Raadsnota. Raadsvergadering d.d.: 28 juni Agenda nr:

Transcriptie

1 Raadsnota Raadsvergadering d.d.: 28 juni 2010 Agenda nr: Onderwerp: Voorstel tot continuering delegatie bevoegdheid tot vaststelling exploitatieplan en toepassing bevoegdheid tot aanwijzing categorieën gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen vereist is na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Aan de gemeenteraad, 1. Doel, Samenvatting en Advies van het raadsvoorstel Het doel van deze nota is uw raad voor te stellen om dat deel van uw bevoegdheid, dat u, met ingang van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro nieuw) op 1 juli 2008 aan het college heeft gedelegeerd, onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te continueren. Daarnaast willen wij voorstellen gebruik te maken van de mogelijkheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor geen verklaring van bedenkingen (vvgb) nodig is, analoog aan de vroegere artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO oud) lijst van gevallen. 2. Situatie / Aanleiding / Probleem Naar verwachting treedt op 1 juli 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking. De Wabo is één van de omvangrijkste en ingrijpendste wijzigingen op het gebied van dienstverlening van het afgelopen en komende jaren. Hoofddoel van de Wabo is een betere, snellere en professionelere dienstverlening. Een dienstverlening die bovendien leidt tot minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Tijdens de vergadering van 27 april 2010 hebben wij de commissie SOB hierover in grote lijnen geïnformeerd. Alle vergunningen en ontheffingen die nu nog vallen onder de werking van de Wro integreren in de Wabo. Dat betekent dat een projectbesluit, de zwaarste planologische procedure, nodig om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen om bijvoorbeeld een aangevraagde bouwactiviteit of gewijzigd van het gebruik mogelijk te maken, straks deel gaat uitmaken van de te verlenen omgevingsvergunning voor de aangevraagde activiteit. Het bevoegde gezag, het college, verleent dan een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3 op voorwaarde dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing moet overigens, vanaf 1 januari 2010, voldoen aan de digitaliseringsvereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Over deze ruimtelijke onderbouwing moet uw raad straks een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen (vvgb) op basis van artikel 3.11 Wabo verlenen aan het bevoegde gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders. Tot de inwerkingtreding van de Wabo doet uw raad in feite hetzelfde door het projectbesluit, dat ook is gebaseerd op een ruimtelijke onderbouwing, vast te stellen. In een aantal gevallen heeft u dit vaststellen op dit moment gedelegeerd aan het college. Deze delegatie is overigens gebaseerd op de mogelijkheid die de WRO (oud) bood, tot 1 juli 2008, tot toepassing van de artikel 19 lid 2 WRO procedure voor door GS aangegeven categorieën van gevallen. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo zullen de termijnen waarbinnen de gemeente een besluit over een aanvraag om omgevingsvergunning moet nemen drastisch veranderen. Over een formele aanvraag moet het bevoegde gezag, het college van burgemeester en wethouders, binnen 8 weken (in geval van de reguliere procedure) of uiterlijk 26 weken ( in geval van de uitgebreide procedure) besluiten. Ter vergelijking: in de huidige situatie geldt geen (fatale) termijn wanneer een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dat is straks verleden tijd. Pagina 1 van 7

2 Hierdoor ontstaat ten aanzien van het onderwerp verklaring van geen bedenkingen het volgende knelpunt. De wetgever dwingt het bevoegde gezag (B&W) tot het nemen van een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning, die in strijd is met het bestemmingsplan, binnen 26 weken in die gevallen dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Dit is het geval bij de aanvraag om een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3 (tot nu: projectbesluit op basis van artikel 3.10 Wro). Door de lange voorbereidingstijd van de stukken (o.a. de ruimtelijke onderbouwing en alle daartoe noodzakelijke onderzoeken) plus de administratieve voorbereidingstijd die gemoeid is met het aanleveren van raadsvoorstellen en besluiten ontstaat het gevaar op niet tijdig beslissen. Het kan in theorie, na inwerkingtreding van de Wabo, dus voorkomen dat de gemeente niet tijdig een besluit neemt. Het niet tijdig nemen van een besluit heeft als gevolg dat, in het geval van de reguliere procedure, een vergunning van rechtswege wordt verleend of dat, op verzoek van de aanvager, op basis van de Wet dwangsom en beroep bij niet tij dig beslissen een dwangsom wordt opgelegd. Doelstelling van deze laatstgenoemde wet overigens is (ook) om tot een snelle beslissing van de overheid te komen. De Wabo biedt, net als de Wro, mogelijkheden om de duur van procedures terug te dringen in de vorm van de mogelijkheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarin geen vvgb is vereist. In artikel 6.5 lid 3 Besluit omgevingsrecht (BOR) is deze mogelijkheid voor de gemeenteraad opgenomen. Door gebruik te maken van deze mogelijkheid verbetert de dienstverlening aan de burger en wordt de werkbelasting voor uw raad, het college en het ambtelijk apparaat teruggedrongen. 3. Relatie met bestaand beleid Op 15 december 2008 heeft uw raad een deel van de bevoegdheid tot het weigeren of het nemen van een projectbesluit (op basis van artikel 3.10 lid 4 Wro) en het vaststellen van een exploitatieplan (op basis van artikel 6.12 lid 3 Wro) reeds gedelegeerd aan het college. Met ingang van de inwerkingtreding van de Wabo vervalt artikel 3.10 Wro en wordt vervangen door artikel 6.5 lid 3 Besluit omgevingsrecht (BOR). Op basis van het Overgangsrecht ten behoeve van de invoering van de Wabo wordt artikel 6.12 lid 3 Wro tekstueel aangepast. Het is dus zaak om de bestaande delegatiebevoegdheden vanaf de inwerkingtreding van de Wabo juridisch correct te verankeren. 4. Gewenst beleid en mogelijke opties Als uw raad kiest om geen gebruik te maken van de bevoegdheid tot het aanwijzen van categorieën gevallen waarin het verlenen van de verklaring van geen bedenkingen niet vereist is, heeft dat tot gevolg dat uw raad een standpunt moet innemen over alle ontwikkelingen (van groot tot klein), die niet realiseerbaar zijn rechtstreeks op grond van een bestemmingsplan of met toepassing van een buitenplanse ontheffing (na inwerkingtreding Wabo afwijking van het bestemmingsplan genaamd). Dit kan betekenen dat uw raad nogmaals formeel een standpunt moet innemen over onderwerpen waarover u beleidsmatig al een standpunt heeft ingenomen. Het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen is een enorme belasting van zowel raad, college als ambtelijk apparaat en is zeer burger-onvriendelijk. De burger moet immers lang op een raadsstandpunt (dat is: de verleende verklaring van geen bedenkingen) wachten. Een voorstel aan de raad moet minimaal anderhalve maand van tevoren worden aangeleverd, in bepaalde maanden wordt niet vergaderd en in november worden buiten de begroting geen stukken behandeld. Dit vergroot het risico van beroepsprocedures en dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen door de raad. Daar komt bij dat de beslistermijnen met inwerkingtreding van de Wabo korter worden. Wanneer een verklaring van geen bedenkingen is vereist, bedraagt de termijn waarbinnen de uiteindelijke omgevingsvergunning verleend moet worden maximaal 26 weken (met mogelijk eenmalige verlenging van 6 weken). Pagina 2 van 7

3 U kunt als raad wel kiezen om gebruik te maken van de bevoegdheid om categorieën van gevallen aan te wijzen waarin het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. In feite herstelt u dan de mogelijkheid die de WRO (oud) tot 1 juli 2008 rechtstreeks bood. Op basis van artikel 19 lid 2 WRO waren burgemeester en wethouders bevoegd om (zonder tussenkomst van GS) vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan in door GS aangegeven categorieën van gevallen. Wel was het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing daartoe een verplichting (net als nu het geval is en in de toekomst het geval blijft). GS hadden voor toepassing van deze mogelijkheid een zgn. artikel 19 lid 2 lijst van gevallen vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wro (nieuw) verviel deze mogelijkheid. Daarvoor in de plaats kwam de bevoegdheid voor de raad om, op basis van artikel 3.10 lid 4 Wro het weigeren en/of het nemen van een projectbesluit te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Met ingang van de inwerkingtreding van de Wro (nieuw) heeft uw raad besloten om deze bevoegdheid voor het nemen van het projectbesluit te delegeren voor een aantal nauw omschreven categorieën gebaseerd op de eerder genoemde provinciale lijst voor toepassing van de toenmalige artikel 19 lid 2 WRO (oud) procedure. Op 15 december 2008 heeft uw raad de bevoegdheid voor het nemen van een projectbesluit gedelegeerd voor de volgende onderwerpen: 1. Het weigeren van een aanvraag om een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3, indien de aanvraag in strijd is met door de raad en/of het college van burgemeester en wethouders vastgesteld beleid. 2. Het bouwen 1 van maximaal 10 woningen, met daaraan inherente voorzieningen, binnen de op basis van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (afgekort: POL) aangewezen contour om een woonkern. 3. Het splitsen van een bestaand hoofdgebouw in maximaal vijf appartementen met daaraan inherente voorzieningen, binnen de gebieden als bedoeld onder 2. Een appartement dient een minimale oppervlakte te hebben van 95 m², waarbij een berging voor maximaal 10 m² mag meetellen. Gemeten wordt vanaf de binnenkant van de buitenste muren. 4. Het bouwen van kantoren, winkels, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, categorie 1- en 2- bedrijven, consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijven, met daaraan inherente voorzieningen, binnen de gebieden als bedoeld onder De reconstructie van een weg met de daarbij behorende voorzieningen (zoals geluidschermen). 6. Het bouwen of uitbreiden van een winkel bij een brandstofverkooppunt. 7. Een wijziging van het gebruik van gebouwen en/of onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen, voor zover gelegen binnen de gebieden als bedoeld onder In gebieden buiten de op grond van het POL aangewezen contour is een wijziging van agrarisch gebruik toegestaan indien het betreft extensief recreatief gebruik dan wel de ontwikkeling van natuur en bos. 9. Hagelnetten die voldoen aan de provinciale Beleidsregel hagelnetten. 10. Teeltondersteunende voorzieningen die voldoen aan de provinciale Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen. 11. Het wijzigen van het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing in een woon- en/of recreatieve functie onder de voorwaarden dat: a. het gaat om het bestaande hoofdgebouw, dat in maximaal vijf woningen of appartementen mag worden gesplitst, waarbij de oppervlakte-eis, als bedoeld in artikel 2 van toepassing is; b. de kwaliteit van de locatie wordt verbeterd: onder kwaliteitsverbetering wordt minimaal verstaan de sloop van alle bijgebouwen met een terugbouw van maximaal 25% van het oorspronkelijke volume en inpassing in het landschap van die nieuwbouw. 12. Het bouwen van bedrijfsgebouwen op een bestaand bedrijventerrein. 13. Een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen, mits passend bij de hoofdfunctie van het terrein. 1 Voor een definitie van bouwen wordt verwezen naar het gestelde in de Woningwet. Pagina 3 van 7

4 14. Het bouwen, ondersteunend dan wel additioneel, ten behoeve van sport of recreatie mits qua aard en omvang passend in de omgeving. 15. Het afwijken van een in het bestemmingsplan gehanteerde maat tot ten hoogste 20 %. 16. Een combinatie van functies en/ of activiteit en als bedoeld onder 2. tot en met 15. Bij het opstellen van deze lijst is aansluiting gezocht bij het systeem dat de provincie hanteerde in het kader van artikel 19 lid 2 WRO (oud). Na inwerkingtreding van de Wabo is, zoals gesteld, geen sprake meer van een bevoegdheid van uw raad om het projectbesluit vast te stellen en deze bevoegdheid te delegeren. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning nadat uw raad een verklaring van geen bedenkingen heeft verleend. Wat wel mogelijk is, is om vanaf dan gevallen aan te wijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen nodig is, een bevoegdheid van uw raad op basis van het BOR. Het ligt voor de hand om hiertoe de werkwijze uit de periode van voor 1 juli 2008 te herstellen en voor de onderwerpen die in de toenmalige lijst zijn genoemd deze nieuwe bevoegdheid op basis van artikel 6.5 lid 3 BOR toe te passen. Dat betekent dat uw raad voor de categorieën gevallen die zijn opgenomen in de eerder genoemde lijst, verklaart dat geen verklaring van geen bedenkingen door uw raad is vereist. Het voordeel hiervan is dat de gemeente de burger in de bovenstaande gevallen zo snel kan helpen. Er is geen nadeel voor uw raad aan verbonden want over de projecten die niet in deze lijst zijn opgenomen (de grotere en/of controversiële projecten) beslist uw raad zelf in de vorm van het al dan niet verlenen van een verklaring van geen bedenkingen. Bij de delegatie van de bevoegdheid tot de vaststelling van een projectbesluit heeft de raad in 2008 tegelijkertijd de bevoegdheid tot het vaststellen van een exploitatieplan aan het college gedelegeerd (art lid 3 Wro). Een dergelijke delegatie was (en is) noodzakelijk vanwege de vereiste gelijktijdige vaststelling van het bestemmingsplan-wijzigingsplan-projectbesluit en het exploitatieplan (art lid 1 Wro). Zoals gesteld wordt op basis van het Overgangsrecht ten behoeve van de invoering van de Wabo artikel 6.12 lid 3 Wro tekstueel aangepast. Het is dus zaak om de bestaande delegatiebevoegdheid opnieuw vast te stellen en zo juridisch correct te verankeren. Het college adviseert uw raad dan ook om te kiezen voor toepassing van artikel 6.5 lid 3 BOR en categorieën van gevallen aan te wijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen voor een aanvraag om omgevingsvergunning op basis van artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3 niet is vereist en om het vaststellen van een exploitatieplan te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 6.12 lid 3 Wro voor de onderwerpen op de bovenstaande lijst. 5. Aanbestedingen n.v.t. 6. Financiën n.v.t. 7. Communicatie Het besluit tot toepassing van artikel 6.5 lid 3 BOR en artikel 6.12 lid 3 Wro wordt bekendgemaakt in Heuvelland Aktueel. 8. Afwegingen en Advies Om de bevoegdheid toe te passen tot aanwijzen van categorieën van gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist en het vaststellen van een exploitatieplan aan het college te delegeren conform de in het besluit opgenomen lijst. 9. Bijlagen n.v.t. Pagina 4 van 7

5 Het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul, L.T.J.M. Bongarts algemeen directeur/gemeentesecretaris Drs. M.J.A. Eurlings burgemeester Pagina 5 van 7

6 De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul, Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2010; Gehoord de raadsadviescommissie Gelet op het bepaalde in artikel 6.5 lid 3 BOR (aanwijzen categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist) en artikel artikel 6.12 lid 3 Wro (delegatie bevoegdheid vaststellen exploitatieplan); B e s l u i t : A. Zijn bevoegdheid tot het aanwijzen van categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van bedenkingen is vereist voor een aanvraag om omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3 van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, toe te passen voor de volgende onderwerpen: 1. Het weigeren van een aanvraag om een projectbesluit, indien de aanvraag in strijd is met door de raad en/of het college van burgemeester en wethouders vastgesteld beleid. 2. Het bouwen 2 van maximaal 10 woningen, met daaraan inherente voorzieningen, binnen de op basis van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (afgekort: POL) aangewezen contour om een woonkern. 3. Het splitsen van een bestaand hoofdgebouw in maximaal vijf appartementen met daaraan inherente voorzieningen, binnen de gebieden als bedoeld onder a. Een appartement dient een minimale oppervlakte te hebben van 95 m², waarbij een berging voor maximaal 10 m² mag meetellen. Gemeten wordt vanaf de binnenkant van de buitenste muren. 4. Het bouwen van kantoren, winkels, horecabedrijven, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, categorie 1- en 2- bedrijven, consumentverzorgende en ambachtelijke bedrijven, met daaraan inherente voorzieningen, binnen de gebieden als bedoeld onder a. 5. De reconstructie van een weg met de daarbij behorende voorzieningen (zoals geluidschermen). 6. Het bouwen of uitbreiden van een winkel bij een brandstofverkooppunt. 7. Een wijziging van het gebruik van gebouwen en/of onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen, voor zover gelegen binnen de gebieden als bedoeld onder a. 8. In gebieden buiten de op grond van het POL aangewezen contour is een wijziging van agrarisch gebruik toegestaan indien het betreft extensief recreatief gebruik dan wel de ontwikkeling van natuur en bos. 9. Hagelnetten die voldoen aan de provinciale Beleidsregel hagelnetten. 10. Teeltondersteunende voorzieningen die voldoen aan de provinciale Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen. 11. Het wijzigen van het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing in een woon- en/of recreatieve functie onder de voorwaarden dat: a. het gaat om het bestaande hoofdgebouw, dat in maximaal vijf woningen of appartementen mag worden gesplitst, waarbij de oppervlakte-eis, als bedoeld in artikel 2 van toepassing is; b. de kwaliteit van de locatie wordt verbeterd: onder kwaliteitsverbetering wordt minimaal verstaan de sloop van alle bijgebouwen met een terugbouw van maximaal 25% van het oorspronkelijke volume en inpassing in het landschap van die nieuwbouw. 12. Het bouwen van bedrijfsgebouwen op een bestaand bedrijventerrein. 13. Een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, anders dan ten behoeve van bouwen, mits passend bij de hoofdfunctie van het terrein. 2 Voor een definitie van bouwen wordt verwezen naar het gestelde in de Woningwet. Pagina 6 van 7

7 14. Het bouwen, ondersteunend dan wel additioneel, ten behoeve van sport of recreatie mits qua aard en omvang passend in de omgeving. 15. Het afwijken van een in het bestemmingsplan gehanteerde maat tot ten hoogste 20 %. 16. Een combinatie van functies en/ of activiteit en als bedoeld onder 2. tot en met 15. B. Zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een exploitatieplan aan het college van burgemeester en wethouders te delegeren voor die aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel A. Dat dit besluit in werking treedt de dag nadat het bekend is gemaakt. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 28 juni De raad voornoemd, A.M. Hoeberigs griffier Drs. M.J.A. Eurlings voorzitter Pagina 7 van 7