Economische Zaken. 3de Vergadering. Aanvang uur. Voorzitter: Joekes Tegenwoordig zijn 12 leden der Kamer,

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Economische Zaken. 3de Vergadering. Aanvang 14.00 uur. Voorzitter: Joekes Tegenwoordig zijn 12 leden der Kamer,"

Transcriptie

1 Vaste Commissie voor Dm.**27men* Aanvang uur Economische Zaken 3de Vergadering Voorzitter: Joekes Tegenwoordig zijn 12 leden der Kamer, te weten: Portheine, Van Dis, Epema-Brugman, Kolthoff, Engwirda, B. de Vries en Van lersel, leden van de vaste commissie; Van Muiden, plaatsvervangend de vaste commissie; lid van Rempt-Halmmans de Jongh, Beckersde Bruijn, Van der Spek en Joekes; en de heren Van Aardenne, Minister van Economische Zaken, en Hazekamp, Staatssecretaris van Economische Zaken, die vergezeld zijn van enige ambtenaren. De Voorzitter: Ik open de uitgebreide vergadering van de vaste Commissie voor Economische Zaken. Dit is de eerste uitgebreide commissievergadering in de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Het nieuwe systeem van commissievergaderingen dat men in het aangepaste Reglement van Orde kan lezen, treedt vandaag in werking. Het zal in sommige opzichten wel wat onwennig zijn, maar ik denk dat wij er allen mee zullen leren werken. Ik zal daartoe mijn best doen. Aan de orde is de behandeling van de Nota Consument en Consumptie (15716). De Voorzitter: De commissie heeft besloten geen afzonderlijke agendapunten op te voeren, zodat de nota in haar geheel, zonder onderverdeling, aan de orde wordt gesteld. In de veronderstelling dat de Regering niet langer zal spreken dan de gezamenlijke commissieleden, zijn de volgende voorlopige maximumspreektijden opgesteld: PvdA en CDA, elk 50 minuten; VVD 35 minuten; D'66 20 minuten; overige fracties elk 10 minuten. De griffier heeft er in haar convocaat van 20 mei al op gewezen, dat in deze vergadering onder het nieuwe regime zal kunnen worden gestemd over moties. Ik heb echter het volgende probleem. Ik moet ervoor zorgen dat deze vergadering om uiterlijk 11 uur vanavond kan worden gesloten. Dat is voor mij een vast gegeven. Ik weet niet, of er moties worden ingediend en zo ja, hoeveel. Ik weet ook niet, of daarover in deze vergadering zal worden gestemd. Is dat wel het geval, dan moeten wij daarvoor voldoende tijd uittrekken vóór 11 uur en dat is weer van invloed op de spreektijden. Ik vraag daarom aan de woordvoerders van de fracties - zij hoeven daarop uiteraard niet te antwoorden, maar het zou prettig zijn voor de orde van de vergadering het te weten - of zij van plan zijn moties in te dienen en zo ja, hoeveel. Er is al enig vooroverleg geweest in deze commissie over de vraag, of er over moties zou moeten worden gestemd. De meeste woordvoerders waren er niet voor, dat in deze vergadering over de moties zou worden gestemd. Het is ook nog vrij onduidelijk, hoeveel moties er zullen worden ingediend. De Voorzitter: Mijn eerste reactie hierop is, dat leden het kennelijk minder aangewezen vinden om op te geven, of zij moties zullen indienen en hoeveel en mijn tweede, belangrijkere reactie is, dat er naar ik aanneem de vereiste drie leden of hun plaatsvervangers zullen zijn die een stemming kunnen tegenhouden. Ik ga er dus van uit, dat zij dit zullen doen. Iedereen behoudt zijn recht, aan het einde van de vergadering alsnog te handelen, zoals hij of zij wenst. Ik ga er echter nu van uit, dat er niet wordt gestemd. De griffier is zo vriendelijk geweest, na te gaan of er nog vergadertijd zou zijn tussen nu en het zomerreces, hetzij op woensdagochtenden, hetzij op maandagen, voor een nadere uitgebreide commissievergadering. Het antwoord is: neen. Dat zou dus betekenen dat moties, hier ingediend, onmiddellijk in de plenaire vergadering ter stemming zouden komen. Naar mij blijkt is daartegen van de zijde van de commissie geen bezwaar. De door mij genoemde spreektijden zijn nu niet meer voorlopig, maar definitief. Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb heel duidelijk met de voorzitter van de vaste commissie afgesproken, dat de VVD meer spreektijd zou kunnen krijgen dan 35 minuten. De Voorzitter: Ik ben best bereid af te zien van het vaststellen van spreektijden, maar het bezwaar is dat ten eerste de vergadering vanavond om elf uur eindigt, en niet daarna, en ten tweede dat de evenredigheid die gebruikelijk is tussen de spreektijden van grotere en kleinere fracties in gevaar kan komen. Door een vrij onverwachte omstandigheid (de Minister kon niet aanwezig zijn) moest deze vergadering beginnen om twee uur in plaats van kwart over elf. Bij een overleg als dit wordt er altijd een beetje rekening mee gehouden dat niet alle fracties eraan deelnemen. Richtlijn is dat iedereen zich aan de vastgestelde spreektijd tracht te houden, maar het is mogelijk dat enkelen er overheen gaan. Ik hoor overigens nu pas, dat er geen enkele mo- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2009

2 Voorzitter gelijkheid meer is dat wij uitwijken naar een woensdagochtend of wat voor een dag ook. De Voorzitter: Ik sluit in elk geval de vergadering om uiterlijk elf uur. Laten wij, in het belang van een goede gang van zaken, trachten ons aan de spreektijden te houden. D De heer Engwirda (D'66): Mijnheer de Voorzitter! De nota die wij vandaag bespreken heeft in commentaren instenv ming, maar vooral kritiek opgeroepen. Instemming met de uitvoerige en gedegen manier, waarop het terrein van het consumptiebeleid verkend is. Instemming ook met de op veel plaatsen doorklinkende visie, dat het voeren van een consumptiebeleid noodzakelijk is. Kritiek daarentegen op het feit, dat de nota in de analyse is blijven steken en niet of nauwelijks de instrumenten aanreikt waarmee het zo noodzakelijk geachte consumptiebeleid concreet gestalte zou kunnen krijgen. Kritiek bovendien, omdat het bijna vier jaar heeft moeten duren, voordat deze terreinverkenning van het consumptiebeleid uiteindelijk gepubliceerd werd. Kritiek ten slotte vanwege het onleesbare karakter van de nota, een voor regeringsnota's niet ongewoon verschijnsel, maar wel iets wat extra opvalt in een nota over een beleid dat zich onder meer ten doel stelt de produktie beter af te stemmen op de behoeften van de consument. Graag zou ik mij als eenvoudig consument van regeringsnota's bij deze laatste kritiek van harte willen aansluiten. Bij mij leeft al sinds jaren de tot nu toe onvervulde behoefte aan goed leesbare regeringsstukken. Op grond van eigen onderzoek heb ik gemerkt, dat deze onvervulde behoefte ook bij andere consumenten bestaat. Zijn de bewindslieden bereid te onderzoeken, hoe zij deze onvervulde behoefte kunnen bevredigen? Ik hoop dat zij daarvoor niet eerst een advies van de SER zullen inwinnen, maar daarover overleg zullen plegen met de afdeling Voorlichting van hun departement, of, meer algemeen, deze kwestie in interdepartementaal verband aan de orde willen stellen. Mijnheer de Voorzitter! Ondanks de vele kritiek, die de nota heeft opgeroepen, moet het verschijnen ervan misschien toch als een belangrijke gebeurtenis worden beschouwd, zoals prof. De Roos in een artikel in ESB van 1 oktober vorig jaar schreef. In dat artikel wordt erop gewezen, dat het totstandkomen van deze nota een moeizaam proces is geweest vanwege de producent-gerichte benadering van economisch-politieke vraagstukken, zoals die bij traditie op Economische Zaken altijd heeft bestaan. Tegen die achtergrond ziet De Roos het als een belangrijke gebeurtenis, dat niet langer een verdergaande produktiegroei, maar het verbeteren van de kwaliteit van consumptieve beslissingen centraal wordt gesteld voor het verhogen van het menselijk welzijn. Hij wijst er daarbij op, dat dit een tijdgebonden ontwikkeling is. In de naoorlogse economische politiek is, onder omstandigheden van ernstige schaarste aan materiële goederen, veel gedaan om de produktiegroei te stimuleren. Geleidelijk echter heeft de ontwikkeling ons, volgens De Roos, een fase ingevoerd waarin de materiële welstand zelf problemen gaat veroorzaken: milieuvervuiling, congestie, ecologische bedreiging. De omstandigheden dwingen ons tot een kritische bezinning op het produktie- en consumptieproces. Daarbij staat niet de produktie langer centraal, maar zal het uitgangspunt moeten zijn wat de mensen als consumenten nodig hebben. Mijnheer de Voorzitter! Ik ben het hier volstrekt mee eens. Drie jaar geleden al heeft mijn partij deze zelfde visie proberen uit te drukken via de leuze 'niet méér, maar béter'. Ik denk dat die leuze sindsdien alleen nog maar aan aktualiteit heeft gewonnen, gezien ook de prognoses van het Centraal Planbureau voor de economische groei, die we zowel dit jaar als volgend jaar mogen verwachten. Het is daarom van belang, dat de nota erkent, dat bij de beslissingen op allerlei beleidsterreinen voortaan de gevolgen voor de consument en de effecten op de consumptie stelselmatig mede in de afweging zullen moeten worden betrokken. Dat betekent immers, dat het consumptiebeleid, zoals dat in de nota wordt gedefinieerd, raakvlakken heeft met vele andere vormen van beleid, zoals dat tot nu toe werd gevoerd: sociaal-economisch beleid, facettenbeleid tot en met het verzorgen van aantrekkelijke damesconfectie buiten de meer gangbare maten! Mijn fractie geeft daarom de voorkeur aan de hoofddoelstelling van het consumptiebeleid, zoals die in het ICC-rapport voor werd geformuleerd, boven de hoofddoelstelling van de nota. Wij denken, dat het nodig is om die hoofddoelstelling te plaatsen in wisselwerking met de doelstellingen van het sociaal-economische en facettenbeleid en niet als doel op zichzelf. Naar ons gevoel vloeit dat trouwens logischerwijze voort uit de Nota selectieve groei van Helaas heeft die nota noch aan de produktie- noch aan de consumptiekant geleid tot een invulling op grond waarvan een concreet beleid kon worden gevoerd. Het is gebleven bij een filosofie, die aantrekkelijk leek, maar waarvoor de beleidsinstrumenten ontbraken. Mijnheer de Voorzitter! Consumptiebeleid moet dus geen doel op zichzelf zijn, maar in duidelijke wisselwerking staan met de doelstellingen van het selectieve groeibeleid. Het moet voor dat laatste beleid een nadere invulling geven vanuit de invalshoek van de consumptie. Daarmee wordt de consumptievrijheid niet principieel aangetast. Wél betekent dit, dat aan die vrijheid door het selectieve groeibeleid randvoorwaarden worden gesteld, zoals die ook voor de produktiekant zouden moeten gelden. Alleen op die manier zal het immers mogelijk zijn de verspilling aan materiële goederen in onze samenleving terug te dringen en immateriële goederen als een schoon milieu ook voor toekomstige generaties in stand te houden. Die gedachtengang valt in de nota ook wel te lezen, maar het logische uitvloeisel daarvan, namelijk dat beleidsinstrumenten worden voorgesteld om die randvoorwaarden concreet gestalte te geven, ontbreekt helaas. Terecht constateert Konsumenten Kontakt hier een koudwatervrees bij de bewindslieden. Wat betreft de Minister is dat voor mij geen nieuw verschijnsel na de debatten over het tijdelijke energiebesparingsprogramma, die vorig jaar in de Kamer plaatsvonden. Is het dezelfde koudwatervrees geweest, die de nota, welke onder zijn voorganger al nagenoeg gereed was gekomen, toch nog twee jaar heeft opgehouden? Graag nodig ik de Minister uit tot een reactie op deze gedachtengang. Mijnheer de Voorzitter! Het meest interessante beleidsinstrument, dat in de commentaren op de nota naar voren is gekomen, is ongetwijfeld het voorstel van de Consumentenbond om tot een consumptie-effectrapportage te komen. Het lijkt mij van groot belang, dat aan de nadere uitwerking van dit instrument door de bewindslieden hoge prioriteit zal worden gegeven. Dit voorstel vloeit ook eigenlijk zo logisch voort uit de uitspraak in de nota, dat bij beslissingen op allerlei beleidsterrei nen voortaan de gevolgen voor de consument en de effecten op de consumptie stelselmatig mede in de afweging zullen worden betrokken, dat je je afvraagt waarom de nota zelf niet met 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2010

3 Engwirda dit voorstel is gekomen. Bij die nadere uitwerking lijkt het mij van belang, dat dit instrument in eerste instantie wordt toegepast op de hoofdlijnen van beleid en wet op de daaruit voortvloeiende dagelijkse beleidsbeslissingen. Zo is in Europees verband reeds voorgesteld om tot consumptie-effectrapportages te komen ten aanzien van bij voorbeeld het gemeenschappelijke landbouwbeleid en het multivezelakkoord. Wat betreft de Nederlandse situatie zie ik onder meer het prijsbeleid, het distributiebeleid, inclusief de Winkelsluitingswet en het mediabeleid als onderwerpen, die zich zeer goed voor een consumptie-effectrapportage zouden lenen. Wat zijn hierover de gedachten van de bewindslieden? Ik weet, dat zij zich hierover nader willen oriënteren met de consumentenorganisaties, maar ik neem aan dat zij toch ook zelf wel enige ideeën over dit voorstel zullen hebben. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom toe aan enkele opmerkingen over de positie van de consument op de markt. Het belangrijkste middel, dat de consument hier momenteel heeft, is de beslissing om niet te kopen. Volgens de nota leidt dit ertoe, dat ongeveer acht van de tien nieuw op de markt verschijnende produkten na kortere of langere tijd als mislukt moeten worden beschouwd. Door de werkgeversorganisaties VNO en NCW is op deze opmerking verontwaardigd gereageerd, dat dit alleen geldt voor de sfeer van de voedings- en genotmiddelen. Is dit waar, en zo ja, is het de bewindslieden bekend hoe dit percentage voor andere produkten ligt? De twee belangrijkste voorstellen, die worden gedaan om de positie van de consument op de markt verder te versterken, betreffen het stimuleren van onafhankelijk behoeften-onderzoek en het nauwer betrekken van de consument bij het proces van produktontwikkeling en innovatie. Het stimuleren en zo nodig financieel ondersteunen van onafhankelijk behoeften-onderzoek lijkt mij een goede zaak. Toch is dit, naar ik meen, niet een geheel nieuw idee. Kunnen de bewindslieden meedelen of er al ervaringen zijn met het verrichten van onafhankelijk behoeften-onderzoek, hetzij in het binnenland, hetzij in het buitenland? Zo ja, welke conclusies kunnen op grond daarvan dan getrokken worden? In de politieke discussie van de laatste jaren heeft het begrip onvervulde maatschappelijke behoeften nogal een belangrijke rol gespeeld. Daarbij leek het er vaak op, dat die discussie meer op basis van politiek-ideologische standpunten gevoerd werd dan op basis van informatie over de werkelijke behoeften, zoals die bij de consument leven. Onafhankelijk behoeften-onderzoek zou daarom mede een bijdrage kunnen leveren om die belangrijke discussie uit de nietes-wellessfeerte halen en daaraan een meer zakelijke basis te geven. Genoeg redenen dus om aan het stimuleren van onafhankelijk behoeften-onderzoek wat mij betreft hoge prioriteit te geven. Zijn de bewindslieden dit met mij eens, en zo ja, hoe stellen zij zich dan concreet voor om dit onderzoek te stimuleren? Ook het nauwer betrekken van de consument bij het proces van produktontwikkeling en innovatie lijkt mij een goede gedachte. Ook hier is natuurlijk de vraag aan de orde hoe daaraan vorm zou moeten worden gegeven. Misschien is hiervoor een aanknopingspuntte vinden in een voorstel, dat ik in discussies over het overheidsaankoopbeleid in de Kamer weleens naar voren heb gebracht. Ik heb er in dat kader voor gepleit om per sector van het overheidsbeleid tot een systematisch overleg tussen bedrijfsleven, overheid en onderzoeksinstellingen te komen over de te verwachten trends in de maatschappelijke behoeften op middellange termijn. Het lijkt mij voor de hand liggen om ook de consumentenorganisaties bij dergelijke trendanalyses te betrekken. Wat vindt de Minister van een dergelijke uitwerking van het idee van de innovatiepanels uit de nota? Is hij bereid om dit idee in overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties, consumentenorganisaties en onderzoeksinstellingen nader uitte werken? Ook op dit punt lijkt het mij verstandig eerst eens kennis te nemen van ervaringen in het buitenland. Naar ik meen, worden dergelijke trendanalyses in ieder geval in de Verenigde Staten reeds jarenlang toegepast. Mijnheer de Voorzitter! De consument heeft niet alleen met het aanbod op de marktte maken. In een land als Nederland met een hoog ontwikkeld niveau van collectieve voorzieningen is ook het aanbod van de overheid van grote betekenis. Het is een goede zaak, dat daaraan in de nota de nodige aandacht wordt gewijd. Er zijn bovendien twee redenen waarom dit aspect van het consumptiebeleid in de toekomst naar mijn mening nog belangrijker zal worden. In de eerste plaats valt dat af te leiden uit de toenemende intensiteit van de discussie rond de toekomst van de verzorgingsstaat, zoals die in ons land gevoerd wordt. In die discussie komen naast de voordelen vooral ook de nadelen van die verzorgingsstaat naar voren, nadelen in de vorm van afhankelijkheid van subsidieregelingen, vervreemding als gevolg van vermeende ambtelijke willekeur en het spook van de loketteneconomie. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat de consument zich tegenover de overheid vaak in een zwakkere positie bevindt dan op de markt. Voor wat betreft het aanbod vanuit de markt kan hij immers besluiten om niette kopen of om bij iemand anders te kopen. Gezien de monopoliepositie, die de overheid op veel terreinen inneemt, heeft de consument die mogelijkheid voor het overheidsaanbod over het algemeen niet. Klachtenprocedures zijn bovendien vaak zo ingewikkeld en tijdrovend dat de consument daar vaak voor terugschrikt. Het voorstel om wat betreft het overheidsaanbod over te gaan tot de instelling van raden van toezicht en klachtencommissies lijkt mij daarom van groot belang. Kunnen de bewindslieden meedelen hoe en op welke manier dit voorstel nader zal worden uitgewerkt? Mijnheer de Voorzitter! Een tweede reden, waarom het betrekken van de consumptie-invalshoek bij het overheidsaanbod aan actualiteit zal toenemen, is gelegen in de te verwachten langzamere groei van de collectieve sector in de komende jaren. Aan bezuinigingen in de collectieve sector ten opzichte van de meerjarenramingen, die op een aanmerkelijk hogere economische groei waren gebaseerd, valt voor niemand te ontkomen. Daarmee wordt de vraag hoeveel en waar er bezuinigd moet worden natuurlijk des te meer van belang. Ik zie alleen niet goed in hoe het mogelijk zal zijn om de consumentenorganisaties daarbij op zinvolle wijze te betrekken. Kunnen de bewindslieden dit nader toelichten? Stellen zij zich voor om volgende maand met de consumentenorganisaties te gaan overleggen, waar de structurele bezuinigingen van 3 miljard gulden, die het kabinet voor dit jaar niet heeft kunnen invullen, in de begroting 1981 gevonden moeten worden? Ik kan mij voorstellen dat dit een aantrekkelijke gedachte is voor een kabinet dat zich voor de opgave geplaats ziet deze zomer de moeilijkste begroting sinds de oorlog, ik citeer nu de Minister-President, rond te krijgen, maar ik denk niet dat die oplossing veel soelaas zal bieden. Graag dus een nadere toelichting van de in de nota geuite gedachten op dit punt. De Voorzitter: Ik denk, dat dit nu niet binnen de orde van het consumentenbeleid ligt! 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2011

4 Engwirda DeheerEngwirda: (D'66): Het staat toch in de nota! Daarin wordt wel het een en ander gezegd over het betrekken van consumentenorganisaties bij het kiezen van de verdeling van de collectieve middelen. De Voorzitter: Dat is bekend. Ik zou er wellicht ten overvloede nog eens op willen wijzen, dat de door mij genoemde spreektijden natuurlijk op beide termijnen slaan. De heer Engwirda (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Ik wil mijn betoog afsluiten met enkele opmerkingen over de institutionele kant van het voorgestelde consumptiebeleid. Zoals gebruikelijk in het consumentenbeleid worden ook in deze nota weer enkele adviesaanvragen aan de SER aangekondigd, dit keer vooral op het gebied van de reclame. Aangezien ik mij in grote lijnen met de strekking van die adviesaanvragen kan verenigen, zal ik vandaag over het onderwerp van de reclame niet spreken. Wèl brengt het punt van die adviesaanvragen mij tot een beschouwing over het karakter van de SER in relatie tot de nota die wij vandaag bespreken. In die nota zie ik toch heel duidelijk de acceptatie van de consument als volwaardige economische partner, alsmede de emancipatie van de consument tot gelijkwaardig tegenspeler van de producent. Tegelijkertijd kondigt de Regering aan voortaan op allerlei beleidsterreinen de gevolgen voor de consument en de effecten op die consumptie stelselmatig mede in de afweging te zullen betrekken. Ik vind het dan toch wel heel vreemd, dat dit geen gevolgen krijgt voor de samenstelling van de SER als belangrijkste adviesorgaan van de Regering op sociaal-economisch gebied. In die SER zijn immers uitsluitend de producenten qualitate qua vertegenwoordigd via enerzijds werkgevers anderzijds werknemers. Natuurlijk weet ik dat er enkele onafhankelijke Kroonleden met een consumentensignatuur in de SER zitten, maar ik vind dat toch verre van een evenwichtige situatie. Het lijkt mij dan ook noodzakelijk om de lijnen uit de nota door te trekken naar de wijze van samenstelling van de SER zodanig dat de consumenten daarin als zelfstandige en gelijkwaardige groep vertegenwoordigd zijn. Ik denk, dat dit bij voorbeeld zou kunnen door de SER niet uit 3, maar uit 4 groepen te laten bestaan, namelijk V«werknemers, VA werkgevers, VA consumenten en VA Kroonleden. Graag hoor ik van de Minister een reactie op dit voorstel, waarbij ik aankondig, daarover in tweede termijn waarschijnlijk een uitspraak van de Kamer te zullen vragen. Minister Van Aardenne: Deze zaak gaat in eerste instantie de Minister van Sociale Zaken aan. Ik heb begrepen dat de commissie de mogelijkheid heeft open gelaten om in tweede termijn ook andere bewindslieden uit te nodigen. De heer Engwirda zegt nu al dat er wellicht een motie zal worden ingediend. Van mij kan hij op deze vraag geen antwoord krijgen, zonder dat ik eerst met de eerst verantwoordelijke bewindsman, die van Sociale Zaken, heb overlegd. Hij is hier echter niet aanwezig. De heer Kolthoff (PvdA): Heeft de Minister dit dan niet zien aankomen? Minister Van Aardenne: Dat is niet vanzelfsprekend. Er wordt uitdrukkelijk gevraagd om een concreet antwoord, waarbij tevoren een motie wordt aangekondigd. Ik kan de heer Engwirda echter geen bevredigend antwoord geven, omdat ik wat dit betreft niet de eerstverantwoordelijke ben. De heer Engwirda (D'66): Ik begrijp dat het integratiebeleid nog niet optimaal functioneert. Minister Van Aardenne: Het integratiebeleid is natuurlijk iets anders dan de samenstelling van de SER. Het kan een onderdeel van dat beleid zijn, maar als u specifiek spreekt over de samenstelling van de SER, gaat dit de perken van het integratiebeleid te buiten. De heer Engwirda (D'66).: Mijnheer de Voorzitter! Een tweede en laatste punt van institutionele aard betreft de verantwoordelijkheid voor het consumptiebeleid binnen de Regering. Het feit dat die verantwoordelijkheid zo verbrokkeld is over de departementen vormt naar mijn mening een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan voortgang in het consumentenbeleid, zoals dat tot nu toe gevoerd is, alsmede voor de vertraging die te constateren valt bij de formulering van het consumptiebeleid. Terecht wijst de Consumentenbond erop, dat in de nota gebruikte bezweringsformules als coördinatie, afstemming, interpretatie enz. dit probleem niet zullen oplossen, maar pas uitwerking kunnen hebben na een bepaalde bestuurlijke vormgeving. Zeer verhelderend werkt daarbij het voorbeeld van de 'executive order', die de Amerikaanse president in september vorig jaar afkondigde. Uit dat voorbeeld valt te zien hoe de in Nederland bestaande coördinatiemoeilijkheden zouden kunnen worden aangepakt. Sommige elementen uit de Amerikaanse voorstellen zouden naar mijn mening heel goed in de Nederlandse situatie kunnen worden toegepast. Daarbij denk ik dan met name aan het voorstel van een interdepartementaal orgaan, dat actief naar de departementen toe kan opereren en het opstellen van afgesplitste budgetten voor consumentenprogramma's per departement. Ten slotte ben ik van mening, dat de nota in alle duidelijkheid laat zien, dat het terrein van het consumptiebeleid zo omvangrijk is en tegelijk zo actueel en belangrijk, dat de benoeming van een aparte staatssecretaris voor consumentenzaken in een volgend kabinet beslist noodzakelijk is. Graag hoor ik ook op deze institutionele ideeën een reactie van de bewindslieden. D De heer Van Dis (SGP): Mijnheer de Voorzitter! Alvorens een aantal aspecten van deze nota aan de orde te stellen, heb ik behoefte om enkele algemene lijnen te trekken. Juist bij de bezinning over consumptie en consumentenbeleid - dat laatste woord bepaalt ons bij de taak en roeping van de overheid - moet worden uitgegaan van objectieve waarden en normen. In de eerste plaats moet ik aandacht vestigen op het gegeven dat wij mensen rentmeester zijn over de gaven en krachten die door de Schepper in de schepping zijn gelegd. Daarom hebben wij verantwoordelijkheid jegens God af te leggen over hoe wij daarmee al dan niet handelen. Hier moet getoetst worden. Dan rijzen vragen als: hebben wij als schepselen ook onze bestedingen uiteindelijk gesteld in de dienst van God en ten nutte van de naaste, of ging het in die behoeftenbevrediging uitsluitend om onszelf? Het gaat in wezen - zoals het eigenlijk met alle dingen is gesteld - om de gezindheid van het hart. Dat plaatst ons direct voor de verantwoordelijkheid. Daarin past, naast een verantwoorde besteding, ook de soberheid en matigheid, waarvan de Heilige Schrift spreekt. Doen wij, door een te veel letten op onszelf en het vervullen van onze wensen, niet tekort aan de nood van de naaste, dichtbij en veraf? Ook in dezen heeft de overheid een taak, namelijk door middel van het geven van een goed voorbeeld deze eigenschappen te stimuleren en daardoor de burgers te herinneren aan hun eigen verantwoordelijkheid. 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2012

5 Van Dis Voorts kunnen wij niet heen om de gevolgen van de zonde, die doorwerkt in de enkeling en in de samenleving. Daarom heeft de overheid ook de roeping, op dit terrein de ongebondenheid tegen te gaan. Vandaar dat er de noodzaak is tot het stellen van randvoorwaarden in corrigerende zin. Ik wijs op de oneerlijke concurrentie en op het bekende facettenbeleid enzovoorts. In dit opzicht vragen wij ons af, of het ontwikkelde beleid niet in zekere zin hinkt op twee gedachten. Ik wijs op het volgen van de maatschappelijke ontwikkelingen, ook wanneer die indruisen tegen de objectieve normen van de Bijbel. Moet hier geen herziening plaatsvinden? Is het juist, dat in de nota - heel voorzichtig soms - min of meer aangehaakt wordt aan een meer sturend beleid dan op een corrigerend beleid? Wij menen dat daardoor in feite de verantwoordelijkheid van de burger voor zich zelf wordt aangetast en dat er voor de burger wordt gedacht en beslist. Alleen wanneer schade wordt veroorzaakt aan de gemeenschap dan wel aan andere burgers, behoort de overheid in te grijpen. Zie hier de corrigerende taak. Ik wijs op het terrein van de reclame, de mededinging enzovoorts. Wij vinden dat reclame aan zeer strenge regels moet worden gebonden, juist vanwege de mogelijkheden van onbewuste beïnvloeding die ervan kunnen uitgaan. Vindt de Regering dat zij op dit facet voldoende heeft ingespeeld in de nota en het voorgenomen beleid? Het corrigerende element vinden wij meer benadrukt in het principe van de misbruikwetgeving dan in dat van de verbodswetgeving met ontheffingen. Onzes inziens komt het eerste meer tegemoet aan de noodzaak, het particuliere initiatief tot zijn recht te laten komen. Juist in de moeilijke situatie waarin wij verkeren, hebben wij aan die ondernemingslust grote behoefte, maar dan zo dat iedereen, van wat nering of hantering men zich ook bedient, gebonden zij aan de hoogste norm, de wet van de levende God. Het wegnemen van onrechtvaardigheden en het beschermen van de zwakke behoren het leidend beginsel te zijn en dat in het kader van de vrijheid, die tevens de hoogste gebondenheid inhoudt. Mijnheer de Voorzitter! Er is echter nog een voorname reden waarom er juist in onze tijd sprake is van een consumptievraagstuk. Ook dat houdt verband met de principiële benadering waartoe de nota althans enige aanzetten heeft geboden. Er bestaat in onze maatschappij een zekere teleurstelling ten aanzien van het welzijn dat de economische ontwikkeling gebracht heeft, aldus de nota, die dan wijst op immateriële aspecten waarin de welvaart niet automatisch voorziet en op de gewenning aan het bezit in een tijd van de buikriem aanhalen. Ik wil er met klem op wijzen dat ook het consumptiebeleid er nooit in zal slagen, het ware welzijn van de mens te dienen al zouden de mogelijkheden om door middel van consumptiebehoeften te bevredigen ook vertienvoudigen. De wijze Prediker maakte zich grote werken, huizen, wijngaarden, hoven en lusthoven en plantte daarin bomen van allerlei vrucht; hij vergaarde zich zilver en goud, bestelde zangers en zangeressen en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja allerlei snarenspel. Hij weerhield zijn hart niet van enige blijdschap. En toen moest hij uitroepen: zie, het was al ijdelheid en kwelling des geestes, en daarin was geen voordeel onder de zon. De Prediker wist echter ook een andere weg aan te wijzen, de weg van het niet bij brood alleen maar bij alle woord Gods, namelijk: 'Vrees God en houd Zijne geboden, want dit betaamt alle mensen.' Naar mijn mening weet de nota het 'waarom' van een consumptiebeleid goed onder woorden te brengen. Het 'hoe' blijft nog in het vage, al zijn er aanzetten tot meer concreet beleid, maar dat kan eigenlijk ook nog niet anders, gezien het karakter van terreinverkenning. Het hele vraagstuk van de consumptie wordt steeds gecompliceerder. Dat geldt aan de vraagzijde als gevolg van schaalvergroting, verbreding van assortiment en toegenomen ingewikkeldheid van produkten, maar het geldt evenzeer aan de aanbodzijde waar het consumentengedrag steeds moeilijker voorspelbaar wordt. In de voedings- en genotmiddelensfeer is wel een percentage van 80 genoemd van nieuwe produkten die niet aanslaan bij het publiek. Nu is dit ook weer niet maatgevend voor alle nieuwe produkten en bovendien - wij hebben daar in vraag 68 op gewezen - is niet iedere mislukking van een nieuw produkt geheel als verspilling aan te merken, gelet op het behoud van gepleegde research en het noodzakelijke leergeld. Gelukkig wordt dat ook in antwoord op 68a volmondig erkend, evenals het feit dat een ondernemingsgewijze produktie onvermijdelijk een aspect van 'trial and error' in zich heeft. Een vergelijking met meer centraal geleide systemen laat ik nu maar in het midden, maar ik zou kunnen verwijzen naar document nr. 26 van de Groep Charta '77 uittsjecho-slowakije, getiteld 'Stellingen over consumptie'. In het Rusland-bulletin van februari/ maart jongstleden wordt er aandacht aan besteed. Wel onderschrijven wij de noodzaak van een betere communicatie tussen producent en consument, waar, gelet op het voorgaande, beiden van kunnen profiteren. Onderkennen de bewindslieden hier echter geen problemen van min of meer psychologische aard? Immers, de consument is niet gewend een vaag gevoelde behoefte in een concreet produkt te vertalen, terwijl de ondernemer van oudsher toch de consument benadert in strategische termen zoals markt veroveren en campagne; nu moet hij hem ineens als meedenker - even onderstrepen! -gaan zien. Hoe denken zij deze omschakeling te bevorderen? Naast het communicatievraagstuk liggen er echter nog meer complicaties op consumptiegebied die de nota ook noemt. Ik noem het bredere kader waarbinnen consumptieve activiteiten zich afspelen, de verdeling van de consumptie in relatie met de inkomensverdeling, de verhouding tussen vrije tijd en consumptie, maar ook de belangentegenstellingen tussen (groepen) consumenten en de negatieve externe effecten van consumptie. Waardering heeft mijn fractie voor het benadrukken van het voorwaardenscheppend karakter van het consumptiebeleid. De consumptievrijheid is de tegenpool van de ondememingsgewijze produktie en daaraan sleutelen brengt de economische orde rechtstreeks nodeloos in gevaar. Mag ik uit het antwoord op onze vraag 18 opmaken, dat het consumptiebeleid veeleer als integrerend dan als sturend moet worden beschouwd? Op dit punt zouden wij dan wel wat gerustgesteld zijn, al blijft waakzaamheid geboden, bij de concrete invulling van de in antwoord 41 genoemde rechtvaardigingsgronden om een inbreuk te maken op de eigen keuze van de consument. Is de Regering van mening dat onder de daar genoemde derde rechtvaardigingsgrond ook zaken gebracht kunnen worden zoals de verslechtering van de betalingsbalans en het scheppen van ruimte voor export en investeringen? Wij hebben er geen moeite mee, indien de verhouding op de langere termijn tussen consumptie en werkgelegenheid aldus wordt aangescherpt. Hoe denkt zij in dit verband over een verdere beperking van de consumptie- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2013

6 Van Dis ve bestedingen en hoe beoordeelt zij de groei in de kredietverlening vanuit de doelstelling van het consumptiebeleid? Is het niet zo, dat consumptief krediet, gerekend over de gehele levenscyclus van de consument, juist de bestedingsmogelijkheden vermindert, in die zin dat tijdelijk wat koopkracht naar voren wordt gehaald ten koste van mogelijkheden in de toekomst? Een belangrijk aspect van het voorwaardenscheppend beleid is mijns inziens ook dat in de eerste plaats aan het particuliere bedrijfsleven de ruimte wordt gegund en gegeven om in behoeften te voorzien. In antwoord op onze vraag 36 lees ik, dat dit standpunt binnen het kader van de georiënteerde markteconomie ook wordt onderschreven en dat er sprake is van een voortdurend kritische toetsing van de vraag of al dan niet tegen betaling verschaffing van goederen en diensten door de overheid nog wel het meest aan het doel beantwoordt. Aan welke criteria toetst men dan, zou ik willen vragen? Is hierbij, ook al stuit een kosten-batenanalyse op technische problemen, sprake van objectieve criteria en kunnen voorbeelden worden gegeven hoe dergelijke toetsingen in het (recente) verleden zijn uitgevallen? Hoofdstuk VI is analystisch van aard; algemene beleidsconclusies kunnen nog niet worden getrokken. Toch leeft er bij mijn fractie enige vrees dat er door de koppeling die paragraaf 6.2 aanbrengt tussen consumptie- en inkomensverdeling in de toekomst ongewenste dwarsverbanden gelegd zullen worden, in die zin dat het plaatje van de inkomensverdeling nog eens extra gecorrigeerd zou moeten worden voor een gewenste consumptieverdeling. Het zal duidelijk zijn dat wij geen moeite hebben met een beleid zoals dat uit antwoord 14 spreekt. Tussen koopkrachtontwikkeling en consumptiebeleid bestaat een verband waaraan niet voorbij gegaan kan worden en de keuzemogelijkheden (maar ook de keuzebeperktheid! ) dienen de consument zo helder mogelijk voor ogen te staan. Inderdaad kunnen niet alle knelpunten in de consumptieverdeling louter door het inkomensverdelingsbeleid worden opgelost. Mag ik uit de verwijzing in antwoord 122 naar de antwoorden op de vragen 14 en 24 afleiden dat het er vooral om gaat, als het ware de weerbaarheid van de consument bij een dalende koopkracht zodanig te verbeteren dat hij optimale keuzen maakt om z'n behoeften door middel van consumptie te bevredigen? Ik zou het op prijs stellen, als de bewindslieden verklaarden dat het bepaald niet in de bedoeling ligt om naast primaire, secundaire en tertiaire inkomensverdeling, waaromtrent sterk onvoldoende inzichten bestaan, daarbovenop nog eens alle dan nog resterende ongelijkheden glad te te trekken middels een consumptieverdelingsbeleid. De vrees van VNO en NCW voor een uit elkaar trekken van consumptieverdeling en inkomensverdeling, wat dan leidt tot een ontkoppeling van de genieters van goederen en diensten en van de betalers ervan, kunnen wij volledig onderschrijven. Het laatste hoofdstuk van de nota is bepaald niet het minst belangrijke. Ook hierin staan weer tal van keuzeproblemen, welke voor verschillende groepen sterk uiteenlopende consequenties hebben: consumeren wij de groei in de vorm van meer vrije tijd, van meer ontwikkelingssamenwerking, van meer consumptie in de particuliere sector, dan wel via een verdere stimulering van de quartaire sector, de collectivisering? Wat het laatste betreft zou ik willen vragen, of de Regering ook ten aanzien hiervan niet het bestaan van een belangrijk keuzevraagstuk van consumptiebeleid erkent. De nationaal verdiende gulden kan maar één maal worden uitgegeven, ledere gulden meer in de overheidssector kan niet door de particuliere consument worden besteed, al kan deze hem wel ten goede komen. Vandaag kan de vraag worden gesteld, of de consument de welzijnseconomie nog wel wenst te betalen. 'Men zal zich er ook op moeten bezinnen of met de snelle groei in de achterliggende periode van de collectieve uitgaven, in welke groei vooral de uitgaven met een sterk sociaal karakter een grote plaats innemen, niet is vooruitgelopen op de daarvoor noodzakelijk mee te groeien gemeenschapszin van de zijde van de belasting- en premiebetalende burger.' Deze vraagstelling zal de bewindslieden ongetwijfeld bekend in de oren hebben geklonken, want zij is ontleend aan de regeringsconclusie naar aanleiding van het frauderapport van de heer Van Bijsterveld. Ik zou de bewindslieden willen vragen naar een antwoord op deze vraagstelling, in het licht van het te voeren consumptiebeleid, waarover wij vandaag spreken. D De heer Kolthoff (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Het blijft een weemoedig stemmende gedachte, dat een demissionaire Minister Lubbers zijn consumptienota in het voorjaar van 1977 'in zijn tas' hield, omdat hij haar politiek te controversieel achtte voor indiening na de val van het kabinet-den Uyl, maar blijkbaar komt de Regering wel met een beleidsnota, zoals gevraagd naar aanleiding van het ontbreken van de consumptie in de economische structuurnota inzake selectieve groei. Ook zo bezien had het kabinet- Van Agt/Wiegel op of voor 5 septenv ber jl. rustig kunnen vallen en hadden Minister Van Aardenne en Staatssecretaris Hazekamp hun terreinverkenning zonder staatsrechtelijke problemen kunnen indienen. Zei Minister Van Aardenne niet zelf op de persconferentie waarop de nota gepresenteerd werd, dat 'concrete maatregelen in de nota niet talrijk zijn en dat is een understatement'? Wij zullen pogen, alsnog een bijdrage te leveren tot 'de benodigde concretisering', waarom de nota in de slotzin vraagt. Aan het formuleren van uitgangspunten voor een consumptiebeleid gaat de vraag vooraf: Heeft de overheid, naast het voeren van een inkomensbeleid, een belastingbeleid, een sociaal beleid en een prijsbeleid, die onderwerp zijn van democratische politieke besluitvorming, nog wel een taak met betrekking tot de particuliere consumptie, namelijk de keuze, aanschaf en het verbruik van goederen en diensten voor privé-doeleinden? Bij uitstek een partij die, op grond van zijn sociaal-democratische beginselen, overheidssturing op tal van maatschappelijke terreinen en met tal van middelen noodzakelijk acht, moet zich inzetten voor het scheppen van voorwaarden tot zelfbepaling van individuen en groepen. Vanuit deze opvatting willen wij de begrippen 'vrijheid' van consumptie (of de beperking ervan) en 'macht' van consumenten (of het gebrek eraan) benaderen. Zij staan centraal in een discussie die zowel de legitimiteit als de mogelijkheid van een consumptiebeleid tot inzet heeft. 'De' vrijheid van consumptie wordt van verschillende kanten gepostuleerd, als gold het een soort grondrecht, in de 'klassieke' liberale betekenis. Laten wij deze vergelijking even volgen: Kenmerkend voor de liberale vrijheidsrechten is, dat de vrijheid van het individu oorspronkelijk hand in hand gaat met het beginsel van staatsonthouding. In onze eeuw is het bewustzijn gegroeid, dat deze vrijheden niet verwerkelijkt kunnen worden zonder daarnaast rechten vastte leggen die 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2014

7 Kolthoff tevens verplichtingen voor de overheid inhouden, de sociale grondrechten, zoals het recht op arbeid, het recht op sociale zekerheid. Deze rechten 'hebben veeleer de strekking aan de overheid de plicht op te leggen actief op te treden dan zich van inbreuk op rechten van de burger te onthouden', schrijft mr. J. van der Hoeven (Nederlands recht in kort bestek, Deventer 1971,blz.99). Ook consumptievrijheid, zelfs indien tot grondrecht verheven, zal niet absoluut zijn en eerder door overheidsingrijpen dan door staatsonthouding gerealiseerd worden. 'Het is ons inziens zeer de vraag of de consument wel de vaak voorgewende zwakke positie in de samenleving bezit', zo schrijft het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond in het jaar des Heren 1980 (blz. 38 van het boekje 'Dit is het NCW). En het toont zich bezorgd over de 'onnodig ongunstige positie' waarin de producent zou komen te verkeren als de SER-adviezen over de consumentenkoop, de herziening van de Warenwet en de produktaansprakelijkheid door de Regering worden overgenomen. Ook in 1980 blijkt de strijd om het recht nog steeds een strijd om de macht met de overheidsmacht op de achtergrond. De noties van de Regering, zoals die verspreid in de nota tot uiting komen over vrijheid, macht en overheidsingrijpen, zijn onvoldoende duidelijk en bieden weinig aanknopingspunten voor beleid. De zware nadruk in de benadering van consumptiebeleid door de Regering op het individueel" en sociaal-psychologisch slecht omschreven en moeilijk meetbare begrip 'behoefte' legt een rem op aan het doen van duidelijke beleidskeuzen. De koppeling van het begrip 'vrijheid' met behulp van 'verantwoordelijkheid', 'gerechtigheid' en 'gemeenschapszin' aan de economische orde 'waarvoor in Nederland gekozen is, nl. de georiënteerde markteconomie' (blz. 30) is even zwaarwichtig als wéinigzeggend 'Oriënterend' staat hier (ook volgens de nota) niet voor sturend, maar voor 'bijsturend'. De mate en de vorm van overheidsingrijpen in het economisch leven, in casu de consumptie, blijft hiermee onbepaald. Met uitsluiting van de liberale nachtwakerstaat aan de ene en alomvattend staatssocialisme aan de andere kant blijft voor het voeren van concreet beleid de volle politieke variatiebreedte bestaan die ons bestel kent. Op verschillende plaatsen in de nota valt te lezen dat de macht van de consument ook door de Regering niet hoog wordt aangeslagen. Belemmering van overzichtelijkheid en doorzichtigheid van de markt en mono- of oligopolistische marktstructuren beperken de beslissingsvrijheid. Nieuwe technische ontwikkelingen verminderen nog verder hun greep op het aanbod. Bij miskoop, duurkoop en conflicten, die het gevolg zijn van deze constellatie is de rechtspositie van de consument tegenover producent en leverancier zwak. Reclame werkt eerder vertroebelend dan verhelderend voor zijn inzicht en informatie is onvolledig, onvoldoende of ineffectief. Dit beeld, hoewel in de nota weinig systematisch getekend, wordt door ons onderschreven. De aanpak, eveneens weinig systematisch, niet. In verschillende hoofdstukken van de nota is sprake van de noodzaak van uitdrukkelijke legitimatie door de overheid bij het beïnvloeden van vraag en aanbod door bij voorbeeld subsidies, accijnzen en andere middelen tot aanmoedigen en ontmoedigen van consumptie die als nuttig, waardevol en gezond dan wel schadelijk of ongewenst worden beschouwd. Dit kan slechts onderschreven worden. Opmerkelijk is echter dat met geen woord gerept wordt van een legitimatie die vereist zou zijn bij het zich onthouden van zulk een beïnvloeding door de overheid. Ook liberalisme vergt zijn legitimatie. Bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken voor 1976 heb ik namens mijn fractie als mogelijke zesde sociaal-economische doelstelling in het bekende rijtje van de SER van 1951 geformuleerd: het beschikbaar zijn, in voldoende mate, kwaliteit en tegen redelijke prijzen, van door de consument gewenste goederen en diensten. Op de vraag over zo'n 'zesde doelstelling' (nr. 7) van de CDA-fractie, antwoordt de Regering, dat het minder gaat om een officiële formulering van de consumptiedoelstelling dan om de praktische invulling ervan. Dat onderschrijven wij. De nadere motivering 'dat de consumptiedoelstelling momenteel slechts ten dele geoperationaliseerd is', wijzen wij echter af. Dat geldt voor meer van de doelstellingen (bij voorbeeld evenwichtige economische groei en redelijke inkomensverdeling), maar er wordt toch zo iets als een beleid gevoerd. Ook in onze doelomschrijving van een consumptiebeleid wijzen de woorden 'voldoende', 'redelijk' en 'gewenst' op de noodzaak van beleidsafweging waaraan politieke keuzen ten grondslag liggen. Wanneer het Centraal Economisch Plan in de toekomst meer het karakter zou krijgen van een beleidsplan, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, onder politieke verantwoordelijkheid van de Regering, zou het van groot belang zijn daar doelstellingen met betrekking tot omvang en aard van de consumptie in op te nemen. Wij voelen ons niet geroepen aan de overmaat van mogelijkheden en probleemstellingen in de nota nog een veelheid aan ideeën toe te voegen. Het kenmerkend verschil in benadering tussen de Regering en de PvdA-fractie is gelegen in de opvatting dat wij sneller, systematischer en krachtiger het consumptiebeleid ter hand willen nemen; dat het daarbij o.i. onvermijdelijk is het beleid in sterkere mate te doen aangrijpen bij de fasen die aan consumptie en distributie voorafgaan, nl. produktontwikkeling en produktie en dat wij daarmee een grotere overheidsbemoeiing logisch noodzakelijk achten. De overheid heeft zich, met andere woorden, evenzeer bezig te houden met de vraag welke produkten beschikbaar komen voor de consument als met de vraag wat de produktie betekent voor winst, werk en betalingsbalans. Een drietal algemene uitgangspunten hebben daarbij een bijzondere betekenis voor het voeren van een consumptiebeleid. Het eerste uitgangspunt is eenheid van beleid. Het 'coördinerend en integrerend' karakter van consumptiebeleid komt in de praktijk nauwelijks uit de verf. Mijn fractiegenote mevrouw Epema zal dit nader uitwerken voorfacetten als milieuvervuiling en energieverbruik. Andere voorbeelden zijn beleidszwakte tegenover de voedings- en genotmiddelenindustrie en de afweging tussen openbaar en particulier vervoer. Uit het antwoord op vraag 56 blijkt, dat het bevorderen van eenheid van beleid, respectievelijk het voorkomen van tegenstrijdigheden daarin, een hoofdtaak van de Minister van Economische Zaken vormt. De vraag dringt zich op hoe, 6 jaar na het aanwijzen van een coördinerend bewindsman voor consumentenzaken en de instelling van een interdepartementale commissie (ICC), de consumptie nog steeds als ondergeschoven kind in het sociaal-economisch beleid kan figureren. Het tweede uitgangspunt is zeggenschap van de consument. In het hoofdstuk 'Consument en markt' komt de geringe macht van de consument ter sprake op een ondoorzichtige markt waarop het aanbod door anderen is bepaald. Waar de individuele zeggenschap zo gering is, zou de institutione- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2015

8 Kolthoff Ie zeggenschap drastisch versterkt dienen te worden. De consumentenorganisaties dienen hiertoe in staat gesteld te worden, zowel praktisch als financieel. Het derde uitgangspunt is optimale vrijheid van consumptie. Wij hebben in tegenstelling tot bij voorbeeld VNO en NCW betoogd dat de vrijheid van consumptie ernstig kan worden beperkt door de vrijheid van produktie, wanneer de machtsverschillen in aanmerking worden genomen. Ook de Regering schrijft in antwoord op vraag 66: 'als producenten meer macht hebben dan consumenten is de beslissingsvrijheid van de consument in het geding'. Zij voegt daaraan toe dat machtsoverwicht van producenten twee soorten oorzaken heeft nl. sterkere marktpositie en beschikking over meer informatie. Onzes inziens dient daar een derde oorzaak aan toegevoegd te worden, nl. een sterkere rechtspositie en effectievere rechtsmiddelen die gemakkelijker toegankelijk zijn. In het voorgaande zijn aan de hand van ons commentaar op de regeringsnota een aantal politieke opvattingen naar voren gebracht over de legitimatie, de aard en de uitgangspunten van een overheidsbeleid met betrekking tot de consumptie. Zij laten zich het best samenvatten in een aantal door ons voorgestane maatregelen. Ter nadere toespitsing van onze prioriteiten vraag ik u in de eerste termijn een aantal moties voor te dragen, als u daartoe bereid bent. De Voorzitter: Dat is mijn plicht! De heer Kolthoff (PvdA): Gelukkig! Een eerste voorwaarde voor het voeren van een effectief beleid is het versterken van de coördinerende taak van de Minister van Economische Zaken en versterking van zijn departementale en interdepartementale bewerktuiging. Een splitsing zoals nu is aangebracht tussen de Minister (consumptiebeleid) en de Staatssecretaris (consumentenbeleid) lijkt niet in overeenstemming met het opheffen van de scheiding tussen die begrippen en derhalve ook niet bevorderlijk voor het dui delijk leggen van verantwoordelijkheden. Bij de huidige belasting van bewindslieden door het openhouden of sluiten van bedrijven en het ontwikkelen of saneren van de middenstand - om slechts enkele hoofdzaken te noemen - blijft er onvoldoende tijd en prioriteit voor een voortvarend consumptiebeleid. Hoe denken de bewindslieden daarover? Ook de mankracht waarover de Directie Consumentenbeleid beschikt, is nog te gering om haar taakomschrijving waar te maken. Verder lijkt het wetgevend potentieel binnen het depa rtement volstrekt niet afgestemd op het leveren van een bijdrage aan de consumentenwetgeving of het inbrengen van het consumptieaspect in de economische wetgeving. Ook het Ministerie van Justitie zou door de coördinerend bewindsman geïnspireerd moeten worden tot een veel hogere produktie voor de consument. Of heeft de Minister een andere opvatting over coördineren? Wat de interdepartementale bewerktuiging betreft lijkt de lnterdepartementale Commissie voor Consumentenzaken (de ICC) geen optimale samenstelling te hebben om haar hoge taak te volvoeren. Zou het geen aanbeveling verdienen deze ambtelijke afschaduwing van de Ministerraad tot ongeveer de helft terug te brengen zodat de kern uit een stuk of 7, in plaats van uit de huidige 15 departementen wordt gerecruteerd? Moet niet bezien worden of de vertegenwoordigers van de ministeries een voldoende centrale plaats binnen hun departement innemen? De Regering vlucht te vaak in adviezen. Ook bij de consumentenorganisatie bestaat enerzijds onvrede over de vaak zeer algemeen gestelde, weinig uitgewerkte adviesaanvragen, ter compensatie wellicht van de magere inbreng van het departement zelf, anderzijds over het vragen van adviezen over dezelfde materie aan meerdere adviesinstanties of meerdere malen aan dezelfde adviesinstantie. Meer sturing door de overheid is onzes inziens gewettigd bij het afremmen van schadelijke processen bij de produktie van consumptiegoederen en van schadelijke consumptie. Ook is de overheid in onze visie gehouden zuinigheid met grondstoffen en energie te bevorderen en zo nodig af te dwingen. De repareerbaarheid van produkten is onder andere door produktvoorschriften en verlaging van BTW-tarieven te stimuleren. Een actiever en systematischer ontmoedigingsbeleid ten aanzien van voor de gezondheid schadelijke consumptie is onvermijdelijk. Zo zijn wij tegenstander van het uitbreiden van de verkoopmogelijkheden van rookwaren an alcoholica buiten de kring van de gespecialiseerde detailhandel. Kan de Staatssecretaris voor midden- en kleinbedrijf èn consumentenzaken zijn beleid daarop afstenv men? Evenals de Regering achten wij het bevorderen van doorzichtigheid en overzichtelijkheid van de markt van groot belang. Dit houdt volgens ons een uitbreiding van informatie en voorlichting in, die systematisch, omvattend en niet vrijblijvend dient te zijn. Het is niet minder dan een schandaal dat wettelijke regelingen met betrekking tot gestandaardiseerde produktinformatie, die 6 jaar geleden zijn toegezegd, nog niet zijn verwezenlijkt. Hierover wil ik een uitspraak van de Kamer vragen. Motie De Voorzitter: Door de leden Kolthoff en Epema-Brugman wordt de volgende motie voorgesteld: De Kamer, gehoord de beraadslaging; verwijzend naar de motie-de Gaaij Fortman-Kolthoff over het treffen van een wettelijke regeling met betrekking tot 'informatieve etikettering' ( XIII, nr. 21), die op 25 november 1975 door de Kamer werd aangenomen; van mening, dat optimale voorwaarden voor het doen van een keuze op basis van objectieve informatie over, onder meer, hoeveelheid, prijs, kwaliteit en gebruik van consumptiegoederen geschapen dienen te worden; verzoekt de Regering, binnen één jaar een algemeen plan tot wettelijke regeling van gestandaardiseerde produktinformatie ('informatieve etikettering') voor te leggen, op basis waarvan per produktgroep voorschriften uitgewerkt kunnen worden, en gaat over tot de orde van de dag. Deze motie krijgt nr. 6 (15 716). De heer Kolthoff (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Waar de Regering zelf, in antwoord op desbetreffende vragen, wijst op het bijzondere belang van een optimale keus bij stagnerende koopkracht, en dit onderwerp zo centraal staat in de huidige sociaal-economische discussies, zou een krachtiger beleid in dezen voor de hand liggen. Ook zo bezien, dient een overheveling plaats te vinden binnen begrotingshoofdstuk Economische Zaken ten behoeve van consumenten. Wat zijn de voornemens van de Minister op dit punt? Men kan spreken van een monopolie van het bedrijfsleven met betrekking tot wat wel genoemd wordt 'demand management'. Er bestaat onzes 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2016

9 Kolthoff inziens geen intrinsieke rechtvaardiging voor het intact laten van dit monopolie. Met Van den Biggelaar van de FNV en met het Konsumenten Kontakt zijn wij van mening, dat dit monopolie uitdrukkelijk doorbroken moet worden. De overheid zal in het algemeen belang tegen deze economische machtspositie moeten optreden door positieve daden te stellen. De verwijzing naar de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Konsumenten Aangelegenheden (SWOKA) is te vrijblijvend. Met het verhaal over consument en reclame in de nota kunnen wij geen kant uit. 'Reclame kan consumptie uitlokken, die met bepaalde belangrijke overheidsdoelstellingen in strijd komt. ( ) Onderzocht moet worden in hoeverre regulering van de reclame in deze situaties mogelijk van nut kan zijn'. Dit schrijft de Regering op bladzijde 56. Zij is van plan hierover en over de problematiek van de informatieve waarde advies te vragen aan de Commissie voor Consumentenaangelegenheden van de SER. Dit nu achten wij een voorbeeld van afschuiven van verantwoordelijkheid. De Regering dient bij constatering van strijdigheid van commercie met overheidsdoelstellingen zo snel en effectief mogelijk op te treden. Beperking, reglementering of verbod van reclame die de Regering schadelijk acht, bij voorbeeld voor de volksgezondheid of het milieu, is dan geboden; eindeloze onderzoek-, overleg- of adviesprocedures zijn dan strijdig met het ook door de Regering beleden beginsel van eenheid van beleid. Mijn fractie meent dat de beoordeling van toelaatbaarheid van reclame als onderdeel van het demand management vraagreguleringsmonopolie evenzeer valt onder de competentie van de overheid als hoedster van het algemeen belang. Een vitaal punt in het consumptiebeleid dient de verbetering van de rechtspositie van de consument te zijn. Wij zien vijf wegen om die rechtspositie te versterken: 1. Al in 1975 heeft de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER geadviseerd over een vereenvoudigde rechtsgang, waardoor consumenten hun klachten aan de kantonrechter zouden kunnen voorleggen zonder de hoge drempel die het bestaande kort geding voor de gemiddelde burger opwerpt. De studie die in het laatste jaarrapport van de ICC wordt aangekondigd en die ook nog deel uitmaakt van een veel bredere probleemstelling acht mijn fractie in die vorm ongewenst en overbodig. Wij vragen om de indiening van een wetsontwerp op korte termijn. Ik heb u, mijnheer de Voorzitter, een motie ter zake overhandigd. Motie De Voorzitter: Door de leden Kolthoff en Epema-Brugman wordt de volgende motie voorgesteld: De Kamer, gehoord de beraadslaging; overwegende, dat het huidige procesrecht onvoldoende mogelijkheden biedt aan de consument om zijn rechten geldend te maken bij geschillen over consumptieve bestedingen; constaterende, dat de Commissie Consumentenaangelegenheden (C.C.A.) van de SER reeds in 1975 een advies inzake methoden ter verbetering van de behandeling van consumentenklachten heeft uitgebracht; verzoekt de Regering, binnen één jaar een wetsontwerp op basis van genoemd advies bij de Kamer in te dienen, en gaat over tot de orde van de dag. Deze motie krijgt nr. 7 (15716). De heer Kolthoff (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Ik kom nu tot mogelijkheid 2: Criteria voor zelfregulering. Veel in de consumentenwereld wordt geregeld door de betrokkenen zelf, van klachtenbemiddeling tot reclameregulering. Wij hebben meerdere malen verwoord, dat zelfregulering nuttig en wenselijk kan zijn als zij voldoet aan criteria van rechtvaardigheid en effectiviteit en als zij de weg tot de gewone rechtsgang niet afsnijdt. Wij zouden graag zien, dat de overheid algemene criteria zou ontwikkelingen voor de zelfregulering, min of meer analoog aan de voorschriften, die zijn neergelegd in de subsidiëringsvoorwaarden van branchegeschillencommissies. 3. Versterking van de positie van de consument in de economische wetgeving. Tal van wetten op economisch terrein omvatten regelingen, die van groot belang zijn voor de consument, de wetgeving op het gebied van octrooi- en merkenrecht, de mededingingswetgeving, de wet op de beleggingsinstellingen en vele andere. De positie van de consument bij dit soort wetgeving blijft onderbelicht en soms staat het wetgevingsproces zelfs stil, zoals onder andere blijkt uit de laatste twee voorbeelden. Wij zouden graag over een overzicht beschikken van de economische wetgeving en de positie van de consument daarin, met daarbij de mogelijkheden tot verbetering van deze positie. 4. Het'ius agendi', de mogelijkheid voor de consumentenorganisaties om voor haar leden als partij in een rechtsgeding op te treden, zou in principe ingang moeten vinden op al die terreinen waarop de consumentenorganisaties de belangen van hun leden vertegenwoordigen. Concluderend, zijn de bewindslieden bereid de Kamer een notitie te verschaffen met een overzicht van overheidscriteria voor zelfregulering, de positie van de consument in de economische wetgeving en het ius agendi voor consumentenorganisaties, in de zin waarin wij daarover gesproken hebben? 5. De zeggenschap van deconsument dient volgens mijn fractie duidelijker vorm te krijgen dan uit de Nota van de Regering naar voren komt. Zowel in de door mij uiteengezette opvattingen, als in de meeste door ons voorgestelde concrete maatregelen, komt dat tot uiting. Urgent is dat, naast versterking van de positie van de individuele consument, geïnstitutionaliseerde vormen van zeggenschap geschapen worden op al die terreinen waar consumenten een aanmerkelijk belang hebben. Beter dan hier zelf naast het principe een definitieve keuze te suggeren, lijkt het aan te dringen op gericht overleg hierover met de consumentenorganisaties. Het is daarbij van belang dat de Regering, indien zij ons in deze opvatting volgt, vertegenwoordiging zowel door, als namens de consumentenorganisaties financieel mogelijk maakt. Nu al dreigen deze organisaties door het overleg in verschillende organen gedraineerd te worden van hun deskundigheid en hun mogelijkheden tot directe dienstverlening. Een van de hoofdpunten voor de bepleite zeggenschap vormt naar onze mening de betrokkenheid van consumentenvertegenwoordigers bij het begin van de produktieketen: innovatie en produktontwikkeling. Blijkens nota's van en adviezen aan de Regering, en beantwoording van vragen naar aanleiding van de Consumptienota (73, 17a) neemt de Regering op dit punt een te afwachtende houding aan. Het gericht overleg waarvan ik eerder sprak is ook hierop zijn plaats. Motie De Voorzitter: Door de leden Kolthoff en Epema-Brugman wordt de volgende motie voorgesteld: 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2017

10 Voorzitter De Kamer, gehoord de beraadslaging; van mening, dat de rol van de consumenten in de besluitvorming over het aanbod van goederen en diensten versterking behoeft; verzoekt de Regering, in overleg met de consumentenorganisaties: a. na te gaan hoe en waar de consumentenvertegenwoordiging in het algemeen versterkt kan worden; b. na te gaan op welke wijze consumentenvertegenwoordigers in het bijzonder betrokken kunnen worden bij de besluitvorming over ontwikkeling en introductie van nieuwe produkten; c. hierover binnen een jaar aan de Kamer verslag uit te brengen, en gaat over tot de orde van de dag. Deze motie krijgt nr. 8 (15 716). De heer Kolthoff (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! De, bij ons al problematische, afstemming van het aanbod op de vraag - centraal thema in de nota - neemt misdadige vormen aan bij het aanbod van consumptiegoederen aan ontwikkelingslanden. Na de schandalen rond de afzet van voedingsmiddelen, geneesmiddelen en rookwaren in armen landen, van levensbelang, respectievelijk levensbedreigend, moet de vraag gesteld worden: welke verantwoordelijkheid oefent de Regering hier eigenlijk uit op produktie en afzet? D Mijnheer de Voorzitter! Nadat ik de Nota Consument en Consumptie had gelezen heb ik nog eens het in 1978 uitgegeven boekje 'Konsumeren-lnklusief' van de Nederlandse Gezinsraad en de Stichting Economisch Huishoudelijk Beheer doorgenomen. Dit is een rapport, dat evenals de Nota van de Regering slechts een verkenning wil zijn. In dat rapport wordt ook gesteld dat het van groot belang geacht wordt, dat de volksvertegenwoordiging niet alleen bepaalde trends volgt, maar deze ook helpt inzetten. Dat lijkt nu zeker nodig, nu de bewindslieden toch in onvoldoende mate als trendsetter functioneren. Ik hoop daaraan een beetje te kunnen bijdragen. Het consumptiepatroon is een dynamisch gegeven. Niet alleen hangt het af van de levensfase waarin men verkeert, of het inkomen dat men kan besteden, het hangt ook af van de groep, waartoe men behoort of wil behoren. Beeldend is dat naar voren gebracht in een door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (W.R.R.) uitgebracht rapport in de serie Voorstudies en Achtergronden, getiteld 'Consumptieverandering in maatschappelijk perspectief'. Wie herkent de voorbeelden niet? Dat consumptiepatroon hangt ook af van de huishoudelijke sector; de ontwikkeling van de Doe Het Zelf-markt is daar een voorbeeld van, een mannelijk voorbeeld, gezien het antwoord op vraag 123. In het kader van het emancipatiestreven moet dat begrip uitgebreid worden, zodat ook de 'normale' niet-betaalde produktieve arbeid er onder valt. Het doet me deugd, dat in een van de komende ICC rapporten - maar ik vraag dan wel wanneer, in welk rapport - aandacht aan de relatie emancipatie/consumptie zal worden gegeven. Daar valt heel wat - aardigs en onaardigs - over te zeggen. Ik zie de heer Van Dis al grinniken. Ik hoop dat dan ook aandacht besteed wordt aan de economische consumententheorie, waarin verondersteld wordt, dat ieder individu tracht zijn behoeften maximaal te bevredigen, er volkomen aan voorbijgaand, dat individuen binnen een leefgemeenschap die kans vaak niet hebben. Mijnheer de Voorzitter! Wij zijn niet tegen de ontwikkeling van de Doe Het Zelf-markt, maar vinden wel dat een aantal zaken goed in de gaten gehouden moeten worden, te weten de prijsvorming van die produkten (vaak onnodig duur door al die plastic voorverpakking en soms ook door de mode) en de veiligheid van het produkt en de produkten, die de doe het zelver ermee maakt. Daarnaast moet het niet leiden tot een vorm van zwartwerken. Bovendien moet de onhandige niet van alle hulp verstoken worden. In feite betekent dat, dat er goede contacten moeten zijn tussen de Doe Het Zelf-markt en het Ambacht, een voorlichtingscampagne over wat de doe het zelver beter aan de ambachtsman over kan laten, zou geen kwaad kunnen. De overheid mag best het consumptiepatroon van mensen, individuen of groepen beïnvloeden, en is daar in feite ook altijd mee bezig via belastingen, voorlichting en verboden. De overheid moet met name dat patroon beïnvloeden, daar waar de lagere inkomensgroepen in de knoei komen en daar waar het consumentengedrag (niet eens altijd een gedrag dat vermijdbaar is) in strijd is met de doelstellingen van het facettenbeleid. Aantasting van het milieu, natuur en landschap komt zowel voort uit produktie als consumptie. Vandaag hebben we het alleen over consumptie, zodat we de produktiekant en de relatie produktie/consumptie maar even vergeten. Niet alleen het niveau van de consumptie, maar ook de aard van de consumptie speelt daarbij een grote rol. Een goed ruimtelijk beleid kan de behoeften sterk veranderen. Dan hoeft niet meer te gelden, zoals in het begin van appendix B staat: 'Consumenten hebben een grote en nog steeds toenemende behoefte aan overbrugging van afstand'. Maar ook is belangrijk, dat in een bepaalde omvang van de behoefte, op verschillende manieren kan worden voorzien. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan de auto versus openbaar vervoer Op grond van energie- en milieu-overwegingen zijn wij grote voorstanders van het laatste, zoals u bekend is. Hier kan door een goede prijspolitiek een voor het milieu gunstiger beïnvloeding van het consumentengedrag plaatsvinden. Zo'n beïnvloeding kan ook op andere gebieden door gebruik van accijnzen of b.t.w. Wij zijn bij voorbeeld voorstanders van een laag b.t.w.-tarief op reparatie. Dat kan helpen verspilling tegen te gaan en de levensduur van produkten te bevorderen. Het gedrag kan ook beïnvloed worden door een milieukeur, een energiekeur. Toch zijn daar ook grote bezwaren aan verbonden. Het legt de verantwoordelijkheid sterk bij de consument en hoeft er niet toe te leiden dat de producent milieu- en energievriendelijke produkten aflevert, want bij het koopgedrag zal zo'n keur slechts één factor zijn die meespeelt. Hier past het, ordenend en regelend op te treden, in de trant van: binnen 5 jaar is het energieverbruik van wasmachines teruggebracht tot Vul hier maar een redelijk getal in. Bij dergelijke regelingen is én het milieu én de consument gebaat. Zo ontstaat ook beter een geïntegreerd beleid. Een deel van de eenmalige verpakking moet domweg verboden worden. Ik denk hierbij aan de PET-fles, waar ik reeds vragen over stelde. Op een verpakkingsbeurs in Birmingham is gebleken, dat er een rage is in die flessen; dat moettegengegaan worden. Mijnheer de Voorzitter! Het lijkt er op, dat ons land in zijn eigen chemisch afval omkomt. Op dit moment staan de kranten er vol van. Nog te weinig wordt gezien, dat we binnenkort ook omkomen in ons 'normale' huishoudelijk afval. Dat moet gekeerd! Milieu- en consumptiebeleid kunnen hier hand in hand gaan. In de Commissie Milieu en Industrie, bedoeld om milieuvriende- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2018

11 Epema-Brugman lijke produkten en produkties van de grond te krijgen, zit geen consumentof milieuvertegenwoordiger. Dat is echt schande. Heeft deze Regering dan echt geen belangstelling voor consument en milieu? In het energiebeleid wordt veel van de consument gevraagd. Ook daar wordt hij onvoldoende bij betrokken. Ik wil wijzen op hetgeen ik over de relatie energie-consument zei bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken. Ook hier geldt voor ons: regelend en ordenend optreden gaat boven vrijwilligheid en prijsverhogingen. Die vrijwilligheid bleek toch ook niet te lukken bij energiebesparing, zoals de Minister gemerkt heeft. Prijsverhogingen werken bovendien vaak onbillijk door naar de lagere inkomensgroepen. Ik wil over de punten afval en energiebesparing een uitspraak van de Kamervragen. In de Nota selectieve groei werd de relatie met de ontwikkelingslanden ook tot het facettenbeleid gerekend. De vraag of dat juist is, is niet zo interessant, wel vind ik het nogal verbazingwekkend dat in de nota zo weinig aandacht is besteed aan de invloed van ons consumptiebeleid op de Derde Wereld. Hier speelt naast het opmaken van energie en grondstoffen, ook de milieuaantasting, die zich via de zee verspreidt. De ontwikkelingslanden kennen de lusten niet, doch dragen de lasten van ons consumptiebeleid wel. Kan er over deze problematiek een notitie komen? Ons hoge consumptieniveau is in verkeerde richting te hoog, in een energieverspillende, milieuvervuilende richting. Het beleid zal erop gericht moeten zijn de consumptie beter te verdelen en de kwaliteit te verbeteren. De verhoging van het consumptieniveau zal vooral tot stand moeten komen daar waar nog zulke grote onvervulde behoeften bestaan; ik denk aan de woningbouw en aan de dienstverlening. Nu verdient alle dienstverlening niet altijd die naam. De ene dienst wordt beter verricht dan de andere, binnen dezelfde dienstverlening is het ene produkt beter dan het andere. Hier ligt een grote overeenkomst met onze gewone produkten, onze waren. Daar kennen wij het vergelijkend warenonderzoek en de - overigens nog gebrekkige- Warenwet. Wat wordt er gedaan aan dienstenonderzoek? Weinig, alleen iets op het gebied van de commerciële dienstverlening, maar ook naar de (semi-)overheidsdienstverlening zou onderzoek verricht moeten worden. Dit is nog moeilijker dan bij waren. Dat geef ik graag toe. Daarnaast zou de dienstverlening aan een aantal criteria moeten voldoen. Een voorbeeld van zo'n criterium is de openstelling van postkantoren, griffies, gemeentesecretarieën e.d. Voor buitenshuis werkende mensen is dit een wanhoop. Ook zou het beleid erop gericht moeten worden dat mensen niet van het kastje naar de muur gestuurd worden, en niet de meest ingewikkelde (en vaak ook nog vele) formulieren hoeven in te vullen. Bij de behandeling van hoofdstuk IX B (financiën) pleitte ik voor eenvoudiger belastingbiljetten. Het is te gek dat zo langzamerhand iedereen hulp nodig heeft bij het invullen. Ik vond echter geen gehoor bij de Staatssecretaris van Financiën. De heer Van Muiden (CDA): Dat is niet juist. U heb wel degelijk gehoor gekregen. De belastingwetgeving is echter helaas ingewikkeld. En uw fractie werkt daaraan mee. Neen, u bent kennelijk niet bij het debat over hoofdstuk IXB geweest. De heer Van Muiden (CDA): Ik was er wel bij. Dan hebt u heel slecht en selectief geluisterd. De vorige Staatssecretaris van Financiën vond dat ik kennelijk alleen iets had tegen belastingconsulenten. Dat kwam in het debat steeds naar voren. Ik heb niets tegen belastingconsulenten. Je moet alleen niet meer aan ze vragen dan strikt noodzakelijk. De heer Van lersel (CDA): Hij vond ook dat u twijfelde aan de verstandelijke vermogens van de belastingbetalers. Ik twijfelde aan de verstandelijke vermogens van mensen die denken dat iedereen de meest ingewikkelde formulieren kan invullen. Ik denk echter dat ook deze Minister nu tegen mij zal zeggen, dat ik naar de Staatssecretaris van Financiën moet gaan. Mijnheer de Voorzitter! Ik hoop nu wel gehoor te vinden bij de coördinerend bewindsman voor consumentenaangelegenheden. Kan hij niet een aktie beginnen tegen die papieren wereld, waar je als gewone consument slapeloze nachten van overhoudt? Uiteraard moeten formulieren worden ingevuld, maar maak ze overzichtelijk, eenvoudig en vraag vooral niet meer dan strikt nodig is. Mijnheer de Voorzitter! Het is duidelijk dat onderzoek naar de collectieve behoeften van de consument geboden blijft. Het is ook nodig te onderzoeken of het collectieve aanbod van nu wel het optimale is. In de nota staat dat de 'echte' collectieve goederen (defensie, justitie, politie) niet tot het aandachtsgebied van het consumptiebeleid behoren. Voor sommige onderdelen van dat beleid lijkt mij die opmerking onjuist. Er zou gelet kunnen worden op de verdeling van die dienstenverlening, bij voorbeeld profiteert een ieder evenveel van de bescherming die de politie hoort te bieden? Als dat niet het geval zou zijn, moet die dienst anders ingericht worden, zodanig dat er van een ongelijke bescherming geen sprake meer is. In vind dat wel een stuk consumentenbeleid. Mijnheer de Voorzitter! De Consumentenbond heeft de Consumptie Effect Rapportage geïntroduceerd. Wij zouden dat graag verder uitgewerkt zien. Wanneer vindt de gedachtenwisseling met de Consumentenbond plaats en worden wij over de resultaten ervan ingelicht? Ook in de collectieve sector moet de inspraak van de consument worden vergroot. (Kolthoff sprak er al over). Het overheidsaanbod dient niet bepaald te worden aan de hand van het uitgangspunt.' wat het bedrijfsleven kan, mag de overheid niet doen. Uitgangspunt moet zijn de optimale behoeftenbevrediging. Deze dient te bepalen de verdeling over de markt- en collectieve sector, alsmede de verdeling binnen de collectieve sector en eigenlijk ook binnen de marktsector. Van belang is, dat de doelstellingen van het beleid goed geformuleerd zijn, zodat getoetst kan worden op effectiviteit en efficiency. Mijnheer de Voorzitter! Tot slot nog een enkele opmerking over de distributie. Van belang is daarbij waar het goed of de dienst te krijgen is en wanneer. Over dat laatste, zoals bij voorbeeld de openstellingstijden, zei ik al iets. Het geldt evenzo voor commerciële dienstverlening en winkels. Het eerste punt, waar is goed/dienst te krijgen, is ook een kwestie van ruimtelijk ordenen, waarbij overigens ook milieu- en energie-effecten betrokken moeten worden. Van meer belang is wellicht nog te bedenken dat er verschillende groepen consumenten zijn, oude/jonge met/zonder auto, enzovoort. Het hoeft geen betoog, dat inspraak van de consument gewenst is als beslist wordt over distributie. Tot nu toe wordt te veel rekening gehouden met de belangen van de handel. Mijnheer de Voorzitter! Ik eindig met de hartekreet: besteed eens echt aandacht aan de consument, waar in the- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2019

12 Epema-Brugman orie alles om draait, maar die in de praktijk graag over het hoofd gezien wordt. Tevens wil ik thans een motie indienen. Motie De Voorzitter: Door de leden Epema- Brugman en Kolthoff wordt de volgende motie voorgesteld: De Kamer, gehoord de beraadslaging; overwegende, dat energiebesparing en vermindering van huishoudelijk afval een zeer hoge prioriteit dienen te hebben; overwegende, dat het voor de consument in veel gevallen onmogelijk is op vrijwillige basis een forse bijdrage aan die doelstellingen te leveren; verzoekt de Regering: a. op zeer korte termijn met wettelijke maatregelen te komen die de energiebesparing doen toenemen; b. een aantal maatregelen te nemen die erop gericht zijn de omvang van het huishoudelijk afval te verminderen, waaronder een verbod op niet noodzakelijke eenmalige verpakking, en gaat over tot de orde van de dag. Deze motie krijgt nr. 9 (15716). D Mevrouw Beckers-de Bruijn (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Ook wij hadden liever een beleidsnota gehad in plaats van een terreinverkenning met vele enerzijdsen en anderzijdsen, met verhalen over zaken die eerst nog eens uitvoerig moeten worden onderzocht en met opvallend weinig concrete maatregelen. Een nota schrijven in de richting van een consumptiebeleid is ook niet eenvoudig, als je voordien steeds geheel en al vanuit de produktiekant gedacht hebt en beleid hebt gevoerd. Wat hier dan ook via de Ministervan Economische Zaken op tafel ligt is inderdaad nog erg mager in zijn resultaten, maar ook ik hoop dat het een aanzet kan zijn tot een stuk nieuw beleid. Hoe aarzelend de nota ook is, ze is een weerslag van de ommekeer die gaande is. Ooit was produktiegroei een noodzakelijke voorwaarde voor meer wenselijk weizijn. En zó lang geleden is dat nog niet. Die tijd is langzamerhand voorbij. Prof. De Roos constateert niet als enige een in betekenis toenemende kritische bezinning op de economische expansie en de resultaten die wij daarvan in de verdere toekomst mogen verwachten. Hij twijfelt aan de betekenis van verdergaande produktiegroei voor het levensgeluk van de mensen in de Westerse industrielanden. Hij zegt dat de materiële welstand zelf problemen gaat veroorzaken. De heer Engwirda heeft hem geciteerd. Zijn conclusie, dat de omstandigheden dwingen tot een kritische bezinning op het produktie-consumptieproces, wordt ook door ons gedeeld. Het zal duidelijk zijn dat mijn partij, voor wie ook het enorme werkloosheidsprobleem in dit verband en het welbevinden van het niet-westerse deel van de wereldbevolking belangrijke punten van overweging zijn, die critische bezinning al jarenlang stimuleert. Het is bovendien een discussie die een nieuwe, harde dimensie heeft gekregen. Een paar jaar geleden kon je er misschien nog omheen, maar ook uit de cijfers blijkt nu dat de economische groei haar grenzen zo ongeveer heeft bereikt. In dit licht gezien en gezien de ernst waarmee het kabinet de economische voorspellingen benadert, zou de nota bijgesteld moeten worden. Ze gaat immers nog steeds uit van de wenselijkheid en de mogelijkheid van verdere economische groei èn van de veronderstelling dat er nog ruime mogelijkheden zijn om bestaande behoeften te bevredigen door aanschaf en gebruik van schaarse goederen en diensten. Is de Minister het ermee eens dat de nota bijstelling behoeft en vindt ook hij - gezien de verscherping van de economische situatie - dat de nota snel gevolgd zal moeten worden door een aantal goed op elkaar afgestemde en in een totaalbeleid passende concrete maatregelen? Wij zijn van mening dat sturen nu meer dan ooit noodzakelijk is. Mijn fraktie ziet het welbewust sturen naar een zich vernieuwende economie als een voorwaarde om de huidige problemen het hoofd te kunnen bieden. Bij het loonpauzedebat in januari jl. hebben we nog eens aangegeven waar we naar toe willen. Een economie waarin minder wordt geïmporteerd en meer zelf gemaakt en gerepareerd, die minder afhankelijk is van energie, grondstoffen en transport, die meer kapitaals- en energieproduktief is en meer aandacht heeft voor onderhoud, reparatie en herstellen, die kleinschaliger werkt en minder gespecialiseerde produktie-eenheden kent, enz. Een economie ook die in andere zinvolle behoeften voorziet, zoals stadsvernieuwing, energiebesparing en maatschappelijke en medische zorg in door mensen zelf ontwikkelde en beheerste vormen. Een economie waarin werken - betaald en onbetaald -voor iedereen weer mogelijk èn zinvol wordt, onder andere door een eerlijker verdeling. Veel van deze zaken - energiebesparende activiteiten, reparatie, mondigheid van de burger, en zelfs de onbetaalde sector - komen in deze nota aan de orde, maar veel te marginaal. Echt sturen durft men niet te bepleiten. Ik denk dat dat ook iets te maken heeft met het nog niet helder hebben van het begrip vrijheid in de situatie zoals die nu ligt. Blz. 30 geeft een paar prachtige volzinnen over vrijheid samen met verantwoordelijkheid, gerechtigheid en gemeenschapszin, die zich zouden weerspiegelen in de economische orde waarvoor in Nederland gekozen is. Vrijheid als uitgangspunt zou in de economie tot uiting komen als consumptievrijheid, vrijheid van arbeidskeuze, enz. Dat is een mooi verhaal, maar iedereen ziet dat het niet klopt. Wij zijn langzamerhand terechtgekomen in een autonoom systeem, dat een aantal jaren heeft kunnen werken maar nu stukloopt en desondanks zichzelf in stand probeert te houden. Begrippen als gerechtigheid en gemeenschapszin worden van geen kanten waargemaakt. De vrijheid van consumptie staat in feite grotendeels voor consumptiedwang. Behoeften worden gemaakt, een aspect dat overigens bij de formulering en uitwerking van de hoofddoelstelling van het consumptiebeleid in de nota gewoon over het hoofd wordt gezien. Als men zou inzien dat de theoretische vrijheid van consumptie in feite geweld wordt aangedaan, zou men die consumptievrijheid ook niet als argument gebruiken om zelf als overheid aan de kant te blijven staan. De vrijheid van arbeidskeuze; wat komt daarvan thans terecht? De vrijheid van veilig wonen en veilig gaan en staan waar je wilt, bestaat voor talloze mensen niet. Het verkeer is een wanhoop, de berichten over gif in de grond rijzen de laatste maanden de pan uit, wie oud is of zich in deze samenleving om andere redenen niet zelfstandig kan handhaven, heeft praktisch geen andere keuze dan zich te laten opnemen in één van de reservaten die onze verzorgingsstaat rijk is. Een rijkdom die tegelijk onze armoede aangeeft. Als ons economisch beleid uiteindelijk getoetst moet worden aan het weizijn en het levensgeluk van mensen - en daar gaat het toch om - dan lijkt een heroriëntatie hard nodig; een nieuwe oriëntatie, waarbij niet langer de produktie centraal staat, maar de be- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2020

13 Beckers de Bruijn hoeften van de samenleving. Dan gaat het eigenlijk maar om één vraag: wat hebben de mensen van nu nodig? Wat komt hen echt ten goede? Dat dient dan het uitgangspunt te zijn van een consumptiebeleid - en van een investeringsbeleid - ingebed in het totaal van het sociaal-economisch beleid. Het is een vraag die slechts voor een deel door de consument beantwoord kan worden. Die zit daarvoor te veel vast aan het bestaande patroon van behoeften - aangepraat of niet - en heeft ook niet de kans zijn/haar belang goed af te wegen tegen het belang van andere consumenten en de consequenties voor het geheel te overzien. De nota is veel te vaag over consumentenbeleid en consumptiebeleid; zij zegt alleen dat consumptiebeleid breder is. Het was interessant geweest als men had laten zien waar consumentenbeleid en consumptiebeleid met elkaar in conflict kunnen komen en hoe mogelijke conflictpunten op te lossen zouden zijn. Zodra er van een echt consumptiebeleid sprake zal zijn, zullen die conflicten zeker ontstaan. Graag verneem ik hierover de visie van de Minister. De vraag: 'wat komt de mensen werkelijk ten goede?' tot uitgangspunt nemen van het beleid, is niet vrijblijvend. Integendeel, het heeft grote consequenties. Het zou bij voorbeeld betekenen dat een ongericht beleid van meer investeren voor meer werkgelegenheid, waarbij produktie het doel en consumptie het middel is, niet meer zou kunnen. Het zou betekenen dat veel meer gericht stimulerend moet worden opgetreden, bij voorbeeld ten aanzien van nieuwe industrieën die gericht zijn op energiebesparende apparaten en technieken, ten aanzien van kleinschalige produktiemethoden en reparatieactiviteiten. Dat laatste kan bij voorbeeld door een wet op normalisatie en repareerbaarheid van goederen. Ook moet worden onderzocht, waar nog niet vervulde behoeften liggen. Ook die benadering zal werkgelegenheid kunnen opleveren. Het betekent dat de gemeenschap voorwaarden en normen moet kunnen stellen aan de producenten en dat zij ook moet kunnen verbieden in geval van verspillende, vervuilende of onveilige produktie. Het betekent dat er zo snel mogelijk een wet produktaansprakelijkheid moet komen. Graag verneem ik een reactie van de Minister op het idee om alle nieuwe produkten verplicht door een consumentenorganisatie te laten toetsen. Het betekent grote nadruk op het meebeslissen van de consument voordat het produkt er is en ook over belangrijke ontwikkelingen als ze nog beïnvloed kunnen worden. De vraag 'kiezen we commerciële t.v. of niet?' had best eerder aan de orde kunnen zijn. Het betekent strikte voorwaarden stellen aan de commerciële reclame, die veel meer informatief moet worden en het zorgen voor voldoende begeleiding en tegenwicht via de media zowel van de consumentenorganisaties als van de overheid zelf. Waarom zou ook de overheid niet veel meer reclame kunnen maken voor energiebesparing, voor openbaar vervoer, voor landschapsbescherming, enzovoorts? Een wettelijke regeling voor de etikettering van produkten zou ook informatie moeten bevatten over energiegebruik en milieuaspecten. Het betekent een beleid - bij voorbeeld in gezondheidszorg en bejaardenzorg - dat niet alleen gericht wordt op democratisering en mondigheid van de gebruikers, maar waarin ook veel meer nadruk wordt gelegd op voorzieningen die zelfzorg bevorderen. Dan kunnen de mensen ook werkelijk kiezen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. Het betekent een voedingsbeleid dat schadelijke bewerkingen en toevoegingen van voedsel verbiedt; een beleid dat ervoor zorgt, dat er geen enkel voedingsmiddel meer op de markt kan komen, waarvan de samenstelling niet of onvoldoende is geregeld. Ik noem er een paar: snoep en drop, diepvriesgebak, geconserveerde groenten, maaltijden in blik, als diepvries of in gedroogde vorm en dieetvoedsel. Op al die punten is niets geregeld. Wij hebben Minister Ginjaar gevraagd om een nota inzake het voedingsbeleid en we zijn erg benieuwd naar de resultaten, die hij dit jaar op tafel zou leggen. Ten slotte is de consequentie van een en ander dat de toename van de onbetaalde sector van onze economie door meer vrije tijd en meer doe-hetzelf-activiteiten moet worden erkend. Bovendien moet op die ontwikkeling worden ingespeeld. De omschrijving 'huishoudelijke sector' lijkt ons overigens te nauw. Er wordt op voorstel van mijn fractie gewerkt aan een aantal nota's over vrijwilligerswerk. Zo snel mogelijk zouden we ook moeten komen tot een berekening van de produktie in de onbetaalde sector, opdat we weten, waarover we praten, als we een aantal beslissingen nemen. Het scheppen van arbeidsplaatsen in de verzorgende sector is bijvoorbeeld eigenlijk niet meer dan het overhevelen van arbeid uit de onbetaalde naar de betaalde sector. Er zitten ook nog andere aspecten aan deze zaak. Uitgaan van de vraag, wat mensen werkelijk ten goede komt, vereist een consequente houding bij beslissingen waarmee vaak grote commerciële belangen zijn gemoeid. Als een investering goed is voor de ontwikkeling van kernenergie, maar niet verantwoord voor het welzijn van de burgers, dan mag zij niet doorgaan; ook niet, wanneer" zoals nu in Oostenrijk - belanghebbende ondernemingen proberen, de uitslag van de stemming - in dit geval een referendum - terug te draaien. Als reclame een belangrijke bron van inkomsten voor de media is, maar als zij schadelijk is voor de gebruiker, dan moet reclame worden verboden. Ik denk aan geneesmiddelen, tabak, snoep en alcohol. Zo zijn er talloze dingen te noemen. Ik vrees toch, dat dit kabinet, voor wie de vrijheid van de ondernemer in concrete situaties altijd zwaarder blijkt te wegen dan de vrijheid van de werknemer en die van de consument, de voortvarendheid en de consequente opstelling, die een goed consumptiebeleid vraagt, niet kan opbrengen. Overigens ben ik benieuwd naar wat de Minister vandaag voor ons aan concrete plannen in petto heeft. Motie De Voorzitter: Door het lid Beckers-de Bruijn wordt de volgende motie voorgesteld: De Kamer, gehoord de beraadslaging; van oordeel, dat in een adequaat consumptiebeleid maatregelen om de levensduur van gebruiksgoederen te verlengen en onderhoud en reparatie te bevorderen niet gemist kunnen worden; verzoekt de Regering, op korte termijn met een samenhangend pakket voorstellen in die richting te komen, en gaat over tot de orde van de dag. De motie krijgt nr. 10. (15716). D Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Mijnheer de Voorzitter! De VVD-fractie wil beginnen met een woord van waardering uit te spreken voor de bewindslieden, die een toezegging van het vorige kabinet gestand hebben gedaan. 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2021

14 Rempt-Halmmans de Jongh De heer Kolthoff (PvdA): Het is niet gebruikelijk om na de eerste zin te interrumperen, maar in dit geval is het zo, dat toezeggingen, door een Regering gedaan, de volgende Regering binden, tenzij die Regering expliciet zegt, zich daaraan niet gebonden te achten. Minister Van Aardenne: Deze nota is tijdens de vorige Regering uitgebracht, zoals de heer Kolthoff weet. De huidige Regering is nog geen maand oud. De Voorzitter: Wij hebben het over het verschil tussen kabinetten en regeringen. De heer Kolthoff (PvdA): Daarover had ik het ook. Ik doelde namelijk op de continuïteit van de Regering. Kennelijk wordt die wat anders geïnterpreteerd. Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Ik heb mij beheerst, toen de heer Kolthoff aan het woord was. Misschien kan hij dat bij mij ook doen. Mijnheer de Voorzitter! De nota is een terreinverkenning genoemd en heeft daarom nogal wat kritiek geoogst. Ten onrechte, want wie diep graaft, kan toch met enige moeite wat beleidsvoornemens opduiken. Wel komen de bewindslieden hier en daar in aanmerking voorde 'gooi het maar in mijn pet prijs', bij voorbeeld waar de subdoelstellingen, genoemd in de samenvatting van de nota op de blz. 13, niet helemaal sporen met de uitwerking daarvan in het betrokken hoofdstuk. Dan duiken niet alleen nog andere subdoelstellingen op, maar moet men ook nog elders in de nota zijn licht zien op te steken. Het is daarom goed, eerst tot enige begrips- en inhoudsbepaling te komen. Wat de definitie van consumptie betreft: de VVD kan zich vinden in de ruime betekenis die de bewindslieden aan het woord 'consumptie' geven. Wij zijn erover verheugd dat de door ons gesuggereerde verbetering is aanvaard. Daar staat tegenover dat, naar onze indruk, het toch moeilijk is om deze ruime betekenis van het woord 'consumptie' consequent te hanteren. Bovendien sluit het niet aan bij het spraakgebruik. Achteraf beschouwd vragen wij ons af of de produktie c.q. de consumptie via de diensten van vrijwilligers niet eveneens in de beschouwingen hadden moeten worden betrokken, en dan niet alleen vrijwilligerswerk in de maatschappelijke dienstverlening, maar ook in het beleids- en uitvoerend kader van vele organisaties die toch aan belangrijke behoeften van consumenten voldoen. Te denken is hierbij aan sportorganisaties. Het is ons bekend, dat het Ministerie van CRM zich over de vrijwilligersproblematiek buigt. De vraag is echter, of daarbij ook de invalshoek van de behoeftenbevrediging van de consument gehanteerd zal worden. Wat is over deze kwestie de mening van de bewindslieden? Zoals gezegd, het was wat moeilijk om de inhoud van het consumptiebeleid op een rijtje te krijgen. Zo spreekt men nu eens over het karakter van het consumptiebeleid en dan weer over sub-doelstellingen. Als hoofddoelsteliing van het consumptiebeleid noemt men: 'Het verbeteren van de mogelijkheden om door middel van consumptie behoeften te bevredigen'. Met betrekking tot die behoeften kunnen wij echter vaststellen, - dat de behoeften van de mens in wezen oneindig zijn; - dat het moeilijk is behoeften en de intensiteit daarvan te meten; - dat behoeften niet voorspelbaar zijn; - dat een eenduidige terugkoppeling van consumentengedrag naar behoeften meestal niet goed mogelijk is. Als karakter consumptiebeleid hebben wij opgedoken, dat het voorwaardenscheppend behoort te zijn en dat het consumentenbeleid daarvan voor een groot deel de uitwerking is. Het is ons voorts duidelijk, dat het consumptiebeleid corrigerend kan optreden, bij voorbeeld ten aanzien van 'demerit' -goederen en ten aanzien van consumentengedrag dat in strijd is met het belang van andere consumenten, en dat het consumptieverdelend kan zijn met betrekking tot de gezinshuishoudingen, zowel in tijd als in plaats. Verder beoogt het de behartiging van de belangen van de consument, waarbij ervoor kan worden gezorgd, dat bij belangrijke overheidsbeslissingen de invalshoek van de consument in de beschouwingen wordt betrokken. Voorts wordt een aantal subdoelstellingen genoemd welke vrij duidelijk van karakter zijn. In verband met de tijd zal ik ze niet noemen. Mijnheer de Voorzitter! Het verheugt de fractie van de VVD dat het consumptiebeleid uit de sfeer van een beleid ad hoc wordt weggehaald. Met name het voorwaardenscheppend karakter, het consumentenbeleid, het corrigerend optreden ten aanzien van 'demerit goods' etcetera en de behartiging van de belangen van de consument bij belangrijke andere overheidsbeslissingen zijn zaken die ons aanspreken. Op enkele andere onderdelen komen wij terug. De opmerking dat nog maar weinig sprake is van internationaal beleid op het onderhavige terrein verbaast ons enigszins. De EG heeft niet alleen de vijf grondrechten van de consument geformuleerd, maar ook verscheidene richtlijnen aangenomen. In hoeverre neemt Nederland het voortouw om aan dit beleid meer vaart te geven? Mijnheer de Voorzitter! Het consumptiebeleid moet een volwaardige plaats krijgen. Vooralsnog zijn wij het met de Regering eens, dat een dergelijk beleid niet moet worden gezien als een zesde doelstelling van het sociaal-economisch beleid, al vinden wij de argumentatie die de Regering in antwoord op vraag 7 hanteert niet erg sterk. Wellicht is het nuttig, ook hierover aan de SER om advies te vragen. Zouden wij de mening van de bewindslieden hierover mogen vernemen? Mijnheer de Voorzitter! Ook zijn wij het ermee eens, dat het beleid niet moet worden gezien als een resultante van sociaal-economisch beleid. Het doet ons deugd, dat men evenmin van boven af een consumptiestructuur wil opleggen. Volgens de Regering moet een en ander echter wel geschieden in het kader van de georiënteerde markteconomie, waarmee een facettenbeleid ten aanzien van milieu, grondstoffen, energie, internationale arbeidsverdeling en ruimtelijke ordening onverbrekelijk is verbonden. Hoewel dit facettenbeleid werd geformuleerd voor produktiehuishoudingen, zegt de Regering op blz. 114 van de nota, 'dat in het kader van het facettenbeleid evenzeer aan consumptiehuishoudingen operationele eisen en dwingende randvoorwaarden opgelegd kunnen worden'. Dit wekt de indruk, dat het facettenbeleid tot de consumptiehuishouding kan worden doorgetrokken. Men zou zich dan ook kunnen voorstellen, dat het consumptiebeleid binnen het kader van het facettenbeleid wordt opgezet. In antwoord op vraag 55 wordt dit ontkend. Gezegd wordt, dat 'het consumptiebeleid onder meer moet bezien, wat de effecten van het facettenbeleid zijn op de mogelijkheden om door middel van consumptie behoeften te bevredigen' etcetera. Verklaart deze ietwat ambivalente houding ten aanzien van het facettenbeleid niet tevens de merkwaardige opmerking op blz. 120 van de nota, dat 'in het consumptiebeleid de mens centraal staat en het milieubeleid zich richt op de bescherming van de gezondheid en de instandhouding van de verscheidenheid en samen- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2022

15 Rempt-Halmmans de Jongh hang in natuur en landschap op mondiale schaal'? De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne is van mening, dat zijn milieubeleid voorwaardenscheppend is, waar binnen ieder ander beleid moet worden ingepast, zij het, dat de Ministervan Volksgezondheid en Milieuhygiëne uiteraard met andere deelbelangen - en dus ook met het consumentenbelang - rekening houdt. Terecht constateren de bewindslieden, dat de organisatorische opzet van belang is voor het welslagen van het beleid, maar toch wordt deze voornameiijk beperkt tot overleg ad hoc tussen bepaalde departementen, het ICC en politiek overleg in de ministerraad. Naar onze mening is een dergelijk veel omvattend beleid niet van de grond te krijgen wanneer niet in ieder departement waar belangrijke beleidsmaatregelen worden genomen, beleidsmaatregelen die de belangen van de consument raken, één of meer mensen in 'decision making positions'worden belast met een deel van het consumentenbeleid. Wij zouden over dit alles graag de visie van de bewindslieden vernemen. Het zou te veel tijd kosten om de gehele nota op de voet te volgen en op alle onderdelen commentaar te leveren. Wij zullen ons dan ook tot een paar punten beperken. Bovendien is via de schriftelijke voorbereiding al vrij diepgaand van gedachten gewisseld. Graag wil ik eerst iets zeggen over consument en marktsector. De nota constateert terecht dat de positie van de consument op de markt dikwijls vrij zwak is. Enerzijds tracht de overheid deze positie via wetgeving te verbeteren. Wij kunnen hierbij denken aan bij voorbeeld de Wet op de economische mededinging de Colportagewet en de Wet beperking cadeaustelsel. Ik zou hieraan willen toevoegen dat wij van mening zijn, dat wetgeving op deze terreinen best wat sneller zou kunnen geschieden. Anderzijds wil men de consument via het consumentenbeleid meer weerbaar maken. In dit verband neemt voorlichting, ook op het terrein van het budget, een belangrijke plaats in. Wij betreuren het dan ook, dat het goed doorwrochte rapport van de CCA over huishoudelijke en consumentenvoorlichting nog steeds in het stadium van overleg verkeert, waarbij het hoofdprobleem wordt geschetst in antwoord op vraag 101, nl. moet het uitgangspunt zijn: de inhoudelijke terreinen of de doelgroepen? Is dit brandende probleem inmiddels opgelost? Het valt overigens op dat de nota van de CCA nieuwe structuren wil oprichten om voorlichting te geven, maar er nauwelijks aan denkt gericht gebruik te maken van bestaande structuren zoals de Nederlandse Vrouwenraad en de aangesloten organisaties. Wij betreuren het eveneens dat radio en televisie menen reeds genoeg aan consumentenvoorlichting te doen. Juist zij zijn het die zwakke groepen kunnen bereiken. De integratie van de consumentenvorming op scholen schijnt een stapje in de goede richting te gaan. Is het bij de bewindslieden bekend hoeveel scholen bij de SLO een gecoördineerde modelontwikkeling in dit opzicht hebben aangevraagd? En heeft de circulaire aan de basisscholen over het belang van consumentenopvoeding enig resultaat geboekt? We moeten ons, vinden wij, wel realiseren dat van scholen op zeer veel terreinen medewerking wordt gevraagd om bewustwordingsprocessen op gang te brengen. Zoals de bewindslieden ons alsnog antwoord kunnen geven op de vraag wie precies verantwoordelijk zal zijn voor de inhoud van de door de Regering beoogde consumentenvoorlichting en vorming? Door wie wordt deze gefinancierd? De punten waaraan volgens de nota in het kader van de consumentenvorming in ieder geval aandacht moet worden geschonken lijken onstrouwens wat veelomvattend. Wij hebben in dit verband gevraagd of de consument gewezen zou kunnen worden op zijn plichten, met name de plicht tot tijdige betaling. In antwoord op vraag 104 zeggen de bewindslieden dat dit zeker zou moeten gebeuren, doch dat hen van structurele problemen in de sfeer van consumptieve transacties niets bekend is. Wij wijzen op een artikel in de 'Ondernemersvisie', een uitgave van de KNOV, waaruit blijkt, dat het bedrijfsleven in 1979 f 2 miljard moest afschrijven voor levering aan dubieuze debiteuren en een verlies van f 2 miljard ontstond omdat afnemers en consumenten de toegestane betalingstermijn met bijna 40 dagen overschreden. Van groot belang is eveneens een goede informatie voor consumenten. De Regering formuleert nogal wat wensen op bij voorbeeld het terrein van de informatieve etikettering. Staat het de Regering reeds voor ogen wanneer men aan wetgeving of afspraken op dit gebied zal toekomen? In wezen is vrij veel informatie over zeer veel produkten beschikbaar. Het probleem is echter dat de meeste mensen niet weten waar deze informatie te verkrijgen is en hoe deze op de juiste wijze te gebruiken. Met name de zwakke groepen in de samenleving hebben daar moeite mee. Deze constatering zou meteen het probleem van de wijze van voorlichting voor de bewindslieden kunnen oplossen: voorlichting en vorming moeten op doelgroepen worden toegesneden, ook op etnische minderheidsgroepen, die in de nota niet worden genoemd. Aan de functie van de reclame wordt zowel in de nota 'Consument en Consumptie' als in het jaarrapport van het ICC veel aandacht geschonken. Het komt ons voor dat de beschouwingen in het laatstgenoemde rapport wat evenwichtiger zijn dan in de nota. Een en ander wordt mede bekeken in het kader van noodzakelijk geachte informatie-overdracht aan de consument. Alhoewel de VVD zou kunnen meegaan met enige minimumeisen waaraan reclame in dit opzicht zou moeten voldoen, lijkt ons de uitwerking in de praktijk niet altijd eenvoudig. Bovendien moet de waarde van deze informatie in verband met het consumptiebesluit niet overschat worden. De nota lijkt iets te gemakkelijk de neiging te hebben reclame aan banden te willen leggen, indien reclame gemaakt wordt voor doeleinden die strijdig zouden zijn met doeleinden van het regeringsbeleid. Wij zouden willen benadrukken dat reclame een onderdeel is van de vrije meningsuiting en van fundamenteel belang voor onze georiënteerde markteconomie. Het verheugt ons dan ook dat de Regering niet van plan is een integraal onderzoek te laten plaatsvinden naar de regulering van reclame. Ook het antwoord op vraag 90, waarin het tegengaan van reclame voor importgoederen en reizen naar het buitenland in verband met de slechte betalingsbalanspositie wordt afgewezen, stelt ons in dit opzicht wat gerust. Wij hebben nu eenmaal grote moeite met het verbieden van reclame voor goederen en diensten die bij voorbeeld slecht zouden kunnen zijn voor de gezondheid, maar op grond daarvan toch niet verboden worden. Uiteraard zijn bedrijfsgenoten vrij een zekere zelf-regulering in dit opzicht toe te passen. Een initiatief hiertoe juichen wij toe. In verband met het probleem van de informatievoorziening van de zijde van de consument naar de producent, anders gezegd, de wijze waarop de consument invloed kan uitoefenen op de produktie van goederen en diensten, wordt overdreven nostalgisch geschreven over die goede oude am- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2023

16 Rempt Halmmans de Jongh bachtelijke tijd, de tijd van direct contact tussen consument en producent. Die tijd ligt overigens reeds lang achter ons. Staatssecretaris Hazekamp: Dat staat erbij! Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Bladzijden zijn eraan gewijd. Die tijd ligt heel ver achter ons zover ik dat mijn jeugdigheid kan overzien. De vraag is gerechtvaardigd of de huidige consument zich zo bewust is van dit schrijnende gemis. Kunnen de bewindslieden ons vertellen of daar een onderzoek naar is gedaan? In het gehele marktgebeuren moeten wij de selectieve en dus communicatieve rol van de importeur- die overigens niet eens wordt genoemd in de nota, en dat met onze open economie -, de groothandelaar en de kleinhandelaar niet onderschatten. Dat doet de nota ook niet, maar toch proeft men iets van: het is maar behelpen geblazen. Wij moeten ons realiseren dat een collectie toch wordt aangelegd in de verwachting daarmee aan de behoefte van de consument te voldoen. Een handelaar die te dikwijls de plank misslaat of het verkeerde produkt opdringt, zal niet veel overlevingskansen hebben. Zelfs de consument stoot zich in het gemeen... Daarenboven zal het midden- en kleinbedrijf soepeler op de zich vrij snel wijzigende wensen of smaak van de consument kunnen inspelen dan het grootbedrijf. Deze mogelijkheid hangt overigens eveneens samen met de kapitaalintensiteit van de produktie. Alhoewel de onderhavige nota geen nota is over het midden- en kleinbedrijf zou een toch wat meer diepgaande beschouwing hierover niet hebben misstaan. Het enige signaal dat de consument via de handel ter beschikking heeft om een produkt af te wijzen is 'niet-kopen' of na een miskoop 'voortaan niet meer kopen' of een klacht indienen. Met name het merk is bij deze besluitvorming van groot belang. Het is dan ook merkwaardig dat aan de diverse functies van het merk in de nota geen aandacht wordt besteed. Zijn de bewindslieden dat met ons eens? De heer Kolthoff (PvdA): Is mevrouw Rempt het eens met de stelling van de Regering dat niet-kopen het enige middel is waarover de consument beschikt om een signaal te geven? Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Op dit moment is dat inderdaad het belangrijkste signaal dat de consument in handen heeft. Daarmee heeft de consument op de vrije markt meer in handen dan op de markt van de collectieve aanbiedingen. Dan moet er wel een vervangend produkt zijn. Als je bij de hele simpele voedingsmiddelen alleen nog maar het Mona-toetje kan krijgen en niet meer gewone yoghurt, dan kun je dat Mona-toetje wel laten staan, maar dan krijg je je yoghurt nog niet. Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Het prettige van de ondernemingsgewijze produktie is dat in het algemeen verschillende merken worden aangeboden en verschillende soorten, zodat het de consument vrij staat al dan niet Mona te nemen. Vaak is dan echter het wat primitievere produkt, dat goed is voor de gezondheid, weg. Dat kun je dan niet meer krijgen. De consument heeft die vrijheid niet altijd, dat is een illusie. Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Dat valt nog wel mee. Ik heb het idee dat je, als je als consument bewust en selectief te werk gaat, zowel het eenvoudige, goed smakende en erg gezonde produkt kunt krijgen, maar ook, als je dat wilt, het wat minder gezonde produkt. Het hangt van je eigen beslissing af, of je dat wilt nemen of niet. Er is een uitstekende Voedingsraad, die op dat gebied goede voorlichting geeft, maar dat is echter juist weer een probleem. De meeste mensen weten niet waar ze voorlichting moeten halen. Nu probeert de nota de invloed van de consument op het aanbieden van goederen en diensten onder andere te vergroten door de consument wat meer bij de ontwikkeling van goederen en diensten te betrekken. In antwoord op vraag 48b wordt onderscheiden een beleidsfase en een ontwikkelingsfase. In de beleidsfase zien zij een taak voor de 'professionele consument'. Daarover wordt onder meer gezegd: 'Het gaat in deze fase niet zozeer om aan te kunnen geven wat consumenten precies willen, maar meer om de uitgangspunten en de te kiezen methoden en procedures die worden gehanteerd bij het ontwikkelen van produkten en diensten'. Zou de VVD van de bewindslieden mogen vernemen om welke uitgangspunten het gaat? En waarom moeten consumenten inspraak hebben bij de te kiezen methoden en procedures? 'Daarnaast', zo zegt het antwoord verder, 'zal de nadruk in de beleidsfase voor een groot deel liggen op de meer algemene stijl waarmee het betreffende (overheids)bedrijf op de markt opereert. Hierbij kunnen onderwerpen aan de orde komen als klachtenbehandeling, service, garantie, informatieverschaffen aan de consument, reclame e.d.' Dit laatste heeft trouwens helemaal niets te maken met de beleidsfase van de ontwikkeling van een nieuw produkt. Wel met het algemene beleid van een onderneming. Is dit antwoord niet in tegenstelling tot hetgeen in antwoord opvraag 105 wordt gezegd: 'De consument besluit of hij het produkt al dan niet wenst te aanvaarden en geeft aldus aan de producent een signaal of diens inschatting juist is geweest. Voor zover dit proces adequaat verloopt, moet het niet zinvol worden geacht dat consumenten- resp. producentenvertegenwoordigers bij eikaars beslissingen worden betrokken'. Iets verderop heeft men het over overleg op bedrijfstakniveau over de produktontwikkeling. Hoe is dat te rijmen met de suggestie dit ondememingsgewijs te regelen? Bovendien vragen wij ons af of voor het betrekken van consumenten bij welke inspraak dan ook altijd moet worden teruggevallen op de consumentenorganisaties. Ook vrouwenorganisaties zullen in staat zijn op menig terrein deskundige consumenten te leveren. Het siert de bewindslieden dat zij zich niet uitsluitend hebben beziggehouden met de problematiek van de consument in de marktsector, maar ook door de knelpunten in de (quasi) collectieve sector onder de loep te nemen. In feite spreken we hierbij over de hele problematiek van de verzorgingsstaat, zoals deze in de laatste jaren in stapels literatuur aan de orde is gekomen. Het is dan ook vreemd dat het woord 'verzorgingsstaat' niet eens wordt gebruikt. Wie op blz. 68 van de nota leest dat een steeds groter deel van het allocatieproces buiten de markt omgaat, vraagt zich bovendien af waarom de Regering stelt dat zij ten aanzien van het consumptiebeleid voornamelijk voorwaardenscheppend te werk gaat. Terecht wordt geconstateerd dat bij de besluitvorming over het aanbod van goederen en diensten in de (quasi) collectieve sector belangrijke knelpunten bestaan. Genoemd worden onder meer de invloed van de 'vierde' en de 'vijfde' macht. Geduid wordt eveneens op de politieke besluitvorming, waarbij meer de veranderingen in het beleid centraal staan dan de evaluatie. De VVD is het hiermee eens. Vandaar dat wij er bij de bewindslieden op aandringen inderdaad onderzoeken te laten instellen naar de doelmatigheid 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2024

17 Rempt-Halmmans de Jongh van belangrijke overheidsvoorzieningen die, mede via de quasi collectieve sector tot stand komen. Wij zeggen dat niet voor niets, want in de literatuur over de verzorgingsstaat komt zeer nadrukkelijk naar voren dat voorzieningen voor een groot deel niet terechtkomen bij diegenen voor wie ze bedoeld zijn en dat bij de gebruikers van voorzieningen om uiteenlopende redenen nogal wat ontevredenheid te bespeuren valt. Het komt bovendien voor dat consumenten niet weten welke voorzieningen waar beschikbaar zijn. De positie van de consument in de (quasi) collectieve sector is naar onze mening nog zwakker dan in de marktsector, mede door het nogal eens monopolistische karakter van het aanbod, de bureaucratische opbouwvan de betrokken organisaties en het dikwijls hoge opleidingsniveau van de aanbieders van persoonlijke diensten, in vergelijking met degenen die van die diensten gebruik maken. Al deze facetten komen in de nota onvoldoende naar voren. Volgens ons kunnen deze moeilijkheden niet alleen opgelost worden door de consument bij het bestuur en dergelijke te betrekken of door klachtencommissies in te stellen al juichen wij initiatieven op dit terrein uiteraard toe. Een hiervoren gesuggereerd onderzoek achten wij dan ook belangrijker dan het onderzoek naar nog onvervulde behoeften van de consument. Sterker: wij zien in dit opzicht zelfs geen overheidstaak, niet alleen omdat de behoeften van de mens oneindig en moeilijk voorspelbaar zijn, maar ook omdat, indien bepaalde behoeften door een voldoende aantal mensen als zodanig worden ervaren, deze of wel via de marktsector bevredigd zullen worden, dan wel via bij voorbeeld actiegroepen bij de overheid onder de aandacht zullen worden gebracht. Daar komt nog bij dat dergelijke onderzoeken verwachtingen ten aanzien van de vervulling van bepaalde behoeften zullen scheppen. Gezien de uitgeputte financiële mogelijkheden van de overheid zal dit nauwelijks kunnen gebeuren. De nota suggereert om 'waar mogelijk consumentenorganisaties te betrekken bij de ontwikkelingen ten aanzien van de verdeling van de overheidsuitgaven over de verschillende consumptieve voorzieningen'. In antwoord op vraag 108 wordt gezegd dat dit kan gebeuren naar analogie van de inspraak van werkgevers- en werknemersorganisaties bij de vormgeving van het beleid. Wij vragen ons af of deze analogie juist is. Beide organisaties vertegenwoordigen bepaalde, per organisatie gelijkgerichte belangen. De belangen van consumenten bij de diverse beleidsterreinen lopen echter meestal uiteen. Waarop baseren de bewindslieden de mening dat consumentenorganisaties nauw verbonden zijn met de gebruikers van quasi collectieve voorzieningen en een gefundeerd oordeel kunnen hebben over die aspecten van het overheidsaanbod waarmee consumenten in aanraking komen? Waarom zouden deze organisaties wel in staat zijn de tegengestelde belangen behoorlijkaf te wegen? Komt men daarmee niet gevaarlijk dicht bij het terrein van het parlement? De heerkolthoff (PvdA): Als mevrouw Rempt spreekt over het quasi collectieve aanbod en vervolgens het woord 'overheid' min of meer identiek gebruikt, bedoelt zij met quasi collectief dan bij voorbeeld ook niet het aanbod in de medische sector, dat geen overheidsaanbod is maar wel een aantal kenmerken heeft, die mevrouw Rempt onzes inziens terecht kritiseert? Mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh (VVD): Precies. In de nota wordt opgemerkt dat mensen wel (quasi) collectieve voorzieningen wensen, maar zich iets minder enthousiast betonen om daarvoor financiële offers te brengen. Daarover zou de VVD het volgende willen zeggen. De meeste burgers weten nauwelijks voor welke (quasi) collectieve voorzieningen zij eigenlijk via de belastingen betalen. Wel weet men dat een steeds groter deel van het inkomen naar de overheid verdwijnt, hetgeen in toenemende mate als onbillijk wordt ervaren. Ontduiking is dan ook aan de orde van de dag. Voor dit probleem is onder meer een oplossing mogelijk in de richting van het antwoord op vraag 109, namelijk door 'de kostprijs wat duidelijker tot uiting te laten komen in de door de gebruikers betaalde prijs'. Mensen zijn meestal wel bereid een direct financieel offer te brengen voor iets dat men nodig heeft. Het indirecte offer zou dan verlaagd kunnen worden. Bovendien zou de overheid ook ten aanzien van (quasi) collectieve voorzieningen 'consumentenbeleid' kunnen voeren. Dit brengt ons dan op de consumptieverdeling, waar volgens de nota een deel van het consumptiebeleid van de overheid op gericht is. Een moeilijke materie, waarover de nota zelf op blz. 84 zegt dat 'consumptieverdeling moeilijk te bepalen is'. Wij kunnen het eens zijn met de constatering op blz. 80 dat consumptieverdeling de resultante is van 3 factoren: a. de consumptieve bestedingen, b. het gebruik van quasi collectieve goederen en diensten, c. het gebruik van de in de huishoudelijke sector tot stand gebrachte produktie. Hieraan zou in feite nog moeten worden toegevoegd het gebruik dat men maakt van de diensten van vrijwilligers. Ten aanzien van punt a kan de overheid, gegeven een bepaald inkomen etc, wat betreft consumptieverdeling in de tijd voornamelijk voorlichtend te werk gaan. Via subsidieverleningen kan de consumptieverdeling over gezinshuishoudingen worden beïnvloed, hetgeen in de praktijk al veelvuldig geschiedt. Uit het antwoord op vraag 125 kunnen wij ten aanzien van b niet opmaken of de overheid met 'zich openbarende knelpunten op deelterreinen' andere knelpunten bedoelt dan reeds bij de bespreking van de overheidsaanbod van goederen en diensten naar voren zijn gekomen. Zouden de bewindslieden hierop willen ingaan? Zijn de bewindslieden het met ons eens dat, hoe meer de overheid (quasi) collectieve goederen en diensten laat aanbieden, waarvan lang niet iedere burger gebruik kan of moet maken, maar waarvoor hij wel financiële of fers brengt, hoe minder de consumptieverdeling een resultante is van de vrije beslissingsbevoegdheid van de burger? Zijn de bewindslieden van mening dat dit in het algemeen zal bijdragen aan een betere mogelijkheid tot behoeftenbevrediging van het individu, of is van het tegendeel sprake? Ten slotte nog een paar losse opmerkingen: Het heeft ons wat verbaasd dat de bewindslieden pas oog hebben gekregen voor de raakvlakken van consumptie- en consumentenbeleid met emancipatiebeleid, nadat over dit onderwerp enige vragen zijn gesteld. Het verheugt ons echter dat daaraan alsnog in een volgend rapport van de ICC aandacht zal worden besteed. We hopen dat daarbij de nadelen van de huidige Winkelsluitingswet in dit opzicht ook aan de orde komen. In de nota is veel gesproken over informatie, met name in verband met informatiestromen tussen enerzijds de producenten en anderzijds de consumenten van goederen en diensten. Consumenten hebben echter niet alleen belang bij informatie in dit kader. Zij zijn evenzeer consument van informatie, zoals deze bij voorbeeld wordt 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2025

18 Rempt-Halmmans de Jongh verstrekt door massamedia. Zouden de bewindslieden kunnen aangeven waarom deze belangrijke problematiek totaal buiten beschouwing is gebleven? D De heer Van lersel (CDA): Mijnheer de Voorzitter! De belangstelling voor de consument neemt in binnen- en buitenland allerwegen toe. Wij vinden dit een gunstige ontwikkeling. Uitgangspunten bij onze benadering zijn: 1. We moeten kritische consumenten vormen. Dit sluit aan bij de opvattingen in het CDA-denken over mondigheid en gedecentraliseerde en eigen verantwoordelijkheid; 2. Daarnaast strekken de CDA-opvattingen over de selectiviteit ten aanzien van produktieprocessen zich ook uit tot het consumptiepatroon in Nederland. Wij hebben altijd onze reserves tegen overconsumptie gehad. Met lage economische groei dient selectiviteit met het oog op kwaliteit bij de consument te worden bevorderd en wetgeving daarop te worden ingesteld; 3. De overheid zal voorwaardenscheppend moeten optreden. Er mogen en kunnen van de kant van de overheid niet te veel verwachtingen worden gewerkt: zij zal dus ook niette ambitieus te werk moeten gaan; 4. De overheidsgoederen en -diensten zullen op gelijkwaardige manier als de goederen en diensten van de parciculiere sector vanuit de consumenteninvalshoek moeten worden beoordeeld; 5. Mag de overheid het consumptiebeleid sturen of niet? Via heffingen en regulerende wetgeving stuurt zij al. Wij zijn van mening dat zij zich terughoudend heeft op te stellen, mede tegen de achtergrond dat het consumentenbelang vrijwel niet kan worden geobjectiveerd. Wel kan de overheid positief ertoe bijdragen dat in het maatschappelijk krachtenveld de consumenteninvalshoek zo goed mogelijk tot zijn recht komt. De ontwikkeling gaat de goede richting uit. Toch is er ontevredenheid over wat wordt gedaan, met name over het tempo waarin en de versnipperde wijze waarop. Vandaar deze terreinverkenning, die een tussenstation is waarin echter beleidsuitspraken ontbreken. De CDA-fractie acht het absoluut nodig dat op dit terrein verder wordt doorgedacht. Vandaar waardering voor de uiteindelijke totstandkoming; een nieuwe etappe wordt ingezet. Nieuwe omstandigheden vergen nieuwe instrumenten. Deze opdracht geldt niet minder, nu de economische groei zo sterk is afgenomen. Waar gaat het om? Voorop dient te staan de zorg voor en de bescherming van het individu en op het punt van gemeenschappelijke behoeften van groepen mensen in de moderne industriestaat. Er is een aantal processen dat door hun schaal, anonimiteit en overheersend karakter dwingt tot speciale zorg en bescherming van individu en groepen. Fraaie illustratie hiervan vormt het op hoofdlijnen unanio me SER-advies inzake produktenaansprakelijkheid. Het wordt nodig het belang van de afnemer/gebruiker uitdrukkelijker in de besluitvorming mee te nemen. Verscherping van de toepassing van de grondrechten van de consument betekent niet dat alle consumenten onder één noemer moeten worden geplaatst. Dé consument bestaat immers vrijwel niet. We moeten ons ervan bewust zijn dat we allen behalve als consument ook nog in tal van andere hoedanigheden aan het maatschappelijk leven deelnemen. Deze veelkleurigheid kunnen we dus niet tot het ééndimensionale facet van consument reduceren. Hier en daar wordt gepleit voor consumenteneffectrapportage. Om bovenstaande reden lijkt deze ons moeilijk te definiëren. Kan de Minister in dit verband het wat vage antwoord op vraag 43 nader toelichten? Wij zijn het met de nota eens, dat consumptiebeleid ruimer is dan consumentenbeleid. Bij het consumptiebeleid gaat het ook om andere factoren dan vraag en aanbod volgens strikte behoefte, zoals het onderwijs, en ligt de nadruk ook op groepen consumenten zoals bij voorbeeld bejaarden en etnische minderheden en op de collectiviteit als zodanig. Hadden de minderheden in de nota niet wat beter uit de verf kunnen komen? Wij achten het behoeftenconcept van de nota te eng. Het woord 'welzijn' komt wel zeer sporadisch voor in de nota. Toch blijkt uit analyse zowel als doelstelling, dat men verbetering van welzijn op het oog heeft. Immers, overal waar immateriële zaken aan de orde komen, zoals onderwijs of patiëntenrecht. De rol van CRM is belangrijk, zoals onder andere blijkt uit SER-advies van 21/11/1978 over huishoudelijke en consumentenvoorlichting. Ook die rol past beter in welzijnsconcept. Er is een relatie tussen consumptiebeleid en georiënteerde markteconomie en selectieve groei. In de nota wordt opgemerkt dat het facettenbeleid in de nota-lubbers is behandeld in relatie met de wijze waarop wordt geproduceerd en niet in relatie met de betekenis van het eindprodukt en de daarmee samenhangende consumptieve fase. Dit is juist, maar de 'facetten' zijn dan ook van andere orde dan het consumptie-facet. Het gaat bij de 'facetten' om meetbare of meetbaar te maken zaken. Bij consumptie gaat het om mensen met subjectieve behoeften en in specifieke omstandigheden; ook zijn er verschillen in de verschillende levensfases. Vandaar ook de verwerking van de consumentenbelangen op zo veel verschillende wijzen, met niet zelden elkaar weerstrevende doelstellingen. Het antwoord op vraag 32 gaat in onze visie daarom terecht in dezelfde richting. Een fraai voorbeeld is het pleidooi van het Konsumentenkontakt tegen de hoge energieprijzen, terwijl het tegelijk ook voor de consument van groot belang is dat hij de reële prijsstijging opbrengt. In de particuliere sector kan worden gewezen op tegenstrijdige doeleinden in het geval van wegwerpartikelen, gemak en milieu. In het algemeen strijden de korte en lange-termijnbelangen met elkaar om voorrang. Het consumentenbelang is lange tijd een afgeleide geweest of een sluitstuk bij de criteria voor de besluitvorming. Dat moet veranderen, daarmee overigens aansluitend bij tendensen die zich nu al spontaan in de samenleving voordoen. Dit geldt overigens ook naar de consument toe. Pregnant blijkt dit bij voorbeeld uit de studie van de VU dat de helft van de totale luchtverontreiniging in Nederland in de consumptieve fase wordt veroorzaakt. De consument zal zorgvuldigheid en zelfbeperking moeten worden bijgebracht. Aldus wordt het consumentenbelang een zelfstandige grootheid. Het consumentenbelang als zelfstandige grootheid betreft zowel de marktsector als de overheidssector ten einde evenwicht tussen vraag en aanbod en kwaliteitsbevordering te bewerkstellingen. Weliswaar beslist de producent in eerste instantie over de samenstelling van het assortiment, maar daarmee is de consument geenszins weerloos. Elementen van betekenis zijn de mondigheid, de vorming en het hoger discretionair inkomen (blz. 47). Daarnaast de mededinging en de rol van de detailhandel. In dit verband wetsontwerp voor openbaar kartelregister. Wanneer komt dat? In dezelfde lijn: wetsontwerp betreffende horizontale en verticale prijsbinding in een vergunningstelsel. Niet te bevreesd zijn voor het opleggen van extra eisen aan het bedrijfsle- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2026

19 Van lersel ven, zoals de nota is, waar zij spanning signaleert tussen consumptiebeleid en continuïteit. Juister is, zoals ook de lnnovatienota het formuleert, dat zwaardere eisen het bedrijfsleven tot meer inventiviteit aanzetten. Meer uitdaging ook van consumentenzijde zal de kwaliteit bevorderen. Op die wijze wordt zowel de consument als de export van het Nederlandse produkt gediend: in een slinkende markt blijkt de kwaliteit internationaal zelfs tegen de prijs op te kunnen concurreren. We moeten hiervoor geen koudwatervrees hebben. Het belang van bedieningsgemak, garantie, levensduur en nazorg in hetalgemeen worden ten onrechte nog onderschat ten opzichte van de prijs. Vanuit het bedrijfsleven wordt soms gesteld dat te veel consumentenbescherming zal leiden tot marktverstarring. Het effect zou echter wel eens precies het tegendeel kunnen zijn. Derhalve is er weinig tegen het in overleg met het bedrijfsleven de vereisten in het kader van de grondrechten van de consument voor goederen en diensten aanscherpen. Dit betreft overigens niet minder de overheidssector zelf. Terecht signaleert de nota (blz. 30) dat de overheid op de consumptie een geweldige invloed heeft. Er wordt een aantal elementen genoemd. Het is juist dat hierop wordt gewezen. De consument wordt teveel alleen in verband gebracht met de marktsector. Daarnaast maken Regering en parlement wetgeving vanuit een eigen welzijnsopvattingenbeleid en daar bovenop komt nog het feit dat de overheid in veel gevallen als monopolist optreedt. Het loskoppelen tussen consumeren en betalen heeft inderdaad onder meer tot gevolg dat de consument het aanbod van quasi-collectieve goederen anders waardeert dan wanneer het via de markt gaat. In feite draait in tal van gevallen de molen door, zonder dat de juiste oplossing naar de consument toe wordt gekozen of een juiste afweging wordt gemaakt. De overheid zal in het eigen apparaat moeten zorgen voor correctie. Te denken valt aan een systematische toetsing van overheidsbemoeienis op bedoelingen en effecten. Hoe stelt de Minister zich dit voor, wanneer hij in het antwoord op vraag 36 daarop doelt? Wij zijn het eens met de Minister van Economische Zaken dat hij de verantwoordelijke man is, liefst met een totaalbeeld. Het is integratief beleid en niet een zelfstandig beleidsonderdeel. Er lijkt nu geen directe aanleiding voor een aparte bewindsman, zolang de coördinatie effectief is: de Minister van Economische Zaken als motor achter de ICC en, waar nodig, stimuleren van bilaterale besluitvorming tussen de departementen. Belangrijk is dat er binnen de departementen afdelingen werkzaam zijn, duidelijk met het etiket 'Consumentenbelang'. Deze moeten daarop aanspreekbaar zijn. Juist als monopolist in een aantal gevallen zal de overheid met het oog op de consumentenbescherming binnen de eigen organisatie extra zorg voor het consumentenbelang moeten dragen. Het gaat om de totale overheid: hogere zowel als lagere. Verbetering van de consumenteminvalshoek binnen de overheid is geen overbodige luxe. Alom wordt geklaagd over bureaucratische en soms ook niet-verklaarbare procedures. Een en ander wordt nog meer nodig, gezien de technische verwerking van gegevens in een 'geconv puteriseerde' maatschappij. Snelle klachtenbehandeling zou gewenst zijn. Gaarne vernemen wij het oordeel van de Minister. Ten slotte zien wij wat betreft de taak van de overheid in verband met het eventueel sturen van produktie en consumptie tweeërlei aspecten: - voorwaarden scheppen dat de gedecentraliseerde besluitvorming zowel aan de produktiekant als aan de consumptiekant zo goed mogelijk functioneert; - randvoorwaarden vaststellen waarbinnen deze processen zich dienen af te spelen. Oppassen voor verstarring, dat is immers het paard achter de kar spannen. Het gaat er juist om de kwaliteit van het aanbod van overheid in de marktsector te verbeteren. Wat betreft de consument zelf gaat het om de aanscherping van de grondrechten. Allereerst het recht van voorlichting en vorming. Vooral de hogere inkomensgroepen blijken kritisch op het aanbod te zijn. Vorming van de lagere zal hierop meer moeten zijn gericht, te beginnen met lager onderwijs, ook via de media. Daarnaast via vakbeweging en volwasseneneducatie. Het vereiste van meer doorzichtigheid van de markt moet aldus parallel lopen aan opvoeding en emancipatie van de consument: het probleem is vaak niet dat er geen informatie is, maar dat deze in feite niet wordt verwerkt. Verfijning van de voorlichting van overheidswege en vanuit het bedrijfsleven is nodig. Op zich zijn wij tevreden met reeds tot stand gekomen regelingen, maar meer vaart en meer systematiek zijn vereist. Op blz. 59 e.v. staan ware woorden over vergelijkend warenonderzoek, informatieve etikettering en keurmerken. Wat is de operationele betekenis nu hiervan? Wat betekent de zinsnede dat de overheid een meer geïntegreerde aanpak van informatiesystemen voor ogen staat? Wij hechten eraan dat de consumentenorganisaties effectief gebruik kunnen maken van alle media, inclusief radio en t.v. Willen deze laatste niet meewerken, zoals de Minister in de beantwoording van vraag 100 suggereert? Dat zou ons tegenvallen. Wat kan eraan worden gedaan? De uitgangspunten over produktinformatie in het CCA-rapport '79 zijn lovenswaardig, maar er gaat wel bijzonder veel tijd heen met de voorbereiding van wetgeving, zoals bij etikettering niet-levensmiddelen, prijsaanduiding en Warenwet. Wat is hiervan de achtergrond? Onenigheid tussen experts of minder goede organisatie? Het zou nuttig zijn, wanneer duidelijke tijdschema's worden aangehouden bij de afronding van wetgeving of codes. De reclame vereist onze bijzondere aandacht. De zorgvuldigheid in deze zal toenemen, wanneer de randvoorwaarden waaraan reclame dient te voldoen scherper worden geformuleerd. Er ligt een directe samenhang tussen reclame en allerlei wetgeving in verband met consumentenbescherming. Wat gebeurt er nu verder na het ICCrapport '78-79? Het reclame-rapport ICC dateert nog van de vorige Regering. Is dit alleen brainstorming met een open end? Misleidende reclame is in behandeling. Met name zijn wij ingenomen met de omkering van de bewijslast. Wij hebben eveneens gepleit voor wetgeving ter zake van oneerlijke reclame. Hoe staat het hiermee? Voorts hebben wij er in eerder stadium al de nadruk op gelegd, dat Nederland initiatieven moet nemen om op Europese schaal ongewenste reclame te voorkomen. De internationalisering van de beeldbuis stelt ons voor nieuwe taken. Heeft de Regering al iets in de zin? In een aantal gevallen leent reclame zich meer voor codes met zelfregulerende werking binnen het bedrijfsleven dan voor wetgeving. Wij zijn het op dit punt met de Minister eens. Het gaat hierbij immers om zaken die moeilijk zijn te veralgemeniseren. In dit verband de consumenteninspraak. Ondernemingen moeten marketing-research verbeteren. Mededinging en controle consument en organisaties vinden wij achteraf nuttig. Overleg- en klachtencommissie, die tot nu toe bestaan, functioneren redelijk 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2027

20 Van lersel goed. Nuttig is verdere ontwikkeling van branchegeschillencommissies, zoals bij openbare nutsbedrijven. Wij vinden dat er meer haast met deze commissies moet worden gemaakt. Kan de Minister dat toezeggen? In de SER-adviezen van juni '77 en november '78 zijn behartenswaardige zaken opgesomd over consumentenopvoeding op scholen en over huishoudelijke en consumentenvoorlichting. Welke zijn de ideeën van de Regering over consumentenonderwijs op school, waaraan wij evenals de SER een hoge prioriteit zouden willen toekennen? Gebeurt hieraan reeds iets systematisch? Is dit niet alleen om het inzicht in datgene wat op de markt wordt aangeboden te vergroten, maar ook om de komende consument bewusterte maken bij voorbeeld op het gebied van energiebesparing en van milieu zowel als van gezondheid. Met de SER van mening dat het niet wenselijk is om alle mogelijke vormen van voorlichting in één organisatorisch verband onder te brengen. Dat zou eerder verschralend werken. Wel hechten wij aan een verdergaande coördinatie. Is de Minister bereid om met Minister Gardeniers door te nemen welke de ideeën van regeringszijde zijn op basis van een inventarisatie van wat op dit gebied al gebeurt, al dan niet op instigatie van CRM én inclusief de resultaten. Hierbij kan dan ook betrokken worden de voorlichting van de consument ter zake van overheidshandelen. Er zal eveneens veel onderzoekwerk moeten worden verricht. De SWOKA lijkt hiervoor de aangewezen instantie. Wij zouden deze willen ondersteunen en wel zoals de CCA heeft voorgesteld; in samenwerking met CPB, CBS, Sociaal-Cultureel-Planbureau en WRR. Gaarne de mening van Minister hierover. Ziet hij mogelijkheden voor onderzoek dat, zonder dat direct de onderste steen boven moet komen, toch systematisch en voldoende globaal is om een bijdrage te kunnen leveren aan het beleid? Een punt van bijzondere aandacht is de budgetvoorlichting. Deze kan weilicht ook bevruchtend werken op de spaarzin. Een zorgvuldiger aanwending van het gezinsbudget is uit alle overwegingen een prioriteit. Naast de voorlichting ook wetgeving op het punt van krediet. Ten aanzien van het consumptief krediet heerst een verwarde situatie. Deze zaak is al veel langer aan de orde; de Wet op afbetaling, de Wet Toezicht Kredietwezen, de Wet op het consumptief geldkrediet. De overkreditering blijft doorgaan. Het toezicht volgens het laatstgenoemde wetsvoorstel is onvoldoende. Overigens vindt de herziening in een te laag tempo plaats. Wij als CDA zijn voorstander van zo mogelijk één wettelijke regeling, en ook van de vermelding van het werkelijke rentepercentage. Naast deze zaken dringen wij op spoed aan inzake de prijsaanduidingsbesluiten en de Warenwet. Verloopt het overleg met het bedrijfsleven bevredigend? En daarnaast ook vooral op de consument zelf gericht, de veiligheid, milieu en energiebesparing. Ik kom tot het internationale hoofdstuk, met name de EEG. Zaken in gang zijn geen onverdeeld succes. In feite is het eerste Europese consumentenprogram meer een intentieverklaring gebleken dan een actieprogramma. Europees Parlement ontwikkelt enige actie. Vanuit Nederland gezien achten wij actie gewenst op de volgende punten: consumentenbeleid in de marktsector moet niette veel uiteen lopen; consumentenbeleid in de partnerlanden mag geen alibi vormen voor concurrentievervalsing; er staat een aantal EG-richtlijnen op de rails, welke moeten worden afgerond, waaronder met name het Europees kwaliteitsmerk; nadruk moet worden gelegd op zo veel mogelijk gelijk lopen van de etiketteringsregelingen. De Raad van Europa wordt gelukkig steeds actiever. Het gaat hier om internationale processen die, gezien reclame en internationale handel Europees moeten worden aangepakt. Wij hopen dat de Minister dit zal bevorderen. Ten slotte de prioriteitenstelling. De Consumptienota loopt daar omheen. Weliswaar en vanzelfsprekend valt een aantal onderwerpen onder verschillende departementen, hetgeen een prioriteitstelling niet eenvoudig maakt, maar het maken van effectieve keuze is niettemin noodzaak. Hoe verstaat de coördinerend bewindsman zijn taak in deze en hoe ziet het schema eruit? Wij zouden graag zien dat de ons onlangs overlegde inventarisatie van projecten/ activiteiten op basis van de consumptie-nota tegen de achtergrond van onze leid dient een integratiebeleid te zijn, benadering nader wordt behandeld, waarbij een strak tijdschema gewenst is. D De heer Van Muiden (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Ter aanvulling op hetgeen mijn collega Van lersel heeft ingebracht, wil ik gaarne van mijn kant nog een aantal opmerkingen en kanttekeningen maken. De keuze van de nota voor consumptievrijheid binnen randvoorwaarden, waarbij met wettelijke instrumenten, belastingen, subsidies en prijsstellingen invloed op de consumptie kan worden uitgeoefend, heeft onze instemming. Vanuit het gezichtspunt van een rechtvaardige sociaal-economische orde, zouden wij nog eens de aandacht willen vragen voor de tot dusverre onderbelichte situatie, dat consumenten (dat kunnen ook rechtspersonen, bedrijven en overheidsinstellingen zijn) niet behoren te profiteren van het onrechtmatige handelen of nalaten van anderen. Het zogenaamde Kolynos-beginsel, dat het profiteren van andermans onrechtmatige daad ook onrechtmatig is, is door de jurisprudentie voor het handelsverkeer al in de dertiger jaren erkend. Wij hechten er in deze Kamer aan, binnenkort een debat te hebben over f raudebestrijding en beunhazerij. We stellen de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot het minimumloon zeer op prijs. Daarmee verdraagt zich niet een zodanige consumptievrijheid, dat het profiteren van betaling van te lage lonen en/of het niet of te weinig afdragen van belastingen en premies vanzelfsprekend is. Vrije consumptie mag niet gebaseerd zijn op het onverschillige 'Ben ik mijn broeders hoeder?'. Hoe een en ander in wettelijke instrumenten moet worden vertaald, is een niet zo eenvoudige vraag van uitvoering. Maar wanneer men over dit uitgangspunt overeenstemming kan bereiken, werpt dit ook een ander licht op de noodzaak en toelaatbaarheid van tijdelijke minimumprijsregelingen, vormen van verticale prijsbinding, uniformering van bepaalde overheidstarieven etc. Het betekent, dat men ook het vraagstuk van de openstelling van winkels, postkantoren en gemeentesecretarieën niet alleen kan bezien vanuit het belang van de consument - dat deze zo lang en zo laat mogelijk open zijn - maar er ook een toetsing dient plaats te vinden aan maatschappelijk aanvaarde werk'-en rusttijden en arbeidsomstandigheden. Consumentenbe- maar dat geldt niet alleen voor de overheid. De consument zal ook zijn behoeftebevrediging optimaal moeten willen, hetgeen betekent, dat hij niet zo schizofreen kan denken, dat hij om 10 uur 's morgens redelijke werk- en rusttijden en een redelijke beloning mag verwachten en om 10 uur 's avonds qua prijsstelling en vormen van dienstver- 27 mei 1980 Nota Consument en Consumptie 2028

Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11).

Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11). Persoonsgebondenbudget Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11). Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Eigen regie en keuzevrijheid voor de zorg en ondersteuning die je nodig hebt, zijn

Nadere informatie

Samenvatting Economie H 6

Samenvatting Economie H 6 Samenvatting Economie H 6 Samenvatting door een scholier 977 woorden 10 mei 2002 5,8 40 keer beoordeeld Vak Economie Hfst. 6 6.1 - Ideaaltypische omschrijving: omschrijving van het volmaakte model * Vrije

Nadere informatie

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen Den Haag, 3 mei 2017 Hierbij nodig ik u uit voor een vergadering van uw commissie op woensdag 10 mei 2017 van 09.30 uur tot uiterlijk 10.15 uur in de Aletta Jacobszaal met de volgende agenda Openbaar gedeelte

Nadere informatie

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht,

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht, Inleiding Vice-President Raad van State tijdens de bijeenkomst van een delegatie van de Raad met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling donderdag 12 februari 2009 Dames en heren, Voor de Raad van State

Nadere informatie

Aan de orde is het VAO Maatschappelijk verantwoord ondernemen en arbeidsomstandigheden in Bangladesh (AO d.d. 19/09).

Aan de orde is het VAO Maatschappelijk verantwoord ondernemen en arbeidsomstandigheden in Bangladesh (AO d.d. 19/09). Arbeidsomstandigheden in Bangladesh Aan de orde is het VAO Maatschappelijk verantwoord ondernemen en arbeidsomstandigheden in Bangladesh (AO d.d. 19/09). Aangezien de minister nog niet aanwezig is, schors

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1981-1982 17 333 Voorstel van Wet van het lid Wilbers tot wijziging van de Omroepwet inzake de verdeelsleutel voor de verdeling van de zendtijd onder de omroeporganisaties

Nadere informatie

Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017

Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017 Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria o Termijn inbreng o Termijn antwoord o stemmingen Aan de

Nadere informatie

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H9 en H10

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H9 en H10 Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H9 en H10 Samenvatting door een scholier 1077 woorden 21 mei 2003 7,4 25 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Hoofdstuk 9 Knelpunten in het besluitvormingsproces

Nadere informatie

18 DECEMBER 2008: Besluit project Atalanta ( project dierenpark / centrum / theater)

18 DECEMBER 2008: Besluit project Atalanta ( project dierenpark / centrum / theater) 18 DECEMBER 2008: Besluit project Atalanta ( project dierenpark / centrum / theater) Bijdrage 1 e termijn Voorzitter, Hoe staat de DOP tegenover het project dierenpark / centrum / theater? Wij zouden er

Nadere informatie

BESLUITENLIJST. Voorronde Open Huis. Datum: 10 september 2015 Onderwerp: Discussienota herziening subsidiebeleid

BESLUITENLIJST. Voorronde Open Huis. Datum: 10 september 2015 Onderwerp: Discussienota herziening subsidiebeleid BESLUITENLIJST Voorronde Open Huis Datum: 10 september 2015 Onderwerp: Discussienota herziening subsidiebeleid Aanwezig: Voorzitter: dhr. J. Buzepol Locogriffier: mw. A. van Wees (locogriffier) Leden:

Nadere informatie

1.Inleiding. 2.Profielen per 1 augustus 2007

1.Inleiding. 2.Profielen per 1 augustus 2007 logoocw De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Den Haag Ons kenmerk VO/OK/2003/53723 Uw kenmerk Onderwerp tweede fase havo/vwo 1.Inleiding In het algemeen

Nadere informatie

Klachtenregeling ALGEMEEN

Klachtenregeling ALGEMEEN ALGEMEEN Artikel 1 Begripsomschrijvingen a., handelsnaam van vof (verder te noemen Nova Mundo). vof wordt vertegenwoordigd door J. Muylkens, directeur. b. De directie: het orgaan dat verantwoordelijk is

Nadere informatie

Initiatiefvoorstel Beter debatteren in commissie en raad

Initiatiefvoorstel Beter debatteren in commissie en raad 1 gemeente Eindhoven Griffie gemeenteraad Raadsnummer O4.RZOP8.OOZ Initiatiefvoorstel Beter debatteren in commissie en raad Samenvatting Door GroenLinks is in een motie aan de deelnemers van de debattraining

Nadere informatie

De voorzitter: Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Er zijn vijf deelnemers aan dit debat, van wie er twee gaan spreken.

De voorzitter: Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Er zijn vijf deelnemers aan dit debat, van wie er twee gaan spreken. Bedrijfslevenbeleid Aan de orde is het VAO Bedrijfslevenbeleid (AO d.d. 19/11). Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Er zijn vijf deelnemers aan dit debat, van wie er twee gaan spreken. Mevrouw

Nadere informatie

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Financiën heeft op 2 juni 2016 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over zijn brief

Nadere informatie

VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE RAADSSESSIE GEMEENTE HAARLEMMERMEER OP DONDERDAG 20 januari 2005

VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE RAADSSESSIE GEMEENTE HAARLEMMERMEER OP DONDERDAG 20 januari 2005 VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE RAADSSESSIE GEMEENTE HAARLEMMERMEER OP DONDERDAG 20 januari 2005 Onderwerp: Voorzitter: Aanwezig zijn de leden: Griffie: Portefeuillehouders: Financieel meerjarenbeleid

Nadere informatie

De heer Öztürk (PvdA): Voorzitter. Bij de stemmingen onder punt 3, over de begroting van Economische Zaken, houd ik onze motie op stuk nr. 27 aan.

De heer Öztürk (PvdA): Voorzitter. Bij de stemmingen onder punt 3, over de begroting van Economische Zaken, houd ik onze motie op stuk nr. 27 aan. Mededelingen stemmingen Ik verzoek de leden, hun plaatsen in te nemen. Voor wij gaan stemmen, geef ik als eerste het woord aan de heer Öztürk van de Partij van de Arbeid, die een wijziging wil doorgeven

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 BEGELEIDENDE NOTA van: de heer V. SKOURIS, Voorzitter van het Hof van Justitie d.d.: 4 februari 2008 aan: de heer

Nadere informatie

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980

Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, 1980 Noot van de editor De beginselprogramma's zijn gescand, en zover nodig gecorrigeerd. Hierdoor is het mogelijk dat de tekst niet meer

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt er in vervolg op zijn bij de Nationale ombudsman op 5 februari 2008 ingediende klacht over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Rotterdam in het

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 21 d.d. 2 april 2009 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil - Stork en mr. B. Sluijters) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT Registratienummer raad 1072494 Behorend bij het B&W-advies met registratienummer 1072493 Moet in elk geval behandeld zijn in de raadsvergadering van de gemeente Purmerend

Nadere informatie

2. Consumentenbeleid en consumenteneducatie, een analytisch kader

2. Consumentenbeleid en consumenteneducatie, een analytisch kader 2. Consumentenbeleid en consumenteneducatie, een analytisch kader 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt vanuit een drietal, analytisch onderscheiden invalshoeken bezien in hoeverre consumenteneducatie een

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1987-1988 19790 Sectorvorming en vernieuwing in het middelbare beroepsonderwijs Nr. 24 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Aan de

Nadere informatie

2. Instrumentenoverzicht Gemeenteraad Utrecht

2. Instrumentenoverzicht Gemeenteraad Utrecht 2. Instrumentenoverzicht Gemeenteraad Utrecht Instrument Wat wil ik? Welke procedure? AMBTELIJKE BIJSTAND Verordening op de ambtelijke bijstand Gemeenteblad van Utrecht 2009, nr. 45 AMENDEMENT Artikel

Nadere informatie

S A M E N V A T T I N G

S A M E N V A T T I N G 5 6 Samenvatting De Verordening en de adviesaanvraag In juli 2003 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend voor een Verordening over de samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk

Nadere informatie

Missionstatement en core values

Missionstatement en core values Missionstatement en core values Inhoud 1 Het formuleren van missionstatement en core values... 1 2 Het maken en uitdragen van missie en kernwaarden... 5 1 Het formuleren van missionstatement en core values

Nadere informatie

COMMENTAAR OP HET WETSVOORSTEL BEVORDERING VAN MEDIATION IN HET BURGERLIJK RECHT VAN 25 APRIL 2013

COMMENTAAR OP HET WETSVOORSTEL BEVORDERING VAN MEDIATION IN HET BURGERLIJK RECHT VAN 25 APRIL 2013 COMMENTAAR OP HET WETSVOORSTEL BEVORDERING VAN MEDIATION IN HET BURGERLIJK RECHT VAN 25 APRIL 2013 9 MEI 2013 Herengracht 551 Contactpersoon: 1017 BW Amsterdam Ellen Soerjatin T 020 530 5200 E ellen.soerjatin@steklaw.com

Nadere informatie

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code Samenwerkingsprotocol Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code 1 Samenwerkingsprotocol tussen de Consumentenautoriteit en de Stichting Reclame Code Partijen: 1. De Staatssecretaris van Economische

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties prof dr wim derksen Aan de directeur Bouwen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer drs J.M.C. Smallenbroek zondag 23 november 2014 Geachte heer Smallenbroek, Op uw verzoek

Nadere informatie

Bestuurslagen in Nederland rijksoverheid provinciale overheid gemeentelijke overheid

Bestuurslagen in Nederland rijksoverheid provinciale overheid gemeentelijke overheid Vak Maatschappijwetenschappen Thema Politieke besluitvorming (katern) Klas Havo 5 Datum november 2012 Hoofdstuk 4 Het landsbestuur (regering en parlement) Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 449 Voorstel van wet de leden Wilders en Bosma tot intrekking van de goedkeuringswet inzake de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie

Nadere informatie

VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD

VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD VOORSTEL AAN DE GEMEENTERAAD Onderwerp: Zienswijze op Regionale Agenda 2015-2018 MRE Registratienummer: 00529485 Op voorstel B&W d.d.: 18 november 2014 Datum vergadering: 9 december 2014 Portefeuillehouder:

Nadere informatie

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over doorstroming bij gesubsidieerde arbeid.

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over doorstroming bij gesubsidieerde arbeid. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon

Nadere informatie

2017D05509 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2017D05509 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2017D05509 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd over de brief d.d.

Nadere informatie

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG >Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017 2500 EA DEN HAAG Wetgeving en Juridische Zaken Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 31 066 Belastingdienst Nr. 423 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 24 augustus 2018 De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal

Nadere informatie

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst AAN: De Centrales van Overheidspersoneel toegelaten tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken De voorzitter van het overleg met de

Nadere informatie

Geachte heer Brenninkmeijer, d.d. 6 november 2007 bericht ik u als volgt. Nationale ombudsman rapport Op waarde geschat

Geachte heer Brenninkmeijer, d.d. 6 november 2007 bericht ik u als volgt. Nationale ombudsman rapport Op waarde geschat Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken De Nationale ombudsman Postbus 93122 2509 AC 'S-GRAVENHAGE Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk 11 maart 2008 6 november 2007; BJZ 2008 0137 M 2007.06666.014 Onderwerp

Nadere informatie

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving Advies nummer 8 's-gravenhage, 16 oktober 1996 ROP-advies nr. 8, blad 2 Commentaar gericht aan de

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2012 2013 32 450 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen Nr. 172 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 4 maart 2016 De vaste commissie voor Onderwijs,

Nadere informatie

In deze brief ga ik in op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport.

In deze brief ga ik in op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport. > Retouradres Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Prins Clauslaan 8 Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG www.minlnv.nl Betreft

Nadere informatie

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers nderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Goirle DIMENSUS beleidsonderzoek April 2012 Projectnummer 488 Het onderzoek De gemeente Goirle is eind april 2010

Nadere informatie

Reglement van orde voor de raad, verordening op de raadscommissies en huishoudelijk reglement van het presidium

Reglement van orde voor de raad, verordening op de raadscommissies en huishoudelijk reglement van het presidium Reglement van orde voor de raad, verordening op de raadscommissies en huishoudelijk reglement van het presidium Inleiding In het presidium van 31 maart 2016 is afgesproken dat de voorstellen m.b.t.: Reglement

Nadere informatie

2015D08919 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2015D08919 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2015D08919 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG De vaste commissie voor Financiën heeft op 11 maart 2015 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over zijn brief

Nadere informatie

Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, 0595 447719 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J. van der Meer)

Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, 0595 447719 gemeente@winsum.nl (t.a.v. J. van der Meer) Vergadering: 11 december 2012 Agendanummer: 12 Status: Besluitvormend Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, 0595 447719 E mail: gemeente@winsum.nl (t.a.v. J. van der

Nadere informatie

HOE WERKT DE GEMEENTE? Het beïnvloeden van beleid en besluitvorming

HOE WERKT DE GEMEENTE? Het beïnvloeden van beleid en besluitvorming HOE WERKT DE GEMEENTE? Het beïnvloeden van beleid en besluitvorming Beleidsvorming in de gemeente volgt redelijk vaste stappen. In dit document leest u welke stappen dat zijn. Daardoor kunt u op tijd bij

Nadere informatie

Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden naar mij en ik informeer je over de scoren.

Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden naar mij en ik informeer je over de scoren. Quiz over politiek, Europa en staatsrechtelijke spelregels Toelichting In de periode 2008-2010 werkte ik als staatsrechtjurist binnen het projectteam versterking Grondwet bij het Miniserie van BZK. Dit

Nadere informatie

2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 2014D02444 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de

Nadere informatie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 februari 2008 over de Raad voor het concurrentievermogen.

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 februari 2008 over de Raad voor het concurrentievermogen. Tweede Kamer, 54e vergadering, Donderdag 14 februari 2008 Algemeen Concurrentievermogen Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 februari 2008 over de Raad voor het concurrentievermogen.

Nadere informatie

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat Samenvatting door een scholier 1047 woorden 16 maart 2008 5,7 7 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Democratie en rechtstaat Hoofdstuk

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 82 6 mei 2009 Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2009, nr. IVV/I/2009/9524, tot

Nadere informatie

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet. Hieronder het antwoord van de staatssecretaris van BZK op vragen uit de Kamer over de voorgestelde verlenging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand. Van deze tekst zijn twee versies in omloop geweest

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

Inschatting wilsbekwaamheid volgens KNMG richtlijn

Inschatting wilsbekwaamheid volgens KNMG richtlijn Naam patiënt:.. Geboortedatum patiënt:... Naam afnemer: Datum afname: Inschatting wilsbekwaamheid volgens KNMG richtlijn 1. Wilsbekwaamheid wordt altijd beoordeeld ter zake een bepaald onderzoek of bepaalde

Nadere informatie

REGLEMENT BESTUUR EN TOEZICHT. Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Woerden

REGLEMENT BESTUUR EN TOEZICHT. Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Woerden REGLEMENT BESTUUR EN TOEZICHT Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Woerden februari 2008 1 PREAMBULE Overwegende dat: het bestuur na een uitgebreide analyse heeft besloten om het huidige

Nadere informatie

Tweede Kamer, vergaderjaar , (R2114), nr. 9 2

Tweede Kamer, vergaderjaar , (R2114), nr. 9 2 samen te werken. Volgens de fractie is artikel 12a van het Statuut gebaseerd op twee waarden: gelijkwaardigheid van de landen en de vrijheid van de landen om samen te werken. De fractie citeert uit de

Nadere informatie

REGLEMENT KLACHTEN(ADVIES)COMMISSIE STICHTING EIGEN BOUW

REGLEMENT KLACHTEN(ADVIES)COMMISSIE STICHTING EIGEN BOUW REGLEMENT KLACHTEN(ADVIES)COMMISSIE STICHTING EIGEN BOUW Artikel 1: Begrippen In dit reglement wordt verstaan onder: Stichting: Raad van Toezicht: Bestuur: Medewerker: Commissie: Klager: De Stichting Eigen

Nadere informatie

Onderzoek burgerinitiatief. Tevredenheid van indieners

Onderzoek burgerinitiatief. Tevredenheid van indieners Onderzoek burgerinitiatief Tevredenheid van indieners In opdracht van: De Raadsgriffier Uitgevoerd door: Team Beleidsonderzoek en Informatiemanagement Gemeente Purmerend Denise Floris Bert Mentink April

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 404 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de samenstelling van

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 214 d.d. 6 september 2011 (prof. mr. C.E. du Perron, voorzitter, en mr. F.E. Uijleman, secretaris) Samenvatting Lijfrenteverzekering, informatieplicht.

Nadere informatie

2011D Inbreng verslag van een schriftelijk overleg

2011D Inbreng verslag van een schriftelijk overleg 20D985 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief

Nadere informatie

DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016

DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016 DECENTRALISATIE FINANCIËLE VERANTWOORDELIJKHEID PROTESTANTSE GEMEENTE ZWOLLE 2013 2016 Algemene Kerkenraad 23 september 2013 Inhoudsopgave Decentrale financiële Verantwoordelijkheid 3 Inleiding 3 Hoofdzaken

Nadere informatie

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE REGLEMENT VAN ORDE 2 HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN... 2 artikel 1: Toepassing van dit reglement 2 artikel 2: Definitiebepalingen 2 artikel 3: Handhaving van de orde 2 artikel 4: Amendementen

Nadere informatie

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus 1030 1000 BA Amsterdam T 020 535 2637 Advies Luchtaanvallen IS(IS) Datum 24 september 2014 Opgemaakt door Prof. dr. P.A. Nollkaemper

Nadere informatie

Reactie op internetconsultatie: Wijziging Arbobesluit i.v.m. het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion)

Reactie op internetconsultatie: Wijziging Arbobesluit i.v.m. het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion) Datum 19 december 2016 Aan De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.k.n. Van Coen van der Veer, lid Dagelijks Bestuur FNV Contact: Rik van Steenbergen (rik.vansteenbergen@fnv.nl) Onderwerp Reactie

Nadere informatie

Reactie op het consultatiedocument "Voorstel toepasbaarheid Code op one tier boards"

Reactie op het consultatiedocument Voorstel toepasbaarheid Code op one tier boards Monitoring Commissie Corporate Governance Code Secretariaat Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG Per e-mail: secretariaat@mccg.nl Stibbe N.V. Advocaten en notarissen Beethovenplein 10 Postbus 75640 1070 AP Amsterdam

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 410 Kabinetsformatie 2012 Nr. 1 BRIEF VAN DE VERKENNER Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 september 2012

Nadere informatie

Homohuwelijk haalt de eindstreep

Homohuwelijk haalt de eindstreep Opgave 3 Politieke besluitvorming: openstelling huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht tekst 7 Homohuwelijk haalt de eindstreep Het homohuwelijk mag rekenen op een breed draagvlak in de samenleving

Nadere informatie

31 mei 2012 z2012-00245

31 mei 2012 z2012-00245 De Staatssecretaris van Financiën Postbus 20201 2500 EE DEN HAAG 31 mei 2012 26 maart 2012 Adviesaanvraag inzake openbaarheid WOZwaarde Geachte, Bij brief van 22 maart 2012 verzoekt u, mede namens de Minister

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie begrotingscontrole

EUROPEES PARLEMENT. Commissie begrotingscontrole EUROPEES PARLEMENT 1999 Commissie begrotingscontrole 2004 29 juni 2001 PE 305.601/6-20 AMENDEMENTEN 6-20 ONTWERPADVIES - Theato aan de Commissie constitutionele zaken (PE 305.601) ALGEMENE HERZIENING VAN

Nadere informatie

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/2005/30013 (3764) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet

Nadere informatie

Beschikbaarstelling krediet overdracht woonwagenlocaties Geulweg en Taandel

Beschikbaarstelling krediet overdracht woonwagenlocaties Geulweg en Taandel Betreft: Raadsvergadering 23 mei 2013 Beschikbaarstelling krediet overdracht woonwagenlocaties Geulweg en Taandel Wij stemmen CDA fractie in met het voorstel om de woonwagenlocaties over te dragen en daarvoor.

Nadere informatie

Besluit van 8 oktober 2018 tot wijziging van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011

Besluit van 8 oktober 2018 tot wijziging van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 Besluit van 8 oktober 2018 tot wijziging van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum : Nijkerk, 2 november 2015 Betreft : Actieplan lokale rekenkamers Telefoon : 033-2473435 E-mail : info@nvrr.nl

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK 107381 Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. in het geding tussen: UITSPRAAK de medezeggenschapsraad van A, gevestigd te G, H en J, verzoeker,

Nadere informatie

Vergaderen. Auteur: Mark van der Lee. Plaats: Delft. Datum: 17 januari 2014. Organisatie: Haagsche Hogeschool Delft

Vergaderen. Auteur: Mark van der Lee. Plaats: Delft. Datum: 17 januari 2014. Organisatie: Haagsche Hogeschool Delft Vergaderen Auteur: Mark van der Lee Plaats: Delft Datum: 17 januari 2014 Organisatie: Haagsche Hogeschool Delft Binnen projecten is het erg belangrijk dat er communicatie is. Dit kan op verschillende manieren

Nadere informatie

Gewetensbezwaarde ambtenaren

Gewetensbezwaarde ambtenaren Opgave 1 Gewetensbezwaarde ambtenaren Bij deze opgave horen de teksten 1 tot en met 3 uit het bronnenboekje. Inleiding Op 3 september 2012 ondertekenden diverse politieke partijen het zogenaamde Roze Stembusakkoord.

Nadere informatie

Reglement voor de vaste adviescommissies van Wetterskip Fryslân

Reglement voor de vaste adviescommissies van Wetterskip Fryslân Reglement voor de vaste adviescommissies van Wetterskip Fryslân Algemeen Artikel 1 In dit reglement wordt verstaan onder: a. algemeen bestuur : het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân b. dagelijks

Nadere informatie

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES RVV- 509 RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES Over het ontwerp van koninklijk besluit houdende oprichting van de bijzondere raadgevende commissie Verbruik binnen de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en tot

Nadere informatie

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW Het Algemeen Bestuur van Orionis Walcheren, hierna te noemen Orionis Walcheren, te Vlissingen gehoord de Ondernemingsraad gelet op de bepalingen

Nadere informatie

Reglement Bezwarencommissie Functiewaardering Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs

Reglement Bezwarencommissie Functiewaardering Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs Reglement Bezwarencommissie Functiewaardering Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs Oktober 2008 Reglement Bezwarencommissie Functiewaardering Christelijk en Algemeen Bijzonder

Nadere informatie

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer Dossiernummer 32-2009 OORDEEL Verzoeker de heer E. namens mevrouw O. te Almelo. Datum verzoek Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

Nadere informatie

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol P5_TA(2002)0269 Toekomstige ontwikkeling van Europol Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de toekomstige ontwikkeling van Europol en zijn volledige opneming in het institutioneel bestel

Nadere informatie

AFASIE VERENIGING NEDERLAND - KLACHTENPROTOCOL geldend per december 2011

AFASIE VERENIGING NEDERLAND - KLACHTENPROTOCOL geldend per december 2011 Vooraf De vereniging met rechtspersoonlijkheid: Afasie Vereniging Nederland, hierna te noemen: AVN, wenst hierbij een protocol voor het indienen en de afhandeling van klachten over onder meer handelingen,

Nadere informatie

Voorzitter. In de bijlage vindt u nader uitgewerkte onderzoekvragen en alsnog de overige relevante stukken.

Voorzitter. In de bijlage vindt u nader uitgewerkte onderzoekvragen en alsnog de overige relevante stukken. Voorzitter Aan de Sociaal-Economische Raad t.a.v. de voorzitter, dr. A.H.G. Rinnooy Kan Bezuidenhoutseweg 60 2594 AW Den Haag Den Haag, 25 november 2008 Geachte heer Rinnooy Kan, Jft ht [vjfyji&wusi (

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1985-1986 16431 Zeescheepsnieuwbouw Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage,

Nadere informatie

De Sleutel tot het benutten van potentie

De Sleutel tot het benutten van potentie De Sleutel tot het benutten van potentie Wat is potentie eigenlijk? Een snelle blik in een woordenboek levert de volgende resultaten op: het kunnen; dat waartoe iemand of iets toe in staat is; vermogen.

Nadere informatie

Klokkenluidersregeling

Klokkenluidersregeling REGELING INZAKE HET OMGAAN MET EEN VERMOEDEN VAN EEN MISSTAND HOOFDSTUK 1. DEFINITIES Artikel 1. Definities In deze regeling worden de volgende definities gebruikt: betrokkene: degene die al dan niet in

Nadere informatie

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein "Invoerrechten en accijnzen" over de periode

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein Invoerrechten en accijnzen over de periode Raad voor Cultuur Aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen p/a de algemene rijksarchivaris Postbus 90520 2509 LM 's-gravenhage Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein

Nadere informatie

den met minimumloon toeneemt, maar mag het er niet toe leiden dat degenen die ongewild zonder werk zitten financieel gestraft worden met een forse

den met minimumloon toeneemt, maar mag het er niet toe leiden dat degenen die ongewild zonder werk zitten financieel gestraft worden met een forse De kritiek van GroenLinks op het belastingplan komt eigenlijk ieder jaar op hetzelfde neer: het kan socialer, en het kan groener. Dit jaar is dat niet anders. De eerlijkheid gebiedt echter wel te vermelden

Nadere informatie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid.

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid. Wapenexportbeleid Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid. Voorzitter. Voor het kerstreces hebben wij met de staatssecretaris van

Nadere informatie

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar.

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar. > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 15 april 2019 Betreft beslissing op uw bezwaar tegen het Wob-besluit

Nadere informatie

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september 2004 7,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen. Behoeften

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 32 220 Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en de Algemene pensioenwet politieke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 27 859 Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) Nr. 117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 14 november

Nadere informatie