Besluitvorming aan de Raad Formele advisering van de Raad. Collegevoorstel Advies: Openbaar. Onderwerp beleidsregels uitvoering Wet werk en bijstand

Transcriptie

1 Collegevoorstel Advies: Openbaar Onderwerp beleidsregels uitvoering Wet werk en bijstand Programma / Programmanummer Inkomen / 3230 IBW-nummer Portefeuillehouder L. Scholten Samenvatting De volledige invoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 januari 2005 vereist een vaststelling van een aantal beleidsregels. De beleidsregels vloeien of voort uit de wettelijke bepalingen van de Wwb, of uit de op 14 juli j.l in de gemeenteraad vastgestelde verordeningen: - Maatregelenverordening Wet werk en bijstand; - Toeslagenverordening Wet werk en bijstand; - Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand. Daarnaast zijn er oude niet gewijzigde beleidsregels die eerder onder het regime van de Abw zijn vastgesteld. Deze beleidsregels kunnen formeel als Wwb beleid hernieuwd worden vastgesteld. Voorstel om te besluiten Vast te stellen de volgende in de bijlage opgenomen beleidsregels: Beleidsregels Verplichtingen Beleidsregels Reïntegratie Beleidsregels Middelen Beleidsregels Algemene bijstand Beleidsregels Maatregelen. Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr. N832, R.Rijnbout, 9236 Datum ambtelijk voorstel 11 oktober 2004 Registratienummer Directies J.Pustjens N832 H. Schuit N400 Paraaf akkoord Datum R. Doedel N000 Besluitvorming aan de Raad Formele advisering van de Raad Besluit B&W d.d. 2 november 2004 nummer: 1.46 Conform advies. Procescoördinatie Paraaf Datum Gemeentesecretaris Portefeuillehouder Cie WI Collegebesluit - beleidsregels uitvoering Wet werk en bijstand Wwb.doc

2 Collegevoorstel 1 Inleiding De volledige invoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 januari 2005 vereist een vaststelling van een aantal beleidsregels. De beleidsregels vloeien of voort uit de wettelijke bepalingen van de Wwb, of uit de op 14 juli j.l in de gemeenteraad vastgestelde verordeningen. 2 Doelstelling Uitvoering geven aan de invoering van de Wwb 3 Argumenten 1. De beleidsregels passen in de kaderstellende, in de gemeenteraad van 9 juni 2004 vastgestelde beleidsplannen: Handhavingsbeleidsplan, Minimabeleidsplan en Reïntegratiebeleidsplan 2. Ze geven uitvoering aan de opdracht aan het college vanuit de wettelijke bepalingen van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de verordeningen zoals die in de gemeenteraad van 14 juli 2004 zijn vastgesteld. 3. Ze houden rekening met de door de raad gewenste klantgerichte benadering 4. Ze zijn goed uitvoerbaar 5. Er is rekening gehouden met de jarenlange opgedane ervaring onder de Abw. 1. Beleidsregels verplichtingen 1.1 Inlichtingenplicht De wet schrijft voor dat de belanghebbende onverwijld inlichtingen verstrekt over feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Onder de Algemene bijstandswet gold als beleidsregel dat onder onverwijld verstaan kon worden met een opgave op het eerstvolgende inkomstenverklaring. De raad is bij besluit van 9 juni j.l akkoord gegaan met beslispunt 3 van het handhavingbeleidsplan de periodieke inkomstenverklaring af te schaffen. Het begrip onverwijld moet derhalve opnieuw worden ingevuld. - Onder het begrip onverwijld wordt verstaan een periode van maximaal één kalenderweek te rekenen vanaf de datum waarop het feit zich heeft voorgedaan. - Tot de feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand wordt in ieder geval gerekend het verrichten van (onbetaald)werk en scholingsactiviteiten. 1.2 Algemeen geaccepteerde arbeid In artikel 1 lid 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand wordt een definitie gegeven van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. In deze definitie wordt de term indruisen tegen de integriteit gehanteerd. - Werk in de prostitutie en werk wat ingaat tegen iemands (geloofs)overtuiging valt onder het begrip indruisen tegen de integriteit.

3 Collegevoorstel Vervolgvel 2 - Met indruisen tegen de integriteit van de persoon wordt niet bedoeld dat een persoon werk mag weigeren dat hij onder zijn niveau vindt. 1.3 Ontheffing verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 9 lid 2 van de Wwb geeft het college de bevoegdheid personen vanwege dringende redenen tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichting. Onder dringende redenen wordt verstaan: - Na een medisch onderzoek vastgestelde arbeidsongeschiktheid; - De onmogelijkheid om arbeid te combineren met zorg voor kinderen of met mantelzorg - Als het belang van het afmaken van een aangeboden voorziening, die leidt tot duurzame uitstroom, voorgaat op het direct aanvaarden van voorhanden werk van niet duurzame aard. 1.4 en 1.5 Arbeidsverplichting en ouders met zorgtaken voor kinderen. Zoals aangegeven geeft de Wwb het college de bevoegdheid om tijdelijk ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichting. - Bij ouder(s) met de zorgtaak voor kind(eren) wordt de volgende afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht: - Vormt het belang van de kinderen een beletsel om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing die voorbereid op deelname aan het arbeidsproces. - Ontstaat er als gevolg van de verplichting om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing een onaanvaardbare psychische druk op de ouder die zijn weerslag heeft op het welzijn van de kinderen. - Is er zorgvuldig onderzocht welke op maat gesneden ondersteuning deelname aan of voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces mogelijk maakt. 1.6 Ontheffing arbeidsverplichting ouderen. De Staatssecretaris van SZW heeft bij verzamelbrief van december 2003 gemeenten laten weten dat het het college is toegestaan er voor te kiezen de beoordeling van de kans op werk voor de belanghebbende van 57,5 jarigen eenmalig te laten zijn. - Éénmalig wordt beoordeeld of er voor de persoon ouder dan 57,5 jaar kansen zijn om werk te vinden. Wanneer de kansen redelijkerwijs ontbreken geldt ontheffing van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen tot de 65 jarige leeftijd De beleidsregels onder de nrs 1.7 tot en met 1.14 betreffen oude niet gewijzigde beleidsregels die eerder onder het regime van de Abw zijn vastgesteld. Deze beleidsregels kunnen formeel als Wwb beleid hernieuwd worden vastgesteld. 2. Beleidsregels Reïntegratie 2.1 Noodzakelijke voorziening Artikel 4 lid 1 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college voor zover het college dit noodzakelijk acht, voorzieningen aanbiedt.

4 Collegevoorstel Vervolgvel 3 - Bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening worden de volgende beoordelingscriteria gehanteerd: - Leidt de inzet van de voorziening tot een duurzame uitstroom binnen drie jaar; - Kan de persoon ook zonder voorziening op korte termijn uitstromen naar duurzame arbeid - Is de voorziening nog adequaat gelet op het beperkt aantal uren dat iemand beschikbaar is voor arbeid; - Is de persoon gemotiveerd om aan het werk te gaan; - Heeft de persoon al aantoonbare inspanningen verricht om aan het werk te komen zonder dat dit tot resultaat heeft geleid; - Is er op de arbeidsmarkt nu of na afloop van de voorziening plaats voor die persoon met die kwalificatie. - Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden betrokken bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorziening. 2.2 Meest geschikte voorziening Artikel 5 lid 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college, voor de afweging wat de meest geschikte voorziening is, rekening houdt met de zorgtaken van alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. - Bij gehuwden wordt in het geval één van de partners niet in staat is voor het (de) kind(eren) te zorgen de andere partner voor het beoordelen van de meest geschikte voorziening gelijkgesteld met een alleenstaande ouder. 2.3 Weigeren van een voorziening Artikel 10 lid 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college nadere regels dient vast te leggen over wanneer zij na een vroegtijdige beëindiging van een voorziening geen nieuwe voorziening aanbied. - Indien het een persoon uit de doelgroep als bedoeld in artikel 3 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, met uitzondering van de uitkeringsgerechtigde, te wijten is dat een voorziening voortijdig is beëindigd wordt hem binnen één jaar geen nieuwe voorziening aangeboden. - Indien het aan een uitkeringsgerechtigde te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd wordt geen nieuwe voorziening aangeboden gedurende de periode dat een maatregel wordt opgelegd. - Indien een ingesteld budgetplafond bereikt wordt, wordt een andere voorziening die beschikbaar is, aangeboden als alternatief, indien dit alternatief noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling. 2.4 Nadere regels voorzieningen Artikel 11 lid 5 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college aanvullend op de verordening met inachtneming van het beleidsplan nadere regels dient op te stellen ten aanzien van de voorzieningen. - Per genoemde voorziening gelden de aanvullende regels: Arbeidsgewenningsplaats (AGP). - De AGP wordt slechts ingezet als (gesubsidieerd) werk binnen 3 maanden haalbaar is; - Het werk wat een persoon binnen een AGP verricht mag geen verdringing zijn van reguliere arbeid.

5 Collegevoorstel Vervolgvel 4 (Jongeren)Werkervaringsbaan - Wanneer een (Jongeren)Werkervaringsbaan ingezet wordt in combinatie met scholing wordt er bij het vaststellen van de arbeidsduur nagestreefd dat de belanghebbende uitkeringsonafhankelijk wordt. Dit mag er toe leiden dat (een gedeelte van) de scholing binnen het dienstverband plaatsvindt Werkervaringsbaan - De werkervaringsbaan wordt alleen ingezet als de persoon in staat wordt geacht binnen 1 jaar uit te stromen naar reguliere arbeid. Scholing Criteria m.b.t. de beoordeling van noodzaak van de inzet van scholing als voorziening zijn in de beleidsregel zoals vastgesteld in het college van 16 december 2003 (besluit nr 1.36) ongewijzigd gebleven. Noodzakelijke kosten. - de volgende drie kostenposten komen voor vergoeding in aanmerking conform de in de beleidsregel opgenomen criteria: - Vervoerskosten; - Kosten kinderopvang; - Leermiddelen. Inzet vrijwilligerswerk - Aan de inzet van vrijwilligerswerk als voorziening worden de volgende voorwaarden verbonden: - Vrijwilligerswerk is werk dat gedaan wordt voor een bepaald maatschappelijk of liefdadig doel. Het mag niet gaan om commerciële activiteiten. Voor het werk wordt geen loon betaald. - Vrijwilligerswerk kan ingezet worden in het kader van met name de voorziening Sociale Activering. Werk dat wordt aangegaan via de vrijwilligers centrale wordt in ieder geval gezien als vrijwilligerswerk. - Indien een persoon vrijwilligerswerk verricht buiten een traject tot arbeidstoeleiding is dit met behoud van uitkering toegestaan als de activiteiten van de belanghebbende het nakomen van de arbeidsverplichting niet belemmert. Deze verplichting wordt in ieder geval belemmerd: - Als de belanghebbende zich alleen wil richten op werk in de richting van het vrijwilligerswerk. - Als de belanghebbende meer dan 19 uur per week aan het vrijwilligerswerk besteedt. 2.5 Tweede mening Artikel 8 lid 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college nadere regels dient te stellen t.a.v. de voorwaarden waaronder een tweede mening kan worden gevraagd. - de volgende twee voorwaarden gelden: - De persoon die het niet eens is met een aangeboden of geweigerde voorziening kan een tweede mening vragen nadat de klantmanager het traject dat hem voor ogen staat kenbaar heeft gemaakt. - Een tweede mening vragen is niet mogelijk als de persoon het niet eens is met het aanbieden van een extern onderzoek dat gericht is op de

6 Collegevoorstel Vervolgvel 5 mogelijkheden van die persoon en de geschiktheid van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2.6 Wijziging woonplaats na aanvang voorziening Artikel 3 lid 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand vermeldt dat indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, het college bevoegd is te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. - Wanneer een persoon aangeeft te verhuizen naar een andere gemeente wordt met die gemeente contact opgenomen om te onderzoeken of de voorziening door die gemeente kan worden voortgezet; - Wanneer de ontvangende gemeente de verplichtingen niet wil of kan overnemen wordt (het bekostigen van) de voorziening zo spoedig mogelijk gestaakt. Met zo spoedig mogelijk wordt in ieder geval bedoeld dat geen nieuwe (betalings)verplichtingen worden aangegaan. 2.7 Beëindiging van de voorziening Artikel 13 lid 1 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen - In de navolgende gevallen wordt een voorziening beëindigd: - Indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt, waardoor de termijn waarbinnen de voorziening moest bijdragen aan arbeidsinschakeling niet langer haalbaar is;; - Indien de voorziening niet binnen drie jaar vanaf de start van de voorziening zal leiden tot arbeidsinschakeling. - Indien de belanghebbende fraude heeft gepleegd en dit, of de gevolgen hiervan, een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling. 2.8 Terugvordering van de kosten van de voorziening. Op grond van artikel 10 lid 3 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand dient het college nadere regels te stellen t.a.v. terugvordering indien belanghebbende niet voldoet aan zijn verplichtingen. - Indien een persoon die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan zijn verplichtingen, waardoor de voorziening verwijtbaar onsuccesvol moet worden beëindigd, worden de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel teruggevorderd tot een maximum bedrag van 3000 euro per voorziening. Deze (gedeeltelijke) schadeloos stelling is geen strafmaatregel en laat de mogelijkheid open de uitkering af te stemmen bij wijze van maatregel. 3. Beleidsregels middelen De regels onder nr 3.1 tot en met 3.6 betreffen oude niet gewijzigde beleidsregels die eerder onder het regime van de Abw zijn vastgesteld. Deze beleidsregels kunnen formeel als Wwb beleid hernieuwd worden vastgesteld. 3.7 Inkomsten in natura

7 Collegevoorstel Vervolgvel 6 Artikel 33 lid 1 Wwb bepaalt dat als inkomen in natura in aanmerking wordt genomen de waarde daarvan wordt vastgesteld op het daarvoor door belanghebbende opgeofferde bedrag. - Als het inkomen in natura bestaat uit gratis inwoning in de situatie dat na een scheiding de ex-partner de woonlasten bij wijze van alimentatie doorbetaald kan het door betrokkenen opgeofferde bedrag gesteld worden op het bedrag van de basishuur als bedoeld in de huursubsidiewet. Dit is het bedrag dat een persoon met een bijstandsuitkering in ieder geval zelf aan woonlasten moet betalen. Het verschil in het bedrag van de werkelijke woonlasten en het bedrag van de basishuur kan als gift worden vrijgelaten. 3.8 Inkomsten uit meerdere onderhuurders of kostgangers Artikel 11 van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand geeft het college de opdracht een beleidsregel op stellen voor de vaststelling van het netto inkomen bij het houden van meer dan één kostganger, dan wel het hebben van meer dan één onderhuurder dan wel bij een combinatie van een kostganger met een onderhuurder. - Bij elke tweede en volgende onderhuurder of kostganger als netto inkomen een vast bedrag ter hoogte van 3% van de gehuwdennorm ex art 21 onder c van de Wwb in aanmerking te nemen. 3.9 Vestiging pandrecht bij woonwagens Artikel 3 lid 6 van de Wwb bepaalt dat onder het begrip woning tevens moet worden verstaan een woonwagen of woonschip. De bepalingen van artikel 50 Wwb over bijstandsverlening bij eigen woningbezit gelden derhalve ook voor woonwagens. Dit betekent dat ook bij woonwagens de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt wordt als het vermogen in de woonwagen meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 43 lid 1 onder d van de Wwb. Aangezien een woonwagen geen registergoed is kan er tot meerdere zekerheid tot terugbetaling van de geldlening geen hypotheek gevestigd worden. Wel kan er pandrecht gevestigd worden. - Er wordt in het voorkomende geval pandrecht op een woonwagen gevestigd ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de als geldlening verstrekte bijstand Inkomstenvrijlating. De mogelijkheid ingevolge artikel 31 lid 2 onder o van de Wwb die het college geboden wordt om inkomsten vrij te laten heeft geleid tot een beleidsregel die reeds in het college van 16 december 2003 onder nr is vastgesteld. 4. Beleidsregels Algemene bijstand. De regels onder 4.1 en 4.2 betreffen oude niet gewijzigde beleidsregels die eerder onder het regime van de Abw zijn vastgesteld. Deze beleidsregels kunnen formeel als Wwb beleid hernieuwd worden vastgesteld. 4.3 Bijstand in natura Artikel 57 van de Wwb geeft de mogelijkheid om bijstand in natura uit te betalen.

8 Collegevoorstel Vervolgvel 7 Van deze wettelijke mogelijkheid om de bijstand (gedeeltelijk) in natura te verstrekken wordt geen gebruik gemaakt. (raadsbesluit d.d. 9 juni 2004). 4.4 Betaling van de bijstand. Artikel 45 lid 1 bepaalt dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald. - De bijstand wordt maandelijks voor het eind van de maand middels overmaking op een door de belanghebbende opgegeven bank- of girorekening betaald. Bij wijze van hoge uitzondering wordt de bijstand per kas of zichtcheque betaald. Jaarlijks worden de uitkeringsgerechtigden van de exacte betaaldata op de hoogte gesteld. 5. Beleidsregels maatregelen 5.1 Maatregel bij gehuwden Artikel 3 lid 1 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand bepaalt dat de maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. Dit betekent dat bij gehuwden de maatregel wordt opgelegd over de totale gezinsnorm. - Indien er bij een gezinssituatie een maatregel is opgelegd en tijdens de periode van de maatregel vindt er een scheiding plaats, dan vindt voortzetting van maatregel slechts plaats op de uitkering van degene die het maatregelwaardig gedrag heeft getoond. - Indien in een gezinssituatie degene, die het maatregelwaardig gedrag getoond heeft, komt te overlijden, vervalt de maatregel. 5.2 Heroverweging Artikel 18 lid 3 Wwb geeft het college de opdracht om een besluit tot verlaging van de bijstand binnen een termijn van ten hoogste drie maanden te heroverwegen. - Alleen maatregelen van een periode van 3 maanden of langer en die zijn opgelegd wegens het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 9 lid 1 onder a en b van de Wwb worden heroverwogen. 5.3 Maatregeloplegging en tweede mening. Met toepassing van de artikelen 2, 7 lid 4 onder c en 8 lid 1 onder d van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand wordt bij een weigering van een voorziening een maatregel opgelegd. - Als een persoon een voorziening als bedoeld in artikel 11 van de Reíntegratieverordening Wet werk en bijstand weigert en hij gebruik maakt van het in artikel 8 lid 2 van die verordening vastgelegde recht op een tweede mening, wordt hem in afwachting van de uitslag van de tweede mening geen maatregel opgelegd. 5.4 Meerdere maatregelen Er kan sprake zijn van meerdere maatregelwaardige gedragingen zoals deze zijn vastgelegd in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand. - Als er sprake is van meerdere maatregelwaardige gedragingen worden de percentages, zoals ze in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand bij die gedragingen zijn vastgelegd, bij elkaar opgeteld. Bij de beoordeling van

9 Collegevoorstel Vervolgvel 8 de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid kunnen beide gedragingen wel in hun onderlinge samenhang worden bezien. Dit kan dan resulteren in een minder zware of zwaardere maatregel. 5.5 Maatregeloplegging bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Artikel 11 lid 1 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand bepaalt dat indien een belanghebbende een tekortschieten besef van verantwoordelijkheid heeft betoond doordat een vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wwb onverantwoord is besteed, er een maatregel wordt opgelegd. De hoogte van de maatregel wordt afgestemd op de hoogte van het vermogen dat onverantwoord is besteed en de lengte van de periode waarin het vermogen onverantwoord is besteed. - Er wordt gesproken over onverantwoord besteden van vermogen als de belanghebbende het vermogen heeft ingeteerd met een factor hoger dan anderhalf keer de bijstandsnorm die voor de belanghebbende zou gelden (exclusief een eventuele noodzakelijke premie voor ziektekosten). - Een noodzakelijke aanschaf van duurzame gebruiksgoederen wordt niet beschouwd als een onverantwoorde besteding. - De hoogte van de maatregel is 20% - De duur van de maatregel is afhankelijk van de mate van het betoonde onverantwoorde besef voor de voorziening in de bestaanskosten waarbij de volgende tabel wordt gehanteerd: Bedragen tot 2.269,= 6 maanden Bedragen tot ,= 9 maanden Bedragen tot ,= 12 maanden Bedragen tot ,= 18 maanden Bedragen vanaf ,= 24 maanden 5.6 Niet tijdig verstrekken van inlichtingen bij een aanvraag Artikel 9 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand geeft bepalingen over het opleggen van een maatregel bij het niet tijdig verstrekken van inlichtingen. - Er wordt geen maatregel opgelegd bij het niet op tijd verstrekken van inlichtingen bij een aanvraag om bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. 4 Financiën Het voorstel ter vaststelling van beleidsregels heeft geen financiële consequenties. 5 Juridische aspecten De Awb beidt het bestuursorgaan de mogelijkheid beleidsregels vast te stellen. Het vaststellen van de beleidsregels geeft de uitvoering een rechtsgrond om gemotiveerde besluiten te nemen. Tevens bevordert het de rechtsgelijkheid. Er wordt ook voldaan aan de vereisten van de Awb 6 Communicatie Het voorstel omtrent de vast te stellen beleidsregels zijn in het klantgroepoverleg (KGO) besproken. Op onderstaande twee beleidsregels verzoekt het KGO aanpassingen: 1 Beleidsregels verplichtingen

10 Collegevoorstel Vervolgvel Inlichtingenplicht tweede beleidsregel: Tot de feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand wordt in ieder geval gerekend het verrichten van (onbetaald)werk en scholingsactiviteiten. Het KGO is van mening dat incidenteel vrijwilligerswerk of vrijwilligerswerk voor minder dan 10 uur per week niet hoeft te worden gemeld. Het verrichten van vrijwilligerswerk kan een aanleiding zijn om te onderzoeken of er wijzigingen zijn in de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Daarnaast moet beoordeeld worden of het gaat om loonvormende arbeid. De insteek is ook handhaving. Gelet op bovenstaande twee argumenten wordt standpunt KGO niet overgenomen 1.7 Naar vermogen trachten; Het KGO vindt één sollicitatieactiviteit per week te rigide. Zij pleiten voor gemiddeld één sollicitatieactiviteit per week. Voor bepaalde klanten is een inschrijving bij uitzendbureaus niet aan de orde. Er zijn uitzendbureaus die klanten weigeren in te schrijven. De klantgroepen vinden dat zo'n plicht alleen maar kan gelden voor klanten die in het algemeen door uitzendbureaus worden geaccepteerd. De beleidsregel is op bovenstaande punten aangepast dus het standpunt van het KGO is overgenomen Na vaststelling van de beleidsregels zullen zij worden gepubliceerd 7 Uitvoering Na vaststelling van de beleidsregels zullen deze verwerkt worden in de interne uitvoeringsrichtlijnen in de uitvoering worden geïnstrueerd. Bijlagen: 1. Beleidsregels Verplichtingen Wet werk en bijstand 2. Beleidsregels Reïntegratie Wet werk en bijstand 3. Beleidsregels middelen Wet werk en bijstand 4. Beleidsregels Algemene bijstand 5. Beleidsregels maatregelen Wet werk en bijstand

11 1. Beleidsregels Verplichtingen Wet werk en bijstand 1.1 Inlichtingenplicht Artikel 17 Wwb en artikel 13 Ioaw/Ioaz geven aan dat belanghebbende onverwijld uit eigen beweging mededeling dient te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of recht op bijstand. - Voor het begrip onverwijld hanteert het college een termijn van één week. De belanghebbende dient binnen een week nadat het feit zich heeft voorgedaan hier melding van te doen doormiddel van het insturen van een mutatieformulier of statusformulier. - Tot feiten en omstandigheden die van invloed op de arbeidsinschakeling en het recht op bijstand rekent het college in ieder geval het verrichten van (onbetaald)werk en scholingsactiviteiten. 1.2 Algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 9 lid 1 Wwb en artikel 37 lid 1 Ioaw/Ioaz bepalen dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen. Voor deze verplichting is mede van belang welke arbeid algemeen geaccepteerd wordt geacht. Artikel 1 lid 2onder g van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand definieert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid als alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is en die niet indruist tegen de integriteit van de persoon, waarbij zover dit mogelijk is wordt aangesloten bij de opleiding, ervaring en capaciteiten van de belanghebbende. Het college geeft de volgende regel als het gaat om de interpretatie van het begrip ïndruisen tegen de integriteit : - Er is sprake van indruisen tegen de integriteit van de persoon bij werk in de prostitutie. Van indruisen tegen de integriteit van de persoon kan ook sprake zijn als het werk indruist tegen zijn (geloofs)overtuiging. - Met indruisen tegen de integriteit van de persoon wordt niet bedoeld dat de belanghebbende werk mag weigeren dat hij onder zijn niveau vindt. 1.3 Ontheffing verkrijgen algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Naar het oordeel van het college zijn er dringende reden om een tijdelijke ontheffing van de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen: - indien op grond van een medisch onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikt is; - indien de combinatie van zorg voor kinderen dan wel mantelzorg en arbeid niet mogelijk is;

12 - Indien het hebben van deze verplichting een belemmering gaat vormen voor het verwerven van duurzaam werk. 1.4 Ouder met verzorgende taak voor kinderen Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz in combinatie met Artikel 9 lid 1 onder c van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geven het college in individuele gevallen de bevoegdheid een tijdelijke ontheffing te verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wel de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Het college hanteert hierbij de volgende regel: Er wordt de afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de alleenstaande ouder wenst te geven aan de zorgplicht. In deze afweging wordt betrokken: - Vormt het belang van de kinderen een beletsel om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing die voorbereid op deelname aan het arbeidsproces. - Ontstaat er als gevolg van de verplichting om deel te nemen aan het arbeidsproces of aan scholing een onaanvaardbare psychische druk op de ouder die zijn weerslag heeft op het welzijn van de kinderen. - Is er zorgvuldig onderzocht welke op maat gesneden ondersteuning deelname aan of voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces mogelijk maakt. De alleenstaande ouder wordt tijdelijk ontheven van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en gebruik te maken van een voorziening indien op grond van de genoemde criteria deelname aan scholing of deelname aan het arbeidsproces (nog) niet kan worden verlangd. 1.5 Ouder met gedeelde verzorgende taak voor kinderen Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wel de verplichting tot arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Ook aan de ouder met een gedeeltelijk verzorgende taak of met een gedeelde verzorgende taak kunnen zorgtaken als dringende reden worden aangemerkt, om een vrijstelling te verlenen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of gebruik te maken van een voorziening. Deze vrijstelling wordt alleen gegeven voor het deel van de tijd dat er sprake is van deze zorgtaken. 1.6 Verkrijgen arbeid ouderen De Staatssecretaris van SZW heeft bij verzamelbrief van december 2003 gemeenten laten weten dat het het college is toegestaan er voor te kiezen de

13 beoordeling van de kans op werk voor de belanghebbende van 57,5 jarigen eenmalig te laten zijn. Het college hanteert hierbij de volgende regel:: Eenmalig wordt beoordeeld of er voor de persoon ouder dan 57,5 jaar kansen zijn om werk te vinden. Wanneer de kansen redelijkerwijs ontbreken geldt ontheffing van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen tot de 65 jarige leeftijd. 1.7 Naar vermogen trachten Artikel 9 lid 1 Wwb en artikel 37 lid 1 Ioaw/Ioaz bepalen dat belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid dient te verkrijgen. Bij het bepalen of een belanghebbende naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid tracht te verkrijgen hanteert het college de volgende vuistregels/minimum-eisen: - tenminste eenmaal per twee weken de vacaturebank van het CWI raadplegen - minimaal gemiddeld één concrete sollicitatieactiviteit per week verrichten - ingaan op verwijzingen of suggesties naar een werkgever met werk, alsmede ingaan op verwijzingen voor noodzakelijke scholing - ingaan op verzoeken tot inschrijving bij uitzendbureaus 1.8 Medewerkingsplicht door belanghebbenden Artikel 9 lid 1 onder b verplicht de belanghebbende mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. Artikel 17 lid 2 verplicht de belanghebbende medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Het college acht het in ieder geval voor een goede uitvoering van de wet noodzakelijk dat belanghebbende verschijnt bij oproepen door het college, het CWI en alle partijen die in het kader van de arbeidsinschakeling een rol spelen. (Denk hierbij o.a. aan bijv reïntegratiebedrijven, werkgevers, scholingsinstituten e,d,) 1.9 Verstrekking van gegevens Artikel 53a van de Wwb geeft het college de bevoegdheid te bepalen welke gegevens door een belanghebbende in ieder geval verstrekt moeten worden als het gaat om het bepalen van het recht op en de voortzetting van de bijstand. Tevens bepaalt het college welke bewijsstukken moeten worden overlegd en de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens moet plaats vinden. Het college stelt als regel dat de belanghebbende in elk geval gegevens dient te verstrekken over: - Inkomen - Vermogen - Woonomstandigheden - Gezinssamenstelling.

14 - Inlichtingen over de omstandigheden die hebben geleid tot de bijstandsafhankelijkheid. - Arbeidssituatie - (onbetaald)werk of scholingsactiviteiten 1.10 Niet tijdig verstrekken van inlichtingen Artikel 53a van de Wwb geeft het college de bevoegdheid te bepalen het tijdstip waarop gegevens verstrekt moeten worden. De belanghebbende moet tijdig inlichtingen verstrekken. Dit wil zeggen dat de belanghebbende binnen de termijn die daarvoor is gesteld inlichtingen moet verstrekken. In praktijk betekent "niet tijdig" het volgende: - De belanghebbende levert de informatie niet in voor de datum die is aangegeven. - De belanghebbende verschijnt niet bij een oproep. Is dit het geval, dan wordt de bijstandsuitkering opgeschort Opschorten van de bijstand Artikel 54 van de Wwb geeft het college de bevoegdheid om bij het verwijtbaar aan de belanghebbende ontbreken van gegevens of bij het niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door de belanghebbende de bijstand voor een maximale periode van acht weken op te schorten. Bij collegebesluit van 16 december 2003 heeft het college als beleidsregel vastgesteld dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt op dezelfde wijze als toen de Abw van kracht was en er hiertoe een wettelijke verplichting bestond. Het college handelt bij het niet volledig verstrekken van de inlichtingen als volgt: De bijstandsuitkering wordt opgeschort en een hersteltermijn wordt gegeven. Ingangsdatum en termijn van opschorting Het recht op bijstand wordt opgeschort vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Dat kan dus een moment in het verleden zijn. Bij het niet tijdig inleveren van een formulier is dat de eerste dag van de periode waarop het in te leveren formulier betrekking heeft, of vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode het verzuim betrekking heeft. De dag van het verzuim is de dag waarop het verzuim vastgesteld wordt, veelal dus de dag van het onderzoek. In de praktijk vindt opschorting plaats ingaande de eerste van de lopende kalendermaand voor zover de uitkering van die maand nog niet is betaald Is de uitkering al wel betaald dan vindt opschorting plaats ingaande de eerste van de volgende kalendermaand. De uitkering mag in totaal ten hoogste 8 weken opgeschort zijn.

15 Mededeling van de opschorting en hersteltermijn De Gemeente Nijmegen doet per beschikking mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit vóór een bepaalde datum het verzuim te herstellen (hersteltermijn). De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de aard van het verzuim, maar kan kort zijn, bijvoorbeeld een dag of een week. Verzuim wel/niet hersteld Herstelt de belanghebbende het verzuim binnen de hersteltermijn dan wordt de opschorting opgeheven. Indien de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de hersteltermijn, wordt na het verstrijken van de hersteltermijn het besluit tot toekenning van bijstand ingetrokken met ingang van de ingangsdatum van de termijn van opschorting Invulling verplichting arbeidsinschakeling Ter invulling van de arbeidsverplichting zoals vastgelegd in artikel 9 lid 1 Wwb hanteert het college de volgende regels: Van belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van minder dan een 1/2 jaar kan worden verwacht dat ze zeer actief en zelfstandig activiteiten ontplooien richting arbeidsmarkt. Een eis die wordt gesteld is dat de activiteiten gebruikelijk zijn voor de betreffende beroepsgroep of in de betreffende branche. Voor belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van een 1/2 tot 3 jaar blijft de verplichting om sollicitatieactiviteiten te ontplooien gehandhaafd. Belanghebbenden met een geschatte afstand tot de arbeidsmarkt van drie jaar of meer hebben een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ook voor deze categorie geldt dat belanghebbenden sollicitatieactiviteiten dienen te ontplooien en mee dienen te werken aan activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen. Bij het toezien op de invulling van de sollicitatieverplichting wordt uiteraard rekening gehouden met het gegeven dat belanghebbenden een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

16 1.13 Arbeidsverplichting voor belanghebbenden die een opleiding/scholing volgen Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Het college hanteert de volgende regel bij de belanghebbende die een scholing of opleiding gaat volgen die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid en waarbij ontheffing aangewezen is: Tijdens de scholing of opleiding wordt de belanghebbende van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen en te aanvaarden ontheven, voor ten hoogste de duur en de omvang van die scholing of opleiding Dringende medische en sociale redenen Artikel 9 lid 2 Wwb en artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat het college in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing kan verlenen van de verplichting gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Als er dringende redenen zijn, waardoor de belanghebbende niet in staat is zich (volledig) beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt, dan wordt de belanghebbende (tijdelijk) geheel of gedeeltelijk ontheven van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en gebruik te maken van een voorziening. Deze redenen zijn veelal van medische en/of sociale aard. De ontheffing wordt voor maximaal 18 maanden verleend. Op basis van een herbeoordeling kan worden besloten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

17 2. Beleidsregels Reïntegratie Wet werk en bijstand 2.1 Voorziening gericht op de arbeidsinschakeling Artikel 4 lid 1 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college voor zover het college dit noodzakelijk acht, voorzieningen aanbiedt. Het college hanteert voor het vaststellen van de noodzaak van een voorziening de volgende criteria: - Een voorziening wordt alleen noodzakelijk geacht als de belanghebbende met inzet van de voorziening in staat wordt geacht binnen drie jaar duurzame reguliere arbeid te verwerven (uitgezonderd sociale activering). Bij de bepaling of belanghebbende in staat is binnen 3 jaar reguliere arbeid te aanvaarden wordt betrokken: leeftijd, opleidingsniveau, werkervaring, arbeidshandicap, woonsituatie, verslaving, justitieel verleden, houding, motivatie en realiteit beroepswens. - Een voorziening is in elk geval niet noodzakelijk als de belanghebbende zonder inzet van de voorziening in staat wordt geacht op korte termijn duurzame reguliere arbeid te verwerven. - Een voorziening is niet als noodzakelijk aan te merken als door het beperkt aantal uren dat de belanghebbende beschikbaar is, de voorziening niet langer adequaat is. Zaken die het college in de beoordeling van noodzakelijkheid van een voorziening verder mee laat wegen zijn: - Heeft de belanghebbende aantoonbare inspanningen verricht met zijn huidige kwalificaties aan het werk te komen, zonder dat dit resultaat heeft gehad. - Is de belanghebbende gemotiveerd nu aan het werk te gaan - Is er behoefte op de arbeidsmarkt aan personen met de beoogde kwalificatie. - Maakt deze belanghebbende met de beoogde kwalificatie een goede kans op de arbeidsmarkt gezien zijn overige persoonskenmerken. Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het college betrokken bij het vaststellen van de noodzakelijkheid van de voorziening. 2.2 Meest geschikte voorziening Artikel 5 lid 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college voor de afweging wat de meest geschikte voorziening is rekening houdt met de zorgtaken van alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. In aanvulling hierop hanteert het college bij gehuwden de volgende regel: - Wanneer één partner niet in staat is tot zorgtaken ten behoeve van het kind waarvoor beiden de zorg hebben kan de ander voor de afweging of een voorziening het meest geschikt is gelijk worden gesteld met een alleenstaande ouder. 1

18 2.3 Weigeren voorziening Artikel 10 lid 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college nadere regels dient vast te leggen over wanneer zij na een vroegtijdige beëindiging van een voorziening geen nieuwe voorziening aanbied. Het college hanteert de volgende regels: - Indien het aan de belanghebbende uit de doelgroep als bedoeld in artikel 3 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, met uitzondering van de uitkeringsgerechtigde, te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd wordt binnen één jaar geen nieuwe voorziening aangeboden. - Indien het aan een uitkeringsgerechtigde te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd wordt geen nieuwe voorziening aangeboden gedurende de periode dat een maatregel wordt opgelegd. In aanvulling op artikel 5 lid 6 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand hanteert het college de volgende beleidsregel: - Indien een ingesteld budgetplafond bereikt wordt, wordt een andere voorziening die beschikbaar is, aangeboden als alternatief, indien dit alternatief noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling. 2.4 Nadere regels voorzieningen Artikel 11 lid 5 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college aanvullend op de verordening met inachtneming van het beleidsplan nadere regels dient op te stellen ten aanzien van de voorzieningen. Het college hanteert de volgende aanvullende regels ten aanzien van het aanbieden of weigeren van voorzieningen: arbeidsgewenningsplaats - De inzet van de AGP moet er toe bijdragen dat de inzet van (gesubsidieerd) werk binnen 3 maanden haalbaar is. - De eisen aan de medewerker binnen een AGP mag niet zoveel overeenkomsten met de eisen aan overige, reguliere arbeidskrachten binnen de instelling of het bedrijf vertonen, dat er feitelijk sprake is van reguliere arbeid zonder betaling. Er mag dus geen sprake zijn van verdringing. jongerenwerkervaringsbaan - Wanneer een jongerenwerkervaringsbaan ingezet wordt in combinatie met scholing wordt er bij het vaststellen van de arbeidsduur nagestreefd dat de belanghebbende uitkeringsonafhankelijk wordt. Dit mag er toe leiden dat (een gedeelte van) de scholing binnen het dienstverband plaatsvindt. werkervaringsbaan - Wanneer een werkervaringsbaan ingezet wordt in combinatie met scholing wordt er bij het vaststellen van de arbeidsduur nagestreefd dat de belanghebbende uitkeringsonafhankelijk wordt. Dit mag er toe leiden dat (een gedeelte van) de scholing binnen het dienstverband plaatsvindt. 2

19 - Voor de inzet van de werkervaringsbaan geldt dat deze alleen noodzakelijk wordt geacht als de belanghebbende met inzet van de voorziening in staat wordt geacht binnen een jaar duurzame reguliere arbeid te verwerven. Bij de bepaling of belanghebbende in staat is binnen 1 jaar reguliere arbeid te aanvaarden wordt betrokken: leeftijd, opleidingsniveau, werkervaring, arbeidshandicap, woonsituatie, verslaving, justitieel verleden, houding, motivatie en realiteit beroepswens. scholing Criteria die in de beoordeling van de noodzaak mee dienen te wegen: - Zijn er duale trajecten (in de beoogde richting) zodat de belanghebbende werk en leren kan combineren. - Is er een kortere scholing (in de beoogde richting) waarmee betrokkene al een start op de arbeidsmarkt kan maken. - Is de scholingsduur korter dan 2 jaar. - Is het aannemelijk dat de belanghebbende in de beoogde richting jaren aan het werk wil blijven. - Is het aannemelijk dat in de beoogde richting de komende jaren voldoende werk is.. Zeer bijzondere individuele omstandigheden worden door het college betrokken bij het vaststellen van de noodzakelijkheid van de voorziening niet noodzakelijke scholing - Het nakomen van de arbeidsverplichtingen wordt bij een niet noodzakelijk scholing in ieder geval belemmerd, als de belanghebbende alleen in de richting van de scholing wil uitstromen of als de belanghebbende meer dan 19 uur per week aan de scholing besteedt. (inclusief studietijd). noodzakelijke scholing - Voor vrijstelling van de arbeidsverplichting komt iemand alleen in aanmerking als het hebben van de arbeidsverplichting tijdens de studie een belemmering gaat vormen voor het verwerven van duurzaam werk. sociale activering - Sociale activering is een voorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde (niet van UWV) of Anw-er die niet binnen 3 jaar in staat is regulier werk te verkrijgen. - Activiteiten die ontplooid worden in het kader van zelfstandige maatschappelijke participatie dienen geen belemmering op te werpen voor latere activiteiten gericht op werk. (Zo dient bijvoorbeeld bij een mogelijke start van vrijwilligerswerk de tijdelijke aard van dit werk helder te zijn.) noodzakelijke kosten De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor een vergoeding van kosten die noodzakelijk worden gemaakt in het kader van een akkoord bevonden traject gericht op arbeidsinschakeling, indien dit kosten betreft van: - vervoer - kinderopvang - leermiddelen 3

20 vervoer - Binnen een enkele reisafstand van 10 km wordt iemand geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding. - Wanneer fietsen vanwege in de persoon gelegen factoren redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden verlangd (bijvoorbeeld een handicap die de mobiliteit aantast(dit hoeft niet door een arts te zijn vastgesteld) of het op afstand naar school brengen van kinderen) is ook vergoeding binnen een enkele reisafstand van 10 km mogelijk. - Vergoeding van reiskosten vindt plaats op basis van het kilometerbedrag van de maximale onbelaste vergoedingen volgens de belastingwetgeving (zie normenkaart) ongeacht de wijze van vervoer. - Voor het bepalen van het aantal kilometers wordt de kortste reisafstand volgens de online KPN telefoongids gehanteerd. - Om de reiskosten te kunnen declareren zal een correct en volledig ingevulde en ondertekende kilometerstaat(standaard formulier) moeten worden overlegd. Gemaakte reiskosten dienen in het jaar waarop ze betrekking hebben, aangevraagd te worden tot maximaal 1 april in het jaar daaropvolgend. - Wanneer de te verwachten reiskosten per maand meer dan 75 euro bedragen, kan op verzoek de te verwachten reiskosten voor een maand vooraf verstrekt worden. - Teveel betaalde reiskosten worden verrekend met de Wwb-uitkering dan wel teruggevorderd. - Geen reiskosten worden vergoed die een werknemer moet maken in opdracht van een inlenende organisatie in het kader van een (jongeren) werkervaringsbaan. De inlenende organisatie is hiervoor verantwoordelijk. kinderopvang - Het bevorderen van de beschikbaarheid bestaat naast het informeren over de Wet kinderopvang, voor uitkeringsgerechtigden waarvoor de gemeente verantwoordelijk is voor de reïntegratie, uit het vergoeden van door de belanghebbende zelf geregelde particuliere kinderopvang in die gevallen waarbij het aanbod op basis van de Wet kinderopvang niet adequaat of toereikend is. - Vergoeding van particuliere opvang gebeurt volgens de bedragen op de normenkaart (bron: nibud) voor de uren dat dit noodzakelijk is voor de activiteiten gericht op arbeidsinschakeling. leermiddelen - Leermiddelen ten behoeve van een noodzakelijke scholing komen in aanmerking voor vergoeding na het overleggen van nota's en zover deze leermiddelen niet al tot het normale huisraad worden gerekend. - Ten aanzien van een computer geldt dat men geacht wordt gebruik te kunnen maken van voorzieningen die beschikbaar zijn bij het scholingsinstituut, In de Mariënbeurs of bibliotheek. 4

21 Inzet vrijwilligerswerk - Vrijwilligerswerk is werk dat gedaan wordt voor een bepaald maatschappelijk of liefdadig doel. Het mag niet gaan om commerciële belangen (dus ook niet in bedrijf van familie of vrienden). Voor het werk wordt geen loon betaald. Vrijwilligerswerk kan ingezet worden in het kader van met name de voorziening Sociale Activering. Werk dat wordt aangegaan via de vrijwilligers centrale wordt in ieder geval gezien als vrijwilligerswerk. Indien een belanghebbende vrijwilligerswerk verricht buiten een traject tot arbeidstoeleiding is dit met behoud van uitkering toegestaan als de activiteiten van de belanghebbende het nakomen van de arbeidsverplichting niet belemmert. Deze verplichting wordt deze in ieder geval belemmerd: - Als de belanghebbende zich alleen wil richten op werk in de richting van het vrijwilligerswerk. - Als de belanghebbende meer dan 19 uur per week aan het vrijwilligerswerk besteedt. 2.5 Tweede mening Artikel 8 lid 2 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan dat het college nadere regels dient te stellen t.a.v. de voorwaarden waaronder een tweede mening kan worden gevraagd. Het college hanteert hierbij de volgende regels: - De belanghebbende die het niet eens is met een aangeboden of geweigerde voorziening kan een tweede mening vragen nadat de klantmanager het traject dat hem voor ogen staat kenbaar heeft gemaakt. - Een tweede mening vragen is niet mogelijk als de belanghebbende het niet eens is met het aanbieden van een extern onderzoek dat gericht is op de mogelijkheden van de belanghebbende en de geschiktheid van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2.6 Wijzigen woonplaats na aanvang voorziening Artikel 3 lid 4 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand vermeldt dat indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, het college bevoegd is te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Het college hanteert hierbij de volgende regels : - Wanneer een belanghebbende aangeeft te verhuizen naar een andere gemeente wordt met die gemeente contact opgenomen om te onderzoeken of de voorziening door die gemeente kan worden voortgezet - Wanneer de ontvangende gemeente de verplichtingen niet wil of kan overnemen wordt (het bekostigen van) de voorziening zo spoedig mogelijk gestaakt. Met zo spoedig mogelijk wordt in ieder geval bedoeld dat geen nieuwe (betalings)verplichtingen worden aangegaan. 5

22 2.7 Beëindiging van de voorziening Artikel 13 lid 1 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand geeft aan in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen Het college hanteert een nadere invulling op de volgende punten: Een voorziening wordt beëindigd: - Indien de belanghebbende die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt waardoor de termijn waarbinnen de voorziening moest bijdragen aan arbeidsinschakeling niet langer haalbaar is; - Indien de voorziening niet binnen drie jaar vanaf de start van de voorziening zal leiden tot arbeidsinschakeling. - Indien de belanghebbende fraude heeft gepleegd en dit, of de gevolgen hiervan, een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling. 2.8 Terugvorderen kosten van de voorziening Op grond van Artikel 10 lid 3 van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand dient het college nadere regels te stellen t.a.v. terugvordering indien belanghebbende niet voldoet aan zijn verplichtingen. Het college hanteert hierbij de volgende regel: - Indien een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan zijn verplichtingen, waardoor de voorziening verwijtbaar onsuccesvol moet worden beëindigd, worden de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel teruggevorderd tot een maximum bedrag van 3000 euro per voorziening. Deze (gedeeltelijke) schadeloos stelling is geen strafmaatregel en laat de mogelijkheid open de uitkering af te stemmen bij wijze van maatregel. 6