Organisatiepsychologie Examennummer: Datum: 18 april 2015 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur

Transcriptie

1 Organisatiepsychologie Examennummer: Datum: 18 april 2015 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur Dit examen bestaat uit 7 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen (maximaal 40 punten) Heb je minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heb je een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen - Geen Wij wensen jou veel succes! Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van Scheidegger Opleidingen.

2 Meerkeuzevragen (40 punten) De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt. 1. André vindt dat zijn leidinggevende geen communicatieve vaardigheden heeft. Welk affectieve component kan hiermee verbonden zijn? a. Hij is een slechte leidinggevende. b. Ik ga hem vertellen dat hij een cursus moet gaan doen. c. Ik voel me onzeker als hij me aanspreekt. 2. Welk vermogen helpt mensen om het werk goed te doen? a. Beloning b. Intelligentie c. Tevredenheid 3. In welk geval zal iemand die dissonantie ervaart geen actie ondernemen om dit te verminderen? a. Als de beloning groot genoeg is. b. Als de kwestie heel belangrijk is. c. Als deze beheersbaar is. 4. Arjan voelt een grote betrokkenheid bij zijn werk. Hij is betrokken bij een groot project en krijgt goed betaald. In deze tijd is het niet gemakkelijk om ergens anders een baan te vinden. Hoe wordt de binding van Arjan met zijn werk genoemd? a. Affectieve binding b. Extrinsieke binding c. Normatieve binding Scheidegger Opleidingen 1

3 5. Welke persoonlijkheidstest geeft inzicht in de mogelijke werkprestaties? a. De Myers-Briggs Type Indicator b. Het Big Five-model c. Het Enneagram 6. Hofstede onderscheidt vijf waardedimensies die afhankelijk zijn van de nationale cultuur van een land. Welke dimensie weerspiegelt de mate waarin bewoners van een land de voorkeur geven aan gestructureerde situaties? a. Grote machtsafstand versus kleine machtafstand b. Langetermijnoriëntatie versus kortetermijnoriëntatie c. Onzekerheidsvermijding 7. Volgens de attributietheorie beoordelen we of de oorzaak van bepaald gedrag intern of extern is aan de hand van drie factoren. Bij welke factor wordt de oorzaak van gedrag als extern beoordeeld? a. Lage consensus b. Lage consistentie c. Hoge consensus 8. Er zijn drie bepalende factoren die de perceptie beïnvloeden. Welke factor van het waargenomen object kan de perceptie beïnvloeden? a. Geluid b. Tijd c. Verwachtingen 9. Mees maakt kennis met de nieuwe jonge medewerkster. Hij vraagt of ze binnenkort kinderen wil en de medewerkster reageert geërgerd. Mees verwacht dat ze snel een gezin wil en niet lang zal blijven. Welke beslisregel gebruikt Mees? a. Horn-effect b. Selectieve perceptie c. Stereotypering 10. Als medewerker van de klantenservice is het van belang om vriendelijk te kijken en te glimlachen. Dit heeft een positief effect op de klanten. Hoe wordt dit effect bij GiO-deskundigen genoemd? a. Emotionele besmetting b. Interpersoonlijk conflict c. Perceptie Scheidegger Opleidingen 2

4 11. Wat is een voorbeeld van emotionele dissonantie in het werk? a. Iemand voelt zich boos en moet voor het werk aardig doen. b. Iemand voelt zich niet betrokken en dit wordt niet gewaardeerd. c. Iemand voelt zich vrolijk en moet werken met verdrietige mensen. 12. De leidinggevende wil graag de mensen van zijn team meer motiveren. Welke factor zou volgens Herzberg een positief effect hebben op de motivatie? a. Beloning b. Promotie c. Werkzekerheid 13. Volgens welke motivatietheorie betekent het toekennen van een hoge beloning voor werk dat eerder intrinsiek lonend was een vermindering van de motivatie? a. Cognitieve-evaluatietheorie b. Doelstellingstheorie c. Tweefactorentheorie 14. McClelland heeft in zijn onderzoek drie belangrijke behoeften als basis voor motivatie onderscheiden. Aan welke moeilijkheidsgraad van taken geeft iemand met een hoge prestatiebehoefte de voorkeur? a. Gemiddelde moeilijkheidsgraad b. Hoge moeilijkheidsgraad c. Lage moeilijkheidsgraad 15. In welke aanpak voor motivatie legt de nadruk op het in overleg bepalen van doelen die concreet, verifieerbaar en meetbaar zijn? a. Billijkheidstheorie b. Management by objectives c. Self-efficacy theorie 16. Welke drie dimensies in het taakkenmerkenmodel leveren samen de ervaring van zinvol werk op? a. Autonomie, Feedback, Variatie in vaardigheden b. Autonomie, Taakbelang, Taakidentiteit c. Taakbelang, Taakidentiteit, Variatie in vaardigheden 17. Waar is de het beloningsysteem Beloning naar competenties op gebaseerd? a. Het aantal verschillende werkzaamheden b. Klantvriendelijkheid c. Objectief meetbare output 3 Scheidegger Opleidingen

5 18. Het hoofd van de afdeling Marketing vormt samen met de 6 teamleden een groep. Hoe wordt deze groep genoemd? a. Belangengroep b. Bevelgroep c. Taakgroep 19. Sander sluit zich aan bij een groep die acties onderneemt voor het belang van dieren in een gemeente omdat hij alleen niet veel invloed zou hebben. Met welk motief heeft Sander zich aangesloten bij de groep? a. Affiliatie b. Macht c. Status 20. Voor een project is een nieuwe groep samengesteld. De structuur van de groep is volledig functioneel en geaccepteerd. In welke fase van het vijffasenmodel voor groepsontwikkeling bevindt deze groep zich? a. Formeren b. Normeren c. Performen 21. Waar moet het management voor zorgen wil een virtueel team effectief zijn? a. Duidelijke structuren b. Heldere werkgebieden c. Vertrouwen tussen de teamleden 22. Welke uitspraak met betrekking tot werkteams en synergie is juist? a. De synergie bij werkteams is negatief. b. De synergie bij werkteams is neutraal. c. De synergie bij werkteams is positief. 23. In welk element van het communicatiemodel wordt de boodschap gedecodeerd? a. In het element feedback b. In het element ontvanger c. In het element zender 24. In welk netwerk voor kleine groepen scoort de tevredenheid hoog? a. Compleet netwerk b. Ketennetwerk c. Wielnetwerk Scheidegger Opleidingen 4

6 25. Culturele barrières hebben te maken met het onderscheid tussen culturen met een hoge of lage context. Wat is een belangrijk kenmerk van een cultuur met een lage context? a. Er wordt scherp gelet op non-verbale signalen. b. Geschreven taal bepaalt vooral de interpretatie. c. Officiële status is belangrijk. 26. Wat is een belangrijk kenmerk van integratief onderhandelen? a. De motivatie bij integratief onderhandelen is ik win, jij wint. b. Het doel bij integratief onderhandelen is om er zoveel mogelijk voor jezelf uit te halen. c. De belangen bij integratief onderhandelen zijn tegengesteld. 27. Er worden vijf intenties om een conflict op te lossen onderscheiden. Welke intentie sluit aan bij distributief onderhandelen? a. Accommoderen b. Concurreren c. Vermijden 28. Fiedler heeft in de laatste jaren de 8 situaties in zijn model teruggebracht tot 3. Onder welke omstandigheden presteert de relatiegerichte leider zich volgens Fiedler het best? a. Hoge controle b. Lage controle c. Middelmatige controle 29. Wat is een verschil tussen een transactionele leider en transformationele leider? a. In tegenstelling tot de transactionele leider, erkent de transformationele leider dingen die zijn bereikt. b. In tegenstelling tot de transactionele leider, grijpt de transformationele leider alleen in als niet aan de normen wordt voldaan. c. In tegenstelling tot de transactionele leider, promoot de transformationele leider intelligentie, rationaliteit en zorgvuldige probleemoplossing. 30. Welk aspect van leiderschap is in de traditionele theorieën genegeerd en komt naar voren in de eigentijdse benaderingen van leiderschap? a. Charisma b. Framing c. Zelfcorrectie 5 Scheidegger Opleidingen

7 31. Welke bron van macht wordt steeds belangrijker nu de wereld meer afhankelijk wordt van technologie? a. Expertisemacht b. Legitieme macht c. Referentiemacht 32. In welke situatie heeft impressiemanagement in de vorm van zelfpromotie een positief effect? a. Prestatiebeoordelingen b. Promotiegesprek c. Sollicitatiegesprek 33. Wat is een kenmerk van een organistische structuur? a. Informele communicatie b. Sterke formalisatie c. Sterke horizontale differentiatie 34. Bij een groot bedrijf zitten alle medewerkers die hetzelfde soort werk doen op één afdeling. Alle ontwikkelaars maken deel uit van de ontwikkelunit en rapporteren aan het hoofd van deze afdeling. Dezelfde ontwikkelaars zijn aan verschillende projectteams toegewezen en rapporteren ook aan de projectleiders. Hoe wordt deze organisatiestructuur genoemd? a. Bureaucratie b. Lijn-staforganisatie c. Matrixstructuur 35. Welke vraag in de organisatie wordt door de gezagslijn beantwoord? a. Aan wie zijn individuen en groepen verantwoording schuldig? b. Hoeveel individuen kan deze manager effectief leidinggeven? c. Hoe worden deze taken gegroepeerd en samengesteld? 36. Het socialisatieproces bestaat uit drie fasen. In welke fase worden werknemers met de juiste opmaak geselecteerd? a. Kennismaking b. Metamorfose c. Voorfase 37. Wat is een belangrijk aspect van een sterke cultuur? a. Hoge formalisatie b. Hoge gedragsconsistentie c. Hoog personeelsverloop Scheidegger Opleidingen 6

8 38. Wat is het doel van de derde stap van het driestappenmodel van Lewin? a. Belemmerende krachten ongedaan maken en drijvende krachten stimuleren. b. Het evenwicht voorafgaand aan de verandering herstellen en te behouden. c. Nieuwe situatie stabiliseren door de belemmerende en drijvende krachten in evenwicht te houden. 39. Welke interventie voor geplande verandering heeft als doel de unieke kwaliteiten van een organisatie identificeren en benutten om de prestaties te verbeteren? a. Appreciative Inquiry b. Enquêtefeedback c. Procesadvies 40. Wat is een kenmerk van double-loop-leren? a. Diepgewortelde aannames en normen van de organisatie worden ter discussie gesteld. b. Het correctieproces is gebaseerd op routines uit het verleden en op bestaand beleid. c. Het verbeteren van procedures en regels om problemen op te lossen. 7 Scheidegger Opleidingen