OPGAVE 6.3 Bereken de afgeleide in = voor a f() = b f() = 4 c f() = 3 4 OPGAVE 6.4 Voor welke bestaat de afgeleide van 4? 5. GONIOMETRISCHE FUNCTIES Omdat sinus en cosinus periodieke functies zijn met periode π, ligt het voor de hand te verwachten dat ook de afgeleide functies van deze functies periodiek zijn met periode π. Dat is inderdaad het geval. U ziet in figuur 6.6 dat de sinus een horizontale raaklijn heeft in = π + kπ (k ); in de punten = kπ lijkt de richtingscoëfficiënt van de raaklijn gelijk aan, in de punten = π + kπ aan. De waarden van de afgeleide van de sinus komen in deze punten dus overeen met de waarden van de cosinus. Inderdaad is de afgeleide van de sinus gelijk aan de cosinus. FIGUUR 6.6 De grafieken van de sinus (boven) en cosinus (onder). De richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de sinus in een punt is gelijk aan cos() 5

152 Open Universiteit Continue wiskunde Omgekeerd zijn richtingscoëfficiënten van raaklijnen aan de grafiek van de cosinus steeds gelijk aan het tegengestelde van de sinus. Zonder verder bewijs vermelden we: Afgeleide van sin en cos De afgeleide van de functie f() = sin is de functie f '() = cos. De afgeleide van de functie f() = cos is de functie f '() = sin. Met behulp van de quotiëntregel kunnen we nu ook de afgeleide van de tangens bepalen. ' sin (tan ' ) = = cos cos (sin ' ) sin (cos ' ) cos = quotiëntregel vul de afgeleiden van sin en cos in cos cos sin ( sin ) = cos cos + sin cos cos = sin + cos = Afgeleide van tan VOORBEELD 6. De afgeleide van de functie f() = tan is de functie f '() = cos De afgeleide van de f() = sin( + 3) berekenen we met behulp van de kettingregel:. OPGAVE 6.5 Bereken de afgeleide van a f() = sin cos b f() = sin c f() = tan(4 3 3) d f() = cos f '() = cos( + 3) ( + 3)' = cos( + 3) «5.3 EXPONENTIËLE FUNCTIES Om een indruk te krijgen van de afgeleide van de functie f() = in een punt = a bekijken we het differentiequotiënt: Δf Δ = f ( b) f ( a) b a b a 0 = = b a b a b a a 5

153 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening In de laatste stap hebben we in de teller een factor a buiten haken gehaald. Daardoor zien we in het laatste product rechts a weer terug, met daarvoor het differentiequotiënt voor de functie f() = in = 0 (immers als b naar a nadert, dan gaat b a naar 0). De afgeleide van f() = lijkt dus gelijk te zijn aan f '() = f '(0). Dit blijkt inderdaad het geval en geldt bovendien voor elke eponentiële functie: de afgeleide is gelijk aan de oorspronkelijke functie maal de afgeleide in = 0. In figuur 6.7 ziet u voor een aantal waarden van a de functie a FIGUUR 6.7 Grafieken van de functies a voor a =,, 3, 5 Het getal e Voor waarden van a in de buurt van loopt de raaklijn in het punt = 0 vrij vlak, voor grotere waarden gaat deze steeds steiler lopen. Het ligt voor de hand te verwachten dat er een waarde van a is, waar deze raaklijn precies richtingscoëfficiënt heeft, en waar de de afgeleide dus ook gelijk is aan. Dit getal is er inderdaad. Het is een irrationaal getal wat e wordt genoemd. Het getal e kan niet uitgedrukt worden in andere al bekende (irrationale) getallen. We kunnen alleen een benadering geven. Er geldt e,7888. Afgeleide van e Voor de functie f() = e geldt dat de functie gelijk is aan zijn afgeleide: f '() = e. Natuurlijke logaritme DEFINITIE 6. Om van andere eponentiële functies de afgeleide te bepalen, schrijven we deze eerst met grondtal e. Daarvoor hebben we de inverse nodig van de eponentiële functie met grondtal e, dus de functie e log. De natuurlijke logaritme is gelijk aan e log en wordt genoteerd als ln. 53

154 Open Universiteit Continue wiskunde We herschrijven hiermee a, om deze functie vervolgens te kunnen differentiëren. Omdat ln de inverse is van e geldt a = e lna. Uit de rekenregels voor machten volgt nu dat a = (e lna ) = e lna. De afgeleide hiervan berekenen we met de kettingregel. (a )' = (e lna )' = kettingregel e lna (lna)' = (lna)' = lna want lna is een constante e lna lna = e lna = a lna a Afgeleide van a VOORBEELD 6. De afgeleide van de functie f()= a is f '()= lna a. De afgeleide van de functie f() = 0 is de functie f '() = ln0 0. «OPGAVE 6.6 Bereken de afgeleide van a f() = b f() = sin(e ) c f() = d f() = 4 3e 5.4 LOGARITMISCHE FUNCTIES De functie f() = ln is differentieerbaar op zijn domein. We kunnen de afgeleide van deze functie bepalen met behulp van de kettingregel: laat g() = e, dan geldt g(f()) =. We berekenen de afgeleide van g f op twee manieren. Omdat g(f()) =, is de afgeleide van g f gelijk aan (g f)'() =. De tweede manier om deze afgeleide te berekenen is met behulp van de kettingregel: (g f)'() = g (f()) f () = e ln f '() = f '(). Beide methoden moeten dezelfde afgeleide leveren, dus f '() =. Hieruit volgt dat f '() =. De afgeleide van de functie f() = a log volgt nu direct uit: a log = ln, lna dus f '() = lna Afgeleide van logaritmische functie VOORBEELD 6. De afgeleide van de functie f() = ln is de functie f '() =. De afgeleide van de functie f() = a log is de functie f '() = ( ln a) De afgeleide van f() = ln( + ) berekenen we met de kettingregel: f () = ( )' = ( )' = = = ( + ) ( + ) «54

155 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening OPGAVE 6.7 Bereken de afgeleide van a f() = ln b f() = 4 log + c f() = ln(0) d f() = e ln 5.5 OEFENEN MET DIFFERENTIËREN We sluiten deze leereenheid af met een reeks opgaven waarin u kunt oefenen met differentiëren. Een tabel met afgeleiden van standaardfuncties en rekenregels vindt u in de samenvatting. OPGAVE 6.8 Bepaal de afgeleide van elk van de volgende functies. a b (3 + )( + 4) c d e g sin cos h 3+ 7 cos sin j sin(cos ) k cos l f 4sin3 + sin m e n e 3 7 o e p e sin q 3 r cos(e ) OPGAVE 6.9 Bereken afgeleide van f in = voor: a f() = b f() =( + 3) 7 c f() = + 7 d f() = cos( ) e f() = cos( ) f f() = cos ( ) g f() = e + e h f() = e i f() = e OPGAVE 6.30 Gegeven is de functie f() = e +. Voor welke waarde(n) van geldt f '() = 0? 55

156 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 6.3 Een auto vertrekt op tijdstip t = 0. De afstand s (in meters) die de auto na t seconden heeft afgelegd wordt gegeven door de volgende functie: t als 0 t 30 4 st ( ) = 5t 5 als 30 < t 0 t als t < t a Bepaal een formule voor de snelheid v(t) van de auto. b Houd de auto zich aan de maimumsnelheid van 50 km/u? S A M E N V A T T I N G Het differentiequotiënt van een functie f over het interval [a, b] is gelijk aan Δf Δ = f ( b ) f ( a ) b a Als de differentiequotiënten over het interval [a, b] naar een waarde c naderen als b naar a gaat, noemen we f differentieerbaar in = a met afgeleide f '(a) = c. De afgeleide functie f ' voegt aan elke de afgeleide van f in toe. Als de functie f een afgelegde afstand representeert, is de afgeleide gelijk aan de bijbehorende snelheid. De afgeleide f '(a) is gelijk aan de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan f door (a, f(a)). Het bepalen van de afgeleide kan met behulp van standaardafgeleiden en rekenregels: TABEL 6.3 Afgeleiden van standaardfuncties f() f '() voorwaarde a a a voor elke a sin cos cos sin tan cos e e ln a a lna voor elke a > 0 alog ln a voor elke a > 0, a 56

157 Leereenheid 6 Elementaire differentiaalrekening TABEL 6.4 Rekenregels voor het differentiëren Als f en g differentieerbaar zijn met afgeleiden f ' en g' dan geldt Somregel f + g is differentieerbaar met afgeleide f ' + g' Verschilregel f g is differentieerbaar met afgeleide f ' g' Maal een constante cf is differentieerbaar met afgeleide cf ' voor een constante c. Productregel f g is differentieerbaar met afgeleide f ' g + f g' Quotiëntregel f / g is differentieerbaar voor g() 0 met afgeleide (g f ' f g')/g Kettingregel h = g f is differentieerbaar met afgeleide h'() = g'(f()) f '() Z E L F T O E T S Bereken de afgeleide van de volgende functies a f() = sin + 5 b f() = 33 3 c f() = 7 6 d f() = tan(3 ) e f f() = ecos f() = ln Volgens de wet van Moore verdubbelt het aantal transistoren op een chip ongeveer elke jaar. Het aantal transistoren op een chip in 965 was gelijk aan 40. Bepaal de snelheid waarmee het aantal transistoren op een chip toenam in 970 en Gegeven de functie f() = Voor welke waarde van a is de richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan f in het punt (a, f(a)) gelijk aan? 57

158 Inhoud leereenheid 7 Introductie Maima Introductie 59 Leerkern 60 Maima installeren 60 Een eerste kennismaking 6 3 Rekenen met Maima Rekenmachine Variabelen Getaltheorie 69 4 Algebra Vereenvoudigen (ratsimp) Ontbinden in factoren (factor) Uitvermenigvuldigen (epand) Breuken 73 5 Vergelijkingen Eact oplossen van vergelijkingen Numeriek oplossen van vergelijkingen 77 6 Functies en grafieken 78 Bijlage: Overzicht van opdrachten en functies in Maima 83 58

159 Leereenheid 7 Introductie Maima I N T R O D U C T I E In dit blok hebben we diverse wiskundige begrippen ingevoerd en veel wiskundige methoden en technieken behandeld. Het is van groot belang dat u de basisprincipes van die methoden en technieken begrijpt. Daarom hebben we in de vorige leereenheden ook veel geoefend in de opgaven. Veel realistische problemen zijn aanmerkelijk compleer dan we tot nu toe in voorbeelden en toepassingen hebben gezien. Ook voor zulke moeilijkere problemen kunnen we wiskunde ontwikkelen om ze aan te pakken. Het is echter niet de doelstelling van deze cursus om u al die technieken te leren. Wel willen we gereedschap bij u introduceren dat u kunt gebruiken als u compleere wiskundige vraagstukken moet oplossen. Dit gereedschap is Maima, een computeralgebrapakket. In dit softwarepakket is heel veel wiskundige kennis verwerkt, en u kunt het gebruiken om vergelijkingen op te lossen, grafieken te maken enzovoort. Als u de basisprocessen beheerst om wiskunde toe te passen, dan kunt u een pakket als Maima gebruiken als de bewerkingen te ingewikkeld worden. Het is wel van belang dat u beseft wat u aan het doen bent, want een computeralgebrapakket is geen goocheldoos u zult altijd zelf de resultaten nog moeten interpreteren. In deze leereenheid geven we aanwijzingen hoe u Maima kunt installeren. We geven een introductie in het gebruik en u gaat aan de slag om voor de onderwerpen die in dit blok aan bod zijn gekomen, ingewikkelder vraagstukken op te lossen dan we aan u zouden vragen als u alles met de hand uit zou moeten werken. Ook de volgende blokken sluiten we af met een leereenheid rond Maima. U leert daar hoe u de technieken uit de volgende blokken met Maima kunt uitvoeren, en u zult zien hoe u Maima kunt gebruiken om relatief ingewikkelde problemen aan te pakken. Omdat we in blok uitgebreid terugkomen op het differentiëren van functies, komt het differentiëren met behulp van Maima ook pas in dat blok aan bod. LEERDOELEN Na het bestuderen van deze leereenheid wordt verwacht dat u met behulp van het computeralgebrapakket Maima berekeningen kunt uitvoeren uitdrukkingen kunt vereenvoudigen functies kunt definiëren en functiewaarden kunt uitrekenen de grafiek van een functie kunt tekenen vergelijkingen kunt oplossen of benaderingen van een oplossing kunt geven 59

160 Open Universiteit Continue wiskunde L E E R K E R N Maima installeren Op studienet treft u een verwijzing naar het installatieprogramma aan, bedoeld voor gebruik onder Windows: u kunt hiermee het programma Maima en de bijbehorende grafische schil wmaima installeren. Deze schil verbetert de gebruiksvriendelijkheid van Maima. NB Maima en wmaima zijn ook beschikbaar voor andere platforms dan Windows, bijvoorbeeld voor Linu of MacOs. Kijk voor Maima zelf bij Hier vindt u ook de nieuwste versie. Bij gebruik van een nieuwere versie kunnen er in het gebruik verschillen zijn met de versie die hier besproken wordt. Bij belangrijke wijzigingen zullen we daarom ook dit document aanpassen, en op studienet zetten. Raadpleeg dus studienet om te zien of er een nieuwe versie beschikbaar is. Het installeren is eenvoudig: kopieer het installatieprogramma naar een geschikte directory op uw harde schijf en start het installatieprogramma. Volg de aanwijzingen die het programma geeft en kies een geschikte doeldirectory waar de bestanden geplaatst kunnen worden; de suggestie die de installer doet, is doorgaans acceptabel. Mocht u toch problemen hebben met de installatie, dan wil de keuze voor installatie in een nieuwe map D:\Maima in plaats van C:\Program Files nog wel eens helpen. De installatiewizard vraagt welke componenten u wilt installeren. U kunt desgewenst de vinkjes voor de talen uitzetten. Ook de installatie van XMaima (een eenvoudiger en minder gebruiksvriendelijke GUI) is niet nodig. We zullen in de cursus alleen wmaima gebruiken. FIGUUR 7. Keuze van componenten tijdens de installatie De installer vraagt u of u een icoon wilt plaatsen op het bureaublad; dit kan handig zijn om (w)maima snel te kunnen opstarten. 60

161 Leereenheid 7 Introductie Maima Een eerste kennismaking In het algemeen is de kracht van een computeralgebrasysteem, zoals Maima, gebaseerd op drie belangrijke pijlers: symbolisch rekenen (formulemanipulatie), waarmee u vergelijkingen eact kunt oplossen, algebraïsch kunt differentiëren en integreren, en dergelijke. numeriek rekenen, waarmee u nauwkeurige benaderingen kunt geven van oplossingen. grafische mogelijkheden voor het presenteren van twee- of driedimensionale grafieken. In de volgende paragrafen van deze leereenheid komen elk van deze pijlers aan bod. Maar eerst laten we u kennismaken met de grafische schil wmaima, en met name met de manier waarop gebruik gemaakt wordt van cellen. Deze paragraaf bevat geen opgaven, maar we raden u aan om de voorbeelden wel zelf uit te proberen. Start daarom het programma wmaima. Tegelijkertijd start ook Maima automatisch op. NB Tijdens het werken met (w)maima komt het wel eens voor dat, na een ernstige fout in Maima, de verbinding met Maima verloren gaat. Kies in dat geval de menu-optie: Maima Restart Maima. Het beginscherm van wmaima ziet er als volgt uit (zie figuur 7.). FIGUUR 7. Beginscherm wmaima Activeer knoppenbalk Het is handig om via Maima Panes General Math een knoppenbalk met opdrachten te activeren. U kunt bovendien aangeven dat wmaima deze instelling ook na afsluiten behoudt door na Edit Configure in het tabblad Options de optie Save panes layout aan te vinken. 6

162 Open Universiteit Continue wiskunde Cel Maima verwerkt de opdracht na Shift-Enter VOORBEELD 7. Een document in wmaima is opgebouwd uit cellen. Er zijn verschillende soorten cellen. U zult de invoercel (Engels: input cell) het meest gebruiken. Als u iets in het witte veld typt, creëert wmaima automatisch een invoercel. Er verschijnt links een haak die begin en einde van de cel aangeeft. In de invoercel plaatst u een opdracht die door Maima verwerkt wordt, nadat u Shift-Enter hebt getypt. Zodra de opdracht uit de cel verwerkt is, komt er in dezelfde cel uitvoer beschikbaar. De in- en uitvoerregels worden genummerd, invoer met indicatie i (input) en uitvoer met indicatie o (output). Typt u op de invoerregel eens in: /6 + /7 afgesloten door de Shift Enter. Als uitvoer verschijnt nu: (%o) 3. De horizontale lijn onder de cel 4 geeft de plaats aan waar de nieuwe cel gestart wordt. (zie figuur 7.3) U kunt de invoerregel wijzigen bijvoorbeeld in /5 + /7 en weer afsluiten met Shift Enter. U ziet dat in- en uitvoernummer gewijzigd zijn, en dat de uitvoer opnieuw berekend is. «FIGUUR 7.3 In- en uitvoer van voorbeeld 7. Numerieke of eacte getalweergave Maima probeert standaard ook numerieke informatie eact weer te geven, in dit geval door een weergave in de vorm van een rationaal getal. In sommige gevallen zijn we niet geïnteresseerd in een eacte uitkomst, maar wel in een numerieke benadering. Bovenaan het scherm van het programma is daarom in het menu Numeric de optie toggle numeric output opgenomen. Daarmee kunnen we omschakelen tussen beide vormen van weergave. Als de numerieke weergave uit staat, heeft de interne variabele numer de waarde false. Probeer het verschil eens uit door het vorige voorbeeld opnieuw in te typen nadat u eerst van nietnumerieke ( eacte ) naar numerieke weergave hebt omgeschakeld. Wanneer u opdrachten intypt waarin namen van symbolen of variabelen voorkomen die nog niet in Maima bekend zijn, dan zal Maima altijd proberen de uitvoer symbolisch weer te geven. VOORBEELD 7. Typt u eens in: ( + *y + z^)^3 afgesloten door Shift Enter. Het symbool ^ representeert een machtsverheffing. 6

163 Leereenheid 7 Introductie Maima Maima geeft als uitvoer een grafische weergave voor de formule: (%on) (z + y + ) 3 omdat de uitdrukking niet verder vereenvoudigd kan worden. Het cijfer dat n representeert, hangt af van het volgnummer van de invoer. Kiest u vervolgens de Epand-knop van de General Math-werkbalk, dan wordt het resultaat keurig uitgewerkt naar een polynoomweergave. «Maima kent de gangbare wiskundige bewerkingen en ook mag u gebruikmaken van relatietekens zoals < ; zie de tabel voor een overzicht. + optellen aftrekken * vermenigvuldigen / delen ^ machtsverheffen () prioriteit/volgorde van bewerkingen vastleggen = gelijkteken # ongelijkteken <, <= kleiner dan, kleiner dan of gelijk aan >, >= groter dan, groter dan of gelijk aan NB De relatietekens worden alleen geëvalueerd binnen een aanroep van het predikaat is : invoer van is( < 0) geeft als uitvoer false. Vermenigvuldiging epliciet met asterisk aangeven Let op: u moet bij vermenigvuldigingen epliciet de asterisk vermelden tussen de factoren. Dus *a als u a wilt gebruiken. Maima heeft daarnaast een aantal ingebouwde constanten. %e e %pi π inf (oneindig) Bij het invoeren van haakjes voor het werken met uitdrukkingen zult u zien dat na intypen van een linkerhaakje ( Maima automatisch een rechterhaakje ) voor u klaarzet; daartussen typt u uw tekst. U kunt deze optie desgewenst uitschakelen door in het wmaima configuratiescherm het blokje bij de optie Match parenthesis in tet controls uit te vinken. Maima controleert voortdurend of een paar haakjes ( ) compleet is; de haakjes om het deel van de formule waarin u werkt zijn gemarkeerd. Hebt u per ongeluk een haakje weggehaald, dan krijgt u bij verwerking een foutmelding waarbij het ontbrekende haakje wordt aangewezen. U kunt de fout herstellen en de cel opnieuw laten evalueren. 63

164 Open Universiteit Continue wiskunde Tip De opdrachten die u hebt ingetypt, en de uitvoer die daarvan het gevolg is, blijven bewaard, ook als ze niet langer in het scherm van wmaima zichtbaar zijn. U kunt deze informatie weer opvragen (als u het regelnummer nog onthouden hebt) door achter de invoerregel het betreffende regelnummer in te typen met %in of %on, waar n het regelnummer is. U krijgt nu als uitvoer de inhoud van de betreffende regel te zien. Als u deze opnieuw wilt gebruiken of verbeteren, kunt u deze inhoud kopiëren en in een nieuwe invoerregel plakken. U kunt ook oude in- of uitvoer terugvragen door door het scherm te scrollen. Uiteraard kunt u ook op de voor Windows bekende manier (delen van) regels selecteren en kopiëren en inplakken met Ctrl-V of Shift-Insert. U kunt ook een hele cel selecteren (klik rechts naast de haak) en deze in zijn geheel kopiëren. Het is toegestaan om verschillende opdrachten in één cel te plaatsen. Deze moeten dan wel gescheiden worden door een puntkomma. VOORBEELD 7.3 Let op! Andere celtypen Opslaan van bestanden Typt u eens in: sqrt(); (**y)^3; log(ep()) afgesloten door Shift Enter. U ziet dat de drie opdrachten geëvalueerd worden, en elke uitvoer een eigen nummer krijgt. Ook de drie invoeropdrachten krijgen elk hun eigen nummer, alleen wordt daarvan alleen het eerste nummer op het scherm getoond. «Als u een van de knoppen uit de de werkbalk General Math wilt gebruiken of opdrachten uit een van de menu s op uw invoer wilt toepassen, kunt u het beste de invoer in een cel tot één opdracht beperken. U kunt de opdrachten uit de werkbalk General Math of uit een van de menu s op twee manieren toepassen: op een invoerregel die u niet met een puntkomma hebt afgesloten op een invoerregel die u met Shift-Enter hebt verwerkt. U krijgt een foutmelding wanneer u bijvoorbeeld eerst (**y)^3; intypt en direct daarna Epand aanklikt. Tot nu toe hebben we alleen met invoercellen gewerkt. De andere celtypen zijn alleen bedoeld om uw document te structureren of van commentaar te voorzien. U kunt bijvoorbeeld titels of tekst toevoegen. U vindt de celtypen onder de knop Cell in het menu. Als u in het driehoekje links bovenaan de cel klikt, wordt de cel ingevouwen. Nogmaals klikken zorgt ervoor dat de hele inhoud weer getoond wordt. U kunt alle opdrachten van een Maima-sessie bewaren en opslaan, zodat u later verder kunt gaan waar u gestopt was. Daartoe is in het menu File de optie Save beschikbaar. U geeft het bestand waarnaar wordt geschreven een voor u zinvolle naam. U kunt kiezen tussen opslaan als wmaima- of als wmaima-ml-bestand. In het eerste 64

165 Leereenheid 7 Introductie Maima geval slaat u alleen de invoeropdrachten op, in het tweede geval ook de bijbehorende uitvoer. Later kunt u dat bestand weer openen om verder te gaan waar u was gebleven. Als u toekenningen of functiedefinities uit het opgeslagen bestand wilt gebruiken, moet u deze eerst opnieuw evalueren. Dit kan via Cell Evaluate All Cells of Ctrl-R. Let op, dit moet ook als de uitvoer in het opgeslagen document bewaard is. De uitvoer van Maima kunt u desgewenst nog eporteren naar html of LateX, zodat u deze later kunt gebruiken voor bijvoorbeeld een webpresentatie. Tip Helpsysteem Bij complee bewerkingen kan het soms voorkomen dat het programma stopt met een foutmelding. Wanneer u het idee krijgt dat een bewerking te veel tijd in beslag gaat nemen, kunt u deze stopzetten door op de rode knop met het kruis te klikken die in de bovenste werkbalk zichtbaar is. wmaima bestuurt Maima op afstand. Daarom zal een enkele maal de poging tot stopzetten niet lukken. Dan kunt u wmaima via Windows Taakbeheer beëindigen. Maima heeft, zoals alle moderne programma s, een ingebouwd helpsysteem. Helaas is dat niet bijzonder toegankelijk als u nog weinig ervaring met het programma hebt opgedaan. Als u op de?-knop in de bovenste werkbalk klikt, opent het Maima Manual. Daarin worden weliswaar de belangrijkste mogelijkheden van Maima uiteengezet, maar het is geen echt leerboek. Wel is het mogelijk zinvol om het hoofdstuk Introduction to Maima eens globaal door te lezen. Daarin worden kort de belangrijkste mogelijkheden van het programma belicht. Omdat in deze introductie geen gebruik is gemaakt van wmaima, is de presentatie wat afwijkend. Ook op is meer documentatie over Maima en wmaima te vinden. Het helpmenu bevat verder nog de mogelijkheden eample en apropos, die u de mogelijkheid bieden om een Maima-opdracht in te typen. In het eerste geval toont Maima u een aantal voorbeelden van het gebruik van een opdracht, in het tweede geval krijgt u een overzicht van verwante opdrachten. Probeer eens uit wat u krijgt als u hier Epand invult. In sommige gevallen krijgt u op deze manier bruikbare informatie, maar dat is jammer genoeg niet altijd het geval. Maima wordt al enige jaren beheerd door een groep van enthousiaste gebruikers en een forum van deskundige ontwikkelaars. Via de website kunt u op de hoogte blijven van de meest recente ontwikkelingen rond Maima. Via het adres maima-request@math.uteas.edu kunt u vragen stellen en bugs rapporteren aan een forum van deskundigen en ontwikkelaars. 65

166 Open Universiteit Continue wiskunde 3 Rekenen met Maima 3. REKENMACHINE Maima kan als een zakrekenmachine gebruikt worden voor het uitvoeren van eenvoudige en ingewikkelde berekeningen. Maima rekent eact met gehele getallen, breuken en wortelvormen met gehele getallen. U ziet hieronder een voorbeeld. Geven we decimale getallen als invoer, dan past Maima zich onmiddellijk aan en geeft ook decimale getallen als resultaat: Stel dat we Maima het product ( 53,8) ( 9,3) 0,44 willen laten uitrekenen, dan kan dat als volgt: Tip De vermenigvuldiging moeten we dus door het symbool * aangeven en in kommagetallen moeten we de komma vervangen door een punt. OPGAVE 7. Bereken met behulp van Maima: 3,87 0,5 64,,3 78 7,9 78 0,6 45 De tweedemachtswortel wordt met behulp van de opdracht sqrt (Square root) genoteerd. Wortels van een hogere graad moeten met behulp van de eponentiële notatie ingevoerd worden: n am = a m n VOORBEELD 7.4 Het berekenen van verloopt in Maima als volgt: 66

167 Leereenheid 7 Introductie Maima Een numerieke benadering krijgen we via de menukeuze Numeric To Float : «Tip Met de menukeuze Numeric To Float na een berekening, wordt de eacte berekening benaderd door een decimaal getal met een defaultnauwkeurigheid van 6 decimalen. U kunt een numerieke epressie ook benaderen met de opdracht float(<epr>) waarbij u voor epr ofwel een numerieke epressie ofwel het regelnummer %i n invoert. OPGAVE Bereken met behulp van Maima: Geef zowel de eacte waarde als een numerieke benadering. OPGAVE 7.3 Bereken met behulp van Maima elk van de volgende uitdrukkingen: a b,5 + 5,73 6,5 4,98, , , 5, 0 c 6,8 73,4 6, 35, VARIABELEN In Maima beginnen de namen van variabelen altijd met een letter; deze letter mag gevolgd worden door meerdere letters en/of cijfers. Maima maakt hierbij onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. Voorbeelden van verschillende namen: a, aap, A, A, Aap, a, AeX, z, Z, zus, ZUSenzo. Om een waarde aan een variabele toe te kennen, typen we de naam van de variabele, gevolgd door de operator : en de toe te kennen waarde. Via het menu Maima Show variables of de opdracht values kunnen we een overzicht krijgen van de gebruikte gebonden variabelen. Gebonden variabelen zijn variabelen die een waarde hebben gekregen. 67

168 Open Universiteit Continue wiskunde Maima onthoudt de namen en de waarden van de variabelen, ook nadat deze in het algebravenster gewist zijn. Met behulp van de menukeuze Maima Delete Variable kunt u de binding van variabelen weer ongedaan maken. Veronderstel, u wilt in de formule, a, 5a + 0,8a a 5,a3 + 4.a 4 3 voor a de waarde 4, invullen. In Maima voeren we eerst de formule in: U ziet dat we de formule een naam gegeven hebben. Dit is vooral handig als we de formule vaker nodig hebben, het hoeft niet. Met behulp van de knop Subst of via de opdracht subst(4., a, form); kunnen we dan de substitutie uitvoeren: Op de plaats van de epressie kan ook de formule zelf ingevoerd worden, of het regelnummer van de formule. Let op, dit laatste kan alleen als hier enkel de formule staat, dus zonder de toekenning aan de variabele form. OPGAVE 7.4 Bereken de waarde van OPGAVE 7.5 Om een gelijktijdige substitutie van verschillende variabelen in één epressie uit te voeren, geeft u subst twee argumenten waarbij de eerste een lijst is van variabelen met waarden in de vorm a = n. Zo kan de substitutie van a =, b =, c = 3 in a b + 3c als volgt worden ingevoerd: subst ([a=, b=, c=3], a-b+3c); het resultaat is gelijk aan 6., a, 5a + 0,8a a 5,a3 + 4.a 4 3 voor a =, a = en a = 3. Bereken de waarde van y + 3 3z voor =,, y = 7, en z = 3,6 68

169 Leereenheid 7 Introductie Maima 3.3 GETALTHEORIE Met Maima kunnen we ook getaltheorie bedrijven en bijvoorbeeld grootste gemene delers (gcd) en kleinste gemene veelvouden (lcm) berekenen. Voor sommige functies moeten we eerst het pakket functs laden via load ( functs ). Hieronder geven we de belangrijkste functies uit de getaltheorie. Voor de argumenten van de functies in onderstaande tabel geldt: m, m, m,..., n zijn natuurlijke getallen! a en b zijn gehele getallen is een reëel getal TABEL 7. gcd(m,m) grootste gemene deler (ggd) van m en m lcm(m,m) kleinste gemene veelvoud (kgv) van m en m mod(m,n) m modulo n (niet-negatieve rest bij deling van m door n) floor() retourneert het grootste gehele getal kleiner dan of gelijk aan ceiling() retourneert het kleinste gehele getal groter dan of gelijk aan floor(a/b) naar beneden afgeronde waarde van de geheeltallige deling van a door b primep(m) controle of m een priemgetal is net_prime(m) het kleinste priemgetal groter dan m prev_prime(m) het grootste priemgetal kleiner dan m factor(m) ontbinden van een getal in priemgetallen De volgende Maimasessie illustreert het gebruik van een aantal van deze functies: 69

170 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 7.6 Bereken de grootste gemeenschappelijke deler van 3465, 94 en 46 en bepaal ook hun gemeenschappelijke delers. OPGAVE 7.7 Hoeveel uur (bij een dagindeling van 4 uur) is het 000 uur na middernacht? Hoeveel dagen zijn er dan verstreken? OPGAVE 7.8 Mersennegetallen zijn getallen van de vorm m = n met n. Ga na of het mersennegetal m = 3 een priemgetal is. Bepaal het eerstvolgende en het vorige priemgetal. Regelmatig worden nog nieuwe mersennegetallen gevonden die priem zijn. Zo is in 03 een mersennepriemgetal met meer dan cijfers gevonden. OPGAVE 7.9 Reken een tijdsduur t = 974 sec om naar uren (u), minuten (m) en seconden (s) en controleer uw antwoord. 4 Algebra 4. VEREENVOUDIGEN (RATSIMP) De grote kracht van een computeralgebrasysteem als Maima is dat niet alleen numerieke epressies vereenvoudigd/berekend kunnen worden, maar ook algebraïsche uitdrukkingen. Hier volgen twee eenvoudige voorbeelden; vereenvoudigen kan met behulp van de knop Simplify : Opmerking Het vereenvoudigen gebeurt bij een computeralgebrasysteem volgens bepaalde regels (afhankelijk van de geïmplementeerde algoritmen). Omdat het omvormen van termen vaak tot verschillende uitkomsten kan leiden, is het mogelijk dat de uitkomsten soms van de handmatig uitgevoerde resultaten verschillen. 70

171 Leereenheid 7 Introductie Maima Opmerking Bij sommige bewerkingen (bijvoorbeeld bij het oplossen van goniometrische vergelijkingen) stuit Maima al gauw op de grenzen van haar mogelijkheden. Dat geldt ook voor andere computeralgebrapakketten. Dit heeft dan weer te maken met de aard van het gebruikte algoritme. Zo kan het gebeuren dat Maima een zeer ingewikkelde uitdrukking in een mum van tijd uitrekent terwijl bij een andere, handmatig gemakkelijk uit te voeren uitdrukking Maima faalt. In sommige gevallen biedt Maima dan oplossingen aan via eigen programmabibliotheken (packages). Er blijven echter altijd problemen over die ook met de meest geavanceerde systemen niet zijn op te lossen. Tip Maima ordent de gebruikte variabelen standaard in de omgekeerde leicografische volgorde (de z komt voor de. voor de q voor de p ). Bovendien probeert Maima mintekens aan het begin van een uitdrukking te vermijden. Dit leidt soms tot een uitvoer die enigszins verschilt van het gebruikelijke handgeschreven beeld. De ordening van de variabelen kan met de volgende opdrachten worden beïnvloed: orderless(v, v, v3, ) resp. ordergreat(v, v, v3, ). OPGAVE 7.0 Laat s = a + 7ab + 4b ab 3a + 6b a + b a Vereenvoudig s. b Kan s de waarde 0 aannemen? Motiveer uw antwoord. 4. ONTBINDEN IN FACTOREN (FACTOR) De opdracht factor(epr) (ook bereikbaar via het menu Simplify Factor epression of de knop Factor) ontbindt epr rationaal met betrekking tot een variabele (dus zonder gebruik van complee getallen en wortelvormen). Toegepast op natuurlijke getallen zorgt de opdracht factor voor de ontbinding in priemfactoren. Maima heeft helaas geen directe functie voor de ontbinding in factoren, waarin wortelvormen of factoren met complee getallen voorkomen. We moeten ons dan behelpen met de opdracht solve (bepalen van nulpunten). Tip In het algemeen geldt dat de opdracht onder een knop van het tabblad General Math wordt uitgevoerd op de laatste regel. Het teken % dat in de invoerregel na aanklikken van de knop verschijnt, verwijst naar deze regel. U kunt de opdracht op een andere regel toepassen door de opdracht met de hand in te voeren, dus bijvoorbeeld factor(%i5) of factor(epr) als u aan de epressie de naam epr hebt toegekend. U kunt ook met de muis een epressie selecteren en vervolgens een knop aanklikken. De opdracht wordt dan op de geselecteerde epressie uitgevoerd. 7

172 Open Universiteit Continue wiskunde VOORBEELD 7.5 Ontbind de volgende veelterm in rationale factoren: Ontbind de volgende veelterm in zoveel mogelijk factoren : Verder ontbinden lukt alleen als we eerst de wortels van de vergelijking = 0 bepalen. Deze zijn gelijk aan en. Dit betekent dat we kunnen schrijven: = ( + )( ). Met behulp van een substitutie voltooien we de ontbinding in Maima: «OPGAVE 7. Ontbind de veelterm met wortelvormen op manieren in factoren: rationaal en UITVERMENIGVULDIGEN (EXPAND) Met de knop Epand (ook bereikbaar via het menu Simplify Epand epression ) wordt een uitdrukking uitvermenigvuldigd. Een sterkere variant (met betere resultaten) is de opdracht ratepand. VOORBEELD 7.6 Uitvermenigvuldigen van de gehele uitdrukking met epand. De opdracht ratsimp (vereenvoudiging) geeft in veel gevallen ook vergelijkbare resultaten. «7

173 Leereenheid 7 Introductie Maima OPGAVE 7. 3 Schrijf de uitdrukking ( 3 y) helemaal uit en probeer het resultaat weer in factoren te ontbinden. OPGAVE 7.3 Schrijf de uitdrukking ( + 5)(53 4 ) ( + 5 )(0 4) helemaal uit en ontbind het resultaat in factoren. 4.4 BREUKEN Om uitdrukkingen, in het bijzonder veeltermen, verder te ontleden, beschikt Maima over een aantal functies. Daarmee kunnen we teller en noemer van een breuk rechtstreeks benaderen om bijvoorbeeld een veeltermdeling uit te voeren. TABEL 7. num(b) denom(b) divide(t,n) quotient(t,n) remainder(t,n) retourneert de teller van een breuk retourneert de noemer van een breuk retourneert quotiënt én rest van een veeltermdeling t/n retourneert het quotiënt van een veeltermdeling t/n retourneert de rest van een veeltermdeling t/n VOORBEELD 7.7 Dit betekent dus het volgende: + = Dit betekent het volgende: 3 + = + (de deling gaat op, want de rest is 0). «OPGAVE 7.4 Ontbind de veelterm v = in factoren. Laat zien dat bij deling van v door deze factoren de rest inderdaad 0 is. Bepaal quotiënt en rest bij deling van v door 3 6 en controleer het resultaat. In paragraaf 4 van leereenheid hebt u gezien dat u breuken op kunt tellen door eerst het kleinste gemene veelvoud van de noemers te bepalen. In de volgende opgave laten we u deze methode toepassen, waarbij u het rekenwerk door Maima uit laat voeren. 73

174 Open Universiteit Continue wiskunde OPGAVE 7.5 Bereken met behulp van de methode uit paragraaf van leereenheid. Ontbind eerst de noemers van beide breuken in factoren, bepaal hiermee vervolgens de teller en noemer van het resultaat, en schrijf tenslotte dit resultaat als breuk. 5 Vergelijkingen 5. EXACT OPLOSSEN VAN VERGELIJKINGEN Probleem : We willen oplossen uit de lineaire vergelijking p + q = r met p 0. Maima biedt daartoe in principe twee mogelijkheden: a oplossen via eenvoudige herleidingen door middel van de operaties +, -, * en /. b oplossen via de opdracht solve. ad a) Oplossen via eenvoudige herleidingen: Maima voert een bewerking toegepast op een vergelijking uit op het rechter- en linkerlid van deze vergelijking. Op die manier kunnen we een vergelijking oplossen door zelf de stappen te geven en Maima het rekenwerk te laten doen. ad b) oplossen via de solve-opdracht De opdracht solve via de knop Solve of via het menu Equations Solve geeft het volgende dialoogvenster: 74

175 Leereenheid 7 Introductie Maima Het % teken verwijst naar de laatste dialoogregel. Als hier de vergelijking staat die we willen oplossen, volstaat het om zo nodig de variabele aan te passen. Als de vergelijking in een andere regel staat, kunt u dit nummer (met i of o) invoeren. U kunt ook de vergelijking zelf in de eerste regel van het diagloogvenster invoeren. OPGAVE 7.6 Bereken de variabele k uit de vergelijking k a s = m k + a via herleiden en via de SOLVE-opdracht. Als een vergelijking meer dan een oplossing heeft retourneert solve als resultaat een lijst van oplossingen. OPGAVE 7.7 Bepaal de oplossingen van de vergelijking = Controleer de antwoorden door substitutie ervan in de oorspronkelijke vergelijking. Aanwijzing: met behulp van de opdracht ev(term, = [a,..., an]) kunt u tegelijkertijd verschillende waarden laten evalueren. OPGAVE 7.8 Ontbind in factoren en bepaal met behulp van de opdracht solve de oplossingen van de vergelijking = 0. Kunt u de uitkomsten verklaren? U hebt in opgave 7.8 gezien dat Maima bij het oplossen van vergelijkingen in het algemeen rekent met complee getallen. Bij het gebruik van computeralgebra moet u er altijd op bedacht zijn dat het systeem complee getallen als antwoord kan geven. 75

176 Open Universiteit Continue wiskunde Soms lukt het alleen om oplossingen te vinden als we Maima wat op weg helpen. In het volgende voorbeeld zoeken we oplossingen van de vergelijking ln(( + 5)/4) (/)ln(5 5) = 0. De natuurlijk logaritme ln schrijven we in Maima als log. Na invoeren is de vergelijking eerst vereenvoudigd met behulp van Simplify en de menu opdracht Simplify Contract Logarithms. Vervolgens kan Maima oplossingen bepalen. U moet wel zelf controleren of deze oplossingen voldoen. VOORBEELD 7.8 «OPGAVE 7.9 Controleer of de oplossingen uit dit voorbeeld voldoen. Ook goniometrische vergelijkingen zijn niet altijd oplosbaar, en het kan zijn dat de oplossingen niet reëel lijken terwijl ze dat wel degelijk zijn. Omdat goniometrische vergelijkingen in het algemeen oneindig veel oplossingen hebben, kunt u in de oplossing gehele parameters tegenkomen, die Maima weergeeft als %z, gevolgd door een getal, bijvoorbeeld %z3. Ook is de oplossing vaak opgebouwd uit de vereniging van twee of meer lijsten van oplossingen, aangegeven door %union( lijst, lijst,...). OPGAVE 7.0 In deze opgave onderzoeken we oplossingen van de vergelijking sin + cos = 3. a Controleer dat π/4 een oplossing is van deze vergelijking. b De opdracht solve is niet sterk genoeg om deze vergelijking op te lossen. Dat lukt wel met to_poly_solve, te vinden onder Equations Solve (to poly).... Laat de oplossingen vereenvoudigen met Simplify. Herkent u nu de oplossing π/4? OPGAVE 7. In deze opgave zoeken we oplossingen van de vergelijking sin 3 + 3sin = 7 8. a Los de vergelijking op met de opdracht to_poly_solve, te vinden onder Equations Solve (to poly).... b Substitueer in de vergelijking y voor sin, los y op en bepaal tenslotte de oplossingen voor. 76

177 Leereenheid 7 Introductie Maima OPGAVE 7. In deze opgave zoeken we oplossingen van de vergelijking + 8 = 3 a Oplossen van de vergelijking met behulp van de opdracht solve lukt niet. Dit kan wel nadat beide zijden van de vergelijking hebt gekwadrateerd. Bepaal op deze manier de oplossingen. b U kunt de oorspronkelijke vergelijking ook oplossen met de opdracht to_poly_solve, te vinden onder Equations Solve (to poly).... Bepaal ook op deze manier het antwoord en vergelijk het resultaat met het antwoord uit onderdeel a. OPGAVE 7.3 a Bepaal de oplossingen van de vergelijking 4 = 6. b Bij invoer van deze vergelijking geeft Maima als uitvoer: + = 6. Leg uit dat deze uitvoer equivalent is met de invoer. 5. NUMERIEK OPLOSSEN VAN VERGELIJKINGEN Niet elke vergelijking kan eact worden opgelost. Veeltermvergelijkingen van hogere orde, goniometrische vergelijkingen of eponentiële vergelijkingen kunnen vaak slechts numeriek worden opgelost. Dat betekent dat we slechts benaderingen voor de eacte oplossingen kunnen geven. Maima geeft hiertoe de volgende mogelijkheden: Via het menu Equations Find Roots..." wordt een nulpunt van een functie numeriek bepaald; hierbij dient een interval te worden vermeld waarbinnen het gezocht nulpunt ligt. Equations Roots of Polynomial of Equations Roots of Polynomial (Real) voor veeltermen. De laatste optie geeft alleen de reële oplossingen. Kies voor een numeriek antwoord met de switch Toggle Numeric Output. 77

178 Open Universiteit Continue wiskunde 6 Functies en grafieken Maima kent vele standaardfuncties. Enkele veelgebruikte staan in de volgende tabel. TABEL 7.3 Overzicht van standaardfuncties in Maima ep() e log() natuurlijke logaritme (ln, dus niet de logaritme met grondtal 0) sqrt() wortelfunctie sin() sinusfunctie cos() cosinusfunctie tan() tangensfunctie abs() berekent de absolute waarde van sign() tekenfunctie: geeft pos als > 0, zero als = 0 en anders neg Logaritme Functiedefinitie Let op: de logaritme met grondtal a (a > 0, a ) kunt u berekenen met de deling log()/log(a). U kunt ook zelfgedefinieerde functies invoeren door middel van de toekenning :=. Hierbij wordt het rechter deel (functiedeel) niet geëvalueerd. Functienamen en variabelennamen zijn vrij te kiezen. Nadat een functie gedefinieerd is kan een functiewaarde worden berekend door aanroep via de functienaam en haakjes rond het argument. Functies (en variabelen) blijven gedefinieerd, ook als ze in het werkveld verwijderd zijn en niet meer zichtbaar zijn. Via het menu Maima Show functions kan zichtbaar gemaakt worden welke functies in de momentane sessie gedefinieerd zijn. Als u toch een functie wilt verwijderen kan dit eenvoudig via de opdracht Maima Delete function.... OPGAVE 7.4 We definiëren de functie s via s(t) = ( t ). Bereken de functiewaarden 3 s(0), s() en s(). 78

179 Leereenheid 7 Introductie Maima We kunnen ook functies samenstellen. Vaak is het daarbij handig om aansprekende namen voor functies en variabelen te gebruiken. In het volgende voorbeeld maken we op deze manier een functie die de oppervlakte van een cilinder uitrekent. Met de opdracht makelist maakt u eenvoudig een waardetabel Om stuksgewijs gedefinieerde functies in te voeren hebt u de if-then-else-constructie nodig. VOORBEELD 7.9 De functie f ( ) = > voert u als volgt in: «79

180 Open Universiteit Continue wiskunde Met de knop PlotD uit General Math gaat u naar een invoerscherm waarmee u de grafiek van een functie kunt laten tekenen (zie figuur 7.4). FIGUUR 7.4 Invoerscherm voor de plotfunctie Op de eerste regel (bij Epression(s)) komt het functievoorschrift te staan. Het invoeren hiervan kan op verschillende manieren: Van een functie die is gedefinieerd met een toekenning van de vorm f() :=... kunt u de grafiek laten tekenen door f() als epressie in te voeren. U kunt niet het regelnummer van een regel waarin een functiedefinitie staat, gebruiken om de grafiek te tekenen. U kunt na het procentteken % wel het regelnummer van een uitdrukking (dus alleen het eigenlijke functievoorschrift) invoeren. Let er daarbij op dat u niet vergeet dat de letter i of o bij het regelnummer hoort. Het maakt niet uit of u de i of de o kiest. Als u een uitdrukking of een deel ervan hebt geselecteerd (met de muis) voordat u op de plotknop drukt, dan verschijnt deze automatisch in het plotvenster. U kunt zowel in- als uitvoer selecteren. Een uitdrukking die u met Ctrl-C of met Copy uit het edit-menu hebt gekopieerd, kunt u met de toetscombinatie Ctrl-V in het plotvenster invoeren. U kunt ook het functievoorschrift direct in het plotvenster typen. U kunt ook verschillende grafieken in één figuur laten tekenen. De functievoorschriften moet u in dat geval scheiden door komma s. Onder de epressie staat de naam van de variabele op de horizontale as. U kunt deze zo nodig wijzigen en ook het domein aanpassen. Als u de y-waarden ongewijzigd laat (dus from 0 to 0), bepaalt het plotprogramma zelf het bereik. Bij functies met verticale asymptoten kan het nodig zijn om dit bereik in te perken, omdat het programma een bereik kiest dat te groot is om de rest van de grafiek goed te zien. Het aantal ticks heeft betrekking op het aantal tussenpunten dat het programma gebruikt om een grafiek te tekenen. Een hoger aantal ticks kan de nauwkeurigheid van de tekening verbeteren, maar verhoogt ook de rekentijd. In de meeste gevallen voldoet de standaardwaarde 0. Onder options kan de keuze setgrid handig zijn. Hiermee wordt een rooster getoond. Als default gebruikt Maima het format gnuplot waarmee de grafiek in een apart venster wordt weergegeven. Kiest u het format inline, dan wordt de grafiek in een nieuwe cel getoond. 80

181 Leereenheid 7 Introductie Maima Het format openmath is alleen beschikbaar als u ook XMaima hebt geïnstalleerd. U kunt er ook voor kiezen om de grafiek op te slaan. U geeft dan zelf plaats en naam op. De grafiek wordt weggeschreven als een postscriptbestand; u kunt dit bekijken met een postscriptprogramma, bijvoorbeeld Ghostview, of met sommige versies van Adobe. Tip Let erop dat u het grafiekvenster van een gnuplot-grafiek sluit voor u verder werkt. Maima maakt pas weer een nieuwe invoercel aan als dit venster gesloten is, en verwerkt ook geen wijzigingen in bestaande cellen zolang het grafiekvenster geopend is. Om in de grafiek van een functie een bepaalde functiewaarde te schatten, kan gebruikgemaakt worden van het kruis dat in het plotvenster verschijnt. Deze optie is alleen in een gnuplot-grafiek beschikbaar. Als u het kruis met de muis versleept, ziet u linksonder in het plotvenster de coördinaten veranderen. Door het kruis op de grafiek van een functie te plaatsen, kan dus de bij een bepaalde -waarde horende y-waarde worden afgelezen. Het bepalen van het domein van een functie gaat bij het tekenen van een grafiek niet altijd vlekkeloos. Controleer zelf of het getekende domein klopt! OPGAVE 7.5 Teken van de grafieken van de functies f() = sin e + en g() = in één figuur. Behalve het snijpunt (0, 0) hebben de grafieken nog meer snijpunten. Gebruik de grafiek om een interval waarin het snijpunt ligt te bepalen en benader dit snijpunt met de opdracht find-root, te vinden via Equations Find Roots.... OPGAVE 7.6 Het bedrijf Boles verhuurt professionele machines en gereedschappen. Voor een bepaald type machine moet een vastrecht van 6,50 en een uurtarief van 6,- worden betaald. a Bepaal een formule voor de huurkosten bij een huurperiode van uur. b Maak een functiewaardentabel voor de huurperioden =,,, 6 uur c Teken de grafiek van de kostenfunctie als functie van de tijd. 8

182

183 Leereenheid 7 Introductie Maima Bijlage Overzicht van opdrachten en functies in Maima OPDRACHTEN abs() berekent de absolute waarde van ceiling() retourneert het kleinste gehele getal dat groter of gelijk is dan cos() cosinusfunctie denom(b) retourneert de noemer van een breuk divide(t,n) retourneert quotiënt én rest van een veeltermdeling t/n ep() e epand herschrijft uitdrukking in polynomiale vorm factor(epr) ontbindt de gegeven epressie in factoren factor(m) ontbinden van een getal in priemgetallen find_root(function,,a,b) bepaalt nulpunt van functie voor de aangegeven variabele binnen meegegeven interval float(epr) geeft een decimale benadering van de epressie floor(a/b) naar beneden afgeronde waarde van de geheeltallige deling van a door b floor() retourneert het grootste gehele getal dat kleiner of gelijk aan gcd(m,m) grootste gemene deler (ggd) van m en m lcm(m,m) kleinste gemene veelvoud (kgv) van m en m 83

184 Open Universiteit Continue wiskunde log() natuurlijke logaritme (ln, dus niet de logaritme met grondtal 0) mod(m,n) m modulo n (niet-negatieve rest bij deling van m door n) net_prime(m) het kleinste priemgetal groter dan m num(b) retourneert de teller van een breuk prev_prime(m) het grootste priemgetal kleiner dan m primep(m) controle, of m een priemgetal is quotient(t,n) retourneert het quotiënt van een veeltermdeling t/n ratepand geeft een uitvermenigvuldiging van de gegeven epressie ratsimp(epr) vereenvoudigt de aangegeven epressie realroots(polynomium) bepaalt nulpunten van het meegegeven polynomium remainder(t,n) retourneert de rest van een veeltermdeling t/n sign() tekenfunctie: geeft pos als > 0, zero als = 0 en anders neg sin() sinusfunctie solve([equation],[]) bepaalt de oplossing van de vergelijking voor de meegegeven variabele sqrt() wortelfunctie subst(y,,epr) substituteert y op de plaats van in de aangegeven epressie tan() tangensfunctie values geeft een overzicht van de gebruikte gebonden variabelen 84

185 Leereenheid 7 Introductie Maima KNOPPEN Bepaal oplossing Teken grafiek MENU-OPDRACHTEN Equation Find Roots bepaalt nulpunt(en) van functie voor de aangegeven variabele binnen meegegeven interval Equation Roots of Polynomial bepaalt oplossingen van het meegegeven polynomium Equation Roots of Polynomial (Real) bepaalt de reële oplossingen van het meegegeven polynomium Equation Solve bepaalt de oplossing van de vergelijking voor de meegegeven variabele Maima Delete Function Verwijdert te kiezen functies Maima Delete Variable Maakt binding van gebonden variabelen ongedaan Maima Show Functions Geeft een overzicht van de gebruikte functies Maima Show Variables Geeft een overzicht van de gebruikte gebonden variabelen Numeric To Float Schakelen tussen eacte waarden (met bijvoorbeeld wortels) en numerieke waarden (met decimale punt) Numeric Toggle Numeric Output Schakelen tussen eacte waarden (met bijvoorbeeld wortels) en numerieke waarden (met decimale punt) 85

186 Open Universiteit Continue wiskunde Simplify Epand Epression Geeft een uitvermenigvuldiging van de gegeven epressie Simplify Factor Epression Ontbindt de gegeven epressie in factoren PAKKETTEN functs Met behulp van dit pakket kunt u etra functie gebruiken, bijvoordeeld grootste gemene delers (gcd, greatest common divisor). (Laad dit pakket met de opdracht load(functs)). 86

187 Terugkoppelingen

188

189 T E R U G K O P P E L I N G C A S U S B L O K a Er zijn = piels. b Als een scherm een hogere resolutie heeft, dan zullen de afbeeldingen scherper worden gepresenteerd. Het aantal berekeningen dat een computer moet uitvoeren zal ook groter zijn. a Piel linksboven is p(, 600). Piel rechtsboven is p(800, 600). b De punten zijn aangegeven in onderstaande figuur. p (00, 400) p (400, 00) FIGUUR 8 c In de rij getallen,,, 800 zijn 400 en 40 de middelste getallen. In de rij getallen,,, 600 zijn dat 300 en 30. De vier piels die het midden vormen zijn p(400, 300), p(40, 300), p(400, 30) en p(40, 30). d In het kwart rechtsonder geldt dat i groter is dan 400 en kleiner dan of gelijk aan 800, en j is groter dan of gelijk aan en kleiner dan of gelijk aan Algoritme zwarte horizontale balk j zolang j 600 i zolang i 800 als j 0 kleur(p(i,j)) zwart anders kleur(p(i,j)) wit i i + j j + 4 a De vijfde regel van het algoritme wordt: als 39 i 40 kleur(p(i,j)) zwart b De vijfde regel van het algoritme wordt: als 75 j 5 kleur(p(i,j)) zwart c De voorwaarde in de vijfde regel van het algoritme wordt: als 35 i 450 en 5 j De eerste drie piels zijn al berekend: p(00, 00), p(0, 00) en p(0, 0). We hogen nu stapsgewijs de i-coördinaat op en berekenen de j-coördinaat van de piel die zwart wordt. i = 03; j = [ ,4] = [0,] = 0. De volgende piel is p(03, 0). i = 04; j = [ ,4] = [0,6] = 0. De volgende piel is p(04, 0). i = 05; j = [ ,4] = [0] = 0. De volgende piel is p(05, 0). i = 06; j = [ ,4] = [0,4] = 0. De volgende piel is p(06, 0). i = 07; j = [ ,4] = [0,8] = 03. De volgende piel is p(07, 03). i = 08; j = [ ,4] = [03,] = 03. De volgende piel is p(08, 03). i = 09; j = [ ,4] = [03,6] = 04. De volgende piel is p(09, 04). 89

190 Open Universiteit Continue wiskunde 6 a Horizontaal neemt de i-coördinaat toe van 300 naar 500, en verticaal neemt de j-coördinaat toe van 00 naar 00. De j-coördinaat neemt dus half zo veel toe als de i-coördinaat. Dat levert de volgende voorwaarde op: als 300 i 500 en j = [0,5 (i 300) + 00] b Nu neemt de j-coördinaat af van 300 naar 80. Dat is vijf keer zo langzaam als de i-coördinaat toeneemt van 00 naar 00. De voorwaarde wordt: als 00 i 00 en j = [-0, (i 00) + 300] 7 a De voorwaarde in het algoritme wordt: als j = i 00. b De voorwaarde wordt: als j > i 00. c De voorwaarde wordt: als j < i De lijn tussen (300, ) en (300, 600) loopt verticaal. Dus zolang de i-coördinaat kleiner dan of gelijk aan 300 is, moeten de piels zwart worden. De voorwaarde in het algoritme wordt: als i < We maken eerst een tekening van de figuur. We tekenen daarin de drie hoekpunten en de lijnen door de hoekpunten. i = 00 p (00, 300) p (500, 00) j = 00 FIGUUR 9 p (00, 00) Voor de punten op de horizontale lijn geldt: j = 00. Voor de punten daarop of daarboven geldt: j 00. Voor de punten op de verticale lijn geldt: i = 00. Voor de punten daarop of rechts van geldt: i 00. Voor de punten op de schuine lijn geldt: j = [ 0,5 (i 00) + 300]. Voor de punten daarop of daaronder geldt: j [ 0,5 (i 00) + 300]. De voorwaarde voor het kleuren van de driehoek is nu: als j 00 en i 00 en j [-0,5 (i 00) + 300] 90

191 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D Uitwerking van de opgaven. a Met twee dobbelstenen kunnen we, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 0, of ogen gooien. De elementen van W zijn dus, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 0,,. b We tellen de elementen van W, het zijn er, dus W =.. a De elementen van O zijn, 3, 5, 7, 9,, 3, 5. b O = 8..3 a Er geldt W = {, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 0,, } en O = {, 3, 5, 7, 9,, 3, 5}. Nu volgt direct dat W O = {,, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 0,,, 3, 5} b W O = {3, 5, 7, 9, }. c W\O = {, 4, 6, 8, 0, }. d O\W = {, 3, 5}..4 a P = {p p is een provincie in Nederland} = {Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Limburg} b Omdat 3 = 3 en 9 = 3 en 7 = 3 3, enzovoort, volgt {3, 9, 7, 8, } = { is een eerste of hogere macht van 3}. c Omdat 5, 0, 5, 0, veelvouden zijn van 5, volgt {5, 0, 5, 0, } = { is een veelvoud van 5}..5 a /4 = 5 = 5 4 b /4 = 5 = 5 4 c /5 = d / 5 = /5 = e 5/ 5 = 3 = 3 f 0/5 = =.6 a 5 = 3 5; 6 = = 4 ; 7 = 7; 8 = 3 3 = 3 b D(5) = {, 3, 5, 5} D(6) = {,, 4, 8,6} D(7) = {, 7} D(8) = {,, 3, 6, 9, 8}.7 a De ggd(5, 8) = 3. b De veelvouden van 5 zijn: 5, 30, 45, 60, 75, 90, De veelvouden van 8 zijn: 8, 36, 54, 7, 90, Het kgv(5, 8) = De delers van 60 zijn:,, 3, 4, 5, 6, 0,, 5, 0, 30, 60. De delers van 70 zijn:,, 5, 7, 0, 4, 35, 70. De ggd(60, 70) = 0. De veelvouden van 60 zijn: 60, 0, 80, 40, 300, 360, 40,... De veelvouden van 70 zijn: 70, 40, 0, 80, 350, 40,... Het kgv(60, 70) = Er geldt: 675 = en 940 = Nu volgt ggd(675, 940) = 3 5 = 5 en kgv(675, 940) = =

192 Open Universiteit Continue wiskunde.0 Als de priemontbinding van een getal bekend is, dan is bekend welke priemfactoren voorkomen, en tot welke macht. Een getal g kan dan geschreven worden als: n n n... k g = p p p k In een deler van g kan een priemfactor p i nu 0,,, n i keer voorkomen. Dat geeft het volgende aantal mogelijke delers: (n + ) (n + ) (n k + ). Voor 7 geldt: 7 = 3 3. Er geldt dus dat n = 3 en n =. Het aantal delers is dan: (n + ) (n + ) = 4 3 =. De delers van 7 zijn:,, 3, 4, 6, 8, 9,, 8, 4, 36 en 7. Dit zijn inderdaad delers.. De delers van 8 zijn,, 4, 7, 4 en 8. Er geldt: = 8, dus 8 is een perfect getal. (Het volgende perfecte getal is 496.). a b c d e f g = + = = = = = = = = / = = = = = = / = = = = = = = = = Met een staartdeling, of een rekenmachine volgt: 7/7 =, Als dit verder wordt uitgewerkt, komt er steeds een herhaling van de cijfers a De verzameling { < < 0 of 4} wordt op de getallenlijn als volgt weergegeven. b De verzameling, 0] [, wordt op de getallenlijn als volgt weergegeven. 9

193 Terugkoppelingen.5 a Een impliciete definitie is { < 4}. Het interval is, 4]. b Een impliciete definitie is { < 0 of = }. Het interval is, 0 {}..6 a ( 5) :59 = (5 :59 ) = (5 9 ) = 5 = 5 b 7 3 ( 7) = = = 7 = 7 ((8) ) 8 = 8 8 = 8 = 8 c d ( ) 4 ( ) 5 (( ) 4 ( ) 5) (( ) ( )) = = = = e 6 = = 6 64 f 4 0 = g 0 5 = 0 h 0 0 =.7 a = 3 = 3 3 = 3 3 = 3 9 b c = = = = 3 = 3 = 3 = 3 = 7 d = = 7 3 = = 7 3 = = Er geldt 3 < < 4, dus ligt tussen 3 en 4. Er geldt 9 < 85 < 0, dus 85 ligt tussen 9 en 0. Er geldt < 50 < 3, dus 50 ligt tussen en 3..9 a 3 = 3 b c = 5 = a 4 log4 + 4 log49 = 4 log(4 49) = 4 log( 7 7) = 4 log(4 4) = 4log4 = log = log(5) = 3 5 b c log log0 = = = log00 log0 log4 log6 = log( ) = log4 = log = 4 d 6 93

194 Open Universiteit Continue wiskunde. a 0 log4 = 0,60060 b 0 log5,3 =,403 c d 4 6 0log7 0, log7 = = =, log4 0, log3, 4936 log3 = = =, log6 0,7785 a. a Voor ieder positief getal g geldt a log( g) = g. Dat gebruiken we op de volgende wijze: a y a a log alog( y / ) alog a = = = a log y a log y a Omdat de eponenten van de eerste en laatste formule gelijk moeten zijn, volgt nu dat: a a a y log( ) = log logy b Op soortgelijke wijze a = = ( a ) = a alog( y ) y alog y y alog Omdat de eponenten van de eerste en laatste formule gelijk moeten zijn, volgt nu dat: alogy = y alog Antwoorden op de zelftoets a Het getal 8 is een natuurlijk getal, en behoort tot:,, en. Het getal 6 is negatief, dus geen natuurlijk getal, maar wel een geheel getal. Het behoort tot:, en. Het getal 0 is een natuurlijk getal, en behoort tot:,, en. Het getal is niet geheel. Het behoort tot: en. 3 Het getal 7 is niet een rationaal getal, en behoort tot. Het getal is de derdemachtswortel uit en behoort tot. 3 Het getal 0 log5 behoort tot. b De weergave van { 0 < < of 4} op de getallenlijn ziet er als volgt uit: a We schrijven 4 en 30 als product van priemfactoren: 4 = =

195 Terugkoppelingen Door de laagste en hoogste waarden van de eponenten van de overeenkomstige priemfactoren te nemen vinden we: ggd(4, 30) = 3 = 6 kgv(4, 30) = = 0 b Er geldt 4 30 = 70 en ook geldt: 6 0 = 70. Omdat bij de ggd steeds de laagste machten van de overeenkomstige priemfactoren worden genomen, en bij het kgv de hoogste machten, komen alle machten in het product voor. Daarom is het product van ggd en kgv gelijk aan het product van de getallen. 3 a = = = = = = b = ( ) = = = log ( ) = log = log = log( ) = c ( ) 4 a = 3,856 b 0 log 345 = 3,37043 c 3 0log345 3, log345 = = = 7, log3 0, 477 a 5 In a log = vervangen we door p q. Dan volgt: a = p q = a a = a alog( pq ) alog p alogq alog p+ alogq De eponenten in de eerste en laatste formule zijn gelijk, dus volgt: log( p q) = logp + logq a a a 95

196

197 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D Uitwerking van de opgaven. a 6 3 y 3 + y = 6 3 3y + y = 3 + 9y b 7 ( y) 3 ( + y) = 4 7y 3 3y = 0y c 3 y 4 ( + y) = 3 y 4 4y = 5y d ( y) ( + y) = + y y y = y y e ( + y) (4 + y) = 4 + y + 8y + 4y = 4 + 0y + 4y f ( + y + 3z) = + 4y + 6z g (3 y) ( + y) = (3 + 6y y y ) = (3 + 5y y ) = 6 + 0y 4y h 6 + 4( 4 ) = = 5 8 i 7a 3 a 6 + 4a 4 a 5 = 7a 9 + 4a 9 = a 9 j ( 4 + 4y 4 ) = y 4 k ( 5) ( 3 + ) = = 5 +. a y + y = y ( + y) b y + 6 = (3 + 4y + 6) c = ( + ) ( + 4) d 8 = ( + ) ( 4) e y 6y + 9 = (y 3) (y 3) f 0 = ( + 4) ( 5) g + = ( ) ( + ) h y + 7y 5 = (y 3) (y + 5) i = ( + 3) ( ) = ( + 3) ( ) ( + ) j y 0 y 0 6 = (y 0 3) (y 0 + ).3 a 3 = ( 6) = ( 3) ( + ) b 7 8 = 7 ( 3 4) = 7 ( 4) ( + ) c y 6 + y 5 y 4 = y 4 (y + y ) = y 4 (y + ) (y ) d y 5 4y 3 + 3y = y (y 4 4y + 3) = y (y 3) (y ) = y (y 3) (y ) (y + ) e a + a = (a ) (a + ) f ay + ay 30a = a (y + y 30) = a (y + 6) (y 5) g = ( 5) ( + ) = ( 5) ( + 5) ( + ) h = 8 ( 7 8) = 8 ( + ) ( 8) i 6a + 4a + = (3a a ) = (3a + ) (a ) j = ( ) = ( + ) ( + 5).4 a = ( + 3) b y 4y + 4 = (y ) c = 3 ( 0 + 5) = 3 ( 5) d 4 = ( ) ( + ) e y 64 = (y 8) (y + 8) f a b y = (a by) (a + by) g 00 = (0 ) (0 + ) h = ( 4) ( 4) = ( ) ( + ) ( ) ( + ) = ( ) ( + ) i 5y 5 = 5 (y ) = 5 (y ) (y + ) j z 6 = (z 8 ) (z 8 + ) = (z 4 ) (z 4 + ) (z 8 + ) = (z ) (z + ) (z 4 + ) (z 8 + ) = (z ) (z + ) (z + ) (z 4 + ) (z 8 + ) 97

198 Open Universiteit Continue wiskunde.5 a 9.99 (= ) b.496 (= ) c (= ) d (= ).6 a b c d e f + ( + )( ) = = = ( ) ( ) ( ) ( ) + = ( 4) ( + )( ) = + ( + )( ) ( + )( ) ( ) ( ) = + ( + )( )( ) ( )( + )( ) ( ) + ( ) = = = ( + )( )( ) ( )( + )( ) ( )( + )( ) ( ) ( + ) + = + = + ( + ) ( ) ( + )( ) ( + )( ) = = ( + )( ) ( + )( ) y y y y = y y + y+ ( y )( y+ ) ( y+ ) (y )( y+ ) y( y ) = ( y )( y+ ) ( y )( y+ ) y + y y + y y + y = = ( y )( y+ ) ( y )( y+ ) ( ) (+ ) + = ( ) (+ ) = + (+ )( ) ( )(+ ) ( ) + (+ ) ( + ) + ( ) = = (+ )( ) (+ )( ) = = (+ )( ) = ( )( + ) ( + )( + ) ( + ) ( ) ( + ) + ( ) = + = ( )( + )( + ) ( )( + )( + ) ( )( + )( + ) = = ( )( + )( + ) ( )( + )( + ) 98

199 Terugkoppelingen g h 3 3 (3 )( ) y y y y+ = = y y + y y yy ( + ) yy ( + ) yy ( + ) y + y y y + y y = = yy ( + ) yy ( + ) n+ n n+ n = = = n n+ n ( n+ ) n ( n+ ) n ( n+ ) n ( n+ ).7 We voeren de vereenvoudiging uit: 6 ( + ) 6 ( + ) 6 = = ( )( + ) ( )( + ) ( )( + ) ( )( + ) ( ) = = = = ( )( + ) ( )( + ) ( )( + ) ( + ) Als =, dan is de eerste uitdrukking niet gedefinieerd, maar de laatste wel. In dat geval is de vereenvoudiging dus niet geldig. Voor = zijn alle breuken niet gedefinieerd en kunnen we de bewerkingen dus ook niet uitvoeren..8 a ( + ) 3 ( + ) 4 3 = ( + ) 7 5 b ( y ) ( y ) 4 6 ( y ) 3 = ( y ) = ( y ) ( ) ( + ) = (( )( + )) = ( ) c d = = 4 = (4) = 6 e (33 + y 3 y ) = (33 + y y ) = (3 ) = 34 = (34) = 8 f a a + = a 4 = ( ) = = g a = ( + ) = + voor en ( + ) = voor < b y 4 y = ( y+ )( y ) y = ( y+ )( y ) = ( y ) ( y+ ) voor y c ( + ) = ( + ) = ( + ) voor d ( ) voor ( + ) = ( + ) ( + ) = ( + ) = + = + 99

200 Open Universiteit Continue wiskunde.0 a + = voor b + = + voor <. a b = = + ( + )( ) = = = a alog( ) + alog( + ) = alog( )( + ) = alog( ) voor > en a > 0 en a. a a a a ( ) a b log( ) log( ) = log = log = log en a > 0 en a. voor > c a ( y ) log a = ( y ) aloga= y voor a > 0 en a. d a log( ) a log( ) a log a = = log a + = log a = log( + ) voor > 0 en a > 0 en a..3 a alog( ) is gedefinieerd voor >. b alog( ) is gedefinieerd als > ; dat is het geval als > of als <. Antwoorden op de zelftoets a Bij de bewerking = wordt de commutatieve eigenschap van de vermenigvuldiging toegepast. b Bij de bewerking a + (a + 3a) = (a + a) + 3a wordt de associatieve eigenschap van de optelling toegepast. c Bij de bewerking (p q) = p q wordt de distributieve eigenschap van de vermenigvuldiging over de aftrekking toegepast. a ( y)( + y) = ( + y y y ) = ( + y y ) = + y 4y ) b a 3 (a + 4b ) = a a 3 b 3 a + = ( + 6) = ( + 3)( ) = y y 8 = ( y 4)( y + ) = ( y )( y + )( y + ) b a 4 =( )( + ) y 8y+ 6 = ( y 4) b 00

201 Terugkoppelingen 5 a b 3 ( )( + ) ( 3)( + 3) ( )( + ) ( 3)( + 3) = = ( + 3)( + ) ( + )( + 3) ( + )( + 3) ( 4) ( 9) = = = ( + )( + 3) ( + )( + 3) ( + )( + 3) 4 9 ( )( + ) ( 3)( + 3) ( )( + )( 3)( + 3) = = ( + 3)( + ) = ( )( 3) 6 a Voor > is ( ) groter 0, en dan is zowel de wortel als de breuk gedefinieerd. b = = 0

202

203 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D 3 Uitwerking van de opgaven 3. In onderstaande figuur hebben we de gelijke hoeken met gelijke boogjes aangegeven. FIGUUR De linkerfiguur is een regelmatige vijfhoek. Een lijn vanuit het middelpunt moet een vijfde van een hele cirkel ronddraaien, om met de volgende lijn samen te vallen. De aangegeven hoek is dus 360 /5 = 7. De rechterfiguur is een regelmatige zeshoek. Een lijn vanuit het middelpunt moet een zesde van een hele cirkel ronddraaien, om met de volgende lijn samen te vallen. De aangegeven hoek is dus 360 /6 = a Door een lijn tussen twee tegenover elkaar liggende hoekpunten in een vierhoek te trekken, ontstaan twee driehoeken. In ieder van de driehoeken is de som van de hoeken 80. In de twee driehoeken samen, en dus in de vierhoek is dat = 360. b Een vijfhoek krijgen we door een driehoek tegen een vierhoek aan te plakken. Er komen dan nog 80 bij. De som van de hoeken in een vijfhoek is dus 540. Voor een zeshoek plakken we er nog een keer een driehoek tegenaan, zodat het totaal 70 wordt. c Iedere keer plakken we weer een driehoek erbij. De som van de hoeken in een driehoek was 80 ; die van een vierhoek keer, van een vijfhoek 3 keer, en van een n-hoek dus n keer. Dus de som van de hoeken in een n-hoek is (n ) a De oppervlakte van een driehoek is basis maal halve hoogte, dus: O = b h/ = 8 7/ = 8. b Als de basis vast wordt gekozen, dan kan de tophoek op hoogte 7, nog naar links of rechts geschoven worden, terwijl de hoogte gelijk blijft. Daar zijn oneindig veel mogelijkheden voor, zie ook onderstaande figuur met enkele mogelijkheden. FIGUUR

204 Open Universiteit Continue wiskunde 3.5 Uit O = b h/ volgt h = O/b. Met O = 0, en b is respectievelijk 5, 5, en 4,3, volgt dan h = 4, h = 3,85 en h3 = 4, We tekenen één etra lijntje, zodat het figuurtje opgebouwd is uit uitsluitend rechthoeken en driehoeken. FIGUUR 3.3 We berekenen dan de oppervlakten: toren: 4 = 48 kerkgebouw: 4 5 = 70 dak kerkgebouw rechthoekige deel: 4 = 48 torenspits: 8 5/ = 0 dak kerkgebouw driehoekige deel: 4/ = 4 De totale oppervlakte is dan: = a Als de lengten van de rechthoekszijden 5 en zijn, dan is de lengte van de schuine zijde: l = 5 + = = 69 = 3 b Nu volgt: l = 5 9 = 5 8 = 44 = c We berekenen: = 9+ 6 = 5= 5 Als de rechthoekszijden lengtes 3 en 4 hebben, dan heeft de schuine zijde dus lengte 5. 04

205 Terugkoppelingen 3.8 We passen de stelling van Pythagoras toe, en nemen l voor de lengte van een rechthoekszijde: l + l = 4 = 6 l = 6 l = 8 l = 3.9 a De hoeken tussen de gestippelde lijnstukken zijn 60 graden, dus de gestippelde driehoeken zijn niet alleen gelijkbenig, maar ook gelijkzijdig. De straal van de cirkel is, dus ook de lengten van de zijden van de gelijkzijdige driehoeken zijn. De lijn tussen de twee punten op de cirkel deelt de zijde van de gestippelde driehoeken doormidden en staat er loodrecht op. We hebben de lengten in onderstaande figuur aangegeven. FIGUUR 3.3 We kunnen nu de lengte van de hoogtelijn in één van de gelijkzijdige driehoeken berekenen, want de kleine driehoek is een rechthoekige driehoek. We vinden: l = = = = De lengte van een zijde van de grote gelijkzijdige driehoek is dus In onderstaande figuur tekenen we een cirkel, met eromheen een vierkant, en erbinnen een vierkant. FIGUUR

206 Open Universiteit Continue wiskunde Als de straal van de cirkel is, dan is de lengte van de zijde van het grote vierkant gelijk aan, en de oppervlakte 4. Met behulp van de stelling van Pythagoras, en de constatering dat de rechthoekszijden in de kleine driehoek gelijk zijn, vinden we voor de lengte l van de rechthoekszijde: l + l = = l = l = / l = = De zijde van het kleine vierkant is dubbel zo lang, dus. En de oppervlakte van het kleine vierkant is dan. We hebben nu gevonden dat π, kleiner is dan 4, en groter dan. 3. a Een hoek van 30 komt overeen met een hoek van 30 π/80 = π/6 radialen. Een hoek van 55 komt overeen met een hoek van 55 π/80 = 0,86π radialen. b Een hoek van π/ radialen komt overeen met 80/ = 90 graden. Een hoek van 5π/6 radialen komt overeen met 5 80/6 = 50 graden. 3. We delen 360 door 7,4, om het aantal keren te krijgen dat de hoek die Erathosthens mat, in een cirkel past. Dat vermenigvuldigen we met de afstand tussen de twee putten in stadiën, en dat weer met het aantal meter per stadie ,4 = 0 Eratosthenes berekende voor de omtrek van de aarde dus ongeveer km. Dat komt aardig in de buurt van de km die de omtrek van de aarde feitelijk is. 3.3 a We berekenen de lengte van de hypotenusa met de stelling van Pythagoras: l = 5 + = = 69 = 3 b sin α = 5/3; cos α = /3; tan α = 5/ c sinα 5 tanα cosα = = = sin α + cos α = + = + = =

207 Terugkoppelingen d Stel dat de lengtes van de rechthoekszijden a en b zijn, en de lengte van de hypotenusa is c, zoals weergegeven in onderstaande figuur. FIGUUR 3.34 Nu volgt: a sinα c a = = = tanα cosα b b c sin cos a b a b a + b c α + α = + = + = = = c c c c c c 3.4 a We passen steeds de stelling van Pythagoras toe, en nemen de wortel van de som van de kwadraten van de verschillen in de coördinaten: dab (, ) = (3 ) + (5 ) = + 3 = 4+ 9 = 3 b dcd (, ) = ( ( )) + (5 ) = = 9+ 9 = 8 = 3 c def (, ) = (4 ( )) + (5 ( 3)) = = = a Er geldt: b a ( ) 3 tanα = = = = b a b Als tan α =, dan is α gelijk aan 45 of π/4 radialen. 3.6 We passen de formule voor de afstand in de driedimensionale ruimte toe, met a =, a = 4, a3 = 0, b = 3, b =, b3 = : dab (, ) = ( b a) + ( b a) + ( b a) 3 3 = (3 ) + ( 4) + ( 0) = + ( 3) + = = 7 07

208 Open Universiteit Continue wiskunde 3.7 De afstand van punt (3, 6) tot de oorsprong is gelijk aan: (3 0) + (6 0) = = = 45 Dit is kleiner dan 7, want 7 is de wortel uit 49. Het punt valt dus binnen de cirkel. De afstand van punt ( 6, 4) tot de oorsprong is gelijk aan: (( 6) 0) + (( 4) 0) = ( 6) + ( 4) = = 5 Dit is groter dan 7 en het punt valt dus buiten de cirkel. Antwoorden op de zelftoets a In een parallellogram zijn de zijden twee aan twee evenwijdig, zodat we in de figuur diverse Z-hoeken kunnen herkennen. De hoek van de twee diagonalen is 90, want in de linker driehoek zijn twee hoeken gegeven die samen 90 zijn, zodat er voor de hoek van de diagonalen ook nog 90 resteert. En omdat de diagonalen loodrecht op elkaar staan, zijn de driehoeken twee aan twee gespiegeld ten opzichte van elkaar. Daarmee zijn alle hoeken te bepalen, zie onderstaande figuur. FIGUUR 3.35 b De linkerhelft van het parallellogram is een gelijkzijdige driehoek (want alle hoeken zijn 60 ). Met de stelling van Pythagoras berekenen we dat de hoogte van de driehoek gelijk is aan 3, zodat de oppervlakte van de parallellogram gelijk is aan 4 3 = 8 3. a Met de stelling van Pythagoras berekenen we de lengte van de hypotenusa: l = = = 45 = 3 5. b 3 5 sinα = = = cosα = = = tanα = = 6 08

209 Terugkoppelingen 3 a sinα = cosα = a c b c b a b a b a + b c sin α + cos α = + = + = = = c c c c c c 4 Er geldt: sin(π/4) = cos(π/4) = tan(π/4) = 5 In onderstaande figuur is het vierkant getekend met de lengtes van de zijden gelijk aan. In het vierkant is een zo groot mogelijke cirkel getekend. De straal van de cirkel is. FIGUUR 3.36 Nu volgt voor de oppervlakte: O = π r = π = π ( ) 4 6 De straal van de bol is gelijk aan de afstand van een punt op de bol tot de oorsprong. Voor die afstand geldt: dab (, ) = (4 0) + (3 0) + ( 0) = = 69 = 3 09

210

211 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D 4 Uitwerking van de opgaven 4. a We berekenen de oppervlakte o voor enkele waarden van de lengte van de zijden l. TABEL 4.0 l o = l b In onderstaande figuur is de grafiek van de functie geschetst. FIGUUR 4.9 De grafiek van o = l 4. a Het functievoorschrift is: O(l) = l. De vergelijking is: o = l. b In het domein komen alle waarden voor die de lengte van de zijde kunnen zijn, dus alle reële getallen groter dan nul. Als we die getallen kwadrateren, dan krijgen we ook alle reële getallen groter dan nul en dat is het bereik. 4.3 a We berekenen enkele punten van de grafieken f: + en g: + 4. TABEL f() g()

212 Open Universiteit Continue wiskunde De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.30 De grafieken van de functies f en g b Er geldt f( ) = + =, dus (, ) ligt op de grafiek van f. Er geldt g() = + 4 =, dus (, ) ligt op de grafiek van g. 4.4 a De grafieken van de lineaire functies door de punten (-, ) en (3, ), respectievelijk (0, ) en (4, 0) zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.3 De grafieken van de functies f en g b We delen het verschil van de y-waarden door het verschil van de -waarden. Voor de functie f volgt dan: Δy ( ) 3 a = = = Δ 3 ( ) 4 En voor de functie g volgt dan: Δy 0 () a = = = = Δ 4 (0) 4

213 Terugkoppelingen c De richtingscoëfficiënt van f is positief, en de grafiek is stijgend; de richtingscoëfficiënt van g is negatief en de grafiek is dalend. d De grafiek van f snijdt de y-as in (0, ), en de grafiek van g snijdt 4 de y-as in (0, ). e De functievoorschriften zijn: f: 3 en g: a In onderstaande figuur staat de grafiek van f:. Dat is een horizontale lijn, want voor iedere ingangswaarde is de uitgangswaarde gelijk aan. Het snijpunt met de y-as heeft coördinaten (0, ). FIGUUR 4.3 De grafieken van y = en = b In bovenstaande figuur staat de grafiek met de vergelijking =. Dat is een verticale lijn, want de waarde van de -coördinaat is altijd en alle waarden voor de y-coördinaat zijn toegestaan. Het snijpunt met de -as heeft coördinaten (, 0). 4.6 a In onderstaande figuur is een horizontale lijn l getekend door (, -) en een verticale lijn l door (3, 3). FIGUUR 4.33 Lijnen door (, -) en (3, 3) b De vergelijking van de horizontale lijn l is: y =. De vergelijking van de verticale lijn l is: = 3. c De y-coördinaat van alle punten op de -as is gelijk aan 0; de waarde van de -coördinaat van die punten kan alles zijn. De vergelijking van de punten op de -as is dus y = 0. De -coördinaat van alle punten op de y-as is gelijk aan 0; de waarde van de y-coördinaat van die punten kan alles zijn. De vergelijking van de punten op de y-as is dus = 0. 3

214 Open Universiteit Continue wiskunde 4.7 a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies f: + en g: + 4. TABEL f() g() De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.34 De grafieken van de functies f en g b De top van f heeft coördinaten (, ). De top van g heeft coördinaten (0, 4). c De grafiek van f is een dalparabool, die van g is een bergparabool. d Voor alle waarden van kunnen we functiewaarden berekenen voor f en g, dus voor beide is het domein. De functiewaarden van f zijn allemaal of groter; het bereik is dus [,. De functiewaarden van g zijn allemaal 4 of kleiner; het bereik is dus, 4]. 4

215 Terugkoppelingen 4.8 a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies f: 3 4 en g: TABEL f() g() De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.35 De grafieken van de functies f en g b Voor alle waarden van kunnen we functiewaarden berekenen voor f en g, dus voor beide is het domein. De functiewaarden van f worden naar links toe steeds kleiner en naar rechts steeds groter; het bereik is dus. 5

216 Open Universiteit Continue wiskunde 4.9 a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies: f( ) = g ( ) = + h ( ) = TABEL f() 3 0 g() 0 6 h() De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.36 De grafieken van de functies f, g en h b Het domein van f is, 0] en het bereik is [0, ; het domein van g is [, en het bereik is [0, ; en het domein van h is [ 3, en het bereik is [ 3,. 4.0 a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies: f( ) = g ( ) = TABEL f() g()

217 Terugkoppelingen De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.37 De grafieken van de functies f en g b De functiebeschrijvingen worden: f( ) = voor = + voor > g ( ) = voor = + voor < en > c We kunnen voor beide functies de functiewaarden berekenen voor alle waarden, dus het domein is. De functiewaarden van beide functies zijn altijd groter of gelijk aan 0, dus het bereik is [0,. 4. a We berekenen enkele punten van de grafiek van de functie f() = / ( ). TABEL f() b We berekenen enkele etra waarden in onderstaande tabel. TABEL f() 4 4 7

218 Open Universiteit Continue wiskunde c De grafiek van f() = / ( ) is getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.38 De grafiek van de functie f() = / ( ) We kunnen geen functiewaarde berekenen voor =, dus = hoort niet tot het domein. 4. a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies: f( ) = (/3) g ( ) = 4 h ( ) = TABEL f() g() h() 8

219 Terugkoppelingen De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.39 De grafieken van de functies f, g en h b Voor alle waarden van zijn de functies gedefinieerd, dus het domein van iedere functie is. De functies f en g nemen waarden groter dan 0 aan, dus de bereiken van f en g zijn 0,. De functie h is voor iedere gelijk aan, dus het bereik is []. c Voor alle functies geldt dat de functiewaarde gelijk is aan, als = 0. Dat klopt, want voor alle a > 0 geldt dat a =, als = Voor de functies f, g en h geldt dat ze alleen zijn gedefinieerd als hun argument groter is dan 0. Hun domeinen zijn dus 0,. De waarden die de functies aannemen lopen van min oneindig tot plus oneindig, dus de bereiken zijn. 4.4 a De functies sinα en cosα zijn gedefinieerd voor iedere waarde voor α, dus de domeinen zijn. De waarden zijn op zijn minst, en maimaal +, dus het bereik van zowel sinα als cosα is [, ]. b De functiewaarden van sinα zijn gelijk aan 0, als α gelijk is aan 0, π, π,, maar ook voor π, π, c De functiewaarden van cosα zijn gelijk aan, als α gelijk is aan 0, π, 4π,, maar ook voor π, 4π, De functiewaarden van cosα zijn gelijk aan, als α gelijk is aan π, 3π,, maar ook voor π, 3π, 4.5 a Voor α = 0 is de waarde van sinα gelijk aan 0. Voor α = π/ is de waarde van sinα gelijk aan. Voor α = 0 is de waarde van cosα gelijk aan. Voor α = π/ is de waarde van cosα gelijk aan 0. 9

220 Open Universiteit Continue wiskunde b We maken eerst een tabelletje met de punten met coördinaten (cosα, sinα) voor α = 0, π/6, α = π/4, α = π/3 en α = π/. TABEL 4.9 α cosα sinα (cosα, sinα) 0 0 (, 0) π/6 3 ( 3, ) π/4 (, ) π/3 3 (, 3 ) π/ 0 (0, ) Vervolgens tekenen we de punten in een assenstelsel, zie onderstaande figuur. FIGUUR 4.40 Punten op een cirkelboog c Als we voor alle waarden van α tussen 0 en π/, de punten berekenen en tekenen in de grafiek, dan krijgen we de cirkelboog, zoals aangegeven in figuur a Er geldt: cos(5π/6) = cos(π π/6) = cos(π/6) = 3. b Er geldt: cos(3π/4) = cos(π π/4) = cos(π/4) =. c Er geldt: cos(7π/4) = cos(π π/4) = cos(π/4) =. 4.7 a De functie tanα is niet gedefinieerd voor α = π/, α = 3π/, α = 5π/,..., α = π/, α = 3π/, Voor alle andere waarden is de tangens gedefinieerd. Het domein is dus de gehele verzameling, minus π/, 3π/, 5π/,..., π/, 3π/, Het bereik is. b De functie tanα is gelijk aan 0 voor α = 0, α = π, α = π,..., α = π, α = π, c De functie tanα is gelijk aan voor α = π/4. 0

221 Terugkoppelingen 4.8 a Er geldt: tan(-π/4) = -tan(π/4) =. b Er geldt: tan(4π/3) = tan(π/3) = a We berekenen enkele punten van de grafiek. TABEL De grafiek is getekend in onderstaande figuur (hierin zijn ook al de grafieken van onderdeel c getekend). FIGUUR 4.4 De grafiek van de functies b Het domein van is. Het bereik is [0,. c In figuur 4.4 tekenen we ook de grafieken van: +, door de grafiek van overal te omhoog te schuiven ( ), door de grafiek van in horizontale richting met een factor twee uit te rekken, door de grafiek van in de -as te spiegelen ( ), door de grafiek van precies naar rechts op te schuiven. d Het domein van alle functies is. Het bereik is [, voor de functie +, het bereik is [0, voor de functies ( ) en ( ). Het bereik is, 0] voor de functie,. 4.0 a De grafiek van sin( + ) + kan verkregen worden uit sin, door deze in verticale richting met een factor uit te rekken, vervolgens in horizontale richting met een factor in te krimpen, dan naar links te schuiven, en dan nog naar boven.

222 Open Universiteit Continue wiskunde 4. a De grafiek is met een factor 0 in horizontale richting ingekrompen, dus in [0, π] worden 0 perioden doorlopen. b De grafiek moet met minimaal de waarde van de amplitude omhoog of omlaag geschoven worden, willen er geen snijpunten met de -as zijn. Er moet dus gelden dat d > a. Let op, we nemen hier ook de negatieve waarden van a mee; voor die waarden wordt de grafiek horizontaal gespiegeld. 4. a De grafiek van tan is oneven, want tan = tan( ). b De grafiek van is even, want = ( ). c De grafiek van 3 is oneven, want 3 = ( ) 3. d De grafiek van is oneven, want = ( ). 4.3 a We berekenen: f(g()) = f( ) = +. En: g(f()) = g(( + )) = ( + ) = b Nu volgt: hg ( ( f( ))) = hg ( (+ )) = h((+ ) ) = = (+ ) a f(3) = 4. g(4) = 3. b f(g()) = f( + ) = ( + ) = g(f()) = g( ) = ( ) + = De twee functies na elkaar toegepast leveren de identiteit op, en zijn dus elkaars inversen. 4.5 a f(3) = /3. g(/3) = / (/3) = 3 b g(f()) = g(/) = / (/) = De functie / twee keer toegepast levert de identiteit op. De functie is dus zijn eigen inverse. Antwoorden op de zelftoets a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies: f( ) = g = + h ( ) ( ) = 3 8 TABEL f() g() h()

223 Terugkoppelingen De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.4 De grafieken van de functies f, g en h b De drie functies zijn gedefinieerd voor alle waarden van, dus de domeinen zijn. De functies f en h nemen alle waarden aan, dus de bereiken van f en h zijn eveneens. De functiewaarden van g zijn of kleiner, dus het bereik van g is, ]. a We berekenen enkele punten van de grafieken van de functies: f( ) = + g ( ) = ( ) 3 4 h ( ) = log TABEL f() 0 3 g() h() 0 0,5 0,79 3

224 Open Universiteit Continue wiskunde De grafieken zijn getekend in onderstaande figuur. FIGUUR 4.43 De grafieken van de functies f, g en h b De functie g is gedefinieerd voor alle waarden van, dus het domein van g is. De functie f is gedefinieerd voor, dus het domein van f is [,. De functie h is gedefinieerd voor > 0, dus het domein van h is 0,. Het bereik van f is [0,. Het bereik van g is 0,. Het bereik van h is. 3 a We berekenen enkele punten van de grafiek van de functie. TABEL De grafiek is getekend in onderstaande figuur (hierin staan ook de grafieken uit onderdeel b). FIGUUR 4.44 De grafieken van de functies f, g en h 4

225 Terugkoppelingen b Vanuit de grafiek van f() = krijgen we de grafiek van door te spiegelen in de -as door te spiegelen in de y-as ( ) door de grafiek van over een afstand naar rechts te schuiven. 4 g(f()) = g( ) = / f(g()) = f(/) = / 5 We berekenen g(f()) en f(g()) ( ( )) g f = g = = = = = = + f( g( )) = f = = = = = In beide gevallen volgt de identiteit, dus f en g zijn elkaars inversen. 5

226

227 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D 5 Uitwerking van de opgaven 9 5. Invullen van voor in de vergelijking 3 + = geeft: = = = Linker- en rechterlid zijn gelijk, dus = is een oplossing van deze 6 vergelijking = = = 8 6 = 9 9 = a = ; delen door geeft direct: = 6 b = 4 = 6 = 7 7 = 4 c 3 6 = 8 3 = 6 8 = d + 6 = + = 6 = 7 7 = e 0 = = 8 = f 7 = = 9 = g = 8 = 8 + = 7 = 7 h = 0 4 = 4 = 7

228 Open Universiteit Continue wiskunde 5.4 a 6 = 3 = 6 3 = 3 Met = 3 volgt y = 0. Het snijpunt is dus (3, 0). b + 9 = 3 = 9 9 = = 3 3 Met = 3 volgt y = 3. Het snijpunt is dus (3, 3). c + = + = = Met = volgt y = (, ). Het snijpunt is dus (, ). 5.5 a We berekenen Δy/Δ met de punten (, ) en (3, 3): Δy 3 ( ) 4 = = = Δ 3 De richtingscoëfficiënt is dus, en de vergelijking van de lijn is y = + b. Omdat (, ) een punt op de lijn is, volgt met = en y = : = + b. Hieruit volgt dat b = = 3. Het functievoorschrift is dus 3. b We berekenen Δy/Δ met de punten (0, 4) en (4, ): Δy 4 = = = Δ De richtingscoëfficiënt is dus, en de vergelijking van de lijn is y = + b. Omdat (0, 4) een punt op de lijn is, volgt met = 0 en y = 4: 4 = 0 + b. Hieruit volgt dat b = 4. Het functievoorschrift is dus + 4. c We berekenen Δy/Δ met de punten (, ) en (5, ): Δ y = ( ) = 3 = Δ 5 ( ) 6 De richtingscoëfficiënt is dus, en de vergelijking van de lijn is y = + b. Omdat (, ) een punt op de lijn is, volgt met = en y = : = + b. Hieruit volgt dat b = + =. Het functievoorschrift is dus. 8

229 Terugkoppelingen d We berekenen Δy/Δ met de punten (, ) en (3, ): Δy ( ) 0 = = = 0 Δ 3 ( ) 5 De richtingscoëfficiënt is dus 0, en de vergelijking van de lijn is y = 0 + b ofwel y = b. Omdat (, ) een punt op de lijn is, volgt b =. Het functievoorschrift is dus. We hebben hier te maken met een horizontale lijn. 5.6 a De lijn door de punten (, 3) en (3, 3) is een horizontale lijn want beide y-coördinaten zijn 3. De vergelijking is y = 3. b De lijn door de punten (, 4) en (, ) is een verticale lijn want beide -coördinaten zijn. De vergelijking is =. c De lijn door de punten (, ) en (5, ) is een horizontale lijn want beide y-coördinaten zijn. De vergelijking is y =. d De lijn door de punten (, ) en (, 6) is een verticale lijn want beide -coördinaten zijn. De vergelijking is =. 5.7 a De richtingscoëfficiënten zijn gelijk, beide, maar de vergelijking + = + 4 heeft geen oplossingen, dus er is geen snijpunt. b De vergelijkingen van de lijnen zijn gelijk, dus vallen de lijnen samen en hebben ze oneindig veel punten gemeen. c De richtingscoëfficiënten zijn verschillend en de richting van de lijnen zal dus ook verschillend zijn, en bijgevolg moet er één snijpunt zijn. De coördinaten daarvan zijn ( 6, 4 5 ) a 4 = 0 = 4 = ± 4 = ± b = 36 = ± 36 = ±6 c 5 = 0 = 5 = ± 5 = ±5 d = 0 De enige oplossing is hier = 0. e = 0 = = ± = ± f + = 0 = Deze vergelijking heeft geen oplossing want er is geen waarde voor zodat het kwadraat gelijk is aan. 9

230 Open Universiteit Continue wiskunde 5.9 a 4 = 0 ( 4) = 0 = 0 of = 4 b = = 0 ( ) = 0 = 0 of = c 5 = 0 ( 5) = 0 = 0 of = 5 d 3 = + 3 = 0 ( + 3) = 0 = 0 of = a 3 4 = 0 ( + )( 4) = 0 = of = 4 b = 0 ( + )( + 5) = 0 = of = 5 c = 0 ( + )( + 3) = 0 = of = 3 d = 0 ( + 4)( ) = 0 = 4 of = e = = 0 ( + )( 4) = 0 = of = 4 f = 0 0 = 0 ( + 4)( 5) = 0 = 4 of = 5 5. a ± ± ± = = =, = = = = = =

231 Terugkoppelingen b, ± ± = = 4 3+ = = 4 3 = = c, ± ± = = + 5 = 5 = ( ) ( ) 4 ( ) 5 d, ± ± = = ( 3) ( 3) 4 ( 6) = 3 33 = 5. a We moeten nu oplossen: = 4. We herschrijven dit tot: = 0. Ontbinden geeft ( ) = 0, dus de oplossing is =. Er is één snijpunt met = en y = 0. Het snijpunt is dus (, 0). b We moeten nu oplossen: = 4. We herschrijven dit tot: = 0. Ontbinden geeft ( + )( + 3) = 0, dus de oplossing is = of = 3. Er zijn twee snijpunten met =, y = 0 en = 3, y =. De snijpunten zijn dus (, 0) en ( 3, ). 5.3 a We berekenen de discriminant: b 4ac = = 9 6 = 7. De discriminant is negatief, dus zijn er geen oplossingen en geen snijpunten met de -as. b We berekenen de discriminant: b 4ac = 4 4 ( ) = = 0. De discriminant is positief, dus zijn er twee oplossingen en twee snijpunten met de -as. c We berekenen weer: b 4ac = ( ) = = 0. De discriminant is 0, dus er is één oplossing en één snijpunt met de -as. 5.4 a = 0 ( + 6) = 0 ( + 3)( ) = 0 = 0 of = 3 of = b = 0 ( 4 5) = 0 ( + )( 5) = 0 = 0 of = of = 5 3

232 Open Universiteit Continue wiskunde c 8 = 0 ( 4 )( 4 + ) = 0 ( )( + )( 4 + ) = 0 ( )( + )( + )( 4 + ) = 0 = of = NB De factoren met en 4 leveren geen oplossingen. d = 0 () = 0 (() 5 )(() + 5 ) = 0 ( 5)( + 5)(4 + 5) = 0 = 5 of = a b c d + = + ( )( + ) = ( + ) = + = = + 5 = + 5 = ( ) + 5 = + + 5= 0 5= 0 ( 5)( + 3) = 0 = 5 of = = + ( + 3) = = + 3 = = = + ( + ) = ( + )( 3) + = = 0 De discriminant is nu = 5. Deze is kleiner dan 0, dus er is geen oplossing van deze vergelijking. 3

233 Terugkoppelingen 5.6 a = 4 = 4 5 = 0 ( 5) = 0 = 0 of = 5 b 4 = 5 4 = 5 4 5= 0 ( 5)( + ) = 0 = 5 of = c 8 4 = 8 4 = = 0 ( ) 0 = + = = d 7 = 7 = + 8 = 0 ( + 4)( ) = 0 = 4 of = Deze oplossingen voldoen echter niet, want dan zouden onder de wortels negatieve waarden komen te staan. e = = ( ) = = 3 4 3= 4 9 = 6( ) 9 = = 6 =

234 Open Universiteit Continue wiskunde f + = 3 3 ( ) = + + = = 0 ( + )( + 4) = 0 = of = a b 4 3 = = 3 + 4= + = + + = 0 ( ) = 0 = = 7 = 7 5= = 3 = 3 c 5 = 5 5 = 5 = = d 0 log( ) = = 0 = 00 + = 0 e + = log( ) log 3 + = 3 + 3= 0 ( + 3)( ) = 0 = 3 of = log( ) = log(+ ) = + f 5 5 = = Deze oplossing voldoet niet, want de logaritme is niet gedefinieerd voor negatieve waarden. 34

235 Terugkoppelingen 5.8 a sin() = = π + kπ, k = π + kπ, k 4 b cos( + π ) = π = π + kπ, k 4 = π + kπ, k 4 c sin = = π + kπ, k of = 3π kπ, k d cos = = 3π + kπ, k of = 5π + kπ, k 4 4 = 3π + kπ, k of = 5π + kπ, k 8 8 e + sin(3) = sin(3) = 3 = 3π + kπ, k = π + k π, k a < 6 < 3 b De bijbehorende vergelijking is + 3 = 0. Het linkerlid is 0 voor = 0, of = 3. Uit een schets van de grafiek blijkt dat aan de ongelijkheid is voldaan voor 0 of 3. c + 3 De bijbehorende vergelijking is = + 3, ofwel 3 = 0. Het linkerlid is 0 voor = 3, of =. Uit een schets van de grafieken blijkt dat aan de ongelijkheid is voldaan voor 3. d + 5 > + 5 De bijbehorende vergelijking is + 5 = + 5, ofwel = 0. Het linkerlid is 0 voor =, of = 5. Uit een schets van de grafieken blijkt dat aan de ongelijkheid is voldaan voor > of < 5. e sin() > 0 sin > 0 voor 0 + kπ < < π + kπ, k, dus: sin() > 0 voor 0 + kπ < < π + kπ, k, ofwel: sin() > 0 voor kπ < < π/ + kπ, k. 35

236 Open Universiteit Continue wiskunde 5.0 We moeten nu oplossen: = 0,9 + = 0,9(+ ) ( 0,9) = 0, 0,,9 9 = = 9 log( ) = log( ) = = = log9 log9 4,5 5. We moeten nu oplossen: ln ( ) = n ( ) = ( ) n = n = log(( ) ) log( ) ( n 04) log( ) = log( ) n 04 = log( ) log( ) 0 log( ) n = log( ) 5. Er moet gelden: 8,5 < BMI g 8,5 < l 8,5 l < 8,5 (,70) 53,5 < g g < g Iemand van,70 meter lengte moet dus minimaal 53,5 kg zijn, om niet te licht te zijn. 36

237 Terugkoppelingen Uitwerking van de zelftoets a We moeten een oplossing zoeken voor de vergelijking = +. = 4, ofwel = 8. Dan is y =. Het snijpunt is ( 8, ) b De grafiek van f snijdt de -as als = 0, ofwel =. Het snijpunt van de grafiek van f met de -as is dus (, 0). De grafiek van f snijdt de y-as als = 0. Dan is de functiewaarde, dus het snijpunt met de y-as is (0, ). c Er geldt g(7) = 7 + =. Dit is ongelijk aan, dus het punt (7, ) ligt niet op de grafiek van g. We berekenen eerst de richtingscoëfficiënt: Δy 3 = = = Δ 4 ( ) 6 3 De richtingscoëfficiënt is dus, en de vergelijking van de lijn is y = 3 + b. Omdat (, 3) een punt op de lijn is, volgt met = en y = 3 3 dat 3 = + b. Hieruit volgt dat b = 7. Het functievoorschrift is dus De vergelijking van de horizontale lijn door het punt (, ) is y = ; de vergelijking van de verticale lijn door dat punt is =. 4 a 00 = 0 ( 0)( + 0) = 0 = 0 of = 0 b 3 + = 0 ( )( ) = 0 = of = c Om de vergelijking 5 + = 0 op te lossen passen we de abc-formule toe:, ± ± = = ( 5) ( 5) = 5 = 37

238 Open Universiteit Continue wiskunde 5 a + = 3 ( + )( ) = ( 3) = 3 = 3 = 3 b 6+ = 4 + = = 0 ( 6)( + ) = 0 = 6 of = c 7 = = = = 0 ( )( ) = 0 = of = d 7log( 5) = 5 = 7 = 49 = 64 = 8 of = 8 e cos = = π + kπ, k of = 5 π kπ, k 6 a +3 De bijbehorende vergelijking is + 3 =, ofwel + = 0. Het linkerlid is 0 voor = 0, of =. Uit een schets van de grafieken blijkt dat aan de ongelijkheid is voldaan voor 0. b > De bijbehorende vergelijking is = 4 + 5, ofwel 4 5 = 0, ofwel ( 5)( + ) = 0. Het linkerlid is 0 voor = 5, of =. Uit een schets van de grafieken blijkt dat aan de ongelijkheid is voldaan voor < of 5 <. c sin 0 Er geldt dat sin = 0 voor = kπ, k en sin 0 voor π + kπ π + kπ, k 38

239 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D 6 Uitwerking van de opgaven 6. Dit differentiequotiënt is gelijk aan f ( b) f ( a) b a ( b a)( b+ a) = = = b+ a b a b a b a (mits b a) Dit quotiënt nadert naar a als b naar a nadert. 6. a Het differentiequotiënt over het interval [3, b] is gelijk aan f ( b) f (3) 4 ( 4) = = 0 b 3 b 3 Dit quotiënt hangt niet af van b, de afgeleide in = 3 is dus f '(3) = 0. b Het differentiequotiënt over het interval [3, b] is gelijk aan f ( b) f (3) b ( 3) ( b 3) = = = b 3 b 3 b 3 mits b 3 Dit quotiënt hangt niet af van b, de afgeleide in = 3 is dus f '(3) =. c Het differentiequotiënt over het interval [3, b] is gelijk aan f ( b) f (3) ( 4b + ) ( 4 3+ ) 4( b 3) = = = 4 b 3 b 3 b 3 mits b 3 Dit quotiënt hangt niet af van b, de afgeleide in = 3 is dus f '(3) = a Het differentiequotiënt over het interval [, b] is gelijk aan b f ( b) f () = b = b = b b b b mits b Dit quotiënt nadert naar als b naar gaat. b Het differentiequotiënt over het interval [a, b] is gelijk aan a b f ( b) f ( a) = b a = ab = b a b a b a ab mits b a Dit quotiënt nadert naar a als b naar a gaat. 39

240 Open Universiteit Continue wiskunde 6.4 Het differentiequotiënt voor f over een interval [a, b] is gelijk aan: f ( b) f ( a) c c 0 = = = 0 b a b a b a Uit deze berekening volgt dat de constante functie f() = c als afgeleide de functie f '() = 0 heeft. 6.5 De functie f is een lineaire functie waarvan de afgeleide gelijk is aan f '() = 4. De afgeleide is een constante functie dus f '() = 4, f '(5) = 4 f '( 3) = a f '() = b f '() = c f '() = d f '() = 0 e f '() = 6.7 a f '() = 3 en g'() =, dus (f '+ g')() = 5 (f + g)() = dus (f + g)'() = 5 We zien dat f '+ g' = (f + g)' b f '() = 3 en g'() =, dus (f ' g')() = (f g)() = 4 dus (f g)'() = We zien dat f ' g' = (f g)' c Vermenigvuldig f met een constante c: (cf)() = 3c + c dus (cf)'() = 3c. We zien dat (cf)' = cf ' 6.8 a Gebruik de verschilregel en bedenk dat = : f '() = b Gebruik de somregel en het vermenigvuldigen met een constante f '() = 3 = 6 c Schrijf het product eerst uit (in de volgende paragraaf leert u hoe u zonder uitschrijven de afgeleide van een product kunt berekenen): f() = ( 3)( ) = = f '() = 6.9 a f '() = 3 dus f (3) = 3 3 = 9 3 b f '() = dus f(3) = 3 9 = 3 40

241 Terugkoppelingen 6.0 a f '() = ( )'(3 + 6) + ( )(3 + 6)' = (3 + 6) + ( ) 3 = b f '() = (7 ) ( + 4) + 7 ( + 4)' = 4 ( + 4) + 7 ( ) = c f '() = ( + )'( + 5 ) + ( + )( + 5 )' = ( + 4)( + 5 ) + ( + )( + 0) = d f '() = (( + )( + ))'( + 3) + ( + )( + )( + 3)' = (( + )'( + ) + ( + )( + )') ( + 3) + ( + )( + )( + 3)' = (( + ) + ( + )) ( + 3) + 3( + )( + ) = ( + )( + 3) + ( + )( + 3) + 3( + )( + ) = a ( 3 )' = ( )' = + = 3 ( 4 )' = ( 3 )' = = 4 3 ( 5 )' = ( 4 )' = = 5 4 Het lijkt dat de afgeleide van n gelijk is aan n n. In paragraaf 5. zult u zien dat dit inderdaad het geval is. b Gebruik dat de afgeleide van gelijk is aan de afgeleide van dus aan wat we schrijven als. ( )' = ( )' = + = 3 ( 3 )' = ( )' = + 3 = 3 4 ( 4 )' = ( 3 )' = = 4 5 Het lijkt dat de afgeleide van n gelijk is aan n n. In paragraaf 5. zult u zien dat dit inderdaad het geval is. 6. Enerzijds geldt ( )' = ()' =. Anderzijds vinden we met de productregel dat ( )' = ( )' + ( )' = ( )' Dus ( )' =. Deel nu links en rechts door dan vinden we dat ( )' =. ' ' 6.3 Enerzijds geldt = = ' ' ' ' Anderzijds geldt = + =. Dus ' =. Vermenigvuldig nu links en rechts met. ' we vinden dan: = 4

242 Open Universiteit Continue wiskunde 6.4 a b c 6.5 a ' ( 5 ) (+ 4) ( 0 ) f' ( ) = = = 5 ( 5 ) ( 5 ) ' ( + ) f' ( ) = = = + ( + ) ( + ) ' + ( )( ) ( + )(8+ 3) f' ( ) = = = ( ) 7 4 ( ) ' ' 3 3 f' ( ) = + = + = + = 3 3 ( 3) ( 3) ' ( )( + ) ( ) (( )( + ))' (( )( + )) ( )' b f '() = = = ( ) ( ) (( ) '( + ) + ( )( + )') + ( )( + ) = ( ) ( ) ( ) ( ) ( ( ) ( )) ( )( ) = c ' ' ' f' ( ) = = + = ( + ) ( + ) ( ) + ( + )( ) ( )( + ) + = 4 + ( + ) ' ' ' ' ( + ) + ( + ) ( ) = 4 + ( + ) 3( + ) 6.6 We berekenen de afgeleiden stapsgewijs: a i f = g h met g() = 3 en h() = ii g'() = 3 iii g'(h()) = 3( ) iv h'() = v f '() = g'(h()) h'() = 3( ) ( ) b i f = g h met g() = 3 en h() = ii g'() = 3 iii g'(h()) = 3(3 3 + ) iv h'() = 9 + v f '() = g'(h()) h'() = 3(3 3 + ) (9 + ) =

243 Terugkoppelingen c i f = g h met g() = en h() = ii g'() = iii g'(h()) = iv h'() = v f '() = g'(h()) h'() = = 6.7 a i h = f g met f() = ii f '() = iii f '(g()) = ( g ( )) v h'() = ( )' = g' ( ) g( ) ( g( )) b Schrijf eerst het quotiënt als product van f en : g ' ' ' f ( ) = f ( ) = f '( ) + f ( ) = g( ) g( ) g( ) g( ) f' ( ) f ( ) g' ( ) f' ( ) + f( ) g' ( ) = + = g( ) ( g( )) g( ) ( g( )) g( ) f '( ) f ( ) g' ( ) g( ) f '( ) f ( ) g' ( ) + = ( g( )) ( g( )) ( g( )) 6.8 a f '() = 3( ) ( )' = 3( ) ( ) b f '() = 7( ) 6 ( )' = 7( ) Laat k = m, dan is m > 0, dus weten we dat ( m )' = m m. Dit gebruiken we om de afgeleide van k te bepalen. i Met de quotiëntregel: ' m () ( ) 0 ( ) ( m m m k = m ' ' m ' )' = = = = m ( m) ( m) m m m = m = k m k ii Met de kettingregel, zie m als de samenstelling van opgave 6.7) en m (zie ook ' ( )' = ( )' = = ( )' = m = m = k ( ) ( ) k m m m m k m m m 43

244 Open Universiteit Continue wiskunde n 6.0 Gebruik ( ) n =. Bereken nu op twee manieren de afgeleide van ( ) n : i (( n ) n )' = ()' = ii (( n ) n )' = n( n ) n n ( n )' = n n ( n )' n Uit i en ii volgt: n n n ( n )' =. Deel links en rechts door n n dan vinden we n n ( )' = n n n n n n n n = = 6. a f '() = b f '() = c f '() = = = = 3 3 ( )' ( )' ' = ( )' = = 3 4 = ( )' 3 6. a b 3 3 f '( ) = ( + )' = (( + ) )' = ( + ) ( + )' = ( + ) 3 (+ ) = ( + ) ' 5 ( + 3) ( 5) ' 5 ( + 3) ' f' ( ) = = = 3 + ( + 3) ( + 3) = ( + 3) ( + 3) c f '() = ((3 5 ) )' = (3 5 )' + (3 5 ) ( )' = ( ) + = d ' f '( ) = ((4 4) ) (4 4) 4 (4 4 = + = + + 4) = ' ' (4 + 4) 6 = 4 4 (44 + 4) a f '() = 7 7 dus f () = 7 b ' 3 ( ) ((4 ) ) (4 f ' = = = ) (4 ) = 4 ' ' 3 (4 ) ( ) = (4 ) 3 44

245 Terugkoppelingen Dus f '() = 7. c f '() = ( 3 4 )' = ( 4 )' = , dus f () = Het domein van de functie f() = 4 is [, ] want het gedeelte onder het wortelteken mag niet negatief zijn. De afgeleide van f is f '() = 4. Deze afgeleide is niet gedefinieerd in = en =. In figuur 6.8 ziet u dat de raaklijn in deze punten verticaal loopt. De afgeleide bestaat dus alleen in,. FIGUUR 6.8 De grafiek van f() = 4 met verticale raaklijnen in = en = 6.5 a f '() = (sin )' cos + sin (cos )' = cos sin b f '() = sin ' = (sin )' = sin 3 (sin )' = sin 3 cos = cos sin3 c f '() = (tan(4 3 3))' = cos (43 3 ) 3 (43 3)'= cos (43 3 ) ' cos (cos ' ) cos ( ' ) d f '() = = = sin cos sin cos = 45

246 Open Universiteit Continue wiskunde 6.6 a f '() = ( )'=ln ( )' = ln b f '() = (sin(e ))' = cos(e ) (e )' = e cos(e ) c f '() = (3 e )' = (3 )' e + 3 (e )' = 3e + 3 (e ) ( )' = 3e + 3 (e ) = 3e + 6 e d f '() = ' 4 ln 4 4 ln 4 = 4 (4 ) = a f '() = ( ln )' = ln + = ln + b f '() = (4 log + )' = 4 ln c f '() = (ln(0))' = 0 = 0 ' e d f '() = = ln e ln e ln e e = ln ln 6.8 a ( )' = ( ) ( ) ( ) b ( ) 3+ (+ 4) = = + 4 of (( ) ) ( ) 3+ (+ 4) = = + 4 c + 3 d e ( ( )) = (( ) ) = ( ) ( ) ( ) = = ( ) ' = 7 ( 7) 3 + ( 7) (3+ ) (3 + ) 4 = ( 7) f ( + ) ( ) = = + + ( + ) = 3 ( + ) ( ) ( + ) g cos sin 46

247 Terugkoppelingen h i j ' cos sin cos = = sin sin sin (4sin3)' = 4cos3 (3)' = cos3 (sin(cos ))' = cos(cos ) (cos )' = cos(cos ) sin k ( cos)' = cos + ( sin) ()' = cos sin l ' sin = cos sin m (e )' = e ( )'= e n (e 3 7 )' = e 3 7 (3 7)'= 3e 3 7 o ( e )' = e e ( ' ) = p (e sin )' = e (sin + cos ) q (3 )' = 3 ( ln3) r (cos(e ))' = e sin(e ) 6.9 a f '() = f '() = b f '() = 4( + 3) 6 f '() = = c f '() = 3 (( + 7) ) = ( + 7) = ( + 7) 3 f '() = 7 d f '() = sin( ) = 4sin( ) f '() = 4sin() e f '() = sin( ) = sin( ) f '() = 0 f f '() = cos( )sin( ) f '() = 0 g f '() = e e f '() = e e h f '() = e + e f '() = e 47

248 Open Universiteit Continue wiskunde i f '() = ( ) e + (e ) = e + e ( ) = e + e = e ( + ) f '() = e 6.30 f '() = e + + e + = e + e + = ( ) e + Omdat een e-macht altijd positief is, volgt nu f '() = 0 precies dan als = 0, dus als = of =. 6.3 a De snelheid is de afgeleide van de afgelegde afstand, dus de snelheid (let op: in m/s) is gelijk aan t als 0 t 30 vt ( ) = 5 als 30 < t 0 t 75 als < t b De snelheid neemt eerst toe van 0 tot 5 m/s, daarna is deze constant om ten slotte weer af te nemen van 5 m/s naar 0. De maimale snelheid van de auto is dus 5m/s = 54 km/u. De auto houdt zich dus niet aan de maimumsnelheid. Antwoorden op de zelftoets a f '() = ( sin)' = sin + cos b f '() = c f '() = ' + 5 ( 3 3) ( + 5) ( 9 ) = = 3 3 ( 3 3) ( 3 3) ' 3 39 = = = (3 )' d f '() = (tan(3 6 ))' = 6 = cos (3 ) cos (3 ) e f '() = ( e cos )' = ecos sin f f '() = ' ln ln = ln ln = ln 48

249 Terugkoppelingen Een functievoorschrift van het aantal transistoren op een chip als functie van het jaar is f(t) = 40 0,5(t 965). De afgeleide van deze functie is: f '(t) = 40 ln 0,5(t 965) 0,5 = 0 ln 0,5(t 965) De toename snelheid in 970 was dus gelijk aan f '(970) = 0 ln,5 47 transistoren per jaar en in 000 was deze snelheid f '(000) = 0 ln 7, transistoren per jaar. 3 Bepaal eerst de afgeleide: f '() = 6. De richtingscoëfficiënt in de raaklijn door (a, f(a)) is gelijk aan f '(a). Deze is gelijk aan als 6a =, dus als 6a = 4, a = 3. 49

250

251 T E R U G K O P P E L I N G L E E R E E N H E I D 7 Uitwerking van de opgaven 7. Let op het gebruik van de decimale punt, en het plaatsen van haakjes: 7. Denk eraan om wortels als rationale eponenten te schrijven: 7.3 a Let op het plaatsen van haakjes en het gebruik van de decimale punt: b Zet de haakjes op de goede plaats: c Schrijf wortels als rationale eponenten: 7.4 Door de formule eerst een naam te geven, kunt u bij de substituties deze naam gebruiken. 5

252 Open Universiteit Continue wiskunde Merk op dat Maima na de substituties eerst de wortels laat staan, met float, kunt u alsnog een decimaal getal als antwoord krijgen. 7.5 Gebruik gelijktijdige substitutie: 7.6 De grootste gemeenschappelijke deler van drie getallen (het grootste getal dat deler is van alle drie de gegeven getallen), kunt u bepalen door eerst van twee getallen de ggd te bepalen, en vervolgens de ggd van dit resultaat en het derde getal te nemen. U ziet dit uitgewerkt in %o4 en %o5. De gemeenschappelijke delers van de drie getallen, zijn nu gelijk aan de delers van deze grootste gemeenschappelijke deler. Deze staan in %o6. In %o7 ziet u dat het ook mogelijk is in één keer de ggd van drie getallen te bepalen. 7.7 Om 000 uur na middernacht uit te rekenen, bepalen we de rest bij het delen van 000 door 4, oftewel 000mod4. In %o9 ziet u dat dit gelijk is aan 6. Als we de deling 000/4 naar beneden afronden, krijgen we het aantal dagen dat verstreken is. Dat is dus gelijk aan 4 (zie %o0). 5

253 Terugkoppelingen 7.8 In %o ziet u dat 3 geen priemgetal is. Het eerstvolgende priemgetal staat in %o, het vorige in %o Omdat er 3600 seconden in een uur zitten, krijgen we het aantal uren door de deling 974/3600 naar beneden af te ronden. Het aantal seconden dat dan overblijft is gelijk aan 974mod3600. Om het aantal minuten uit te rekenen, delen we deze rest door 60 (het aantal seconden in een minuut), en ronden deze deling weer naar beneden af. Tenslotte is het aantal seconden gelijk aan de rest bij deling van 974 door 60. U vindt het aantal uren u, minuten m en seconden s in %o4, %o6 en %o7. De controle vindt plaats in %o a Denk aan het plaatsen van vermenigvuldigingstekens tussen bijvoorbeeld 7 en a en a en b in 7ab. U ziet dat Maima hier de variabele b voorop zet. b Uit onderdeel a volgt dat de term alleen gelijk is aan 0 als b + a = 0. In de oorspronkelijke term staat b + a na het min-teken in de noemer, en mag dus niet gelijk zijn aan 0. De term kan dus niet gelijk worden aan 0. 53

254 Open Universiteit Continue wiskunde 7. In %o3 is de term in rationale factoren ontbonden. De nulpunten van de factor kunt u natuurlijk zelf bepalen, maar dat kan ook met Maima, met behulp van de opdracht solve. In paragraaf 5 gaan we hier verder op in. De ontbinding met wortelvormen vindt u na substitutie (zie %o8). 7. Merk op dat de uitdrukking na het ontbinden niet letterlijk gelijk is aan de oorspronkelijke uitdrukking, omdat bij het ontbinden Maima hier de termen met variabele y voorop zet. Beide uitdrukkingen zijn wel equivalent. 7.3 Na uitvermenigvuldigen en ontbinden ontstaat in dit geval een veel eenvoudiger uitdrukking. 54

255 Terugkoppelingen 7.4 In %o is de veelterm in factoren ontbonden. In %o3 en %o4 ziet u dat deling door deze factoren rest 0 heeft, want het tweede element uit de lijst is gelijk aan 0. De deling door 3 6 gaat ( 9 + 7)/3 maal met rest 9 3, zie %o5. Met de opdrachten first en second kunt u het eerste resp. tweede element uit een lijst halen. Dat passen we toe in %i6 waar we het resultaat van de deling uit %i5 controleren. Dat we inderdaad de oorspronkelijke term terugkrijgen zien we door vereenvoudiging (bijvoorbeeld via de knop Simplify ). 7.5 Eerst zijn beide breuken met behulp van de opdracht factor ontbonden. Vervolgens is de teller van de som bepaald door eerst de tellers van de afzonderlijke breuken met de ontbrekende factoren te vermenigvuldigen, en ze daarna op te tellen. Het bepalen van de ontbrekende factoren deden we hier met de hand, maar dit kan ook door eerst het kleinst gemene veelvoud van de noemers uit te rekenen, en vervolgens dit door de noemers te delen. De uiteindelijke noemer is wel als kleinste gemene veelvoud van de oorspronkelijke noemers bepaald. 55

256 Open Universiteit Continue wiskunde Het eindresultaat ziet u in %o. Natuurlijk is het veel sneller om Maima direct het resultaat te laten uitrekenen, maar soms kan het handig zijn om zelf te zien wat er in tussenstappen gebeurt. 7.6 %i: links en rechts m aftrekken. %i3: wegwerken breuk %i4: wegwerken haakjes %i5: alle termen met k naar links %i9: alle termen zonder k naar rechts %i0: factor k buiten haken halen %i: uitrekenen k 56

257 Terugkoppelingen Met de solve-opdracht: 7.7 De oplossingen van de vergelijking zijn bepaald met de knop Solve. In regel %i is het linkerdeel (left hand sight) van de vergelijking genomen. De nulpunten worden in de laatste regel met behulp van ev(aluate) alle vier ingevuld, en u ziet dat inderdaad de oplossingen voldoen. 57

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Voorkennis 7 3 Het cursusmateriaal 7 4 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 10 7 Huiswerkopgaven 10 8 Het tentamen

Nadere informatie

Introductie tot de cursus

Introductie tot de cursus Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Het cursusmateriaal 7 3 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 4 Voorkennis 9 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 10 7 Het tentamen 11 Introductie tot de

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus. Continue wiskunde

Inhoud. Introductie tot de cursus. Continue wiskunde Inhoud Continue wiskunde Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Voorkennis 7 3 Het cursusmateriaal 8 4 Structuur, symbolen en taalgebruik 9 5 Computeralgebra 10 6 De cursus bestuderen 11 7 Studiebegeleiding

Nadere informatie

Domeinbeschrijving rekenen

Domeinbeschrijving rekenen Domeinbeschrijving rekenen Discussiestuk ten dienste van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Rekenen en Taal auteur: Jan van de Craats 11 december 2007 Inleiding Dit document bevat een beschrijving van

Nadere informatie

2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen (http://www.youtube.com/watch?v=cceqwwj6vrs) 15 x 3 = 45

2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen (http://www.youtube.com/watch?v=cceqwwj6vrs) 15 x 3 = 45 15 x 3 = 45 2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen (http://www.youtube.com/watch?v=cceqwwj6vrs) 15 x 3 is een product. 15 en 3 zijn de factoren van het product. 15 : 3 = 5 15 : 3 is een

Nadere informatie

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus Inhoud introductie Introductie tot de cursus 1 Inleiding 7 2 Het cursusmateriaal 7 3 Structuur, symbolen en taalgebruik 8 4 Voorkennis 9 5 De cursus bestuderen 9 6 Studiebegeleiding 11 7 Het tentamen 12

Nadere informatie

PG blok 4 werkboek bijeenkomst 4 en 5

PG blok 4 werkboek bijeenkomst 4 en 5 2015-2015 PG blok 4 werkboek bijeenkomst 4 en 5 Inhoud Kenmerken van deelbaarheid (herhaling)...1 Ontbinden in factoren...1 Priemgetallen (herhaling)...2 Ontbinden in priemfactoren...2 KGV (Kleinste Gemene

Nadere informatie

1 1 t/m 3. Beveiliging van software. Beveiliging van besturingssystemen

1 1 t/m 3. Beveiliging van software. Beveiliging van besturingssystemen Cursusdeel Blokken 1 1 t/m 3 Security en IT Introductie en cryptografie Beveiliging van software Beveiliging van besturingssystemen en databases Open Universiteit Nederland Faculteit Informatica Cursusteamleiding

Nadere informatie

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus Inhoud introductie Introductie tot de cursus 1 Functie en plaats van de cursus 7 1.1 Voorkennis 7 1.2 Leerdoelen 7 2 Opbouw van de cursus 8 2.1 Cursusbestanddelen 8 2.2 Nummering en studielast van de leereenheden

Nadere informatie

Proefexemplaar. Wendy Luyckx Mark Verbelen Els Sas. Dirk Vandamme. bewerkt voor het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap door. Cartoons.

Proefexemplaar. Wendy Luyckx Mark Verbelen Els Sas. Dirk Vandamme. bewerkt voor het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap door. Cartoons. bewerkt voor het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap door Wendy Luyckx Mark Verbelen Els Sas Cartoons Dirk Vandamme Leerboek Getallen ISBN: 78 0 4860 48 8 Kon. Bib.: D/00/047/4 Bestelnr.: 4 0 000

Nadere informatie

Open Universiteit Nederland Faculteit Informatica

Open Universiteit Nederland Faculteit Informatica Cursusdeel Blok 1 1 De werking van computersystemen Opbouw van een computersysteem Open Universiteit Nederland Faculteit Informatica Cursusteam dhr. ing. N.P.J.M. Baas, cursusteamleider en auteur dhr.

Nadere informatie

Breuken met letters WISNET-HBO. update juli 2013

Breuken met letters WISNET-HBO. update juli 2013 Breuken met letters WISNET-HBO update juli 2013 De bedoeling van deze les is het repeteren met pen en papier van het werken met breuken. Steeds wordt bij gebruik van letters verondersteld dat de noemers

Nadere informatie

Memoriseren: Een getal is deelbaar door 10 als het laatste cijfer een 0 is. Of: Een getal is deelbaar door 10 als het eindigt op 0.

Memoriseren: Een getal is deelbaar door 10 als het laatste cijfer een 0 is. Of: Een getal is deelbaar door 10 als het eindigt op 0. REKENEN VIJFDE KLAS en/of ZESDE KLAS Luc Cielen 1. REGELS VAN DEELBAARHEID. Luc Cielen: Regels van deelbaarheid, grootste gemene deler en kleinste gemeen veelvoud 1 Deelbaarheid door 10, 100, 1000. Door

Nadere informatie

Getaltheorie I. c = c 1 = 1 c (1)

Getaltheorie I. c = c 1 = 1 c (1) Lesbrief 1 Getaltheorie I De getaltheorie houdt zich bezig met het onderzoek van eigenschappen van gehele getallen, en meer in het bijzonder, van natuurlijke getallen. In de getaltheorie is het gebruikelijk

Nadere informatie

1. REGELS VAN DEELBAARHEID.

1. REGELS VAN DEELBAARHEID. REKENEN VIJFDE KLAS Luc Cielen 1. REGELS VAN DEELBAARHEID. Deelbaarheid door 10, 100, 1000 10: het laatste cijfer (= cijfer van de eenheden) is 0 100: laatste twee cijfers zijn 0 (cijfers van de eenheden

Nadere informatie

2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen ( 15 x 3 = 45

2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen (  15 x 3 = 45 15 x 3 = 45 2.1 Bewerkingen [1] Video Geschiedenis van het rekenen (http://www.youtube.com/watch?v=cceqwwj6vrs) 15 x 3 is een product. 15 en 3 zijn de factoren van het product. 15 : 3 = 5 15 : 3 is een

Nadere informatie

OP WEG NAAR WISKUNDE. Plusboek uit de serie Het Grote Rekenboek Uitgeverij ScalaLeukerLeren.nl

OP WEG NAAR WISKUNDE. Plusboek uit de serie Het Grote Rekenboek Uitgeverij ScalaLeukerLeren.nl OP WEG NAAR WISKUNDE Plusboek uit de serie Het Grote Rekenboek Uitgeverij ScalaLeukerLeren.nl Voor kinderen die iets meer willen weten en begrijpen van wiskunde, bijvoorbeeld als voorbereiding op de middelbare

Nadere informatie

Kernbegrippen Kennisbasis wiskunde Onderdeel breuken

Kernbegrippen Kennisbasis wiskunde Onderdeel breuken Kernbegrippen Kennisbasis wiskunde Onderdeel breuken De omschreven begrippen worden expliciet genoemd in de Kennisbasis. De begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen. Breuk Een breuk is een getal

Nadere informatie

1 Delers 1. 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12

1 Delers 1. 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12 Katern 2 Getaltheorie Inhoudsopgave 1 Delers 1 2 Deelbaarheid door 2, 3, 5, 9 en 11 6 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12 1 Delers In Katern 1 heb je geleerd wat een deler van een getal

Nadere informatie

1.5.1 Natuurlijke, gehele en rationale getallen

1.5.1 Natuurlijke, gehele en rationale getallen 46 Getallen 1.5 Getaltheorie 1.5.1 Natuurlijke, gehele en rationale getallen De getallen 0,1,2,3,4,... enz. worden de natuurlijke getallen genoemd (de heleverzamelingvanaldezegetallenbijelkaarnoterenwemethetteken:

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 Uitgangspunten, plaats en globale doelstelling van de cursus 5 2 Inhoud van de cursus 5 3 De structuur van het schriftelijk materiaal 6 4 Het bestuderen van de cursus

Nadere informatie

1 Hele getallen. Rekenen en wiskunde uitgelegd Kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs. Uitwerkingen van de opgaven bij de basisvaardigheden

1 Hele getallen. Rekenen en wiskunde uitgelegd Kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs. Uitwerkingen van de opgaven bij de basisvaardigheden Rekenen en wiskunde uitgelegd Kennisbasis voor leerkrachten basisonderwijs Uitwerkingen van de opgaven bij de basisvaardigheden 1 Hele getallen Peter Ale Martine van Schaik u i t g e v e r ij c o u t i

Nadere informatie

Rekenen aan wortels Werkblad =

Rekenen aan wortels Werkblad = Rekenen aan wortels Werkblad 546121 = Vooraf De vragen en opdrachten in dit werkblad die vooraf gegaan worden door, moeten schriftelijk worden beantwoord. Daarbij moet altijd duidelijk zijn hoe de antwoorden

Nadere informatie

Getallen 2. Doelgroep Rekenen en Wiskunde Getallen 2

Getallen 2. Doelgroep Rekenen en Wiskunde Getallen 2 Getallen 2 Getallen 2 bestrijkt de uitbreiding van de basisvaardigheden van het rekenen, regels en vaardigheden die in het vmbo en de onderbouw van havo/vwo worden aangeleerd, geoefend en toegepast. Doelgroep

Nadere informatie

1.1 Rekenen met letters [1]

1.1 Rekenen met letters [1] 1.1 Rekenen met letters [1] Voorbeeld 1: Een kaars heeft een lengte van 30 centimeter. Per uur brand er 6 centimeter van de kaars op. Hieruit volgt de volgende woordformule: Lengte in cm = -6 aantal branduren

Nadere informatie

Getallen 2. Doelgroep Rekenen en Wiskunde Getallen 2. Omschrijving Rekenen en Wiskunde Getallen 2

Getallen 2. Doelgroep Rekenen en Wiskunde Getallen 2. Omschrijving Rekenen en Wiskunde Getallen 2 Getallen 2 Getallen 2 bestrijkt de uitbreiding van de basisvaardigheden van het rekenen, regels en vaardigheden die in het vmbo en de onderbouw van havo/vwo worden aangeleerd, geoefend en toegepast. Doelgroep

Nadere informatie

1 Rekenen met gehele getallen

1 Rekenen met gehele getallen 1 Inhoudsopgave 1 Rekenen met gehele getallen... 1.1 De gehele getallen... 1. Optellen... 1. Opgaven... 1. Aftrekken... 1. Opgaven... 1. Vermenigvuldigen... 1. Opgaven... 1.8 Delen... 9 1.9 Opgaven...9

Nadere informatie

met gehele getallen Voer de volgende berekeningen uit: 1.1 a. 873 112 1718 157 3461 + 1.2 a. 9134 4319 b. 4585 3287 b. 1578 9553 7218 212 4139 +

met gehele getallen Voer de volgende berekeningen uit: 1.1 a. 873 112 1718 157 3461 + 1.2 a. 9134 4319 b. 4585 3287 b. 1578 9553 7218 212 4139 + I Getall 0 e π 8 9 Dit deel gaat over het rek met getall. Ze kom in allerlei soort voor: positieve getall, negatieve getall, gehele getall, rationale irrationale getall. De getall, π e zijn voorbeeld van

Nadere informatie

WISKUNDE 1. Aansluitmodule wiskunde MBO-HBO

WISKUNDE 1. Aansluitmodule wiskunde MBO-HBO WISKUNDE 1 Aansluitmodule wiskunde MBO-HBO Wat moet je aanschaffen? Basisboek wiskunde tweede editie Jan van de Craats en Rob Bosch isbn:978-90-430-1673-5 Dit boek gebruikt men ook op de Hanze bij engineering.

Nadere informatie

Voorkennis getallenverzamelingen en algebra. Introductie 213. Leerkern 214

Voorkennis getallenverzamelingen en algebra. Introductie 213. Leerkern 214 Open Inhoud Universiteit Appendix A Wiskunde voor milieuwetenschappen Voorkennis getallenverzamelingen en algebra Introductie Leerkern Natuurlijke getallen Gehele getallen 8 Rationele getallen Machten

Nadere informatie

Getal en Ruimte wi 1 havo/vwo deel 1 hoofdstuk 4 Didactische analyse door Lennaert van den Brink (1310429)

Getal en Ruimte wi 1 havo/vwo deel 1 hoofdstuk 4 Didactische analyse door Lennaert van den Brink (1310429) Getal en Ruimte wi 1 havo/vwo deel 1 hoofdstuk 4 Didactische analyse door Lennaert van den Brink (1310429) - een lijst met operationele en concrete doelen van de lessenserie, indien mogelijk gerelateerd

Nadere informatie

De teller geeft hoeveel stukken er zijn en de noemer zegt wat de 5. naam is van die stukken: 6 taart geeft dus aan dat de taart in 6

De teller geeft hoeveel stukken er zijn en de noemer zegt wat de 5. naam is van die stukken: 6 taart geeft dus aan dat de taart in 6 Breuken Breuk betekent dat er iets gebroken is. Het is niet meer heel. Als je een meloen doormidden snijdt, is die niet meer heel, maar verdeeld in twee stukken. Eén zo n stuk is dan een halve meloen,

Nadere informatie

Introductie tot de cursus

Introductie tot de cursus Inhoud introductietalen en ontleders Introductie tot de cursus 1 Plaats en functie van de cursus 7 2 Inhoud van de cursus 7 2.1 Voorkennis 7 2.2 Leerdoelen 8 2.3 Opbouw van de cursus 8 3 Leermiddelen en

Nadere informatie

IT Governance. Studietaak 5

IT Governance. Studietaak 5 IT Governance 5 Open Universiteit faculteit Managementwetenschappen Cursusteam ir. H.B.F. Hofstee, projectleider en auteur Open Universiteit prof. dr. R.J. Kusters, auteur, Open Universiteit Programmaleiding

Nadere informatie

3.2 Basiskennis. 3.2.1 De getallenlijn. 3.2.2 Symbolen, tekens en getallen. 92 Algebra. Inhoofdstuk1zijnaandeordegeweest: Het=teken. =staat.

3.2 Basiskennis. 3.2.1 De getallenlijn. 3.2.2 Symbolen, tekens en getallen. 92 Algebra. Inhoofdstuk1zijnaandeordegeweest: Het=teken. =staat. 92 Algebra 3.2 Basiskennis Inhoofdstuk1zijnaandeordegeweest: 3.2.1 De getallenlijn... -5-4 -3-2 -1 0 1 2 3 4 5... 3.2.2 Symbolen, tekens en getallen Het=teken 5+2+3=10 = geeft aan dat wat links van = staat,

Nadere informatie

Getallenleer Inleiding op codeertheorie. Cursus voor de vrije ruimte

Getallenleer Inleiding op codeertheorie. Cursus voor de vrije ruimte Getallenleer Inleiding op codeertheorie Liliane Van Maldeghem Hendrik Van Maldeghem Cursus voor de vrije ruimte 2 Hoofdstuk 1 Getallenleer 1.1 Priemgetallen 1.1.1 Definitie en eigenschappen Een priemgetal

Nadere informatie

2 n 1. OPGAVEN 1 Hoeveel cijfers heeft het grootste bekende Mersenne-priemgetal? Met dit getal vult men 320 krantenpagina s.

2 n 1. OPGAVEN 1 Hoeveel cijfers heeft het grootste bekende Mersenne-priemgetal? Met dit getal vult men 320 krantenpagina s. Hoofdstuk 1 Getallenleer 1.1 Priemgetallen 1.1.1 Definitie en eigenschappen Een priemgetal is een natuurlijk getal groter dan 1 dat slechts deelbaar is door 1 en door zichzelf. Om technische redenen wordt

Nadere informatie

1.3 Rekenen met pijlen

1.3 Rekenen met pijlen 14 Getallen 1.3 Rekenen met pijlen 1.3.1 Het optellen van pijlen Jeweetnuwatdegetallenlijnisendat0nochpositiefnochnegatiefis. Wezullen nu een soort rekenen met pijlen gaan invoeren. We spreken af dat bij

Nadere informatie

RSA. F.A. Grootjen. 8 maart 2002

RSA. F.A. Grootjen. 8 maart 2002 RSA F.A. Grootjen 8 maart 2002 1 Delers Eerst wat terminologie over gehele getallen. We zeggen a deelt b (of a is een deler van b) als b = qa voor een of ander geheel getal q. In plaats van a deelt b schrijven

Nadere informatie

2.2 Ongelijknamige breuken en vereenvoudigde breuken 22. 2.3.1 Gemengde getallen optellen en aftrekken 26. 2.5 Van breuken naar decimale getallen 28

2.2 Ongelijknamige breuken en vereenvoudigde breuken 22. 2.3.1 Gemengde getallen optellen en aftrekken 26. 2.5 Van breuken naar decimale getallen 28 Breuken Samenvatting Als je hele getallen deelt, kunnen er breuken ontstaan. Een breuk is een deel van iets. Je hebt iets in gelijke delen verdeeld. Wanneer je een kwart van een pizza hebt, dan heb je

Nadere informatie

Download gratis de PowerPoint rekenen domein getallen:

Download gratis de PowerPoint rekenen domein getallen: Getallen Bron: Examenbladmbo.nl, SYLLABUS REKENEN 2F en 3F vo en mbo, Versie mei 2015 Download gratis de PowerPoint rekenen domein getallen: http://nielspicard.nl/download/powerpoint-rekenen-domein-getallen/

Nadere informatie

1 1-2. Technische ondersteuning van menselijk handelen

1 1-2. Technische ondersteuning van menselijk handelen Cursusdeel Blokken 1 1-2 Context van De context van Technische ondersteuning van menselijk handelen 1 Open Universiteit Nederland Faculteit Informatica Cursusteam revisie dr. Dipl.-Math. C.K.M. Crutzen

Nadere informatie

Basisvaardigheden algebra. Willem van Ravenstein. 2012 Den Haag

Basisvaardigheden algebra. Willem van Ravenstein. 2012 Den Haag Basisvaardigheden algebra Willem van Ravenstein 2012 Den Haag 1. Variabelen Rekenenis het werken met getallen. Er zijn vier hoofdbewerkingen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Verder ken

Nadere informatie

Referentieniveaus uitgelegd. 1S - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1S rekenen. 1F - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1F rekenen

Referentieniveaus uitgelegd. 1S - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1S rekenen. 1F - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1F rekenen Referentieniveaus uitgelegd De beschrijvingen zijn gebaseerd op het Referentiekader taal en rekenen'. In 'Referentieniveaus uitgelegd' zijn de niveaus voor de verschillende sectoren goed zichtbaar. Door

Nadere informatie

REKENVAARDIGHEID BRUGKLAS

REKENVAARDIGHEID BRUGKLAS REKENVAARDIGHEID BRUGKLAS Schooljaar 008/009 Inhoud Uitleg bij het boekje Weektaak voor e week: optellen en aftrekken Weektaak voor e week: vermenigvuldigen Weektaak voor e week: delen en de staartdeling

Nadere informatie

Uitwerkingen Rekenen met cijfers en letters

Uitwerkingen Rekenen met cijfers en letters Uitwerkingen Rekenen met cijfers en letters Maerlant College Brielle 5 oktober 2009 c Swier Garst - RGO Middelharnis 2 Inhoudsopgave Rekenen met gehele getallen 7. De gehele getallen.....................................

Nadere informatie

Willem van Ravenstein

Willem van Ravenstein Willem van Ravenstein 1. Variabelen Rekenen is het werken met getallen. Er zijn vier hoofdbewerkingen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Verder ken je de bewerkingen machtsverheffen en worteltrekken.

Nadere informatie

Instructies zijn niet alleen visueel, maar ook auditief, met hoogkwalitatief ingesproken geluid (geen computerstem).

Instructies zijn niet alleen visueel, maar ook auditief, met hoogkwalitatief ingesproken geluid (geen computerstem). Getallen 3 Doelgroep Getallen 3 is bedoeld voor leerlingen in klas 3-5 van de havo, klas 3-6 van het vwo en in mbo 3&4. Het programma is bijzonder geschikt voor groepen waarin niveauverschillen bestaan.

Nadere informatie

Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A

Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A Omtrek en oppervlakte (1) Werkblad 1 Van een rechthoek die mooi in het rooster past zijn lengte en breedte hele getallen. Lengte en breedte zijn samen gelijk

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 De functie van de cursus 7 2 De inhoud van de cursus 7 2.1 Voorkennis 7 2.2 Leerdoelen van de cursus 7 2.3 Opbouw van de cursus 8 2.4 Leermiddelen 8 3 Gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

4.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1]

4.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1] 4.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1] Voorbeeld 1: 5 x 3 = 15 (3 + 3 + 3 + 3 + 3 = 15) Voorbeeld 2: 5 x -3 = -15 (-3 +-3 +-3 +-3 +-3 = -3-3 -3-3 -3 = -15) Voorbeeld 3: -5 x 3 = -15 Afspraak: In plaats

Nadere informatie

2 REKENEN MET BREUKEN 3. 2.3 Optellen van breuken 6. 2.5 Aftrekken van breuken 9. 2.7 Vermenigvuldigen van breuken 11. 2.9 Delen van breuken 13

2 REKENEN MET BREUKEN 3. 2.3 Optellen van breuken 6. 2.5 Aftrekken van breuken 9. 2.7 Vermenigvuldigen van breuken 11. 2.9 Delen van breuken 13 REKENEN MET BREUKEN. De breuk. Opgaven. Optellen van breuken 6. Opgaven 8. Aftrekken van breuken 9.6 Opgaven 9.7 Vermenigvuldigen van breuken.8 Opgaven.9 Delen van breuken.0 Opgaven. Een deel van een deel.

Nadere informatie

Kerstvakantiecursus. wiskunde B. Voorbereidende opgaven VWO. Haakjes. Machten

Kerstvakantiecursus. wiskunde B. Voorbereidende opgaven VWO. Haakjes. Machten Voorbereidende opgaven VWO Kerstvakantiecursus wiskunde B Tips: Maak de voorbereidende opgaven voorin in een van de A4-schriften die je gaat gebruiken tijdens de cursus. Als een opdracht niet lukt, werk

Nadere informatie

3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1]

3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1] 3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen [1] Voorbeeld 1: 5 3 = 15 (3 + 3 + 3 + 3 + 3 = 15) Voorbeeld 2: 5-3 = -15 (-3 +-3 +-3 +-3 +-3 = -3-3 -3-3 -3 = -15) Voorbeeld 3: -5 3 = -15 Voorbeeld 4: -5 3 9 2

Nadere informatie

Algebra, Les 18 Nadruk verboden 35

Algebra, Les 18 Nadruk verboden 35 Algebra, Les 18 Nadruk verboden 35 18,1 Ingeklede vergelijkingen In de vorige lessen hebben we de vergelijkingen met één onbekende behandeld Deze vergelijkingen waren echter reeds opgesteld en behoefden

Nadere informatie

Vergelijkingen met breuken

Vergelijkingen met breuken Vergelijkingen met breuken WISNET-HBO update juli 2013 De bedoeling van deze les is het doorwerken van begin tot einde met behulp van pen en papier. 1 Oplossen van gebroken vergelijkingen Kijk ook nog

Nadere informatie

1. Orthogonale Hyperbolen

1. Orthogonale Hyperbolen . Orthogonale Hyperbolen a + b In dit hoofdstuk wordt de grafiek van functies van de vorm y besproken. Functies c + d van deze vorm noemen we gebroken lineaire functies. De grafieken van dit soort functies

Nadere informatie

1. Optellen en aftrekken

1. Optellen en aftrekken 1. Optellen en aftrekken Om breuken op te tellen of af te trekken maak je de breuken gelijknamig. Gelijknamig maken wil zeggen dat je zorgt voor 'gelijke noemers': Om de breuken met 'derden' en 'vijfden'

Nadere informatie

Hoofdstuk 9: NEGATIEVE GETALLEN

Hoofdstuk 9: NEGATIEVE GETALLEN 1 H9. Negatieve getallen Hoofdstuk 9: NEGATIEVE GETALLEN 1. Wat moet ik leren? (handboek p. 53 57) 9.1 Getallen onder 0 Het verschil verwoorden tussen positieve en negatieve getallen. Weten dat we 0 zowel

Nadere informatie

kun je op verschillende manieren opschrijven of uitspreken: XX Daarnaast kun je een breuk ook opschrijven als een decimaal getal.

kun je op verschillende manieren opschrijven of uitspreken: XX Daarnaast kun je een breuk ook opschrijven als een decimaal getal. . Breuken Je kunt breuken gebruiken om een verhouding weer te geven. Een breuk schrijf je als een streepje met een getal erboven (de teller) en een getal eronder (de noemer), bijvoorbeeld. De streep zelf

Nadere informatie

ProefToelatingstoets Wiskunde B

ProefToelatingstoets Wiskunde B Uitwerking ProefToelatingstoets Wiskunde B Hulpmiddelen :tentamenpapier,kladpapier, een eenvoudige rekenmachine (dus geen grafische of programmeerbare rekenmachine) De te bepalen punten per opgave staan

Nadere informatie

6 Breuken VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Breuken

6 Breuken VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Breuken Bestelnr. Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Breuken K-Publisher B.V. Prins Hendrikstraat NL- CS Bodegraven Telefoon +(0)- 0 Telefax +(0)- info@k-publisher.nl www.k-publisher.nl Breuken Breuk

Nadere informatie

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus Inhoud introductie Introductie tot de cursus 1 Functie van de cursus 7 2 Inhoud van de cursus 7 2.1 Voorkennis 7 2.2 Leerdoelen van de cursus 8 2.3 Opbouw van de cursus 8 3 Studeeraanwijzingen 9 3.1 Opbouw

Nadere informatie

Public Key Cryptography. Wieb Bosma

Public Key Cryptography. Wieb Bosma Public Key Cryptography de wiskunde van het perfecte kopje koffie Wieb Bosma Radboud Universiteit Nijmegen Bachelordag 2 april 2011 Nijmegen, 6 november 2010 0 Nijmegen, 6 november 2010 1 cryptografie

Nadere informatie

Domein A: Inzicht en handelen

Domein A: Inzicht en handelen Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Preambule Domein A is een overkoepeld domein dat altijd in combinatie met de andere domeinen wordt toegepast (of getoetst). In domein A wordt benoemd: Vaktaal: het

Nadere informatie

handleiding ontbinden

handleiding ontbinden handleiding ontbinden inhoudsopgave inhoudsopgave de grote lijn 3 Bespreking per paragraaf 4 Applets 4 1 met gegeven product 4 ontbinden van getallen 4 3 vergelijkingen 5 4 onderzoek 6 tijdpad 9 materialen

Nadere informatie

Zomercursus Wiskunde. Module 1 Algebraïsch rekenen (versie 22 augustus 2011)

Zomercursus Wiskunde. Module 1 Algebraïsch rekenen (versie 22 augustus 2011) Katholieke Universiteit Leuven September 011 Module 1 Algebraïsch rekenen (versie augustus 011) Inhoudsopgave 1 Rekenen met haakjes 1.1 Uitwerken van haakjes en ontbinden in factoren............. 1. De

Nadere informatie

1 Rekenen in eindige precisie

1 Rekenen in eindige precisie Rekenen in eindige precisie Een computer rekent per definitie met een eindige deelverzameling van getallen. In dit hoofdstuk bekijken we hoe dit binnen een computer is ingericht, en wat daarvan de gevolgen

Nadere informatie

Getallen 1F Doelen Voorbeelden 2F Doelen Voorbeelden

Getallen 1F Doelen Voorbeelden 2F Doelen Voorbeelden A Notatie en betekenis - Uitspraak, schrijfwijze en betekenis van, symbolen en relaties - Wiskundetaal gebruiken - de relaties groter/kleiner dan - breuknotatie met horizontale streep - teller, noemer,

Nadere informatie

Breuksplitsen WISNET-HBO NHL. update juli 20014

Breuksplitsen WISNET-HBO NHL. update juli 20014 Breuksplitsen WISNET-HBO NHL update juli 20014 1 Inleiding Bij sommige opleidingen is het belangrijk dat er enige vaardigheid ontwikkeld wordt om grote breuken te manipuleren en om te zetten in een aantal

Nadere informatie

Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID

Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID 1 H6. Deelbaarheid Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID 1. Wat moet ik leren? (handboek p. 203-230 ) 6.1 Delers en veelvouden Verklaren waarom een natuurlijk getal (wel of geen) deler is van een ander natuurlijk

Nadere informatie

Zomercursus Wiskunde. Katholieke Universiteit Leuven Groep Wetenschap & Technologie. September 2008

Zomercursus Wiskunde. Katholieke Universiteit Leuven Groep Wetenschap & Technologie. September 2008 Katholieke Universiteit Leuven September 008 Algebraïsch rekenen (versie 7 juni 008) Inleiding In deze module worden een aantal basisrekentechnieken herhaald. De nadruk ligt vooral op het symbolisch rekenen.

Nadere informatie

Examencursus. wiskunde A. Rekenregels voor vereenvoudigen. Voorbereidende opgaven VWO kan niet korter

Examencursus. wiskunde A. Rekenregels voor vereenvoudigen. Voorbereidende opgaven VWO kan niet korter Voorbereidende opgaven VWO Examencursus wiskunde A Tips: Maak de voorbereidende opgaven voorin in een van de A4-schriften die je gaat gebruiken tijdens de cursus. Als een opdracht niet lukt, werk hem dan

Nadere informatie

Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID

Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID 1 H6. Deelbaarheid Hoofdstuk 6 : DEELBAARHEID 1. Wat moet ik leren? (handboek p. 203-230 ) 6.1 Delers en veelvouden Verklaren waarom een natuurlijk getal (wel of geen) deler is van een ander natuurlijk

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 Plaats en functie van de cursus 7 2 Inhoud van de cursus 7 2.1 Tekstboek 7 2.2 Voorkennis 8 2.3 Leerdoelen 8 2.4 Opbouw van de cursus 9 3 Leermiddelen en wijze van studeren

Nadere informatie

Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo

Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Domein A: Inzicht en handelen Subdomein A1: Vaktaal wiskunde 1. vmbo passende vaktaal voor wiskunde herkennen en gebruiken voor het ordenen van het eigen denken

Nadere informatie

Wanneer zijn veelvouden van proniks proniks?

Wanneer zijn veelvouden van proniks proniks? 1 Uitwerking puzzel 92-1 Wanneer zijn veelvouden van proniks proniks? Harm Bakker noemde het: pro-niks voor-niks De puzzel was voor een groot deel afkomstig van Frits Göbel. Een pronik is een getal dat

Nadere informatie

Het Breukenboekje. Alles over breuken

Het Breukenboekje. Alles over breuken Het Breukenboekje Alles over breuken breuken breukentaal tekening getal een hele 1 een halve een kwart een achtste ½ of ½ ¼ of ¼ ⅛ of ⅛ 3 breuken breukentaal tekening getal een vijfde ⅕ of ⅕ een tiende

Nadere informatie

Basiskennis van machten WISNET-HBO. update juli 2007

Basiskennis van machten WISNET-HBO. update juli 2007 Basiskennis van machten WISNET-HBO update juli 007 Inleiding Deze les doorwerken met pen en papier! We noemen de uitdrukking a 4 een macht van a (in dit geval de vierde macht van a). Het grondtal is a

Nadere informatie

CURSUSBESCHRIJVING Deel 1

CURSUSBESCHRIJVING Deel 1 CURSUSBESCHRIJVING Deel 1 Cursuscode(s) Opleiding Cursusnaam Cursusnaam Engels : PABFMT14X : Pabo : Gecijferdheid 7, Factoren, Machten en Talstelsels : [vertaling via BB] Studiepunten : 1 Categorie Cursusbeheerder

Nadere informatie

Verzamelingenleer. Inhoud leereenheid 5. Introductie 9

Verzamelingenleer. Inhoud leereenheid 5. Introductie 9 Inhoud leereenheid 5 Introductie 9 1 Verzamelingen 10 2 Deelverzamelingen 15 3 Operaties op verzamelingen 20 3.1 Doorsnede en lege verzameling 20 3.2 Vereniging en verschil 24 3.3 Complement en universum

Nadere informatie

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus

Inhoud introductie. Introductie tot de cursus Inhoud introductie Introductie tot de cursus 1 Plaats en functie van de cursus 7 2 Inhoud van de cursus 7 2.1 Voorkennis 7 2.2 Leerdoelen 8 2.3 Opbouw van de cursus 8 2.4 Leermiddelen 9 3 Aanwijzingen

Nadere informatie

DE basis. Wiskunde voor de lagere school. Jeroen Van Hijfte en Nathalie Vermeersch. Leuven / Den Haag

DE basis. Wiskunde voor de lagere school. Jeroen Van Hijfte en Nathalie Vermeersch. Leuven / Den Haag DE basis Wiskunde voor de lagere school Jeroen Van Hijfte en Nathalie Vermeersch Acco Leuven / Den Haag Inhoud GETALLENKENNIS 13 1 Getallen 13 2 Het decimale talstelsel 14 3 Breuken 16 Begrippen 16 Soorten

Nadere informatie

META-kaart vwo3 - domein Getallen en variabelen

META-kaart vwo3 - domein Getallen en variabelen META-kaart vwo3 - domein Getallen en variabelen In welke volgorde moet ik uitwerken? */@ Welke (reken)regels moet ik hier gebruiken? */@ Welke algemene vorm hoort erbij? ** Hoe ziet de bijbehorende grafiek

Nadere informatie

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element.

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element. Hoofdstuk 2 De regels van het spel 2.1 De gehele getallen Grof gezegd kunnen we de (elementaire) getaltheorie omschrijven als de wiskunde van de getallen 1, 2, 3, 4,... die we ook de natuurlijke getallen

Nadere informatie

Basisvaardigheden rekenen voor de pabo

Basisvaardigheden rekenen voor de pabo Basisvaardigheden rekenen voor de pabo Basisvaardigheden rekenen voor de pabo Ed de Moor Willem Uittenbogaard Sieb Kemme eindredactie Noordhoff Uitgevers Groningen Houten Eventuele op- en aanmerkingen

Nadere informatie

Aanvulling bij de cursus Calculus 1. Complexe getallen

Aanvulling bij de cursus Calculus 1. Complexe getallen Aanvulling bij de cursus Calculus 1 Complexe getallen A.C.M. Ran In dit dictaat worden complexe getallen behandeld. Ook in het Calculusboek van Adams kun je iets over complexe getallen lezen, namelijk

Nadere informatie

2. Optellen en aftrekken van gelijknamige breuken

2. Optellen en aftrekken van gelijknamige breuken 1. Wat is een breuk? Een breuk Een breuk is een verhoudingsgetal. Een breuk geeft aan hoe groot een deel is van een geheel. Stel een taart is verdeeld in stukken. Je neemt 2 stukken van de taart. Je hebt

Nadere informatie

Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1

Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1 Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1 Wortels uit willekeurige getallen In paragraaf 1.3.5 hebben we het worteltrekalgoritme besproken. Dat deden we aan de hand van de relatie tussen de (van tevoren gegeven)

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: NEGATIEVE GETALLEN

Hoofdstuk 3: NEGATIEVE GETALLEN 1-6 H3. Negatieve getallen Hoofdstuk 3: NEGATIEVE GETALLEN 1. Wat moet ik leren? (handboek p. 96 123) 3.1 Positieve en negatieve getallen Het verschil verwoorden tussen positieve en negatieve getallen.

Nadere informatie

Dan komt er informatie over de aantallen koeien. Over de witte koeien zien we in regels dit w = ( 1 / / 4

Dan komt er informatie over de aantallen koeien. Over de witte koeien zien we in regels dit w = ( 1 / / 4 Dan komt er informatie over de aantallen koeien. Over de witte koeien zien we in regels 7 9 dit w = ( / 3 + / 4 )(Z + z), in regels 0 staat over de zwarte koeien dit z = ( / 4 + / 5 )(* + g), over de gevlekte

Nadere informatie

Wortels met getallen en letters. 2 Voorbeeldenen met de (vierkants)wortel (Tweedemachts wortel)

Wortels met getallen en letters. 2 Voorbeeldenen met de (vierkants)wortel (Tweedemachts wortel) 1 Inleiding Wortels met getallen en letters WISNET-HBO update sept 2009 Voorkennis voor deze les over Wortelvormen is de les over Machten. Voor de volledigheid staat aan het eind van deze les een overzicht

Nadere informatie

Machten, exponenten en logaritmen

Machten, exponenten en logaritmen Machten, eponenten en logaritmen Machten, eponenten en logaritmen Macht, eponent en grondtal Eponenten en logaritmen hebben alles met machtsverheffen te maken. Een macht als 4 is niets anders dan de herhaalde

Nadere informatie

Reken zeker: leerlijn kommagetallen

Reken zeker: leerlijn kommagetallen Reken zeker: leerlijn kommagetallen De gebruikelijke didactische aanpak bij Reken Zeker is dat we eerst uitleg geven, vervolgens de leerlingen flink laten oefenen (automatiseren) en daarna het geleerde

Nadere informatie

INSIGHT Rekentoets. Spoorboekje. Tijd voor rekenen!

INSIGHT Rekentoets. Spoorboekje. Tijd voor rekenen! INSIGHT Rekentoets Spoorboekje Tijd voor rekenen! Colofon Titel: Subtitel: Uitgave door: Adres: Insight Rekentoets Spoorboekje AMN b.v. Arnhem Oude Oeverstraat 120 6811 Arnhem Tel. 026-3557333 info@amn.nl

Nadere informatie

Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl )

Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl ) Tussendoelen Rekenen en wiskunde Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl ) vmbo = Basis Inzicht en handelen Vaktaal wiskunde Vaktaal wiskunde gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan

Nadere informatie

regel: de som van de cijfers op de even plaatsen min de som van de cijfers op de oneven plaatsen moet 0 of 11 zijn.

regel: de som van de cijfers op de even plaatsen min de som van de cijfers op de oneven plaatsen moet 0 of 11 zijn. Rekenperiode 5e klas januari - februari 1998 1. deelbaarheid door 2 2. deelbaarheid door 4 3. deelbaarheid door 8 4. opgave 5. deelbaarheid door 3 6. deelbaarheid door 9 7. opgave 8. deelbaarheid door

Nadere informatie

Inhoud. Introductie tot de cursus

Inhoud. Introductie tot de cursus Inhoud Introductie tot de cursus 1 De functie van de cursus 7 2 De inhoud van de cursus 7 2.1 Voorkennis 7 2.2 Leerdoelen van de cursus 8 2.3 Opbouw van de cursus 8 3 Leermiddelen en wijze van studeren

Nadere informatie

R.T. (fonsvendrik.nl 2017)

R.T. (fonsvendrik.nl 2017) Inhoud Rekenkunde. Nadruk verboden 1.1 Inleiding blz. 1 2.1 Positieve en negatieve getallen 3 2.2 Het gebruik van haakjes, accoladen, blokhaken, enz. 4 3.1 Vermenigvuldigen 7 3.2 Het vermenigvuldigen zowel

Nadere informatie