VALPROBLEMATIEK IN DE WOONZORGCENTRA:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VALPROBLEMATIEK IN DE WOONZORGCENTRA:"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar VALPROBLEMATIEK IN DE WOONZORGCENTRA: Educatie van verplegend en verzorgend personeel Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg Door Stefaan Van Bever Promotor: Prof. dr. Lieven Annemans Co-promotor: Prof. dr. Dirk Cambier

2

3 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar VALPROBLEMATIEK IN DE WOONZORGCENTRA: educatie van verplegend en verzorgend personeel Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg Door Stefaan Van Bever Promotor: Prof. dr. Lieven Annemans Co-promotor: Prof. dr. Dirk Cambier

4 ABSTRACT Doelstelling: Deze studie onderzoekt of educatieve voorlichting van het personeel bijdraagt tot een kennistoename en/of gedragsverandering betreffende de valproblematiek. Bijkomend wordt afgewogen of de tijdsinvestering en de financiële kost van deze vormingen de eventuele kennistoename en gedragsverandering verantwoorden. Methodiek: 349 personeelsleden, afkomstig uit 20 woonzorgcentra uit de regio Gent en omstreken, namen deel aan het onderzoek. Er werd een preferred randomized controlled trial gehanteerd om een interventie- en een controlegroep samen te stellen. Op basis van een zelf ontwikkelde pretest- en posttest-vragenlijst werd de kennis en het gedrag van het personeel inzake de valproblematiek in kaart gebracht. Resultaten: Er werd een significant verschil gevonden in de kennisscore tussen de pre- en de posttest, de personeelsleden scoren algemeen beter op de posttest. De resultaten tonen ook aan dat de kennistoename afhankelijk is van de deelnamegroep. Aanvankelijk is er geen verschil in kennis tussen de beide groepen, maar op de post-test scoort de interventiegroep duidelijk beter ten opzichte van de controlegroep. Tot slot werd een significant verschil gevonden in de gedragsscore. Er werd hoger gescoord op de posttest, maar er kon hierbij geen significant verschil waargenomen worden tussen de gedragsscores van de beide deelnamegroepen. Besluit: Educatieve voorlichting blijkt een effectieve methode te zijn om de kennis van het personeel te verhogen en hen te wijzen op het belang en het nut van valpreventie. Een actieve interventie verdient hierbij de voorkeur op een passieve interventiemethode. De kost van deze actieve interventie ( 62 per succesvol bereikt personeelslid) ligt echter viermaal hoger dan de kost van de passieve interventiemethode ( 15 per succesvol bereikt personeelslid). Aantal woorden masterproef:

5 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD...1 INLEIDING LITERATUURSTUDIE WEERSLAG VERGRIJZING OP DE GEZONDHEIDSZORG De zuivere vergrijzing Verband tussen leeftijd en gezondheidszorguitgaven Financiering en betaalbaarheid Conclusie VALPROBLEMATIEK Definitie Prevalentie Gevolgen INTERVENTIES Unifactoriële interventies Multifactoriële interventies GEZONDHEIDSECONOMISCHE ASPECTEN Kosten Kosteneffectiviteit ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESES METHODE POPULATIE PROCEDURE MEETINSTRUMENT DATA ANALYSE RESULTATEN BESCHRIJVENDE STATISTEK KENNISVERANDERING NAAR DEELNAMEGROEP GEDRAGSVERANDERING NAAR DEELNAMEGROEP INVLOED VAN ANDERE KWALITATIEVE VARIABELEN DISCUSSIE INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN Kennisverandering naar deelnamegroep Gedragsverandering naar deelnamegroep Invloed van andere kwalitatieve variabelen KOSTENVERGELIJKING BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK RICHTLIJNEN VOOR VERDER ONDERZOEK BESLUIT.. 44

6 5. REFERENTIELIJST BIJLAGEN PRETEST-VRAGENLIJST ROND DE KENNIS VAN VALPREVENTIE BIJ VERPLEGEND, VERZORGEND EN OMKADEREND PERSONEEL POSTTEST-VRAGENLIJST ROND DE KENNIS VAN VALPREVENTIE BIJ VERPLEGEND, VERZORGEND EN OMKADEREND PERSONEEL TOESTEMMINGSFORMULIER VORMINGSATTEST WOONZORGCENTRA INFORMATIEBROCHURE PRESENTATIES EDUCATIEVE VORMINGEN LIJST VAN ILLUSTRATIES... Figuur 1: Structuur van de Belgische bevolking in Figuur 2: Structuur van de Belgische bevolking in Figuur 3: Totale ZIV-uitgaven per leeftijdsgroep in België... 6 Figuur 4: De financiering van de diensten voor ouderen Figuur 5: RIZIV-uitgaven ROB, RVT, verpleegkundige thuiszorg en totale RIZIV-uitgaven voor. België... 8 Figuur 6a: Gemiddelde kostprijs van de gezondheidsuitgaven volgens geslacht en leeftijd.9 Figuur 6b: Evolutie van de verdeling in leeftijdscategorieën van een bevolking van personen...9 Figuur 6c: Impact van de zuivere vergrijzing op de evolutie van de gezondheidsuitgaven voor de periode

7 VOORWOORD Als Master in de Lichamelijke Opvoeding en de Bewegingswetenschappen, was het uitvoeren en het schrijven van een thesis niet langer een stap in het onbekende. Aanvankelijk was ik vooral op zoek naar een onderwerp dat raakpunten vertoonde met mijn basisopleiding. In overleg met promotor Prof. dr. Lieven Annemans, werd beslist om een onderzoeksdesign op te zetten rond de valproblematiek in de woonzorgcentra. Ik heb het uitvoeren van dit thesisonderzoek nooit als een noodzakelijk kwaad beschouwd, maar als de methode bij uitstek om te netwerken en een positieve indruk na te laten bij eventuele toekomstige werkgevers. Omwille van deze achterliggende motieven, werd er veel aandacht besteed aan het creëren van een goede verstandhouding met de contactpersonen. Door het personeel zelf voor te lichten rond de valproblematiek, werden mijn presentatievaardigheden verder aangescherpt en voel ik mij nu volledig ontspannen bij het spreken voor een grotere groep. Hoewel het geven van deze vormingen een grote tijdsinvestering met zich meebracht, heb ik deze tot het einde met veel plezier en enthousiasme gegeven. Deze thesis is de vrucht van de actieve medewerking van verschillende woonzorgcentra uit de regio Gent en omstreken. De directie van de deelnemende WZC verdient een dankwoord, omdat zij reeds bij het eerste contact een grote interesse toonden voor het onderwerp en mij de mogelijkheid hebben gegeven om een grote groep participanten te bereiken. Daarnaast wil ik in het bijzonder de contactpersonen bedanken, niet alleen voor hun medewerking, maar ook voor hun steun, advies en aanmoedigingen. Dankzij deze vlotte samenwerking, is er zelden sprake geweest van verwarring of miscommunicatie. Een persoonlijk dankwoord dient uiteraard ook gericht te worden aan mijn promotor, Prof. dr. Lieven Annemans en co-promotor, Prof. dr. Dirk Cambier. Zij hebben het mogelijk gemaakt om het thesisonderwerp van mijn voorkeur in een onderzoeksdesign te gieten. Ik wil hen bovenal bedanken voor hun goede begeleiding en hun positieve en opbouwende kritiek. Tot slot wens ik mijn ouders te bedanken om mij de kans te geven verder te studeren en het beste uit mijzelf naar boven te halen. Zij hebben mij in grote mate gevormd tot de persoon die ik vandaag de dag ben. 1

8 INLEIDING De kosten voor de zorg van de oude dag bedragen momenteel bijna de helft van de totale gezondheidszorguitgaven. Een niet te onderschatten deel van deze zorguitgaven is te wijten aan accidentele valincidenten. De literatuur besteedt veel aandacht aan de impact van uni- en multifactoriële interventies op het valrisico en het aantal valincidenten, maar de afzonderlijke impact van personeelseducatie is slechts door een handvol studies onderzocht. Morse (1993) en Wilson (1998) hebben in hun studie beklemtoond dat educatie een vitaal onderdeel is van een effectief valpreventieprogramma. Zolang men niet op de hoogte is van de valproblematiek en het belang en het nut van valpreventiemaatregelen niet inziet, zal men er niet in slagen om deze maatregelen succesvol te implementeren in de zorginstelling. Fleck (2001) en Koh et al. (2009) hebben directe zorgverleners met behulp van audiovisueel materiaal voorgelicht rond de valproblematiek. Aan de hand van een pre- en posttest werd onderzocht of deze interventie aanleiding gaf tot een significante kennistoename. Uit hun resultaten blijkt dat dergelijke methode een effectieve manier is om een kennistoename bij het personeel te bekomen. De huidige studie tracht hierop verder te bouwen, maar gaat ook na of er een positieve gedragsverandering optreedt ten aanzien van valpreventie. Tot slot worden in dit onderzoek ook de kosten van de interventie in rekening gebracht en wordt afgewogen of de geleverde financiële inspanning de kennistoename en de gedragsverandering verantwoordt. Omwille van deze doelstellingen, kreeg deze masterproef volgende titel: Valproblematiek in de woonzorgcentra: educatie van verplegend en verzorgend personeel.. Voor deze studie werd geopteerd om de educatieve vormingen in woonzorginstellingen aan te bieden, vermits valincidenten tot driemaal vaker voorkomen in de woonzorgomgeving in vergelijking met de thuisomgeving. De meeste studies richtten zich vooral op ziekenhuizen, waardoor de valproblematiek in woonzorginstellingen minder intensief werd bestudeerd. De onderzoeksmethode komt in grote lijnen overeen met de studie van Koh et al. (2009). Net als in hun studie werd gewerkt met een controle- en een interventiegroep en werd onderzocht of er ten gevolge van educatieve vorming sprake is van een kennistoename. De studie van Koh et al. (2009) vond echter plaats bij ziekenhuispersoneel en de deelnemende ziekenhuizen werden volledig ad random aan de controle- of de interventiegroep toegewezen. 2

9 In de literatuurstudie wordt eerst uitvoeriger ingegaan op de weerslag van de vergrijzing op de gezondheidszorg, omdat valincidenten vooral voorkomen onder de oudere bevolkingslagen. Hierna wordt toegelicht wat er onder een valincident wordt verstaan, hoe frequent valpartijen voorkomen en welke gevolgen hiermee gepaard kunnen gaan. Vervolgens wordt uitgebreider ingegaan op de factoren die het valrisico vergroten en de uitkomsten van verschillende uni- en multifactoriële interventies. Tot slot worden de financiële gevolgen van de valproblematiek nader besproken en wordt aangetoond welke interventies kosteneffectief zijn in het reduceren van het valrisico en het aantal valincidenten. 3

10 1. LITERATUURSTUDIE 1.1. WEERSLAG VERGRIJZING OP GEZONDHEIDSZORG De zuivere vergrijzing In 1881 vertoonde de bevolkingspiramide van België een gezonde piramidale structuur, gekenmerkt door een brede basis en een smaller wordende top (fig. 1). Vier à vijf generaties later is er echter een opvallende verschuiving opgetreden. De piramide is aan de basis smaller en in het midden breder geworden, waardoor de bevolkingsstructuur niet langer de vorm van een piramide, maar eerder de vorm van een urn heeft (fig. 2). Dit wijst erop dat de gemiddelde leeftijd van de Belgische bevolking geleidelijk aan is toegenomen. Figuur 1: Structuur van de Belgische bevolking in 1881 (voor inwoners) Bron: (FOD Economie, 2006a) De toename van de gemiddelde leeftijd is enerzijds te wijten aan een stijging van de levensverwachting, maar wordt anderzijds ook in een grote mate beïnvloed door het geboortecijfer. In de jaren tijdens en kort na de 1 e en 2 e wereldoorlog, lagen de geboortecijfers een stuk lager. De versmallingen in de huidige bevolkingsstructuur, bevinden zich bij de 65-jarigen en de 90- plussers. Niet toevallig komen deze versmallingen overeen met de generaties die tijdens of kort na de 1 e / 2 e wereldoorlog geboren zijn. In de jaren na de beide oorlogen, trad er een forse 4

11 toename van het geboortecijfer op. Dit verklaart ondermeer het grotere aantal jarigen. Een toegenomen individualisering, de stijgende arbeidsparticipatie van de vrouw en de introductie van de pil, verklaren mede de gestage afname van het geboortecijfer de jongste 30 à 40 jaar (Fokkema en Dykstra, 2007). Figuur 2: Structuur van de Belgische bevolking in 2005 (voor inwoners) Bron: (FOD Economie, 2006a) Fig. 2 toont bovendien aan dat de vergrijzing zich de komende decennia verder zal doorzetten. Het omvangrijke aantal jarigen zal leiden tot een verdere verbreding van de top van de bevolkingspiramide. De actieve bevolking zal in de toekomst meer en meer onder druk komen te staan, aangezien zij de gezondheidskosten van een steeds groter wordende groep 65- plussers dienen te dragen Verband tussen leeftijd en gezondheidszorguitgaven De laatste decennia is er een sterke stijging merkbaar van het aandeel van de gezondheidszorg dat aan de oudere bevolking (65+) wordt gespendeerd. Midden jaren tachtig bedroeg dit aandeel 35% van de totale gezondheidszorguitgaven. Eind jaren negentig was dit reeds opgelopen tot 47%. Daarmee evolueert het zorgsysteem in aanzienlijke mate van een acuut zorgsysteem naar een systeem van zorg voor ouderen, waar langdurige en chronische zorg en geriatrie een belangrijk facet worden (Pacolet et al., 2005). 5

12 Pacolet en Cattaert (2002) hebben op basis van bevolkingsprognoses en gegevens van de Christelijke Mutualiteit berekend dat tegen 2020 meer dan de helft van de gezondheidszorguitgaven aan de oudere bevolking zal worden besteed. Tegen 2050 zouden deze uitgaven zelfs kunnen oplopen tot 2/3 e van de totale gezondheidszorguitgaven. Figuur 3 geeft de totale ZIVuitgaven per leeftijdsgroep in België weer. Hieruit blijkt dat de front-end babyboomers en de latere babyboomers zich in 2000 nog in de leeftijdsgroepen met relatief lage ZIV-uitgaven bevonden. Tegen 2020 zullen de uitgaven voor deze generaties sterk toenemen, maar is het vooral de interbellumgeneratie die voor extra uitgaven zal zorgen. Tegen 2050 zijn de babyboomers 85 jaar of ouder en zullen niet langer zij, maar hun kinderen verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de ZIV-uitgaven. Deze drie opeenvolgende curven over 50 jaar illustreren hoe de gezondheidsuitgaven reeds drie opeenvolgende generaties ten goede komen. De grafiek bewijst hoe in een repartitiesysteem steeds nieuwe generaties zullen genieten van de voordelen van een stelsel waaraan zij vroeger hebben bijgedragen. Het is volgens Pacolet et al. (2005) een toonbeeld van intergenerationele solidariteit. Figuur 3: Totale ZIV-uitgaven per leeftijdsgroep in België Bron: Pacolet, J., Deliège, D., Artoisenet, C., Cattaert, G., Coudron, V., Leroy, X., Peetermans, A. & Swine, C. (2005). Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België. FOD Sociale Zekerheid,

13 Financiering en betaalbaarheid In fig. 4 wordt de financiering van de diensten voor ouderen weergegeven. De publieke financiering wordt hier afgebeeld als een percentage van de totale kost. In België en een aantal andere EU-landen, wordt de thuisverpleging volledig gefinancierd. De financiering van de gezinszorg wordt voor het grootste gedeelte door de overheid of de sociale zekerheid gedragen. In de residentiële voorzieningen hinkt België echter achterop, de dagprijs betaald door de bewoner dient een groot deel van de totale kostprijs te dekken. Hier situeert zich een manifest probleem van collectieve onderverzekering voor deze kost van de oude dag (Pacolet et al, 2005). Figuur 4: De financiering van de diensten voor ouderen: publieke financiering als een percentage van de totale kost (1995) Bron: Pacolet, J., Bouten, R., Lanoye, H. & Versieck, K. (1999). De sociale bescherming van afhankelijke bejaarden in de 15 lidstaten van de EU en Noorwegen. Syntheserapport, HIVA, Leuven. De evolutie van de totale RIZIV-uitgaven en de uitgaven voor een aantal voorzieningen die specifiek naar de ouderenzorg gericht zijn, worden in fig. 5 weergegeven. Hieruit blijkt het groeiende belang van langdurige zorg in de gezondheidszorg. De ROB-uitgaven stagneerden, maar werden ruimschoots gecompenseerd door een verviervoudiging van de RVT-uitgaven (Pacolet et al., 2005). 7

14 Figuur 5: RIZIV-uitgaven ROB, RVT, verpleegkundige thuiszorg en totale RIZIV- uitgaven voor België ( ) Bron: Pacolet, J., Deliège, D., Artoisenet, C., Cattaert, G., Coudron, V., Leroy, X., Peetermans, A. & Swine, C. (2005). Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België. FOD Sociale Zekerheid, Het RIZIV (Daubie, 2006) heeft op basis van een steekproef de gemiddelde uitgaven voor de geneeskundige verzorging per geslacht en per leeftijd berekend (fig. 6a). Er werd een beroep gedaan op demografische voorspellingen van het Nationaal Instituut voor Statistiek om de weerslag van de demografische veranderingen op de toekomstige gezondheidsuitgaven na te gaan (fig. 6b). Volume- en prijseffecten werden weggewerkt door de grootte van de populatie en de gemiddelde kostprijs per leeftijdscategorie constant te houden. Fig. 6c geeft bijgevolg de weerslag van de zuivere vergrijzing op de evolutie van de gezondheidsuitgaven weer. Hieruit blijkt dat de totale gezondheidsuitgaven toenemen ten gevolge van de vergrijzing en dat het jaarlijks groeigemiddelde stijgt tot iets boven het half procent. Wanneer rekening gehouden wordt met de groei van de Belgische bevolking, zou het jaarlijkse groeigemiddelde oplopen tot 0,70%. De besluiten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing sluiten aan bij deze resultaten van het RIZIV (Pacolet et al., 2005). 8

15 Figuur 6a: Gemiddelde kostprijs van de gezondheidsuitgaven volgens geslacht en leeftijd (2006) Figuur 6b: Evolutie van de verdeling in leeftijdscategorieën van een bevolking van personen (in %) Figuur 6c: Impact van de zuivere vergrijzing op de evolutie van de gezondheidsuitgaven voor de periode Bron: Daubie, M. (2006). Analyse van de uitgaven van de ziekteverzekering op grond van leeftijd en geslacht van de verzekerden en raming van de weerslag van de vergrijzing op de gezondheidsuitgaven. Informatieblad RIZIV, 2006 (2),

16 Conclusie Pacolet et al. (2005) besluiten dat de impact van de vergrijzing op de stijgende gezondheidszorguitgaven niet zo dramatisch is als men aanvankelijk veronderstelde. De vergrijzing lijkt naar de toekomst toe de gezondheidssector niet voor een onmogelijke opdracht te plaatsen. Naast de kost ten gevolge van de vergrijzing en de toename van de bevolking, zijn er andere factoren die een grotere invloed uitoefenen op de stijging van de gezondheidszorguitgaven. Meer voorzieningen, betere terugbetaling, hogere verloning en betere kwaliteit en toename van de levensverwachting, zijn in de voorbije veertig jaar een feit geworden. De uitbouw van de verzorgingsstaat verklaart veel meer de zorguitgaven dan de demografische factor. Hoewel Pacolet et al. (2005) het effect van de vergrijzing op de gezondheidszorguitgaven eerder relativeren, toont de bevolkingspiramide aan dat de vergrijzing zich de komende jaren verder zal doorzetten en dat de gemiddelde leeftijd van de Belgische bevolking verder zal toenemen. De grootste problemen zullen zich voordoen binnen jaar, wanneer de grote groep jarigen de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De actieve bevolking, die verhoudingsgewijs afneemt ten opzichte van het aantal 65-plussers, zal onder grotere druk komen te staan om de gezondheidskosten van de gepensioneerde bevolking te kunnen blijven dragen. Dit wordt bevestigd door figuur 6a, waaruit blijkt dat de gezondheidsuitgaven sterk toenemen op oudere leeftijd. Rekening houdend met de vergrijzing en de groei van de Belgische bevolking, zouden de gezondheidsuitgaven jaarlijks kunnen toenemen met 0.70%. Op het eerste zicht lijkt de impact van de vergrijzing dan ook vrij beperkt, maar in figuur 6c wordt voorspeld dat de gezondheidsuitgaven ten gevolge van de zuivere vergrijzing op vijftig jaar tijd met 1/3 e zullen stijgen. Tussen 2018 en 2038 komt dit overeen met een stijging van 8% per decennia. Dit toont aan dat de impact van de vergrijzing zeker niet onderschat mag worden en dat de gezondheidssector de komende jaren voor een grote uitdaging staat. Naar de toekomst toe zal de nadruk des te meer dienen te liggen op preventiemaatregelen om afhankelijkheid en hoge kosten voor de gezondheidszorg tegen te gaan. Doordat de uitgaven naar de gezondheidszorg toenemen met de leeftijd, is vooral preventie naar de oudere bevolkingslagen cruciaal. Het is in dit licht dat er vanuit deze studie aandacht wordt besteed aan de valproblematiek. 10

17 1.2. VALPROBLEMATIEK Definitie Zecevic et al. (2006) stellen zich de vraag of onderzoekers tot een consensus dienen te komen wat betreft de definiëring van een valincident. Men voelt intuïtief aan wat een val is, maar men ondervindt moeilijkheden om deze gebeurtenis duidelijk te definiëren. Isaacs (1992) waarschuwt echter dat het niet definiëren van een valincident kan leiden tot een foutieve informatieoverdracht tussen de patiënt en de verpleger en tussen de onderzoekers onderling. Een geschikte definitie moet dergelijke problemen voorkomen. Desondanks wordt in een groot aantal studies betreffende de valproblematiek niet duidelijk vermeld op welke definitie men zich baseert (Hauer et al., 2006; Zecevic et al., 2006). Uit de studie van Zecevic et al. (2006) blijkt bovendien dat een val door verschillende mensen anders wordt geïnterpreteerd. Ouderen associeerden een valincident vooral met evenwichtsverlies. Gezondheidsmedewerkers brachten een valincident eerder in verband met mogelijke gevolgen van de valpartij. Wanneer onderzoekers geen duidelijke definitie opstellen, zal een val door verschillende mensen anders worden geïnterpreteerd. De bevindingen van het onderzoek van Zecevic et al. (2006) liggen dus in het verlengde van deze van Isaacs (1992). Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt echter dat er geen volledige consensus bestaat omtrent de definiëring van het begrip valincident. Onderzoekers zijn het er over eens, dat om van een valincident te kunnen spreken, de oudere op een lager gelegen niveau dient terecht te komen. Sommige studies interpreteren hieruit dat er enkel sprake is van een valincident wanneer de oudere contact maakt met de grond of de vloer. Andere studies beschouwen een botsing met een meubel of een muur ook als een valincident. (Hauer et al., 2006) Er is bijgevolg nood aan een eenvoudige, alomvattende definitie, zodat de resultaten van verschillende studies beter met elkaar kunnen worden vergeleken. Lamb et al. (2005) opperen dat een valincident het best gedefinieerd wordt als een onverwachte gebeurtenis waarbij de deelnemer op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt. 11

18 Prevalentie De valincidentie ligt in ROB s, RVT s en WZC tot driemaal zo hoog in vergelijking met de valincidentie bij thuiswonende ouderen. In de residentiële voorzieningen valt een oudere gemiddeld 1.4 maal per jaar (volgens definitie Lamb et al., 2005). De hogere incidentiecijfers worden mede verklaard door de grotere hulpbehoevendheid van de bewoners en de registratie van de valincidenten (Cusimano et al., 2008; Rubenstein et al., 1994; Rubenstein, 2006). Volgens Tideiksaar (1988) is er echter sprake van een onderschatting van de valproblematiek. Bij thuiswonende ouderen wordt een valincident dikwijls verzwegen, omdat dit beschouwd wordt als een normaal gevolg van het ouder worden en omdat men schrik heeft om te worden opgenomen. In de residentiële voorzieningen wordt een valregistratie vaak enkel uitgevoerd wanneer de val gepaard gaat met een fysiek letsel of een merkbare functionele achteruitgang. Soms wordt een valincident ook niet gemeld omdat de oudere bezorgd is dat er bepaalde fysieke beperkingen zullen worden opgelegd of omdat men sterk dementerend is Gevolgen Valincidenten kunnen gevolgen hebben op fysiek, psychosociaal en economisch vlak. Bij 75- plussers is een onvrijwillig letsel de vijfde belangrijkste doodsoorzaak, waarvan het grootste gedeelte veroorzaakt wordt door valincidenten % van alle valpartijen gaat gepaard met een lichamelijk letsel. In de meeste gevallen gaat het om een kleine verwonding, zoals een verstuiking of een snijwonde. 1 op 10 valpartijen brengt een ernstig letsel teweeg. Ongeveer 1-2% van alle valincidenten leidt tot een heupfractuur en brengt een hogere morbiditeit, een groter risico op overlijden en een sterke toename van de zorgkosten met zich mee. 3-5% leidt tot andere fracturen en 5% tot hoofdtrauma en problemen met spieren, pezen of ligamenten. (Masud & Morris, 2001; geraadpleegd op 17/03/2011) Naast lichamelijke letsels, kunnen er ook psychosociale gevolgen optreden. Wanneer men als oudere met een val of een bijna val wordt geconfronteerd, ontstaat vaak angst om opnieuw te vallen. Deze angst brengt een toename van de afhankelijkheid en een verhoogde immobiliteit met zich mee, met een verdere functionele achteruitgang en een groter valrisico tot gevolg. (Fuller, 2000) 12

19 Valincidenten zorgen ook voor een forse toename van de kosten voor de gezondheidszorg. Meerding et al. (2006) schatten dat in Nederland jaarlijks 1.15 miljard aan ongevallen wordt gespendeerd. Hiervan werd 44% toegeschreven aan valincidenten voornamelijk ten gevolge van heupfracturen (20,4%) en kneuzingen, schaafwonden en open wonden (20%) en 19% aan verkeersongevallen. Uit deze studie bleek bovendien dat de helft van de gezondheidskosten bij 65-plussers veroorzaakt werd door heupfracturen. Volgens de studie van Autier et al. (2000), uitgevoerd bij Belgische oudere vrouwen, bedraagt de hospitalisatiekost ten gevolge van een heupfractuur De directe kosten bedragen na één jaar Dit betekent dat de totale kost voor een heupfractuur bij een oudere gemiddeld bedraagt. Letsels, opnames en overlijdens veroorzaakt door valincidenten, zullen door de vergrijzing enkel blijven toenemen. De maatschappelijke kosten voor de gezondheidszorg zullen hierdoor uiteraard ook blijven stijgen. ( geraadpleegd op 18/03/2011) 1.3. INTERVENTIES Er wordt in de literatuur een onderscheid gemaakt tussen uni- en multifactoriële interventies. Unifactoriële interventies pogen het aantal valincidenten of het valrisico te verlagen door op één risicofactor in te spelen. Multifactoriële interventies spelen op meerdere risicofactoren in. Valincidenten worden namelijk zelden door één enkele risicofactor uitgelokt, waardoor het moeilijk te bepalen is welke risicofactor de grootste bijdrage levert. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen persoonsgebonden, gedragsgebonden en omgevingsgebonden risicofactoren. Persoonsgebonden risicofactoren zijn ondermeer leeftijd, geslacht, verminderde spierkracht, evenwicht- en mobiliteitsproblemen, chronische ziekten, visuele beperkingen, lage bloeddruk en urinaire incontinentie. Tot de gedragsgebonden risicofactoren worden valangst, te weinig lichaamsbeweging, medicatie- en alcoholgebruik en het foutief gebruik van hulpmiddelen gerekend. Omgevingsgebonden risicofactoren zijn trappen, losliggende kabels en tapijten, onvoldoende verlichting, overvolle woonkamers, het ontbreken van handgrepen,... Hoe meer risicofactoren er bij het individu of in de omgeving aanwezig zijn, hoe groter het valrisico. ( geraadpleegd op 15/03/2011) 13

20 Unifactoriële interventies Evenwicht en mobiliteit Gerandomiseerde onderzoeken met een controlegroep leveren bewijs dat oefenprogramma s het evenwicht verbeteren (Barnett et al., 2003; Lord et al., 1995) en het valrisico en het aantal valincidenten met 30-40% kunnen reduceren (Barnett et al., 2003; Campbell et al., 1997; Campbell et al., 1999a; Robertson et al., 2002; Wolf et al., 1996). In de studie van Li et al. (2004) werd voor het eerst onderzocht of een daling van het valrisico behouden bleef na het beëindigen van een oefenprogramma. Gedurende zes maanden kregen ouderen Tai Chi aangeboden. Na deze periode bleek het evenwicht van deze ouderen zeer sterk verbeterd te zijn. Zes maanden na het beëindigen van de Tai Chi lag het totale aantal valincidenten nog altijd 60% lager in vergelijking met de controlegroep. In de residentiële voorzieningen hebben Lord et al. (2003) aangetoond dat het valrisico sterk samenhangt met de mobiliteit. Meer dan 80% van de ouderen die nog in staat waren om zelfstandig recht te komen, maar niet of moeizaam hun evenwicht konden bewaren, werden geconfronteerd met een val. Bewoners die niet in staat waren uit een stoel recht te komen en zelfstandig rechtop te blijven staan, liepen daarentegen slechts 48% kans op een valpartij Medicatie Tinetti et al. (1988) hebben aangetoond dat de inname van psychotrope medicatie het valrisico verdrievoudigt en dat de inname van andere medicatie het valrisico met 50% verhoogt. Campbell et al. (1999b) hebben bij ouderen de inname van psychotrope medicatie geleidelijk aan afgebouwd en kwamen tot een reductie van het valrisico met maar liefst 66%. In de review van Woolcott et al. (2009) werd aan de hand van de uitkomsten van 22 studies bij plussers de impact van psychotrope medicatie op het valrisico onderzocht. De resultaten bevestigden de bevindingen van Tinetti et al. (1988), psychotrope medicatie zorgt voor een sterke toename van het valrisico. Sedativa en hypnotica verhoogden het valrisico met 47%, antipsychotica met 59%, antidepressiva met 68% en benzodiazepines met 57%. 14

21 Het valrisico neemt ook toe naarmate de oudere meer medicatie inneemt. Uit de studie van Neutel et al. (2002) blijkt dat de inname van vijf tot negen verschillende types medicatie leidt tot een verviervoudiging van het valrisico. Een oudere die tien of meer medicijnen gebruikt, loopt tot zesmaal meer kans om met een valincident te worden geconfronteerd Orthostatische hypotensie De prevalentie van orthostatische hypotensie neemt toe met de leeftijd % van de thuiswonende ouderen en tot 50% van de residentiële ouderen worden geconfronteerd met plotse bloeddrukdalingen. Gupta et al. (2007) Verschillende onderzoeken (Graafmans et al., 1996; Ooi et al., 1997; Ooi et al., 2000) hebben aangetoond dat orthostatische hypotensie een onafhankelijke risicofactor is, die het risico op een valincident vergroot. Ooi et al. (1997) waren van mening dat een plotse bloeddrukdaling vooral bij het opstaan optrad en dat de meeste valincidenten ten gevolge van orthostatische hypotensie in de ochtend plaatsvonden. In een latere studie onderzochten Ooi et al. (2000) of er een verband bestond tussen het tijdstip waarop de orthostatische hypotensie optrad en het valrisico. Zij concludeerden echter dat het tijdstip (voor of na de maaltijd) geen invloed had op het valrisico Zicht Slecht zicht zorgt voor een afname van de posturale stabiliteit (Lord et al., 2000) en een groter risico op valincidenten en breuken bij ouderen (Cummings et al., 1995; Ivers et al., 1998; Lord et al., 2001; Lord et al., 2006). Studies van Lord et al. (2001) en Lord et al. (2006) tonen aan dat gezichtsscherpte en dieptezicht de belangrijkste visuele risicofactoren zijn voor een valincident. Hun bevindingen sluiten aan bij deze van Cummings et al. (1995) en Ivers et al. (1998), zij besluiten dat een matig tot slecht dieptezicht een belangrijke risicofactor is voor een heupfractuur. Lord et al. (2001) en Lord et al. (2006) halen aan dat het aanpassen van de sterkte van de brilglazen of operatieve ingrepen, zoals een cataractoperatie, effectieve strategieën zijn om de gezichtsscherpte en het dieptezicht van de oudere te verbeteren en valpartijen te voorkomen. 15

22 Voeten en schoeisel Menz et al. (2006) onderzochten in welke mate voet- en enkelproblemen een valincident kunnen uitlokken. Zij concludeerden dat een afname in de enkelflexibiliteit en de tactiele gevoeligheid van de voet en een achteruitgang van de soepelheid van de tenen, belangrijke risicofactoren zijn voor valincidenten bij ouderen. Daarnaast spelen ook standafwijkingen van de grote teen en voetpijn een niet te onderschatten rol van betekenis. Deze resultaten sluiten aan bij het onderzoek van Tinetti et al. (1988), waaruit blijkt dat ernstige voetproblemen (eeltknobbels, zweren, ingegroeide teennagels en teenafwijkingen) het valrisico bij 75- plussers met meer dan 80% verhoogt. Menant et al. (2008) hebben de uitkomsten van verschillende studies vergeleken en stellen vast dat blootsvoets rondlopen of rondlopen op kousen het valrisico vergroot. Ouderen dienen schoenen te dragen zonder hak of voorzien van een lage hak, omdat een hoge hak nadelige gevolgen heeft op lichaamshouding, evenwicht en stappatroon en geassocieerd wordt met een groter valrisico. Daarnaast besluit men dat een dunne, harde zool een betere voetpositie garandeert en dat antislip valpartijen op gladde of natte ondergronden kan voorkomen Urinaire incontinentie Er wordt een onderscheid gemaakt tussen stressincontinentie, drangincontinentie en nocturia. Wanneer urineverlies optreedt ten gevolge van een inspanning, een hoest- of een niesbui, dan is er sprake van stressincontinentie. Indien het urineverlies gepaard gaat met of voorafgegaan wordt door een drang, dan spreekt men van drangincontinentie (Abrams et al., 2003). Het risico op drangincontinentie neemt toe naarmate men ouder wordt (Milsom et al., 2001). Mensen die s nachts wakker worden omdat zij naar het toilet moeten, worden geconfronteerd met nocturia (Abrams et al., 2003). Bij oudere mensen kan dit een grote impact hebben op hun leef- en slaapkwaliteit (Milsom et al., 2001; Steward et al., 2003). Slaaptekort kan overdag leiden tot duizeligheid, slaperigheid en een verminderde activiteit (Asplund, 2005). Kron et al. (2003) en Chiarelli et al. (2009) zijn het met elkaar eens dat vooral drangincontinentie en nocturia het valrisico vergroten. De link tussen urinaire incontinentie en valincidenten is waarschijnlijk ook gerelateerd aan de nood om tijdig het toilet te bereiken (Miller et al., 2003) en de angst te laat te zijn (Brown et al., 2000). 16

23 Ouderen die s nachts dienen op te staan om naar het toilet te gaan, lopen bovendien een veel groter risico om te vallen door de combinatie van gebrekkige nachtverlichting, slaperigheid en duizeligheid bij het te snel rechtkomen uit bed (Chiarelli et al., 2009) Valangst Uit de review van Scheffer et al. (2008) blijkt de prevalentie van valangst bij thuiswonende ouderen te variëren tussen 3 en 85%. De sterk uiteenlopende resultaten doen derhalve vragen rijzen over de validiteit en de betrouwbaarheid van deze studies. De grootste risicofactor voor valangst is een eerder valincident. Volgens Scheffer et al. (2008) een opmerkelijke bevinding, aangezien valangst ook regelmatig voorkomt bij ouderen die nog nooit gevallen zijn. Valangst gaat bovendien gepaard met fysieke, psychologische en sociale veranderingen. Scheffer et al. (2008) concluderen dat er een verband bestaat tussen valangst en valincidenten, lagere levenskwaliteit, depressie en verminderde fysieke activiteit en sociale contacten. Dit komt overeen met het besluit van Friedman et al. (2002). Zij wezen erop dat valangst gelinkt is aan een verminderde fysieke activiteit, waardoor de spierkracht, de fysieke mogelijkheden en de sociale contacten afnemen. Hierdoor neemt het risico op een valincident toe en komt de oudere in een gevaarlijke vicieuze cirkel terecht van meer angst en valpartijen Multifactoriële interventies Reviews (Chang et al., 2004; Kannus et al, 2005) opperen dat de meest effectieve manier om valincidenten te reduceren, berust op een multifactoriële risicobeoordeling en een interventie op maat van de oudere. Kannus et al. (2005) concluderen dat multifactoriële interventies het aantal valincidenten met 20-45% kunnen reduceren. In de residentiële voorzieningen zijn de resultaten echter minder gunstig. In een recente review van Cameron et al. (2010) werd erop gewezen dat enkel in de studies van Becker et al. (2003) en Dyer et al. (2004) een reductie van het aantal valincidenten werd waargenomen. Becker et al. (2003) en Jensen et al. (2002) rapporteerden een daling van het valrisico. In één studie (Kerse et al., 2004) bleek een multifactoriële interventie een verhoging van het aantal valincidenten teweeg te brengen. Cameron et al. (2010) besloten dat een multifactoriële interventie het aantal valincidenten kan verminderen wanneer dit door een multidisciplinair team wordt aangeboden en wanneer de 17

24 interventie bewegingsoefeningen bevat. De grote variatie in het type valpreventieprogramma, de duur en de intensiteit en de doelgroep waaraan het programma wordt aangeboden, maakt het echter moeilijker om de verschillende studies onderling met elkaar te vergelijken en een sluitende conclusie te trekken (Cameron et al., 2010; Kannus et al., 2005). Grote beperking bij de interpretatie van de resultaten van een multifactoriële interventie, is dat de onafhankelijke rol van de individuele risicofactoren niet onderzocht kan worden. Hierdoor kan niet worden besloten welk onderdeel van een interventie wel en niet effectief is. De implementatie van een interventie kan bovendien veel tijd en moeite kosten, zeker wanneer blijkt dat het gebruik van één of twee componenten van deze interventie even effectief blijkt. Bijkomende moeilijkheid is dat een valpreventieprogramma een grote tijdinvestering vraagt en duur kan worden voor het individu, de maatschappij of beide. Op langere termijn is het mogelijk dat deze doelgerichte interventies geen kosteneffectieve methode vormen om valincidenten en de hieraan gerelateerde verwondingen te voorkomen. (Kannus et al., 2005) 1.4. GEZONDHEIDSECONOMISCHE ASPECTEN Kosten 10-15% van alle valincidenten leidt tot een ernstig letsel én tot een forse kostentoename. Haentjens et al. (2005) maken een onderscheid tussen directe en indirecte kosten. Directe kosten staan rechtstreeks in verband met het letsel en worden opgedeeld in acute kosten (operaties, # ligdagen, medische behandeling, ) en lange-termijnkosten (visites aan ziekenhuizen, revalidatiecentra, verpleeghuizen,...). Indirecte kosten staan onrechtstreeks in verband met het letsel. Het gaat bijvoorbeeld om een patiënt die ziekteverlof dient te nemen omwille van een kwetsuur. Deze indirecte kosten zijn echter minder relevant met betrekking tot de valproblematiek, daar valincidenten vooral voorkomen bij 65-plussers. Naast de directe en de indirecte kosten, zijn er ook immateriële kosten. Dit zijn extra kosten die moeilijker te meten zijn, zoals een achteruitgang van de gezondheidstoestand, hevige pijn of ondraaglijk lijden. De meeste studies brengen deze immateriële kosten bijgevolg niet in rekening. Aangezien het slechts om een fractie van de totale lange-termijnkosten gaat, vormt dit echter geen al te groot probleem (Autier et al, 2000; Haentjens et al., 2001). 18

25 Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft de kosten voor de gezondheidszorg in Nederland in kaart gebracht (Polder et al., 2002). In 1999 werd maar liefst 36 miljard aan gezondheidszorg gespendeerd. 650 miljoen (1,8%) werd toegeschreven aan accidentele valincidenten. Heupfracturen waren verantwoordelijk voor meer dan de helft van deze kosten. De grote financiële gevolgen van de valproblematiek werden ook door Meerding et al. (2006) blootgelegd. Hun studie toonde aan dat in Nederland 44% van de totale gezondheidskosten ten gevolge van een letsel, te wijten zijn aan valincidenten. Wanneer de kosten voor bepaalde fracturen nader onder de loep werden genomen, bleken de totale heupfractuurkosten voor 78% toe te schrijven aan valincidenten. Hetzelfde geldt voor enkel- (55%), arm- (51%) en polsfracturen (61%). 2/3 e van deze kosten zijn ziekenhuiskosten, gevolgd door de kosten voor thuiszorg, verpleeghuizen en fysieke therapie. Hoewel men op latere leeftijd frequenter naar het ziekenhuis doorverwezen wordt, neemt het aandeel ziekenhuiskosten af omwille van het toenemende belang van thuiszorg en verpleeghuizen. In 1997 werden in de Europese Unie (363 miljoen inwoners in 1994) naar schatting vrouwen en mannen met een heupfractuur geconfronteerd (Hollingworth et al., 1995; Cumming et al., 1997). In afwezigheid van effectieve valpreventiestrategieën, zal het aantal heupfracturen tegen 2031 met de helft toenemen (Autier et al., 2000). De vergrijzing van de bevolking speelt hierin uiteraard een belangrijke rol. Autier et al. (2000) hebben berekend dat de ziekenhuiskosten voor een heupfractuur in België gemiddeld bedragen en de extra kosten in het 1 e jaar na de fractuur oplopen tot ongeveer Dit betekent dat de vrouwen die een heupfractuur opliepen, de EU jaarlijks meer dan 6 miljard kosten. Indien aangenomen wordt dat de medische kosten voor vrouwen een goede voorspeller zijn voor de heupfractuurkosten voor mannen, dan bedroegen de totale heupfractuurkosten in 1997 ruim 7,5 miljard. In 1996 liepen mensen in België een heupfractuur op, een extra kost van ongeveer 180 miljoen, wat overeenkwam met 1.1% van de jaarlijkse uitgaven van de Belgische ziekenfondsen. De economische kosten, gerelateerd aan heupfracturen zijn enorm en het is zeer aannemelijk dat deze kosten verder zullen blijven stijgen indien er geen effectieve valpreventiestrategieën worden geïmplementeerd. Een betere kennis van de financiële gevolgen van heupfracturen zal helpen om een correcte afweging te maken tussen de kosten en de voordelen van bepaalde interventies en zal bijdragen tot een beter beslissingsproces (Autier et al., 2000). 19

26 Kosteneffectiviteit Er heerst meer en meer eensgezindheid dat valpreventieprogramma s het aantal valincidenten bij ouderen helpen reduceren. Studies van Robertson et al. (2001), Hektoen et al. (2009) en Davis et al. (2010) leveren bewijs dat geïndividualiseerde oefenprogramma s een kosteneffectieve methode vormen om valaccidenten bij thuiswonende 80-plussers te beperken. Zeven effectieve enkelvoudige interventies werden door Frick et al. (2010) onderzocht naar kosteneffectiviteit. Medische behandeling met psychofarmaca en tai chi werden aanzien als de meest kostvriendelijke en effectieve interventies. Hun effectiviteit werd echter in geringe mate onderzocht. Na uitsluiting van deze methoden, bleken de toediening van vitamine D en het veilig herinrichten van de thuisomgeving de meest kosteneffectieve interventies te zijn. Beide interventies waren kosteneffectiever ten opzichte van de standaardzorg. Vitamine D supplementatie was goedkoper, maar wel minder effectief in vergelijking met het herinrichten van de thuisomgeving. Frick et al. (2010) merken op dat het aanpassen naar een veiligere thuisomgeving $14.794/QALY (Quality Adjusted Life Years) kost ten opzichte van vitamine D supplementatie. Vanuit economisch perspectief is dit zeker een verantwoorde meerkost en een goede value for money. Frick et al. (2010) besluiten dat een betere valpreventie enkel kan optreden wanneer overleg gepleegd wordt op organisatie- en beleidsniveau en de interventies afgestemd worden op de individuele noden van de oudere. Hun onderzoek levert bewijs dat de huidige standaardzorg ver verwijderd staat van de meest kosteneffectieve interventies. Toekomstige studies rond kosteneffectiviteit dienen te focussen op medische behandeling met psychofarmaca, tai chi, het veilig herinrichten van de thuisomgeving en vitamine D supplementatie. Tot slot is het zeer belangrijk om op te merken dat effectieve multifactoriële interventies niet noodzakelijk kosteneffectiever zijn ten opzichte van unifactoriële interventies. Multifactoriële interventies zullen namelijk altijd duurder zijn dan een interventie die slechts één risicofactor aanpakt. Vanuit economisch standpunt dient te worden afgewogen of de voordelen van een multifactoriële interventie opwegen tegen de grotere financiële last en of deze interventies bijgevolg kosteneffectiever zijn dan de unifactoriële interventies. Frick et al. (2010) 20

27 1.5. ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESES Uit de literatuurstudie blijkt dat een groot aantal factoren in verband kan worden gebracht met een valincident. Talrijke studies hebben de effectiviteit van uni- en multifactoriële interventies onderzocht, maar slechts een handvol studies stelt de educatie van het personeel centraal. Het voorlichten van het personeel wordt meermaals vermeld als onderdeel van een multifactoriële interventie, maar dit laat niet toe de afzonderlijke effectiviteit na te gaan. Het verhogen van de kennis van het personeel dient de eerste stap te zijn om positieve resultaten op langere termijn te bekomen (Jensen et al., 2002). Slechts wanneer het personeel voldoende geïnformeerd is, kunnen interventies correct worden geïmplementeerd (Kostopoulus, 1985; Meissner, 1988). Morse (1993) en Wilson (1998) benadrukken dat educatie van het personeel, het verhogen van hun alertheid en het meedelen van het aantal interne valincidenten, vitale onderdelen zijn van een doeltreffend valpreventieprogramma. Onderzoek (Brown et al., 1989; Daley, 1997 en McDiarmid, 1998) beklemtoont het belang van continue educatie. Volgens Faulk (1984) zorgt dit voor een continue interesse en implementatie in de praktijk. Koh (2008) heeft onderzocht welke de grootste belemmeringen zijn voor de implementatie van klinische praktijkrichtlijnen. Enerzijds blijkt een tekort aan kennis en motivatie, ondersteunend personeel en educatie een belangrijke rol te spelen. Anderzijds werden ook de gezondheidstoestand van de patiënt en het gebrek aan hulpmiddelen vermeld als mogelijke belemmeringen. Men dient hierbij echter ook rekening te houden met de werklast. In een constant evoluerende zorgsector is er nood aan en vraag naar informatie, maar voelt het personeel zich in de eerste plaats verantwoordelijk voor de zorg van de patiënt (White et al., 1998). Fleck (2001) en Koh et al. (2009) hebben de kennistoename bij het personeel ten gevolge van vormingen rond valpreventie onderzocht. De omvang van de valproblematiek werd in beide studies aan de hand van videomateriaal toegelicht. Het personeel kreeg hierbij informatie over de oorzaken en de gevolgen van een val. Daarnaast werd getoond hoe het valrisico beoordeeld dient te worden en welke interventies kunnen worden toegepast om het valrisico te beperken. De kennistoename werd gemeten doormiddel van een pre- en posttest vragenlijst. In de beide studies lagen de scores op de posttest significant hoger dan de scores op de pretest. Dit toont aan dat educatieve vormingen bijdragen tot een kennistoename inzake valpreventie. 21

28 In deze masterproef werd onderzocht of twee uur vorming in een interventiegroep leidt tot een kennisoverdracht ten opzichte van een controlegroep die tot één à twee maand na de laatste vorming behouden blijft. Daarnaast werd rekening gehouden met de kost voor de WZC om deze vormingen te laten doorgaan. Aan de hand van een schatting van de tijdsinvesteringen van de onderzoeker en de woonzorgcentra, werd een kostenraming uitgevoerd. Hypotheses: 1. Er is sinds de pretest sprake van een kennistoename betreffende de valproblematiek. De kennistoename in de interventiegroep is groter in vergelijking met de kennistoename in de controlegroep. 2. Er treedt onder het personeel een gedragsverandering op. Het personeel is nu nog meer overtuigd van het belang en het nut van valpreventie. 22

29 2. METHODE 2.1. POPULATIE Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid houdt de contactgegevens bij van alle erkende WZC in Vlaanderen en Brussel. Oost-Vlaanderen telt in totaal 186 erkende woonzorgcentra. Vanuit praktische overwegingen werd overwogen om enkel de woonzorgcentra binnen een straal van 15 km van het thuisadres van de onderzoeker in aanmerking te nemen. In de regio Gent en omstreken voldeden 40 centra aan deze voorwaarde. Tot de populatie behoort ieder personeelslid dat in contact komt met de woonzorgbewoner en waarbij valpreventie deel uitmaakt van zijn of haar functie. Hiertoe behoren ondermeer verzorgenden, verpleegkundigen, ergo- en kinesitherapeuten, onderhoudspersoneel, directie en animatoren. Van de 626 verdeelde pretest-vragenlijsten, werden er 553 door het personeel ingevuld terugbezorgd. Op de pretest werd een respons rate van 88% bereikt. De posttestvragenlijst werd verspreid naar alle personeelsleden die de pretest hadden ingevuld. Van de 553 verspreidde posttest-vragenlijsten werden er 412 opnieuw ingeleverd. De posttest leverde bijgevolg een respons rate van 75%. Personeelsleden die in de interventiegroep deelnamen, maar die geen enkele vorming hadden bijgewoond, werden niet in aanmerking genomen voor verdere verwerking. Uiteindelijk voldeden 349 posttesten aan dit selectiecriterium PROCEDURE Er werd geopteerd om alle centra telefonisch te contacteren om drop-out te beperken. Bij interesse werd het opzet van het onderzoek elektronisch doorgestuurd en werd gevraagd naar een persoonlijke gesprek. Contactpersonen die niet binnen de twee weken reageerden, kregen een herinnering toegestuurd. 21 woonzorgcentra waren geïnteresseerd om aan het onderzoek deel te nemen en stemden in met een persoonlijk gesprek. Uiteindelijk namen 20 WZC deel, één centrum haakte af wegens tijdsgebrek. Tijdens het persoonlijk gesprek werd het opzet van het onderzoek in detail toegelicht en werd meegedeeld wat er van de deelnemende centra werd verwacht. Indien mogelijk, werden met de woonzorgcentra in de interventiegroep reeds data vastgelegd waarop de vormingen konden doorgaan. 23

30 Het onderzoeksdesign dat voor deze studie werd gehanteerd, was de preferred randomized controlled trial (Torgerson en Sibbald, 1998). De deelnemende woonzorgcentra kregen bij het persoonlijk gesprek de keuze of zij in de controle- of de interventiegroep wensten te participeren. Indien geen van beide groepen de voorkeur genoot, had het centrum ook de mogelijkheid om de keuze aan de onderzoeker te laten. Er werd voor dit design gekozen, daar er een duidelijk verschil in tijdsinvestering bestond tussen de controle- en de interventiegroep. Bovendien waren er een aantal centra die reeds bij het telefonisch contact hadden aangegeven dat zij zeer graag in de interventiegroep wensten deel te nemen. In de controlegroep had het personeel de mogelijkheid om een informatiebrochure rond valpreventie door te nemen, in de interventiegroep kreeg het personeel twee uur vorming van de onderzoeker. Gedurende deze vormingen werd onder andere uitgelegd wat er onder een valincident wordt verstaan, welke factoren valincidenten kunnen uitlokken en welke gevolgen hiermee gepaard kunnen gaan. Daarnaast werd aan de hand van beeldmateriaal gedemonstreerd hoe het valrisico bij de individuele bewoner beoordeeld dient te worden en welke interventies kunnen worden toegepast om het risico op valincidenten zoveel mogelijk in te dijken. Omwille van praktische redenen en afhankelijk van de voorkeur van het WZC, werden de vormingen na elkaar, in één blok van twee uur, of in twee aparte blokken van telkens één uur gegeven. Zeven woonzorgcentra besloten in de controlegroep deel te nemen, de andere centra gaven de voorkeur aan de interventiegroep. De inhoud van de informatiebrochure kwam sterk overeen met de inhoud van de vormingen, zodat beide groepen de mogelijkheid hadden om alle vragen op de posttest correct te beantwoorden. De posttest werd één maand na de laatste vorming in het WZC of één maand na de verspreiding van de informatiebrochure doorgestuurd. Alvorens de posttest naar de controlegroepen werd verspreid, werden de brochures opnieuw opgehaald. De vragenlijsten werden, mits toestemming, elektronisch doorgestuurd en in het centrum door de contactpersoon afgedrukt. Deze laatste was verantwoordelijk voor het verspreiden van de beide vragenlijsten onder het personeel. Het personeel kreeg twee tot vier weken de tijd om de pre- en de posttest in te vullen. Eén week voor het ophalen van de vragenlijst, werd een mail gestuurd naar de contactpersoon om af te spreken wanneer de ingevulde vragenlijsten konden worden opgehaald. De vragenlijsten werden in het WZC in een doos verzameld of door de contactpersoon opgehaald. 24

31 In eerste instantie werden de resultaten op de pre- en de posttest met elkaar vergeleken en werd nagegaan of er een leereffect en/of gedragsverandering onder het personeel optrad. Vervolgens werd onderzocht of de interventiegroep significant beter scoorde op de posttest in vergelijking met de controlegroep. Tot slot werd afgewogen of de eventuele kennistoename en de verbetering in het gedrag de kost van dergelijke educatieve interventies verantwoordt MEETINSTRUMENT Er werd gebruik gemaakt van een vragenlijst (zie bijlage) om de kennis en het gedrag van het personeel inzake valpreventie in kaart te brengen. Bij de start van dit onderzoek was er echter geen bestaande vragenlijst voorhanden. In overleg werd zelf een pre- en posttest uitgewerkt. Bij het opstellen van de vragen werd er op gelet dat - onafhankelijk van de functie - ieder personeelslid in staat was om de vragen te beantwoorden. Daarnaast werd getracht om de vragen op de pre- en de posttest zo eenvoudig en duidelijk mogelijk te formuleren. De pretest bevatte een aantal algemene vragen om een duidelijker beeld te krijgen van het deelnemende personeel. Er werd hierbij ondermeer gevraagd naar de leeftijd, de werkervaring in het woonzorgcentrum, het behaalde diploma en de functie die men in het WZC vervult. Vervolgens werd geïnformeerd in welke mate er op de werkvloer aandacht besteed werd aan valpreventie. De vragenlijst werd afgesloten met een tiental kennis- en gedragsvragen. De correcte antwoorden op de kennisvragen waren gebaseerd op onderzoeksresultaten, vermeld op volgende websites: en Bij de gedragsvragen werden ondermeer een aantal stellingen geformuleerd. Doormiddel van een vijfpunten Likertschaal kon op deze stellingen geantwoord worden van helemaal akkoord tot helemaal niet akkoord. De posttest was naar opbouw en inhoud zeer gelijkaardig aan de pretest. De algemene vragen werden weggelaten en de kennisvragen werden uitgebreid met een aantal vragen waarop het antwoord in de vormingen en de informatiebrochure werd vermeld. De beide vragenlijsten konden elk op ongeveer 15 minuten worden ingevuld. 25

32 De anonimiteit van het personeel werd verzekerd door ieder woonzorgcentrum een code te geven. Een WZC met code 01 verspreidde de pretest naar het personeel, beginnend met code 0101 en oplopend tot 0130 wanneer de vragenlijst naar 30 personeelsleden werd verspreid. Deze codes werden door de contactpersonen bijgehouden en bij de verspreiding van de posttest werd erop gelet dat het personeel dezelfde code kreeg als op de pretest. Op deze manier konden de antwoorden van dezelfde persoon op de pre- en de posttest met elkaar worden vergeleken, zonder daarbij de anonimiteit uit het oog te verliezen. De contactpersoon trad op als sleutelfiguur en was de enige die op de hoogte was van welke code met welk personeelslid overeenkwam DATA ANALYSE Om een beter beeld te krijgen van de deelnemende personeelsleden, werd de beschrijvende statistiek opgevraagd. In eerste instantie voor de variabelen leeftijd, werkervaring, diploma en beroep. Vervolgens werd ook gekeken naar de verdeling van de antwoorden op de vragen met betrekking tot het woonzorgcentrum. Het eerste opzet van deze studie, was na te gaan of er sprake is van een kennistoename onder het personeel en of deze kennistoename in de interventiegroep groter is dan de kennistoename in de controlegroep. Alvorens dit te kunnen onderzoeken, werden alle kennisvragen die zowel op de pre- als de posttest voorkwamen, gehercodeerd. Het personeel kreeg score nul indien de vraag foutief beantwoord werd en score één indien de vraag correct beantwoord werd. Alle scores op de kennisvragen werden opgeteld en gedeeld door het aantal ingevulde vragen. De totale kennisscore had bijgevolg een waarde tussen nul en één. Op basis van een Independent- Samples T-test werd onderzocht of er op de pretest reeds een verschil in kennis optrad tussen de controle- en de interventiegroep. Hierna werden de kennisscores op de pre- en de posttest met elkaar vergeleken doormiddel van een Repeated Measures Anova en werd onderzocht of de eventuele kennistoename afhankelijk is van de deelnamegroep. De kwantitatieve variabelen kennistotaalpre en kennistotaalpost werden opgenomen als within subjects factors, de kwalitatieve variabele deelnamegroep als between subjects factor. 26

33 Aanvullend werd er een Two-way Anova uitgevoerd om na te gaan of de score op de extra kennisvragen op de posttest ook afhankelijk is van de deelnamegroep. Deze kennisscore werd op dezelfde manier bekomen als de variabelen kennistotaalpre en kennistotaalpost en werd opgenomen als dependent variable. De deelnamegroep werd beschouwd als fixed factor. In de tweede hypothese wordt aangenomen dat er een gedragsverandering optreedt tussen de pre- en de posttest. De antwoorden op de gedragsvragen werden gehercodeerd en afhankelijk van het antwoord van de participanten werd een score van nul, een half of één toegekend. Nul wanneer het personeelslid geen of onvoldoende aandacht schenkt aan valpreventie, een half indien er in geringe mate aandacht aan wordt besteed en één wanneer er voldoende aandacht aan wordt besteed. De scores op de gedragsvragen werden opnieuw opgeteld en gedeeld door het aantal ingevulde vragen. De totale gedragsscore had net als de kennisscore een waarde tussen nul en één. Een Repeated Measures Anova, met kwantitatieve variabelen gedragtotaalpre en gedragtotaalpost als withins en kwalitatieve variabele deelnamegroep als between, werd uitgevoerd om de verschillende effecten bloot te leggen. Tot slot werd onderzocht of de kennistoename afhankelijk is van de leeftijd, het beroep, de werkervaring en het opleidingsniveau van de participant. De variabele opleidingsniveau werd bekomen door het personeel op te delen in een groep die geen en een groep die wel hogere studies had afgerond. Er werd een Repeated Measures Manova uitgevoerd, met kennistotaalpre en kennistotaalpost als withins en de leeftijd, het beroep, de werkervaring en het opleidingsniveau als betweens. De data werden verwerkt in het statistisch programma SPSS, rekening houdend met een significantieniveau van p <

34 3. RESULTATEN 3.1. BESCHRIJVENDE STATISTIEK Aan de studie hebben zeven woonzorgcentra in de controlegroep en dertien woonzorgcentra in de interventiegroep deelgenomen. De pretest- en posttest-vragenlijsten werden door 349 personeelsleden ingevuld. De controlegroep bestaat uit 141 participanten en vertegenwoordigt 40.4% van de totale sample. De overige 208 participanten namen deel in de interventiegroep en vertegenwoordigen 59.6% van de totale sample. Tabel 1 vertoont een gelijke verdeling van de participanten over de vier leeftijdscategorieën, enkel de groep 50 of ouder vertegenwoordigt een iets lager aantal participanten. Het grotere aantal deelnemers in de interventiegroep resulteert vooral in een grotere groep jarigen. Hoewel het totale aantal deelnemende personeelsleden een mooie verdeling naar leeftijd vertoont, is er toch een duidelijk verschil naar werkervaring. Vier vijfde van de participanten werkt nog geen 15 jaar in het WZC. De helft van deze groep is minder dan vijf jaar in de instelling werkzaam, de andere helft werkt reeds tussen 5 en 15 jaar in het woonzorgcentrum. Een zeer klein percentage is al meer dan 25 jaar in het WZC actief. In de controlegroep werkt de grootste groep nog geen 5 jaar in de instelling, in de interventiegroep zijn de meeste personeelsleden reeds tussen de 5 en 15 jaar in het centrum werkzaam. Het opleidingsniveau vertoont een gelijke verdeling voor het personeel dat over een hogeschooldiploma, een diploma hoger beroepsonderwijs (HBO) of een diploma secundair onderwijs beschikt. Deze drie categorieën worden elk vertegenwoordigd door ongeveer 30% van de participanten. Het aantal personeelsleden dat niet over een diploma of getuigschrift beschikt, ligt zeer laag, met een duidelijk verschil tussen de controle- en de interventiegroep. De zorgkundigen vertegenwoordigen samen met de verpleegkundigen twee derde van de totale sample. Het aantal zorgkundigen ligt in de interventiegroep wel beduidend hoger. In de groep andere functie werden deze personeelsleden samengenomen die minder direct in contact komen met de valproblematiek. Hiertoe behoren ondermeer de mensen van de onderhoudsploeg, het administratief personeel, de directie en vrijwilligers. 28

35 In tabel 1 worden tevens de resultaten van de Chi-kwadraattoets gerapporteerd. Hieruit blijkt dat er geen significant verband bestaat tussen de variabele deelnamegroep enerzijds en de variabelen werkervaring (p > 0.05), diploma (p > 0.05) en beroep (p > 0.05) anderzijds. Er is wel sprake van een trend tot significantie tussen de deelnamegroep en de leeftijd (p = 0.071). Het is met andere woorden mogelijk dat er een verband bestaat tussen deze beide variabelen, maar dit kan niet op het 95% betrouwbaarheidsniveau worden besloten. Tabel 1: Chi-kwadraattoets van de variabele deelnamegroep met de variabelen leeftijd, werkervaring, diploma en beroep (n=349) Variabele Controle Interventie Totaal ᵡ² Sig. (p) Leeftijd jaar jaar jaar of ouder Werkervaring Minder dan 5 jaar Tussen 5 en 15 jaar Tussen 15 en 25 jaar Langer dan 25 jaar Diploma Geen getuigschrift/diploma Secundair onderwijs HBO Volwassenenonderwijs Hogeschooldiploma Universitair diploma Beroep Zorgkundige (Hoofd)verpleegkundige Animator/Ergo/Kine Andere functie

36 Uit tabel 2 blijkt dat ruim 80% van het personeel aanduidt dat er vanuit de directie maatregelen genomen worden om het valrisico bij de bewoners te reduceren. 50.6% van alle personeelsleden geeft aan dat zij goed worden ingelicht, maar dat er nog ruimte is voor verbetering. Slechts 4.9% van de participanten is van mening dat er vanuit de directie geen enkele maatregel genomen wordt om het valrisico te beperken. Maatregelen worden volgens het personeel vooral genomen naar het beperken van de bewegingsvrijheid bij bewoners met een hoog valrisico (17.3%) en naar het toepassen van veilige til- en verplaatsingstechnieken (17.1%). Maatregelen die zelden door het personeel worden gerapporteerd, zijn het uitwerken van uurroosters in functie van een maximaal bewonerstoezicht (3.6%) en het informeren van het personeel over hoe zij bij een valincident dienen op te treden (5.9%). De meeste participanten (44.4%) weten niet of het WZC een valpreventieverantwoordelijke heeft aangesteld om bijscholingen te volgen en hierover te communiceren naar het personeel en de directie toe. Het personeel dat wel op de hoogte is, is overtuigd van de meerwaarde van een valpreventieverantwoordelijke. Slechts 3.8% van de participanten denkt dat een dergelijke verantwoordelijke geen enkele meerwaarde biedt. Op de posttest werd gevraagd of het woonzorgcentrum al veranderingen heeft doorgevoerd om het valrisico te beperken. Tabel 3 rapporteert de verdeling van de antwoorden op deze vragen. 27.2% van het woonzorgpersoneel rapporteerde dat het WZC nog geen enkele verandering heeft doorgevoerd sinds de pretest, 20.6% was niet op de hoogte van eventuele veranderingen. Eén vijfde van het personeel merkte op dat het WZC zelf reeds veranderingen heeft doorgevoerd. Een gelijkaardig percentage haalde aan dat er nog geen bijkomende maatregelen waren genomen, maar dat er wel werd overlegd om hier beter op in te spelen. 12.3% merkte op dat het WZC zelf nog geen stappen had ondernomen, maar dat men er als werknemer nu wel meer aandacht aan besteedt. Indien het woonzorgcentrum veranderingen had doorgevoerd, bleek dat vooral het geval te zijn naar de evaluatie van het valrisico van de bewoners (18.2%) en naar registratie van en onderzoek naar valpartijen (16.5%). Hoewel 68 personeelsleden op de pretest rapporteerden dat een valpreventieverantwoordelijke een meerwaarde zou bieden, duidden slechts 11 personen aan dat het WZC hier sinds de pretest heeft op ingespeeld. 30

37 Tabel 2: Beschrijvende statistiek pretest-vragen 5-7 met betrekking tot maatregelen in het WZC rond valpreventie (n=349) Vragen Percentage (%) Aantal 5. Worden er vanuit de directie maatregelen vooropgesteld om het valrisico voor de bewoner te verkleinen? Ik ben hier niet van op de hoogte Nee Ja, maar ik word hier te weinig over ingelicht Ja, ik word ingelicht, maar er is nog ruimte voor verbetering Ja, ik word goed ingelicht en krijg de kans mij bij te scholen 6. Indien u ja op vraag 5 geantwoord heeft, aan welke van onderstaande aspecten schenkt het WZC aandacht? Aandacht voor verhoogd valrisico bij medicatiegebruik Beperken van bewegingsvrijheid bij een hoog valrisico Creëren van veilige woonzorgomgeving Aandacht voor situaties die valpartijen kunnen uitlokken Uitleggen hoe er gereageerd dient te worden bij een valpartij Gebruik van veilige til- en verplaatsingstechnieken Inschatten van het valrisico van iedere bewoner Overleggen hoe valpartijen het best vermeden kunnen worden Registratie van en onderzoek naar valpartijen Uurroosters uitwerken in functie van een maximaal toezicht 7. Is er in het WZC een verantwoordelijke aangesteld die bijscholingen volgt rond valpreventie en hierover communiceert naar directie/personeel toe? Geen idee Nee, volgens mij zou dit ook geen meerwaarde bieden Nee, maar dit zou zeker een meerwaarde bieden Ja, maar de communicatie kan nog verbeterd worden Ja, deze methode werkt goed tot zeer goed

38 Bij de variabelen uit tabel 1 bedragen de percentages van de missing values voor de variabele groep, leeftijd, werkervaring en functie minder dan 1% van de totale sample. De variabele diploma heeft een missing value van 1.7%. De missing values liggen enigszins hoger voor de vragen uit tabel 2. Het percentage van de missing values ligt onder 1% voor vraag 5, bedraagt 2.1% voor vraag 6 en 3.2% voor vraag 7. De vragen in tabel 3 werden door iedere participant ingevuld, bijgevolg waren er voor deze vragen geen missing values. Tabel 3: Beschrijvende statistiek posttest-vragen 1-2 met betrekking tot veranderingen in het WZC rond valpreventie sinds de pretest (n=349) Vragen Percentage (%) Aantal 1. Heeft het WZC sinds de 1e vragenlijst veranderingen doorgevoerd om het valrisico bij de bewoner te beperken? Geen idee Ja Nee Nee, maar er wordt overlegd om hierop in te spelen Het WZC nog niet, maar ik schenk er zelf meer aandacht aan 2. Indien ja op vraag 1, op welk vlak heeft het WZC veranderingen doorgevoerd? Betere personeelsplanning om voldoende toezicht te realiseren Creëren van veilige woonzorgomgeving Evalueren van het valrisico van iedere bewoner Extra valpreventieve richtlijnen naar het personeel opgesteld Personeel aangemoedigd bijscholingen te volgen Registratie van en onderzoek naar valpartijen Verantwoordelijke voor valpreventie aangesteld Verhogen van alertheid van het personeel rond valgevaar Andere

39 3.2. KENNISVERANDERING NAAR DEELNAMEGROEP In de eerste hypothese wordt verondersteld dat de kennis van het personeel ten aanzien van de valproblematiek zal toenemen. Daarnaast wordt aangenomen dat de interventiegroep sterker vooruit zal gaan ten opzichte van de controlegroep. Er werd echter eerst een Independent- Samples T-test uitgevoerd om na te gaan of er reeds bij de start een verschil in kennis bestond tussen de beide groepen. Tabel 4 toont de resultaten van deze statistische toets. Uit de tabel blijkt dat er bij aanvang van de studie geen significant verschil in kennis bestaat. De controleen de interventiegroep scoren even goed wat betreft hun kennis van de valproblematiek. De gemiddelde kennisscore bedraagt 0.57 voor de controlegroep en 0.55 voor de interventiegroep. Tabel 4: Verschil in kennis op de pretest Variabele Gem. Sd t Sig. (p) Kennis pretest Controle Interventie Vervolgens werd aan de hand van een Repeated Measures Anova getest of er sprake is van een kennistoename tussen de pre- en de posttest en of deze kennistoename afhankelijk is van de deelnamegroep. Tabel 5 levert een significant hoofdeffect voor de tijd (p < 0.001), maar niet voor de deelnamegroep. Deze resultaten tonen aan dat er sprake is van een evolutie van de kennis in de tijd. Los van deze evolutie in de tijd, blijkt er geen verschil in kennis te bestaan tussen de controle- en de interventiegroep. Tabel 5: Verschil in kennis tussen de pre- en de posttest Repeated Measures Anova F Sig. (p) Hoofdeffect tijd (within) deelnamegroep (between) Interactie-effect tijd * deelnamegroep

40 Er treedt bovendien een significant interactie-effect op tussen de tijd en de deelnamegroep (p < 0.01). De evolutie van de kennis in de tijd is bijgevolg afhankelijk van de groep waartoe de personeelsleden behoren. Figuur 1 toont inderdaad aan dat de evolutie in kennis van de pretest naar de posttest afhankelijk is van de deelnamegroep. De kennisscores liggen zeer dicht bij elkaar op de pretest en liggen in de beide groepen beduidend hoger op de posttest. De kennistoename in de interventiegroep (gem. pretest = 0.55, gem. posttest = 0.74) is groter ten opzichte van de kennistoename in de controlegroep (gem. pretest = 0.57, gem. posttest = 0.68). Figuur 1: Interactie-effect scores pre- en posttest en deelnamegroep Tot slot werd er een Independent-Samples T-test uitgevoerd om na te gaan of de scores op de extra kennisvragen op de posttest ook afhankelijk zijn van de deelnamegroep. De resultaten in tabel 6 tonen aan dat er een significant verschil (p < 0.01) in kennis bestaat tussen de beide groepen, waarbij de interventiegroep (gem. = 0.70) duidelijk beter scoort in vergelijking met de controlegroep (gem. = 0.64). 34

41 Tabel 6: Verschil in kennis op de extra kennisvragen op de posttest Variabele Gem. Sd t Sig. (p) Kennis posttest b Controle Interventie GEDRAGSVERANDERING NAAR DEELNAMEGROEP In de tweede hypothese wordt verondersteld dat er een gedragsverandering optreedt tussen de pre- en de posttest. Er wordt hierbij opnieuw rekening gehouden met de deelnamegroep. De Independent-Samples T-test (tabel 7) levert bewijs dat er aanvankelijk geen verschil optreedt naargelang de gedragsscores. De gemiddelde gedragsscore bedraagt op de pretest 0.49 voor de controlegroep en 0.50 voor de interventiegroep. Tabel 7: Verschil in gedrag op de pretest Variabele Gem. Sd t Sig. (p) Gedrag pretest Controle Interventie Aan de hand van een Repeated Measures Anova werd onderzocht of er onder het personeel een positieve gedragsverandering optreedt ten aanzien van de valproblematiek. Uit tabel 8 blijkt een significant hoofdeffect voor de tijd (p < 0.01), er is met andere woorden sprake van een evolutie van het gedrag in de tijd. De gemiddelde gedragsscore bedraagt voor de volledige sample 0.49 op de pretest en 0.51 op de posttest. De personeelsleden zijn op het einde van de studie iets meer overtuigd van het belang en het nut van valpreventie. Er werd geen significante p-waarde gevonden voor het hoofdeffect deelnamegroep, waaruit blijkt dat er geen verschil in de gedragsscores bestaat tussen beide deelnamegroepen. Bovendien treedt er geen interactie-effect op, de evolutie van het gedrag in de tijd is bijgevolg niet afhankelijk van de groep waartoe de personeelsleden behoren. 35

42 Tabel 8: Verschil in gedrag tussen de pre- en de posttest Repeated Measures Anova F Sig. (p) Hoofdeffect tijd (within) deelnamegroep (between) Interactie-effect tijd * deelnamegroep INVLOED VAN ANDERE KWALITATIEVE VARIABELEN Aanvullend werd onderzocht of de kennistoename afhankelijk is van de leeftijd, het beroep, de werkervaring en het opleidingsniveau. De Repeated Measures Manova (tabel 9) levert uiteraard een significant hoofdeffect voor de tijd (p < 0.001), er is bijgevolg sprake van een evolutie van de kennis in de tijd. Er treedt geen verschil in kennis op naar leeftijd en werkervaring, maar wel naar opleidingsniveau (p < 0.01) en ook naar beroep (p < 0.001). Hoger opgeleid personeel (gem. pretest = 0.67, gem. posttest = 0.78) scoort beter dan lager opgeleid personeel (gem. pretest = 0.50, gem. posttest = 0.68) inzake de kennis van de valproblematiek. De resultaten tonen ook aan dat kinesitherapeuten, ergotherapeuten en animatoren het hoogste scoren (gem. pretest = 0.73, gem. posttest = 0.83). Zorgkundigen (gem. pretest = 0.50, gem. posttest = 0.67) en personeelsleden die geen zorgverlenende functie uitoefenen (gem. pretest = 0.50, gem. posttest = 0.66), scoren het laagste. Er treedt daarnaast ook een trend tot een significant interactie-effect op tussen de tijd en het opleidingsniveau (p = 0.053). Het lijkt waarschijnlijk dat de evolutie van de kennis in de tijd afhankelijk is van het opleidingsniveau. Figuur 2 gaat dieper in op dit interactie-effect en toont duidelijk aan dat de hoger opgeleiden beter scoren op de pre- en de posttest ten opzichte van de lager opgeleiden. Het valt echter ook op dat de kennistoename bij de lager opgeleiden sterker is, waardoor de kenniskloof bijna halveert. 36

43 Tabel 9: Verschil in kennis tussen de pre- en de posttest Repeated Measures Manova F Sig. (p) Hoofdeffect tijd (within) leeftijd (between) werkervaring (between) opleidingsniveau (between) beroep (between) Interactie-effect tijd * leeftijd tijd * werkervaring tijd * opleidingsniveau tijd * beroep Figuur 2: Interactie-effect scores pre- en posttest en opleidingsniveau 37

44 4. DISCUSSIE Valpartijen komen frequent voor bij ouderen en vormen een belangrijk probleem binnen de gezondheidszorg, niet uitsluitend naar morbiditeit en mortaliteit (Masud & Morris, 2001), maar ook op financieel vlak (Haentjens et al., 2001; Meerding et al., 2006). Een mogelijke interventie naar valpreventie toe, is het verhogen van de kennis van de directe zorgverleners. Volgens Jensen et al. (2002) dient dit de eerste stap te zijn om positieve resultaten te bekomen op langere termijn. In deze studie werd hierop ingespeeld door het personeel van verschillende woonzorgcentra te ondervragen over de risicofactoren die een valincident kunnen uitlokken, de valincidentie en de mogelijke gevolgen die met een valpartij gepaard kunnen gaan. Er werd ook onderzocht of het personeel overtuigd is van het belang en het nut van valpreventie. Bijkomend werd beoordeeld in welke mate educatieve voorlichtingen de kennis en het gedrag van de zorgverleners inzake de valproblematiek beïnvloedden INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN Kennisverandering naar deelnamegroep In de eerste hypothese werd er verondersteld dat er sprake zal zijn van een kennistoename betreffende de valproblematiek en dat deze kennistoename in de interventiegroep groter zal zijn dan in de controlegroep. Uit de resultaten blijkt eerst en vooral dat er op de pretest geen verschil in kennis bestaat tussen de beide groepen. Dit laat toe om eventuele verschillen in kennistoename tussen de controle- en de interventiegroep volledig toe te schrijven aan de interventieperiode. De Repeated Measures Anova toont aan dat er een significant verschil bestaat tussen de gemiddelde kennisscores op de pretest en deze op de posttest. Dit wijst erop dat er, ongeacht de deelnamegroep, sprake is van een kennistoename. De resultaten tonen echter ook aan dat de kennistoename afhankelijk is van de deelnamegroep. Er treedt bijgevolg ook een verschil in kennistoename op tussen de beide groepen onderling. De interventiegroep, de groep die twee uur educatieve vorming ontving, vertoont een kennistoename die bijna tweemaal zo groot is ten opzichte van de kennistoename in de controlegroep. 38

45 De resultaten van deze eerste hypothese tonen met ander woorden aan dat een passieve interventie in de controlegroep, onder de vorm van een informatiebrochure, reeds bijdraagt tot een beter inzicht in de valproblematiek. Dit bewijst dat een deel van het personeel daadwerkelijk geïnteresseerd is om meer te weten te komen over de valproblematiek en moeite wil doen om zich hierin bij te scholen. De uitkomst toont echter ook aan dat het overbrengen van informatie op een interactieve manier, doormiddel van een presentatie, ervoor zorgt dat er meer informatie bij het personeel blijft hangen. Een actieve interventie zorgt bijgevolg voor een beter resultaat. Dit werd bevestigd door de gemiddelde kennisscores op de bijkomende kennisvragen op de posttest met elkaar te vergelijken. De resultaten lieten zien dat er ook hier sprake is van een significant verschil tussen de gemiddelde kennisscores van de controlegroep en deze van de interventiegroep. De uitkomsten van deze eerste hypothese komen overeen met de onderzoeksresultaten van Fleck (2001) en Koh et al. (2009). In het onderzoek van Fleck (2001) werden er educatieve vormingen voorzien voor zorgverleners, werkzaam in een medisch centrum in de Verenigde Staten. Uit hun resultaten bleek dat er een zeer sterke kennistoename optrad ten gevolge van een 20 minuten durende educatieve video rond de valproblematiek. Een belangrijke kanttekening bij deze studie, is dat de pretest meteen voor en de posttest meteen na deze educatieve video werd ingevuld. Dit heeft vanzelfsprekend tot een aanzienlijke kennistoename geleid, aangezien de opgedane kennis meteen werd bevraagd. In de studie van Koh et al. (2009) werden twee ziekenhuizen uit Singapore ad random verdeeld in een controlegroep en een interventiegroep. Bij beiden werd een pretest, een onmiddellijke posttest en een follow-up uitgevoerd. Daarnaast werden er zowel voor als na de interventie audits uitgevoerd om een beter beeld te krijgen van het aantal valincidenten en de verschillende praktijkrichtlijnen die in de ziekenhuizen rond de valproblematiek werden toegepast. De resultaten toonden aan dat de interventiegroep gemiddeld beter scoorde op de onmiddellijke posttest en dat deze kennisscores ook na zes maanden behouden bleven. In de controlegroep trad er geen significant verschil op tussen de gemiddelde kennisscores op de pretest en de gemiddelde kennisscores na zes maanden. Het onderzoek van Koh et al. (2009) bewijst dat educatieve vormingen niet enkel op korte termijn tot een kennistoename leiden, maar dat het personeel er ook in slaagt om deze informatie gedurende een langere periode te onthouden. Dit kan er alleen maar toe bijdragen dat het personeel de opgedane kennis ook daadwerkelijk toepast op de werkvloer. 39

46 Gedragsverandering naar deelnamegroep De tweede hypothese veronderstelde dat er een gedragsverandering onder het personeel zal optreden. Het personeel zal door het lezen van de informatiebrochure of door het ontvangen van de educatieve voorlichting meer overtuigd zijn van het belang en het nut van valpreventie. De resultaten tonen aan dat er op de pretest geen noemenswaardige verschillen optreden tussen de controle- en de interventiegroep. Op de posttest is er wel een verbetering merkbaar ten opzichte van de pretest, maar dit blijkt niet afhankelijk te zijn van de deelnamegroep. Er kan worden besloten dat er sprake is van een positieve gedragsverandering, maar ten opzichte van de kennistoename is deze gedragsverandering verwaarloosbaar. Dit toont aan dat noch een informatiebrochure, noch een twee uur durende educatieve voorlichting volstaat om een grote gedragsverandering teweeg te brengen. Er is met andere woorden een duidelijke kennistoename onder het personeel merkbaar, maar men is er sinds de pretest niet echt van overtuigd dat er meer aandacht geschonken dient te worden aan valpreventie. Dit beklemtoont in navolging van het onderzoek van Brown et al. (1989), Daley (1997) en McDiarmid (1998) dat continue educatie hierin een cruciale rol speelt. Volgens Faulk (1984) zorgt regelmatige educatie voor een continue interesse, maar ook voor verdere implementatie in de praktijk Invloed van andere kwalitatieve variabelen Er werd een extra analyse uitgevoerd om te onderzoeken in welke mate de kennistoename afhankelijk is van de leeftijd, de werkervaring, het opleidingsniveau en het beroep. De analyse toont aan dat er een verschil in kennis bestaat naargelang het opleidingsniveau en het beroep van het personeelslid. Hoger opgeleid personeel scoort aanzienlijk beter. Het is mogelijk dat deze personen meer kennis hebben opgedaan ten gevolge van hun hogere studies. Een andere mogelijkheid is dat zij er in slagen om reeds eerder opgedane informatie beter te onthouden. De resultaten tonen bovendien aan dat kinesitherapeuten, ergotherapeuten en animatoren het beste scoren op de kennisvragen. Dit is enigszins logisch, aangezien de valproblematiek veel nauwer aansluit bij hun functie. Zij dienen hier bewust meer aandacht aan te schenken en beter van op de hoogte te zijn. Zorgkundigen zijn aanvankelijk minder goed op de hoogte, maar gaan wel sterker vooruit, ondermeer omdat zij veel meer nieuwe zaken bijleren. 40

47 4.2. KOSTENVERGELIJKING Wanneer men tot doel heeft om een kennisverhoging bij het personeel te bekomen, dient de voorkeur uit te gaan naar een educatieve vorming. Er dient echter te worden afgewogen of de extra kennistoename ten gevolge van een educatieve voorlichting de meerkost verantwoordt. Om een betere vergelijking in de kennis- en de gedragsverandering tussen de controle- en de interventiegroep mogelijk te maken, werd een kostenraming uitgevoerd. Alvorens deze kostenraming voor de controlegroep uit te voeren, werd verondersteld dat het voltallige personeel de informatiebrochure had doorgenomen. Er werd geschat dat elke participant in totaal één uur diende uit te trekken om aan de studie deel te nemen, een halfuur voor de vragenlijsten en nogmaals een halfuur voor de brochure. Bij de kostenraming in de interventiegroep werd ervan uitgegaan dat alle personeelsleden de beide vormingen hadden bijgewoond. In realiteit hebben een aantal participanten slechts één van beide vormingen bijgewoond. Er werd geschat dat dit personeel in totaal tweeënhalf uur diende te investeren, een halfuur voor de pre- en de posttest en twee uur voor de vormingen. Aan de hand van de loonbarema s, afkomstig van zorgnet Vlaanderen, kon op basis van het beroep en de werkervaring worden ingeschat hoeveel ieder personeelslid per uur verdiende. In de interventiegroep diende er uiteraard ook rekening gehouden te worden met de kost van de educatieve vormingen. In deze studie werden deze voorlichtingen in functie van het onderzoek gratis aan de woonzorgcentra aangeboden, maar in de realiteit zal dit uiteraard niet het geval zijn. Voor de vergoeding van een referentiepersoon valpreventie, werden de tarieven doorgerekend die door het Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen worden gehanteerd. Dit komt overeen met een vergoeding van 100/uur vorming en een kilometervergoeding van 0.30 eurocent/km. In de controlegroep kwam dit overeen met een totale kost van of een gemiddelde kost van 15 per personeelslid. De totale kost van de interventie bedroeg of 62 per participant. Hoewel er in de controle- en de interventiegroep een gelijkaardige verandering waargenomen kan worden in het gedrag van het personeel, is de kennistoename in de interventiegroep bijna tweemaal zo groot. Er dient dus te worden afgewogen of een meer dan viermaal hogere kost een kleine verdubbeling in kennistoename rechtvaardigt. Indien nieuwe informatie aangeboden wordt, cruciaal naar de veiligheid en de kwaliteit van de zorgverlening, dient een educatieve vorming de voorkeur te krijgen. Indien de directie echter streeft naar een opfrissing van de reeds opgedane kennis, dan lijkt een goedkopere interventie een meer aangewezen optie. De 41

48 kost van een dergelijke educatieve vorming kan echter ook worden gedrukt door deze vanuit het eigen woonzorgcentrum aan te bieden. Vanzelfsprekend dient er dan op gelet te worden dat de educatie gegeven wordt door een personeelslid dat vanuit de eigen functie een zekere voeling heeft met het onderwerp BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK Eén van de grootste beperkingen van deze studie, is het korte tijdsbestek waarin de interventie plaatsvond. In tegenstelling tot de studie van Koh et al. (2009) was het daarom onmogelijk om een follow-up uit te voeren en het effect van de informatiebrochure en de vormingen over een langere periode te bestuderen. Een follow-up had een indicatie kunnen geven omtrent de regelmaat waarmee het personeel dient te worden voorgelicht en had toegelaten na te gaan in welke mate de WZC veranderingen hadden doorgevoerd rond de valproblematiek. De periode tussen de interventie en de posttest was namelijk zeer kort om hier als directie op in te spelen. Op de posttest werd wel vaak aangegeven dat er onder het personeel reeds overlegd werd hoe er nog meer aandacht aan valpreventie kon worden besteed. De beperkte gedragsverandering is bijgevolg bijna louter het gevolg van de vormingen en de informatiebrochure. Een followup zou vermoedelijk een sterkere gedragsverandering aan het licht brengen. De WZC hebben dan genoeg tijd om bijkomende valpreventiemaatregelen te implementeren en het verzorgend personeel hiernaar te laten handelen. Gedragswijzigingen moeten namelijk ook voor een stuk door het management worden aangestuurd. Hoewel het middenkader en de directie aan de studie mochten deelnemen, werden deze niet op een actievere manier bij het onderzoek betrokken. Het is echter moeilijk veronderstellingen te maken, aangezien de impact van een educatieve vorming op het gedrag door geen enkele andere studie werd bestudeerd. Het korte tijdsbestek liet ook onmogelijk toe om de impact van educatie op het totale aantal valincidenten in de woonzorgcentra te bestuderen. Het is mogelijk dat het woonzorgpersoneel ten gevolge van de educatie meer aandacht besteedt aan veiligheid en valpreventie, waardoor het aantal valincidenten afneemt. Dit had ook toegelaten om de aard van de valpartijen nader te onderzoeken en te kijken of er een reductie optrad in het aantal ernstige en kostelijke letsels. Op deze manier was het mogelijk geweest een nauwkeurige en volledige afweging te maken tussen de interventiekost en de kostenbesparing, veroorzaakt door een afname van het 42

49 aantal valincidenten. Deze studie hield bijgevolg enkel rekening met de rechtstreekse kost van de interventies en niet met een eventuele kostenbesparing op langere termijn. De missing link in dit onderzoek, is bijgevolg het verband tussen de kennistoename en de reductie in het aantal valpartijen, waardoor de interventiekosten niet tot in het detail kunnen worden geïnterpreteerd. Bijkomend nadeel aan deze studie is dat er geen beroep gedaan kon worden op een bestaand meetinstrument. Er was geen specifieke vragenlijst beschikbaar die gebruikt kon worden om de kennis en het gedrag van het personeel in kaart te brengen. Vandaar dat er uiteindelijk voor geopteerd werd om, in samenspraak met promotor en co-promotor, een eigen pre- en posttest te ontwikkelen. Dit maakt het moeilijk om een doorgedreven vergelijking te maken met de studies van Fleck (2001) en Koh et al. (2009). Beide onderzoeken hebben ook geen rekening gehouden met eventuele gedragsveranderingen, waardoor er bij de tweede hypothese niet verwezen kon worden naar resultaten van eerdere studies. Bovendien zijn er ook geen studies die een kosten-batenanalyse hebben uitgevoerd betreffende educatieve vormingen rond de valproblematiek. Het onderzoek van Frick et al. (2010) is het enige dat de kosteneffectiviteit van verschillende enkelvoudige interventies heeft onderzocht. Er werd echter geen onderzoek verricht naar de kosteneffectiviteit van educatie naar het personeel van een zorginstelling RICHTLIJNEN VOOR VERDER ONDERZOEK Toekomstig onderzoek dient de impact van educatie over een langere periode te bestuderen. Er dient ondermeer onderzocht te worden of educatie bijdraagt tot de implementatie van een valpreventieprogramma en leidt tot een reductie van het aantal valincidenten. Aanvullend kan worden onderzocht of een valpreventieprogramma leidt tot een toename in levenskwaliteit en QALY s. Dit laat toe een kosten-batenanalyse uit te voeren, waarbij de kost van de interventie afgewogen kan worden tegen de winst in QALY s. Valpreventieprogramma s dienen vooral toegepast te worden in functie van de risicofactoren per bewoner. Studies hebben aangetoond dat unifactoriële interventies kosteneffectiever zijn dan multifactoriële interventies. Het is belangrijk om hier vanuit economische overwegingen dieper op in te gaan. Er dient grondig onderzocht te worden in welke mate een multifactoriële interventie, op maat van de bewoner, een kosteneffectieve oplossing biedt. 43

50 Tot slot dient te worden opgemerkt dat studies inzake de valproblematiek enkel onderzocht hebben in welke mate educatie bijdraagt tot een kennistoename. De invloed van educatie op het gedrag werd nog nooit onderzocht. Dit is echter een belangrijke indicator waaruit kan worden afgeleid of de opgedane kennis daadwerkelijk in de praktijk zal worden omgezet BESLUIT Educatie van het woonzorgpersoneel zorgt voor een kennistoename van de valproblematiek, die behouden blijft tot 1 à 2 maanden na de interventie. Een passievere interventiemethode, onder de vorm van een informatiebrochure, levert reeds een merkbare verbetering in kennis. Een grotere educatieve inspanning, aan de hand van een voordracht, brengt daarentegen een bijna tweemaal sterkere kennistoename teweeg. Dit gaat echter ook gepaard met een verviervoudiging van de interventiekost. Het personeel stond na de vormingen positiever tegenover de valproblematiek en was bereid hier in de toekomst meer aandacht aan te besteden. De gedragsverandering was echter zeer beperkt ten opzichte van de kennistoename. Bovendien kon er geen verschil gevonden worden tussen de controle- en de interventiegroep. 44

51 5. REFERENTIELIJST Abrams, P., Cardozo, L., Fall, M., Griffiths, D., Rosier, P., Ulmsten, U., van Kerrebroeck, P.V., Victor, A. & Wein, A. (2003). The standardization of terminology in lower urinary tract function: report from the standardization sub-committee of the International Continence Society. Urology, 61, Asplund, R. (2005). Nocturia in relation to sleep, health and medical treatment in the elderly. Britisch Journal of Urology International, 96 (1), Autier, P., Haentjens, P, Bentin, J., Baillon, J.M., Grivegnée, A.R., Closon, M.C. & Boonen, S. (2000). Costs induced by hip fractures: a prospective controlled study in Belgium. Osteoporosis International, 11, Barnett, A., Smith, B., Lord, S.R., Williams, M. & Baumand, A. (2003). Community-based group exercise improves balance and reduces falls in at-risk older people: a randomized controlled trial. Age and Ageing, 32, Becker, C., Kron, M., Lindemann, U., Sturm, E., Eichner, B., Walter-Jung, B. & Nikolaus, T. (2003). Effectiveness of a multifaceted intervention on falls in nursing home residents. Journal of the American Geriatric Society, 51, Brown, M.C., Brown, J.D. & Bayer, M.M. (1989). Changing nursing practice through continuing education in physical assessment: perceived barriers to implementation. The Journal of Continuing Education in Nursing, 18 (4), Brown, J., Vittinghoff, E., Wyman, J., Stone, K., Nevitt, M., Ensrud, K. & Grady, D. (2000). Urinary incontinence: does it increase risk for falls and fractures? Study of osteoporotic fractures research group. Journal of the American Geriatrics Society, 48, Cameron, I.D., Murray, G.R., Gillespie, L.D., Robertson, M.C., Hill, K.D., Cumming, R.G. & Kerse, N. (2010). Interventions for preventing falls in older people in nursing care facilities and hospitals. The Cochrane Collaboration, 1,

52 Campbell, A.J., Robertson, M.C., Gardner, M.M., Norton, R.N., Tilyard, M.W. & Buchner, D.M. (1997). Randomised controlled trial of a general practice programme of home based exercise to prevent falls in elderly women. Department of Medicine, 315, Campbell, M.D., Robertson, M.C., Gardner, M.M., Norton, R.N. & Buchner, D.M. (1999a). Falls prevention over 2 years: a randomized controlled trial in women 80 years and older. Age and Ageing, 28, Campbell, M.D., Robertson, M.C., Gardner, M.M., Norton, R.N. & Buchner, D.M. (1999b). Psychotropic medication withdrawal and a home-based exercise program to prevent falls: a randomized, controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 47 (7), Chang, J.T., Morton, S.C., Rubenstein, L.Z., Mojica, W.A., Maglione, M., Suttorp, M.J., Roth, E.A. & Shekelle, P.G. (2004). Interventions for the prevention of falls in older adults: systematic review and meta-analysis of randomized clinical trials. British Medical Journal, 328, 1-7. Chiarelli, P.E., Mackenzie, L.A. & Osmotherly, P.G. (2009). Urinary incontinence is associated with an increase in falls: a systematic review. Australian Journal of Physiotherapy, 55, Cummings, S.R., Nevitt, M.C., Browner, W.R., Stone, K., Fox, K.M., Ensrud, K.E., Cauley, J., Black, D. & Vogt, T.M. (1995). Risk factors for hip fracture in white women. The New England Journal of Medicine, 332, Cusimano, M.D., Kwok, J. & Spadafora, K. (2008). Effectiveness of multifaceted fallprevention programs for the elderly in residential care. Injury Prevention, 14, Daley, B.J. (1997). Creating mosaics: the interrelationship of knowledge and context. The Journal of Continuing Education in Nursing, 28 (3), Daubie, M. (2006). Analyse van de uitgaven van de ziekteverzekering op grond van leeftijd en geslacht van de verzekerden en raming van de weerslag van de vergrijzing op de gezondheidsuitgaven. Informatieblad RIZIV, 2006 (2),

53 Davis, J.C., Robertson, M.C., Ashe, M.C., Liu-Ambrose, T., Khan, K.M. & Marra, C.A. (2010). Does a home-based strength and balance programme in people aged 80 years provide the best value for money to prevent falls? A systematic review of economic evaluations in falls prevention interventions. British Journal of Sports Medicine, 44, Dyer, C.A.E., Taylor, G.J., Reed, M., Dyer, C.A., Robertson, D.R. & Harrington, R. (2004). Falls prevention in residential care homes: a randomized controlled trial. Age and Ageing, 33, Faulk, L.G. (1984). Continuing education program evaluation for course improvement, participant effect and utilization in clinical practice. Journal of Nursing Education, 23 (4), Fleck, M.M. & Forrester, D.A. (2001). The efficacy of an educational program to improve direct caregiver knowledge regarding fall prevention. Journal for nurses in staff development, 17 (1), Fokkema, T. & Dykstra, P.A. (2007). Vergrijzing: ramp of uitdaging. Oorzaken en sociale gevolgen. Demos: Bulletin over bevolking en samenleving, 23 (3), 5-8. Frick, K.D., Kung, J.Y., Parrish, J.M. & Narrett, M.J. (2010). Evaluating the costeffectiveness of fall prevention programs that reduce fall-related hip fractures in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 58, Friedman, S.M., Munoz, B., West, S.K., Rubin, G.S. & Fried, L.P. (2002). Falls and fear of falling: which comes first? A longitudinal prediction model suggests strategies for primary and secondary prevention. Journal of the American Geriatrics Society, 50 (8), Fuller, G.F. (2000). Falls in the elderly. American Academy of Family Physicians, 61 (7), Graafmans, W.C., Ooms, M.E., Hofstee, H.M.A., Bezemer, P.D., Bouter, L.M. & Lips, P. (1996). Falls in the elderly: a prospective study of risk factors and risk profiles. American Journal of Epidemiology, 143,

54 Gupta, V. & Lipsitz, L.A. (2007). Orthostatic hypotension in the elderly: diagnosis and treatment. The American Journal of Medicine, 120, Haentjens, P., Autier, P., Barette, M. & Boonen, S. (2001). The economic cost of hip fractures among elderly women. The Journal of Bone & Joint Surgery, 83a (4), Haentjens, P., Lamraski, G. & Boonen, S. (2005). Costs and consequences of hip fracture occurrence in old age: an economic perspective. Disability and Rehabilitation, 27 (18-19), Hauer, K., Lamb, S.E., Jorstad, E.C., Todd, C. & Becker, C. (2006). Systematic review of definitions and methods of measuring falls in randomized controlled fall prevention trial, Oxford Journals, Medicine, Age and Ageing, 35 (1), Hektoen, L.F., Aas, E. & Luras, H. (2009). Cost-effectiveness in fall prevention for older women. Scandinavian Journal of Public Health, 37, Hollingworth, W., Todd, C.J., Parker, M.J. (1995). The cost of treating hip fractures in the twenty-first century. Journal of Public Health Medicine, 17, Isaacs, B. (1992). The challenge of geriatric medicine, Oxford University Press, Oxford. Ivers, R.Q., Norton, R., Cumming, R.G., Butler, M. & Campbell, A.J. (1998). Visual impairment and hip fracture. American Journal of Epidemiology, 152 (7), Jensen, J., Lundin-Olsson, L., Nyberg, L. & Gustafson, Y. (2002). Fall and injury prevention in older people living in residential care facilities. Ann Intern Med, 136, Kannus, P., Sievänen, H., Palvanen, M., Järvinen, T. & Parkkari, J. (2005). Prevention of falls and consequent injuries in elderly people. The Lancet, 366, Kerse, N., Butler, M., Robinson, E. & Todd, M. (2004). Fall prevention in residential care: a cluster, randomized, controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 52,

55 Koh, S.L.S., Manias, E., Hutchinson, A.M., Donath, S. & Johnston, L. (2008). Nurses perceived barriers to the implementation of a Fall Prevention Clinical Practice Guideline in Singapore hospitals. BMC Health Services Research, 8 (105), Koh, S.L.S., Hafizah, N., Lee, J.Y., Loo, Y.L. & Muthu, R. (2009). Impact of a fall prevention programme in acute hospital settings in Singapore. Singapore Medical Journal, 50 (4), Kostopoulus, M. (1985). Reducing patient falls. Orthopaedic Nursing, 4 (6), Kron, M., Loy, S., Sturm, E., Nikolaus, T. & Becker, C. (2003). Risk indicators for falls in institutionalized frail elderly. American Journal of Epidemiology, 158 (7), Lamb, S. E., Jørstad-Stein, E. C., Hauer, K. & Becker, C. (2005). Development of a common outcome data set for fall injury prevention trials: the prevention of falls network Europe consensus. Journal of the American Geriatrics Society, 53 (9), Li, F., Harmer, P., Fisher, K.J. & Mcauley, E. (2004). Tai Chi: improving balance and predicting subsequent falls in older persons. Medicine & Science in Sports & Exercise, 36 (12), Lord, S.R., Ward, J.A., Williams, P. & Strudwick, M. (1995). The effect of a 12-month exercise trial on balance, strength and falls in older women: a randomized controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 43, Lord, S.R. & Menz, H.B. (2000). Visual contributions to postural stability in older adults. Gerontology, 46, Lord, S.R. & Dayhew, J. (2001). Visual risk factors for falls in older people. Journal of American Geriatric Society, 49,

56 Lord, S.R., March, L.M., Cameron, I.D., Cumming, R.G., Schwarz, J., Zochling, J., Chen, J.S., Makaroff, J., Sitoh, Y.Y., Lau, T.C., Brnabic, A. & Sambrook, P.N. (2003). Differing risk factors for falls in nursing home and intermediate-care residents who can and cannot stand unaided. Journal of the American Geriatrics Society, 51, Lord, S.R. (2006). Visual risk factors for falls in older people. Age and Ageing, 35-S2, Masud, T. & Morris, R.O. (2001). Epidemiology of falls. Age and Ageing, 30-S4, 3-7. McDiarmid, S. (1998). Continuing nursing education: what resources do bedside nurses use? The Journal of Continuing Education in Nursing, 29 (6), Meerding, W.J., Mulder, S. & van Beeck, E.F. (2006). Incidence and costs of injuries in The Netherlands. European Journal of Public Health, 16 (3), Meissner, B. (1988). Patient fall prevention. Nurse Manager, 19 (6), 78. Menant, J.C., Steele, J.R., Menz, H.B., Munro, B.J. & Lord, S.R. (2008). Optimizing footwear for older people at risk of falls. Journal of rehabilitation Research & Development, 45 (8), Menz, H.B., Morris, M.E. & Mord, S.R. (2006). Foot and ankle risk factors for falls in older people: a prospective study. Journal of Gerontology, 61a (8), Neutel, C.I., Perry, S. & Maxwell, C. (2002). Medication use and risk of falls. Pharmacoepidemiology and drug safety, 11, Miller, Y., Brown, W., Smith, N. & Chiarelli, P. (2003). Managing urinary incontinence across the lifespan. International Journal of Behavioral Medicine, 10, Milsom, I., Abrams, P., Cardozo, L., Roberts, R.G., Thüroff, J. & Wein, A.J. (2001). How widespread are the symptoms of an overactive bladder and how are they managed? A population-based prevalence study. Britisch Journal of Urology International, 87,

57 Morse, J. (1993). Nursing research on patient falls in healthcare institutions. Annual Review of Nursing Research, 11 (1); Ooi, W.L., Barrett, S., Hossain, M., Kelly-Gagnon, M. & Lipsitz, L.A. (1997). Patterns of orthostatic blood pressure change and their clinical correlates in a frail, elderly population. Journal of the American Medical Association, 277, Ooi, W.L., Hossain, M. & Lipsitz, L.A. (2000). The association between orthostatic hypotension and recurrent falls in nursing home residents. American Journal of Medicine, 108, Pacolet, J., Bouten, R., Lanoye, H. & Versieck, K. (1999). De sociale bescherming van afhankelijke bejaarden in de 15 lidstaten van de EU en Noorwegen. Syntheserapport, HIVA, Leuven. Pacolet, J., Van De Putte, I., Cattaert, G. & Coudron, V. (2002). Plus est en vous herbekeken. Manpowerplanning in de zorgsector en de socioculturele sector, Deel 5. Synthese voor de zorgsector in de Vlaamse Gemeenschap, , HIVA-K.U. Leuven, Leuven. Pacolet, J., Deliège, D., Artoisenet, C., Cattaert, G., Coudron, V., Leroy, X., Peetermans, A. & Swine, C. (2005). Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België. FOD Sociale Zekerheid, Polder, J.J., Takken, J., Meerding, W.J., Kommer, G.J. & Stokx, L.J. (2002). Kosten van Ziekten in Nederland. De zorgeuro ontrafeld. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Robertson, M.C., Devlin, N., Gardner, M.M. & Campbell, A.J. (2001). Effectiveness and economic evaluation of a nurse delivered home exercise programme to prevent falls. 1: Randomised controlled trial. British Medical Journal, 322, 1-6. Robertson, M.C., Campbell, A.J., Gardner, M.M. & Devlin, N. (2002). Preventing injuries in older people by preventing falls: a meta-analysis of individual-level data. Journal of the American Geriatrics Society, 50,

58 Rubenstein, L.Z., Josephson, K.R. & Robbins, A.S. (1994). Falls in the nursing home. Ann Intern Med, 121, Rubenstein, L.Z. (2006). Falls in older people: epidemiology, risk factors and strategies for prevention. Age and Ageing, 35 (2), Scheffer, A.C., Schuurmans, M.J., Van Dijk, N., Van Der Hooft, T. & De Rooij, A.E. (2008). Fear of falling: measurement strategy, prevalence, risk factors and consequences among older persons. Age and Ageing, 37, Steward, W., van Rooyen, J.V., Cundiff, G., Abrams, P., Herzog, A., Corey, R., Hunt, T. & Wein, A. (2003). Prevalence and burden of overactive bladder in the United States. World Journal of Urology, 20 (6), Tideiksaar, R. (1988). Falls in the elderly. Bulletin of the New York Academy of Medicine, 64 (2), Tinetti, M.E., Speechley, M. & Ginter, S.E. (1988). Risk factors for falls among elderly persons living in the community. New England Journal of Medicine, 319, Torgerson, D. & Sibbald, B. (1998). Understanding controlled trials: what is a patient preference trial? British Medical Journal, 316, 360. White, K. Eagle, J., McNeil, H., Dance, S., Evans, L.A., Harris, H. & Reid, M.J. (1998). What are the factors that influence learning in relation to nursing practice? Journal for Nurses in Staff Development, 14 (3), Wilson, E. (1998). Preventing patient falls. AACN Clinical Issues, 9 (1), Wolf, S.L., Barnhart, H.X., Kutner, N.G., McNeedly, E., Coogler, C. & Xu, T. (1996). Reducing frailty and falls in older persons: an investigation of Tai Chi and computerized balance training. Journal of the American Geriatrics Society, 44,

59 Woolcott, J.C., Richardson, K.J., Wiens, M.O., Patel, B., Marin, J., Khan, K.M. & Marra, C.A. (2009). Meta-analysis of the impact of 9 medication classes on falls in elderly persons. Arch Intern Med., 169 (21), Zecevic, A.A., Salmoni, A.W., Speechley, M. & Vandervoort, A.A. (2006). Defining a fall and reasons for falling: comparison among the views of seniors, health care providers, and the research literature. Gerontologist, 46 (3), WEBSITES geraadpleegd op 04/03/2011 (FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (2006a) Bevolking.) geraadpleegd op 15/03/ geraadpleegd op 17/03/

60 6. BIJLAGEN 6.1. PRETEST-VRAGENLIJST ROND DE KENNIS VAN VAL- PREVENTIE BIJ VERPLEGEND, VERZORGEND EN OMKADEREND PERSONEEL. Hartelijk dank dat u wenst deel te nemen aan het onderzoek naar de kennis van valpreventie bij verplegend, verzorgend en omkaderend personeel binnen mijn masterproef voor het behalen van de graad van Master in management en beleid van de gezondheidszorg. De brief die u van uw collega ontving, bevat rechtsboven een persoonlijke code die u dient in te vullen bij aanvang van de vragenlijst. Door deze vragenlijst in te vullen, bevestigt u dat u op de hoogte bent van het doel en de procedure van het onderzoek en dat u toestemming geeft om de verkregen informatie voor wetenschappelijk onderzoek te gebruiken. Deze vragenlijst neemt maximaal 15 min. van uw tijd in beslag. Uw anonimiteit wordt ten alle tijde verzekerd. Van harte dank Stefaan Van Bever Definitie valincident Een onverwachte gebeurtenis, waarbij de deelnemer op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt. NOTEER HIER UW PERSOONLIJKE CODE : 1. Tot welke leeftijdscategorie behoort u? a jaar b jaar c jaar d. 50 of ouder 2. Hoe lang bent u reeds werkzaam in het woonzorgcentrum? a. Minder dan 5 jaar b. Tussen 5 en 15 jaar c. Tussen 15 en 25 jaar d. Langer dan 25 jaar 3. Welk is uw hoogst behaalde getuigschrift/diploma? a. Geen getuigschrift/diploma b. Secundair onderwijs c. HBO - Volwassenenonderwijs d. Hogeschooldiploma e. Universitair diploma 54

61 4. Welke functie(s) vervult u binnen het woonzorgcentrum? (Gelieve enkel de functie(s) aan te duiden waaraan u meer dan 10u per week besteedt) a. Administratief personeel b. Animator c. Ergotherapeut d. Directie / Raad van Bestuur e. Kinesitherapeut f. (Hoofd)verpleegkundige g. Onderhoudspersoneel h. Vrijwilliger i. Zorgkundige j. Andere functie: 5. Worden er vanuit de directie maatregelen vooropgesteld om het valrisico voor de bewoner te verkleinen. a. Ik ben hier niet van op de hoogte. b. Nee c. Ja, maar ik word hier te weinig over ingelicht. d. Ja, ik word hierover ingelicht, maar er is nog ruimte voor verbetering. e. Ja, ik word hier goed over ingelicht en krijg de kans om mij bij te scholen rond valpreventie. 6. Indien u ja op vraag 5 geantwoord hebt, aan welke van de onderstaande aspecten schenkt het woonzorgcentrum aandacht? (Meerdere antwoorden mogelijk) a. Aandacht voor een verhoogd valrisico bij medicatiegebruik. b. Beperken van bewegingsvrijheid bij bewoners met een hoog valrisico (fixatie). c. Creëren van een veilige woonzorgomgeving. d. De aandacht vestigen op situaties die valpartijen kunnen uitlokken. e. Duidelijk uitleggen hoe er gereageerd moet worden bij een valpartij. f. Gebruik van veilige til- en verplaatsingstechnieken. g. Inschatten van het valrisico van iedere bewoner. h. Overleg over hoe valpartijen het best vermeden kunnen worden. i. Registratie van en onderzoek naar valpartijen en gevaarlijke situaties. j. Uurroosters uitwerken in functie van een maximaal toezicht naar de bewoners. 7. Is er in het woonzorgcentrum een verantwoordelijke aangesteld die bijscholingen volgt rond valpreventie en hierover communiceert naar directie/personeel toe? a. Geen idee b. Nee, volgens mij zou dit ook geen meerwaarde bieden. c. Nee, maar dit zou zeker een meerwaarde bieden. d. Ja, maar de communicatie naar directie/personeel kan nog verbeterd worden. e. Ja, deze methode werkt goed tot zeer goed. 55

62 8. Wat is de grootste risicofactor voor vallen in een verpleeghuis/verzorgingshuis? a. Afhankelijkheid bij de activiteiten van het dagelijkse leven b. Eerdere valincidenten c. Leeftijd d. Medicatie e. Mentale achteruitgang f. Mobiliteit- en balansproblemen 9. Het beperken van de bewegingsvrijheid van de bewoners doormiddel van bedrails en fixatiebanden is een goede manier om het aantal valpartijen te verminderen. a. Waar b. Niet waar 10. Hoeveel % van de bewoners van alle woonzorgcentra valt minstens 1x per jaar? a. 5 % b. 10 % c. 30 % d. Meer dan 30 % 11. Geef 3 persoonsgebonden risicofactoren die het valrisico bij de bewoner vergroten. a.. b.. c Geef 3 omgevingsgebonden risicofactoren die het valrisico bij de bewoner vergroten. a.. b.. c Hoe verhoudt de hospitalisatie van een oudere ten gevolge van een valpartij zich tot de hospitalisatie van een oudere ten gevolge van een verkeersongeluk? a. Hospitalisaties ten gevolge van een verkeersongeluk liggen 3x zo hoog b. Hospitalisaties ten gevolge van een verkeersongeluk liggen 2x zo hoog c. Het aantal hospitalisaties ligt ongeveer even hoog d. Hospitalisaties ten gevolge van een valincident liggen 2x zo hoog 14. Om valpartijen te verminderen, is Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen gestart met een bewustmakingscampagne. Wat is het motto van deze campagne? a. Het autootje van uw kleinzoon kan gevaarlijker zijn dan het verkeer. b. Vallen, de euro is nog niet gevallen... c. Valpreventie is je zelfstandigheid bewaren! d. Vlaanderen laat je niet vallen. 56

63 15. Vallen kan voor de bewoner heel wat gevolgen teweegbrengen. Geef 3 voorbeelden. a.... b.... c Vindt u dat u bij de standaardzorg naar de bewoners toe, voldoende aandacht besteedt aan valpreventie? a. Zorgverlening behoort niet tot mijn takenpakket. b. Ik besteed geen aandacht aan valpreventie c. Ik besteed te weinig aandacht aan valpreventie d. Ik besteed voldoende aandacht aan valpreventie 17. De directie stelt richtlijnen rond valpreventie op. Hoe gaat u hiermee om? a. Ik zou hier wegens tijdsgebrek weinig supplementaire aandacht aan kunnen besteden. b. Ik zou vanuit mijn functie al het mogelijke doen om het aantal valpartijen tot een minimum te beperken. c. Ik zou hier de eerste dagen/weken meer aandacht aan besteden, maar wanneer ik niet aan deze richtlijnen herinnerd word, dreig ik dit te vergeten. d. Ik zou mij ook buiten mijn eigen functie engageren om de valproblematiek binnen het woonzorgcentrum meer onder de aandacht te brengen. 18. Vindt u van zichzelf dat u voldoende kennis hebt over de valproblematiek? a. Nee b. Ik heb een zekere basiskennis, maar kan nog veel bijleren. c. Ik weet niet alles, maar genoeg om de veiligheid van de bewoner te garanderen d. Ja 19. Zou u opleidingen of bijscholingen rond valpreventie volgen, wanneer u hier vanuit het woonzorgcentrum de mogelijkheid toe hebt? a. Ja b. Nee 20. Ik kan geen valpreventieve zorg verlenen omdat (Meerdere antwoorden mogelijk) a. de benodigde middelen niet beschikbaar zijn. b. de benodigde ruimte ontbreekt. c. de bewoners daarvoor niet meer toegankelijk zijn. (vb. dementerenden) d. er geen tijd voor is. e. er niet voldoende personeel is. f. ik niet opgeleid ben om dergelijke zorg te verlenen. 57

64 21. Ik denk dat een valpreventieprogramma in het woonzorgcentrum mij meer alert zou maken voor valrisico s en valpreventiestrategieën. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 22. Ik denk dat een valpreventieprogramma in het woonzorgcentrum de bewoners meer alert zou maken voor valrisico s en valpreventiestrategieën. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 23. Ik denk dat de meeste valpartijen bij de bewoners in ons woonzorgcentrum vermeden kunnen worden. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 24. Ik ben er wel van overtuigd dat vallen een onafwendbaar onderdeel uitmaakt van het ouder worden. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 25. Ik ben van mening dat valpreventie een belangrijk onderdeel uitmaakt van mijn job. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 58

65 6.2. POSTTEST-VRAGENLIJST ROND DE KENNIS VAN VAL- PREVENTIE BIJ VERPLEGEND, VERZORGEND EN OMKADEREND PERSONEEL. U heeft een tweetal maanden geleden een vragenlijst ingevuld rond valpreventie. Ondertussen heeft u ofwel een informatiebrochure rond valpreventie kunnen doornemen, ofwel een aantal educatieve infosessies ontvangen. De inhoud van deze vragenlijst is zeer gelijklopend aan de 1 e vragenlijst. Gelieve uw persoonlijke code (zelfde code als op de 1 e vragenlijst) opnieuw in te geven. Het invullen van deze vragenlijst zal weerom maximaal een kwartiertje tijd in beslag nemen. Anonimiteit wordt uiteraard ten allen tijde verzekerd. Definitie valincident Een onverwachte gebeurtenis, waarbij de deelnemer op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt. NOTEER HIER UW PERSOONLIJKE CODE : 1. Heeft het woonzorgcentrum sinds de 1 e vragenlijst veranderingen doorgevoerd om het valrisico bij de bewoner te beperken? a. Geen idee b. Ja c. Nee d. Nee, maar er wordt overlegd hoe hier meer aandacht aan kan worden besteed. e. Het woonzorgcentrum nog niet, maar ik schenk er zelf meer aandacht aan. 2. Op welk vlak heeft het woonzorgcentrum veranderingen doorgevoerd? (Meerdere antwoorden mogelijk) - Deze vraag enkel indien ja op vraag 1. a. Betere personeelsplanning om voldoende toezicht te realiseren. b. Creëren van een veiligere woonzorgomgeving. c. Evalueren van het valrisico van iedere bewoner. d. Extra valpreventieve richtlijnen naar het personeel toe opgesteld. e. Personeel aangemoedigd bijscholingen rond valpreventie te volgen. f. Registratie van en onderzoek naar valpartijen en gevaarlijke situaties. g. Verantwoordelijke voor valpreventie aangesteld. h. Verhogen van alertheid van het personeel rond valgevaar. i. Ander:.. 59

66 3. In een aantal woonzorgcentra werden vanuit deze studie vormingen rond valpreventie aangeboden. Hoeveel vormingen heeft u hiervan bijgewoond? a. Geen b. 1 c Heeft u na het invullen van de 1 e vragenlijst vormingen rond valpreventie bijgewoond die niet vanuit dit onderzoek werden aangeboden? a. Ja b. Nee 5. Wat is de grootste risicofactor voor vallen in een verpleeghuis/verzorgingshuis? a. Afhankelijkheid bij de activiteiten van het dagelijkse leven b. Eerdere valincidenten c. Leeftijd d. Medicatie e. Mentale achteruitgang f. Mobiliteit- en balansproblemen 6. Het beperken van de bewegingsvrijheid van de bewoners doormiddel van bedrails en fixatiebanden is een goede manier om het aantal valpartijen te verminderen. a. Waar b. Niet waar 7. Hoeveel % van de bewoners van alle woonzorgcentra valt minstens 1x per jaar? a. 5 % b. 10 % c. 30 % d. Meer dan 30 % 8. Geef 3 persoonsgebonden risicofactoren die het valrisico bij de bewoner vergroten. a.. b.. c.. 9. Geef 3 omgevingsgebonden risicofactoren die het valrisico bij de bewoner vergroten. a.. b.. c.. 60

67 10. Hoe verhoudt de hospitalisatie van een oudere ten gevolge van een valpartij zich tot de hospitalisatie van een oudere ten gevolge van een verkeersongeluk? a. Hospitalisaties ten gevolge van een verkeersongeluk liggen 3x zo hoog b. Hospitalisaties ten gevolge van een verkeersongeluk liggen 2x zo hoog c. Het aantal hospitalisaties ligt ongeveer even hoog d. Hospitalisatie ten gevolge van een valincident liggen 2x zo hoog 11. Om valpartijen te verminderen, is Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen gestart met een bewustmakingscampagne. Wat is het motto van deze campagne? a. Het autootje van uw kleinzoon kan gevaarlijker zijn dan het verkeer. b. Vallen, de euro is nog niet gevallen... c. Valpreventie is je zelfstandigheid bewaren! d. Vlaanderen laat je niet vallen. 12. Vallen kan voor de bewoner heel wat gevolgen teweegbrengen. Geef 3 voorbeelden. a.. b.. c Waar loopt een 75+ jarige bewoner het meeste kans om te vallen? a. Badkamer b. Slaapkamer / woonkamer c. Trap d. Gang 14. Welke van de volgende stellingen is correct? a. Inactiviteit hangt niet samen met de leeftijd. b. Eerdere valpartijen vormen de grootste risicofactor voor valangst. Chronische aandoeningen vormen de belangrijkste risicofactor voor inactiviteit. c. Valangst komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. 15. Om valpartijen onder de bewoners te voorkomen, kunnen de woonzorgcentra gebruik maken van bewegingsoefeningen. Welke van de volgende stellingen is correct? a. Tai Chi en evenwichtsoefeningen zijn doeltreffender voor het voorkomen van valpartijen in vergelijking met weerstands- en uithoudingsoefeningen. b. Dementerende bewoners nemen beter niet deel aan bewegingsprogramma s. c. Bewegingsoefeningen moeten deel uitmaken van een grotere aanpak, waarin ook andere factoren die valpartijen kunnen voorkomen, aan bod komen. 61

68 16. Stellingen WAAR NIET-WAAR i. De meeste valpartijen leiden tot ernstige kwetsuren. ii. Volgens wetenschappelijke studies vindt meer dan de helft van alle valpartijen in de woonzorgcentra plaats. iii. Een bewoner die valt, moet beseffen dat hij/zij bang is en zijn activiteiten verminderen. iv. Veiligheidsmateriaal, zoals handgrepen en wandelrekjes zijn vaak duur, moeilijk te vinden en zien er niet mooi uit. v. Sommige medicijnen kunnen het valrisico vergroten. vi. Vallen is een logisch gevolg van het ouderdomsproces. 17. Vindt u dat u bij de standaardzorg naar de bewoners toe, voldoende aandacht besteedt aan valpreventie? a. Zorgverlening behoort niet tot mijn takenpakket. b. Ik besteed geen aandacht aan valpreventie c. Ik besteed te weinig aandacht aan valpreventie d. Ik besteed voldoende aandacht aan valpreventie 18. De directie stelt richtlijnen rond valpreventie op. Hoe gaat u hiermee om? a. Ik zou hier wegens tijdsgebrek weinig extra aandacht aan kunnen besteden. b. Ik zou vanuit mijn functie al het mogelijke doen om het aantal valpartijen tot een minimum te beperken. c. Ik zou hier de eerste dagen/weken meer aandacht aan besteden, maar wanneer ik niet aan deze richtlijnen herinnerd word, vergeet ik dit. d. Ik zou mij ook buiten mijn eigen functie engageren om de valproblematiek binnen het woonzorgcentrum meer onder de aandacht te brengen. 19. Vindt u van zichzelf dat u voldoende kennis hebt over de valproblematiek? a. Nee b. Ik heb een zekere basiskennis, maar kan nog veel bijleren. c. Ik weet niet alles, maar genoeg om de veiligheid van de bewoner te garanderen d. Ja 20. Zou u opleidingen of bijscholingen rond valpreventie volgen, wanneer u hier vanuit het woonzorgcentrum de mogelijkheid toe hebt? a. Ja b. Nee 62

69 21. Ik kan geen valpreventieve zorg verlenen omdat (Meerdere antwoorden mogelijk) a. de benodigde middelen niet beschikbaar zijn. b. de benodigde ruimte ontbreekt. c. de bewoners daarvoor niet meer toegankelijk zijn. (vb. dementerenden) d. er geen tijd voor is. e. er niet voldoende personeel is. f. ik niet opgeleid ben om dergelijke zorg te verlenen. 22. Ik denk dat een valpreventieprogramma in het woonzorgcentrum mij meer alert zou maken voor valrisico s en valpreventiestrategieën. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 23. Ik denk dat een valpreventieprogramma in het woonzorgcentrum de bewoners meer alert zou maken voor valrisico s en valpreventiestrategieën. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 24. Ik denk dat de meeste valpartijen bij de bewoners in ons woonzorgcentrum vermeden kunnen worden. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 25. Ik ben ervan overtuigd dat vallen een onafwendbaar onderdeel uitmaakt van het ouder worden. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 26. Ik ben van mening dat valpreventie een belangrijk onderdeel uitmaakt van mijn job. a. Sterk akkoord b. Akkoord c. Geen idee d. Niet akkoord e. Helemaal niet akkoord 63

70 6.3. TOESTEMMINGSFORMULIER Gent, Betreft: Bevestiging tot deelname aan de studie: Kost van het voorlichten van verplegend en verzorgend personeel rond valpreventie bij woonzorgbewoners. Geachte Mevrouw, Geachte Heer, Bij ons persoonlijk gesprek heb ik u meegedeeld dat de woonzorgcentra vrijwillig mogen deelnemen in de controle- of de interventiegroep, of de keuze aan de onderzoekers gelaten wordt. Dit document biedt naar de Universiteit Gent de zekerheid dat het woonzorgcentrum aan het onderzoek deelneemt in de door hen gekozen groep. Tijdens het onderzoek kan het woonzorgcentrum niet meer van groep veranderen. Hieronder dient u aan te duiden in welke groep het woonzorgcentrum wenst deel te nemen. Gelieve 1 van onderstaande mogelijkheden aan te duiden. o Het woonzorgcentrum is geïnteresseerd om aan de studie deel te nemen, waarbij er geen voorkeur is om als controlegroep, dan wel als interventiegroep te fungeren; o Het woonzorgcentrum wenst in de controlegroep te fungeren; o Het woonzorgcentrum wenst in de interventiegroep te fungeren; o Het woonzorgcentrum wenst bij voorkeur in de interventiegroep deel te nemen, maar is bereid tot deelname in de controlegroep, wanneer dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het onderzoek. Naam woonzorgcentrum:. Naam contactpersoon:.. Gelieve dit document zo snel mogelijk ingevuld terug te bezorgen. Hartelijk dank! Prof. Dr. Lieven Annemans Contactpersoon woonzorgcentrum 64

71 6.4. VORMINGSATTEST WOONZORGCENTRA De Heer Van Bever Stefaan, student aan de Universiteit Gent, heeft in het kader van zijn masterproef Kost van voorlichten van verplegend en verzorgend personeel rond valpreventie bij woonzorgbewoners het personeel voorgelicht rond valpreventie. Deze bijeenkomst had plaats in te... op. van.. uur tot.. uur en werd bijgewoond door Dhr./Mevr.. Titel: Vorming rond valpreventie Doelstelling: Het personeel dat in contact staat met de woonzorgbewoners sensibiliseren over het belang van de valproblematiek. Motivatie: Meer dan de helft van de woonzorgbewoners valt jaarlijks 1 of meerdere keren. Valincidenten hebben fysieke, psychosociale en economische gevolgen. Deze incidenten dienen dus zoveel als mogelijk vermeden te worden. Doelgroep: Voornamelijk verplegend & verzorgend personeel, kinesitherapeuten, ergotherapeuten en onderhoudspersoneel Duur: Methodiek: 2 vormingen van elk maximaal 1 uur Powerpointpresentatie (combinatie theorie en voorbeelden uit de praktijk) Planning: Periode januari - maart 2011 Van Bever Stefaan Prof. Dr. Lieven Annemans 65

72 6.5. INFORMATIEBROCHURE I. VALPROBLEMATIEK 1. Inleiding Valincidenten behoren tot de minst (h)erkende oorzaken van gezondheidsproblemen in de gezondheidssector. Daarnaast wordt een valincident nog te vaak beschouwd als een ongeval dat moeilijk te voorkomen is. De kans om te vallen neemt toe naarmate we ouder worden en de gevolgen zijn op latere leeftijd doorgaans een stuk ernstiger. Oudere mensen onderschatten nog te vaak de oorzaken en de gevolgen van een valincident. Sommige ouderen verzwijgen bewust een valpartij, uit angst om hun zelfstandigheid te verliezen. Voor een thuiswonende oudere kan een acuut valincident bijvoorbeeld de aanleiding zijn tot opname in een woonzorgcentrum. De laatste maanden haalt de valproblematiek meer en meer de media. De bewustmakingscampagne van Minister Jo Vandeurzen wijst de Vlaamse bevolking en in het bijzonder de Vlaamse senior - op de grote impact van deze valincidenten. Onder het motto Het autootje van uw kleinzoon kan gevaarlijker zijn dan het verkeer zelf, wordt de oudere bevolking gesensibiliseerd en wordt aangetoond dat preventieve maatregelen heel wat valincidenten kunnen voorkomen. De komende jaren zal de kreet voor een goed valpreventiebeleid steeds luider en luider weerklinken. Door de vergrijzing van de bevolking zullen opnames in ziekenhuizen en woonzorgcentra, letsels en overlijdens ten gevolge van valincidenten verder blijven toenemen, en dus ook de maatschappelijke kost voor de gezondheidszorg. Er mag echter niet worden geconcludeerd dat vallen een logisch gevolg is van het ouderdomsproces. Het risico op een valpartij neemt toe, maar dit wil niet zeggen dat iedereen op oudere leeftijd geconfronteerd zal worden met een valincident. Doormiddel van een goed beleid moet de levenskwaliteit van de oudere zo lang mogelijk veilig gesteld en hun mobiliteit en onafhankelijkheid zo lang mogelijk bewaard worden. 2. Definitie Een valincident is een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt. (Lamb et al., 2005) 66

73 3. Incidentie Bij de thuiswonende ouderen valt 28-35% van de 65-plussers 1x per jaar. Leeftijd is een belangrijke risicofactor. We zien dan ook dat bij 75-plussers deze percentages toenemen in de richting van de 40%. In rusthuizen, RVT s en woonzorgcentra liggen deze cijfers nog een stuk hoger. Dit komt doordat deze populatie tot een grotere risicogroep behoort. De meeste ouderen worden in rusthuizen, RVT s of woonzorgcentra opgenomen omdat zij niet meer in staat zijn volledig zelfstandig te functioneren, dementerend zijn of in de thuissetting geconfronteerd zijn met een ernstig valincident. Vandaar dat ook meer dan de helft van alle valincidenten plaatsvindt in deze rusthuizen, RVT s en woonzorgcentra % van deze ouderen valt minstens 1x per jaar en 15-40% valt 2x of meer. Ondanks deze hoge cijfers is er toch nog altijd een onderschatting van de valproblematiek. Een valpartij zonder ernstige gevolgen, wordt vaak niet gemeld. Voor de oudere betekent dit een confrontatie met de toegenomen eigen fragiliteit. De opname in een rusthuis, RVT of woonzorgcentrum boezemt de thuiswonende oudere angst in en draagt bij tot een onderrapportering van het aantal valincidenten. Dat valincidenten zeer ernstige gevolgen met zich kunnen meebrengen, wordt aan de hand van onderstaande grafiek pijnlijk aangetoond. Hieruit blijkt dat van plussers die op de spoeddienst worden opgenomen, 40 ouderen in het ziekenhuis dienen te verblijven voor verdere observatie/behandeling. Wanneer plussers op de spoeddienst terechtkomen ten gevolge van een verkeersongeval, blijkt slecht 16,8% verder te worden geobserveerd/behandeld. De kans om te worden gehospitaliseerd ten gevolge van een valincident ligt dus meer dan 2x zo hoog in vergelijking met de kans om te worden gehospitaliseerd ten gevolge van een verkeersongeval. 67

74 4. Oorzaken De oorzaken van een valincident kunnen in 3 belangrijke groepen worden opgedeeld. Zelden kan een valincident worden toegeschreven aan één enkele oorzaak, meerdere oorzaken liggen vaak aan de basis. Het is dan ook moeilijk te bepalen welke risicofactor zorgt voor de grootste toename van het valrisico. Het spreekt voor zich dat het risico op een valincident toeneemt naarmate er meer van deze risicofactoren aanwezig zijn. a. Persoonsgebonden risicofactoren Persoonsgebonden risicofactoren staan rechtstreeks in verband met het lichaam, het natuurlijke verouderingsproces en mogelijke ziekten of andere gezondheidscondities. Hieronder wordt een opsomming gegeven van de belangrijkste persoonsgebonden risicofactoren: Leeftijd en geslacht Afname van de spierkracht Evenwicht- en loopstoornissen Te lage bloeddruk of plotse daling van de bloeddruk bij het rechtkomen Valhistoriek Depressie Urinaire incontinentie Verminderd zicht en gehoor Chronische ziektes (ziekte van Parkinson, dementie, ) De meeste valincidenten komen op oudere leeftijd voor bij vrouwen. Vooral in de leeftijdsgroep jarigen is dit verschil duidelijk merkbaar. Dit zou in verband staan met de spierkracht. Mannen hebben van nature meer spiermassa in vergelijking met vrouwen. Naarmate we ouder worden neemt onze spiermassa af. Doordat vrouwen minder spiermassa hebben, zouden zij op oudere leeftijd sneller problemen ervaren bij eenvoudige taken, zoals het rechtkomen uit een stoel. Hierdoor lopen zij een groter risico om te vallen. Mannen kunnen nog enkele jaren teren op hun grotere hoeveelheid spiermassa en ervaren meestal rond de leeftijd van jaar nog geen al te grote moeilijkheden. We zien echter dat bij 80- plussers dit geslachtsverschil verdwijnt. De spiermassa is bij mannen op die leeftijd zodanig 68

75 afgenomen dat ook zij minder en minder in staat zijn om zich zelfstandig te behelpen. Over het algemeen zijn de gevolgen bij vrouwen wel veel ernstiger, zij lopen bij een valincident sneller breuken op doordat hun botten minder sterk zijn in vergelijking met hun mannelijke leeftijdsgenoten. Deze groep van persoonsgebonden risicofactoren bevat een aantal factoren die een zeer belangrijke invloed uitoefenen op het valrisico. Toch blijkt de allerbelangrijkste factor niet te wijten te zijn aan evenwicht- of mobiliteitsproblemen, leeftijd of spierkracht. De grootste risicofactor die dus de kans op een valincident het meeste doet toenemen, blijkt de valgeschiedenis te zijn. Een oudere die reeds eerder gevallen is, loopt een groot risico om opnieuw te vallen. b. Gedragsgebonden risicofactoren Het ontbreekt ouderen aan kennis over de oorzaken die aan de basis liggen van en de gevolgen die gepaard gaan met een valincident. De oudere bevolking wordt te weinig geïnformeerd rond valpreventie. Hierdoor onderschat men als oudere maar al te vaak het eigen valrisico. Ouderen gaan ook meestal een zekere weerstand vertonen tegenover het toepassen van preventiemaatregelen. Men houdt maar al te graag vast aan vastgeroeste gewoontes die men in de loop van het leven heeft aangenomen. Het spreekt dan ook voor zich dat ook bepaalde gedragingen aan de basis kunnen liggen van een valincident. Hieronder een aantal gedragsgebonden risicofactoren: Hulpmiddelen die niet veilig worden gebruikt Gebrek aan of te weinig lichaamsbeweging Te veel medicatie/alcohol Valangst Onaangepast schoeisel 69

76 c. Omgevingsgebonden risicofactoren Omgevingsgebonden risicofactoren zijn bij een derde tot de helft van de valincidenten een belangrijke uitlokkende factor. Een aantal voorbeelden zijn: Losliggende kabels of andere draden Onvoldoende verlichting Losliggend tapijt Trappen en drempels Gladde of natte vloeren Geen handgrepen bij het toilet De meeste valincidenten treden s avonds of s nachts op. De slaapkamer/leefruimte van de oudere is de plaats waar over het algemeen de meeste valpartijen optreden. 5. Gevolgen a. Lichamelijke gevolgen Valpartijen leiden in 40-60% van de gevallen tot een lichamelijk letsel. De lichamelijke gevolgen blijven gelukkig meestal beperkt tot kleinere letsels. 30 tot 50% van de valincidenten gaat gepaard met snijwonden, verstuikingen of kneuzingen. 1 op 10 valpartijen leidt echter tot een ernstiger letsel. Hiertoe behoren ondermeer heupfracturen, hersenschuddingen of bloedingen, breuken aan de ledematen en spierscheuren. Zwaardere valincidenten, zoals een heupfractuur, kunnen bovendien aanleiding geven tot een sterke afname van de mobiliteit, tot een blijvende invaliditeit of zelfs tot overlijden. Van de ouderen met een gebroken heup, blijkt dat 1 op 3 binnen het jaar na de val overlijdt. Dit toegenomen sterfterisico blijft behouden tot 10 à 15 jaar na deze breuk! 70

77 b. Psychosociale gevolgen Valincidenten brengen ook vaak psychologische gevolgen met zich mee. Een groot deel van de oudere bewoners wordt na een valpartij geconfronteerd met de angst om opnieuw te vallen. Valangst kan echter ook optreden wanneer de oudere nog nooit gevallen is. Een verminderd vertrouwen in het eigen kunnen, ten gevolge van een afname van evenwicht en mobiliteit, kan voldoende zijn om een zekere angst te ontwikkelen. Ouderen die bang zijn om te vallen, zullen bewust minder gaan bewegen. Dit zorgt voor een verdere achteruitgang van de conditie en een snellere afname van spiermassa en -kracht. Onze spieren worden minder geoefend en gaan verkorten. Dit leidt dan weer tot een snellere afname van de bewegingsmogelijkheden, maar ook tot een afname van de reflexen. Bij evenwichtsverlies is de oudere hierdoor minder in staat om reflexmatig steun te vinden. Het risico op een valincident neemt dus verder toe. Wanneer de oudere opnieuw valt, neemt de valangst alleen maar toe en gaat de oudere nog minder bewegen. Naast deze psychologische gevolgen, kunnen er ook een aantal sociale gevolgen optreden. Deze sociale gevolgen gaan vaak gepaard met de psychologische gevolgen van een valpartij. Vandaar dat wij deze onder de noemer psychosociale gevolgen plaatsen. Een oudere die uit schrik voor een valincident minder gaat bewegen, zal meer op de eigen kamer blijven, vereenzamen of kan bijvoorbeeld depressief worden. De impact van deze psychosociale gevolgen mag dus zeker en vast niet onderschat worden. c. Economische gevolgen De zorgkosten ten gevolge van een valincident kunnen zeer snel toenemen, zowel voor de oudere als voor de maatschappij. De initiële hospitalisatiekosten voor heupfractuurpatiënten bedraagt in België gemiddeld De directe kosten in het jaar volgend op de heupfractuur kunnen oplopen tot euro. Deze kosten zijn voornamelijk toe te schrijven aan verblijven in verpleeghuizen en revalidatiecentra, heropnames in het ziekenhuis en afspraken met specialisten. 71

78 Het spreekt voor zich dat met de vergrijzing van de bevolking, letsels, opnames in ziekenhuizen en woonzorgcentra en overlijdens veroorzaakt door valincidenten alleen maar zullen toenemen en dus ook de gezondheidskosten die hiermee gepaard gaan. II. VALPREVENTIE 1. Maatregelen op organisatieniveau a. Educatie en sensibilisatie personeel Het is belangrijk dat het voltallige personeel op de hoogte is van de oorzaken die aan de basis kunnen liggen van een valincident. Slechts wanneer dit het geval is, kan op een effectieve manier aan valpreventie worden gedaan. Het personeel dient hierbij ondermeer aandacht te hebben voor valpreventie in het dagelijkse zorgproces, het toepassen van veilige til- en heftechnieken en een zorgvuldige/complete valregistratie. Wanneer het woonzorgcentrum een effectief valpreventiebeleid wenst te voeren, is een vlotte communicatie tussen verpleegkundigen, verzorgenden, kinesitherapeuten en ergotherapeuten cruciaal. Het gebeurt bijvoorbeeld nog te vaak dat een kinesitherapeut met een oudere bewegingsoefeningen uitvoert om de mobiliteit te versterken, maar dat diezelfde oudere door een verzorgende met de rolstoel naar het toilet wordt gebracht. Een nauwe samenwerking tussen directie en personeel is dan ook uiterst belangrijk om tot een efficiënt en effectief valpreventiebeleid te kunnen komen. b. Educatie en sensibilisatie bewoner en familie Dikwijls ligt niet één, maar meerdere risicofactoren aan de basis van een valincident. Het woonzorgcentrum speelt dan ook een niet te onderschatten rol in het informeren van zijn bewoners en hun naaste omgeving. Een bewoner dient ingelicht te worden omtrent het veilig gebruik van een hulpmiddel en risicovol gedrag te vermijden. In sommige situaties is de oudere echter niet meer voldoende bij kennis. Bij deze mensen is het dan ook belangrijk dat familie en personeel een extra oogje in het zeil houden. 72

79 c. Infrastructuur en omgeving Omgevingsgebonden risicofactoren zijn bij een derde tot de helft van de valincidenten een belangrijke uitlokkende factor. Een veilige woonzorgomgeving draagt dan ook bij tot een reductie van het aantal valincidenten. Een aantal eenvoudige interventies kunnen hierbij helpen: Goede nachtverlichting Scherpe hoeken meubilair wegwerken Liftdeuren trager laten sluiten Alarmeringssysteem Antislip in de badkamer en op de trap Waarschuwingsbord bij gladde vloer Steun aan toilet, bad, douche en bed Kabels verwerken achter plint of vastklikken tegen muur d. Vrijheidsbeperkende maatregelen Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen (fixatie) dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Slechts wanneer een oudere een gevaar betekent voor zichzelf of voor de andere bewoners en geen enkele andere maatregel oplossing biedt, kan fixatie overwogen worden. Het personeel dient echter te beseffen dat fixatie geen efficiënt middel is ter preventie van valincidenten. Voor het personeel is het de gemakkelijkste oplossing om het probleem te verhelpen, maar dit is zelden de beste oplossing voor de oudere zelf. Bij dementerenden zorgt fixatie zelfs voor een toename van het valrisico, doordat de oudere het nut van bijvoorbeeld bedhekkens niet kan vatten. Daarnaast brengt fixatie negatieve gevolgen teweeg op fysiek en psychisch vlak. Ouderen die te lang worden gefixeerd, verliezen zeer snel spiermassa en kunnen huidirritaties oplopen. Men wordt bijna volledig afhankelijk van het verzorgend personeel en er dient dan ook op gelet te worden dat de eigenwaarde van de oudere niet in het gedrang komt. 73

Valpreventie in woonzorgcentra Stand van zaken met betrekking tot de effectiviteit van valpreventiemaatregelen

Valpreventie in woonzorgcentra Stand van zaken met betrekking tot de effectiviteit van valpreventiemaatregelen Valpreventie in woonzorgcentra Stand van zaken met betrekking tot de effectiviteit van valpreventiemaatregelen Koen Milisen RN, PhD & Ellen Vlaeyen, RN, MSN Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen

Nadere informatie

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 Vallen komt in alle leeftijdsgroepen voor, maar vormt vooral bij ouderen een groot gezondheidsprobleem. Onder een val wordt verstaan een gebeurtenis waarbij de betrokkene onbedoeld op de grond of een lager

Nadere informatie

Valpreventie in woonzorgcentra

Valpreventie in woonzorgcentra Valpreventie in woonzorgcentra Stand van zaken met betrekking tot de effectiviteit van valpreventiemaatregelen Wintermeeting, 27 februari 2015 Ellen Vlaeyen, RN, MSN & Koen Milisen RN, PhD Expertisecentrum

Nadere informatie

Inleiding. A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële. Transfer van informatie bij ontslag

Inleiding. A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële. Transfer van informatie bij ontslag Inleiding Het College van Geneesheren voor de dienst Geriatrie heeft in het kader van kwaliteitsverbeterende initiatieven de laatste jaren gewerkt rond het gebruik van assessment instrumenten. Aan de hand

Nadere informatie

MASTERPROEF. Bereidheid van 55-plussers tot deelname aan valpreventie

MASTERPROEF. Bereidheid van 55-plussers tot deelname aan valpreventie MASTERPROEF Geachte collega Bereidheid van 55-plussers tot deelname aan valpreventie Mijn naam is Martine Agten en ik ben werkzaam als huisarts-in-opleiding in de praktijk van dr. Carlier, dr. Schreurs,

Nadere informatie

blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen

blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen Valongelukken in verzorgingshuizen - de cijfers Jaarlijks raken ongeveer 3600 bewoners van verzorgingshuizen zodanig verwond dat ze op een Spoedeisende Hulpafdeling

Nadere informatie

Valgerelateerde ziekenhuisopnamen bij ouderen in Nederland. [Trends in Fall-Related Hospital Admissions in Older Persons in the Netherlands]

Valgerelateerde ziekenhuisopnamen bij ouderen in Nederland. [Trends in Fall-Related Hospital Admissions in Older Persons in the Netherlands] Valgerelateerde ziekenhuisopnamen bij ouderen in Nederland [Trends in Fall-Related Hospital Admissions in Older Persons in the Netherlands] Klaas A. Hartholt; Nathalie van der Velde; Casper W.N. Looman;

Nadere informatie

Epidemiologische data en oorzaken van recidiverend vallen DR. W. JANSSENS DIENST GERIATRIE UZ GENT 18 NOVEMBER 2015

Epidemiologische data en oorzaken van recidiverend vallen DR. W. JANSSENS DIENST GERIATRIE UZ GENT 18 NOVEMBER 2015 Epidemiologische data en oorzaken van recidiverend vallen DR. W. JANSSENS DIENST GERIATRIE UZ GENT 18 NOVEMBER 2015 DEFINITIE = een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de grond, vloer of een lager

Nadere informatie

Het belang van valpreventie Praktijkrichtlijn voor Vlaanderen Vallen

Het belang van valpreventie Praktijkrichtlijn voor Vlaanderen Vallen Het belang van valpreventie Praktijkrichtlijn voor Vlaanderen Marsham Cindy referentiepersoon valpreventie Vallen Een onverwachte gebeurtenis waarbij de persoon op de grond, vloer of een lager gelegen

Nadere informatie

VALPREVENTIE MB Brochure: Vallen l Ziekenhuis Oost-Limburg

VALPREVENTIE MB Brochure: Vallen l Ziekenhuis Oost-Limburg VALPREVENTIE MB 3036 Brochure: Vallen l Ziekenhuis Oost-Limburg 1 WELKOM Een val is snel gebeurd, ook tijdens uw verblijf in het ziekenhuis. Samen met u en uw naasten willen alle ziekenhuismedewerkers

Nadere informatie

- 172 - Prevention of cognitive decline

- 172 - Prevention of cognitive decline Samenvatting - 172 - Prevention of cognitive decline Het percentage ouderen binnen de totale bevolking stijgt, en ook de gemiddelde levensverwachting is toegenomen. Vanwege deze zogenaamde dubbele vergrijzing

Nadere informatie

Valpreventie az groeninge. Nathalie De Donder Jessica Gionchetta 2/10/2014

Valpreventie az groeninge. Nathalie De Donder Jessica Gionchetta 2/10/2014 Valpreventie az groeninge Nathalie De Donder Jessica Gionchetta 2/10/2014 Video valpreventie Agenda Waarom valpreventie? Wat zijn de risicofactoren? Valpreventiebeleid az groeninge? Valkliniek? 3 Waarom

Nadere informatie

Vlaamse richtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen. Prof. Dr. Koen Milisen

Vlaamse richtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen. Prof. Dr. Koen Milisen Vlaamse richtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen Prof. Dr. Koen Milisen www.valpreventie.be expertisecentrum@valpreventie.be 1 Vlaamse richtlijn: Valpreventie bij thuiswonende ouderen Milisen et

Nadere informatie

Informatiebrochure Geriatrisch dagziekenhuis De valkliniek

Informatiebrochure Geriatrisch dagziekenhuis De valkliniek Informatiebrochure Geriatrisch dagziekenhuis De valkliniek 1 Inleiding Naarmate je ouder wordt verandert je lichamelijke conditie: bewegingen en reacties worden trager. Vallen is een vaak voorkomend probleem

Nadere informatie

Valpreventie. T +32(0) F +32(0) Campus Sint-Jan Schiepse bos 6. B 3600 Genk

Valpreventie. T +32(0) F +32(0) Campus Sint-Jan Schiepse bos 6. B 3600 Genk Valpreventie T +32(0)89 32 50 50 F +32(0)89 32 79 00 info@zol.be Campus Sint-Jan Schiepse bos 6 B 3600 Genk Campus Sint-Barbara Bessemerstraat 478 B 3620 Lanaken Medisch Centrum André Dumont Stalenstraat

Nadere informatie

Valpreventie in ziekenhuizen: update van de literatuur

Valpreventie in ziekenhuizen: update van de literatuur Valpreventie in ziekenhuizen: update van de literatuur Prof. Koen Milisen Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap, K.U.Leuven & Dienst Geriatrie, UZ Leuven Voorkomen 40% tot 60% van alle incidenten

Nadere informatie

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren amenvatting 123 amenvatting 125 Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren Vallen is één van de meest belangrijke oorzaken van letsel

Nadere informatie

De multifactoriële aanpak van valproblematiek bij hoogrisicopersonen verloopt in drie fasen: A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële

De multifactoriële aanpak van valproblematiek bij hoogrisicopersonen verloopt in drie fasen: A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële Inleiding Valproblematiek is een multifactorieel probleem en vraagt om een multidisciplinaire aanpak. Valpreventie is daarenboven het meest effectief wanneer het zich richt op oudere personen met een verhoogd

Nadere informatie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers ummery amenvatting Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers 207 Algemene introductie Werkgerelateerde arm-, schouder- en nekklachten zijn al eeuwen

Nadere informatie

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Chapter 11. Nederlandse samenvatting Chapter 11 Nederlandse samenvatting Chapter 11 Reumatoïde artritis (RA) is een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door ontstekingen van de gewrichten. Symptomen die optreden zijn onder andere pijn,

Nadere informatie

Valpreventie en fixatiearme zorg in WZC: wat zegt de evidentie?

Valpreventie en fixatiearme zorg in WZC: wat zegt de evidentie? Valpreventie en fixatiearme zorg in WZC: wat zegt de evidentie? Prof. dr. Koen Milisen Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg en Eerstelijnszorg,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het Samenvatting Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het individu als op populatieniveau. Effectieve

Nadere informatie

Valpreventie kwetsbare ouderen

Valpreventie kwetsbare ouderen Valpreventie kwetsbare ouderen 2 Vallen komt veel voor. Eén op de drie thuiswonende ouderen van 65 jaar en ouder valt minstens één keer per jaar. Een dergelijke val kan nare gevolgen hebben. Het is dan

Nadere informatie

Academia Press 2014. Vallen werd lange tijd beschouwd als een onvoorspelbaar incident dat niet kon. 1 Inleiding

Academia Press 2014. Vallen werd lange tijd beschouwd als een onvoorspelbaar incident dat niet kon. 1 Inleiding 147 1 Inleiding Vallen werd lange tijd beschouwd als een onvoorspelbaar incident dat niet kon worden vermeden (Miller, 2012). Het is nog maar twintig jaar dat vallen gezien wordt als een ernstig en multifactorieel

Nadere informatie

Vallen of fixeren? Een keuze voor bewegingsvrijheid. Niet kunnen kiezen is verliezen, Keuzevrijheid in het wzc 18/02/2016

Vallen of fixeren? Een keuze voor bewegingsvrijheid. Niet kunnen kiezen is verliezen, Keuzevrijheid in het wzc 18/02/2016 Vallen of fixeren? Een keuze voor bewegingsvrijheid Niet kunnen kiezen is verliezen, Keuzevrijheid in het wzc 18/02/2016 Welke van volgende maatregelen zijn vrijheidsbeperking? Alle onvrijwillige toegepaste

Nadere informatie

Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis en thuis Ziekenhuis Maas en Kempen

Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis en thuis Ziekenhuis Maas en Kempen Informatiebrochure Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis en thuis Ziekenhuis Maas en Kempen Inleiding U heeft dit boekje ontvangen omdat u deze informatie kan gebruiken om uw valrisico te verminderen

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is artrose een chronische ziekte die vaak voorkomt bij ouderen en in het bijzonder

Nadere informatie

Valpreventieparcours

Valpreventieparcours Valpreventieparcours Spreektekst voor de scheidsrechter 1. Ervaar hoe het voelt om een wankel gangpatroon te hebben en wandel met 'samengebonden' voeten tot aan de volgende kegel. 2. Zoals je ziet neemt

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 200 NEDERLANDSE SAMENVATTING Duizeligheid is een veel voorkomend probleem bij ouderen. Tot 30% van de thuiswonende ouderen van 65 jaar en ouder ervaart enige vorm van duizeligheid.

Nadere informatie

Meetinstrument valpreventie

Meetinstrument valpreventie Vink steeds het voor jou meest passende antwoord aan. Slechts één antwoord is mogelijk. Indien meerdere antwoorden mogelijk zijn, wordt dit met * aangegeven. Indien stippellijnen, hierop invullen a.u.b.

Nadere informatie

Valpreventie bij ouderen met cognitieve problemen

Valpreventie bij ouderen met cognitieve problemen Valpreventie bij ouderen met cognitieve problemen Sirpa Hartikainen, MD, Professor of Geriatric Pharmacotherapy School of Pharmacy University of Eastern Finland, Kuopio, FINLAND Het risico op vallen en

Nadere informatie

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid 1 Samenvatting van de IMA-studie Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid Het aantal arbeidsongeschikten alsook de betaalde uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid

Nadere informatie

Samenvatting Samenvatting

Samenvatting Samenvatting Samenvatting Samenvatting Binnen het domein van hart- en vaatziekten is een bypassoperatie de meest uitgevoerde chirurgische ingreep. Omdat bij een hartoperatie het borstbeen wordt doorgesneden en er meestal

Nadere informatie

Multidisciplinaire aanpak van valpreventie in de thuiszorg Rapport studieavond op 4 september 2009 SIT regio Mortsel

Multidisciplinaire aanpak van valpreventie in de thuiszorg Rapport studieavond op 4 september 2009 SIT regio Mortsel ThuisGezondheidsZorg - Regio Mortsel Multidisciplinaire aanpak van valpreventie in de thuiszorg Rapport studieavond op 4 september 2009 SIT regio Mortsel Auteurs: De Coninck Leen De Lepeleire Jan Dieleman

Nadere informatie

In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc 1-2-2015

In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc 1-2-2015 2015 In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc 1-2-2015 IN BEWEGING IMPLEMENTATIE VAN EEN BEST PRACTICE BINNEN HET UNO-VUMC. EINDVERSLAG INLEIDING Ouderen in woonzorgcentra

Nadere informatie

1. ALGEMENE GEZONDHEIDSPROMOTIE MET FOCUS OP VALPREVENTIE

1. ALGEMENE GEZONDHEIDSPROMOTIE MET FOCUS OP VALPREVENTIE P R A K T I J K R I C H T L I J N 1. ALGEMENE GEZONDHEIDSPROMOTIE MET FOCUS OP VALPREVENTIE Doelgroep en doelstellingen Het eerste deel focust op de gehele bevolking en beoogt vier doelstellingen: 1 De

Nadere informatie

valpreventie voor psychogeriatrische cliënten

valpreventie voor psychogeriatrische cliënten valpreventie voor psychogeriatrische cliënten Aantal valincidenten in verpleeghuizen In verpleeghuizen wordt veel gevallen. Jaarlijks vallen verpleeghuiscliënten gemiddeld 2 keer. Psychogeriatrische cliënten

Nadere informatie

Uitnodiging voor huisartspraktijken voor deelname aan onderzoek Valpreventie in de eerstelijnszorg

Uitnodiging voor huisartspraktijken voor deelname aan onderzoek Valpreventie in de eerstelijnszorg Uitnodiging voor huisartspraktijken voor deelname aan onderzoek Valpreventie in de eerstelijnszorg Geachte huisarts, Zorggroep RCH Midden-Brabant heef het initiatief genomen om valpreventie te implementeren

Nadere informatie

HET OTAGO-PROGRAMMA. Lenore Dedeyne. Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA

HET OTAGO-PROGRAMMA. Lenore Dedeyne. Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA HET OTAGO-PROGRAMMA Lenore Dedeyne Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA DE VALPROBLEMATIEK Fatal falls rate per 100,000 habitants 160 140 120 100 80 60 40 20 0 5 11 10 16 19 34 41 64 106 65-69

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

Tussen vallen en opstaan

Tussen vallen en opstaan Tussen vallen en opstaan s Herenbaan 172 2840 Rumst tel: 03 880 90 11 (algemeen) tel: 03 880 91 90 (afspraken) e-mail: info@hfr.be www.azheiligefamilie.be deze informatiebrochure bezorgt jou informatie

Nadere informatie

Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie

Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie Voorkomen van toekomstig letsel Wat werkt in valpreventie? Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie Dr. Nathalie van der Velde Internist-Geriatrician Academisch Medisch Centrum, Amsterdam www.menti.com

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

MET VALLEN EN OPSTAAN

MET VALLEN EN OPSTAAN MET VALLEN EN OPSTAAN VALPREVENTIE - Patiëntinformatie - Inleiding Ongeveer 30% van de 65-plussers valt minstens eenmaal per jaar. Bij de 80-jarigen verhoogt dit percentage zelfs tot 50 %. Zowel persoons-

Nadere informatie

Helft zorgverzekerden komt niet rond

Helft zorgverzekerden komt niet rond Bijlage perstekst Helft zorgverzekerden komt niet rond 1. Het belang van de zorgverzekering Het HIVA onderzoek (2008) 1 bevestigt het nut van de Vlaamse zorgverzekering. Voor zorgerkenden maakt het wel

Nadere informatie

Ellen Vlaeyen. Studiedag Themareeks inzoomen op ziektebeelden: Ergotherapie bij valrisico 16/10/2014

Ellen Vlaeyen. Studiedag Themareeks inzoomen op ziektebeelden: Ergotherapie bij valrisico 16/10/2014 Ellen Vlaeyen Studiedag Themareeks inzoomen op ziektebeelden: Ergotherapie bij valrisico 16/10/2014 Inhoud workshop Deel 1: Inleiding: Valproblematiek & voorstelling EVV Deel 2: Valpreventie: Praktijkrichtlijnen

Nadere informatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie Samenvatting Gehoor en de relatie met psychosociale gezondheid, werkgerelateerde variabelen en zorggebruik. De Nationale Longitudinale Studie naar Horen Slechthorendheid is een veelvoorkomende chronische

Nadere informatie

Valpreventie Valpreventie

Valpreventie Valpreventie Valpreventie e d n a v Week e i t n e v Valpre WEEK VAN DE VALPREVENTIE Wist u dat : 1 op 3 van de 65-plussers ten minste één keer per jaar valt? Het risico om te vallen toeneemt met de leeftijd? 32 tot

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Het is een uitdaging om ouderen te identificeren die baat kunnen hebben bij een interventie gericht op de preventie van beperkingen in het dagelijks leven op het moment dat dergelijke

Nadere informatie

Vallen bij ouderen. Vragen Vallen over bij valproblematiek. Laat ze niet vallen! Dode a.g.v val

Vallen bij ouderen. Vragen Vallen over bij valproblematiek. Laat ze niet vallen! Dode a.g.v val Dr. Lotte Enkelaar Bewegingswetenschapper, fysiotherapeut Laat ze niet vallen! On one s own feet Falls, risk factors and falls prevention in persons with mild to moderate intellectual disabilities Vragen

Nadere informatie

Dienst geriatrie Valpreventie in het ziekenhuis. Informatiebrochure voor de patiënt en de familie

Dienst geriatrie Valpreventie in het ziekenhuis. Informatiebrochure voor de patiënt en de familie Dienst geriatrie Valpreventie in het ziekenhuis Informatiebrochure voor de patiënt en de familie VOORWOORD Al onze ziekenhuismedewerkers nemen ter preventie van vallen enkele aandachtspunten in acht. Ook

Nadere informatie

Bewegen door Senioren

Bewegen door Senioren Dianne Laarhoven-Klein, algemeen fysiotherapeut met aandacht voor geriatrie 2030: 4 miljoen Nederlanders ouder dan 65 jaar. 2030: 4 miljoen Nederlanders ouder dan 65 jaar. Dat is bijna 25% van de totale

Nadere informatie

samenvatting 127 Samenvatting

samenvatting 127 Samenvatting 127 Samenvatting 128 129 De ziekte van Bechterew, in het Latijn: Spondylitis Ankylopoëtica (SA), is een chronische, inflammatoire reumatische aandoening die zich vooral manifesteert in de onderrug en wervelkolom.

Nadere informatie

Barometer kinesitherapie 2013

Barometer kinesitherapie 2013 Barometer kinesitherapie 2013 Ingevolge de nomenclatuurhervorming van 2002, lag het uitgavenniveau voor kinesitherapie in 2003 op het laagste niveau sinds 1991. Vanaf 2004 beginnen de uitgaven opnieuw

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

De behandeling van lage rugpijn met ruggordels en medicatie

De behandeling van lage rugpijn met ruggordels en medicatie Samenvatting 163 De behandeling van lage rugpijn met ruggordels en medicatie Lage rugpijn is een veelvuldig voorkomend probleem in geïndustrialiseerde landen. De kans dat iemand gedurende zijn leven een

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING

Samenvatting SAMENVATTING Samenvatting 147 Samenvatting Bezorgdheid om te vallen is een algemeen probleem onder zelfstandig wonende ouderen en vormt een bedreiging voor hun zelfredzaamheid. Deze bezorgdheid is geassocieerd met

Nadere informatie

De rol van de huisarts in valpreventie

De rol van de huisarts in valpreventie De rol van de huisarts in valpreventie Dr. B. Ponsaers huisarts Incidentie (in WZC s) 30-70% valt éénmaalper jaar Waarvan 15-40% meerdere keren per jaar valt Het risico bij bewoners met cognitieve stoornissen

Nadere informatie

Valpreventie voor gehospitaliseerde patiënten. Informatiebrochure

Valpreventie voor gehospitaliseerde patiënten. Informatiebrochure Valpreventie voor gehospitaliseerde patiënten Informatiebrochure 2 Beste mevrouw, meneer Elke patiënt in dit ziekenhuis wordt gescreend op valrisico om u beter te kunnen begeleiden. U kreeg deze brochure

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Inleiding.

Hoofdstuk 1. Inleiding. 159 Hoofdstuk 1. Inleiding. Huisartsen beschouwen palliatieve zorg, hoewel het maar een klein deel van hun werk is, als een belangrijke taak. Veel ongeneeslijk zieke patiënten zijn het grootse deel van

Nadere informatie

Functiebehoud bij ouderen in levensloopperspectief

Functiebehoud bij ouderen in levensloopperspectief Functiebehoud bij ouderen in levensloopperspectief - Werkzame preventie door het leven heen - (To Do or not To Do) Openbare les Ton Bakker lector Functiebehoud bij Ouderen in Levensloopperspectief 9 oktober

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Het aantal mensen met een gestoorde nierfunctie is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Dit betekent dat er steeds meer mensen moeten dialyseren of een niertransplantatie moeten

Nadere informatie

Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie. Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research. 21 maart 2017 Berchem

Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie. Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research. 21 maart 2017 Berchem Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research 21 maart 2017 Berchem 1 Belfius studies Expertise van Belfius in de lokale sector

Nadere informatie

Betekenisvolle activiteiten als alternatief voor. Prof dr Patricia De Vriendt & Ruben Vanbosseghem

Betekenisvolle activiteiten als alternatief voor. Prof dr Patricia De Vriendt & Ruben Vanbosseghem Betekenisvolle activiteiten als alternatief voor Prof dr Patricia De Vriendt & Ruben Vanbosseghem Dit is het verhaal van de zes WZC Algemene opzet van de studie Ingebed in de WZC-brede aanpak met het oog

Nadere informatie

Thuiszorg en valpreventie

Thuiszorg en valpreventie 1 Thuiszorg en valpreventie Aantal ouderen - In Nederland sterke vergrijzing VOORUITZICHTEN - 2010 : 4.6 miljoen - 2030 : aantal ziekenhuisbezoeken t.g.v. een val gestegen met 70 %. 2 Ouderen en vallen

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC

De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC 20 November 2014 Liesbet Demarré Promotor: Prof. dr. D. Beeckman Co-promotor: Prof. dr. L. Annemans INLEIDING Types gezondheidseconomisch

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

but no statistically significant differences

but no statistically significant differences but no statistically significant differences Astma is een chronische aandoening, die niet te genezen is. Met de passende zorg kunnen symptomen tot een minimum worden gereduceerd en zou een astma patiënt

Nadere informatie

hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 SAMENVATTING Dit proefschrift is gewijd aan Bouwen aan Gezondheid : een onderzoek naar de effectiviteit van een leefstijlinterventie voor werknemers in de bouwnijverheid met een verhoogd risico op hart

Nadere informatie

Factoren die kunnen en willen doorwerken tot 65 beïnvloeden

Factoren die kunnen en willen doorwerken tot 65 beïnvloeden Het verhogen van duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking is een van de grootste uitdagingen voor de geïndustrialiseerde landen in de komende decennia. Omdat de beroepsbevolking krimpt en vergrijst

Nadere informatie

Dagelijkse dosis visolie verbetert de prestaties van leerlingen bij nationale examens

Dagelijkse dosis visolie verbetert de prestaties van leerlingen bij nationale examens Onderzoek naar niewe medicijnen duurt jaren en doorloopt een aantal verschillende stadia. Tenslotte worden de medicijnen op mensen getest in klinische trials. Bij stap 1 wordt de veiligheid getest op gezonde

Nadere informatie

Onderzoek naar. levenskwaliteit. bij colorectale (ex-)kankerpatiënten. Basisrapport. Met financiële steun van

Onderzoek naar. levenskwaliteit. bij colorectale (ex-)kankerpatiënten. Basisrapport. Met financiële steun van Onderzoek naar levenskwaliteit bij colorectale (ex-)kankerpatiënten Basisrapport Met financiële steun van Onderzoek naar levenskwaliteit bij colorectale (ex-)kankerpatiënten Basisrapport Auteurs: De Gendt

Nadere informatie

Veilig thuis: Concrete tips om vallen te voorkomen

Veilig thuis: Concrete tips om vallen te voorkomen Veilig thuis: Concrete tips om vallen te voorkomen Valpartijen thuis Enkele cijfers Eén op de drie van de thuiswonende 65-plussers valt één maal per jaar. Bij personen ouder dan 80 jaar loopt dat percentage

Nadere informatie

Valpreventie. Een taak van de ergocoach? /!

Valpreventie. Een taak van de ergocoach? /! 2017 Valpreventie Een taak van de ergocoach? /! Marleen de Boer 06-40259954 kr8mcc@gmail.com Wie zijn jullie? Eerste indruk; valpreventie jouw thema? Spar even met je buurman Waarom en hoe? Hebben we

Nadere informatie

De relatie tussen incontinentie, toiletgangvaardigheden en morbiditeit in verpleeghuizen.

De relatie tussen incontinentie, toiletgangvaardigheden en morbiditeit in verpleeghuizen. Samenvatting De relatie tussen incontinentie, toiletgangvaardigheden en morbiditeit in verpleeghuizen. Continentie gaat in de westerse wereld samen met het gebruik van het water closet, in de volksmond

Nadere informatie

Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis Ziekenhuis Maas en Kempen

Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis Ziekenhuis Maas en Kempen Informatiebrochure Valpreventie voor Patiënten in het ziekenhuis Ziekenhuis Maas en Kempen Inleiding U heeft dit boekje ontvangen omdat u deze informatie kan gebruiken om uw valrisico te verminderen tijdens

Nadere informatie

SAMENVATTING. Samenvatting

SAMENVATTING. Samenvatting SAMENVATTING. 167 Met de komst van verpleegkundigen gespecialiseerd in palliatieve zorg, die naast de huisarts en verpleegkundigen van de thuiszorg, thuiswonende patiënten bezoeken om te zorgen dat patiënten

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 1 geeft een algemene inleiding op dit proefschrift. Artrose is een chronische progressieve gewrichtsaandoening. Men schat dat de hoge prevalentie wereldwijd verder zal toenemen vanwege de stijgende

Nadere informatie

EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEIDSZORG IN BELGIË

EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEIDSZORG IN BELGIË EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEIDSZORG IN BELGIË QUO VADIS, GEZONDHEIDSZORG? 1 INHOUDSTAFEL 1. SITUERING BELGISCHE GEZONDHEIDSZORG 2. DE ZIEKENHUIZEN 3. DE AMBULANTE ZORG EN DE THUISZORG 4. DE HUISARTSGENEESKUNDE

Nadere informatie

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening. amenvatting Elk jaar krijgen in Nederland zo n 45.000 mensen een beroerte, ook wel CVA (Cerebro Vasculair Accident) genoemd. Ongeveer 60% van hen keert na opname in het ziekenhuis of revalidatiecentrum

Nadere informatie

patiëntenwijzer Hoe voorkomen dat u valt?

patiëntenwijzer Hoe voorkomen dat u valt? patiëntenwijzer Hoe voorkomen dat u valt? Een val is snel gebeurd... Met het ouder worden, loopt u meer kans om te vallen. De meeste valpartijen gebeuren bij het doen van de dagelijkse taken: de brievenbus

Nadere informatie

Ouderen op de SEH: na een val in beeld

Ouderen op de SEH: na een val in beeld rapport Ouderen op de SEH: na een val in beeld Onderzoek 12 t/m 25 september 2016 op de SEH Disclaimer Bij de samenstelling van deze publicatie is de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen. VeiligheidNL

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN Dr. C.P. van Linschoten Drs. P. Moorer Definitieve versie 27 oktober 2014 ARGO BV Inhoudsopgave 1. INLEIDING EN VRAAGSTELLING... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Vraagstelling...

Nadere informatie

EEN OEFENPROGRAMMA VOOR THUIS OM VEILIG IN BEWEGING TE BLIJVEN DRAAIBOEK

EEN OEFENPROGRAMMA VOOR THUIS OM VEILIG IN BEWEGING TE BLIJVEN DRAAIBOEK EEN OEFENPROGRAMMA VOOR THUIS OM VEILIG IN BEWEGING TE BLIJVEN DRAAIBOEK INLEIDING Het oefenprogramma, dat we hier voorstellen, kadert binnen Ouderen in Beweging, onze integrale werking naar ouderen.

Nadere informatie

Cijfers over dementie

Cijfers over dementie Cijfers over dementie Inleiding Door de demografische ontwikkelingen neemt het aantal mensen met dementie de komende decennia sterk toe. Mensen worden steeds ouder en er komen meer ouderen. Omdat dementie

Nadere informatie

Deel I Het startpunt van het Vital@Work onderzoek

Deel I Het startpunt van het Vital@Work onderzoek De babyboomer generatie, een langere levensverwachting en lagere geboortecijfers hebben als gevolg dat de samenleving vergrijst. Om de gevolgen van de vergrijzende samenleving, zowel vanuit bedrijfs- als

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

B-vitaminen ter preventie van fracturen en de vermindering van het fysiek functioneren

B-vitaminen ter preventie van fracturen en de vermindering van het fysiek functioneren SAMENVATTING Samenvatting B-vitaminen ter preventie van fracturen en de vermindering van het fysiek functioneren Door de stijgende levensverwachting zal het aantal osteoporotische fracturen toenemen. Osteoporotische

Nadere informatie

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104 Samenvatting 103 De bipolaire stoornis, ook wel manisch depressieve stoornis genoemd, is gekenmerkt door extreme stemmingswisselingen, waarbij recidiverende episoden van depressie, manie en hypomanie,

Nadere informatie

Valpreventie voor ambulante patiënten. Informatiebrochure

Valpreventie voor ambulante patiënten. Informatiebrochure Valpreventie voor ambulante patiënten Informatiebrochure 2 Beste mevrouw, meneer Welkom in het Sint-Andriesziekenhuis. Met deze infobrochure willen we u helpen om uw valrisico binnen het ziekenhuis en

Nadere informatie

Prof. Koen Milisen. Centrum voor Ziekenhuis- en verplegingswetenschap, K.U.Leuven en Dienst Geriatrie, UZ Leuven

Prof. Koen Milisen. Centrum voor Ziekenhuis- en verplegingswetenschap, K.U.Leuven en Dienst Geriatrie, UZ Leuven Workshop: Hoe omgaan met vrijheidsbeperkende maatregelen? Prof. Koen Milisen Centrum voor Ziekenhuis- en verplegingswetenschap, K.U.Leuven en Dienst Geriatrie, UZ Leuven Reduceren van fysieke fixatie (eender

Nadere informatie

Persmededeling 20 november 2003 SOCIALE KOSTEN-BATENANALYSE VAN ALCOHOLGEBRUIK EN -MISBRUIK

Persmededeling 20 november 2003 SOCIALE KOSTEN-BATENANALYSE VAN ALCOHOLGEBRUIK EN -MISBRUIK Hoger instituut voor de arbeid Katholieke Universiteit Leuven E. Van Evenstraat 2e B-3000 Leuven Telefoon +32 16 32 33 33 Telefax +32 16 32 33 44 Persmededeling 20 november 2003 SOCIALE KOSTEN-BATENANALYSE

Nadere informatie

factsheet Effectiviteit van lichamelijke oefeningen bij valpreventie

factsheet Effectiviteit van lichamelijke oefeningen bij valpreventie factsheet Effectiviteit van lichamelijke oefeningen bij valpreventie Disclaimer Bij de samenstelling van deze publicatie is de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen. VeiligheidNL aanvaardt echter

Nadere informatie

Blijf in Beweging. Een oefenprogramma voor thuis om sociaal en fysiek in beweging te blijven. Draaiboek

Blijf in Beweging. Een oefenprogramma voor thuis om sociaal en fysiek in beweging te blijven. Draaiboek Blijf in Beweging Een oefenprogramma voor thuis om sociaal en fysiek in beweging te blijven Draaiboek INLEIDING Het oefenprogramma, dat we hier voorstellen, kadert binnen Ouderen in Beweging, onze integrale

Nadere informatie

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen Artikelen Huishoudensprognose 28 2: uitkomsten Coen van Duin en Suzanne Loozen Het aantal huishoudens blijft de komende decennia toenemen, van 7,2 miljoen in 28 tot 8,3 miljoen in 239. Daarna zal het aantal

Nadere informatie