VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN DE JEUGDBESCHERMINGSWET VAN 1965 EN DE HERVORMINGSWETTEN BETREFFENDE DE JEUGDBESCHERMING VAN 2006.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN DE JEUGDBESCHERMINGSWET VAN 1965 EN DE HERVORMINGSWETTEN BETREFFENDE DE JEUGDBESCHERMING VAN 2006."

Transcriptie

1 Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN DE JEUGDBESCHERMINGSWET VAN 1965 EN DE HERVORMINGSWETTEN BETREFFENDE DE JEUGDBESCHERMING VAN Van een jeugdbeschermingsmodel naar een jeugdsanctiemodel? Voorlopig eindpunt in een voortdurende evolutie. Masterproef van de opleiding Master in de Rechten Ingediend door Laura Van den Borre (studentennr ) Promotor: Brice De Ruyver Commissaris: Freya Vander Laenen Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteitstraat 4, BE-9000 Gent

2 Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN DE JEUGDBESCHERMINGSWET VAN 1965 EN DE HERVORMINGSWETTEN BETREFFENDE DE JEUGDBESCHERMING VAN Van een jeugdbeschermingsmodel naar een jeugdsanctiemodel? Voorlopig eindpunt in een voortdurende evolutie. Masterproef van de opleiding Master in de Rechten Ingediend door Laura Van den Borre (studentennr ) Promotor: Brice De Ruyver Commissaris: Freya Vander Laenen Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteitstraat 4, BE-9000 Gent

3 Voorwoord Met enige fierheid blik ik terug op de voorbije vijf jaar aan de Universiteit Gent. Dit was voor mij een zeer mooie periode in mijn leven waar ik later graag zal op terugblikken. Uiteraard moest, en moet, er in deze periode ook af en toe eens hard gestudeerd en gewerkt worden. Het schrijven van een masterproef is immers een serieuze opdracht die veel inspanning en tijd vergt. Daarom is het dan ook van groot belang om een onderwerp te kiezen dat je heel erg boeit. Ik mag alleszins zeggen dat ik in dat opzet geslaagd ben. Mijn onderwerp heeft me ten allen tijde geboeid en ervoor gezorgd dat ik de bibliotheek binnen ging met opgeheven hoofd. Reeds in mijn eerste bachelorjaar kwam ik vrij snel tot de conclusie dat ik later mijn onderwerp zou kiezen in de richting van het strafrecht. Dit omdat het vak, gegeven door professor De Ruyver, mij uitermate aansprak. Mijn interesse voor het jeugdrecht in het bijzonder is er volgens mij gekomen door mijn thuissituatie, waar ik zelf te kampen kreeg met een familielid die je als een probleemkind kan definiëren. Maatschappelijke interventies en plaatsing zijn mij dan ook zeker niet vreemd. Na heel wat inspanning ligt mijn thesis hier voor U klaar. Ik hoop dat ik met mijn onderzoek een coherent beeld van de evolutie van het jeugdbeschermingsrecht zal kunnen schetsen, met hier en daar een kritische noot. Zonder dat ik hopelijk iemand vergeet, wens ik een aantal mensen te bedanken. Ten eerste wil ik mijn ouders bedanken voor hun emotionele en financiële steun. Zonder hen had ik deze studie nooit kunnen aanvatten. Vervolgens wens ik mijn promotor, professor De Ruyver, te bedanken voor de inspiratie in mijn eerste bachelorjaar en voor zijn hulp en sturing gedurende mijn onderzoek. Bovendien wil ik hem nog eens extra bedanken voor zijn steeds snelle reactie via e- mail en het zich snel kunnen vrijmaken op kantoor. Daarenboven wil ik mijn vriend bedanken voor zijn hulp gedurende mijn onderzoek wanneer mijn computerkennis mij in de steek liet. Ten slotte wens ik al mijn vrienden en kennissen te bedanken die me hebben bijgestaan in deze periode. Ik wil hen bedanken om te luisteren naar mijn soms overdreven paniekreacties en de troost die zij mij op die momenten hebben geboden. Het rest mij enkel nog jullie veel leesplezier te wensen en te hopen dat jullie iets kunnen opsteken van mijn onderzoek. Laura Van den Borre Gent, mei 2013 i

4 Inhoudstafel Voorwoord... i Inhoudstafel... ii Algemene inleiding... 1 A. Achtergrond... 2 Hoofdstuk 1: Wie is de jeugd?... 2 Hoofdstuk 2: Begripsomschrijving en basisbeginselen van het recht toepasselijk op de jeugd Begripsomschrijving Basisbeginselen... 4 B. Historiek... 6 Hoofdstuk 1: Situatie t.e.m Hoofdstuk 2: De eerste wet op de kinderbescherming van 15 mei Aanleiding nieuwe wet Doelstellingen van de nieuwe wet Depenalisering Een beschermend rechtssysteem voor minderjarige delinquenten Kritiek op de nieuwe wet... 8 Hoofdstuk 3: De wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming Sociale en gerechtelijke bescherming Sociale bescherming Algemene sociale bescherming Specifieke individuele sociale bescherming Gerechtelijke jeugdbescherming Kritiek op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming Kritiek in het algemeen Kritiek in het bijzonder geuit door professor Walgrave en Van de Kerckhove Veranderingen sinds Communautair Staatshervorming van Staatshervorming Decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand, later gewijzigd door het decreet van 7 maart Indeling buitengerechtelijke en gerechtelijke hulpverlening Buitengerechtelijke hulpverlening Gerechtelijke hulpverlening Situatie in Franstalig gebied van ons land Buitengerechtelijke hulpverlening Gerechtelijke hulpverlening Situatie in Duitstalig gebied van ons land Buitengerechtelijke hulpverlening ii

5 Gerechtelijke hulpverlening De uiterst complexe situatie in het Brussels Hoofstedelijk Gewest Samenwerking van 6 instellingen Jeugdbijstand in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Federaal Wet van 19 januari Wet van 2 februari Everbergwet Administratief sanctierecht De evolutie naar het hervormde jeugdbeschermingsrecht van Het wetsontwerp Onkelinx eind Combinatie van 3 modellen Aanloop naar de hervormingswetten van 15 mei en 13 juni C. Heden: het nieuwe jeugdrecht na de hervormingswetten van 15 mei en 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming Hoofdstuk 1: Basisprincipes van de nieuwe wetgeving Minimumleeftijd voor gerechtelijke tussenkomst Beginselen van rechtsbedeling Factoren in acht te nemen bij beoordeling Subsidiariteitsprincipe Hoofdstuk 2: Nieuwe en vernieuwde maatregelen Het openbaar ministerie De rechtbank De voorbereidende fase Procedure ten gronde Mogelijke maatregelen In het bijzonder: Het herstelrechtelijk aanbod (bemiddeling en hergo) Inleiding Bemiddeling en hergo na de nieuwe Jeugdwetten Op procedureel vlak Op inhoudelijk vlak Hoofdstuk 3: Responsabilisering van de ouders De invoering van de ouderstage en andere kleinere veranderingen Toezicht op de gezinsbijslag of op andere sociale uitkeringen en de ontzetting uit het ouderlijk gezag Toezicht op de gezinsbijslag of op andere sociale uitkeringen Ontzetting uit het ouderlijk gezag Hoofdstuk 4: De Everbergwet Hoofdstuk 5: Collocatie van geesteszieke minderjarigen Hoofdstuk 5: Uitzonderingen op de bevoegdheid van de jeugdrechtbank Uithandengeving Inleiding Evolutie uithandengeving Uithandengeving in de Jeugdbeschermingswet van Wet van 2 februari iii

6 Uithandengeving na het hervormde jeugdbeschermingsrecht Inhoudelijk Institutioneel Gevolgen van een uithandengeving Verkeersmisdrijven Hoofdstuk 6: Nieuwe proceswaarborgen voor de minderjarige Hoofdstuk 7: Evolutie in de positie van het slachtoffer Jeugdsanctiemodel Beschermingsmodel Doorbraak van het herstelrecht? Huidig systeem Hoofdstuk 8: De nieuwe positie van de jeugdrechter Hoofdstuk 9: De nieuwe positie van de advocaat De advocaat in het bijzonder De hervormde Jeugdwet in het kader van de rechten van verdediging Hoofdstuk 10: Het hervormde jeugdrecht en de internationale context Het EVRM en het IVRK Rechtspraak Grondwettelijk Hof Hoofdstuk 11: Overheerst de beschermingsgedachte nog steeds? D. Een ander model: het herstelmodel. De toekomst? Hoofdstuk 1: Belangrijkste principes Hoofdstuk 2: Hoe zou de invoering van een herstelmodel er in praktijk kunnen uitzien? Het Parket De Jeugdrechtbank Hoofdstuk 3: Commentaar op andere modellen vanuit het herstelmodel Hoofdstuk 4: Mogelijke problemen E. Synthesevergelijking tussen de drie modellen Hoofdstuk 1: Verantwoordelijkheid van minderjarigen Hoofdstuk 2: Rechtswaarborgen voor de minderjarigen Hoofdstuk 3: Wijze van sanctionering Hoofdstuk 4: Afbakening hulpverlening en gerechtelijk optreden iv

7 F. Conclusie na onderzoek naar het hervormde jeugdbeschermingsrecht Bibliografie v

8 Algemene inleiding Ik start mijn onderzoek allereerst met wat achtergrondinformatie die U wat wegwijs tracht te maken binnen de materie van het jeugdrecht. Wat moet je nu juist verstaan onder de jeugd en waarom is het jeugdrecht zo belangrijk en tegelijkertijd ook complex? In het tweede deel ga ik verder met een historische situatieschets aangezien het verleden belangrijk is om ons huidig jeugdrecht te begrijpen. Ik zal eerst het zeer verre verleden gaan onderzoeken, wanneer er nog geen recht betreffende de jeugd bestond, om dan over te gaan op een toelichting van de eerste wet op de kinderbescherming. Nadien onderzoek ik het jeugdbeschermingsrecht gevormd in 1965 dat nog steeds een basis vormt voor ons huidig jeugdrecht. Ik schets in dit deel eveneens de aanloop naar de hervorming van het jeugdrecht die zal plaatsvinden in Eens we het verleden wat beter begrijpen, start ik mijn onderzoek naar het huidige en dus hervormde jeugdrecht dat van toepassing is sinds Ik schets in dit deel wat de precieze veranderingen zijn na de inwerkingtreding van de hervormingswetten van 2006 en onderzoek eveneens of deze hervormingen ook het gewenste resultaat in de praktijk opleveren. Ten slotte zal ik ook nog nagaan of er een omschakeling is geweest van een jeugdbeschermingsmodel naar een ander model. In een vierde deel van mijn onderzoek licht ik nog een andere gedachtegang toe om de jeugd aan te pakken bij delinquent gedrag: het herstelmodel. Ik stel me hierbij de vraag of we dit model in de toekomst al dan niet kunnen implementeren in ons jeugdrecht en welke voordelen en nadelen dit model met zich mee zou brengen. In het vijfde en dus voorlaatste deel van mijn onderzoek zal ik een vergelijking maken tussen de drie modellen die aanbod zullen komen doorheen mijn masterproef: het beschermingsmodel, het jeugdsanctiemodel en het herstelmodel. Ik onderzoek op welke punten deze drie modellen overeenkomen en op welke punten zij verschillen van elkaar. Ik eindig mijn onderzoek met een algemene conclusie. Ik concludeer of er implementatie geweest is van een ander model dan het jeugdbeschermingsmodel en of de hervormingen van 2006 soelaas gebracht hebben voor een aantal opmerkelijke problemen die bestonden bij toepassing van de jeugdbeschermingswet van

9 A. Achtergrond Hoofdstuk 1: Wie is de jeugd? Al te vaak wordt de term de jeugd van tegenwoordig in de volksmond gebruikt. Wij associëren deze term met negatieve zaken maar dit is eigenlijk onterecht. Het is een term die al decennia lang gebruikt wordt. Er is immers altijd een jeugd van tegenwoordig geweest aangezien wij, en onze maatschappij, elke dag evolueren. Het is zo dat de jeugd de hoeksteen van onze maatschappij vormt aangezien daar nieuwe hypes, stijlen en modes ontstaan. Maar dit alles heeft ook een keerzijde, nl. dat de jeugd moet voldoen aan een dergelijk hoge standaard dat falen en teleurstelling onvermijdelijk zijn. Er schuilen dus ook gevoelens van angst en bedreiging bij de jeugd. Het zijn deze laatste gevoelens die kunnen leiden tot problematisch gedrag en dus kunnen leiden tot het ontstaan van een probleemkind. Om deze situaties te voorkomen en, indien zij toch voorkomen, trachten onder controle te houden is er het jeugdrecht. Het jeugdrecht is echter een uiterst complexe materie. Net als een volwassen persoon heeft een minderjarige een subjectiviteit die de basis vormt voor zijn daden. Uiteraard zijn er grote verschillen tussen de volwassenen en de minderjarigen op vlak van ontwikkeling en ervaring. Dit is dan ook wat het jeugdrecht zo complex maakt. Welk recht moet men ontwikkelen zodat men enerzijds kan rekening houden met de apartheid van de minderjarige, zij zijn namelijk nog niet zo goed ontwikkeld en ervaren als volwassenen, maar anderzijds ook rekening kan gehouden worden met het feit dat ook kinderen over een keuzerecht beschikken om een handeling al dan niet te stellen en m.a.w. zich toch tot op een bepaald niveau ook bewust zijn van de gevolgen van hun daden? Dit is een vraag waar tot nog toe geen eenduidig antwoord op te vinden is. In de geschiedenis heeft men ofwel zeer veel belang gehecht aan het ene uiterste, het keuzerecht van de minderjarige, wat leidde tot zeer strenge bestraffingen. Ofwel werd er beslist zeer veel belang te hechten aan de apartheid van de minderjarige, wat leidde tot een extreme bescherming van de minderjarige. Als men echter beslist minderjarigen naar het voorbeeld van de volwassenen strafrechtelijk verantwoordelijk te stellen, moet de burgerrechtelijke minderjarigheid, die de minderjarige een speciaal statuut geeft dat erg verschilt van het volwassen statuut, dan gehandhaafd blijven? Moet men dan ook geen verregaand onderzoek gaan voeren om ook de bekwaamheid in andere rechtsdomeinen te erkennen? Is het mogelijk om een soort recht te creëren dat een evenwicht tracht te vinden tussen de twee uitersten die ik voordien heb uiteengezet? Het feit dat er steeds een tendens bestaat tot hervormen, kan men dit wijten aan een stijging van de jeugddelinquentie in het bijzonder? Of moet men de oorzaak gaan zoeken in een constant evoluerende maatschappij in het algemeen? In België beschikken we niet over de nodige wetenschappelijke cijfers om een stijging van de jeugddelinquentie vast te stellen. In Frankrijk en Canada daarentegen werden er studies hieromtrent 2

10 uitgevoerd met als resultaat dat er geen opvallende stijging van de jeugddelinquentie valt te zien. 1 Ik hoop na afloop van mijn onderzoek een antwoord te kunnen bieden op al deze voorgaande vragen. Het probleemkind 2 Onder de term probleemkind kan men heden ten dage twee categorieën van jongeren onderscheiden, met name de POS- jongeren en de MOF- jongeren: - POS- jongeren: afkorting voor jongeren met een problematische opvoedingssituatie. Men kan deze jongeren typeren als jongeren van wie de fysieke integriteit en de emotionele, sociale, intellectuele en morele ontwikkeling duidelijk in het gedrang komen ten gevolge van een problematische opvoedingssituatie thuis, op school of het brede netwerk van interacties. - MOF- jongeren: afkorting voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. De laatste jaren is er een toenemende instroom van POS- jongeren. In mijn thesis zal het echter bijna uitsluitend gaan over de MOF- jongeren. Toch vind ik het niet onbelangrijk om deze POS- jongeren even aan te halen daar deze situaties kunnen uitmonden in een MOF- situatie. Probleemkind is echter een term van alle tijden. Ook reeds in 1912 werd deze term gehanteerd alhoewel hij toen een heel andere betekenis had. Toen ging het voornamelijk om wangedragende kinderen tegen wie hun ouders een klacht indienden. Het ging hier vooral om meisjes die zich volgens hun ouders onzedelijk gedroegen. Andere voorbeelden betreffen de bastaardkinderen, de bedelaars en de landlopers. Na de oorlog breidt dit begrip nog uit met spijbelende kinderen, weglopende kinderen, enz. M.a.w. de term probleemkind en de jeugd van tegenwoordig zijn termen die kinderen zijn van hun tijd. 1 T. MOREAU, De inzet van de hervorming van de jeugdbescherming, TJK 2001, afl. 4, K. GORIS, E. DUMORTIER en S. PLEYSIER, Het probleemkind in de Belgische jeugdbescherming, een geschiedenis. Een geschiedenis van het probleemkind in de Belgische jeugdbescherming ( ), Orde Dag 2012, afl. 58, (5)

11 Hoofdstuk 2: Begripsomschrijving en basisbeginselen van het recht toepasselijk op de jeugd 3 1. Begripsomschrijving Er worden twee definities gehanteerd om het jeugdbeschermingsrecht te omschrijven. Ten eerste heb je het jeugdbeschermingsrecht in de ruime zin. Bij toepassing van die interpretatie omvat het jeugdbeschermingsrecht het geheel van de juridische regels die het welzijn en de ontplooiing van de jongeren beogen te bevorderen en te waarborgen. Volgende aspecten vallen m.a.w. onder deze definitie: het burgerrechtelijk statuut van de jeugd, de wetgeving inzake het verbod van kinderarbeid, de wetgeving betreffende de leerplicht, de reglementering inzake gezinsbijslagen, enz. Ten tweede hebben we het jeugdbeschermingsrecht in de eigenlijk zin. In sommige situaties wordt het welzijn van de jongere bedreigd. Indien dat het geval is, zal de overheid moeten tussenkomen. Het is juist dit optreden dat door het jeugdbeschermingsrecht geregeld wordt. Jeugdbeschermingsrecht in de eigenlijke zin betekent dus: het geheel van juridische regels betreffende de overheidsinterventie, door middel van specifieke instellingen of voorzieningen, met het oog op bijstand aan jongeren wier welzijn of ontplooiing onvoldoende wordt gewaarborgd door het gezinsmilieu en de algemeen- maatschappelijke voorzieningen. 4 In deze definitie wordt dus niet gesproken over delinquent gedrag van minderjarigen. Dit omdat deze definitie dateert van voor de hervormingen die in 2006 werden doorgevoerd en we dus nog steeds in een context van echte jeugdbescherming zitten. Toch zal het deze definitie zijn die toepasselijk is indien ik verder in mijn masterproef zal spreken over het jeugdbeschermingsrecht. Uiteraard is dit begrip intussen geëvolueerd en valt ook de overheidsinterventie na delinquent gedrag onder het begrip jeugdrecht of jeugdbeschermingsrecht. 2. Basisbeginselen Alhoewel het jeugdrecht een onderdeel vormt van het publiekrecht, wordt dit recht vooral gevormd door het strafrecht en het sociaal recht. Ik verwijs hier naar het sociaal recht daar men de minderjarige wil beschermen indien deze laatste zich in een problematische gezins- of opvoedingssituatie bevindt. Ik verwijs hier echter ook naar het strafrecht daar het soms nodig is gebruik te maken van dit recht om de maatschappij te beschermen tegen crimineel gedrag van jongeren. Uiteraard zijn naast deze voorgaande rechtstakken ook nog een aantal andere rechtstakken van belang zoals het burgerlijk recht of het procesrecht maar het sociaal recht en het strafrecht vormen de voornaamste. Men kan het jeugrecht dus als een sui generis recht gaan beschouwen dat 3 J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 3. 4

12 beïnvloed wordt door verscheidene rechtstakken. Dit sui generis karakter zorgt ervoor dat bepaalde typische rechtsfiguren zoals bijvoorbeeld de opschorting van de uitspraak geen toepassing vinden in het jeugdrecht. 5 Toch mag men deze apartheid van het jeugdrecht niet overdrijven aangezien ook het jeugdrecht moet rekening houden met internationale evoluties en de toepassing van de wetgeving. Een tweede basisbeginsel betreft het feit dat een minderjarige moet beschouwd worden als een drager van rechten en plichten met betrekking tot zijn opvoeding en ontplooiing. Dit in tegenstelling tot vroeger, waar de minderjarige werd beschouwd als een rechtsobject waarop ouders absolute rechten hadden. Het belang van de minderjarige staat voortaan centraal. Dit belang wordt gebruikt om de correcte uitoefening van het ouderlijk gezag te evalueren en eveens om de noodzakelijkheid van een overheidsinterventie na te gaan. Een ander uiterst belangrijk basisbeginsel, waar ik later zeker nog op terugkom, is het subsidiariteitsbeginsel. Dit beginsel moet zowel gerespecteerd worden bij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontplooiing van de minderjarige als bij de mogelijke overheidsinterventie. Wat betreft de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontplooiing van een minerjarige zijn er drie figuren die hiervoor instaan en die subsidiair zijn t.o.v. elkaar. Allereerst ligt de verantwoordelijkheid voor een goede opvoeding bij de ouders of de voogden van de minderjarige. Indien deze laatsten echter niet kunnen voldoen aan deze verplichting, zal het de overheid zijn die de ouders of voogden zal trachten te helpen bij de uitoefening van deze taak door bepaalde welzijnsvoorzieningen te voorzien. Indien dit echter nog niet volstaat om de minderjarige een goede opvoeding te bieden, zal er overgeschakeld worden naar de bijzondere jeugdbescherming of jeugdbijstand. Wat betreft de subsidiariteit die geldt binnen de jeugdbijstand zelf, kan ik stellen dat de voorkeur wordt gegeven aan de vrijwillige hulpverlening. Deze subsidiariteit betekent ook dat men het probleem van de minderjarige tracht op te lossen binnen het kader van het jeugdbeschermingsrecht en men een overstap naar het strafrecht probeert te vermijden. Ten slotte betekent dit ook dat de jeugdbeschermingsmaatregel een zo kort mogelijke termijn moet omvatten. Hij dient niet langer dan nodig te blijven gehandhaafd. 5 Luik (Jk.) 17 december 2001, JLMB 2003,

13 B. Historiek Hoofdstuk 1: Situatie t.e.m Tot 1912 baseert het jeugdrecht zich op het strafwetboek van Dit betekent dat de jeugdwetgeving zich vooral baseert op de beginselen van vrije wilsbeschikking en verantwoordelijkheid voor de daad. Een minderjarige jonger dan 16 jaar, die schuldig is aan de feiten en die voldoende onderscheidingsvermogen heeft, d.w.z. dat men in staat is om de draagwijdte van zijn daden te begrijpen, wordt op dezelfde wijze gestraft als een volwassene. Het lijkt mij dus passend om hier te spreken over een jeugdstrafrecht. Ik moet dit wel enigzins nuanceren aangezien het feit dat men minderjarig was wel in het voordeel sprak en de minderjarige zo vaak een minder strenge straf kon krijgen. Indien men daarentegen niet over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt, wordt men vrijgesproken. Dit betekent echter niet dat de daden van minderjarige geen enkel gevolg hebben. Indien de minderjarige als gevaarlijk kan beschouwd worden, kan hij aan het droit de correction onderworpen worden waardoor hij ter beschikking van de regering kan worden gesteld. De rechter bepaalt vervolgens de duur van deze maatregel maar wel met een maximum van 21 jaar. Echter, na enige tijd, komt het strafrecht van de dader alsmaar meer en meer op de voorgrond. Deze stroming streeft ernaar de strafbepaling aan te passen aan de omstandigheden van het misdrijf en de persoonlijkheid van de dader. Toch vertaalt dit zich in het jeugdrecht niet bijzonder positief. Er worden maatregelen ingevoerd met het oog op bescherming en zekerheid maar deze lopen uit op interneringen van administratieve aard. Het gaat hier vooral om interneringen in weldadigheidsinrichtingen van de staat. Het gewenste effect wordt, mijns inziens, dus niet bereikt. Een hervorming lijkt men niet meer te kunnen tegenhouden. Voorgaande toestanden hebben er dan ook toe geleid dat er een afzonderlijke wet inzake jeugdrecht werd gestemd. Het gaat hier namelijk over de eerste wet op de kinderbescherming van 15 mei Y. CARTUYVELS, De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?, TJK 2001, afl. 4, (132)

14 Hoofdstuk 2: De eerste wet op de kinderbescherming van 15 mei Aanleiding nieuwe wet 8 Wat hieronder volgt is een uiteenzetting van de mogelijke oorzaken van de hervorming en dus m.a.w. de totstandkoming van de nieuwe wet. Ten eerste is er een voortdurende stijging van de jeugddelinquentie. Daaruit blijkt dat het strafrechtelijk veroordelen van minderjarigen geen effect heeft en men dus moet zoeken naar een ander systeem om de jeugddelinquentie tegen te gaan. Ten tweede wordt er voor 1912 gebruik gemaakt van het concept onderscheidingsvermogen. Dit is echter een concept dat erg moeilijk hanteerbaar is. Wanneer heeft een kind nu net een voldoende onderscheidingsvermogen? Deze vraag kan door iedereen anders beantwoord worden wat dan ook leidt tot willekeur van de rechters. Vaak was het ook zo dat een kind dat het oordeel des onderscheids nog niet had, dan toch zwaarder gestraft werd via de terbeschikkingstelling van de regering dan de minderjarige die een effectieve straf kreeg omdat het hij wel het oordeel des onderscheids al had. Ten derde is er de invloed van het Sociaal Verweer. Men krijgt meer aandacht voor de sociologische, psychologische, medische en psychiatrische wetenschappen. Het strikte en legalistische kader van het objectivische strafrecht, gebaseerd op vrije wil en antwoord van de daad, volstaat niet meer. Men wou voortaan weten waarom de delinquent de misdaad heeft gepleegd om zo te kunnen inspelen op de heropvoeding van de minderjarige. 2. Doelstellingen van de nieuwe wet Depenalisering Er wordt gebroken met elke idee van een strafrechtelijke sanctie op te leggen aan kinderen onder de 16 jaar. De dader wordt niet meer gestraft maar zal onderworpen worden aan een bewakings-, opvoedings- of behoedingsmaatregel. Volgende maatregelen kunnen worden genomen: 1 berisping; 2 invrijheidstelling onder toezicht; 7 Wet 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei Y. CARTUYVELS, De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?, TJK 2001, afl. 4, (132) Y. CARTUYVELS, De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?, TJK 2001, afl. 4, (132)

15 3 plaatsing (bij een privé- persoon, in een instelling voor weldadigheid of een instelling voor openbaar of privé- onderwijs); 4 opname in een staatsinstelling. De terbeschikkingstelling van de regering blijft gehandhaafd maar kan voortaan enkel nog in bepaalde situaties worden toegepast. Het betreft hier de bedelende en zwervende jongeren, daders van een als misdrijf omschreven feit (niet strafbaar met de doodstraf of dwangarbeid) of minderjarigen waarvan de de manifeste minderwaardige fysieke of mentale gesteldheid de plaatsing in een inrichting of een speciale instelling rechtvaardigt. De rechter kan voorgaande maatregelen opleggen met een onbepaalde duur maar met een grens die op 21 jaar is gesteld Een beschermend rechtssysteem voor minderjarige delinquenten Men ontwikkelt de figuur van de kinderrechter. Voortaan verschijnen de delinquenten voor een alleensprekende rechter die meer nadruk zal leggen op de persoonlijkheid van het kind dan op de feiten zelf. Men hoopt zo tot een meer menselijke rechtspraak te komen. De feiten zelf krijgen dus een subsidiaire rol. Ik wil hierbij ook opmerken dat de wet ook voorziet in een bescherming voor niet- delinquente jongeren die als het ware een moeilijke en problematische thuissituatie hebben. Deze jongeren kunnen beschermd worden door de ouders uit hun gezag te ontzetten. 3. Kritiek op de nieuwe wet De Kinderwet van 1912 blijft echter niet gespaard van commentaar en kritiek. Vooreerst wordt er kritiek geuit op de enorme macht die de kinderrechter geniet zowel op gebied van de maatregelen als de uitvoeringsmodaliteiten van deze maatregelen. De voorstanders van het neoklassieke strafrecht hebben dan weer een probleem met het feit dat er weinig aandacht wordt besteed aan de legaliteit van de straffen en de misdrijven. Er wordt volgens hen geen acht meer geslaan op de eerbied voor de vrijheden. Absolute vrijheid bij de beoordeling van de maatregelen door de rechter is voor hen dan ook uit den boze A. RACINE, Maintien ou abondon de la règle Nulla poena, nullem crimen sine lege dans les jurisdictions pour enfants, Rev.dr.pén. 1937, afl. 2, (149)

16 Sommigen wijzen ook op het feit dat door te prediken voor een beschermingsmodel en geen sanctiemodel, de minderjarige delinquent het gevoel zou kunnen krijgen dat hij misdadige feiten ongestraft kan begaan. Men vreest voor een gevoel van straffeloosheid. 11 Voorts wordt er ook gewezen op het zuiver verbale karakter van de verandering want de wet blijft plaatsing en opsluiting suggereren. 12 Deze vrijheidsbenemende maatregelen kan men moeilijk plaatsen onder de naam kinderbescherming. Naast al deze kritieken door bepaalde stromingen zijn er ook een aantal vaststaande feiten die erop wijzen dat de wet niet het gewenste resultaat bekomt. Uit onderzoek blijkt dat de jeugddelinquentie blijft stijgen en dat er een algemene toename is van het aantal plaatsingen. 13 Al het voorgaande heeft geleid tot een roep tot hervorming. De eerste wet op de kinderbescherming mist duidelijk zijn effect en er wordt dus een nieuw voorstel ingediend en gestemd. Dit voorstel is uitgemond in de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade (hierna: de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming of de Jeugdbeschermingswet). Hoofdstuk 3: De wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming 1. Sociale en gerechtelijke bescherming Met de wet van 1965 lijkt de bescherming van het kind te primeren op de bescherming van de maatschappij. Er wordt op zoek gegaan naar de onderliggende sociale problematiek en er wordt minder aandacht besteed aan het gepleegde feit zelf. Bijgevolg wordt het toepassingsgebied uitgebreid tot jongeren in gevaar en worden de maatregelen voorgesteld als maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding. Deze maatregelen hebben tot doel toekomstgerichte hulp te verlenen. Het belang van het kind komt dus centraal te staan. Er ontstaat een beschermingssysteem in 3 fasen. De eerste 2 fasen hebben betrekking op een sociale bescherming die buitengerechtelijk gebeurt. Dit betreft één van de 11 Ch. COLLARD, Le tribunal pour enfants. Son passé, son avenir, Rev.dr.pén. 1924, afl. 8, (673) Pasinomie 1912, J. CONSTANT, La protection sociale et judicaire de la jeunesse, Rev.dr.pén. 1966, afl. 5, (375)

17 belangrijkste innovaties t.o.v. de wet van Indien de sociale bescherming geen oplossing biedt, zal men pas overgaan tot een gerechtelijke bescherming Sociale bescherming Algemene sociale bescherming De eerste fase betreft een algemene sociale bescherming. Deze bescherming moet hulp verstrekken aan het gezin van de minderjarige en ervoor zorgen dat zijn omgeving wordt verbeterd. Organisatorische verandering Om deze doelstellingen waar te maken wordt er in elk gerechtelijk arrondissement een jeugdbeschermingscomité opgericht. Dit comité krijgt tot taak alle initiatieven voor een betere bescherming van de jeugd te bevorderen, te oriënteren en te coördineren. 15 Het comité moet eveneens de bevoegde autoriteiten signaleren die een ongunstige invloed zouden hebben op de lichamelijke gezondheid of de zedelijkheid van de minderjarige Specifieke individuele sociale bescherming Naast de algemene sociale bescherming hebben we de specifieke individuele sociale bescherming. Deze bescherming vormt het tweede niveau van het nieuwe beschermingssysteem. Het gaat hier om een preventieve sociale interventie die zal tussenkomen in zwakke gezinssituaties indien nodig. Het gaat hier om gezinnen waar de algemene sociale bescherming geen oplossing meer kan bieden m.a.w. de eerste preventielijn is mislukt. Organisatorische verandering Ook hier is het institutioneel orgaan het jeugdbeschermingscomité. Het jeugdbeschermingscomité zal tot gespecialiseerde en geïndividualiseerde preventie overgaan indien de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van de minderjarige gevaar loopt wegens het milieu waarin hij leeft, wegens zijn bezigheden, of wegens de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed Y. CARTUYVELS, De grote etappes in het Belgische jeugdrecht: continuïteit, circulariteit of breuk?, TJK 2001, afl. 4, (132) Art. 2, 3 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, BS 15 april 1965 (hierna: Jeugdbeschermingswet). 16 Art. 2, 2 Jeugdbeschermingswet. 17 Art. 2, eerste lid Jeugdbeschermingswet. 10

18 Omdat het in principe nog steeds de taak is van de ouders om hun kinderen op te voeden, kan er enkel een preventieve sociale interventie plaatsvinden indien de ouders de problemen omtrent de opvoeding van hun kind niet zelf kunnen oplossen of ze weigeren de nodige hulp in te roepen. Men heeft dus wel degelijk de toestemming nodig van de ouders om te kunnen interveniëren Gerechtelijke jeugdbescherming Deze bescherming vormt het derde en subsidiare luik van de jeugdbescherming. Op de gerechtelijke bescherming zal enkel een beroep kunnen gedaan worden indien de sociale bescherming heeft gefaald. Organisatorische verandering Men voorziet hiervoor in de oprichting van een jeugdrechtbank die de bevoegdheden van de kinderrechter zal overnemen. De rechter zal conversaties voeren met de minderjarige, zal overleggen met dokters en psychologen maar beslist uiteindelijk alleen. Maar hij mag dan wel alleen beslissen, hij handelt zeker niet alleen. Het jeugdbeschermingscomité zal instaan voor de toepassing en uitvoering van de beschermingsmaatregelen. Om de samenwerking tussen de rechter en het jeugdbeschermingscomité te bevorderen, werd er een gemeenschappelijke sociale dienst opgericht. Inhoudelijke verandering 1. Strafrechtelijke meerderjarigheid De strafrechtelijke meerderjarigheid wordt opgetokken tot 18 jaar terwijl deze drempel voordien op 16 jaar lag. Op deze regel bestaat wel een uitzondering nl. het mechanisme van de uithandengeving. Dit mechanisme zorgt ervoor dat de jeugdrechter een minderjarige, ouder dan 16 jaar, toch naar de gewone strafrechter verwijst. Dit indien de maatregelen van bewaring, behoeding of opvoeding ontoereikend zijn. 2. Maatregelen T.a.v. de ouders voorziet de wet voortaan in de maatregel van de opvoedingsbijstand, de voogdij over de gezinsbijslag of een andere sociale uitkering, evenals in de ontzetting uit het ouderlijk gezag. Deze laatste maatregel is facultatief en kan enkel worden toegepast in uitzonderlijke gevallen. Voorgaande maatregelen kunnen zowel genomen worden indien de minderjarige in gevaar verkeert, als indien de minderjarige zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf. 11

19 T.a.v. de minderjarige zelf kunnen maatregelen worden genomen indien er een ouderlijke klacht is ingediend 18, indien men de minderjarige bedelend of zwervend aantreft 19, indien de minderjarige de dader is van een als midrijf omschreven feit 20 of indien de minderjarige spijbelend wordt aangetroffen. 21 Een laatste situatie betreft het geval waarin een minderjarige, jonger dan 21 jaar, zijn veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in gevaar komt wegens het milieu waarin hij of zij leeft, zijn bezigheid, of de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed. 22 Wat zijn nu precies de maatregelen die kunnen genomen worden? De rechter kan kiezen voor een berisping 23, een ondertoezichtstelling van een bevoegde sociale dienst 24 of de plaatsing 25. Merkwaardig is dat de maatregel van de terbeschikkingstelling van de regering opnieuw actueel wordt gemaakt. Deze maatregel liet toe, in uitzonderlijke gevallen, om de minderjarige in een strafinstelling op te sluiten. Heden ten dage is deze maatregel echter afgeschaft. 2. Kritiek op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming 2.1. Kritiek in het algemeen Door gebrek aan middelen en infrastructuur om de nieuwe wet uit te voeren gaat men nog steeds vaak toevlucht zoeken tot de plaatsing. Het gebrek aan middelen zorgt er eveneens voor dat het subsidiariteitsbeginsel op losse schroeven komt te staan. 26 Zowel de subsidiariteit tussen de sociale en de gerechtelijke bescherming, als de subsidiariteit tussen de verschillende maatregelen binnen eenzelfde beschermingsniveau, worden genegeerd. Er is bovendien een gelijke behandeling van delinquente en niet- delinquente minderjarigen waardoor het onderscheid tussen foutief en niet- foutief gedrag vervaagt. Er is dus m.a.w. geen verschillende aanpak voor bijvoorbeeld een drugsverslaafde minderjarige en een minderjarige die slagen en verwondingen toebrengt. 18 Art. 36, 1 Jeugdbeschermingswet. 19 Art. 36, 3 Jeugdbeschermingswet. 20 Art. 36, 4 Jeugdbeschermingswet. 21 Art. 36, 5 Jeugdbeschermingswet. 22 Art. 36, 2 Jeugdbeschermingswet. 23 Art. 37, 2, 1 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art. 37, 2, 2 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art 37, 3, 3 en 4 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996,

20 Er wordt ook zeer weinig aandacht besteed aan het leed van het slachtoffer aangezien de daad van de minderjarige en zijn milieu centraal staan. Bovendien is er ook weinig interesse voor de veiligheid en leefbaarheid van de maatschappij. M.a.w. alle aandacht gaat uit naar de dader zelf. Doordat deze maatregelen onweerlegbaar vermoed worden in het belang van de minderjarige te zijn, aangezien de hele problematiek gecentraliseerd wordt rondom de minderjarige, neemt men het niet altijd even nauw met het - legaliteits, - subsidiariteits en proportionaliteitsbeginsel Kritiek in het bijzonder geuit door professor Walgrave en Van de Kerckhove Professor Walgrave publiceert een artikel waarin hij de nadruk legt op 4 problemen die de kop op steken bij toepassing van de jeugdbeschermingswet van Eerst en vooral heeft hij een probleem met de positie van de jeugdrechter. De jeugdrechter houdt in zeer sterke mate rekening met de persoonlijkheid en omgeving van de minderjarige. Hij heeft als het ware een soort therapeutische functie. Maar volgens professor Walgrave is dit absoluut niet de rol van een rechter. Bovendien is hij van oordeel dat deze therapeutische functie toch geen effect heeft aangezien de minderjarige over het algemeen zeer weinig vertrouwen heeft in het rechtssysteem en de rechter in het bijzonder. Ten tweede zijn er volgens hem te weinig procedurele waarborgen ingebouwd voor de minderjarige. Ten derde heeft hij een probleem met het feit dat het juridische aspect steeds de doorslag vormt. Zelfs indien uit een wetenschappelijk onderszoeksrapport over de jeugddelinquent blijkt wat het probleem zou kunnen zijn, toch zal het juridische standpunt meestal gevolgd worden. Hij spreekt over een overmatig normatief formalisme. Als laatste benadrukt hij het niet bestaan van een noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen de hulpverleners en de minderjarigen. De hulpverleners zijn te weinig op de hoogte van de psychologische wetenschappen en het daaraan gekoppelde menselijk gedrag. Zij hebben daarom te weinig inzicht in de menselijke geest en het daarop afgestemde menselijk gedrag. 28 Van de Kerckhove heeft het dan weer over het fictieve karakter van de hervormingen en legt i.t.t. tot professor Walgrave juist de nadruk op het feit dat volgens hem het juridisch terrein een forum wordt voor samenwerking tussen verschillende actoren, van advocaten tot psychologen. Het recht verliest volgens hem terrein C. MAES, Nog maar eens: Jeugdbescherming tegen wat zich verschuilt onder nieuwe benamingen, TJK 2003, afl. 2, (57) L. WALGRAVE, La protection de la jeunesse. La recherche d une relation de confiance, Rev.dr.pén. 1973, afl. 10, (911) M. VAN DE KERCKHOVEN, L évolution du droit des mineurs et les fonctions d un tribunal de la jeunesse in C.E.D.J., Fonction sociale du tribunal de la jeunesse, Brussel, C.E.D.J, 1979,

21 3. Veranderingen sinds Communautair Staatshervorming van 1980 De staatshervorming van heeft tot gevolg dat de bevoegdheden inzake de jeugdbescherming herverdeeld worden tussen de gemeenschappen en de gewesten. De persoongebonden materies, met inbegrip van de jeugdbescherming, worden overgeheveld naar de gemeenschappen met uitzondering van de materies die onder het burgerlijk, het strafrecht of het gerechtelijk recht vallen. De gemeenschappen trachten hun bevoegdheden te regelen via het decreet van 26 juni 1985, later gewijzigd door het decreet van 7 maart 2008, waarover later meer. De vage termen die echter gebruikt worden in de bijzondere wet van 8 augsutus 1980 tot hervorming der instellingen geven aanleiding tot talloze discussies en bevoegdheidsconflicten. Er gaan zich als het ware 2 verschillende interpretaties gaan ontwikkelen. Enerzijds de interpretatie dat de gemeenschappen enkel bevoegd zijn voor de sociale bescherming. Anderzijds de interpretatie dat de gemeenschappen eveneens bevoegd zijn voor de gerechtelijke bescherming aangezien ook deze bescherming deel uitmaakt van de bijstands- en hulpverleningsplicht. Uiteindelijk zal de Raad van State tussenkomen in deze discussie en bepalen dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen vrijwillige en gedwongen hulpverlening. Vrijwillige hulpverlening valt wel onder de bevoegdheid van de gemeenschappen maar gedwongen hulpverlening niet. M.a.w. maatregelen die worden opgelegd vallen niet onder de bevoegdheid van de gemeenschappen omdat zij een element van dwang bevatten. 31 De regering was het hier echter niet mee eens en stelde een commissie samen, bestaande uit hoogleraren, met de opdracht advies te geven wat betreft de bevoegheden van de gemeenschappen. Zij besloten dat de gemeenschappen zeer ruime bevoegheden hebben toegekend gekregen op gebied van jeugd. 32 Uiteindelijk nam het Arbitragehof een definitieve beslissing betreffende deze problematiek in zijn arrest van 30 juni Ook het Arbitragehof kwam tot een ruime interpretatie van de bevoegdheden van de gemeenschappen. Het feit dat er een dwangelement bestaat wil niet zeggen dat hierdoor de maatregel een bestraffend 30 Bijzondere wet 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus J. SMETS, De Raad van State en de bevoegdheidsverdeling inzake jeugdbescherming, Panopticon 1985, (176) J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, Abitragehof 30 juni 1988, nr. 66/88, BS 21 juli

22 karakter krijgt en m.a.w. enkel tot de bevoegdheid van de federale wetgever behoort. Ook indien er dwang is, kan de maatregel zijn opvoedkundig karakter behouden Staatshervorming Met de bijzondere wet van 8 augustus 1988 trachtte de wetgever de bevoegdheden die aan de gemeenschappen waren toebedoeld in gevolge de bijzondere wet van 8 augustus 1980 verder te preciseren. Er rees namelijk vaak discussie over wat nu juist onder persoonsgebonden aangelegenheden moest verstaan worden. In principe behoort alles wat te maken heeft met jeugdbescherming tot de bevoegdheid van de gemeenschappen maar hierop zijn een aantal uitzonderingen. Er zijn namelijk vijf categoriën binnen het jeugdrecht die blijven behoren tot de bevoegdheid van de federale wetgever: 36 1 De burgerrechtelijke regels m.b.t. het statuut van de minderjarigen en de familie, zoas die vastgesteld zijn door het Burgerlijk Wetboek en de wetten tot aanvulling ervan; 2 De strafrechtelijke regels waarbij gedragingen die inbreuk plegen op de jeugdbescherming, als misdrijf worden omschreven en waarbij op die inbreuken straffen worden gesteld, met inbegrip van de bepalingen die betrekking hebben op vervolgingen, onverminderd artikel 11; 3 de organisatie van de jeugdgerechten, hun territoriale bevoegdheid en de rechtspleging voor die gerechten; 4 de opgave van de maatregelen die kunnen worden genomen t.a.v. minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd; 5 de ontzetting uit het ouderlijk gezag en het toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen. Het komt er eigenlijk op neer dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor de bijstandsverlening aan jongeren die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden (POS) en de federale wetgever bevoegd blijft wat betreft de jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd (MOF). Dit is een vernieuwing tov de jeugdbeschermingswet van 1965 aangezien daar de POS- jongere en de MOF- jongere op dezelfde manier behandeld werden. Ik wil nogmaals benadrukken dat de gemeenschappen dus ook bevoegd zijn voor de gerechtelijke bescherming van POS- jongeren. De federale wetgever is enkel nog bevoegd voor de gerechtelijke bescherming van MOF- jongeren J. SMETS, Gerechtelijke jeugdbescherming: recente evoluties, RW , afl. 4, (105) Wet 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, BS 13 augustus Art. 5, 1, 6, a- e Wet 8 augustus 1988 tot wijziging van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, BS 13 augustus B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2005,

23 Decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand, later gewijzigd door het decreet van 7 maart De bijzondere jeugdbijstand regelt die aangelegenheden van de jeugdbescherming, die na de hervorming van 1980, werden toevertrouwd aan de gemeenschappen. Dit omvat m.a.w. de vrijwillige of buitengerechtelijke hulpverlening in problematische opvoedingssituaties en in situaties waar jongeren een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Dit omvat eveneens de gerechtelijke of gedwongen hulpverlening in problematische opvoedingssiuaties. Het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand vervangt de vroegere decreten van 4 april 1990, waaronder het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand. Vooraleer over te gaan tot een uiteenzetting van het nieuwe decreet tracht ik eerst een korte beschrijving te geven van het decreet van 27 juni Zoals hierboven reeds werd aangehaald probeerden de gemeenschappen hun bevoegdheden te preciseren via dit decreet. In het decreet kan ik 4 leidinggevende beginselen onderscheiden 40 : 1) er geldt een strikte scheiding tussen de gerechtelijke bescherming en de buitengerechtelijke bescherming; de jeugdbeschermingscomités worden bijgevolg vervangen door Comités voor Bijzondere Jeugdzorg die autonoom functioneren t.o.v. de gerechtelijke overheden. 2) het subsidiariteitsbeginsel krijgt een centrale plaats. Daartoe wordt een nieuwe instelling in het leven geroepen nl. de Bemiddelingscommissie. Deze zal een gemakkelijke overgang van de buitengerechtelijke naar de gerechtelijke bescherming en omgekeerd trachten te bewerkstelligen. 3) differentiatie van het hulpaanbod. 4) verbetering van de rechtspositie van de minderjarige: er worden een aantal inspraakmogelijkheden voor de minderjarige voorzien. Tot zover een korte beschrijving van het decreet van 27 juni Sinds 4 april 1990 valt de jeugdbescherming uiteen in 2 componenten: de buitengerechtelijke of sociale bescherming en de gerechtelijke bescherming. Dit is een systeem dat het nieuwe decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand 41 zal overnemen. Maar het nieuwe decreet is echter meer dan een bevestiging van voorgaande principes. Er werden immers ook een aantal inhoudelijke wijzigingen ingevoerd. Op deze laatste inhoudelijke veranderingen ga ik echter niet verder in daar dit mij te ver zou leiden. 38 B. DE SMET, Het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, RW , afl. 12, Decr.Vl. 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 5 juli R. ROOSE, De Bijzondere jeugdzorg als opvoeder, Gent, Academia Press, 2006, Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april

24 Indeling buitengerechtelijke en gerechtelijke hulpverlening Buitengerechtelijke hulpverlening De bepalingen inzake buitengerechtelijke hulpverlening zijn zowel toepasselijk op een POS- situatie als op een MOF- situatie. 42 Indien er tekortkomingen in de opvoeding van een minderjarige worden opgemerkt moet er eerst een oplossing worden gezocht via de buitengerechtelijke of vrijwillige hulpverlening. Pas als dat geen resultaat oplevert zal er een overgang plaatsvinden naar de gerechtelijke en dus dwingende hulpverlening. M.a.w. de jeugdrechtbank is ondergeschikt aan de vrijwillige hulpverlening. In het Vlaamse Gewest mag de jeugdrechter pas tussenkomen nadat het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en/of de Bemiddelingscommissie heeft getracht hulp te bieden en deze mislukt is. Maar ook de twee voorgaande instellingen kunnen slechts optreden na naleving van bepaalde principes en regels. Drie belangrijke principes zijn gangbaar. Eerst en vooral de regel van de vrijwilligheid die sterk wordt benadrukt in het decreet. Het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en de Bemiddelingscommissie mogen geen hulp bieden zonder de toestemming van de ouders of de minderjarige. Vrijwilligheid betekent echter niet dat deze twee instanties moeten wachten met optreden tot ze een gezamenlijke aanvraag van de minderjarige en de ouders tot hulpverlening ontvangen. Een tweede belangrijk principe is het principe van de participatie van de partijen. De partijen moeten zoveel als mogelijk in de zaak betrokken worden. Een derde en laatste belangrijk principe betreft het principe van de proportionaliteit wat betekent dat de voorkeur moet gegeven worden aan de minst ingrijpende maatregel, aangepast aan de concrete omstandigheden. Ik wens nu kort dieper in te gaan op de bovenvermelde instanties. 1. Het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Per gerechtelijk arrondissement werd een dergelijk Comité opgericht met als doel vrijwillig aanvaarde hulp of bijstand te organiseren. Het Comité is samengesteld uit een Preventiecel, die projecten van algemene preventie organiseert en coördineert met de bedoeling maatschappelijke disfuncties weg te werken en het welzijn van minderjarigen te vergoten, en een Bureau. Het Bureau beslist over het aanbod van de hulpverlening. 43 Naast deze 2 organen bestaat er ook nog een Sociale Dienst. De Sociale Dienst is belast met het voorbereidend werk. Het Comité kan gevorderd worden door de minderjarige, door de ouders van de minderjarige, door het openbaar ministerie maar ook door derden. 42 Art. 3 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 17 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april

25 2. De Bemiddelingscommissie Deze Commissie treedt op wanneer de minderjarige of de ouder niet akkoord gaat met het voorstel van het Comité. De Commissie zal echter trachten de partijen toch tot een akkoord te brengen. Er wordt dus aan de partijen een laatste mogelijkheid geboden on hun situatie binnen de buitengerechtelijke sfeer te regelen. Een verzoek tot bemiddeling kan door verschillende partijen worden ingediend. 44 Er is echter wel een gemotiveerde aanvraag nodig. 45 Indien de partijen nadien echter nog steeds niet tot een akkoord zijn gekomen en de commissie van oordeel is dat een pedagogische maatregel noodzakelijk is, verwijst zij de zaak door naar het openbaar ministerie. 46 Het openbaar ministerie beslist dan of de zaak al dan niet moet voorgelegd worden aan de jeugdrechter Gerechtelijke hulpverlening In het decreet zijn ook bepalingen opgenomen betreffende de gerechtelijke hulpverlening. Dit omvat echter enkel de POS- situatie aangezien het gerechtelijk optreden bij een MOF- situatie een bevoegheid blijft van de federale overheid. Zoals hiervoor reeds vermeld kan de jeugdrechtbank gevraagd worden door het openbaar ministerie kennis te nemen van de zaak na een doorverwijzing door de bemiddelingscommissie naar het openbaar ministerie. Er is ook een bevoegdheidsgrond voor de jeugdrechtbank in geval van hoogdringendheid. Indien het openbaar ministerie aantoont dat een pedagogische maatregel dringend noodzakelijk is omdat er aanwijzingen zijn dat de minderjarige moet beschermd worden tegen een vorm van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing, nalatige behandeling of mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik en vrijwillige hulpverlening of bijstand niet meteen mogelijk is. De gerechtelijke POS- procedure valt uiteen in twee fasen. De eerste fase betreft de voorbereidende fase waarin de jeugdrechter enkel voorlopige maatregelen kan opleggen die slechts geldig zijn voor een periode van 6 maanden. 47 De tweede fase betreft de fase ten gronde waarin de jeugdrechter nagaat of er nog steeds sprake is van een problematische opvoedingsituatie en waarin de rechter maatregelen kan opleggen bij vonnis. De jeugdrechter heeft de keuze tussen dertien maatregelen. 48 Maatregelen opgelegd bij vonnis gelden niet voor onbepaalde duur maar zijn slechts geldig voor 1 jaar. 49 Bovendien eindigen zij sowieso op de dag dat de minderjarige achttien jaar 44 Art. 31 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 34 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 32, 2 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 41 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 38 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 41 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april

26 wordt. 50 Vanaf dan is er enkel nog vrijwillige hulpverlening voor POS- jongeren. De jeugdrechter kan zijn toezicht enkel verlengen indien de jongere een strafbaar feit pleegt Situatie in Franstalig gebied van ons land Buitengerechtelijke hulpverlening In het Franstalig gebied van ons land wordt de bijzondere jeugdbijstand geregeld door le décret relatif à l aide à la jeunesse van 4 maart Dit decreet is van toepassing op jongeren die zich in problemen bevinden en ouders die het moeilijk hebben hun kinderen een degelijke opvoeding te geven. Het is eveneens van toepassing op jongeren wiens gezondheid of veiligheid in gevaar is en op jongeren wiens opvoedingsituatie dreigt slechter te worden door hun eigen gedrag, het gedrag van hun gezin of het gedrag van andere leeftijdgenoten. Wat me meteen opvalt is dat er, in tegenstelling tot het Vlaams decreet en het Duitstalig decreet, niet letterlijk staat dat het decreet van toepassing is op jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Betekent dit dan dat deze jongeren geen beroep kunnen doen op de buitengerechtelijke hulpverlening? Uiteraard wel, zij ressorteren onder jongeren in een probleemsituatie. De doelstelling van deze hulpverlening lijkt me toch iet wat anders dan in het Vlaams decreet. In het Franstalig decreet ligt de nadruk zeer sterk op de minderjarige en zijn ontplooiingskansen in het licht van de toekomst. Het Franstalig decreet heeft bijzondere aandacht voor de inschatting van de gevolgen van een slechte opvoeding of een bepaalde maatregel voor de jongere en zijn toekomst. Dit blijkt o.a. uit het feit dat er in het decreet een heleboel artikelen gewijd zijn aan de rechten van de minderjarige en de plichten van de overheid bij een plaatsing. Bij toepassing van het Franstalig decreet werden er ook andere instellingen opgericht dan die die opgericht zijn in Vlaanderen. De adviseur die wordt aangewezen in het Franstalig gebied is de centrale figuur in de buitengerechtelijke hulpverlening. 54 Hij is diegene die de aanvragen tot hulp ontvangt en onderzoekt en kan indien nodig bepaalde maatregelen vaststellen. Het decreet zegt echter niet van wie zo een hulpaanvraag allemaal kan uitgaan. Dit moet je gaan bekijken in de ministeriële omzendbrief van Volgens deze laatste brief kan de hulpaanvraag uitgaan van de jongere zelf of elke persoon die er belang bij heeft. Nadat de adviseur de aanvraag heeft onderzocht, 50 Art. 42 Decr.Vl. 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, BS 15 april Art. 37, 3 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni Art. 31 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni Omz. 9 november 1994, BS 23 november

27 verwijst hij de betrokkene door naar een geschikte particulier of dienst en ziet toe op de uitvoering van de hulpverlening. Indien de buitengerechtelijke hulpverlening mislukt dan is hij diegene die de jeugdrechtbank, indien het hoogdringend is, op de hoogte zal brengen. Hij is eveneens diegene die de aanvragen tot inlichtingen ontvangt. Een ander orgaan dat werd opgericht is de arrondissementsraad 56, die voornamelijk een sturende en adminstratieve functie heeft. Daarnaast wordt er voorzien in de oprichting van een gemeenschapsraad. 57 De gemeenschapsraad is een overwegingsorgaan dat een algemene bevoegdheid heeft om adviezen en voorstellen uit te brengen wat betreft hulpverlening en jeugdbescherming. Ten slotte werd de Sectorraad voor de gezinsopvang (CSAF) opgericht. De naam van de instelling zegt het zelf, zij heeft tot taak alles te regelen m.b.t. de gezinsopvang Gerechtelijke hulpverlening De centrale figuren in de gerechtelijke hulpverlening zijn het openbaar ministerie en de jeugdgerechten. Een ander belangrijk figuur die in elk arrondissement wordt aangewezen is de directeur 58. Deze laatste is belast met het ten uitvoer leggen van de maatregelen die de jeugdrechtbank oplegt bij een gewone interventie. Gewone interventie Er zal overgegaan worden tot gedwongen en dus gerechtelijke hulpverlening indien de lichamelijke of psychische integriteit van een kind ernstig bedreigd is of indien de ouders of de personen die het kind onder hun bewaring hebben, de vrijwillige hulpverlening weigeren. Wanneer is de lichamelijke of psyschische intregriteit van een kind nu ernstig verstoord? Wanneer het kind gewoonlijk en herhaaldelijk gedragingen heeft die deze werkelijk en rechtstreeks bedreigen, hetzij wanneer het kind het slachtoffer is van ernstige nalatigheid, mishandeling, misbruik van gezag of sexuele misbruiken, die deze rechtstreeks en werkelijk bedreigen (art. 38, 2 decreet). Volgende maatregelen kunnen genomen worden door de jeugdrechtbank: 59 1 het kind, zijn gezin en zijn leeftijdsgenoten of één van hen onderwerpen aan een begeleiding van educatieve aard; 2 in uitzonderlijke omstandigheden beslissen dat aan het kind een tijdelijke huisvesting buiten zijn familiaal milieu wordt verleend met het oog op zijn behandeling, zijn opvoeding, het onderwijs dat hij moet volgen, of zijn beroepsopleiding; 3 het kind, ouder dan 16 jaar, de mogelijkheid bieden om zelfstandig of onder toezicht te verblijven, en zich te laten inschrijven in het bevolkingsregister van die verblijfplaats. 56 Art. 21 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni Art. 27 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni Art. 33 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni Art. 38, 3 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni

28 Interventie bij hoogdringendheid Het parket heeft de mogelijkheid om de jeugdrechtbank te vatten zonder dat zij voorafgaandelijk een vrijwillige hulpverlening heeft trachten te bekomen indien het gaat om een geval van hoogdringendheid. 60 Er moet dan wel aan volgende cumulatieve voorwaarden voldaan zijn: 1 dringende noodzakelijkheid van plaatsing van het kind waarvan de lichamelijke of psyschische integriteit rechtstreeks ernstig bedreigd is; 2 geen toestemming van de jongere of de personen die het kind onder hun bewaring hebben. Indien het dringend is, kan de jeugdrechtbank ook beslissen het kind te plaatsen. De jeugdrechtbank kan dan beslissen het kind te laten plaatsen bij wijze van voorlopige maatregel die een periode van 14 dagen niet mag overschrijden. Wat me meteen opvalt is dat de jeugdrechtbank een beperktere keuze heeft bij de oplegging van een maatregel. In Vlaanderen beschikt de jeugdrechtbank over een veel groter aanbod aan maatregelen. Dit betekent uiteraard niet dat de jeugdbijstand in Wallonië minder goed zou werken. Ik ben echter wel van oordeel dat er in Vlaanderen, een maatregel kan opgelegd worden die beter aansluit bij de specifieke situatie van de minderjarige daar er een groter aanbod is Situatie in Duitstalig gebied van ons land Buitengerechtelijke hulpverlening De bijzondere jeugdbijstand in het duitstalig gebied van ons land werd oorspronkelijk geregeld door het decreet van 20 maart Dit decreet werd echter vervangen door het decreet van 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming. 63 Het toepassingsgebied van het decreet is hetzelfde als in de andere twee decreten. Zowel POS- situaties, MOF- situaties als ouders die problemen hebben met opvoeding geven, vallen onder het toepassingsgebied van het duitstalig decreet. Het voornaamste doel van dit decreet is dat de minderjarige in zijn eigen gewoon familiaal leefmilieu blijft behalve wanneer dit echt niet mogelijk is. 60 Art. 39 Decr.Fr. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, BS 12 juni J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Decr.D. 20 maart 1995 over jeugdbijstand (über die Jugendhilfe), BS 26 april Decr.D. 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober

29 In het duitstalig gebied van ons land werd in het algemeen het Begeleidingscomité voor Jeugdbijstand opgericht. 64 Deze instelling staat in voor de preventie en de planning van de jeugdbijstand. Voor de vrijwillige hulpverlening in het bijzonder werd een Dienst voor Jeugdbijstand opgericht. 65 Bij deze dienst kan je terecht om een aanvraag tot hulpverlening in te dienen. Ook deze dienst kan uiteraard slechts helpen en een bepaalde maatregel voorstellen indien de partijen bereid zijn om mee te werken Gerechtelijke hulpverlening In het kader van de gerechtelijke hulpverlening werd er een Dienst voor Gerechtelijke Jeugdbijstand opgericht. 66 Deze dienst is ermee belast de door de jeugdrechter of jeugdrechtbank opgelegde maatregelen om te zetten en uit te voeren. Gewone interventie De Procureur des Konings kan de jeugdrechtbank vatten nadat de bemiddeling tussen de dienst voor gerechtelijke hulpverlening en de betrokken partij niet lukt en hij van mening is dat de jongere bedreigd is. Indien de jeugdrechtbank het nodig acht zal hij dan beslissen een maatregel op te leggen. Interventie bij hoogdringendheid Verder kan de jeugdrechtbank, op direct verzoek van de Procureur des Konings, een maatregel opleggen als de belangen van de jongere in het gedrang dreigen te komen. Deze maatregel is slechts voorlopig en geldt voor maximaal 30 dagen. Interventie op andere gronden Ten slotte kan het parket de jeugdrechtbank nog rechtstreeks vatten in 3 bijzondere situaties: 1 als een meerderjarige wordt verdacht van een als misdrijf omschreven feit tegen een jongere te hebben gepleegd en een maatregel tot bescherming van deze jongere noodzakelijk blijkt; 64 Art. 5 Decr.D. 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober Art. 8 Decr.D. 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober Art. 15 Decr.D. 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober

30 2 als de jeugdrechtbank op grond van dit decreet of van de jeugdbeschermingswet al gelast is met jeugdzaken en de Procureur des Konings een maatregel vooor dezelfde of een jongere behorend tot het hetzelfde gezin noodzakelijk acht; 3 als een maatregel genomen t.a.v. een jongere sinds minder dan één jaar bij de jeugdrechtbank is beëindigd en een nieuwe maatregel voor dezelfde jongere noodzakelijk blijkt. Ik wens ten slotte nog te vermelden dat de jeugdrechtbank beschikt over een zeer groot aanbod van maatregelen. 67 De rechtbank beschikt immers over 15 verschillende maatregelen om op te leggen aan de minderjarige De uiterst complexe situatie in het Brussels Hoofstedelijk Gewest Samenwerking van 6 instellingen De bijzondere wet van 12 januari tracht dan weer een regeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bekomen na voorgaande staatswijzigingen van 1980 en Deze regeling betreft echter een zeer complexe situatie die ik kort en duidelijk zal trachten toe te lichten. Op gebied van jeugdbescherming worden immers 6 instellingen geacht samen te werken in Brussel nl. de nationale staat, de Franse en de Vlaamse Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie. Elk van voorgaande instellingen heeft zijn eigen bevoegheden. De nationale staat blijft bevoegd voor de uitzonderingen die ik reeds in de voorgaande titel heb uiteengezet. 70 De Vlaamse en de Franse Gemeenschap zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor de voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg. Zij zijn bijgevolg bevoegd om hun eigen jeugdbeschermingscomités op te richten. Zij staan eveneens in voor de oprichting, erkenning en de subsidiëring van de voorzieningen om de jeugdbeschermingsmaatregelen uit te voeren. Zij beschikken echter niet over de bevoegheid om bepalingen aan te nemen die op directe wijze van toepassing zijn op personen of op de bi- communautaire instellingen. Dit is een bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft tot voornaamste bevoegdheid de vorderingsgronden en de maatregelen t.a.v. niet- delinquente minderjarigen te bepalen. Daarnaast hebben we ook nog de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissies. Zij hebben een adviserende, coördinerende en stimulerende taak. Zij hebben eveneens de bevoegdheid 67 Art. 17 Decr.D. 19 mei 2008 over de jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming, BS 1 oktober J. SMETS, Gerechtelijke jeugdbescherming: recente evoluties, RW , afl. 4, (105) Bijzondere wet 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, BS 14 januari Supra

31 om de nodige instellingen op te richten en deze te organiseren. Voorgaande bevoegdheden kunnen zij wel delegeren aan de Vlaamse of de Franse Gemeenschap. Uit voorgaande uiteenzetting blijkt dat de bevoegheden inzake jeugdbescherming enorm verspreid liggen over de verschillende instellingen. Dit maakt een samenhangend en coherent beleid voeren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest soms zeer moeilijk. Een probleem of beter gezegd een discussie die bijvoorbeeld kan rijzen is de vraag of een jeugdbeschermingsmaatregel die wordt vastgesteld door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd, de voorzieningen opgericht door de Vlaamse of Franse Gemeenschap in acht genomen. Een nauwe samenwerking tussen alle instellingen die fungeren in het Brusselse lijkt dus onvermijdelijk Jeugdbijstand in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 71 Men kan de gemeenschapsdecreten niet zomaar toepassen op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit omdat dit gewest niet uitsluitend aan één bepaalde gemeenschap kan toegewezen worden daar zowel Nederlandstaligen als Franstaligen aanwezig zijn in het gewest. Hoe heeft men dit probleem nu trachten op te lossen? Er wordt in het Brusselse namelijk een onderscheid gemaakt tussen de bipersoonsgebonden instellingen en de monopersoonsgebonden instellingen. Een instelling is monopersoonsgebonden indien ze wegens haar organisatie uitsluitend behoort tot de Vlaamse Gemeenschap of uitsluitend behoort tot de Franse Gemeenschap. De bipersoonsgebonden instelling daarentegen behoort niet exlusief tot de Vlaamse of Franse Gemeenschap onwille van hun tweetalig karakter. De jeugdbijstands en jeugdbeschermingsinstellingen zijn monopersoonsgebonden instellingen. Wat de hulpverlening zelf betreft moet er echter een onderscheid gemaakt worden naargelang het gaat over de vrijwillige hulpverlening dan wel over de gerechtelijke hulpverlening. Indien het gaat over een vrijwillige hulpverlening zal de persoon zich moeten wenden tot een dienst van de Vlaamse Gemeenschap dan wel tot een dienst van de Franse Gemeenschap. Indien het daarentegen gaat over de gerechtelijke hulpverlening dan hebben we te maken met een bipersoonsgebonden materie en deze materie moet geregeld worden door een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Dit betreft de ordonnantie van 29 april De ordonnnantie is van toepassing op jongeren die een gezinsverblijfplaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben, die zich in een POS- situatie bevinden en waarbij de vrijwillige hulpverlening geen resultaat bood of die zich in een situatie bevinden die hoogdringend moet opgelost worden daar de jongere gevaar loopt. 73 De ordonnantie is eveneens van toepassing op jongeren die geen vaste verblijfplaats in 71 J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Ord.Br. 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren, BS 1 juni Art. 3 Ord.Br. 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren, BS 1 juni

32 België hebben maar die zich bevinden op het Brusselse grondgebied en zich bevinden in één van de voorgaande situaties. De jeugdrechtbank kan ongeveer dezelfde maatregelen opleggen als de maatregelen die kunnen opgelegd worden volgens de andere decreten met uitzondering van de plaatsing in een gesloten afdeling van een gemeenschapsinstelling Federaal Wet van 19 januari Deze wet 77 zal de burgerlijke meederjarigheidsleeftijd verlagen van de leeftijd van 21 jaar tot de leeftijd van 18 jaar. Deze wet is er echter niet zonder slag of stoot gekomen. Reeds in 1972 was er in de Ministerraad van de Raad van Europa sprake van een voorstel om in de lidstaten jongeren burgerrechtelijk meerderjarig te maken op de leeftijd van 18 jaar. Toch heeft het in België tot eind jaren 80 geduurd voordat er een consensus bestond, die later is uitgemond in de wet van 19 januari Uiteindelijk heeft men de stap toch gezet om deze verandering door te voeren omdat de situatie in andere Europese landen reeds veranderd was. Dit ook omdat de jongere krachtens een aantal andere bijzondere wetgevingen reeds vanaf de leeftijd van achttien jaar bepaalde rechten heeft en de tendens tot een grotere onafhankelijkheid en zelfstandigheid van de minderjarige opmerkelijk is de laatste tijd. 78 De gevolgen voor het jeugdbeschermingsrecht zijn niet te verwaarlozen. Jeugdbeschermingsmaatregelen stoppen immers voortaan van rechtswege op de leeftijd van achttien jaar. De wet heeft echter wel gewild dat ook na de leeftijd van achttien jaar de jongere kan opgevolgd worden door te voorzien in een mogelijke verlenging. De minderjarige kan voortaan zelf de verlenging bij verzoekschrift aanvragen. 79 Maar ook de rechtbank heeft de mogelijkheid gekregen om een bepaalde maatregel na de leeftijd van achttien jaar te handhaven. Wanneer een minderjarige 17 jaar oud is en een als misdaad of wanbedrijf omschreven fout heeft gepleegd, kan de jeugdrechtbank die bepaalde maatregelen neemt, beslissen dat de zaak haar opnieuw moet worden voorgelegd binnen een termijn van 3 maanden voor de meerderjarigheid met het oog op de handhaving of de toepassing van één van die maatregelen voor een termijn die zich niet verder mag 74 Art. 10, 11 en 12 Ord.Br. 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren, BS 1 juni R. UYTTENDAELE en A. WYLLEMAN De verlaging van de burgerlijke meerderjarigheidsleeftijd tot achttien jaar, RW , J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, Wet 19 januari 1990 tot verlaging van de leeftijd van burgerlijke meerderjarigheid tot achttien jaar, BS 30 januari J. SMETS, De verlaging van de meerderjarigheid, Panopticon 1989, (378) Art. 37bis, 1 Wet 2 februari 1994 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 17 september

33 uitstrekken dan de dag waarop de betrokkene 20 jaar wordt. 80 Dit artikel biedt echter geen oplossing voor jongeren die bijna achttien jaar zijn op het moment dat ze het misdrijf plegen en pas voor de rechtbank verschijnen nadat ze de meerderjarigheid hebben bereikt. Bovendien zorgt dit artikel voor compleet zinloze procedures. Stel dat een maatregel aan een minderjarige wordt opgelegd die 17 jaar en 9 maanden oud is. Dit wil zeggen dat de procedure tot verlenging onmiddellijk zal moeten worden opgestart om binnen die termijn van 3 maanden te blijven en de jeugdrechter dus onmiddellijk na de oplegging van zijn maatregel moet gaan oordelen of de maatregel nodig is en dus gehandhaafd moet blijven. 81 Men vreest dat in deze gevallen te veel gebruik zal gemaakt worden van de uithandengeving. Maar is een uithandengeving nog mogelijk indien de minderjarige op het ogenblik van zijn verschijning voor de rechtbank, reeds de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt? Indien men deze vraag echter negatief beantwoordt dan is er geen enkele regeling meer voorzien voor deze laatste minderjarige aangezien men geen maatregelen meer kan opleggen maar ook geen straffen Wet van 2 februari Deze wet 84 wou verandering brengen in het verloop van de voorbereidende fase waarbij de minderjarige delinquent de maatregelen van de rechter louter kon ondergaan, zonder enig recht van inspraak. Ook na de effectieve berechting van de minderjarige was zijn situatie niet veel beter. Plaatsingen werden niet opgevolgd en de jeugdrechter ging enkel, indien hem dat goed dunkte, de maatregel herbekijken en eventueel herzien. De wet van 2 februari 1994 tracht in deze situaties verandering te brengen door een aantal proceswaarborgen voor de delinquent in te voeren, waarvan ik er een paar hieronder zal belichten. Voortaan mag de voorbereidende fase een termijn van 6 maanden niet overschrijden. 85 De jeudgrechter moet de voorlopige maatregel vanaf nu ook motiveren en daarvan een afschrift bezorgen aan de delinquent. 86 Er is hoger beroep mogelijk tegen alle voorlopige maatregelen. 87 Er geldt een verplichting voor de 80 Art. 37bis, 2 Wet 2 februari 1994 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 17 september J. PEETERS, De verlaging van de burgerlijke meerderjarigheidsleeftijd tot achttien jaar, RW , afl. 23, J. SMETS, De verlaging van de meerderjarigheid, Panopticon 1989, (378) B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2005, Wet 2 februari 1994 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 17 september Art. 52bis Jeugdbeschemingswet, ingevoegd bij artikel 15 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art. 52ter, derde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 16 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art. 58 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 25 Wet 2 februari 1994, BS 17 september

34 onderzoeksrechter om na de afsluiting van een gerechtelijk onderzoek inzage in het dossier toe te staan en de minderjarige te horen. 88 En een laatste voorbeeld betreft het feit dat er een verplichte jaarlijkse of zesmaandelijkse herziening van de maatregelen moet gebeuren. 89 Er blijkt daarenboven ook een tendens tot repenalisering in de nieuwe wet. Er wordt immers een systeem van versnelde uithandengeving 90 op touw gezet. Dit omdat de wetgever van oordeel was dat een minderjarige die een zeer zwaar misdrijf beging of na een berechting opnieuw een misdrijf pleegde, niet geschikt is voor een opvoedende en beschermende maatregel en bijgevolg moest kunnen doorverwezen worden naar de gewone rechtbank. Verder wordt aan de jeugdrechter de bevoegdheid toegekend om voorlopige maatregelen van plaatsing op te leggen aan jongeren die op het moment van het misdrijf geen 18 jaar zijn maar op het moment van de vordering wel. Deze maatregelen kunnen worden verlengd tot de leeftijd van 20 jaar. Vroeger was er vaak geen opvolging meer van deze jongeren omdat de jeugdrechter geen opvoedkundige maatregel meer kon opleggen Everbergwet 91 Ik start bij deze titel met een korte toelichting over de aanzienlijke invloed van het EVRM op het nationale jeugdbeschermingsrecht. 92 Ik schets hiermee eveneens de aanloop naar de totstandkoming van de Everbergwet. 93 In het oude artikel 53 van de Jeugdbeschermingswet bestond voor de jeugdrechter de mogelijkheid om minderjarigen op te sluiten in de gevangenis voor een periode van maximaal 15 dagen indien het feitelijk onmogelijk was een particulier of instelling te vinden die de minderjarige kon opvangen. Deze maatregel kon worden opgelegd aan een minderjarige die een strafbaar feit had gepleegd waarop een gevangenisstraf stond van minstens één jaar en die niet in een geschikte instelling kon geplaatst worden. De minderjarige moest eveneens de leeftijd van 14 jaar bereikt hebben. Deze minderjarigen werden echter niet in dezelfde sectie van de gevangenis geplaatst als de volwassenen uit 88 Art. 49 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 11, 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art. 60 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 22, 4 en 5 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Infra B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2005, J. SMETS, Gerechtelijke jeugdbescherming: recente evoluties, RW , afl. 4, (105) Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 1 maart 2002 (hierna: Everbergwet). 27

35 schrik voor contaminatie van volwassen criminelen. Echter, dit leidde er vaak toe dat de minderjarige zijn tijd in de gevangenis in complete eenzaamheid en afzondering moest doorbrengen. België werd voor deze praktijk in 1988 door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veroordeeld in het arrest Bouamar 94 op basis van twee gronden. Een eerste grond betreft het feit dat het Hof van oordeel was dat minderjarigen wel mogen opgesloten worden maar deze opsluiting moet gepaard gaan met een aangepaste begeleiding. Dit betekent dat sommige plaatsingen niet zullen worden beschouwd als rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding in de zin van artikel 5, lid 1, d, E.V.R.M. Immers, een doorslaggevend element bij de beoordeling door het Hof in het arrest Bouamar betreft het feit dat de minderjarige gedurende een termijn van 11 maanden op basis van artikel 53 werd opgesloten in het arresthuis. Betekent dit dan dat het Hof enkel de plaatsing in een arresthuis die van repressieve aard is, veroordeelt? Sommige auteurs menen echter dat het Hof niet enkel de repressieve opsluitingen veroordeelt maar elke veroordeling tot plaatsing in een arresthuis. 95 Uit de overwegingen van het Hof kan ik inderdaad afleiden dat zelfs een éémalige plaatsing het E.V.R.M. kan schenden maar dat dit niet in alle omstandigheden het geval is. De voorlopige plaatsing in een arresthuis schendt artikel 5, lid 1, d, E.V.R.M. indien de plaatsing niet bevolen is om binnen een korte termijn de toepassing van een opvoedkundig regime in een gespecialiseerd milieu te bewerkstelligen. In het arrest Bouamar kan men echter niet spreken over een korte termijn en dus werd België veroordeeld wegens schending van artikel 5, lid 1, d, E.V.R.M. In het arrest werd voorgaande maatregel eveneens getoetst aan artikel 5, lid 4, E.V.R.M. Ieder die van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht om binnen een korte termijn de wettigheid van deze vrijheidsberoving door een rechter te laten toetsen. Er moeten voldoende waarborgen worden geboden aan de minderjarige gezien de aard van de vrijheidsberoving. Het Hof besluit dat de procedure tot oplegging van de voorlopige maatregel van plaatsing in een arresthuis niet voldoet aan artikel 5, lid 4, E.V.R.M. daar de minderjarige wel wordt gehoord maar geen recht heeft op bijstand van een advocaat. Het feit dat men rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de beslissing van de plaatsing en het feit dat de jeugdrechter over de mogelijkheid beschikt om de voorlopige maatregelen ten allen tijde te wijzigen zijn niet voldoende. Het arrest Bouamar is bijgevolg ook in strijd met artikel 5, lid 4, E.V.R.M. Een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft echter geen gezag erga omnes. Niettemin zal er toch in sterke mate rekening moeten worden gehouden met het arrest aangezien de internationale aansprakelijkheid van België anders in het gedrang komt. 94 EHRM 29 februari 1988, nr. 9106/80, Bouamar/België. 95 P. MARTENS, Mineurs en prison, controle juridictionnel de légalité et droits de l homme (noot onder E.H.R.M. 29 februari 1988), JLMB 1988, (477)

36 Ten gevolge van dit arrest werd artikel 53 van de Jeugdbeschermingswet afgeschaft en voortaan kunnen minderjarigen enkel nog worden opgenomen in instellingen van jeugdbescherming. Men kan dus niet meer worden opgeloten in de gevangenis. De afschaffing van artikel 53 betekent echter niet dat er plotseling meer vrije plaatsen zijn in de jeugdinstellingen. Rechters zitten bijgevolg nog steeds met hetzelfde probleem en voelden zich genoodzaakt om een aantal jongeren terug toe te vertrouwen aan hun ouders, bij gebrek aan plaats in de instellingen. Al het voorgaande heeft geleid tot het voostel om een nieuw centrum voor jongeren op te richten. Kort samengevat zijn er twee grote argumenten die hebben geleid tot het voorstel om een nieuw centrum te Everberg op te richten. Het eerste argument betreft het feit dat het niet als menselijk wordt ervaren om de minderjarige op te sluiten in de gevangenis, waar hij zijn tijd vaak eenzaam en alleen doorbrengt. Bovendien geldt het principe in onze rechtstaat dat een verdachte in vrijlating wordt gelaten in afwachting van zijn proces en dat de voorlopige oplsluiting eigenlijk de uitzondering is. Dit creëert mijns inziens zeker geen gevoel van straffeloosheid. Iedereen heeft het recht op een vermoeden van onschuld tot het tegendeel bewezen is. Een tweede argument betreft het plaatsgebrek in de instellingen. Sommige auteurs stellen zich echter de vraag of er ook effectief een plaatsgebrek is en of dit plaatsgebrek niet te wijten is aan de manier waarop rechters de maatregel van de plaatsing gebruiken. 96 Ik wens me absoluut aan te sluiten bij deze kritische gedachtegang. Zoals ik hierboven reeds heb aangehaald, worden vele jongeren in de gevangenis geplaatst in afwachting van het proces maar dit vormt een inbreuk op de normale gang van zaken in onze rechtstaat. Vrijlating is het principe, opsluiting de uitzondering. Daarenboven werd er vastgesteld dat sommige jongeren daar eigenlijk niets te zoeken hebben. Het gaat hier bijvoorbeeld om illegale jongeren. Is er dus wel sprake van een effectief plaatsgebrek en biedt een nieuwe jeugdgevangenis oprichten de ideale oplossing? De federale wetgever besloot daarop toch verdere stappen te ondernemen en kwam tot het intitiatief om een aparte instelling op te richten waar minderjarigen tijdelijk kunnen worden opgenomen, in afwachting van een plaats in een aangepaste gemeenschapsinstelling. Sinds 1 maart 2002 kunnen jongeren, ouder dan 14 jaar, bijgevolg door de rechter of de onderzoeksrechter worden toevertrouwd aan het Centrum voor voorlopige plaatsing te Everberg- Kortenberg indien ze vermoedelijk een misdrijf hebben begaan of indien ze opnieuw na een veroordeling een wanbedrijf hebben begaan. 97 M.a.w. enkel indien er ernstige en uitzonderlijke omstandigheden bestaan die betrekking hebben op de openbare veiligheid en er geen plaats is in een Gemeenschapsinstelling kan men toepassing maken van deze maatregel. De maatregel 96 J. CHRISTIAENS en E. DUMORTIER, Wanneer de nood hoog is, is de gevangenis nabij: over de afschaffing van artikel 53 en de invoering van de jeugdgevangenis, TJK 2002, afl. 2, (53) Art. 3 Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 1 maart

37 betreft dus een veiligheidsmaatregel en is geen echte maatregel van jeugdbescherming. De absolute nadruk ligt op de bescherming van de maatschappij waardoor er door het Arbitragehof werd beslist dat er geen bevoegdheidschending was inzake jeugdrecht opdat er opsluitingen gebeuren in federale instellingen. De minderjarige heeft bovendien in dit centum recht op begeleiding door sociale assistenten in de gemeenschapsinstellingen. Ik wil hier ook nog benadrukken dat er enkel gebruik kan gemaakt worden van deze maatregel in afwachting van het proces ten gronde. Na een effectieve veroordeling kan de minderjarige dus niet meer worden opgesloten in dit centrum. Ik wens eveneens nog twee, volgens mij terechte, punten van kritiek 98 op het nieuwe centrum en de bijhorende nieuwe wet aan te halen. Er werd immers een noodwet gestemd om dit centrum te kunnen oprichten met de titel Wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Indien je een letterlijke interpretatie van deze titel hanteert kom je tot de vaststelling dat het zou moeten gaan om jongeren die schuldig en dus veroordeeld zijn tot het plegen van een als misdrijf omschreven feit na een tegensprekelijke procedure. Maar in praktijk gaat het om jongeren die in het centrum worden opgesloten in afwachting van de uitspraak ten gronde. Misschien deze fout omdat het allemaal iets te snel is moeten verlopen? Ten tweede is het wat vreemd dat de minderjarige nu in deze instelling kan opgesloten worden voor een langere periode dan die die gold onder het oude artikel 53. Kan je de hele situatie niet aanzien als een harde straf voor de minderjarige? Een fenomeen, bestraffing, dat men al eeuwen tracht te vermijden voor een minderjarige? Moet ik hieruit concluderen dat er absoluut geen twijfel meer kan zijn over de implementatie van een, misschien wel, hard sanctiemodel? Conclusie na mijn onderzoek Uit al mijn voorgaande kritieken mag men absoluut niet afleiden dat ik de oprichting van het centrum te Everberg een resoluut slechte oplossing vind. België zal hiermee waarschijnlijk wel voor een stuk geholpen zijn maar ik wens gewoon te benadrukken dat er toch nog wat ruimte is voor verbetering en verduidelijking. Eventueel kon er toch eens nagegaan worden of het plaatsgebrek niet te wijten is aan een verkeerd beleid in plaats van meteen de stap te zetten naar een nieuwe jeugdgevangenis. Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat aan deze verandering een serieus kostenplaatje vebonden is. 98 J. CHRISTIAENS en E. DUMORTIER, Wanneer de nood hoog is, is de gevangenis nabij: over de afschaffing van artikel 53 en de invoering van de jeugdgevangenis, TJK 2002, afl. 2, (53)

38 Administratief sanctierecht 99 Met de wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet 100 en de Wet van 7 mei heeft de wetgever een systeem opgezet waarbij aan de minderjarige een administratieve geldboete kan worden toegerekend wanneer het gaat om zaken van kleine criminaliteit. Nachtlawaai en vandalisme zijn hier een voorbeeld van. De wetgever heeft bijgevolg een aantal misdrijven ondergebracht in een systeem van gemeentelijke ordehandhaving. Dit betekent dat een ambtenaar van de gemeente voortaan aan de minderjarige een administratieve geldboete kan opleggen bij inbreuk op het gemeentereglement. 102 Deze inbreuk mag hoogtens aanleiding geven tot een politiestraf. Tegen deze geldboete kan beroep worden ingesteld door de minderjarige bij de jeugdrechter binnen een termijn van 1 maand bij wijze van verzoekschrift. 103 De jeugdrechter beslist daarop de boete te bevestigen, te verminderen of te vervangen door een opvoedkundige maatregel. Er weze opgemerkt dat er geen administratieve geldboete kan worden opgelegd aan jongeren onder de 16 jaar. 4. De evolutie naar het hervormde jeugdbeschermingsrecht van 2006 Al deze voorgaande kritieken, problemen en veranderingen vormden uiteraard een ideale voedingsbodem om na te denken over een aantal hervormingen. In 1996 werd dan ook de Nationale Commissie voor de Hervorming van Wetgeving inzake Jeugdbescherming, de Commissie Cornelis genoemd, aangesteld. Deze had tot taak te achterhalen welke mogelijke hervormingen een verbetering zouden kunnen bieden in ons land. Ik wens eerst enkele spanningsvelden te benadrukken waarvan de Commissie Cornelis zich bewust moet zijn bij het voeren van een onderzoek naar de mogelijke hervormingen die een oplossing zouden kunnen bieden voor de lacunes en commentaren die ik reeds voordien heb toegelicht. 104 Een eerste spanningsveld betreft het groeiende idee dat de minderjarige bekwamer moet worden en zich meer bewust moet worden van zijn verantwoordelijkheid. Dit staat 99 B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2005, Wet 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, BS 23 juli Wet 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet, BS 25 juni Art. 119bis Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij Wet van 13 mei 1999 tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, BS 10 juni Art. 119bis, 12 Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij artikel 4 Wet 7 mei 2004, BS 25 juni C. MAES, Nog maar eens: Jeugdbescherming tegen wat zich verschuilt onder nieuwe benamingen, TJK 2003, afl. 2, (57)

39 in scherp contrast met de strafrechtelijke niet- verantwoordelijkheid van de minderjarige die heerst in de jeugdbeschermingswet van Een tweede spanningsveld betreft de uiterst moeilijke relatie tussen sanctioneren en opvoeden. Sanctioneren betekent dat men een proportionele reactie gaat gaan toepassen op het feit. Opvoeden daarentegen betekent dat men vooral gaat kijken naar de mogelijkheden van de minderjarige in het licht van zijn persoonlijkheid en milieu. Een derde spanningsveld betreft het feit dat het huidige jeugdbeschermingssysteem geen algemeen geldende minimumleeftijdgrens bevat waaronder een maatregel wegens een als misdrijf omschreven feit niet kan worden opgelegd. De Commissie Cornelis tracht aan dit spanningsveld tegemoet te komen door te bepalen dat een maatregel opleggen aan een kind onder de 12 jaar weinig zin heeft aangezien in de meeste gevallen er dan nog geen verantwoordelijkheidzin aanwezig is. Een vierde en laatste spanningsveld betreft de inhoud van het proportionaliteitsbeginsel. In het huidige jeugdbeschermingsrecht gaat men enkel gaan rekening houden met de noden en behoeften van de delinquente minderjarige. Nu groeit echter de idee dat de sociale reactie ook in verhouding moet staan met de aard en de ernst van het delict. Men kan uit het eindverslag van de Commissie Cornelis 105, dat in 1996 werd neergelegd, concluderen dat een betere positie voor het slachtoffer noodzakelijk is, evenals een versterking van de procedurewaarborgen voor de minderjarige en een versterking van de verantwoordelijkheidheidszin van de jeugddelinquent. De commissie stelt als eerste een jeugdsanctiemodel voor waarbij sancties een soort dwangmiddelen zijn om de minderjarige bewust te maken van de sociale waarden. De sancties moeten volgens hen dus nog steeds opvoedkundig van aard blijven. Zij voorzien daarom in een systeem van diversificatie van de mogelijke tussenkomsten in verhouding tot de ernst van het misdrijf. De sancties die zij voorstellen gaan bijgevolg van een berisping tot een plaatsing in een gesloten instelling. Zij distaniëren zich van een jeugdbeschermingsmodel maar zij opteren evenmin voor een strafrechtmodel. Volgend op dit eindrapport werd aan de Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie van de K.U. Leuven, onder leiding van professor Walgrave, de opdracht gegeven uit te zoeken wat de invoering van een herstelrechtelijk model in ons systeem zou teweeg brengen. Dit model legt de klemtoon op de schade die aangericht is door de inbreuk. Hun eindrapport werd neergelegd in Men stelt voor dit model toe te passen op jongeren tussen de 12 en de 18 jaar. Andere voorstellen namens de Onderzoekgroep luidden: de afschaffing van de uithandengeving, de mogelijkheid van bemiddeling in alle 105 X, Eindverslag Nationale Commissie voor de hervorming van de wetgeving inzake jeugdbescherming in G. DECOCK en Ph. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1999, H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening in G. DECOCK en Ph. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of Sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1999,

40 stappen van de procedure en de opsluiting in een jeugdcentrum, met dien verstande dat deze maatregel enkel genomen kan worden indien de andere maatregelen niet toereikend zijn. Vervolgens zijn er een aantal werkzaamheden van het cabinet vermeldenswaardig. Tijdens de regering Verhofstadt- I zorgde Christian Maes, advocaat- generaal te Gent, voor een nieuw ontwerp. 107 Christian Maes was de adviseur van de toenmalige minister van Justitie, Marc Verwilghen, vandaar dat het ontwerp vaak het wetsontwerp Verwilghen- Maes genoemd wordt. Hij kiest niet specifiek voor één model maar voor een combinatie van bescherming, sanctie en herstel. Het ontwerp legt de nadruk op drie aspecten nl. de proceswaarborgen, de herstelgerichte afhandeling van de zaak en de jeugddelinquent meer responsabiliteit bijbrengen. Herstelbemiddeling wordt mogelijk gemaakt in elke fase van het proces en er wordt zelfs een mogelijkheid tot probatie ingevoerd. Uithandengeving wordt in dit ontwerp zo goed als afgeschaft en opsluiting in een gesloten federale instelling wordt uiterst zeldzaam toegepast. Echter, dit ontwerp werd fel bekritiseerd door de Franstalige zijde met als gevolg dat het ontwerp dode letter bleef Het wetsontwerp Onkelinx eind 2004 Eind 2004 werd er opnieuw een poging ondernomen een merkwaardige hervorming door te voeren maar deze keer werd het ontwerp ingediend door de nieuwe minister van Justitie, Laurette Onkelinx, onder de tweede regering van Verhofstadt Combinatie van 3 modellen In het wetsontwerp blijven de basisbeginselen van het jeugdbeschermingsmodel gehandhaafd maar vinden we eveneens pijlers van een jeugdsanctiemodel en van een herstelmodel terug. Wat hierna volgt is een opsomming van de belangrijkste zaken waaruit een combinatie van de 3 modellen blijkt. 108 De handhaving van het beschermingsmodel blijkt uit de volgende zaken: 1 Indien er een strafprocedure wordt gevoerd tegen de minderjarige, moet er vooral rekening worden gehouden met opvoeding, verantwoordelijkheidszin en resocialisatie (nieuw art. 3, 3 Jeugdbeschermingswet). 107 C. ELIAERTS, Jeugdbescherming met mate: 25 jaar worstelen met beginselen van behoorlijke rechtsbedeling in F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en B. SPRIET (eds.), Strafrecht als roeping: Liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, (1079) B. DE SMET, Het wetsontwerp- Onckelinx van 14 juli Kleine stappen in de richting van een jeugdsanctierecht., RW , afl. 11, (414)

41 2 Minderjarigen mogen niet gelijkgesteld worden met meerderjarigen wat betreft hun verantwoordelijkheidszin en de sanctie die zal opgelegd worden (nieuw art. 3, 4 Jeugdbeschermingswet). 3 Indien de rechter beslist maatregelen ten gronde op te leggen dan zal hij rekening moeten houden met de persoonlijkheid en de leefomgeving van de minderjarige (nieuw art. 37, 1, Jeugdbeschermingswet). 4 Indien er beslist wordt tot een uithandengeving, dan mag deze niet ingegeven zijn door de ernst van het misdrijf. Deze beslissing moet gebaseerd zijn op de persoonlijkheid van de minderjarige en zijn leefomgeving (nieuw art. 57bis, 1 Jeugdbeschermingswet). 5 Ambtenaren en magistraten die zich inlaten met de berechting van minderjarigen moeten voortaan een speciale opleiding inzake jeugdrecht volgen (nieuw art. 3, 2 Jeugdbeschermingswet). De invoering van de beginselen van het jeugdsanctiemodel blijkt uit volgende zaken: 1 Naast de persoonlijkheid van de minderjarige mag de jeugdrechter maatregelen opleggen om de maatschappij te beschermen (nieuw art. 3, 3 en 3, 5 Jeugdbeschermingswet). 2 Indien de rechter oordeelt maatregelen ten gronde te moeten opleggen dan zal hij hierbij rekening mogen houden met de ernst van de feiten en de openbare veiligheid (nieuw art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet). 3 Plaatsing in een instelling kan als drukkingsmiddel gebruikt worden door de rechter. Deze laatste kan immers bepalen dat bij mislukking van bijvoorbeeld een dienstverlening de minderjarige zal geplaatst worden in een instelling voor hoogtens 6 maanden (nieuw art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet). Deze regeling lijkt zeer sterk op de regeling van de werkstraf voor meerderjarigen. Deze laatsten kunnen immers ook worden opgesloten indien zij hun werkstraf niet of op niet correcte wijze uitvoeren (art. 37quinquies Sw.). 4 Plaatsing in een gesloten of een open instelling hangt af van de ernst van het feit en van de vraag of het gaat om een opeenvolging van verschillende misdrijven (nieuw art. 37, 2quater Jeugdbeschermingswet). 5 Om tot een uithandengeving over te gaan moet er eerst een medisch- psychologisch onderzoek gebeuren waarin men de persoonlijkheid van de minderjarige tracht te doorgronden. Bij deze doorgronding van de persoonlijkheid mag de deskundige ook rekening houden met de ernst van de feiten (nieuw art. 57bis, 2 Jeugdbeschermingswet). De invoering van de beginselen van een herstelmodel blijkt uit volgende zaken: 1 Bij de keuze van de gepaste maatregel, moet de rechter rekening houden met het recht van de slachtoffers, de schade en de gevolgen van het strafbaar feit (nieuw art. 3, 5, f en nieuw art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet). 34

42 2 Men moet de voorkeur geven aan maatregelen die de schade herstellen (nieuw art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet). Herstelbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg zijn hier voorbeelden van. 3 De jeugdrechter kan aan de minderjarige voorstellen om de schade die hij heeft aangericht te herstellen en in ruil daarvoor verkrijgt hij het verval van de strafvordering (nieuw art. 45quater Jeugdbeschermingswet). Het nieuwe wetsontwerp is dus een allegaartje van de verschillende modellen. Dit biedt mijns inziens wel enkele voordelen daar geen enkel model voor mij het perfecte uitgangspunt heeft. Elk model heeft immers zo zijn eigen voordelen en nadelen. Dit houdt echter ook een zeer groot nadeel in. Er kunnen conflicten rijzen omdat de rechter dus discretionair bepaalt of hij kiest voor begeleiding, sanctionering of herstel. In een identieke zaak voor verschillende rechters kan er dus tot een compleet andere uitkomst beslist worden. Dit kan echter tot grote verontwaardiging leiden bij de minderjarige, zijn ouders of het slachtoffer. Bovendien zit er een opvallende zwakte in het nieuwe systeem. 109 De minderjarigen worden voortaan aangespoord om meer verantwoordelijkheid te nemen maar zij worden wel nog steeds schuldonbekwaam geacht. Ik stel me dan de vraag of kiezen voor een opvoedkundige maatregel dan enig nut heeft aangezien de minderjarige toch niet verantwoordelijk geacht wordt voor zijn gedrag? Aanloop naar de hervormingswetten van 15 mei en 13 juni 2006 Een definitieve goedkeuring van voorgaand ontwerp kwam er uiteindelijk op 4 mei Sommigen beweren dat men toen eindelijk had ingezien dat verandering uiterst noodzakelijk was n.a.v. de zaak Joe Van Holsbeeck. Het slachtoffer werd tijdens het spitsuur in het station Brussel- Centraal neergestoken omdat hij weigerde zijn MP3- speler af te geven aan twee allochtone jongeren. De politie kon na grondig onderzoek twee jongeren, afkomstig uit Polen, arresteren voor de moord op de jongen. Anderen beweren dat het ontwerp toevallig enkele weken na dat voorval werd goedgekeurd. Het wetsontwerp Onkelinx zal dus uitmonden in de hervormingswetten van 15 mei en 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming, die nu reeds in werking zijn getreden en het hervormde jeugdrecht vormen. Ons jeugdbescherminssysteem is bijgevolg heden gebaseerd op volgende wetten: de Wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, de Wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van Strafvordering, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe Gemeentewet en de Wet van 24 april tot hervorming van de adoptie. 109 J. CHRISTIAENS, De hervomring van de Belgische jeugdbescherming: à la recherche du modéle perdu?, Panopticon 2005, (4)

43 C. Heden: het nieuwe jeugdrecht na de hervormingswetten van 15 mei en 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming 110 Uit al het voorgaande blijkt dat het jeugdrecht een uitermate moeilijk parcours heeft afgelegd. Talrijke en uiteenlopende problemen hebben voor heel wat moeilijkheden gezorgd. Hebben we dan nu een efficiënter en eigentijdser systeem als voordien? Mijns inziens moet het systeem om aan deze 2 voorwaarden te voldoen een evenwicht vinden tussen een aantal, soms, tegenstrijdige belangen waaronder de eerbiediging van de rechten van het kind en de bevordering van zijn welzijn tegenover het recht van het slachtoffer op herstel en het beantwoorden van de maatschappelijke verstoring. Mijn onderzoek zal trachten uit te wijzen of we evolueren naar de overneming van een jeugdsanctiemodel in zijn totaliteit of dat we daarentegen in België een combinatie van verschillende modellen onderschrijven en of dit ook effectief het beste resultaat biedt. Hoofdstuk 1: Basisprincipes van de nieuwe wetgeving Ik wil eerst nog benadrukken dat het nieuwe jeugdrecht voortbouwt op het oude jeugdrecht, het is met name een compromishervorming geworden. De kerndoelstellingen zijn behouden gebleven: een grotere responsabilisering en meer aandacht voor herstel en voor het slachtoffer. 1. Minimumleeftijd voor gerechtelijke tussenkomst Het nieuwe model wordt toegepast op minderjarigen die op moment van de feiten de leeftijd van 12 jaar bereikt hebben. Indien er dus een strafbaar feit wordt gepleegd door een kind dat de leeftijdsgrens van 12 jaar nog niet heeft bereikt, kan er geen sanctie worden toegepast. Zij kunnen enkel worden berispt, onder toezicht van een sociale dienst worden gesteld of aan een educatieve begeleiding worden onderworpen. Eventueel kan er wel een burgerlijke schadevergoeding bekomen worden op grond van de artikelen 1382 en 1384 van het Burgerlijk wetboek. Mijns inziens is deze onderste leeftijdgrens te absoluut gesteld. Op het moment dat er zeer jonge kinderen een zeer zware daad plegen wordt het thans vigerende systeem dan ook in vraag gesteld. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de Bulger- case in Groot- Brittannië. In deze zaak werd de 2- jarige James Bulger nabij het winkelcentrum in Liverpool ontvoerd en vermoord door 2 jongens van 10 jaar. De kinderen werden voor een onbepaalde tijd opgesloten in een gesloten instelling. In Engeland wordt er dus een ander systeem als bij ons gehanteerd. Tot voor 1998 en m.a.w. voor de toepassing van de Crime and Disorder Act gold er een weerlegbaar vermoeden van doli incapax (=niet in staat tot kwaad) tot de leeftijd van 12 jaar. In de Bulger- case werd dit vermoeden bijvoorbeeld weerlegd 110 J. PUT en M. ROM (eds.), Het Nieuwe Jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, 325 p. 36

44 omdat het om dusdanig zware feiten ging. Met de totstandkoming van de Crime and Disorder Act werd dit vermoeden afgeschaft en zijn kinderen vanaf de leeftijd van 10 jaar volledig strafrechtelijk verantwoordelijk. Er werd bijzonder veel kritiek geuit op de afschaffing van de doli incapax omdat er volgens sommigen sterk kan betwijfeld worden of kinderen op die leeftijd het verschil tussen goed en kwaad al kennen. Volgens hen wordt er op die manier geen rekening meer gehouden met het feit dat een kind op die leeftijd nog in zijn rijpingsproces zit en misschien nog niet al te goed de gevolgen van zijn daden kan beseffen. De regering daarentegen vond het niet kunnen dat kinderen die een zeer zware misdaad pleegden, er zonder enige maatregel konden vanaf komen. Uiteraard kom je op die manier terecht in een zeer zwaar bestraffend systeem. 111 In België kan oplsluiting in een instelling niet op zeer jonge leeftijd maar is dit wel terecht? Ik volg de gedachtegang van ons huidig systeem. De leeftijd van 12 jaar lijkt mij over het algemeen een gepaste leeftijd om sancties te krijgen opgelegd maar mijns inziens moeten hierop uitzonderingen kunnen gemaakt worden. Ik zou dus opteren voor een systeem zoals in Engeland gold voor de afschaffing van de doli incapax. Er moet een uitzondering kunnen gemaakt worden op de principiële minimumleeftijd van 12 jaar indien het om zware criminele feiten gaat. Volgens mij kan je reeds op tienjarige leeftijd ten volle beseffen wat de gevolgen zijn van je daden om te worden gestraft indien je pienter genoeg bent om een ontvoering te beramen. De vraag is natuurlijk hoe ver je hierin dan moet gaan. Moeten kinderen van bijvoorbeeld 5 of 6 jaar dan reeds gestraft worden indien zij een zwaar crimineel feit begaan? Dit is een discussie die ons uiteraard zeer ver zou brengen maar mijns inziens moet in het licht van de omstandigheden van elke zaak apart geoordeeld worden wat de beste oplossing of maatregel kan zijn voor een kind dat een criminineel feit heeft gepleegd. Het lijkt mij zeer onaannemelijk dat een kind van 5 of 6 jaar al ten volle beseft wat de gevolgen zijn van bepaalde daden, maar deze zeer lage leeftijd zou dan een criterium kunnen vormen dat meespeelt in de beoordeling van de gepaste maatregel. Opsluiting lijkt me hier dus ook niet aangewezen maar indien een kind de leeftijd van 10 jaar bereikt heeft, kan het wel zijn dat deze persoon reeds ten volle beseft wat hij gedaan heeft. Uitgebreid onderzoek zou dit bijvoorbeeld kunnen uitwijzen en misschien dat een oplsluiting in een instelling met een intensieve begeleiding hier dan toch de maatregel bij uitstek vormt. 2. Beginselen van rechtsbedeling In de Wet op de Jeugdbescherming werd een Voorafgaande Titel ingevoerd bij Wet van 13 juni 2006 waarin een aantal beginselen werden erkend en van toepassing verklaard op de rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen. 111 B. BROUWERS, Jeugdsanctierecht in Europa: is uithandengeving een evidentie?, Jura Falc , jg. 44, nr. 1,

45 De volgende beginselen zijn erkend en van toepassing op de rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen: De voorkoming van delinquentie is van wezenlijk belang om de maatschappij op lange termijn te beschermen. Zulks vereist dat de bevoegde autoriteiten de onderliggende oorzaken van de jeugddelinquentie aanpakken en een multidisciplinair actieplan uitwerken. 2 Elke rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen gebeurt, voor zover zulks mogelijk is, door actoren, ambtenaren en magistraten met een specifieke en permanente opleiding inzake jeugdrecht. De rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen streeft doelstellingen na inzake opvoeding, verantwoordelijkheidszin, resocialisatie en bescherming van de maatschappij. 3 De minderjarigen mogen geenszins worden gelijkgesteld met meerderjarigen wat de mate van verantwoordelijkheid en de gevolgen van hun daden betreft. De minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, moeten evenwel bewust worden gemaakt van de gevolgen van hun daden. 4 De minderjarigen genieten in het kader van deze wet van persoonlijke rechten en vrijheden, waaronder die omschreven in de Grondwet en in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, inzonderheid het recht om te worden gehoord tijdens het proces dat leidt tot beslissingen die hen aangaan en het recht daaraan deel te nemen. Deze rechten en vrijheden moeten gepaard gaan met bijzondere waarborgen. Als bijzondere waarborgen vermeldt de voorafgaande titel onder meer het recht op informatie en het recht op vrijheid, dat slechts minimaal kan worden belemmerd ter bescherming van de maatschappij, rekening houdend met de noden van de jongeren, de belangen van hun familie en het recht van de slachtoffers. 3. Factoren in acht te nemen bij beoordeling De jeugdrechter zal voortaan niet enkel meer rekening houden met de persoonlijkheid van de minderjarige maar ook met tal van andere factoren. Het nieuw artikel 37, 1 Jeugdbeschermingswet bepaalt dat de jeugdrechter voortaan ook rekening zal houden met volgende factoren: 1 De persoonlijkheid en de maturiteitsgraad van de betrokkene; 2 Zijn leefomgeving; 3 De ernst van de feiten, de omstandigheden waarin zij zijn gepleegd, de schade en de gevolgen voor het slachtoffer; 4 De vroegere maatregelen die ten aanzien van de betrokkene werden genomen, en diens gedrag gedurende de uitvoering ervan; 5 De veiligheid van de betrokkene; 112 Art 3 Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli

46 6 De openbare veiligheid. Er zal tevens rekening worden gehouden met de mate waarin de behandelingswijzen, de opvoedingsprogramma s of enige andere middelen daartoe beschikbaar zijn, alsmede met het voordeel dat de betrokkene daaruit zou kunnen putten Subsidiariteitsprincipe Een uiterst belangrijke verandering is het feit dat de rechtbank nu een volgorde moet respecteren bij het opleggen van maatregelen. Men moet steeds de voorkeur geven aan het herstelrechtelijk aanbod, gevolgd door het geschreven project, nadien de ambulante maatregelen en als laatste de plaatsing. De plaatsing in een open opvoedingsafdeling verdient de voorkeur boven een gesloten opvoedingsafdeling. Een afwijking van de volgorde vergt een bijzondere motivering. Deze volgorde geldt eveneens indien men meerdere maatregelen wil opleggen. 114 Hoofdstuk 2: Nieuwe en vernieuwde maatregelen Het openbaar ministerie Ik wens eerst de uiterst belangrijke rol van het openbaar ministerie in strafzaken met minderjarige delinquenten te benadrukken. Het is immmers niet de taak van de jeugdrechter om een onderzoek naar de feiten te voeren. Het is aan het openbaar ministerie en in het bijzonder aan de Procureur des Konings om voldoende bewijzen te verzamelen voor en tegen de verdachte. Het parket beschikt in jeugdzaken over het alleenrecht om te beslissen over de strafvordering. Indien het parket beslist om de zaak te seponeren, kan het slachtoffer hier weinig tegen inbrengen. Hij zal zich vaak moeten tevreden stellen met een uitspraak van de burgerlijke rechter. 116 De oude Jeugdbeschermingswet gaf geen precieze omschrijving van de bevoegdheden van het openbaar ministerie. Hierdoor werden allerlei maatregelen door het openbaar ministerie voorgesteld zodat er geen tussenkomst van de jeugdrechtbank nodig was. Zij deden dit om overbelasting van de jeugdrechtbank te vermijden. De alternatieve maatregelen die vaak door het openbaar ministerie werden voorgesteld waren de volgende: volgen van een therapie, herstel van de schade, een prestatie van opvoedkundige aard of het volgen van een cursus. Indien de minderjarige voorgaande maatregelen uitvoerde, verkreeg hij het recht op een voorwaardelijk sepot. Dit 113 Art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, B.S. 19 juli Art. 37, 2, tweede en derde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli S. D HONDT, Nieuwe en vernieuwde maatregelen: overzicht en algemene kenmerken in J. PUT en M. ROM (eds.), Het Nieuwe Jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, R. DECLERCK, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2003,

47 betekende echter geen verval van de strafvordering. Dit voorwaardelijk sepot zorgde echter voor heel wat verwarring en commentaar in de rechtsleer. 117 De nieuwe Jeugdbeschermingswet tracht de bevoegheden van het openbaar ministerie wel nauwkeurig te omschrijven. Men tracht dit nu te doen omdat men het vermoeden van onschuld opnieuw centraal wil stellen. Zolang de betrokkene niet schuldig is verklaard geldt een vermoeden van onschuld en tot zolang mag er dan ook tot geen sanctie worden beslist door het parket. Op het niveau van het parket mag er dus niet gestraft worden. Een leerproject, therapie of gemeenschapsdienst kunnen niet langer op parketniveau worden voorgesteld. De wetgever tracht met de hervorming ook te zorgen voor meer harmonisatie tussen de verschillende arrondissementen zodat het gelijkheidsbeginsel beter gerespecteerd wordt. Dit vormde in het verleden ook een probleem. Wat hieronder volgt is een exhaustieve omschrijving van de mogelijke acties op parketniveau in MOF- situaties. 1. De waarschuwingsbrief 118 Dit is een nieuwe maatregel waarbij het parket een brief zal toezenden waarin de minderjarige en zijn ouders er worden op attent gemaakt dat hun kind ervan wordt verdacht een MOF te hebben gepleegd. De brief vermeldt dat de zaak voorlopig wordt geseponeerd maar indien er nieuwe strafbare feiten aan het licht komen, deze aanleiding geven tot vervolging. In de brief wordt informatie verschaft over de risico s en de mogelijke maatregelen die de minderjarige kan oplopen. M.a.w. de minderjarige wordt berispt en herinnerd aan de wet. 2. Het bemiddelingsvoorstel Bemiddeling wordt de partijen niet opgelegd maar voorgesteld. Deze maatregel vindt plaats buiten enige gerechtelijke procedure en zonder tussenkomst van het parket De ouderstage 120 Deze maatregel kan enkel opgelegd worden indien de ouders manifest onwillig zijn, onverschillig zijn of indien zij de strafbare feiten ontkennen of minimaliseren en op die 117 B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342) Art. 45ter Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 12 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Infra Art. 45bis Jeugdwet, ingevoegd bij artikel 11 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli

48 manier hebben bijgedragen tot het strafbaar gedrag van hun kind. Men wil via deze stage bekomen dat de ouders van het kind opnieuw meer interesse krijgen in het lot en het gedrag van hun kind. 4. Vorderen van de jeugdrechtbank 2. De rechtbank Vooraleer ik overga tot een uiteenzetting van de mogelijke maatregelen op het niveau van de rechtbank, wil ik eerst nog twee opmerkingen maken. Een eerste opmerking betreft het feit dat er een beperking is van de verschillende maatregelen indien de minderjarige jonger is dan 12 jaar. De rechtbank kan in dat geval geen echte sanctie toepassen. Hij kan enkel een berisping, een onder toezichtplaatsing van een bevoegde sociale dienst of een intensieve educatieve begeleiding door een opvoeder opleggen. Indien de rechtbank deze maatregelen niet geschikt acht, verwijst ze de minderjarige door naar het parket en dan zal er een herkwalificatie tot POS- situatie plaatsvinden. Een tweede opmerking betreft de bovengrens van 18 jaar. Jeugdmaatregelen kunnen enkel worden genomen naar aanleiding van feiten gepleegd voor de leeftijd van 18 jaar. Deze maatregelen nemen in principe ook een einde indien de minderjarige 18 jaar wordt. 121 Maar op dit principe bestaan echter uitzonderingen. Hier is een merkwaardige verandering doorgevoerd. De wetgever van 2006 heeft, wat betreft de definitieve maatregelen, de leeftijdgrens uitgebreid tot 23 jaar en bovendien de verlengingsmogelijkheid uitgebreid tot feiten die zijn gepleegd vanaf de leeftijd van 16 jaar. 122 Een volgende uitzondering betreft de mogelijke verlenging van de toezichtsmaatregel ten aanzien van de jongere die tussen de leeftijd van twaalf en zeventien jaar een ernstig misdrijf heeft gepleegd en naar aanleiding daarvan in een gemeenschapsinstelling is geplaatst. In principe loopt deze plaatsing af op zijn achttiende verjaardag maar vanaf nu kan ook deze maatregel verlengd worden tot 23 jaar De voorbereidende fase 123 De jeugdrechtbank kan in de voorbereidende fase enkele voorlopige maatregelen opleggen. Deze voorlopige maatregel kan een onderzoeksmaatregel betreffen zoals 121 Art 37, 3, eerste lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 3, tweede lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij art 7, 7, d Wet 13 juni 2006, BS 19 juli M. FRANSSENS, J. PUT en J. DEKLERCK, Het beleid van de jeugdmagistraat, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2010,

49 bijvoorbeeld de ondertoezichtstelling maar kan eveneens een bewaringsmaatregel zijn zoals de plaatsing indien het gaat om een jongere die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd. Om een persoon te plaatsen moet hij wel een bedreiging vormen voor zichzelf of voor anderen en er moet vrees bestaan dat indien hij opnieuw in vrijheid wordt gesteld, hij opnieuw misdrijven zal plegen. De jeugdrechtbank zal deze maatregelen opleggen in afwachting van de maatregelen die ten gronde worden opgelegd. De voorlopige maatregelen mogen maar zolang duren als de duur van de voorbereidende rechtspleging en die is beperkt tot 6 maanden, te rekenen vanaf de vordering van het openbaar ministerie tot aan de mededeling door de jeugdrechter van het dossier aan het openbaar ministerie. Daarna kunnen de maatregelen nog 2 maanden blijven verder gelden aangezien het parket over 2 maanden beschikt om ten gronde te dagvaarden. De jeugdrechter kan tijdens de voorbereidende fase enkel de maatregelen opleggen uit art. 52, tweede lid van de Jeugdbeschermingswet. Dit betekent dat hij geen berisping en geen uithandengeving kan opleggen. Echter, de herstelgerichte maatregelen kunnen ook opgelegd worden gedurende de voorbereidende fase. Het parket heeft de bevoegdheid om in alle dossiers een bemiddeling voor te stellen, indien de situatie voldoet aan de drie voorwaarden van art. 37bis van de Jeugdbeschermingswet. Deze zijn de instemming van de betrokkenen, het niet ontkennen van de feiten en het bestaan van ernstige aanwijzingen van schuld. Het is aan het parket om de betrokkenen te informeren over deze mogelijkheid. De jeugdrechter kan voor het proces een aanbod doen van bemiddeling en herstelgericht groepsoverleg. Dit is geen voorlopige maatregel sensu stricto want het is een aanbod, en kan niet verplicht worden. Voorlopige maatregelen kunnen enkel worden opgelegd indien er voldoende aanwijzingen van schuld zijn. Zij mogen nooit genomen worden met oog op onmiddellijke bestraffing en moeten een zo kort mogelijke duur omvatten Procedure ten gronde De maatregelen ten gronde die de jeugdrechtbank kan opleggen werden aanzienlijk uitgebreid. De rechter beschikt voortaan over de mogelijkheid om deze maatregelen te cumuleren. De wet bepaalt bovendien vanaf nu een aantal beslissingsfactoren, een subsidiariteitsregel, een algemene en een bijzondere motiveringsplicht en de jeugdrechtbank is vanaf nu verplicht om voor elke maatregel een maximumduur te 124 Art. 52, zesde en zevende lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 17, 1 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli

50 bepalen. Daarnaast wordt er bepaald dat de jeugdrechtbank bij het opleggen van de maatregelen rekening moet houden met een aantal nieuwe factoren. 125 De jeugdrechtbank kan ten allen tijde de maatregelen ten aanzien van de minderjarige of de ouders intrekken of wijzigen. Dit kan ambtshalve, op verzoek van het openbaar ministerie of de instellingen waar de jongere is geplaatst. 126 Ook kunnen de minderjarige zelf, zijn ouders, of zijn voogd vragen de maatregel te wijzigen of in te trekken op voorwaarde dat er reeds één jaar is verstreken sinds de ingang van de maatregel. Indien dit verzoek wordt afgewezen kan men slechts opnieuw een verzoekschrift indienen indien een termijn van één jaar is verstreken. 127 Op dit principe bestaat wel een uitzondering wat betreft het bemiddelingsakkoord of hergo dat plaatsvindt na de uitspraak van het vonnis. Bovendien is er ook een verplichte herziening van iedere maatregel na het verstrijken van een termijn van één jaar, behalve bij de maatregel van de berisping en de plaatsing in een openbare instelling. Deze laatste moet reeds na 6 maanden onderzocht worden Mogelijke maatregelen 129 Wat hieronder volgt is een exhaustieve opsomming van de mogelijke maatregelen. 1. Het herstelrechtelijk aanbod. Dit bestaat uit bemiddeling en herstelgericht groepsoverleg Het geschreven project. Dit is een belangrijke innovatie van de wet waarbij de jongere een aantal verbintenissen op zich neemt. Vroeger kon de jeugdrechter maatregelen opleggen aan de minderjarige zonder dat de minderjarige inspraak had. Men probeert deze praktijk stilletjes aan te doen verdwijnen doordat de nieuwe wet ook ruimte laat voor inspraak en 125 Supra Art. 60 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 26, 1 en 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Art. 60, tweede lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 22, 2 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 60, vierde en vijfde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 22, 4 en 5 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342) Infra

51 onderhandelingen. Men wil de minderjarigen op die manier meer bewust maken van hun verantwoordelijkheid en het belang uit de criminialiteit te treden. Het geschreven project kan een of meer van de volgende verbintenissen bevatten: 1 Schriftelijke of mondelinge verontschuldigingen aanbieden. 2 De veroorzaakte schade zelf herstellen in natura, indien deze beperkt is. 3 Deelnemen aan een herstelrechtelijk aanbod. 4 Deelnemen aan een programma gericht op herintegratie in het schoolleven. 5 Deelnemen aan welbepaalde activiteiten in het kader van een leer- en opleidingsproject, van ten hoogste 45 uur. 6 Een ambulante behandeling volgen bij een psychologische of psychiatrische dienst, bij een dienst voor seksuele opvoeding of bij een dienst deskundig op het gebied van alcohol- of drugsverslaving. 7 Zich aanmelden bij de diensten voor jeugdhulpverlening, ingericht door de bevoegde gemeenschapsdiensten. 131 Dit project wordt ingediend ten laatste op de dag van de terechtzitting waarbij de rechtbank de opportuniteit van dit project zal beoordelen. De sociale dienst is belast met het toezicht op de uitvoering ervan en indien blijkt dat het project niet goed wordt uitgevoerd dan zal de rechtbank nadien nog een andere maatregel kunnen opleggen. 3. De ambulante maatregelen Naast de berisping en de ondertoezichtstelling voorziet de Wet van 13 juni 2006 ook in een intensieve educatieve begeleiding, onder de geïndividualiseerde omkadering van een referentieopvoeder 132, het opleggen van een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut van ten hoogste 150 uur 133, het volgen van een ambulante behandeling bij een psychologische of psychiatrische dienst, bij een dienst voor seksuele opvoeding of bij een dienst die deskundig is op het gebied van alcohol of drugsverslaving 134, het toevertrouwen aan een rechtspersoon die voorstelt de verwezenlijking van een positieve prestatie te begeleiden, die bestaat in hetzij een opleiding, hetzij de deelname aan een georganiseerde activiteit Art. 37, 2ter Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, 3 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, 4 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, 5 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Deze maatregel is nog niet in werking getreden. 135 Art. 37, 2, 6 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Deze maatregel is nog niet in werking getreden. 44

52 Ook de voorwaarden tot behoud van de betrokken persoon in zijn leefomgeving worden uitgebreid. De nieuwe wet voorziet als mogelijke voorwaarden onder meer: geregeld een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs bezoeken, een prestatie van opvoedkundige aard en van algemeen nut leveren van ten hoogste 150 uur, betaalde arbeid verrichten van ten hoogste 150 uur, met het oog op het vergoeden van het slachtoffer, en voorzover de betrokkene tenminste 16 jaar oud is, de pedagogische of medische richtlijnen van het centrum voor opvoedkundige voorlichting of geestelijke gezondheidszorg in acht nemen, deelnemen aan één of meer opleidingsmodules, aan één of meer begeleide sportieve, sociale of culturele activiteiten. 136 Ook het huisarrest kan een voorwaarde zijn voor het behoud van de minderjarige in zijn leefomgeving. 4. De plaatsing Een andere optie is de plaatsingsmaatregel. 137 Deze zijn echter niet meer mogelijk voor jongeren die jonger zijn dan 12 jaar. 138 Men kan de betrokkene toevertrouwen aan een betrouwbaar persoon of plaatsen in een open of gesloten instelling. Voor de plaatsing in een instelling moet men echter wel kijken naar de afzonderlijke voorwaarden die gelden en die verbonden zijn aan de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de betrokkene. Eens de betrokken minderjarigen zich schuldig maken aan recidive zullen de voorwaarden soepelder worden om hen te plaatsen. Het nieuwe artikel 37, 2quater van de Jeugbeschermingswet heeft immers een aantal limitatieve voorwaarden ingelast die een plaatsing in een open opvoedingsafdeling van een gemeenschapsinstelling mogelijk maken indien het gaat om primaire delinquenten. Plaatsing in een open instelling kan pas indien de betrokkene 12 jaar is en er voldaan is aan de voorwaarden uit de Jeugdbeschermingswet. De jongere moet ouder zijn dan 12 jaar en moet een misdrijf gepleegd hebben waarop een gevangenisstraf staat van minstens 3 jaar of zich hebben schuldig gemaakt aan slagen en verwondingen. Ook voor de plaatsting in een gesloten instelling heeft de nieuwe wet limitatieve criteria vooropgesteld indien het gaat om een primaire delinquent. De rechtbank kan slechts ten aanzien van personen die 14 jaar zijn of ouder dergelijke plaatsingsmaatregel bevelen indien voldaan is aan de voorwaarden uit art. 37, 2quater Jeugdbeschermingswet. Het moet hier m.a.w. gaan om 1 een misdaad, 2 bendevorming, 3 mondelinge bedreiging onder voorwaarde, 4 opzettelijke slagen met voorbedachtheid en met arbeidsongeschiktheid, verlies van een orgaan of verminking tot gevolg, 5 vernieling met geweld, in bende, van bouwwerken of stoommachines of 6 weerspannigheid met wapen. Minderjarigen die reeds voordien een misdrijf hebben begaan, vallen onder voorwaarden die soepelder zijn om te worden geplaatst. 136 Art. 37, 2bis, 1 tot 6 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2 eerste lid, 7 tot 11 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2 tweede lid Jeugdbeschermingswet. 45

53 De Jeugdwet verplicht de jeugdrechtbank bovendien om een maximumduur te bepalen voor elke plaatsting in een open of gesloten instelling. Deze termijn kan enkel in uitzonderlijke gevallen worden verlengd Gemeenschapsdienst en leerproject De jeugdrechtbank kan kiezen om de gemeenschapsdienst als maatregel op te leggen maar kan ook kiezen de gemeenschapsdienst als voorwaarde aan een andere maatregel te verbinden bijvoorbeeld om een plaatsingsmaatregel uit te stellen. 140 Bovendien blijft de gemeenschapsdienst ook mogelijk als voorlopige maatregel. Deze maatregel is nu echter niet meer mogelijk op parketniveau. Indien er toepassing wordt gemaakt van de maatregel van het leerproject, zal de minderjarige worden toevertrouwd aan een rechtspersoon die hem zal begeleiden in een opleiding of in een georganiseerde activiteit. 141 Het leerpoject kan ook als voorwaarde worden opgelegd bijvoorbeeld voor het behoud in hun leefomgeving. 142 Het leerproject is als voorlopige maatregel niet mogelijk tenzij het gaat over de deelname aan één of meer opleidingsmodules als voorwaarde voor het behoud van de leefomgeving. Toepassing op parketniveau van deze maatregel is niet langer mogelijk In het bijzonder: Het herstelrechtelijk aanbod (bemiddeling en hergo) Inleiding Bemiddeling kan worden gedefinieerd als een communicatieproces dat door een neutrale bemiddelaar op gang gebracht wordt, met de bedoeling om de bij het misdrijf betrokken partijen tot een akkoord te brengen en herstel te brengen. De bemiddelaar bemoeit zich niet met de inhoud maar hij neemt een leidende rol aan in de onderhandelingen. Bemiddeling wordt toegepast, zowel op parketniveau als op rechtbankniveau. 139 Art. 37, 2, vierde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, eerste lid, 4 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli 2006; art. 37, 2, vijfde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, eerste lid, 6 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2bis, 5 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli M. VANDEBROEK en I. VANFRAECHEM, Bemiddeling en hergo in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007,

54 Hergo is de afkorting voor herstelgericht groepsoverleg. Men kan deze term als volgt definiëren: een begeleid overleg tussen de dader en zijn gezin, soms ook leden van de bredere achterban, het slachtoffer en eventueel nog relevante derden zoals een gespecialiseerd politieofficier, gericht op het vinden van een constructieve oplossing voor de gevolgen van het delict (schade, relaties, samenleving). 144 Er weze opgemerkt dat een herstelgericht groepsoverleg niet kan plaatsvinden op parketniveau Bemiddeling en hergo na de nieuwe Jeugdwetten Het is mij vrij duidelijk dat de herstelrechtelijke gedachte een belangrijke gedachtegang is die werd geïntroduceerd met de wetswijzigingen van Dit omdat er aan de magistraat is opgelegd om steeds de voorkeur te geven aan de herstelrechtelijke route indien mogelijk. Wat hierna volgt is een overzicht van de veranderingen op procedureel vlak gevolgd door de veranderingen op inhoudelijk vlak Op procedureel vlak Op parketniveau Vroeger kon de Procureur des Konings in principe enkel beslissen de zaak te seponeren of de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig te maken. Nu krijgt de procureur ook de mogelijkheid om een herstelrechtelijk aanbod te formuleren, naast de waarschuwingsbrief die ook nieuw is. De regeling voor bemiddeling op parketniveau kan je terugvinden in art 45quater van de Jeugdbeschermingswet. De bemiddeling kan worden voorgesteld indien aan de volgende drie voorwaarden volaan is: 1 Er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld; 2 De betrokkene verklaart het als misdrijf omschreven feit niet te ontkennen; 3 Het slachtoffer is geïdentificeerd. Wat de werkwijze betreft hou ik het kort. De betrokkenen worden op de hoogte gebracht van de mogelijkheid zich door een advocaat te laten bijstaan; de bemiddelingsdienst krijgt een afschrift van de beslissing van de jeugdrechter of jeugdrechtbank; indien geen contact wordt opgenomen met de dienst zal de dienst zelf contact opnemen; het bondig verslag wordt opgemaakt met respect voor het principe van de vertrouwelijkheid. 144 L. WALGRAVE, Een theorie en een filosofie voor herstelgericht groepsoverleg in L. WALGRAVE en N. VETTENBERG (eds.), Herstelgericht groepsoverleg. Nieuwe wegen in de aanpak van jeugddelinquentie en tuchtproblemen, Leuven, Lannoo, 2006, (13)

55 De Procureur des Konings dient bovendien zijn beslissing om al dan niet een herstelrechtelijk aanbod te doen, te motiveren. Dit betekent niet dat de procureur verplicht is een herstelrechtelijk aanbod te doen indien de voorwaarden vervuld zijn. Dit betekent enkel dat indien hij ervoor kiest om een aanbod te doen, hij dit moet motiveren. Uiteraard kan de eigenlijke bemiddeling maar van start gaan indien de partijen instemmen. Indien er een akkoord bereikt wordt, wordt dit ondertekend door de minderjarige, het slachtoffer en de ouders van de minderjarige. Vervolgens moet het worden goedgekeurd door de Procureur des Konings. Het bereiken van een akkoord, goedgekeurd door de Procureur des Konings, betekent niet dat er een automatisch verval is van de strafvordering. Dit betekent wel dat de Procureur des Konings rekening zal houden met dit geslaagd akkoord bij zijn beslissing om de zaak al dan niet te seponeren. Seponering van de zaak betekent wel een verval van de strafvordering. Verval van strafvordering betekent echter niet dat het slachtoffer zijn recht op schadevergoeding verliest. Dit indien het slachtoffer niet heeft deelgenomen aan de bemiddeling of heeft deelgenomen aan een bemiddeling waarvan het akkoord uitrdrukkelijk zegt dat hiermee niet is tegemoet gekomen aan de materiële schade van het slachtoffer. Ten slotte wil ik nog vermelden dat er twee vertrouwelijkheidswaarborgen zijn ingevoerd in deze procedure voor de minderjarige. Ten eerste kunnen de gerechtelijke overheden noch een ander persoon, ten nadele van de minderjarige gebuik maken van de erkenning van de feiten, noch van het verloop of het resultaat van de bemiddeling indien de bemiddeling niets zou opleveren. Ten tweede zijn alle gegevens die ter kennis worden gebracht tijdens de bemiddeling, volledig vertrouwelijk. Deze gegevens kunnen niet worden aangewend in een latere gerechtelijke procedure. Op niveau van de jeugdrechtbank Her herstelrechtelijk aanbod op het niveau van de jeugdrechtbank situeert zich zowel in de voorlopige fase als in de fase ten gronde. Hoewel art 52quinquies Jeugdbeschermingswet, betrekking hebbend op de voorlopige fase, enkel verwijst naar bemiddeling dient men dit zo te interpreteren dat het niet de bedoeling van de wetgever kan geweest zijn hergo uit te sluiten. 145 Wat hieronder volgt geldt dus zowel voor de voorlopige fase als voor de definitieve fase. 145 Verslag namens de Kamercommissie Justitie, Parl. St. Kamer , nr. 51K1467/12,

56 De jeugdrechter of de jeugdrechtbank kan de bemiddeling of het herstelrechtelijk aanbod voorstellen indien aan volgende voowaarden voldaan is: er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld; 2 de persoon die ervan verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, verklaart zijn betrokkenheid erbij niet te ontkennen; 3 het slachtoffer is geïdentificeerd. Wat de bemiddeling betreft, wordt het voorstel geformuleerd aan de minderjarige, zijn ouders, de personen die de minderjarige onder hun bewaring hebben of het slachtoffer. 147 Hergo daarentegen kan enkel worden voorgesteld aan de minderjarige, zijn ouders of de personen die de minderjarige onder hun bewaring hebben. 148 De bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg kan maar plaatsvinden indien alle partijen hun uitdrukkelijke toestemming geven zonder voorbehoud. Deze toestemming moet bovendien gedurende het hele proces aanwezig blijven. 149 Wat het hergo in het bijzonder betreft wens ik nog te vermelden dat wanneer een jeugdrechter een hergo overweegt, hij eerst advies zal moeten vragen aan de sociale dienst. Indien er een postief advies wordt gegeven, zal er een moderator worden aangesteld die de hergo zal voorbereiden. Eerst wordt er via een huisbezoek bij de jongere nagegaan of hij bereid is tot medewerking. Indien deze laatste bereid is tot medewerking, wordt nagegaan of ook het slachtoffer bereid is aan deze maatregel mee te werken. Indien het antwoord op deze vraag positief beantwoord wordt, kan het hergo van start gaan. Er wordt een bijeenkomst geregeld waar alle partijen worden voorgesteld aan elkaar en waarbij iedere partij zijn verhaal kan doen. Nadat iedereen zijn verhaal heeft gedaan trekken de jongere en zijn ondersteuners zich terug voor een privé- overleg waarin wordt nagedacht over de gevolgen van de daad en hoe men de schade van deze gevolgen kan herstellen. Nadien worden de mogelijke oplossingen voorgelegd aan de andere partijen. Men tracht tot afspraken te komen die voor iedereen aanvaardbaar zijn. De minderjarige, het slachtoffer en zij die de taak van opvolging op zich nemen, ondertekenen het akkoord. Het voorstel tot overeenkomst wordt intentieverklaring genoemd. Indien er dan uiteindelijk een akkoord bereikt wordt bij bemiddeling of hergo, dan moet dit door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank worden goedgekeurd. Indien de uitvoering van het akkoord nog mogelijk is vooraleer er vonnis wordt uitgesproken, dan 146 Art. 37bis, 1 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 2 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 37bis, 2, tweede lid Jeugdbeschermingswet. 148 Art. 37bis, 3, tweede en derde lid Jeugdbeschermingswet. 149 Art. 37bis, 1 Jeugdbeschermingswet. 49

57 wordt de rechtbank verplicht rekening te houden met het akkoord en zijn uitvoering. 150 Als de uitvoering van het akkoord plaats vindt na de uitspraak van het vonnis, kan de zaak bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt op grond van artikel 60 Jeugdbeschermingswet, teneinde de bevolen maatregelen te herbekijken en eventueel te verlichten. 151 Bovendien wordt in artikel 61 van de Jeugdbeschermingswet voorzien dat de burgerlijke vordering voortaan ook kan worden aangehouden, om daarover pas op latere datum een uitspraak te doen. 152 Op die manier kan nog altijd een herstelrechtelijk aanbod geformuleerd worden op zittingsniveau. Ook op rechtbankniveau geldt het principe van de vertrouwelijkheid van de bemiddeling en het hergo Op inhoudelijk vlak Tegenstelling met herstelbemiddeling in het strafrecht voor meerderjarigen Ten eerste wordt er in de Jeugdbeschermingswet niets gezegd over het initiatiefrecht van de partijen zelf. Dit in tegenstelling tot de herstelbemiddeling in het strafrecht voor meerderjarigen waar de nadruk wordt gelegd op de vrijheid van de partijen om zelf al dan niet te kiezen voor een herstelbemiddeling. Ten tweede stel ik vast dat de impact van het resultaat van de bemiddeling of het hergo veel groter is in de Jeugdbescherming. In het strafrecht voor meerderjarigen daarentegen heeft het resultaat geen enkele invloed op een latere uitspraak of beslissing door het parket of de rechtbank. Ten slotte zijn de gevolgen van bemiddeling op parketniveau zeer ingrijpend aangezien er een onweerlegbaar vermoeden van fout wordt gecreëerd in hoofde van de minderjarige bij een seponering na het bereiken van een akkoord binnen de bemiddeling. 153 Conclusie na mijn onderzoek Heel wat maatregelen zijn met de hervorming van 2006 in een nieuw jasje gestoken en er zijn eveneens heel wat, naar mijns inziens interessante, maatregelen aan het aanbod 150 Art. 37quinquies, 2 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 5 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 37quinquies, 3 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 5 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 61, tweede lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 23, A Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 47 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 10 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni

58 toegevoegd. Door deze verscheidenheid aan maatregelen kan men volgens mij de maatregel beter aanpassen aan de persoonlijke situatie van de minderjarige delinquent. Ik ben ook een absolute voorstander van het herstelrechterlijk aanbod en de voorrang die de rechter daaraan moet geven. Ik denk dat we op die manier zowel de minderjarige dader als het slachtoffer beter begeleiden. Het slachtoffer zal zich meer gewaardeerd voelen en de dader zal door de confrontatie met het slachtoffer zich meer bewust worden van zijn daden en de gevolgen ervan. Hoofdstuk 3: Responsabilisering van de ouders Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en de ontwikkeling van hun kind. Het is de wezenlijke taak van een ouder om hun kind de weg naar het rechte pad te tonen en hen daar ook trachten op te houden. Deze ouderlijke verantwoordelijkheid kan men onder andere afleiden uit het ouderlijk gezag dat aan de ouders wordt toegekend en het vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid bij schadeberokkening door hun kind. Zij kunnen aan deze laatste aansprakelijkheid echter ontsnappen door tegenbewijs te leveren van een goede opvoeding en van toezicht. 1. De invoering van de ouderstage en andere kleinere veranderingen 154 Om de ouders bewust te maken van deze taak werd met de Wet van 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming de ouderstage ingevoerd. Deze maatregel kan enkel opgelegd worden indien de ouders manifest onwillig of onverschillig zijn of indien zij de strafbare feiten ontkennen of minimaliseren en op die manier hebben bijgedragen tot het strafbaar gedrag van hun kind. Men wil via deze stage bekomen dat de ouders van het kind opnieuw meer interesse krijgen in het lot en het gedrag van hun kind. Zij kan worden voorgesteld door de Procureur des Konings of kan worden opgelegd door de jeugdrechtbank, ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie. 155 Het weigeren van een ouderstage is strafbaar. 156 Er moet wel aanwezigheid zijn van onverschilligheid als reden voor het niet volgen van de ouderstage om strabaar te zijn. Ik stel me bij deze ouderstage toch enkele kritische vragen. Indien men toestemt met dergelijke stage, komt het vermoeden van onschuld van de minderjarige dan niet in het gedrang? Kan een ouder die instemt met de stage nog tegenbewijs leveren van goede opvoeding en toezicht in het kader van art 1384 BW? Moet men deze stage zien als een straf of als een maatregel? Is het na voorgaande vragen niet logisch dat vele ouders niet willen 154 M. BERGHMANS, Positie van de ouders in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, Art. 45bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 11 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli 2006; Art. 29bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 5 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 85 Jeugdbeschermingswet, hersteld bij artikel 25 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli

59 deelnemen aan de stage en is de strafbaarstelling met andere woorden wel terecht? Deze vragen geven mijns inziens toch stof tot nadenken. Naast deze ouderstage, werden er ook nog een aantal kleinere veranderingen doorgevoerd wat betreft de ouders van de minderjarige. Ten eerste moeten de naasten van de minderjarige worden geïnformeerd indien er een arrestatie plaatsvindt. 157 Ten tweede worden de ouders en de naaste betrokkenen ook schriftelijk op de hoogte gebracht van de vonnissen of arresten via een afschrift van deze laatsten. 158 Indien er een waarschuwingsbrief wordt verstuurd naar de minderjarige, ontvangen de ouders hiervan een kopie. 159 Wat de strafrechtrechtelijke bepalingen betreft wens ik te vermelden dat een groot deel van deze bepalingen als zelfstandige misdrijven in het strafwetboek zijn opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld over het verbod op kinderarbeid, verbod van gebruik van een minderjarige om misdrijven te plegen,enz. 2. Toezicht op de gezinsbijslag of op andere sociale uitkeringen en de ontzetting uit het ouderlijk gezag 160 Naast al het voorgaande betreffende de ouders wens ik nog twee andere maatregelen te bespreken die kunnen opgelegd worden aan de ouders. Deze maatregelen waren reeds mogelijk onder het oude jeugdbeschermingssyteem van 1965 en kunnen nu nog steeds opgelegd worden. Ik heb het hier over de ontzetting uit het ouderlijk gezag 161 en het toezicht op de gezinsbijslagen of op andere sociale uitkeringen 162. Onder het jeugdbescherminssysteem van 1965 kon er nog een andere maatregel opgelegd worden aan de ouders nl. de opvoedingsbijstand. Deze maatregel werd echter afgeschaft en kan niet meer opgelegd worden Toezicht op de gezinsbijslag of op andere sociale uitkeringen Ik wens eerst te benadrukken dat deze maatregel niet mag verward worden met het civielrechtelijke toezicht op de geldsommen van de minderjarige (art. 379, tweede tot vierde lid B.W.) daar het hier gaat om een loutere tussenkomst in de materiële 157 Art. 48bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 11 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 61bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 14 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 45ter Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 12 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Art. 33 Jeugdbeschermingswet. 162 Art. 29 Jeugdbeschermingswet. 52

60 omstandigheden van de opvoeding. Deze maatregel wordt echter zeer weinig gehanteerd aangezien volgende twee zeer strenge voorwaarden gelden: 1 de minderjarige wordt opgevoed in omstandigheden die kennelijk en doorgaans niet voldoen aan de minimale eisen inzake voeding, huisvesting en hygiëne; 2 het bedrag van de gezinsbijslag of van andere sociale uitkeringen ten behoeve van de minderjarige wordt niet aangewend in het belang van het kind. Indien aan deze twee voorwaarden voldaan is, kan er een persoon worden aangesteld om de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen te innen en deze uitsluitend te gaan gebruiken in het belang van het kind. Deze persoon kan de sociale dienst bij de jeugdrechtbank zijn maar kan eveneens een derde zijn die door de jeugdrechtbank wordt aangeduid. Wat moet men nu juist verstaan onder gezinsbijslag? Hieronder vallen het kraamgeld, de adoptiepremie, de basiskinderbijslag, verhogingen en toeslagen. Onder andere sociale uitkeringen moeten de uitkeringen verstaan worden waarop het kind zelf recht heeft Ontzetting uit het ouderlijk gezag Het ouderlijk gezag is een instituut dat bestaat om de minderjarige bijzondere bescherming te bieden. De ouders zijn de figuren bij uitstek om deze bescherming te bieden. Dit gezag omvat een reeks bevoegdheden die betrekking hebben zowel op het gezag over de persoon van de minderjarige als op het beheer van de goederen van de minderjarige. Dit ouderlijk gezag geeft bovendien ook recht op persoonlijk contact en op vruchtgebruik op de goederen van hun kind en zorgt ervoor dat ouders in bepaalde situaties hun instemming moeten verlenen zoals dit het geval is bij het huwelijk van een minderjarige. Kortom, dit is een zeer belangrijk instituut waaraan verregaande gevolgen zijn verbonden. Indien men dus beslist om de ouders dit gezag te ontnemen moet er aan een aantal zeer strenge voorwaarden voldaan zijn. Deze maatregel kan slechts worden opgelegd in 3 limitatief door de wet opgesomde gevallen. Maar zelfs indien het gaat om een van deze 3 volgende situaties dan nog is deze maatregel facultatief. Een eerste geval betreft de situatie waarin de vader of moeder van de minderjarige veroordeeld is tot een crimininele of correctionele straf wegens een feit gepleegd op de persoon van een kind of wegens een feit gepleegd met behulp van één van zijn kinderen of andere afstammelingen. Dit laatste betekent dat het kind onzedelijke handelingen zal gaan stellen op de persoon van de ouder op initiatief van deze laatste. Een tweede geval betreft de situatie waarin de vader of moeder de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar gaat brengen door slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid. Onder erge 53

61 nalatigheid kan bijvoorbeeld het niet- betalen van de uitkering tot levensonderhoud verstaan worden. 163 Slechte behandeling kan zowel slaan op fysiek als op psychisch leed. Een derde en laatste geval betreft de situatie waarin de vader of moeder van het kind trouwt met iemand die al uit het ouderlijk gezag ontzet is over zijn eigen kinderen. Gevolgen van de ontzetting uit het ouderlijk gezag Vooreerst moet ik vermelden dat deze ontzetting zowel gedeeltelijk als volledig kan zijn. Indien we te maken hebben met een gedeeltelijke ontzetting van het ouderlijk gezag dan zal de rechtbank zelf gaan bepalen welke rechten de ouder juist verliest. Indien het daarentegen gaat om een volledige ontzetting uit het ouderlijk gezag dan verliest de ouder volgende rechten en bevoegdheden: 1 gezag over de persoon van de minderjarige; 2 beheer over zijn goederen en vertegenwoordigingsbevoegdheid; 3 ouderlijk vruchtgenot; 4 bevoegdheden i.v.m. de staat van de persoon (bijvoorbeeld instemming met het huwelijk); 5 recht op levensonderhoud lastens hun kind en diens afstammelingen; 6 recht om op grond van artikel 746 B.W. de nalatenschap van hun kind en diens afstammelingen te verkrijgen; Deze ontzetting betekent echter niet dat zij hun ouderlijke plicht niet meer zouden moeten vervullen. Zij zijn dus nog steeds verplicht het kind te onderhouden, op te voeden en op te leiden. Daarenboven belet deze volledige ontzetting niet dat de ontzette ouder toch nog het recht krijgt om persoonlijk contact met zijn kind te hebben indien dit wenselijk is. Op die manier wordt de ouder aangespoord om zijn gedrag aan te passen en worden er voorwaarden geschept om de ontzetting op te heffen. 164 Deze maatregel kan ten allen tijde worden opgeheven. Dit kan ambtshalve door de jeugdrechtbank, op verzoek van het openbaar ministerie of op verzoek van de ontzette ouder zelf. 165 Conclusie na mijn onderzoek Mijns inziens is deze vergrootte responsabilisering van de ouders een belangrijke hervorming. Vaak ligt de fout van het kind niet alleen bij zichzelf maar kan er ook de ouders een fout verweten worden. Uiteraard wil en mag ik dit niet veralgemenen. 163 Cass. 10 februari 1999, AR P F. 164 Cass. 19 april 1989, AR 6065, Arr. Cass , Art. 60 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 26, 1 en 2 Wet 2 februari 1994, BS 17 september

62 De ontzetting uit het ouderlijk gezag lijkt misschien een zeer strenge maatregel maar er is dan ook heel wat nodig vooraleer men kan overgaan tot oplegging van dergerlijke maatregel. Ik stel me echter meer vragen bij de maatregel van de ouderstage. Hoofdstuk 4: De Everbergwet De Wet van 13 juni 2006 betreffende de jeugdbescherming heeft een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de Everbergwet. De belangrijkste verandering betreft de aanpassing van artikel 3 van de Everbergwet. Door deze aanpassing zullen de voorwaarden voortaan veel strikter zijn om een minderjarige in het centrum te plaatsen. De voorwaarden zijn voortaan de volgende: 1 de minderjarige is ouder dan 14 jaar op het ogenblik van het plegen van het als misdrijf omschreven feit en er bestaan voldoende ernstige aanwijzigingen van schuld; 2 het als misdrijf omschreven feit waarvoor hij vervolgd wordt, kan, mocht hij meerderjarig zijn in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een straf tot gevolg hebben van opsluiting van 5 jaar tot 10 jaar of een zwaardere straf; 3 er bestaan dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van bescherming van de openbare veiligheid; 4 de opname bij voorlopige maatregel van de persoon in een geschikte inrichting zoals bedoeld in artikel 37, 2, eerste lid, 7 juncto 52 van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, in een openbare instelling zoals bedoeld in artikel 37 2 eerste lid 8 juncto 52, inbegrepen de gesloten opvoedingsafdeling zoals bepaald in artikel 52quater van dezelfde wet is, bij gebrek aan plaats, onmogelijk. Aan de voorgaande voorwaarden moet cumulatief voldaan worden. Conclusie na mijn onderzoek Vroeger bestond de mogelijkheid om een minderjarige die ervan verdacht werd een strafbaar feit te hebben gepleegd waarop een lichte straf stond, in de instelling te plaatsen indien hij voordien reeds een definitieve maatregel heeft opgelegd gekregen. Met het nieuwe jeugdrecht bestaat deze mogelijkheid niet meer. Dit is dus mijns inziens een hervorming die noodzakelijk was. Plaatsingen in het centrum moeten echt als ultimum remedium worden toegepast. Bij lichte vergrijpen lijkt me dit niet echt nodig. 55

63 Hoofdstuk 5: Collocatie van geesteszieke minderjarigen 166 Collocatie kan men definiëren als een gedwongen opname in een psychiatrische afdeling van een gesloten instelling. Zij wordt bevolen indien men van oordeel is dat de minderjarige moet beschermd worden omdat hij een gevaar vormt voor zichzelf of de maatschappij. Dit is dus een rechtspleging die volledig losstaat van de procedure wegens een als misdrijf omschreven feit of een problematische opvoedingssituatie. Voortaan zijn de jeugdrechter en de jeugdrechtbank bevoegd om deze gedwongen opname te bevelen in de zin van de Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, met toepassing van artikel Zij zijn niet gebonden door de leeftijdgrens van 18 jaar en kunnen een collocatie bevelen tot en met de leeftijd van 23 jaar. 168 Voordien was dit een bevoegdheid van de vrederechter. De bevoegdheid van de jeugdrechtbank heeft als voordeel dat deze laatste ook rekening kan houden met de persoonlijkheid en leefomstandigheden van de minderjarige. Dit betekent niet dat de jeugdrechtbank uitsluitend en alleen beslist over de collocatie van een minderjarige. Het diensthoofd van de psyschiatrische afdeling kan van oordeel zijn dat de gedwongen opname niet meer wenselijk is en kan dus beslissen de patiënt te ontslaan. Deze beslissing heeft echter pas werking na een periode van 5 dagen zodat de jeugdrechter de kans nog heeft om eventueel andere maatregelen op te leggen. Wanneer de jeugdrechtbank echter niet meer bevoegd is, zal de vrederechter de zaak toch overnemen. Ik wens op te merken dat de jeugdrechtbank nog steeds niet over de bevoegdheid beschikt om te oordelen over een internering. Bij internering is er steeds sprake van een wandrijf of misdaad gepleegd door een persoon die een psyschische stoornis heeft en hierdoor een gevaar vormt voor de maatschappij. Hoofdstuk 5: Uitzonderingen op de bevoegdheid van de jeugdrechtbank 1. Uithandengeving 1.1. Inleiding De uithandengeving vormt al jaren een topic waar enorm veel controverse rond bestaat. Algemeen gedefineerd kan men stellen dat het een uitzonderlijke maatregel is waarover 166 B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342) Art. 37, 1, 11 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 3, 2 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli

64 de jeugdrechtbank beschikt en waarbij men het dossier van de minderjarige, ouder dan 16 jaar op moment van de strafbare feiten, zal doorverwijzen naar de Procureur des Konings. De Procureur des Konings kan dan beslissen de minderjarige te berechten volgens het strafrecht dat geldt voor volwassenen. Deze maatregel is er gekomen vanuit de idee dat jongeren steeds sneller volwassen en rijper zijn en ze dus ook rijp genoeg zijn om een volwassen straf te ondergaan Evolutie uithandengeving Uithandengeving in de Jeugdbeschermingswet van Reeds voor de invoering van de Jeugdbeschermingswet van 1965 was er al sprake van de invoering van de techniek van de uithandengeving. Het is echter pas met de inwerkingtreding van de Jeugdbeschermingswet dat er vorm werd gegeven aan deze maatregel. In de oospronkelijke versie betrof het een maatregel die kon genomen worden indien een minderjarige, ouder dan 16 jaar, een strafbaar feit had gepleegd en de gewone beschermingsmaatregelen geen effect hadden. Indien dit het geval was, werd de zaak doorverwezen naar het openbaar ministerie, die dan maatregelen kon opleggen uit het gemene strafrecht. 170 Er kon echter wel maar toepassing worden gemaakt van de maatregel indien er een maatschappelijk en medisch- psychologisch onderzoek van de minderjarige had plaats gevonden. 171 Er weze opgemerkt dat er geen onderscheid gemaakt werd tussen de ernst van de feiten en er werd eveneens niet gekeken naar de leeftijd van de minderjarige op het moment van het vonnis. Voorgaande regeling is ongeveer 30 jaar blijven gelden Wet van 2 februari De regeling van de uithandengeving werd hervormd door de Wet van 2 februari De toepassingsmogelijkheden werden aanzienlijk uitgebreid. 173 Vooreerst kan de maatregel voortaan ook worden toegepast op diegenen die een strafbaar feit hebben 169 B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342) Art. 38 Jeugdbeschermingswet, opgeheven bij artikel 6 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni Art. 50 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 12 Wet 2 februari 1994, BS 17 september Wet 2 februari 1994 tot wijziging van de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, BS 17 september R. VERSTRAETEN, S. DE DECKER, en T. VAN HOOGENBEMT, Jeugd(beschermings)recht en strafrecht: een problematische relatie in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe Jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, (111)

65 gepleegd voor de leeftijd van 18 jaar, maar tegenover wie pas na het bereiken van de meerderjarigheid een vonnis wordt uitgesproken. Voorts wordt bepaald dat indien de minderjarige uithanden was gegeven en ook effectief volgens het gewone strafrecht werd veroordeeld, de minderjarige ook in de toekomst enkel volgens het gewone strafrecht kan worden berecht. 174 Ten derde wordt de mogelijkheid voor het openbaar ministerie ingevoerd om de uithandengeving al te vorderen terwijl het gerechtelijk onderzoek nog lopende is in een nieuw laatste lid van artikel 49 Jeugdbeschermingswet. Ten vierde worden er 3 versoepelingen doorgevoerd wat betreft het medisch- psychologisch onderzoek. Het medisch- psychologisch onderzoek was niet langer noodzakelijk indien de minderjarige dit onmogelijk maakte door zijn medewerking te weigeren. De twee onderzoeken moesten ook niet meer plaatsvinden indien de minderjarige werd vervolgd wegens bepaalde misdrijven op voorwaarde dat men reeds was veroordeeld wegens het plegen van eenzelfde feit na de leeftijd van 16 jaar. Ten slotte werden beide onderzoeken ook overbodig indien de minderjarige, die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, een misdaad heeft gepleegd waar een straf op staat van minimum 20 jaar gevangenisstraf en de minderjarige pas na de leeftijd van 18 jaar daarvoor werd veroordeeld. Men heeft deze hervormingen doorgevoerd omdat men een tendens opmerkte tot alsmaar meer ernstige misdrijven, gepleegd door minderderjarige. 175 De jeugdrechtbank kon dit groot aantal zaken niet meer verwerken, vandaar de mogelijke oplossing van de uithandengeving die voortaan gemakkelijker kon toegepast worden Uithandengeving na het hervormde jeugdbeschermingsrecht Inhoudelijk Met de voorbereiding van de hervorming van de Jeugdbeschermingswet begon men te twijfelen aan het groot aantal uithandengevingen die plaatsvonden. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat het nog steeds om minderjarigen gaat en dat er in principe een systeem bestaat dat speciaal voor hen ontwikkeld is. Argumenten die werden aangehaald voor de afschaffing van de maatregel en waar ik me wens bij aan te sluiten zijn: 174 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys en Breesch, 1996, ; J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Verslag namens de Kamercommissie Justitie, Parl. St. Kamer BZ, nr. 48K532/9, R. VERSTRAETEN, S. DE DECKER en T. VAN HOOGENBEMT, Jeugd(beschermings)recht en strafrecht: een problematische relatie in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe Jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, (111)

66 1 De uithandengeving leidt in veel gevallen tot straffeloosheid omdat de rechter vaak uitgestelde straffen oplegt. Dit omdat hij in grote mate rekening houdt met de leeftijd van de betrokkene en over weinig informatie beschikt wat betreft de persoonlijkheid en eigenheid van de betrokkene; 2 Verdere opvolging wordt stopgezet; De overgrote meerderheid van de uithandengevingen vindt plaats in Franstalig gebied. Dit zou te danken zijn aan gebrek aan middelen in laatsgenoemd gebied. 178 Uit onderzoek 179 is gebleken dat uithandengevingen vooral leiden tot uitgestelde gevangenisstraffen, al dan niet onder voorwaarden. Zij leiden slechts in een beperkt aantal van de gevallen tot een daadwerkelijke opsluiting in de gevangenis. Dat resultaat zou te wijten zijn aan het grote belang dat de rechter hecht aan de leeftijd van de jongere en aan het feit dat hij niet beschikt over een voldoende gedetailleerd dossier, meer bepaald voor wat betreft de persoonlijkheid van de minderjarige. Tevens blijkt dat hoe jonger de delinquent is, hoe minder snel de berechting tot een sanctie leidt. 180 Toch heeft de wetgever beslist de maatregel van de uithandengeving te behouden. Hij tracht echter wel te komen tot een vermindering van het aantal toepassingen. In de Jeugdbeschermingswet wordt nu een nieuw artikel 57bis 181 ingevoerd waarmee de hele procedure van uithandengeving grondig wordt gewijzigd. Het enige wat mijns inziens hetzelfde blijft is het feit dat de uithandengeving enkel mogelijk is voor die minderjarigen vanaf de leeftijd van 16 jaar waarvoor een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet afdoende lijkt en er een maatschappelijk en medisch- psychologisch onderzoek is uitgevoerd. De jeugdrechtbank kan voortaan slechts beslissen tot uithandengeving indien aan één van de twee volgende voorwaarden is voldaan: 177 Verslag namens de Kamercommissie Justitie, Parl. St. Kamer , nr. 51K1467/15, Verslag namens de Kamercommissie Justitie, Parl. St. Kamer , nr. 51K1467/12, Van 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2005 voerde de vakgroep criminologie van de VUB in opdracht van de respectievelijke ministers van justitie Verwilghen en Onkelinx onderzoek naar de praktijk van de uithandengeving. Dit resulteerde in twee eindrapporten die integraal werden gepubliceerd bij Academia Press: A. NUYTENS, J. CHRISTIAENS en C. ELIAERTS, Uit handen gegeven jongeren gestraft? Praktijk van de uithandengeving, Gent, Academia Press, 2005, 322 p. en A. NUYTENS, J. CRISTIAENS, C. ELIAERTS en C. BROLET, Trajecten van uit handen gegeven jongeren in het strafrecht. Ernstige jeugddelinquenten gestraft deel 2, Gent, Academia Press, 2006, 240 p. 180 Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl.St. Kamer , nr. 51K1467/012, Art. 57bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 21 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli

67 1 De betrokkene is het voorwerp geweest van één of meerdere jeugdbeschermingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 37, 2, 2bis of 2ter, of kreeg reeds een herstelrechtelijk aanbod zoals bedoeld in artikel 37bis tot 37quinquies en deze maatregelen zijn niet meer geschikt; 2 Het betreft een ernstig strafbaar feit (aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, doodslag of poging tot doodslag, slagen en verwondingen met blijvende arbeidsongeschiktheid met de dood tot gevolg, folteringen of gekwalificeerde diefstallen, roofmoord, onmenselijke behandelingen, afpersing met verzwarende omstandigheden). De beslissing tot uithandengeving moet bovendien uitdrukkelijk gemotiveerd worden in functie van de persoonlijkheid van de betrokkene, zijn omgeving en zijn maturiteitsgraad. Om de drie voorgaande factoren te beoordelen zal men een maatschappelijk en medisch- psychologisch onderzoek bij de betrokkene uitvoeren. 182 De drie uitzonderingen op de vereiste van het onderzoek blijven hier behouden. 183 Met het oog op het vergroten van de rechtszekerheid voor de betrokken jongere bepaalt de nieuwe Jeugdbeschermingwet dat de zaak slechts uit handen gegeven kan worden met inachtneming van een specifieke, strikt aan termijnen gebonden procedure. Zo dient de jeugdrechter binnen de 3 dagen na het neerleggen van het medisch- psychologisch onderzoek het dossier mee te delen aan de Procureur des Konings. Deze laatste moet binnen de 30 werkdagen na ontvangst van het dossier de betrokken minderjarige dagvaarden waarbij de dagvaarding uitdrukkelijk dient te vermelden dat een uithandengeving is gevorderd. De rechtbank doet binnen de 30 werkdagen na de openbare terechtzitting uitspraak over de uithandengeving. Ingeval van hoger beroep beschikt de Procureur- Generaal over een termijn van 20 werkdagen te rekenen vanaf het einde van de termijn van hoger beroep om te dagvaarden voor de Jeugdkamer van het Hof van Beroep. De Bijzondere Jeugdkamer dient vervolgens binnen de 15 werkdagen na de openbare terechtzitting uitspraak te doen. Deze strikt aan termijnen gebonden procedure dient te worden gezien in het licht van de redelijke termijn vereiste zoals omschreven in de mensenrechtenverdragen en het IVRK. Een andere belangrijke hervorming die ik wens te vermelden is de grotere rol die het openbaar ministerie voortaan zal spelen bij de uithandengeving. Vroeger kon de jeugdrechtbank op eigen initiatief beslissen om de uithandengeving toe te passen maar vanaf nu kan men de mening van het openbaar ministerie niet zomaar naast zich neerleggen. De uithandengeving moet voortaan in de dagvaarding worden opgenomen. 184 Ik moet hier echter wel de uitzondering van de versnelde 182 Art. 57bis, 2 Jeugdbeschermingsrecht, ingevoegd bij artikel 21 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Supra J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996,

68 uithandengeving vermelden. In dat geval kan de jeugdrechter de minderjarige overhevelen aan het openbaar ministerie zonder een voorafgaand medisch- psychologisch verslag of maatschappelijk verslag. Het gaat hier om minderjarigen waarvan men denkt dat de maatregelen van jeugdbescherming geen invloed zullen hebben. 185 Deze versnelde uithandengeving kan toepassing krijgen in de volgende 3 gevallen: 1 De minderjarige weigert zich te onderwerpen aan het medisch- psychologisch onderzoek of is onvindbaar. Het onderzoek biedt dus geen resultaat; 2 De minderjarige is reeds veroordeeld voor bepaalde misdrijven gepleegd na de leeftijd van 16 jaar en heeft na de veroordeling vermoedelijk nieuwe strafbare feiten uit dezelfde categorie begaan. Volgende misdrijven kunnen bij recidive aanleiding geven tot versnelde uithandengeving: bendevorming voor het plegen van misdrijven, aanranding van de eerbaarheid met geweld, moord, doodslag, roofmoord, opzettelijke slagen met de dood tot gevolg, zonder het oogmerk te doden, diefstal met geweld en afpersing. Het volstaat bovendien dat de minderjarige wordt vervolgd voor één van voorgaande feiten. Hij hoeft niet veroordeeld te zijn; 3 De minderjarige heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt op het moment van de dagvaarding en wordt vervolgd voor een misdaad waarop een straf staat van minstens 20 jaar oplsuiting. Deze misdaad moet wel gepleegd zijn na de leeftijd van 16 jaar. Onder het oude systeem mocht de minderjarige tot aan de effectieve uithandengeving gewoon thuis blijven. Met de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006 kan een eventuele opname in een bijzondere, gesloten en federale instelling worden toegelaten. Er is dus een mogelijkheid tot voorlopige hechtenis. Een laatste opmerking die ik nog wil maken wat betreft het inhoudelijk kader van de uithandengeving is, dat een uithandengegeven minderjarige nooit kan veroordeeld worden tot levenslange opsluiting of hechtenis Institutioneel Voor de hervorming was de bevoegde rechter, de rechter die in dezelfde situatie zou bevoegd zijn indien het feit door een meerderjarige gepleegd was. Nu worden hiertoe bijzondere kamers in de jeugdrechtbank opgericht. 186 Deze bijzondere jeugdkamer bestaat uit 3 rechters die bij meerderheid van de stemmen beslissingen nemen. Twee van de drie rechters moeten beschikken over een bijzondere kennis van het jeugdrecht. Bij correctionele misdaden zal de minderjarige dus verschijnen voor deze kamer. Indien het echter gaat om niet- correctionaliseerbare misdaden zal de betrokkene moeten verschijnen voor het Hof van Assisen. Dit laatste komt echter niet vaak voor. 185 Art. 57bis, 2 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 21 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 76, vierde lid Ger. W. 61

69 Gevolgen van een uithandengeving Indien de jeugdrechtbank beslist tot een uithandengeving heeft dit toch enkele verregaande gevolgen voor de minderjarige. De minderjarige heeft immers kans tot dagvaarding voor het vonnisgerecht. Ik gebruik hier het woord kans omdat de uithandengeving niet altijd uitmondt op een berechting voor het vonnisgerecht. Het is immers geen verwijzingsbeschikking. De minderjarige komt terecht bij het openbaar ministerie dat zal beslissen tot vervolgen of seponeren. Welk rechtscollege eventueel bevoegd zou zijn na een beslissing tot vervolging, hangt af van het strafbaar feit. Een tweede gevolg betreft het feit dat de minderjarige in voorlopige hechtenis kan gehouden worden door het openbaar ministerie. Zij kunnen beslissen de minderjarige aan te houden om hem nadien voor te leiden voor de onderzoeksrechter. Men heeft 24 uur om de minderjarige te arresteren en deze termijn begint te lopen vanaf de beslissing van de jeugdrechter tot uithandengeving. 187 De onderzoeksrechter kan hierop dan beslissen een aanhoudingsbevel uit te vaardigen volgens de voorwaarden van artikel 16 van de Voorlopige Hechteniswet. Indien de zaak uiteindelijk bij de gewone strafrechter belandt dan zal deze laatste de feiten beoordelen zoals in een gewone zaak en is er dus een kans op een effectieve gevangenisstraf. Uiteraard vindt er niet steeds een effectieve strafuitvoering plaats. Er kan ook geopteerd worden voor een werkstraf of een straf met uitstel. Een zeer raar gegeven betreft het feit dat een minderjarige die voor de gewone jeugdrechtbank verschijnt, minder kans heeft op een oplsluiting dan een minderjarige die wegens ernstige feiten of aanhoudend wangedrag onder het toezicht van de jeugdrechter blijft tot hij de leeftijd van 20 jaar bereikt heeft. 188 Dit komt misschien omdat de minderjarige die voor de gewone strafrechtbank verschijnt, in de rechtbank toekomt met een blanco strafblad? Het parket kan enkel stukken voorleggen waaruit de feiten blijken. Stukken over de persoonlijkheid of de leefomstandigheden van de minderjarigen mogen niet meer worden gebruikt. 189 Indien er tot een effectieve gevangenisstraf wordt beslist, moet de periode van voorlopige hechtenis uiteraard worden aangerekend. Jongeren die een effectieve gevangenisstraf moeten uitvoeren, komen terecht in de strafvleugel van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Dit centrum bestaat uit 2 afdelingen: 1) de opvoedingsafdeling, waar minderjarigen verblijven die zich bevinden in een procedure van uithandengeving en 2) de strafafdeling, waar minderjarigen verblijven die na hun veroordeling opgesloten moeten worden. Na een uithandengeving kan een minderjarige in principe enkel worden opgesloten in het federaal centrum en niet in de gevangenis. Hierop zijn immers wel 2 uitzonderingen. Dit indien er geen plaats is in het federaal centrum of de minderjarige extreem agressief gedrag vertoont. 187 Cass. 18 januari 1978, Arr. Cass. 1978, C. VAN DIJCK, De uithandengeving naar Amerikaans model: adult time for adult crime? Realiteit, retoriek of symboliek, Panopticon 2005, (19) Cass. 27 juli 2004, AR P F. 62

70 Een laatste gevolg betreft de breuk met de jeugdbescherming. Deze breuk moet ik enigszins nuanceren aangezien er pas een definitieve breuk ontstaat na een definitieve veroordeling voor de gewone strafrechter. Toch werd er mijns inziens wel een nadelige verstrenging ingevoerd voor de minderjarige wanneer de minderjarige na de definitieve uithandengeving een bijkomend misdrijf pleegt. Een uithandengeving is definitief indien er geen gewone rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend. Voor alle misdrijven gepleegd na de dagvaarding tot uithandengenving, verschijnt men immers voor de gewone rechter. 190 Conclusie na mijn onderzoek Mijns inziens is men toch voor een groot stuk kunnen tegemoet komen aan de kritiek die werd geuit op de regeling van de uithandengeving voor de hervormingen. Door veel striktere voorwaarden te stellen voor de toepassing van de maatregel zal er niet lichtzinnig kunnen besloten worden tot een uithandengeving. Bovendien vind ik het een zeer belangrijke stap in de goede richting dat er bijzondere jeugdkamers werden opgericht. Op die manier zal er geoordeeld worden over de toepassing van de maatregel door mensen die inzicht en kennis hebben in de materie van het jeugdrecht. 2. Verkeersmisdrijven De uitzondering van de verkeersmisdrijven op de bevoegdheid van de jeugdrechtbank werd reeds ingevoerd in Het betreft hier dus geen hervorming door inwerkingtreding van de nieuwe jeugdwetten van Ik behandel deze uitzondering hier toch omdat met de inwerkingtreding van de vernieuwde jeugdbeschermingswet een technisch probleem werd opgelost. 191 Wanneer een minderjarige, met een leeftijd van 16 tot 18 jaar, een verkeersmisdrijf pleegt, zal de gewone politierechtbank bevoegd zijn. De jeugdrechtbank zal deze zaken dus niet behandelen. Onder verkeersmisdrijf moet men verstaan: 1 inbreuken op de Wegverkeerswet of het verkeersreglement en dit zowel wat betreft overtredingen als wanbedrijven; 2 inbreuken op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen; 3 onopzettelijke slagen en verwondingen en onopzettelijke doding, voor zover er samenhang is met een inbreuk op de wetten of verordeningen inzake verkeer. Dit is echter geen absoluut principe. Indien zou blijken dat maatregelen van de jeugdrechtbank passender zijn dan een maatregel van de politierechtbank, dan kan de 190 B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342) Infra

71 politierechtbank de zaak terug uithanden geven aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie zal dan beoordelen of zij het geschikt acht de zaak aan de jeugdrechtbank toe te vertrouwen. Wat het technisch probleem betreft dat bestond voor de inwerkingtreding van het nieuwe jeugdrecht, wens ik te vermelden dat er voordien sensu stricto geen berechting kon zijn voor de politierechtbank indien een geval van onopzettelijke slagen en verwondingen of onopzettelijke doding zich voordeed. Dit omdat de Jeugdbeschermingswet in zijn oorspronkelijke versie enkel verwees naar de artikelen 418, 419 en 420 Sw. als gronden tot strafbaarheid. In 2003 echter, werden specifieke gronden ingevoerd voor onopzettelijke slagen en verwondingen en onopzettelijke doding nl. art. 419bis en 420bis Sw. Deze nieuwe artikelen stonden dus niet ingeschreven in de oospronkelijke Jeugdbeschermingswet waardoor men indien men een letterlijke interpretatie van de wetttekst doorvoerde, in voorgaande gevallen niet voor de politierechtbank kon verschijnen. 192 In 2005 besloot de wetgever dan uiteindelijk om de artikelen 419bis en 420bis Sw. af te schaffen en als tweede lid onder te brengen in de basisartikelen. 193 Het technisch probleem werd hiermee van de baan geveegd. Hoofdstuk 6: Nieuwe proceswaarborgen voor de minderjarige Voortaan hebben de minderjarigen recht op heel wat bijkomende waarborgen. Dit in tegenstelling tot vroeger, waar de minderjarige vaak geconfronteerd werd met een situatie waarin hij weinig of geen inspraak had en hij van weinig zaken op de hoogte werd gesteld. Doorheen mijn onderzoek heb ik deze nieuwe proceswaarborgen hier en daar vermeld maar ik wens deze nu nog eens duidelijk op een rijtje te zetten aangezien deze toch geen onbelangrijke vernieuwingen zijn De rechter moet vanaf nu de voorkeur geven aan een herstelbemiddeling en moet oog hebben voor de voorstellen van de minderjarige delinquent en zijn raadsman (nieuw art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet). De rechter moet bovendien een rangorde in de maatregelen respecteren en moet zeer strikt motiveren indien hij daarvan afwijkt. 2 De minderjarige heeft recht op bijstand van een raadsman indien hij voor de onderzoeksrechter moet verschijnen (nieuw art. 49, 2 Jeugdbeschermingswet). In spoedeisende gevallen treedt de onderzoeksrechter soms op als jeugdrechter. De stafhouder wordt hier meteen van op de hoogte gebracht. Ook in deze situatie is er bijstand van een advocaat indien het gaat om een beslissing door de onderzoeksrechter 192 R. VERSTRAETEN, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, Art Wet 20 juli 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 11 augustus B. DE SMET, De strafprocedure voor minderjarigen na de wetten van 15 mei 2006 en 13 juni 2006: Jeugdbeschermingsrecht met een vleugje jeugdsanctierecht, RW , afl. 8, (342)

72 over de persoon van de minderjarige. Voor het verzamelen van bewijsmateriaal blijft wel het geheim van het vooronderzoek bestaan. Dit betekent dat de raadsman bij dat verhoor niet aanwezig zal zijn. 3 De minderjarige wordt ook veel beter op de hoogte gesteld over de maatregelen die genomen zullen worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat er voortaan een kopie van de beslissing aan de raadsman van de minderjarige wordt toegestuurd (nieuw art. 10 Jeugdbeschermingswet). 4 Indien de rechter beslist de minderjarige te plaatsen, dan heeft hij de verplichting de duur van de maatregel en het type instelling te bepalen. 5 De rechter kan beslissen een verbod van vrij verkeer op te leggen maar dit mag maximum 3 dagen bedragen (nieuw art. 52 Jeugdbeschermingswet). Dit verbod kan echter nooit gelden tussen de minderjarige en zijn raadsman. 6 Er zijn ook wijzigingen inzake de herziening van de maatregelen. (nieuw art. 60, 4 Jeugdbeschermingswet) Elke maatregel die wordt opgelegd bij vonnis, moet verplicht jaarlijks herbekeken worden op initiatief van het openbaar ministerie. Indien een minderjarige geplaatst wordt en deze plaatsing betreft een Gemeenschapsinstelling, dan moet deze maatregel binnen een termijn van 6 maanden geëvalueerd worden. Indien dit niet gebeurt, eindigt de plaatsing van rechtswege. Voor plaatsing in een pleeggezin of thuisbegeleiding blijft de termijn van 1 jaar gelden. 7 Indien je als minderjarige bij voorlopige maatregel in een instelling wordt geplaatst heb je er ook enkele waarborgen bijgekregen (nieuw art. 60, 3 Jeugdbeschermingswet). Indien het gaat om een gesloten Gemeenschapsinstelling dan kunnen de ouders en de minderjarige een verzoekschrift richten aan de jeugdrechter met de vraag een nieuwe beslissing te nemen. Dit na verloop van een periode van één maand te rekenen vanaf de plaatsing. Om deze beslissing te nemen zal de jeugdrechter de minderjarige en zijn ouders horen. 8 Indien de minderjarige gearresteerd wordt of vrijgelaten wordt met de verplichting voor de Procureur des Konings te verschijnen, dan moeten zijn ouders hiervan op de hoogte worden gebracht (nieuw art. 48bis, 1 Jeugdbeschermingswet). Dit is van belang omdat de ouders zich op die manier tijdig kunnen aanmelden voor de kabinetsbespreking. Op basis hiervan kan de jeugdrechter beoordelen of zij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken of niet. Indien deze vraag positief beantwoord dient te worden, kan de jeugdrechter opteren voor een gezinsbegeleiding. In een procedure ten gronde echter, zijn de ouders verplicht te verschijnen (art 54 Jeugdbeschermingswet). 9 Indien er beslist wordt voorlopige maatregelen op te leggen, dan krijgen zowel de minderjarige, zijn ouders als de raadsman hiervan een afschrift. Dit is van belang voor de termijn van hoger beroep. De voorlopige maatregelen moeten bovendien een zo kort mogelijke termijn omvatten en mogen niet bekeken worden als een straf (nieuw art. 52 Jeugdbeschermingwet). 65

73 Conclusie na mijn onderzoek Zoals blijkt uit de gemaakte opsomming, heeft de minderjarige er heel wat proceswaarborgen bij gekregen. Dit is mijns inziens één van de belangrijkste hervormingen die zijn doorgevoerd. Op die manier wordt de minderjarige veel meer betrokken bij het proces dat hij moet doorlopen. Dit kan er volgens mij alleen maar toe leiden dat de minderjarige zich meer bewust wordt van zijn daden en welke gevolgen deze daden met zich meebrengen. Bovendien is het ook niet onbelangrijk dat de ouders meer betrokken worden in de hele procedure. Ook zij krijgen hierdoor meer inzicht in de problematiek van hun kind en dit kan er alleen maar voor zorgen dat zij dergelijke problemen in de toekomst misschien kunnen vermijden. Hoofdstuk 7: Evolutie in de positie van het slachtoffer 1. Jeugdsanctiemodel Bij toepassing van het jeugdsanctierecht staat de bestraffing van de dader volledig centraal. Men gaat er dus vanuit dat het slachtoffer genoegen kan nemen met de feiten door een harde bestraffing van de dader. Het leed van het slachtoffer speelt hier m.a.w. een subsidiaire rol. Alle pijlen worden gericht op de dader zelf. 2. Beschermingsmodel Volgens het beschermingsmodel kunnen delinquente minderjarigen niet worden gestraft volgens het volwassen strafrecht. Zij moeten terechtkomen in een apart systeem dat de nadruk legt op bescherming van de delinquente minderjarige. Bij toepassing van dit model gaat men er eigenlijk van uit dat indien een minderjarige een misdrijf pleegt, dit te wijten is aan de opvoedingssituatie die problematisch is. Deze gedachtegang gaat echter ten koste van het slachtoffer. In het systeem van 1965 wordt er zeer weinig aandacht besteed aan het slachtoffer. Het slachtoffer verschijnt pas ten tonele in de fase ten gronde. Bovendien moet de Procureur des Konings bij zijn beslissing om al dan niet te vervolgen geen rekening houden met het slachtoffer. Indien deze laatste beslist om niet te vervolgen, kan het slachtoffer daar weinig aan veranderen. Zij kunnen wel een civiele procedure starten om een schadevergoeding te bekomen maar de bewijslast rust wel op hen zelf. Zij worden ook vaak geconfronteerd met het probleem dat zij hun eis tot schadevergoeding moeten indienen bij meerdere rechters omdat er vaak verschillende daders zijn die in verschillende arrondissementen wonen en de zaak wordt opgesplitst per minderjarige. 195 Kortom, de positie van het slachtoffer is onder dat systeem, uitermate slecht. 195 E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996,

74 3. Doorbraak van het herstelrecht? Bij de voorbereiding van de hervorming van het jeugdrecht gingen er stemmen op om een herstelrecht in te voeren waarin het slachtoffer centraler komt te staan. 196 Minderjarige delinquenten moeten zich bewust worden van wat ze hebben aangericht. Zij moeten voortaan een tegenprestatie leveren voor de schade die zij hebben aangericht. Zij kunnen bijvoorbeeld onder toezicht van het gerecht arbeid moeten verrichten om de schade te vergoeden. Dit is een toepassing van de herstelbemiddeling. Toch draait niet alles om het slachtoffer aangezien de jeugdrechter in principe niet meer kan optreden nadat de dader de schade vergoed heeft en zijn verontschuldigingen heeft aangeboden. Men gaat ervan uit dat de minderjarige tot inkeer is gekomen na deze daden. In sommige gevallen is dit echter niet het geval maar de jeugdrechter heeft geen bevoegdheid meer. Slechts in zeer uitzonderlijke en ernstige gevallen kan de minderjarige nadien nog geplaatst worden. En wat moet er dan aangevangen worden met strafbare feiten zonder aanwijsbaar slachtoffer? Ik denk hier bijvoorbeeld aan bezit van drugs of bezit van kinderpornografie uit het buitenland. Bemiddeling is hier uiteraard niet mogelijk aangezien er geen aanwijsbaar slachtoffer is. Ik moet hier concluderen dat er sneller tot seponering van dergelijke zaak zal worden overgegaan dan bijvoorbeeld bij een minderjarige die slagen en verwondingen toedient. Bovendien is het slachtoffer ook niet altijd bereid om oog in oog te staan met de dader omdat de feiten dusdanig ernstig zijn. Met een minderjarige die zijn spijt wil betuigen en de schade wil herstellen kunnen we dan niets aanvangen. 4. Huidig systeem Het streefdoel van het huidige systeem is om de tekorten die voorkomen in de opvoeding van de jeugdige delinquent op te vangen door bepaalde maatregelen op te leggen. Men wil niet alleen de nadruk leggen op de straf maar men wil ook niet volledig de nadruk leggen op het herstel van de schade. Het huidig systeem bestaat mijns inziens uit een combinatie van jeugdbeschermingsrecht, jeugdsanctierecht en herstelrecht. Er wordt dus zowel rekening gehouden met de persoonlijkheid van de minderjarige, het belang van het slachtoffer en de bestraffing die moet opgelegd worden aan de minderjarige dader. Een belangrijk signaal dat ook het herstelrecht ons huidig systeem is binnengedrongen, betreft de invoering van het herstelrechtelijk aanbod. Er weze opgemerkt dat vooral de wisselwerking tussen het beschermingsmodel en het 196 H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België, in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie? Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys en Breesch, 1999,

75 herstelmodel van belang is voor het slachtoffer, vandaar dat ik het in de volgende paragrafen enkel zal hebben over die 2 modellen. Dat ons huidig systeem bestaat uit een combinatie van het herstelrecht en het jeugdbeschermingsrecht wil ik duidelijk maken aan de hand van volgende zaken: 1 De jeugdrechter moet bij het opleggen van de maatregelen rekening houden met de rechten van het slachtoffer en de schade en de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. 197 Daarnaast moet de jeugdrechter rekening houden met de persoonlijkheid van de minderjarige en de openbare veiligheid. 198 Er bestaat geen rangorde tussen voorgaande criteria. 2 Het slachtoffer wordt voortaan beschouwd als een procespartij maar bezit niet het recht om de volgens haar passende maatregel te eisen. 3 Maatregelen waarbij de schade wordt hersteld, dragen de voorkeur In uitzonderlijke omstandigheden kan de minderjarige die is toevertrouwd aan een gesloten instelling de toelating krijgen om deze instelling te verlaten voor een bepaalde tijd van de jeugdrechter. De jeugdrechter moet hierbij rekening houden met de eventuele gevolgen hiervan voor het slachtoffer, maar het slachtoffer kan echter niets ondernemen indien de toelating wordt gegeven Bemiddeling is niet mogelijk zonder de medewerking van het slachtoffer. Het slachtoffer moet hier ook achter staan. Voorgaande opsomming betreft een exemplatieve opsomming. Er zijn nog tal van andere zaken waaruit volgens mij een combinatie van de modellen blijkt maar dit zou mij te ver leiden. Conclusie na mijn onderzoek Uit voorgaande opsomming is mijns inziens duidelijk dat men het slachtoffer meer rechten en meer inspraak wil toekennen. Het nieuwe jeugdrecht bepaalt nu dat zowel het openbaar ministerie als de jeugdrechter de voorkeur moeten geven aan herstelgerichte maatregelen. Daarnaast heeft het slachtoffer er ook een aantal nieuwe 197 Art. 3, 5, f Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli Art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 1 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 37, 2, derde lid Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 7 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli Art. 52quater Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 17 Wet 2 februari 1994, BS 17 september 1994; art. 1 Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 1 maart

76 proceswaarborgen bijgekregen. Een voorbeeld hiervan is het belang van het slachtoffer bij het kiezen van een maatregel. Toch worden deze rechten begrensd ingevolge de bescherming van de minderjarige. Het slachtoffer heeft bijvoorbeeld niet de mogelijkheid om de verdachte te dwingen tot onderhandelingen. Een ander voorbeeld betreft de verscherpte en strikte regels inzake de plaatsing. Het wordt moeilijk om dergelijk strenge maatregel nog te hanteren. Dit kan nadelig zijn voor het slachtoffer. Ik stel ook nog een lacune vast in de wet met betrekking tot de praktische kant van de zaak voor het slachtoffer. Dit omdat wanneer de jeugdrechtbank tot een uitspraak komt, de griffier een afschrift van het vonnis zal bezorgen aan de minderjarige, zijn advocaat en zijn ouders. 201 De burgerlijke partij zijn ze hier dus vergeten. Deze laatste moet het vonnis inkijken op de griffie of een afschrift vragen tegen betaling van de kosten. Uit al het voorgaande kom ik tot de conclusie dat het slachtoffer reeds een sterk verbeterde positie heeft maar dat deze positie toch begrensd wordt door de blijvende tendens van bescherming van de minderjarige. Hoofdstuk 8: De nieuwe positie van de jeugdrechter 202 De beoordelingsvrijheid van de jeugdrechter is sterk ingeperkt. De jeugdrechter moet voortaan een bepaalde hiërarchie in de maatregelen respecteren en een aantal beslissingscriteria bij zijn uiteindelijke beslising in acht nemen. Dit betekent dat de jeugdrechter zijn beslissing uitgebreid moet motiveren. De jeugdrechter treedt voortaan ook op als opvoedingsrechter voor de ouders. Dit blijkt uit de invoering van de maatregel van de ouderstage. Daarenboven is de jeugdrechter bevoegd om beschermingsmaatregelen te nemen inzake de Wet Bescherming Persoon Geestesziekte. Voordien was dit een bevoegdheid van de vrederechter. Wat de uithandengeving betreft, wordt de jeugdrechter in bepaalde gevallen belast met de verdere behandeling na deze uithandengeving. Op die manier staat hij voortaan ook in voor het strafrechtelijk aspect van de zaak. Tot slot is er in een specifieke opleiding voorzien voor de jeugdrechters Art. 10 Jeugdbeschermingswet, hersteld bij artikel 4 Wet 13 juni 2006, BS 19 juli 2006; art. 61bis Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 15 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni K. VANDER STEENE, De gewijzigde positie van de jeugdrechter in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, Art. 259sexies Ger. W. 69

77 Conclusie na mijn onderzoek Uit al het voorgaande blijkt dat de jeugdrechter meer bevoegdheden heeft als voordien. Hij is nu eveneens bevoegd voor begeleiding van de ouders, collocatie van personen en het strafrechtelijk aspect van de uithandengeving. Maar, hij mag dan wel meer bevoegdheden hebben gekregen, zijn beoordelingsbevoegdheid bij deze bevoegdheden is wel ingeperkt. De rechter moet zich nu meer aan het woord van de wet houden en dit is mijns inziens zeker niet slecht. Zo wordt willekeur vermeden. Hoofdstuk 9: De nieuwe positie van de advocaat De advocaat in het bijzonder Voortaan tracht men een langdurige inzet van de advocaat voor de minderjarige te bekomen. Dit heeft tot gevolg dat de advocaat betrokken blijft in het groeiproces van de minderjarige en hij op de hoogte is van alle problemen die zich in het verleden gesteld hebben en die zich nu stellen. Hij wordt op die manier ook betrokken bij alle stadia van de hulpverlening. Dit zorgt ervoor dat er een vlot contact tussen de advocaat en de andere disciplines mogelijk is. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het CLB, de familieleden, de bemiddelingscommissie,enz. 205 Er moet daarenboven ruimere informatie worden doorgespeeld aan de advocaat. Hij moet op de hoogte gesteld worden van alle lopende onderzoeken en initiatieven zodat hij deze informatie op zijn beurt kan meegeven aan de minderjarige. Op die manier wordt de minderjarige meer betrokken bij het proces. Het horen van de minderjarige tijdens het proces en zijn deelname aan het proces veronderstellen dat de minderjarige over de juiste informatie beschikt en wordt bijgestaan en vertegenwoordigd door zijn advocaat. 206 Er wordt een specifieke en permanente opleiding inzake jeugdrecht gevraagd wat betreft alle actoren, ambtenaren en magistraten. Ook advocaten worden dus geacht deze opleiding te volgen E. VAN DER MUSSELE, De gewijzigde positie van de advocaat in J. PUT en M. ROM (eds.), Het nieuwe jeugdrecht, Brussel, Larcier, 2007, Art. 3, 1 Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli art. 3, 5 Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli Art. 3, 2 Wet 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, BS 19 juli

78 Ik wil hier ook nog vermelden dat er op heden in sommige arrondissementen een algemene lijst is aangelegd van juridische bijstandsadvocaten die jeugdrecht als voorkeurmaterie kiezen. Op deze lijst komen enkel vrijwilligers voor. Dit biedt het voordeel dat er enkel advocaten op de lijst vermeld staan die oprecht geïnteresseerd zijn in het jeugdrecht. Deze lijst is er gekomen op basis van een aanbeveling van de Orde van de Vlaamse Balies De hervormde Jeugdwet in het kader van de rechten van verdediging De wet legt voortaan de verplichting op van de onmiddellijke mededeling van de beslissing (beschikking, vonnis of brief) aan de advocaat van de minderjarige. Dit is noodzakelijk omdat de advocaat in overleg met de minderjarige zou kunnen opteren om hoger beroep aan te tekenen en de aanhangigmaking van dit hoger beroep binnen een bepaalde termijn moet gebeuren. Na onderzoek stel ik vast dat er toch enkele problemen en lacunes zijn wat betreft de rechten van verdediging van de minderjarige. Eerste probleem De advocaat zal trachten een volgens hem passende maatregel voor te stellen. Het probleem dat zich hierbij echter stelt is dat de advocaat niet over de mogelijkheid beschikt om na te gaan of bepaalde maatregelen en opvoedingsprogramma s beschikbaar zijn. Hij is volledig afhankelijk van een eventuele vrijwillige mededeling van informatie door de hulpverleners en de instellingen. De hulpverleners en de instellingen wijzen echter vaak op hun beroepsgeheim. Er is bijvoorbeeld vaak te weinig informatie beschikbaar over de mogelijkheid om deel te nemen aan het geschreven project. Deze tekortkoming aan informatie zorgt voor een inbreuk op de rechten van verdediging aangezien men de minderjarige op die manier een stuk van zijn verweer ontneemt. Tweede probleem Een volgend probleem vormt het onweerlegbaar vermoeden van schuld ten aanzien van minderjarigen die deelnemen aan een geslaagde herstelbemiddeling. 209 De fout van de minderjarige die heeft ingestemd met herstelbemiddeling en achteraf een geslaagde bemiddeling bekomt, wordt onweerlegbaar vermoed. Dit vormt een probleem indien er zich na de herstelbemiddeling nog bijkomende slachtoffers aanmelden en deze laatsten ook nog een vordering instellen. Dit probleem is mijns inziens zeer ernstig aangezien het een inbreuk maakt op twee zeer gerespecteerde beginselen in ons rechtsstelsel namelijk 208 Aanbev. Algemene Vergadering van de OVB van 7 december Art. 47 Jeugdbeschermingswet, ingevoegd bij artikel 10 Wet 15 mei 2006, BS 2 juni

79 dat niemand kan gedwongen worden om zichzelf te beschuldigen en het vermoeden van onschuld. Een wijze raadsman zal zijn minderjarige cliënt dan ook attent maken op het feit dat het niet aangewezen is om in te stemmen met herstelbemiddeling indien men geen zekerheid heeft dat alle slachtoffers en gesubrogeerden in de bemiddeling aan bod zijn gekomen en dat de volledige schade is gekend. Conclusie na mijn onderzoek Het schikt mij te zeggen dat er reeds grote vooruitgang geboekt is op vlak van de advocaat. Deze laatste wordt meer en meer betrokken bij het hele proces van de minderjarige en krijgt meer informatie doorgespeeld. Het komt eveneens alsmaar meer voor dat eenzelfde advocaat vanaf de vroege kinderjaren tot het bereiken van de meerderjarigheid, de minderjarige bijstaat. Op die manier is hij van alles op de hoogte en kent hij de persoonlijke situatie van de minderjarige, van begin tot einde, wat volgens mij enkel voordelen kan bieden. Er zijn toch nog een aantal werkpunten. De voordien geschetste problemen zijn lacunes waar dringend een oplossing moet voor gezocht worden. Er zou eens kunnen nagedacht worden over de eventuele mogelijkheid om een uitzondering te voorzien op het beroepsgeheim indien de omstandigheden dit vergen of de invoering van het gedeeld beroepsgeheim. Uiteraard zal hiervoor een zeer strikte regeling moeten uitgewerkt worden wat heel wat tijd en inspanning vergt. Artikel 47 van de jeugdbschermingswet (onweerlegbaar vermoeden van fout bij geslaagde bemiddeling) zal volgens mij ook aangevochten moeten worden aangezien voorgaand artikel dergelijk grote inbreuk maakt op de fundamentele principes uit ons rechtsstelsel. Een oplossing zou hier kunnen zijn om een weerlegbaar vermoeden te creëren i.p.v. een onweerlegbaar vermoeden van fout. Hoofdstuk 10: Het hervormde jeugdrecht en de internationale context 1. Het EVRM en het IVRK Ook de internationale gemeenschap heeft veel belangstelling voor het aspect jeugdbescherming, dat zowel op maatschappelijk vlak als op politiek vlak voor heel wat problemen kan zorgen. De internationale gemeenschap ontwikkelde dan ook minimale regels en normen waaraan de jeugdbescherming moet voldoen. Ik wens hier eerst en vooral de hoofdprincipes van het Kinderrechtenverdrag (hierna: IVRK) inzake jeugdbescherming even aan te halen 210 : 210 G. CAPPELAERE, De internationale normen met betrekking tot jeugdbescherming. Minimale garanties en één enkel objectief!, TJK 2001, afl. 4,

80 1 Het hoger belang van het kind moet een eerste overweging zijn bij alle beslissingen die betrekking hebben op het kind (art. 3 IVRK); 2 Ieder kind heeft recht op ontwikkeling (art. 6 IVRK); 3 Ieder kind heeft recht om zijn mening vrijelijk te uiten waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid (art. 12 IVRK); 4 De rechten van het kind moeten zonder discriminatie van welke aard ook worden geëerbiedigd (art. 2 IVRK); 5 Men moet trachten een miminumleeftijd vast te stellen onder dewelke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te kunnen begaan (art a IVRK); 6 Voorkeur voor een buitengerechtelijke afhandeling en eerbied voor wettelijke garanties (art b IVRK); 7 Vrijheidsberoving als ultimum remedum (art. 37.b IVRK). Een andere belangrijke internationele bron is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Ook in dit verdrag zijn een aantal artikelen van belang voor de jeugdbescherming. 211 Een eerste belangrijk artikel in het EVRM is artikel 5 dat het recht op vrijheid bevat. Op deze waarborg wens ik hier echter niet verder in te gaan daar ik deze reeds voordien heb besproken bij de Everbergwet. 212 Een tweede waarborg in het EVRM betreft het recht op een eerlijk proces in artikel 6. In de context van de jeugdbescherming bedoelt het EHRM hiermee vooral dat indien minderjarigen vervolgd worden voor strafbare feiten, de rechtspleging dient aangepast te worden aan hun leeftijd, rijdpheid en intellectuele capaciteiten. Dit is uiteraard een waarborg die iedereen voorstaat. Het heeft geen effect een kind een straf of maatregel op te leggen die hij niet begrijpt. Toch lijkt dit in de praktijk niet zo eenvoudig te zijn. Vervolgens wordt ook het recht op gezinsleven gewaarborgd door het EVRM in artikel 8. Op basis van deze waarborg heeft het Hof enkele regels ontwikkeld wat betreft de scheiding tussen de ouders en de kinderen. Dit artikel bepaalt dat een inmenging in het privé- en gezinsleven slechts is toegestaan is indien ze bij wet voorzien is en indien ze nodig is voor de goede gang van zaken in de democratische samenleving. De plaatsing wordt dus uitermate streng beoordeeld door het EHRM. Er moet een afweging gebeuren tussen het resultaat dat zal bekomen worden indien het kind wordt geplaatst en het resultaat dat kan bekomen worden indien het kind niet wordt gescheiden van zijn 211 J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006, Supra

81 ouders. 213 Bovendien moet de beslissingsprocedure voldoende waarborgen bevatten voor de ouders. Zij worden betrokken bij de procedure door hen het recht te geven hun opmerkingen en belangen mee te delen 214 en door hun inzage te verlenen in het dossier van hun zoon of dochter 215. De plaatsingsmaatregel mag daarenboven slechts genomen worden indien andere minder ingrijpende maatregelen niet voldoen. Een laatste belangrijke waarborg, die is ingeschreven in artikel 3 van het EVRM, betreft het verbod van foltering en van onmenselijke behandelingen, vernederende behandeling of straffen. Dit houdt voor de overheid de verplichting in er op toe te zien dat dergelijke handelingen niet gebeuren en dat de wetgeving betreffende het verbod op de kindermishandeling strikt wordt nageleefd. Er zijn een aantal arresten geweest waarin een aantal praktijken werden aangevochten omdat men dacht dat deze in strijd waren met het verbod uit artikel 3 EVRM. Het ging bijvoorbeeld over de lage minimumleeftijd om strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld te worden 216 of de openbaarheid van de zittingen die voor de minderjarige vernederend zouden kunnen zijn. In beide gevallen werd er beslist dat de praktijken niet strijdig waren met artikel 3 EVRM. Bovendien oordeelde het EHRM dat een gevangenisstraf van onbepaalde duur die aan de minderjarige wordt opgelegd eveneens niet strijdig is met voorgaand artikel. 217 Naast het EVRM zijn er nog de VN- aanbevelingen die gaan bepalen hoe de jeugddelinquentie het best kan worden aangepakt en die de waarborgen bepalen die minderjarigen hebben indien zij van hun vrijheid beroofd worden. Echter, dit zijn slechts aanbevelingen en zij zijn dus niet juridisch afdwingbaar. Toch spelen zij een belangrijke rol voor het Kinderrechtenverdrag. Ook door de Raad van Europa werden een aantal aanbevelingen uitgevaardigd met betrekking tot het jeugdbeschermingsrecht. 218 Op basis van de internationale verdragen en aanbevelingen hebben de minderjarigen dus heel wat waarborgen. Toch moet het belang enigzins genuanceerd worden daar de minderjarige bijvoorbeeld niet voor alle rechten die hij put uit het Kinderrechtenverdrag bij het EHRM terecht kan. Daarnaast hebben de rechten uit het Kinderrechtenverdrag niet altijd directe werking. 213 M. VERHEYDE, Plaatsing als dringende maatregel ontsnapt niet aan de toets van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (noot onder EHRM 8 april 2004), TJK 2004, ; EHRM 7 augustus 1996, nr /90, Johansen/Norway. 214 EHRM 8 juli 1987, nr. 9749/82, W./Royaume- Uni. 215 EHRM 24 februari 1995, nr /90, McMichael/The United Kingdom. 216 EHRM 16 december 1999, nr /94, T./The United Kingdom. 217 EHRM 16 december 1999, nr /94, V./The United Kingdom. 218 J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, Die Keure, 2006,

82 2. Rechtspraak Grondwettelijk Hof 219 Ik wens hier toch ook even de relevantie van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof in verband met de internationale context voor het jeugdbeschermingsrecht aan te halen. Zoals voordien reeds vermeld kunnen enkele relevante artikelen gehaald worden uit twee belangrijke internationale bronnen namelijk het EVRM en het IVRK. De bepalingen betreffen art. 6 uit het EVRM en art. 40 uit het IVRK. Art. 6 EVRM heeft het over het recht op een eerlijk proces. Art. 40 IVRK bepaalt dat Ieder kind dat verdacht wordt van, vervolgd wordt voor of veroordeeld wordt wegens het begaan van een strafbaar feit, het recht heeft op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. Er zijn echter twee organisaties die van mening zijn dat het nieuwe jeugdbeschermingsrecht in strijd is met de voorgaande internationale bepalingen. Het gaat hier over de vzw Défense des Enfants International Belgique en de Liga voor de Mensenrechten. Zij stelden dan ook een beroep tot vernietiging in met betrekking tot bepaalde delen van het hervormde jeugdbeschermingsrecht bij het Grondwettelijk Hof. Zij hebben vooral problemen met een aantal nieuwe maatregelen en met het feit dat er volgens hen niet voldoende proceswaarborgen worden gegarandeerd. Het Grondwettelijk Hof zal met betrekking tot het voorgaande bijgevolg 2 arresten vellen. In een eerste arrest 220 zal het Hof zich buigen over de inhoud van een reeks maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding en over een aantal procedurele waarborgen. Het Hof voerde wat de maatregelen betreft een inhoudelijke controle door op de ouderstage, de gedwongen hulpverlening bij problemen van geestelijke gezondheid en verslaving en de herstelmaatregelen. Het Hof ziet echter bij geen van voorgaande maatregelen een probleem en beslist dan ook deze maatregelen niet te vernietigen. Wat betreft de procedurele waarborgen, stelt het Hof wel enkele problemen vast. Het gaat hier ten eerste over de geldboete die wordt opgelegd aan de minderjarige of zijn ouders indien zij niet verschijnen op de terechtzitting (nieuw art. 51, 2, tweede en derde lid Jeugbeschermingswet). Het Hof beslist deze bepaling te vernietigen. Ten tweede buigt 219 E. DE KEZEL, Minderjarige delinquent kan niet naar assisen, Juristenkrant 2008, 3; X, De jeugdbeschermingswet: arrest 49/2008 van het Grondwettelijk Hof, rrest_492008_van_het_grondwettelijk_hof; X, Arbitragehof vernietigt delen van de nieuwe jeugdbeschermingswet, n_van_nieuwe_jeugdbeschermingswet. 220 GwH 13 maart 2008, nr. 49/

83 het Hof zich over de voorwaarde dat er voldoende ernstige aanwijzingen van schuld moeten zijn voor het opleggen van een voorlopige maatregel. Het Hof beslist deze voorwaarde te vernietigen omdat dit een zaak is die ten gronde moet beoordeeld worden. Ook de voorwaarden die gelden om de gesloten gemeenschapsinstellingen en de instelling te Everberg tijdelijk te verlaten worden vernietigd. Dit betrof immers een regeling die moest uitgewerkt worden door de gemeenschappen en niet door de federale wetgever. Maar het grootste probleem vormde de regeling van de uithandengeving. Oorsponkelijk werd er beslist dat indien de minderjarige een niet- correctionaliseerbare misdaad pleegde, hij diende te worden berecht voor het Hof van Assisen. Deze bepaling werd, volgens mij terecht, vernietigd omdat de minderjarige op die manier niet de kans krijgt om te worden beoordeeld door magistraten die de nodige ervaring op opleiding genieten inzake jeugdrecht. Dit in tegenstellling tot correctionaliseerbare misdaden of wanbedrijven, die worden berecht voor een bijzondere kamer in de jeugdrechtbank. Om aan deze kritiek tegemoet te komen heeft de wetgever op heden de verplichting opgelegd aan minstens twee van de drie magistraten van het Hof van Assisen om een gespecialiseerde opleiding te volgen (aangepast art. 119 Ger.W.). 221 Maar een kritische bedenking die ik mij hier bij stel: wat dan met de jury? Deze hebben echter geen bijzondere ervaring of kennis inzake het jeugdrecht en het het zijn zij die over de verdere toekomst van de minderjarige beslissen. Dit vormt dus nog steeds een lacune in de wet. In haar tweede arrest 222 gaat het Hof onderzoek voeren naar de bemiddelingsprocedures. Het Hof besluit daarop 2 voorwaarden te vernietigen met name de voorwaarde van ernstige aanwijzigingen van schuld en de voorwaarde het niet ontkennen/bekennen van de feiten. Dit laatste omdat dit in strijd is met vermoeden van onschuld. Het Hof besluit in dit tweede arrest ook dat de minderjarige recht heeft op de aanwezigheid van zijn advocaat bij de procedure van bemiddeling. Conclusie na mijn onderzoek De internationale context is zeker niet onbelangrijk voor ons nationaal jeugdbeschermingsrecht. Elke nationale gemeenschap moet trachten een jeugdbeleid uit te werken, voorgaande belangrijke principes in acht genomen. Uiteraard zijn dit een soort van richtlijnen en betekent naleving van deze principes geen perfect jeugdbeschermingsbeleid. Ik bedoel hiermee dat zelfs indien bijvoorbeeld een minimumleeftijd voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt bepaald, er gevallen zullen zijn waar kinderen boven die leeftijd nog steeds die verantwoordelijkheid niet kunnen dragen en omgekeerd. Toch zal inachtneming van voorgaande principes een stap in de goede richting zijn voor een coherent en menselijk jeugdbeleid. 221 GwH 22 december 2010, nr. 154/ GwH 13 maart 2008, nr. 50/

84 Hoofdstuk 11: Overheerst de beschermingsgedachte nog steeds? Na mij te hebben verdiept in het hervormde jeugdbeschermingsrecht dat van toepassing is sinds 2006, kan ik stellen dat de beschermingsgedachte niet meer overheerst. Dit betekent echter niet dat zij niet meer zou aanwezig zijn. Zij is wel degelijk nog aanwezig in ons huidig jeugdbeschermingsrecht maar zij wordt aangevuld met elementen van andere gedachtegangen. Eén van die gedachtegangen betreft het jeugdsanctierecht. Er gingen immers stemmen op voor de omschakeling van een jeugdbeschermingsmodel naar een jeugdsanctiemodel dat van toepassing zou zijn op de minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Dit betekent dat de minderjarige delinquent attent wordt gemaakt op zijn verantwoordelijkheid en hij voortaan wel strafrechtelijk verantwoordelijk kan gesteld worden voor zijn daden. Dit betekent echter ook dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan de proceswaarborgen zodat het jeugdsanctierecht dan nauwer zou aansluiten bij het klassieke strafrecht. De sancties dienen echter nog steeds educatieve doeleinden en hebben nog steeds een constructief karakter. Het jeugdsanctierecht mag dus niet volledig gelijkgesteld worden met het klassieke strafrecht. Ik wens hier bijgevolg nog eens duidelijk het onderscheid te maken tussen het jeugdsanctiemodel en het strafrechtmodel. Bij toepassing van een sanctiemodel wordt de tussenkomst van een rechter gerechtvaardigd door het feit dat er een strafbaar feit is gepleegd. De tussenkomst van de rechter wordt ook afgebakend door het proportionaliteitsbeginsel. Dit betekent dat de tussenkomst van de rechter beperkt is tot wat noodzakelijk is voor het herstel van de norm. De sanctie wordt gezien als een sociale reactie op de schending van de norm met de bedoeling de maatschappelijke waarden te integreren bij de minderjarige. 223 Heropvoeding blijft ook hier dus steeds een grote bekommernis. De jongere wordt duidelijk gemaakt dat hij zijn eigen keuzes maakt en de schuld voor criminaliteit niet zomaar kan doorschuiven naar zijn ouders, i.t.t. het jeudgbeschermingsmodel. Men mag dit model niet verwarren met het strafmodel. Vergelding en starheid zijn twee kenmerken die dit model typeren. Om dergelijk model te kunnen toepassen moet de minderjarige dader beseffen dat hij een inbreuk heeft gepleegd op de verplichtingen die gelden en de gevolgen van deze inbreuk begrijpen. De minderjarige moet ook met vrijheid van handelen de inbreuk gesteld hebben. Volgens mij handelt een minderjarige in principe wel vrij maar er moet wel rekening worden gehouden met eventuele beïnvloeding van buitenaf. De ene minderjarige wordt al sneller beïnvloed als de andere. Dit vormt gewoon een deel van je persoonlijkheid. Indien er dus een straf wordt opgelegd moet er meer achter zitten dan enkel de vergelding. De sanctie moet als doel de verbetering van het gedrag van de minderjarige hebben. Zij moet bijdragen tot een 223 X., Eindverslag Nationale Commissie voor de hervorming van de wetgeving inzake jeugdbescherming, in G. DECOCK en Ph. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1999, (5)

85 positieve beïnvloeding van de persoonlijkheid van de minderjarige. De minderjarige moet er m.a.w. iets uit leren. Het grote verschil tussen het sanctiemodel en het strafmodel is de aard van de sanctie. Bij het strafmodel is de sanctie van repressieve aard, zij wil een leed aan de minderjarige dader opleggen. Bij toepassing van het sanctiemodel is de sanctie niet van repressieve aard, zij wil de minderjarige wijzen op zijn fouten en ervoor zorgen dat deze inbreuk in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Tot slot vinden we ook elementen van het herstelrecht terug in ons nieuwe jeugdbeschermingsrecht. In het volgend deel zal ik het herstelmodel toelichten. D. Een ander model: het herstelmodel. De toekomst? Hoofdstuk 1: Belangrijkste principes 224 Het herstelmodel is tot op heden één van de strafrechtelijke stromingen in het jeugdrecht. Dit model werd echter reeds geïntroduceerd in 1998 door Stefaan Declerck die professor Walgrave de opdracht geeft de haalbaarheid van de invoering van een herstelrechtelijk model na te gaan. In tegenstelling tot het beschermingsmodel en het sanctiemodel is het herstelrecht niet dadergericht. Het herstelrecht heeft als voornaamste bekommernis niet de dader te vatten en hem maatregelen op te leggen maar het is slachtoffer- en schadegericht. Als de dader gevat wordt, dan zal hij verantwoordelijk gesteld worden voor zijn daden en zal hij een poging moeten ondernemen om de schade te herstellen. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door mee te werken aan een bemiddelingsvoorstel of door gemeenschapsdienst te doen. Het vatten van de dader en zijn bestraffing is ondergeschikt aan het herstel van de schade. Het huidige jeugdrecht werkt prospectief. Dit betekent dat men een doel in de toekomst wil bereiken nl. goed gedrag bij de minderjarige bewerkstelligen zodat hij in de toekomst deze inbreuk niet meer zal plegen. Het herstelrecht daarentegen werkt retrospectief. Dit betekent dat men zich gaat baseren op de schade die in het verleden is aangebracht. Bijgevolg kan ik in het algemeen stellen dat in het herstelrecht de verhouding dader- slachtoffer- maatschappij het uitgangspunt is. Het model legt vooral de nadruk op het slachtoffer en de schade die het slachtoffer lijdt, die zal moeten hersteld worden. Dit 224 H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening. in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent Mys en Breesch, 1999, (49)

86 model wil zich bijgevolg distantiëren van het sanctiemodel. Voorstanders van het herstelrecht zijn tegen zware bestraffingen omdat zij van oordeel zijn dat de minderjarige dader vaak zelf een slachtoffer is van de maatschappij. Zij komen vaak uit kansarme gezinnen, wonen in oncomfortabele woningen, zijn slecht aanvaard, hebben weinig toekomst op de arbeidsmarkt, enz. De dader moet de kans krijgen om de nefaste gevolgen die hij heeft veroorzaakt op een constructieve wijze goed te maken. Sociale herintegratie zal volgens hen een betere oplossing bieden dan een strafsanctie of een beschermingsmaatregel die enkel op de minderjarige en de minderjarige zijn gezin is toegespitst. In het bijzonder zal ik een aantal elementen uiteenzetten die vorm geven aan dit model. 225 Ten eerste zal er een systeem van sociale voorzorg ontwikkeld worden voor het slachtoffer in de vorm van een verzekering. Ten tweede zal de sanctie een andere doelstelling krijgen: de sanctie zal nu vooral van herstellende aard zijn. Maatregelen zoals bemiddeling en gemeenschapsdienst worden dan ook aangemoedigd. Ook opvoedkundige maatregelen worden volgens dit model best vermeden. Het verleden heeft reeds uitgewezen dat het opvoedkundig aspect zorgde voor verwarring in de bevoegdheidsverdeling tussen de betrokken instanties. Ten derde wordt de minderjarige ook opnieuw verantwoordelijk gesteld voor zijn daden. Deze verantwoordelijkheid wordt echter niet gelijkgesteld met schuld. Schuld betekent dat (1) men het gedaan heeft, (2) men wist dat de daad verkeerd was en (3) men anders had kunnen handelen. De nadruk wordt hier dus gelegd op het feit dat de dader ook anders had kunnen handelen. Bij verantwoordelijkheid daarentegen wordt de nadruk gelegd op de daad en niet de dader. De daad vindt zijn voltooiing in het feit dat de schade wordt hersteld. Opdat de minderjarige delinquent zelf verantwoordelijk is, zal hij bijgevolg ook bijdragen tot het herstel van de schade. Vervolgens zorgt het verantwoordelijkheidsbeginsel ervoor dat de minderjarige voor om het even welk misdrijf, een maatregel zal krijgen opgelegd. Een volgend belangrijk element betreft het feit dat er drie partijen actief betrokken worden bij de afhandeling van het strafbaar feit. Je hebt eerst en vooral het slachtoffer, dat recht heeft op erkenning van het feit dat hij slachtoffer is en op herstel van de geleden schade. Vervolgens hebben we de dader die recht heeft op een blijvende erkenning als persoon met rechten en plichten en op het feit dat er niet meer moet 225 H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, A la recherche du un droit sanctionnel restaurateur, J.dr.jeun. 1998, afl 173, (3) 4-7; H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening. in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent Mys en Breesch, 1999, (49)

87 ingegrepen worden, in het licht van zijn toekomst, dan nodig is voor het herstel van de schade. Als laatste partij hebben we de maatschappij, die het recht heeft om regels op te leggen en indien deze regels overtreden worden een passende reactie te treffen die de verstoring van de rechtsorde herstelt. Een ander belangrijk principe van het herstelrecht betreft de rechtswaarborgen, zowel voor het slachtoffer, de dader als voor de maatschappij. Een bijzondere waarborg voor het slachtoffer is het gelijkheidsbeginsel. Elk slachtoffer, of het nu gaat om een licht of een zwaar vergrijp en ongeacht de persoonlijke situatie van de dader, heeft recht op herstel van de schade. De proceswaarborgen hangen bovendien ook af van de soort herstelrechtelijke interventie die aan de dader wordt opgelegd. Indien bijvoorbeeld gekozen wordt voor de dader/slachtofferbemiddeling, waarbij het gaat om vrijwillige onderhandelingen om tot een passende oplossing te komen, dan zijn er twee belangrijke rechtswaarborgen. Een eerste waarborg betreft het feit dat het parket de opdracht krijgt om bij deze herstelrechtelijke interventie na te gaan of men tot een passende compensatie komt t.o.v. het slachtoffer enerzijds en men niet te veel vraagt van de dader anderzijds. De tweede waarborg houdt in dat het parket moet nakijken of het bemiddelingsresultaat voldoende soelaas brengt voor de maatschappij zelf. Een andere belangrijke waarborg, voor de dader zelf, is het proportionaliteitsbeginsel. Er moet m.a.w. een passende verhouding zijn tussen de ernst van het misdrijf en de sanctie die wordt opgelegd. De dader mag niet uitermate zwaar bestraft worden indien het gaat om een klein vergrijp dat heeft geleid tot weinig schade. Hoofdstuk 2: Hoe zou de invoering van een herstelmodel er in praktijk kunnen uitzien? Het Parket Het parket zou kennis nemen van misdrijven die begaan worden door minderjarigen die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt. De onderste leeftijdsgrens zou dus 12 jaar bedragen. Het parket voert hier echter het onderzoek met de bedoeling de voor het herstel relevante gegevens te verzamelen zoals bijvoorbeeld de aansprakelijkheid van de minderjarige, de bereidheid van de minderjarige om deel te nemen aan herstelgerichte maatregelen, de omvang van de schade enz. Bij dit onderzoek kan het parket beslissen een omstandig onderzoek te moeten uitvoeren. Dit wordt dus, in tegenstelling tot het huidige systeem, toevertrouwd aan het parket en niet aan de jeugdrechtbank daar het niet echt gunstig is om het onderzoek te laten uitvoeren door 226 H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening. in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys en Breesch, 1999, (49)

88 iemand die het oordeel moet vormen. Zij kunnen ook beslissen de zaak te verwijzen naar een Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of een andere erkende dienst voor vrijwillige hulpverlening of te verwijzen naar de dienst voor bemiddeling. Een andere nieuwigheid zou zijn dat er kan geopteerd worden voor zowel bemiddeling als voor de vrijwillige hulpverlening als voor een doorverwijzing naar de jeugdrechtbank met het oog op een herstelsanctie en dit allemaal op hetzelfde tijdstip. Gedurende zijn onderzoek kan het parket wel vragen aan de jeugdrechtbank om voorlopige maatregelen te nemen. De minderjarige zou in dit systeem ook recht hebben op een vertrouwenspersoon en niet alleen op een advocaat daar de voorstanders van het herstelrecht vinden dat dit zeer belangrijk kan zijn voor de minderjarige omdat deze personen de jongere waarschijnlijk beter begrijpen dan de advocaat. Na het onderzoek beslist het parket te seponeren of te dagvaarden voor de jeugdrechtbank. 2. De Jeugdrechtbank Indien de jeugdrechtbank gedagvaard wordt zou zij de volgende sancties kunnen uitspreken: 1 De berisping; 2 Een uitgestelde gemeenschapsdienst: dit houdt in dat de minderjarige vrijwillige hulpverlening aanvaardt, vrijwillig een aantal vormingsprogramma s volgt of meewerkt aan een bemiddelingsproces; 3 Een gemeenschapsdienst; 4 Verplicht verblijf in een open instelling indien de minderjarige weigert de gemeenschapsdienst uit voeren: dit mag maximum 1 jaar bedragen. I.t.t. tot het huidige systeem kan bemiddeling nooit worden opgelegd omdat dit tot negatieve resultaten zou leiden. De partijen moeten deze maatregel zelf voorstellen. Daarenboven is de berisping i.t.t. het thans geldende systeem ook geen dreiging met een straf. De berisping is herstelgericht. Daarnaast zou het verplicht verblijf in een open instelling hier het doel krijgen aan te sturen op een herstelgerichte maatregel. Uit al het voorgaande blijkt dat dezelfde maatregelen als in ons huidig systeem voorkomen maar zij hebben hier een andere doelstelling. Een speciale figuur in het herstelrechtelijk model betreft de uitgebreide jeugdrechtbank. In deze uitgebreide jeugdrechtbank wordt de jeugdrechter bijgestaan door twee bijzitters en wordt er beslist over een eventuele jeugdopsluiting van de minderjarige. Deze maatregel kan opgelegd worden indien er een zware bedreiging is van de openbare veiligheid en de maatschappij. Men tracht op deze manier de uithandengeving te vermijden. Indien er effectief beslist wordt tot dergelijke opsluiting dan zal de jongere binnen deze instelling herstelgerichte taken moeten uitvoeren zoals excuses maken, werken voor slachtofferfondsen, enz. 81

89 Hoofdstuk 3: Commentaar op andere modellen vanuit het herstelmodel 227 In het jeugdbeschermingsrecht ligt de klemtoon vooral op preventie. Maar, zeggen de voorstanders van het herstelrecht, justitie heeft niet als belangrijkste taak preventie te voorzien maar voor alle partijen een zo goed mogelijke reactie te voorzien op het delict, zonder dat dit preventie uitsluit. Bovendien vinden zij dat men eerst moet trachten de vormen van onrecht in de wereld van de jongeren weg te werken. Zij zijn vaak zelf een slachtoffer van de maatschappij. Zolang er hier niets wordt aan gedaan, zal de jeugddelinquentie volgens hen niet dalen. Het jeugdbeschermingsrecht legt ook de klemtoon op de pedagogische effecten die een maatregel moet hebben. Het herstelmodel vindt echter dat ook een herstelmaatregel een pedagogisch effect heeft maar indien dit echt het belangrijkste aspect vormt van een maatregel, het proportionaliteitsbeginsel in het gedrang kan komen. Men hecht immers enkel belang aan het jeugdige aspect en niet genoeg aan de ernst van de schade. In het strafrecht legt men dan weer de klemtoon op de preventieve functie van strafrecht die te wijten valt aan de sociaal- pedagogische uitstraling van het strafrecht. Dit betekent dat de dreiging met een straf ervoor zorgt dat men het strafbaar feit niet zal begaan. Volgens de voorstanders van het herstelrecht wijst onderzoek uit dat dit in de praktijk helemaal niet zo algemeen is. Bovendien vinden zij dat de afschrikkracht van een herstelsanctie veel te veel wordt onderschat. Een andere commentaar betreft het feit dat een oplsluiting, bij toepassing van het strafrechtmodel, als doel heeft leed toe te voegen en dit is volgens de voorstanders van het herstelmodel een compleet verkeerd uitgangspunt. Bij toepassing van het herstelmodel zijn de doelen veiligheid en herstel van de schade. Hoofdstuk 4: Mogelijke problemen Indien het herstelmodel zou ingevoerd worden, kunnen we te kampen krijgen met een aantal problemen, vooral te situeren op institutioneel en financieel gebied. Het finale doel van het huidige jeugdbeschermingsrecht betreft de hulpverlening. Bij invoering van het herstelmodel hebben de sancties uiteraard een ander finaal doel en daardoor zouden de gemeenschappen in principe niet meer bevoegd zijn voor de uitvoering ervan. Er zou immers een verschuiving plaatsvinden van een welzijnsgeoriënteerd en dus persoonsgebonden systeem naar een herstelgericht dus ordenend systeem. Betekent dit dan dan dat justitie zelf een netwerk zal moeten 227 H. GEUDENS, W. SCHELKENS en L. WALGRAVE, Op zoek naar een herstelrechtelijk jeugdsanctierecht in België. Een denkoefening. in G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE (eds.), Herstel of sanctie. Naar een jeugdsanctierecht, Gent Mys en Breesch, 1999, (49)

90 uitbouwen om de sancties te kunnen uitvoeren? Er zal een overdracht van bevoegheden moeten gebeuren en de vraag is of dit wel haalbaar is. Bovendien zal er hierdoor oprichting en herschikking van bepaalde diensten moeten gebeuren bij de verschillende overheden. Vervolgens wordt er door de voorstanders van het herstelrecht voorgesteld om de verschillende mogelijkheden (bemiddeling, vrijwillige hulpverlening en verwijziging naar de jeugdrechtbank) op hetzelfde tijdstip te openen. In het huidige systeem is dit niet nuttig omdat elke interventie hetzelfde opvoedend doel heeft. Maar bij invoering van het herstelmodel heeft elke interventie zijn eigen doelstelling: hetzij hulpverlening, hetzij herstel, hetzij sanctionering. Bijgevolg zouden er dan best verschillende kamers bij de jeugdrechtbank worden opgericht die elk hun eigen doelstelling hebben. Er wordt ook voorgesteld om bepaalde interventies te laten afhangen van een bepaalde ernstgraad. Deze ernstgraad is echter nog niet uitgewerkt. Eerst en vooral zal men dus een rangorde in de misdrijven moeten bepalen en dan nog eens bepalen bij welk delict welke interventie mogelijk is. Bovendien is dit vraagstuk nauw verbonden met het principe van de proportionaliteit. De proportionaliteit zal immers steunen op de ernstgraad. Het herstelmodel wil ook wat veranderingen doorvoeren op politioneel niveau. Momenteel geldt het principe dat indien er een delict is gepleegd, de politie een proces- verbaal moet opstellen en dit doorsturen naar het openbaar ministerie. In praktijk echter heeft er zich een praktijk van politionele delictafhandeling ontwikkeld. Afhandeling van een delict op dit niveau kent een aantal grote voordelen nl. 1) de snelheid van de afhandeling, 2) geen overdramatisering door overzending naar het parket bij kleine, niet ernstige delicten, 3) ook bij minder ernstige delicten zal het slachtoffer schadeloos worden gesteld. De voorstanders van het herstelrecht stellen zich dan ook de vraag of deze praktijk van politionele afhandeling niet moet geformaliseerd worden. En wie zal dit dan organiseren? Wat mag de politie juist doen m.a.w. over wat mag er onderhandeld worden? Indien men deze praktijk echter niet zal formaliseren bestaat het risico dat er discriminatie zal ontstaan omdat er geen regels en principes gelden om te beslissen tot politioneel sepot. Indien men beslist deze politionele afhandeling te formaliseren moeten er uiteraard een aantal dingen veranderen en bepaald worden. Er zal bijvoorbeeld een speciale opleiding moeten genoten worden door de politieofficieren zodat zij kennis hebben van de schadebedragen en zij opgeleid worden in het bemiddelen. Er kan eveneens gekozen worden om er een deskundige schaderegelaar bij te halen. Bovendien is het zeer belangrijk om strikt te bepalen wat de politie nu juist mag doen en voorstellen en wat niet. Sancties blijven uiteraard voorbehouden voor de 83

91 jeugdrechtbank. Kortom, er valt nog veel wat uit te werken en te regelen vooraleer men tot dergelijke afhandeling kan overgaan. Conclusie na mijn onderzoek Zoals U ziet, valt er nog heel wat te veranderen vooraleer men effectief tot invoering van het herstelmodel zou kunnen overgaan. Ik erken uiteraard dat dit systeem een aantal voordelen zou bieden maar ik stel me de vraag of deze voordelen opwegen tegen alle problemen en veranderingen die deze invoering met zich meebrengen. Een, volgens mij jammere aspect van het model, betreft het feit dat het niet meer noodzakelijk is dat de minderjarige begrijpt dat er schade is ontstaan door zijn daad en dat deze schade dus ook moet hersteld worden. Het belangrijkste element is dat de schade vergoed wordt, ongeacht of er een bewustwording bestaat bij de minderjarige of niet. Men mag ook immers ook niet uit het oog verliezen dat al deze hervormingen een aanzienlijk kostenplaatje met zich meebrengen. 84

92 E. Synthesevergelijking tussen de drie modellen Ik wens als laatste onderdeel van mijn onderzoek een overzicht te geven van de punten van overeenkomst en de punten van verschil wat betreft enkele belangrijke hoofdstukken van het jeugdrecht tussen de verschillende stromingen die je terugvindt bij ons. In welk opzicht komen deze stromingen overeen en in welk opzicht verschillen zij van elkaar? 228 Hoofdstuk 1: Verantwoordelijkheid van minderjarigen De strafrechtelijke meerderjarigheid diende volgens de commissie Cornelis op 18 jaar gehouden te worden. Maar de minimumleeftijdgrens waarop kinderen verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor hun daden volgens het jeugdsanctiemodel bedraagt 12 jaar. Jongeren zijn dus strafrechtelijk verantwoordelijk vanaf de leeftijd van 12 jaar. Er wordt uitgegaan van de principiële schuldbekwaamheid. Er wordt eveneens geopteerd om de maatregel van de uithandengeving te handhaven. Zij opteren er zelfs voor om een toepassing te kunnen maken van deze maatregel vanaf de leeftijd van 15 jaar indien het zeer zware feiten betreft. Dit alles in tegenstelling tot het jeugdbeschermingsmodel waar men uitgaat van het principe van de strafrechtelijke onverantwoordelijkheid tot de leeftijd van 18 jaar. Tot de leeftijd van 16 jaar is dit zelfs een onweerlegbaar vermoeden. De schuldvraag wordt eveneens geneutraliseerd waardoor zij als het ware niet ressorteren onder het strafrecht. Ook in het herstelmodel wordt de minderjarige opnieuw verantwoordelijk gesteld voor zijn daden maar dit mag niet gelijkgesteld worden met schuldig zijn. Hier dient deze verantwoordelijkheid echter tot heel andere doeleinden nl. de minderjarige die verantwoordelijk is, laten bijdragen tot herstel van de schade. Hoofdstuk 2: Rechtswaarborgen voor de minderjarigen Wat betreft de rechtswaarborgen in het jeugdsanctiemodel wens ik een passage uit het rapport van de Commissie Cornelis te citeren: De jongere die voor de jeugdrechtbank vervolgd wordt voor een misdaad of wanbedrijf moet niet alleen kunnen genieten van gelijke of gelijkaardige rechten als die welke aan de meerderjarigen zijn toegekend, maar bovendien van bepaalde bijkomende waarborgen die voortvloeien uit zijn minderjarigheid. Rechtswaarborgen voor de minderjarige zijn dus van zeer groot 228 G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE, Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995, 148p. 85

93 belang voor het jeugdsanctiemodel. Hieraan mag absoluut niet geraakt worden. Veel van de waarborgen die door de Commissie Cornelis werden voorgesteld, werden reeds gerealiseerd met de totstandkoming en toepassing van de Wet van 2 februari Een aantal voorstellen van rechtswaarborgen volgens de Commissie Cornelis waren: bijstand van een advocaat bij iedere verschijning voor de rechter en de jeugdrechtbank, verplichting om de minderjarige te horen bij oplegging van een nieuwe voorlopige maatregel, verplichting voor de jeugdrechter om de ouders of personen die de minderjarige onder hun bewaring hebben te horen telkens zij zich aanbieden, verplichting voor de politie om de ouders te waarschuwen telkens de minderjarige van zijn vrijheid beroofd wordt, enz. Er wordt bij toepassing van het jeugdsanctiemodel ook bijzondere aandacht besteed aan het principe van de legaliteit, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Wat betreft het legaliteitsbeginsel kan ik stellen dat de daad de voorwaarde en de afbakening van de tussenkomst van de rechter uitmaakt. Het legaliteitsbeginsel moet de begrenzing van de overheidsinterventie opnieuw duidelijk afbakenen. Wat betreft het propotionaliteitsbeginsel stelt de Commissie Cornelis dat de sanctie in verhouding dient te staan tot het gepleegde misdrijf. Het komt erop neer dat de zwaarte van de sanctie uitsluitend afhangt van de ernst van de daad. De sanctie heeft daarbij hopelijk een opvoedende impact maar dit is niet het allerbelangrijkste voor het jeugdsanctiemodel. Een laatste belangrijke rechtswaarborg die we terugvinden in het jeugdsanctiemodel is het vermoeden van onschuld. Aanvankelijk luidde er in de Commissie Cornelis een voorstel om het parket in de voorlopige fase de mogelijkheid te bieden om het verval van de strafvordering te garanderen in ruil voor het vervullen van bepaalde taken en verplichtingen door de jongere. Zij hebben zich nadien bedacht en hebben deze mogelijkheid geschrapt. Dit omdat dit eigenlijk neerkwam op een sanctie en dit m.a.w. een inbreuk maakte op het vermoeden van onschuld. Wat betreft de tussenkomst van de jeugdrechter in de voorlopige fase mag deze laatste enkel beslissen de minderjarige in voorlopige hechtenis te nemen of voorlopig te plaatsen. Andere voorlopige sancties zijn uit den boze volgens het jeugdsanctiemodel. Dit betekent echter niet dat de minderjarige geen beroep kan doen op buitengerechtelijke intitatieven zoals de bemiddeling, het herstel of de schadevergoeding. In het jeugdbeschermingsmodel daarentegen ligt het principe van verregaande rechtswaarborgen voor de minderjarige iets moeilijker. Dit omdat er een principiële schuldonbekwaamheid geldt en de minderjarigen op die manier niet kunnen vergeleken worden met misdadige personen uit het volwassen strafrecht. Zij kunnen dus niet dezelfde rechtswaarborgen krijgen als die die gelden in het volwassen strafrecht. Uiteraad gelden ook in deze stroming de belangrijke principes van de subsidiariteit, de proportionaliteit en de legaliteit maar zij worden niet zo streng geïnterpreteerd daar de beoordelingsvrijheid van de rechter in het jeugdbeschermingsmodel veel groter is. Wat de legaliteit betreft volstaat in het beschermingsrecht het bewijs van het materieel bestanddeel van het misdrijf om een interventie t.a.v. de minderjarige mogelijk te maken. Het moreel element dat geldt in het volwassenrecht, de schuld, wordt immers 86

94 geneutraliseerd. Wat het proportionaliteitsbeginsel betreft zijn de maatregelen vaak onbepaald daar de jeugdrechter over een zeer grote beoordelingsvrijheid beschikt. Zoals voorheen reeds geschetst wordt ook in het herstelmodel veel aandacht besteed aan de rechtswaarborgen. Het proportionaliteitsbeginsel wordt hier echter op een andere manier ingevuld. Hier betekent dit dat de sanctie in verhouding moet staan met de te herstellen schade. Wat betreft het vermoeden van onschuld komen het jeugdsanctiemodel en het herstelmodel in grote mate overeen. Ook hier kan het parket geen verplichtingen opleggen aan de minderjarige en kan de jeugdrechter geen alternatieve sancties opleggen. Buitengerechtelijke initiatieven worden ook hier aangemoedigd. Ook de rechtswaarborg, recht op rechtsbijstand, komt overeen met het jeugdsanctiemodel. Hoofdstuk 3: Wijze van sanctionering De rechterlijke reactie op misdadige feiten moet zoveel mogelijk constructief bijdragen tot de kwaliteit van de maatschappij en de relatie tussen de leden van de samenleving. De maatschappij heeft immers nood aan een duidelijke normstelling. Indien er een overtreding gebeurt van een norm, dan moet de schade aan de rechtsorde hersteld worden. Vervolgens heeft het slachtoffer recht op erkenning van zijn slachtofferschap en herstel van de geleden schade. Ten slotte heeft de dader recht op een blijvende erkenning van zijn persoon en op een interventie die niet meer doet dan noodzakelijk voor het herstel van de schade aan de maatschappij en het slachtoffer. Volgens het jeugdsanctiemodel kan dit het best gerealiseerd worden door de rechterlijke reactie te laten uitgaan van de verantwoordelijkheid van de dader en een beroep te doen op de betrokkenheid van de diverse partijen. Dit in tegenstelling tot het jeugdbeschermingsmodel dat voornamelijk kijkt naar de persoonlijkheid van de dader en het herstelrechterlijk model dat voornamelijk aandacht besteedt aan het slachtoffer en de schade die dit slachtoffer geleden heeft. Toch staat het jeugdsanctiemodel achter het principe van het constructief sanctioneren. Dit houdt in dat de jongere bij voorrang een bijdrage levert tot het herstel van de schade en dat de sancties een opvoedkundige component moeten bevatten. Een actieve bijdrage van de minderjarige dader is dus vereist. De ambulante sancties (sancties die de minderjarige in zijn omgeving laat) dragen hun voorkeur. De opvoedkundige component zorgt ervoor dat een sanctie facultatief blijft en dit is wat het jeugdsanctiemodel onderscheidt van het strafrechtmodel. Het jeugdsanctiemodel lijkt dus qua sanctionering een combinatie van de verschillende modellen voor te stellen. Dit moet echter toch genuanceerd worden aangezien er bij toepassing van het herstelmodel nog veel meer aandacht uitgaat naar het slachtoffer. Het jeugdsanctiemodel zegt wel dat er moet bijgedragen worden tot de schade maar zij formuleren dit niet vanuit het oogpunt van het slachtoffer. Het slachtoffer krijgt een secundaire rol. Zij moeten bijdragen in de schade om hun bewust te maken van hun verantwoordelijkheid. 87

95 Bij toepassing van het jeugdbeschermingsmodel anderzijds staat de heropvoeding of behandeling van de dader voorop. Het misdrijf zelf is onbelangrijk. Men tracht bij toepassing van dit model met de oplegging van een maatregel vooral in te spelen op de sociaal- psychologische behoeften van de minderjarige. Er wordt veel meer gedacht aan de eventuele nefaste gevolgen bij toepassing van een bepaalde maatregel voor de minderjarige delinquent. De positie van het slachtoffer krijgt echter een subsidiaire rol. In het herstelmodel gaat bijzondere aandacht uit naar de schade en het herstel van die aangerichte schade. Maatregelen moeten dus genomen worden in het licht van dit herstel. Het herstelrecht gaat te werk op een zeer constructieve wijze en gaat niet stigmatiserend te werk, wat wel het geval kan zijn bij het jeugdsanctiemodel. Het gaat hier echter niet altijd over de schade van het slachtoffer, ook de maatschappij kan een partij zijn die schade heeft geleden. Er is in die zin zelfs sprake van delicten zonder slachtoffer. Dit is echter een moeilijk hanteerbaar concept aangezien het niet gemakkelijk is te bepalen welke soort schade aan de samenleving werd toegebracht en hoe men deze schade kan herstellen. Soms is deze schade concreet zoals bijvoorbeeld het geval is bij diefstal van openbare goederen. Maar meestal is deze schade onrechtstreeks en dan gaat het vooral over de bedreiging van het harmonisch samenleven. Doordat de dader rechtstreeks wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daden en van hem een actieve bijdrage wordt verwacht om de schade die hij heeft aangericht te herstellen, zou je kunnen zeggen dat hij ook meer de zin van de regelgeving zal beseffen. Hoofdstuk 4: Afbakening hulpverlening en gerechtelijk optreden Hulpverlening kan je niet zien als een sanctie en er kan dan ook niet beslist worden om deze onder dwang op te leggen. Hulpverlening dient bijgevolg van gerechtelijk optreden, waar dwang wel mogelijk is, te worden onderscheiden. Een gerechtelijke sanctie mag de vrijwillige hulpverlening niet in de weg staan. Integendeel, er moet zelfs getracht worden deze aan te moedigen. Er zijn een aantal opmerkelijke verschillen tussen beiden. Ten eerste vertrekt hulpverlening vanuit de persoon zelf. Hoe kunnen we het probleem van die persoon oplossen? Hoe kunnen wij hem helpen? Het gerechtelijk optreden daarentegen reageert omdat er een inbreuk is gepleegd op de regelgeving. Het voorwerp van de actie is in de hulpverlening bijgevolg het subject, terwijl dit in gerechtelijk optreden de handhaving van de openbare orde is. Een ander verschil is de doelstelling van het gebruik van de macht die men bezit. De hulpverlening zal die macht gebruiken om verandering te brengen. Het gerechtelijk optreden daarentegen zal die macht gebruiken om dwang uit te oefenen. Tot slot hanteren zij beiden een verschillend evaluatiecriterium. De hulpverlening zal hun interventie als geslaagd analyseren aan de hand van het geëmancipeerd welzijn m.a.w. is de persoon er beter van geworden. Het gerechtelijk 88

96 optreden zal zijn interventie slechts als geslaagd omschrijven als er rechtvaardigheid is geschied. Reeds bij toepassing van het jeugdbeschermingsmodel werd er een onderscheid gemaakt tussen het buitengerechtelijk en het gerechtelijk optreden. Dit blijkt uit de staatshervorming van 1980 waarbij de bevoegheid voor de vrijwillige hulpverlening inzake een POS- dossier of een MOF- dossier werd overgeheveld naar de gemeenschappen. De gerechtelijke hulpverlening bleef op federaal niveau tenzij het ging om een POS- dossier. Ook in het jeugdsanctiemodel wordt dit onderscheid doorgevoerd. Uit het schema 229 op de volgende pagina blijkt de opsplisting tussen het gerechtelijk optreden en het buitengerechtelijk optreden. Het openbaar ministerie heeft immers allereerst de keuze tussen 3 mogelijkheden: 1) seponeren, 2) bemiddeling tussen dader en slachtoffer en 3) hulpverlening. Indien het parket kiest voor bemiddeling, kan er indien men tot een succesvolle oplossing komt, beslist worden te seponeren. Indien de bemiddeling niet succesvol is, kan men beslissen de minderjarige voor de jeugdrechtbank te dagen. Eens we terecht komen bij de jeugdrechtbank kan er ofwel een sanctie worden opgelegd ofwel een opgeschorte of uitgestelde sanctie gekoppeld aan een heropvoedingsprogramma. Men is van oordeel dat sommige minderjarigen nog steeds geholpen kunnen worden met dergelijk programma maar dat er een stok achter de deur moet zijn, nl. een sanctie, om deze jongeren te stimuleren. In het herstelmodel wordt dan weer de voorkeur gegeven aan vrijwillige maatregelen die van herstellende aard zijn. Er wordt vooral gewerkt met de herstelbemiddeling en de gemeenschapsdienst. Beide maatregelen vragen een vrijwillige inzet van de dader. 229 G. DECOCK en P. VANSTEENKISTE, Naar een jeugdsanctierecht, Gent, Mys & Breesch, 1995,

97 Schema: afbakening gerechtelijk en buitengerechtelijk optreden binnen het jeugdsanctiemodel Misdrijf Openbaar Ministerie seponeren bemiddeling verwijzen naar hulpverlening seponeren vervolgen jeugdrechtbank sanctie opschorting of uitstel van sanctie met als vrijwillig aanvaarde voorwaarde het volgen van een opvoedingsprogramma 90

De sociale plattegrond

De sociale plattegrond De sociale plattegrond Sector: Agentschap Jongerenwelzijn Spreker: Tom Elen (Agentschap Jongerenwelzijn) H1 - Opdracht Agentschap Jongerenwelzijn (beleidsdomein = WVG) Afdeling Preventie- en Verwijzersbeleid

Nadere informatie

Inhoud. Hoofdstuk 1. De institutionalisering van het ingrijpen in opvoeding in de. Hoofdstuk 2. Sociale opvoeding in het regime van de Wet op de

Inhoud. Hoofdstuk 1. De institutionalisering van het ingrijpen in opvoeding in de. Hoofdstuk 2. Sociale opvoeding in het regime van de Wet op de 5 Inhoud Inleiding 11 Hoofdstuk 1. De institutionalisering van het ingrijpen in opvoeding in de jonge natie-staat België 15 Van 1830 tot aan de vooravond van de Wet op de Kinderbescherming van vijftien

Nadere informatie

Beknopte inhoudstafel

Beknopte inhoudstafel REVEVR_VB_13001_2013.book Page V Monday, August 5, 2013 9:32 AM Beknopte inhoudstafel Een gedetailleerde inhoudsopgave vindt u bij het begin van elk deel p. Algemene inleiding (Herman Nys)...1 I. Wat is

Nadere informatie

HET MOEILIJKE SAMENGAAN VAN

HET MOEILIJKE SAMENGAAN VAN HET MOEILIJKE SAMENGAAN VAN BESCHERMEN EN SANCTIONEREN Eef Goedseels Justitie 2020 3/3/2016 Opbouw Theorie Praktijk Afsluitende reflectie Historische aanloop Beschermingsrecht (cfr. sociaal verweer) Kritieken

Nadere informatie

Een statuut voor pleegouders. april 2017

Een statuut voor pleegouders. april 2017 Een statuut voor pleegouders april 2017 Een statuut volgens Europa Europese aanbeveling (87)6 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa on foster families 1) de lidstaten dienen een systeem van

Nadere informatie

JEUGDBESCHERMING IN EVOLUTIE. Inleiding: 1965 = geboorte of doorstart? Evolutie in chronologie Evolutie in thema s Conclusie

JEUGDBESCHERMING IN EVOLUTIE. Inleiding: 1965 = geboorte of doorstart? Evolutie in chronologie Evolutie in thema s Conclusie JEUGDBESCHERMING IN EVOLUTIE 1965-2015 Prof. Johan Put, gewoon hoogleraar KU Leuven Instituut voor Sociaal Recht & Leuvens Instituut voor Criminologie 1 JEUGDBESCHERMING IN EVOLUTIE Inleiding: 1965 = geboorte

Nadere informatie

INHOUD VOORWOORD BIJ DE DERDE EDITIE

INHOUD VOORWOORD BIJ DE DERDE EDITIE INHOUD VOORWOORD BIJ DE DERDE EDITIE................................. v AFKORTINGEN.................................................... xix DEEL I STROMINGEN IN HET JEUGDRECHT................................

Nadere informatie

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling)

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling) HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling) DIENST Gent - Oudenaarde EEDVERBONDKAAI 285 9000 GENT DIENST Dendermonde OLV KERKPLEIN 30 9200 Dendermonde OOST-VLAANDEREN Voor wie? Slachtoffer/ daders

Nadere informatie

INHOUD. WOORD VOORAF... v. VOORWOORD... vii. AFKORTINGEN... xi. LIJST VAN RELEVANTE WETGEVING... xiii DEEL I. EVOLUTIE... 1

INHOUD. WOORD VOORAF... v. VOORWOORD... vii. AFKORTINGEN... xi. LIJST VAN RELEVANTE WETGEVING... xiii DEEL I. EVOLUTIE... 1 INHOUD WOORD VOORAF.................................................... v VOORWOORD...................................................... vii AFKORTINGEN.....................................................

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 14 december 2009 ADVIES 2009-78 Advies uit eigen beweging over de gevolgen voor de openbaarheid

Nadere informatie

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen.

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Advies Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Voorstel van decreet houdende wijziging van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand,

Nadere informatie

Beknopte Inhoudstafel

Beknopte Inhoudstafel Beknopte Inhoudstafel Een gedetailleerde inhoudsopgave vindt U bij het begin van elk deel p. Algemene inleiding (Herman Nys)... 1 I. Wat is het recht?... 3 A. Oorsprong en noodzaak van het recht... 3 B.

Nadere informatie

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans Bijzonderheden Herziening 4 Initiële duur Leeftijd 3 Voorwaarden 2 Rechtspleging ten gronde Voorbereidende rechtspleging

Nadere informatie

een als misdrijf omschreven feit proces-verbaal procureur des Konings parket of van het Openbaar Ministerie

een als misdrijf omschreven feit proces-verbaal procureur des Konings parket of van het Openbaar Ministerie uitgave juni 2015 Minderjarigen kunnen volgens de Belgische wet geen misdrijven plegen. Wanneer je als jongere iets ernstigs mispeutert, iets wat illegaal is, pleeg je een als misdrijf omschreven feit

Nadere informatie

Het bestaan van een hiërarchie binnen de jeugdbeschermingsmaatregelen?

Het bestaan van een hiërarchie binnen de jeugdbeschermingsmaatregelen? Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015 Het bestaan van een hiërarchie binnen de jeugdbeschermingsmaatregelen? Masterproef van de opleiding 'Master in de Rechten' Ingediend

Nadere informatie

Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen

Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 37-41 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be Inleiding

Nadere informatie

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B Raad van de Europese Unie Brussel, 17 november 2014 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2013/0409 (COD) 15490/14 NOTA van: aan: het voorzitterschap Raad DROIPEN 129 COPEN 278 CODEC 2241 Nr. Comdoc.:

Nadere informatie

Deel 5: Het project DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

Deel 5: Het project DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen Deel 5: Het project DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen 5.1. Organogram van het project DIVAM 5.2. Inleiding 5.3. Statistische gegevens DIVAM 76 Deel 5: Het project DIVAM Dienst Ieper

Nadere informatie

GAS in Vlaanderen. Sinds 1999 bestaat het systeem om administratief te sanctioneren Nieuwe Gemeentewet + gemeentelijke reglementen Minderjarigen +16

GAS in Vlaanderen. Sinds 1999 bestaat het systeem om administratief te sanctioneren Nieuwe Gemeentewet + gemeentelijke reglementen Minderjarigen +16 GAS = nieuw? GAS in Vlaanderen Sinds 1999 bestaat het systeem om administratief te sanctioneren Nieuwe Gemeentewet + gemeentelijke reglementen Minderjarigen +16 Waarom? Ongepast gedrag blijft ongestraft:

Nadere informatie

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN SCHOOLVERBAND. Prof. dr. Aloïs VAN OEVELEN Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN SCHOOLVERBAND. Prof. dr. Aloïs VAN OEVELEN Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN SCHOOLVERBAND Prof. dr. Aloïs VAN OEVELEN Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen INHOUD I. De begrippen burgerlijke aansprakelijkheid en strafrechtelijke II. Twee concrete

Nadere informatie

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN LIJST VAN AFKORTINGEN XIII 1 INLEIDING 1 1.1 Inleiding 1 1.1.1 Definitie van gesloten jeugdhulp 3 1.1.2 Gesloten jeugdhulp en vrijheidsbeneming 5 1.1.3 Gesloten jeugdhulp in cijfers 7 1.1.4 Doelgroep van

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 11 JANUARI 2013 C.11.0323.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0323.N BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken, met kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 2, voor

Nadere informatie

Herstelgerichte en constructieve maatregelen bij minderjarige delinquenten

Herstelgerichte en constructieve maatregelen bij minderjarige delinquenten Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar: 2011 2012 Herstelgerichte en constructieve maatregelen bij minderjarige delinquenten Masterproef van de opleiding Master in de rechten ingediend door Ellen Van

Nadere informatie

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Doc: a135005 Tijdschrift: 135 Datum: 17/09/2011 Origine: NR Thema's: Beroepsgeheim Kwetsbare personen Mishandeling van een kind,

Nadere informatie

VLAAMSERAAD ONTWERP VAN DECREET. tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand

VLAAMSERAAD ONTWERP VAN DECREET. tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand Stuk 241 (1988-1989) - Nr. 2 ARCHIEF VlJWvSE RAAD B~~UG~~E~~RGEN VLAAMSERAAD ZITTING 1989-1990 5 FEBRUARI 1990 ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand

Nadere informatie

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is Als opvoeden een probleem is Inhoud 3 > Als opvoeden een probleem is 3 > De Raad voor de Kinderbescherming 4 > Maakt u zich zorgen over een kind? 5 > Opvoedingsproblemen 6 > De rol van de Raad 10 > Maatregelen

Nadere informatie

Hoe verhoudt de GAS-regelgeving zich ten aanzien van het jeugdbeschermingsrecht en jeugdsanctierecht?

Hoe verhoudt de GAS-regelgeving zich ten aanzien van het jeugdbeschermingsrecht en jeugdsanctierecht? Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2015-2016 Hoe verhoudt de GAS-regelgeving zich ten aanzien van het jeugdbeschermingsrecht en jeugdsanctierecht? Welke rechtswaarborgen genieten

Nadere informatie

Burgerlijke aansprakelijkheid in schoolverband

Burgerlijke aansprakelijkheid in schoolverband Burgerlijke aansprakelijkheid in schoolverband Prof. dr. Alois VAN OEVELEN Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen 1 BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID EN STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID A. Begrip burgerlijke

Nadere informatie

DE NIEUWE FAMILIE- EN JEUGDRECHTBANK. Geert Decock 27 maart 2015

DE NIEUWE FAMILIE- EN JEUGDRECHTBANK. Geert Decock 27 maart 2015 DE NIEUWE FAMILIE- EN JEUGDRECHTBANK Geert Decock 27 maart 2015 1. Inleiding 2. De kamers van de familie- en jeugdrechtbank 3. Territoriale bevoegdheid 4. Het familiedossier en het protectioneel dossier

Nadere informatie

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is Als opvoeden een probleem is Inhoud 3 > Als opvoeden een probleem is 3 > De Raad voor de Kinderbescherming 5 > Maakt u zich zorgen over een kind? 6 > De rol van de Raad 10 > Maatregelen van Kinderbescherming

Nadere informatie

PERS MAP. Jongerenwelzijn

PERS MAP. Jongerenwelzijn PERS MAP Jongerenwelzijn INHOUD PERSMAP Jongerenwelzijn begeleidt jongeren in een problematische opvoedingssituatie (POS) en jongeren die een als misdrijf omschreven feit (MOF) hebben gepleegd. WAT IS

Nadere informatie

Het Nieuwe Jeugdrecht

Het Nieuwe Jeugdrecht Het Nieuwe Jeugdrecht Met bijdragen van: Min Bergmans, Nicole Caluwé, Sarah D'Hondt, Stef De Decker, Bart De Smet, Geert Decock, Karel Henderickx, Laurette Onkelinx, Wouter Pas, Johan Put, Marjan Rom,

Nadere informatie

De raad zendt hiervan binnen achtenveertig uren een afschrift aan de bestendige deputatie van de provincieraad.

De raad zendt hiervan binnen achtenveertig uren een afschrift aan de bestendige deputatie van de provincieraad. DE NIEUWE GEMEENTEWET ( Laatste aanpassing : Wet van 25 april 2007 - B.S. 11 mei 2007 ) Titel II - Bevoegdheden Hoofdstuk I - Bevoegdheden van de gemeenteraad Art. 117. [ ] (Art. 117 gewijzigd bij W. 27.5.1989

Nadere informatie

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard. Voorwoord Dit leerboek vormt een goede basis voor het opleidingsonderdeel strafrecht binnen een professionele bacheloropleiding. We denken hierbij in het bijzonder aan de afstudeerrichting Rechtspraktijk

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 27 oktober 2014 ADVIES 2014-85 met betrekking tot de weigering om een kopie te verstrekken van de

Nadere informatie

Afstemming Decreet Bijzondere Jeugdbijstand Decreet Rechtspositie

Afstemming Decreet Bijzondere Jeugdbijstand Decreet Rechtspositie Afstemming Decreet Bijzondere Jeugdbijstand Decreet Rechtspositie 1. Situering In het algemeen kan worden gesteld dat de reglementering in de sector van de bijzondere jeugdbijstand perfect is afgestemd

Nadere informatie

Jongerenwelzijn: Gemeenschapsinstelling De Zande

Jongerenwelzijn: Gemeenschapsinstelling De Zande Jongerenwelzijn: Gemeenschapsinstelling De Zande Campus Bernem: Sint-Andreaslaan 5 8730 Beernem Campus Ruiselede: Bruggesteenweg 130 8755 Ruiselde Contactpersoon Patrick Defoor Telefoonnummer (051) 65

Nadere informatie

UNICEF België vraagt...

UNICEF België vraagt... 1 Lijfstraffen voor zijn verboden in 55 landen, waaronder een groot deel uit de Raad vernederende of degraderende behandelingen tegen op alle niveaus (familie, school, CD&V wilt reeds een lange tijd het

Nadere informatie

Naar een versterkte positie van het jeugdparket?

Naar een versterkte positie van het jeugdparket? Studiedagen VLAAMS JEUGDDELINQUENTIERECHT Naar een versterkte positie van het jeugdparket? Dirk DE WAELE advocaat-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen Filosofie van het nieuwe decreet Snel, constructief,

Nadere informatie

Faculteit Rechtsgeleerdheid. Academiejaar Jeugdsanctierecht. door. Anke Schoeters. (studentennr.: )

Faculteit Rechtsgeleerdheid. Academiejaar Jeugdsanctierecht. door. Anke Schoeters. (studentennr.: ) Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2012-2013 Jeugdsanctierecht door Anke Schoeters (studentennr.: 00803091) Masterproef van de opleiding Master in de Rechten Promotor: Prof. Brice De Ruyver Commissaris:

Nadere informatie

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten Bron : Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten (Belgisch Staatsblad,

Nadere informatie

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is Als opvoeden een probleem is Inhoud 3 > Als opvoeden een probleem is 3 > De Raad voor de Kinderbescherming 4 > Maakt u zich zorgen over een kind? 5 > Opvoedingsproblemen 6 > De rol van de Raad 10 > Maatregelen

Nadere informatie

Jeugdsanctierecht tegenover jeugdbeschermingsrecht:

Jeugdsanctierecht tegenover jeugdbeschermingsrecht: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10 Jeugdsanctierecht tegenover jeugdbeschermingsrecht: punten van overeenkomst en punten van verschil Masterproef van de opleiding Master

Nadere informatie

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 34 A 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be I. Intrede Artikel 4 Burgerlijk

Nadere informatie

DE VLAAMSE AANPAK INZAKE JEUGDDELINQUENTIE: GESLAAGD?

DE VLAAMSE AANPAK INZAKE JEUGDDELINQUENTIE: GESLAAGD? DE VLAAMSE AANPAK INZAKE JEUGDDELINQUENTIE: GESLAAGD? EEN STUDIE VAN HET VOORONTWERP VAN DECREET INZAKE JEUGDDELINQUENTIERECHT Aantal woorden: 54.083 Laura Van Gorp Studentennummer: 01103212 Promotor:

Nadere informatie

Inhoud 1. JEUGDRECHT. 11. Discussiepunten... 29. Intersentia

Inhoud 1. JEUGDRECHT. 11. Discussiepunten... 29. Intersentia 1. JEUGDRECHT DEEL I. DE HISTORISCH MAATSCHAPPELIJKE SITUERING VAN DE JEUGD- BESCHERMING............................................................ 3 1. Inleiding..................................................................

Nadere informatie

I.T. 113 BEWINDVOERDER / VOOGD

I.T. 113 BEWINDVOERDER / VOOGD I.T. 113 BEWINDVOERDER / VOOGD Inhoud I.T. 113 BEWINDVOERDER / VOOGD... 1 Inleiding... 2 IT 113 De naam, de voornaam en het adres van de bewindvoerder over de goederen of van de persoon van wie melding

Nadere informatie

Afkortingen 13 I PERSONEN- EN FAMILIERECHT 23

Afkortingen 13 I PERSONEN- EN FAMILIERECHT 23 Inhoud Afkortingen 13 1 Inleiding recht 15 1.1 Inleiding 15 1.2 Omschrijving en doel 15 1.3 Rechtsgebieden 16 1.4 Materieel recht en formeel recht 19 1.5 Nationaal en internationaal recht 20 1.6 Inhoud

Nadere informatie

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie 13 mei 2019 ADVIES 2019-1 Over de openbaarmaking van vergunningen (FBC/2019/1advies SCIENSANO) 2 1. Een overzicht Bij e-mail van 5 april

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 11 JUNI 2013 P.13.0780.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest **101 **7819 Nr. P.13.0780.N B L, persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, eiser, met als raadsman mr. Freddy Mols,

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 SEPTEMBER 2016 P.16.0556.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.16.0556.N P J G V, beklaagde, eiseres, met als raadsman mr. Laurens Van Puyenbroeck, advocaat bij de balie te Gent. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

De strafrechttheorieën en het strafrecht Het Jeugdsanctierecht: bescherming, bestraffing en/of herstel?

De strafrechttheorieën en het strafrecht Het Jeugdsanctierecht: bescherming, bestraffing en/of herstel? Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2016-2017 De strafrechttheorieën en het strafrecht Het Jeugdsanctierecht: bescherming, bestraffing en/of herstel? Masterproef van de opleiding

Nadere informatie

Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers

Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers Inhoud 1 Inleiding 15 2 Geschiedenis van het jeugdstrafrecht 19 2.1 Inleiding 19 2.2 Heropvoeding 21 2.3 Niet het delict maar de toekomst van het kind 24 2.4 Psychologisering van het criminele kind 29

Nadere informatie

www.kinderrechtswinkel.be juni 2008 Voor kinderen die meer willen weten over de rechtbank, wetten en de rechter Voor kinderen die meer willen weten over de rechtbank, wetten en de rechter Hebben kinderen

Nadere informatie

ADVIES Intersectoraal Raadgevend Comité Jeugdhulp advies : voorontwerp decreet jeugddelinquentie- recht

ADVIES Intersectoraal Raadgevend Comité Jeugdhulp advies : voorontwerp decreet jeugddelinquentie- recht ADVIES Intersectoraal Raadgevend Comité Jeugdhulp advies 2017-04: voorontwerp decreet jeugddelinquentie- recht Datum: 30 oktober 2017 Het raadgevend comité (RC) wenst, ondanks dat er geen vraag tot advisering

Nadere informatie

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is Als opvoeden een probleem is Inhoud 3 > Als opvoeden een probleem is 3 > De Raad voor de Kinderbescherming 4 > Maakt u zich zorgen over een kind? 5 > Opvoedingsproblemen 6 > De rol van de Raad 10 > Maatregelen

Nadere informatie

Kinderen beschermen we samen. Gemeente en Raad voor de Kinderbescherming in het nieuwe Stelsel voor de jeugd

Kinderen beschermen we samen. Gemeente en Raad voor de Kinderbescherming in het nieuwe Stelsel voor de jeugd Kinderen beschermen we samen Gemeente en Raad voor de Kinderbescherming in het nieuwe Stelsel voor de jeugd 1 juni 2013 Beelden van de Raad 2 Tijd om kennis te maken! Kennismaking met de Raad voor de Kinderbescherming

Nadere informatie

HANDBOEK POLITIEORGANISATIE INHOUD. Inleiding 7

HANDBOEK POLITIEORGANISATIE INHOUD. Inleiding 7 INHOUD Inleiding 7 Hoofdstuk 1 Historisch-politiek perspectief 9 Evolutie van het Belgisch politiebestel sinds 1830: invloed van het Franse model en eerste belangrijke ontwikkelingen van de gendarmerie

Nadere informatie

De belangrijkste nieuwigheden die deze hervorming met zich meebrengt zijn de volgende :

De belangrijkste nieuwigheden die deze hervorming met zich meebrengt zijn de volgende : I.T. 111 JURIDISCHE STATUUT VAN DE PERSOON Inhoud I.T. 111 JURIDISCHE STATUUT VAN DE PERSOON... 1 Inleiding... 1 Doel van de informatie... 2 Samenstelling... 2 Structuren... 2 Controles... 3 Opmerking

Nadere informatie

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Als uw kind in aanraking komt met de politie Als uw kind in aanraking komt met de politie Inhoud 3 > Als uw kind in aanraking komt met de politie 4 > De Raad voor de Kinderbescherming 6 > Het traject in jeugdstrafzaken 7 > Officier van justitie en

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2012 P.12.0873.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.0873.F I. P. D. V., II. III. IV. P. D. V., P. D. V., P. D. V., V. P. D. V., Mrs. Cédric Vergauwen en Olivia Venet, advocaten bij de

Nadere informatie

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt:

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt: De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK I Inleidende bepaling Artikel I Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet.

Nadere informatie

Hoe verloopt de sanctieprocedure bij een administratieve geldboete voor minderjarigen vanaf 16 jaar? (max. 125 euro)

Hoe verloopt de sanctieprocedure bij een administratieve geldboete voor minderjarigen vanaf 16 jaar? (max. 125 euro) Hoe verloopt de sanctieprocedure bij een administratieve geldboete voor meerderjarigen? (max. 250 euro) 1. Wie kan inbreuken vaststellen? De vaststelling van een inbreuk op het gemeentelijk politiereglement

Nadere informatie

ZITTINGSDAG EN UUR TEL. GRIFFIER 057/ e Kamer. 1 en 1bis. 1e en 3e Ma. 09:00 u. 2bis

ZITTINGSDAG EN UUR TEL. GRIFFIER 057/ e Kamer. 1 en 1bis. 1e en 3e Ma. 09:00 u. 2bis KAMER 1e Kamer BEVOEGDHEID FAMILIE- EN JEUGDSECTIE 1. Vorderingen ten aanzien minderjarige kinderen (artikel 572bis, 4 Ger. 2.Onderhoudsverplichtingen (artikel 572bis, 7 Ger. 3. Betwistingen kinderbijslag

Nadere informatie

A AN B E V E L I N G Nr

A AN B E V E L I N G Nr A AN B E V E L I N G Nr. 25 ---------------------------------------- Aanbeveling aan de paritaire comités betreffende de strafbaarstelling van inbreuken op algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen

Nadere informatie

GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES WIJZIGING WETGEVING EN UITBREIDING TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN (wet van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet en wet van 7 mei 2004 tot wijziging van

Nadere informatie

Toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

Toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht Toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht Herstel en sanctie als constructieve reacties op delicten gepleegd door minderjarigen 29 mei 2018 Inspiratiedag Werkzame Forensische

Nadere informatie

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980)

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980) VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980) Aan Mevrouw/Mijnheer de Voorzitter van de Raadkamer van de Correctionele Rechtbank te Brussel Justitiepaleis Poelaertplein

Nadere informatie

Hervorming geestelijke gezondheidszorg 107 voor volwassenen Toekomstige hervorming voor kinderen Sector Arbeids- & Organisatiepsychologie

Hervorming geestelijke gezondheidszorg 107 voor volwassenen Toekomstige hervorming voor kinderen Sector Arbeids- & Organisatiepsychologie Deontologische vragen m.b.t. samenwerken in teams en netwerken Prof. Adélaïde BLAVIER, PhD Centre d Expertise en Psychotraumatismes et Psycho-Légale Département de Psychologie, Université de Liège (ULg)

Nadere informatie

Een paar nachtjes in de cel

Een paar nachtjes in de cel Een paar nachtjes in de cel Het VN-Kinderrechtenverdrag en het voorarrest van minderjarigen in politiecellen Maartje Berger Carrie van der Kroon JEUGDSTRAFRECHT Een paar nachtjes in de cel Het VN-Kinderrechtenverdrag

Nadere informatie

SUBSIDIARITEIT. Gelet op artikel 92bis, 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ;

SUBSIDIARITEIT. Gelet op artikel 92bis, 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ; SUBSIDIARITEIT Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de uitoefening van

Nadere informatie

MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport!

MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport! MOETEN BRUSSELSE CLUBS KIEZEN: VLAAMS OF FRANS? Staatsrecht toegepast op de sport! Het debat: Recent werd de hervorming van de Koninklijke Belgische Voetbalbond, hierna afgekort KBVB, doorgevoerd waarbij

Nadere informatie

Jeugdbescherming in Nederland

Jeugdbescherming in Nederland Jeugdbescherming in Nederland Jeugdbescherming in Nederland Mr. drs. Bart de Jong Adviseur Van Montfoort 2 Stelselwijziging Jeugd Wat is Jeugdbescherming? Proces/Actoren Doelgroep en problematiek Maatregelen

Nadere informatie

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ADVIES (BRUGEL-ADVIES-20151016-212) Betreffende het voorontwerp van besluit tot wijziging van het besluit van de Regering van het

Nadere informatie

VRAAGSTELLLING EERSTE HULP BIJ GAS

VRAAGSTELLLING EERSTE HULP BIJ GAS VRAAGSTELLLING EERSTE HULP BIJ GAS Eerste Hulp bij Gas Wat doe je als je een gas krijgt? Waar moet je op letten als je gesanctionneerd wordt voor het voeren van sociale actie? Is er beroep mogelijk? Wat

Nadere informatie

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T Rolnummer 4560 Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten

Nadere informatie

Katrien Herbots. Sofie Van Rumst. Coördinator Kenniscentrum Kinderrechten Vrijwillig Wetenschappelijk medewerker ISR & LINC, KU Leuven

Katrien Herbots. Sofie Van Rumst. Coördinator Kenniscentrum Kinderrechten Vrijwillig Wetenschappelijk medewerker ISR & LINC, KU Leuven Katrien Herbots Coördinator Kenniscentrum Kinderrechten Vrijwillig Wetenschappelijk medewerker ISR & LINC, KU Leuven Sofie Van Rumst Advocaat Beleidsadviseur Kinderrechtencommissariaat Enkel langs het

Nadere informatie

Een kwalitatieve studie naar veranderingen of alternatieven voor uithandengeving

Een kwalitatieve studie naar veranderingen of alternatieven voor uithandengeving Een kwalitatieve studie naar veranderingen of alternatieven voor uithandengeving Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01004609) Florence

Nadere informatie

50 jaar Jeugdbescherming. Jeugdadvocaten

50 jaar Jeugdbescherming. Jeugdadvocaten 50 jaar Jeugdbescherming Jeugdadvocaten Eric Van der Mussele Advocaat Balie Antwerpen en verkozen lid van de OVB Verantwoordelijke sectie Jeugdrecht - BJB Antwerpen Voorzitter Unie Jeugdadvocaten EvdM2015

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 7 mei 2018 ADVIES 2018-41 met betrekking tot de toegang tot informatie die in een databank aanwezig

Nadere informatie

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw Parkstraat 83 Den Haag Correspondentie: Postbus 30137 2500 GC Den Haag Telefoon (070) 361 93 00 Fax algemeen (070) 361 93 10 Fax rechtspraak (070) 361 93 15 Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,

Nadere informatie

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 5 LIJST VAN TABELLEN... 9 LIJST VAN PRAKTISCHE VOORBEELDEN... 11 I. INLEIDING... 13

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 5 LIJST VAN TABELLEN... 9 LIJST VAN PRAKTISCHE VOORBEELDEN... 11 I. INLEIDING... 13 Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 5 LIJST VAN TABELLEN... 9 LIJST VAN PRAKTISCHE VOORBEELDEN... 11 I. INLEIDING... 13 II. HET OBJECTIEVE RECHT... 17 A. HET OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE RECHT... 17 1. Het objectieve

Nadere informatie

Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld

Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld Inleidende opmerkingen: - Een fenomeen dat valt onder het begrip eergerelateerd geweld

Nadere informatie

Aanbevelingen getuigenissen en beeldvorming minderjarigen in de jeugdhulp

Aanbevelingen getuigenissen en beeldvorming minderjarigen in de jeugdhulp Brussel, versie 2015 Aanbevelingen getuigenissen en beeldvorming minderjarigen in de jeugdhulp De jeugdhulp worstelt reeds geruime tijd met het beeld in de media en in de samenleving over zijn activiteiten

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T Rolnummer 1144 Arrest nr. 93/98 van 15 juli 1998 A R R E S T In zake : de prejudiciële vragen over de gecoördineerde wetten van 12 juli 1978 betreffende het accijnsregime van alcohol, gesteld door de Correctionele

Nadere informatie

STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG

STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG ONZE MISSIE EN VISIE ONZE INZET Onze missie Wij beschermen in hun ontwikkeling bedreigde kinderen en zorgen ervoor dat zij de juiste zorg krijgen. Onze visie Wij komen in

Nadere informatie

Het Vlaamse Jeugddelinquentiedecreet. Prof. Johan Put Rechtsfaculteit KU Leuven Instituut voor Sociaal Recht & Leuven Instituut voor Criminologie

Het Vlaamse Jeugddelinquentiedecreet. Prof. Johan Put Rechtsfaculteit KU Leuven Instituut voor Sociaal Recht & Leuven Instituut voor Criminologie Het Vlaamse Jeugddelinquentiedecreet Prof. Johan Put Rechtsfaculteit KU Leuven Instituut voor Sociaal Recht & Leuven Instituut voor Criminologie Opbouw 1 2 3 Totstandkoming Vogelvlucht Essentie 2 Opbouw

Nadere informatie

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten 6 e Vlaamse GGZ-congres Macht en kracht. Zorgrelaties in verandering 18 en 19 september 2012, Antwerpen Freya Vander

Nadere informatie

BOEKDEEL I. Deel 1. Internationaal en Europees recht. Deel 3. Strafrecht. Deel 2. Staatsrecht. Algemene inhoudstafel Boekdeel III...

BOEKDEEL I. Deel 1. Internationaal en Europees recht. Deel 3. Strafrecht. Deel 2. Staatsrecht. Algemene inhoudstafel Boekdeel III... Algemene inhoudstafel Boekdeel I BOEKDEEL I Algemene inhoudstafel Boekdeel I........... Algemene inhoudstafel Boekdeel II.......... Zie afzonderlijk verkrijgbaar Boekdeel II Algemene inhoudstafel Boekdeel

Nadere informatie

Jeugdsanctierecht in Vlaanderen: onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van een sanctiemodel voor het jeugdrecht in Vlaanderen

Jeugdsanctierecht in Vlaanderen: onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van een sanctiemodel voor het jeugdrecht in Vlaanderen FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Jeugdsanctierecht in Vlaanderen: onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van een sanctiemodel voor het jeugdrecht in Vlaanderen Masterproef neergelegd tot het behalen

Nadere informatie

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin Titel 8 APRIL 1965. - [Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.].

Nadere informatie

Afkortingen 13 I PERSONEN- EN FAMILIERECHT 23

Afkortingen 13 I PERSONEN- EN FAMILIERECHT 23 Inhoud Afkortingen 13 1 Inleiding recht 15 1.1 Inleiding 15 1.2 Omschrijving en doel 15 1.3 Rechtsgebieden 16 1.4 Materieel recht en formeel recht 19 1.5 Nationaal en internationaal recht 20 1.6 Inhoud

Nadere informatie

Analyse van de algemene commentaren ontvangen tijdens de openbare raadpleging die door het IBR werd georganiseerd en standpunt van het IBR

Analyse van de algemene commentaren ontvangen tijdens de openbare raadpleging die door het IBR werd georganiseerd en standpunt van het IBR ONTWERP VAN NORM MET BETREKKING TOT DE CONTRACTUELE CONTROLE VAN KMO S EN KLEINE (I)VZW S EN STICHTINGEN EN DE GEDEELDE WETTELIJK VOORBEHOUDEN OPDRACHTEN BIJ KMO S EN KLEINE (I)VZW S EN STICHTINGEN Analyse

Nadere informatie

Uithandengeving in het Belgisch recht: Een aantasting van de rechtszekerheid en de duidelijkheid?

Uithandengeving in het Belgisch recht: Een aantasting van de rechtszekerheid en de duidelijkheid? Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2011 2012 Uithandengeving in het Belgisch recht: Een aantasting van de rechtszekerheid en de duidelijkheid? Masterproef van de opleiding Master in de Rechten Ingediend

Nadere informatie

Voorstel van ordonnantie jeugddelinquentie

Voorstel van ordonnantie jeugddelinquentie KU LEUVEN FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Academiejaar 2016-2017 Voorstel van ordonnantie jeugddelinquentie Legal clinic Promotor: J. PUT Begeleider: H. ASSELMAN Masterscriptie ingediend door Leen AERNOUTS

Nadere informatie

VR DOC.0238/2BIS

VR DOC.0238/2BIS VR 2019 2202 DOC.0238/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering tot inrichting van de gemeenschapsinstellingen en tot uitvoering van diverse bepalingen van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

Nadere informatie

5 voucher: de voucher, vermeld in artikel 2, 11 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een hand

5 voucher: de voucher, vermeld in artikel 2, 11 van het decreet van 25 april 2014 houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een hand Besluit van de Vlaamse Regering houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet

Nadere informatie

0296/05/N en 0302/05/N Tuchtcommissie van 13 juni 2006 (tussenbeslissing; beroep aangetekend)

0296/05/N en 0302/05/N Tuchtcommissie van 13 juni 2006 (tussenbeslissing; beroep aangetekend) 0296/05/N en 0302/05/N Tuchtcommissie van 13 juni 2006 (tussenbeslissing; beroep aangetekend) Tekortkomingen aan de beroepsverplichtingen die ten grondslag liggen aan de uitoefening van het beroep onafhankelijkheid

Nadere informatie

Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie

Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie Vlaamse Regering Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Kanselarij Boudewijnlaan 30 1000 Brussel T. secretariaat:

Nadere informatie