Gouda, 13 augustus 2013 Betreft: Aanvullende zienswijze ontwerpbestemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk"

Transcriptie

1 TER HAND GESTELD De Raad van de gemeente Gouda t.a.v. de afdeling Ruimtelijk beleid en advies Postbus BB GOUDA gemeente. goud». Afdeling RM l/.5/vy t 4 AUR jovc Gouda, 13 augustus 2013 Betreft: Aanvullende zienswijze ontwerpbestemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk" Geachte leden van de Raad, Naar aanleiding van de brief van het College van B&W, d.d. 31 juli, verzonden 1 augustus 2013, kenmerk , waarbij het College namens uw Raad de Vereniging van Goudse Molenaars (hierna: VvGM) in de gelegenheid stelt om haar zienswijze, die door de VvGM is ingediend op 30 juli jl., aan te vullen, deel ik u het volgende mede. Zienswijze De VvGM kan zich met de hierna te benoemen onderdelen van het thans vooriiggende ontwerpt)estemmingsplan "Schielands Hoge Zeedijk" (nader te noemen: "obp") niet verenigen. Algemeen /inleiding De VvGM stelt zich mede ten doel om de molenbiotoop van de Goudse molens te beschermen. Het thans voorliggende obp is gelegen in de molenbiotoop van korenmolen De Roode Leeuw, gelegen aan de Vest 65 te Gouda. In 2010 in is opdracht van de provincie Zuid-Holland voor elke zuidhollandse molen een molen biotooprapport opgesteld. Deze rapportages zijn (gratis) te downloaden op Per molen is een biotooprapport opgesteld waarin door middel van kleuren de windhinderobjecten rondom molens in kaart zijn gebracht (oplopend van geel naar rood). Het rapport is voorts voorzien van foto's van de 8 hoofdwindrichtingen die vanaf de molen zijn genomen. Het rapport van De Roode Leeuw is als bijlage 1 aangehecht. Hieruit blijkt dat thans reeds sprake is van windhinder als gevolg van objecten die niet voldoen aan de maximale bouwhoogtes uit de Provinciale Verordening Ruimte (hiema: PVR). Zoals bekend zijn in de PVR bepalingen opgenomen die voor traditionele molens de vrije windvang en het zicht op de molen moeten garanderen. Dit t)etekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de PVR is bepaald waaraan een bestemmingsplan moet voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. Binnen de bebouwingscontour geldt de zogeheten 1/30-regel en in het buitengebied is de 1/100-regel van toepassing. Aangezien het thans voorliggende obp in de visie van de VvGM mogelijkheden biedt die vanuit het oogpunt van de t)escherming van de molenbiotoop minder gewenst zijn, voelt de VvGM de behoefte om onderstaande zienswijze in te brengen. A. 1/30-regel en 1/100-regel onjuist geformuleerd Blijkens fig. 3.3 op pag. 30 van de toelichting wordt bij de molenbeschermingszone [van korenmolen De Roode Leeuw; Vest 65 te Gouda] uitgegaan van de 1/30-regel voor het stedelijk gebied. Dit komt overeen met het gestelde in art. 13 van de PVR. Voor het buitengebied wordt in de PVR uitgegaan van de 1/100-regel. Op pag. 30 van de tooelichting van het obp wordt - in de visie van de VvGM ten onrechte - gesteld dat het obp voldoet aan de regels van de Provinciale Verordening Ruimte (hierna:

2 PVR). De VvGM is evenwel van mening dat artikel 19 van de planregels uit het obp (hierna: de planregels), die handelen over de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' (molenbeschermingszone) niet geheel overeenstemmen met het gestelde in art. 13 van de PVR dat handelt over de molenbiotoop (zie bijlage 2). Uit de tekst van artikel 19.2 sub b van onderhavige planregels maakt de VvGM op dat de planwetgever ook beoogt om de 1/30-regel toe te passen in het stedelijk gebied en de 1/100 regel toe te passen in het buitengebied. Echter, ons inziens is de tekst thans niet juist gefonnuleerd. In art sub b onder 1 van de planregels wordt uitgegaan van een 1/100- regel tussen molen en de grens van stedelijk-/buitengebied en onder 2 wordt uitgegaan van een 1/30-regel tussen de grens stads-/ buitengebied tot in het stadsgebied. Vermoedelijk is hier sprake van een vergissing. Voormelde bepalingen zouden juist zijn indien de molen zou zijn gelegen in het buitengebied. Dan begin je met de 1/100-regel en voor det gedeelte van de molenbiotoop dat valt in het stedelijk gebied wordt dan de 1/30-regel toegepast. In onderhavig geval In de molen echte gelegen in het stedelijk gebied en zou de regel in onze visie aldus moeten zijn: b. binnen het gebied tussen de 100 en 400 meter van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken en/of beplanting niet meer bedragen dan: 1. tussen de molen en de grens tussen buitengebied en stedelijk gebied: 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP); 2. vanaf de grens tussen stads- en dorpsgebied en het buitengebied tot in het buitengebied: 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de grens van stedelijk gebied, gerekend vanaf de maximaal toegestane bebouwings- en /of beplantingshoogte op deze grens. Aldus wordt bereikt dat de 1/30-regel geldt voor zove de molenbiotoop is gelegen in het stedelijk gebied en dat de 1/100-regel van toepassing is voor zover de molenbiotoop is gelegen in het buitengebied. B. Afwijkingsmogelijkheid molenbiotoop in obp komt niet overeen met afwijkingsmogelijkheid in Provinciale Verordening Ruimte In art van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken van de bouwhoogte van bouwwerken en de hoogte beplanting als bedoeld in lid 19.2 van de planregels ten behoeve van een grotere bouwhoogte respectievelijk hoogte, mits de vrije windvang van en het zicht op de betreffende molen niet verder beperkt worden. Bij de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld aan de situering en bouwhoogte van het betreffende bouwwerk respectievelijk hoogte van de t)eplanting. Bovenstaande bepaling is in strijd met artikel 13 lid 2 PVR waar is bepaald dat het oprichten van nieuwe bebouwing warvan de bouwhoogte in strijd is met de molenbiotoop slechts mogelijk is indien a) thans ook al sprake is van een situatie waarbij de vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt. Hierbij mag de windvang en het zicht op de molen iet verder worden beperkten de windvang, of b) indien wel sprake is van een verslechtering van de windvang en het zicht op de molen dient deze verslechtering door maatregelen elders in de molenbeschermingszone te wonjen gecompenseerd. In de eerste plaats biedt art van de planregels - in de visie van de VvGM ten ^onrechte -,een afwijkingsmogelijkheid voor de hoogte van beplanting._ln de visie van-de VvGM moet deze afwijkingsmogelijkheid komen te ven/allen aangezien dit in strijd is met de PVR die slechts een afwijkingsmogelijkheid toelaat voor het oprichten van nieuwe bebouwing. In de tweede plaats komt ook de afwijkingsmogelijkheid voor nieuwe bebouwing in art van de planregels niet overeen met art. 13 lid 2 PVR. Immers, art van de planregels ziet niet enkel op de situatie waar reeds sprake is van een bestaande beperking: er wordt immers bepaald dat bij omgevingsvergunning mag worden afgeweken van de bouwhoogte als bedoeld in art van de planregels. In de visie van de VvGM ziet dit dus ook op toekomstige situaties waarbij thans nog geen sprake is van een bestaande

3 beperking van de molenbeschermingszone. Dit leidt in de visie van de VvGM per definitie tot een verslechtering van de molenbiotoop. In de visie van de VvGM is het onjuist om in het bestemmingsplan te bepalen dat bij omgevingsvergunning van de, op grond van de molenbiotoop, toegestane bouwhoogte af te wijken mits geen sprake is van een verder beperi<ing van de windvang en het zicht op de molen. Voorts is in dit artikel ten onrechte niet bepaald dat indien sprake is van een (toekomstige) belemmering van de windvang en het zicht op de molen dat dit door maatregelen elders in de molenbeschermingszone moet worden gecompenseerd. Kortom, artikel van de planregels dient in de visie van de VvGM aldus te worden aangepast dat afwijking van de molenbeschermingszone slechts mogelijk is voor nieuwe bebouwing in situaties waarisij thans reeds sprake is van een beperking op voornoemde bescherming. Het is ons bekend dat middels een omgevingsvergunning o.b.v. art. 2.1 lid 1 sub c Wabo kan worden afgeweken van t)epalingen uit het vigerende bestemmingsplan. Ons inziens is het evenwel onjuist om in het biestemmingplan zelf reeds te bepalen dat van de toegestane tx)uwhoogtes uit het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. C. Bouwregels art. 3 "Bedrijventerrein -1" De VvGM kan zich niet vinden in in een tweetal van de bebouwingsregels die zijn opgenomen in artikel 3 van de planregels. In de eerste plaats betreft dit de toegestane bouwhoogtes voor bouwwerken in art van de planregels. Op grond van deze bepaling worden voor bouwblokken met de bestemming "Bedrijventerrein -1" bouwhoogtes tot maximaal 35 meter toegestaan. In de visie van de VvGM is dit in strijd met de restricties in bouwhoogte ogv art. 19 van de planregels dat handelt over de vrijwaringszone - molenbiotoop. In de visie van de VvGM dienen de maximaal toegestane bouwhoogtes in het bestemmingsplan te worden gemaximeerd tot die hoogtes die zijn toegestaan o.g.v. art. 19 planregels, tdt <k lèéafil KJO^ k. th^ Ter illustratie van de discrepantie tussen de toegestane bouwhoogte o.b.v. art. 19 van de planregels en de toegestane bouwhoogte o.b.v. art van de planregels wordt verwezen naar een rekenvoort)eeld in bijlage 3. Indien uw raad zich evenwel op het standpunt stelt dat in onderhavig bestemmingsplan sprake is van een 'gelaagdheid', dat wil zeggen dat de toegestane bouwhoogtes voor bouwwerken ogv art van de planregels niet behoeven overeen te komen met de toegestane bouwhoogten o.g.v. art. 19 van de planregels, dan dient in de visie van de VvGM in het obp een bepaling te zijn opgenomen dat de toegestane bouwhoogtes o.g.v. art. 19 van de planregels prevaleren op de toegestane bouwhoogtes o.g.v. artikel van de planregels. Het bovenstaande geldt ook voor artikel van de planregels waarbij bij bouvmerken in bepaalde gevallen bouwhoogte tot 40 meter mogelijk wordt gemaakt. In de visie van de VvGM dient hier ook te worden vermeldt dat de toegestane bouwhoogte o.g.v. art. 19 van de planregels prevaleert op de toegestane bouwhoogtes o.g.v. artikel van de planregels. D. Art. 20 "algemene afwijkingsregels" Ingevolge art. 20 sub a van de planregels is het mogelijk om middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van andere bouwwericen, [...] mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages. Indien deze afwijking wordt opgeteld bij de toegestane bouwhoogten o.b.v. art en van de planregels een bouwhoogte tot 44 meter mogelijk wordt gemaakt (40 + (10% van 40). In de visie van de VvGM dient ook in art. 20 van de planregels te worden bepaald dat de toegestane bouwhoogte o.g.v. art. 19 van de planregels van het

4 obp prevaleert op de toegestane bouwhoogtes o.g.v. art. 20 j art j" van de planregels. Tot slot De VvGM verzoekt uw Raad rekening te houden met dit zienswijzegeschrift en het bestemmingsplan op genoemde onderdelen aan te passen. Dit geldt temeer nu korenmolen De Roode Leeuw nog als één van de weinige molens in Nederiand beroepsmatig is bedrijf als ambachtelijke windkorenmolen. Bovendien is korenmolen De froode Leeuw van belang als toeristische trekpleister voor de stad Gouda. Het zou eeuwig zonde zijn indien toekomstige hogere bebouwing in het plangebied ertoe zou bijdragen dat het niet langer mogelijk is om als ambachtelijk windkorenmolenaarsbedrijf te functioneren. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het plangebied is gelegen ten zuidwesten van korenmolen De Roode Leeuw. Dit is een belangrijk gegeven aangezien in Nederland de wind zeer regelmatig waait vanuit een zuidwestelijke richting. Windbelemmering zorgt naast afname van de maalcapaciteit voor turbulentie wat leidt tot een toename voor kosten aan toekomstig onderhoud aan de molen. Vanzelfsprekens zijn wij gaarne tot een nadere toelichting bereid. Namens het bestuur van\de VvGM, hoogachtend. W.A. Roose (secretaris) mr. I (penningmeester) Vereniging van Goudse Molenaars Secretariaat: De heer W A. Roose Vest VE GOUDA E waroose@qmail.com

5 Bijlage 1 Molenbiotooprapport korenmolen 'De Roode Leeuw' (gedownload op

6 Biotooprapport: 97 Naam: De Roode Leeuw Plaats: Gouda Algemene informatie Adres: Vest VE Gouda Parameters voor de berekening Maaiveldhoogte: 0,9 meter t.o.v. NAP Aantal hoogtemetingen binnen 400 meter: Evt. stellinghoogte: 11,5 meter Aantal hoogtemetingen die de biotoopnorm Lengte van het gevlucht: 27,2 meter overschrijden: Resultaten - kaarten Hoogtemetingen die de biotoopnorm overschrijden Topografische Ondergrond Topografische Dienst Kadaster sectorscore categorie 1 5 rest kleur kleur percentage 23% 16% 11% 3% i m 9% 38% Resultaten - hoofdwindrichtingen Noord: 52 Noordoost: 86 Noordwest: 24 Oost: 58 West: 11 Zuidoost: 93 Zuidwest: 35 Zuid: 59 Resultaten - totaal Totaalscore: 418 = Matig Beschrijving veldwerk In noordnoordoostelijke richting staat een hoge R.K. kerk die voor windbelemmering zorgt. Dit geldt eveneens voor de Ijomen rondom De Regulierenhof onmiddelijk ten noordoosten van de molen. Het gaat om een drietal veel te hoge iepen op gemeentegrond.op het zuidwesten staat een tweetal te hoge iepen op ongeveer 100 meter afstand. Hoewel de molen gelegen is in een stedelijk gebied, blijft de bebouwing grotendeels onder de stellinghoogte van meter.

7 Biotooprapport: 97 Foto's NO ZO Fotograaf: Dhr. D.L. van Popering

8 Bijlage 2 >rbrovinciale\/eijordening;ruimte; ailiikeli'!^^^^^^ '.fr:4;^;^ : ' ^lvasfgèsteld aöoi^;rrovihcialé:statéri'^^^ V : r. 1

9 lid 1 afstand tot woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen binnen 500 meter van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Uitgezonderd zijn luchthavens met een maatschappelijke functie en woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen die in eigendom zijn van de grondeigenaar van de gronden waarop de luchthaven mogelijk wordt gemaakt; deze tellen niet mee bij het bepalen van de minimaal aan te houden afstand van 500 meter. lid 2 afstand tot stiltegebieden Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen in of binnen 1000 meter van milieubeschermingsgebieden voor stilte, zoals aangegeven op kaart 10, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) mogelijk maken. Dit tenzij deze luchthavens een maatschappelijke functie hebben. Lid 3 ongemotoriseerde luchtsporten Het bepaalde in lid 1 en 2 is niet van toepassing op luchthavens voor ongemotoriseerde luchtsporten. Lid 4 geluidanrte gemotoriseerde luchtsporten In afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 geldt voor luchthavens waar geluidarme gemotoriseerde luchtsporten plaatsvinden een afstandsnonn van 250 meter tot woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen en 500 meter tot stiltegebieden. lid 5 helihavens voor commercieel vervoer Bestemmingsplannen wijzen geen bestemmingen aan en stellen geen regels die nieuwe helihavens voor commercieel vervoer mogelijk maken. lid 6 uitzondering voor de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden In afwijking van lid 5 is het mogelijk om in zowel de Stadsregio Rotterdam als het Stadsgewest Haaglanden één helihaven te bestemmen voor commercieel vervoer zolang er niet al een helihaven voor commercieel vervoer aanwezig is of bestemd is in de stadsregio of het stadsgewest. Artikel 13 Molenbiotoop Lid 1 molenbiotoop Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, zoals aangeduid op kaart 11, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldoen aan de volgende voorwaarden: a) binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek; b) binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet wat betreft nieuwe bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld: i Als de molen is gelegen in het gebied buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwweri< en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100- regel). 24

10 ii iii Als de molen is gelegen in het gebied binnen de bebouwingscontour (zoals aangegeven op kaart 1) mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwweri< en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel). Als de onder i en ii bedoelde molenbeschemningszone zowel binnen als buiten de bebouwingscontour is gelegen, dan geldt het volgende: Molen binnen de bebouwingscontour Binnen en tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 30-regel. De toegepaste bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten de bebouwingscontour horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten de bebouwingscontour een grotere hoogte kan worden toegestaan (1 op 10O-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek). Molen buiten de bebouwingscontour: Tot de bebouwingscontour geldt de 1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De toegestane bebouwingsen beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn (vanaf dit punt moet een schuine lijn worden getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand). Lid 2 uitzondering voor situaties met bestaande beperkingen In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder b is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk als: a) er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperi<t zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, óf: b) zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschemningszone worden gecompenseerd. lid 3 molens met een bijzondere molenbiotoop Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, aanduid op kaart 11 als molens met een bijzondere molenbiotoop, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldaan aan de volgende voonvaarden: a) de molenbiotoop omvat een ciri<el met een straal van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen; b) binnen de molenbiotoop gelden door de gemeente te bepalen beperi<ingen voor de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het belang van de molen als de belangen van bestaande functies en bebouwing. [id 4 aanpassing kaart door GS Gedeputeerde Staten kunnen kaart 11 behorende bij deze verordening aanpasserf, indiértdaartoe aanleiding bestaat in vetband met veranderingen in de staat of de omgeving van een molen. Artikel 14 Landgoedbiotoop Lid 1 beschenving landgoedbiotoop 25

11 . '-^^ >ö" ^v.-^h ^sf, '^ - ii-i '.:.' -V"-; -'vit, If.- ti-, - :Ji'.4ï>--ï::

12 Locatie korenmolen "De Roode Leeuw" co,.iliory, Rekenvoorbeeld 1 Twee gearceerde bouwwerken bouwwerken van 35 meter op meter van de molen. Op basis van art. 19 van de planregels mag de bebouwing tot 100 meter van de molen niet hoger zijn dan de hoogte van de punt van de onderste verticaal staande wiek. Bij molen De Roode Leeuw is dit ca. 11,5 meter (stellinghoogte). Kortom, een verschil in bouwhoogte van ca. 23,5 meter. (Ik ben me er overigens van bewust dat de thans aanwezige bebouwing enkele meters hoger is dan 11,5 meter).

13 Rekenvoorbeeld 2 Een gearceerd bouwwerk van 35 meter op meter van de molen. Op basis van art. 19 van de planregels mag de bebouwing tot 100 meter van de molen niet hoger zijn dan de hoogte van de punt van de onderste verticaal staande wiek. Bij molen De Roode Leeuw is dit ca. 11,5 meter (stellinghoogte). Vanaf 100 meter mag de hoogte oplopen o.b.v. de 1/30-regel. Voor een bouwwerk op 140 meter van de molen is dan een bouwhoogte toegestaan van 1/30 * 140 = 4,67 meter +11,5 meter (stellinghoogte) = 16,2 meter. Voor een bouwwerk op 180 meter van de molen is dan een bouwhoogte toegestaan van 1/30 * 180 = 6 meter +11,5 meter (stellinghoogte) = 17,5 meter. Kortom, een verschil in bouwhoogte variërend van 17,5 oplopend tot 18,8 meter. (Ook hier ben mij ervan bewust dat de thans aanwezige bebouwing enkele meters hoger is dan 16,2/17,5 meter).