Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland

Transcriptie

1 Gemeente Steenwijkerland Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Gemeente Steenwijkerland Officiële naam regeling Citeertitel Vastgesteld door Onderwerp Eigen onderwerp Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland college van burgemeester en wethouders milieu Opmerkingen m.b.t. de regeling Geen Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd 1. Wet Milieubeheer, art en Algemene plaatselijke verordening Steenwijkerland 2009, art Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding Terugwerkende kracht t/m Datum uitwerkingtreding Betreft Nieuwe regeling Datum ondertekening Bron bekendmaking **-**-2012 Steenwijker Expres, **-** Kenmerk voorstel 2.13

2 Tekst van de regeling Intitulé Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland Het college van Steenwijkerland, overwegende, dat ter uitvoering van de Afvalstoffenverordening Steenwijkerland 2013 enige nadere regels moeten worden gesteld omtrent stoken in de open lucht, gelet op de artikelen 10.2 en van de Wet milieubeheer en gelet op de artikel 5.34 van de Algemene Plaatselijke Verordening Steenwijkerland 2009, b e s l u i t e n: vast te stellen het Uitvoeringsbesluit stookverbod snoeihout Steenwijkerland 2013, dat luidt: Paragraaf 1. Ontheffingsregels Artikel 1 Begripsbepalingen In deze ontheffingsregels wordt verstaan onder: a. Afvalstoffen: Snoeihout, gerooid hout en schoon onbehandeld hout; b. Bebouwde kom: De gronden die niet zijn gelegen in een bestemmingsplan Buitengebied; c. Bodembeschermingsgebied: Gebied met een bijzonder beschermingsniveau ten aanzien van de bodem; d. College: burgemeester en wethouders; e. Duurzaam onderhoud: Onderhoud gericht op het behoud van natuurwaarden; f. Gerooid hout: gerooide bomen, inclusief de stammen, stobben, stronken, takken en bladeren; g. Paasvuur: vuur dat tijdens Pasen (op de 1 ste of 2 de paasdag) in de open lucht ontstoken wordt. h. Snoeihout: alle takken en bladeren die van bomen en struiken worden gehaald in het kader van duurzaam onderhoud; i. Schoon onbehandeld hout: hout dat niet behandeld is met verf of een ander houtverduurzamingsmiddel en dat geen lijm, formaldehyde of een ander chemische toevoeging bevat; j. Stookontheffing: een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer of Algemene Plaatselijke Verordening; k. Vreugdevuur: een door mensen opgebouwd en gecontroleerd vuur om iets te vieren, zoals paasvuur en oudejaarsvuur. Artikel 2. Het indienen van de aanvraag en beslistermijn 1. Het college stelt een aanvraagformulier vast voor het aanvragen van een ontheffing van het stookverbod. 2. De aanvraag voor een ontheffing van het stookverbod op grond van artikel 4, lid 1 en 2 van deze ontheffingsregels wordt minimaal 8 weken voor aanvang van de beoogde stookdatum ingediend. 3. De aanvraag voor een ontheffing van het stookverbod op grond van artikel 4, lid 3 van deze ontheffingsregels wordt minimaal 24 uur voor de beoogde stookdatum ingediend. 4. Bij het aanvraagformulier moet een situatietekening gevoegd worden waarop de stooklocatie staat aangegeven. Artikel 3. Voorschriften en beperkingen 1. Aan de ontheffingen zoals bedoeld in artikel 4 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. 2. Aan de ontheffingen op grond van artikel 4, lid 1 en 2 wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat de ontheffing uitsluitend gedurende het stookseizoen van november tot en met maart geldig is voor maximaal 3 maanden. Artikel 4. Ontheffingsmogelijkheden Op grond van artikel van de Wet milieubeheer kan het college alleen in onderstaande gevallen een ontheffing verlenen van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer voor het verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting:

3 1. Het verbranden van snoeihout en gerooid hout welke besmet is met een besmettelijke ziekte en waarvoor een verklaring is afgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). 2. Het verbranden van snoeihout, gerooid hout en schoon onbehandeld ten behoeve van paasvuren. 3. Het verbranden van snoeihout en gerooid hout ten behoeve van duurzaam onderhoud op locaties die niet met een (motor)voertuig bereikbaar zijn. Artikel 5. Weigeringsgronden Een ontheffing als bedoeld in artikel 4 moet geweigerd worden wanneer: 1. De locatie waar de afvalstoffen worden verbrand ten behoeve van duurzaam onderhoud gelegen is in de bebouwde kom. 2. De locatie waar de afvalstoffen worden verbrand gelegen is binnen een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. 3. De locatie waar de afvalstoffen worden verbranden is gelegen binnen een bodembeschermingsgebied. 4. Door de aanvrager niet aannemelijk is gemaakt dat kan voldaan worden aan de volgende afstandseisen: a. Dat de stooklocatie minimaal 10 meter vanaf het oppervlaktewater en een houtopstand is gelegen, en b. De stooklocatie minimaal 50 meter vanaf een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage is gelegen. Artikel 6. Intrekkingsgronden 1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 4 wordt ingetrokken wanneer is geconstateerd dat in afwijking van de aangevraagde situatie snoeihout is verbrand en/of de voorschriften die verbonden zijn aan de ontheffing zijn overtreden. 2. Tevens wordt een ontheffing als bedoeld in artikel 4 ingetrokken wanneer blijkt dat niet langer aan de voorwaarden van de ontheffing kan worden voldaan. Artikel 7. Inwerkingtreding De gemeentelijke ontheffingsregels treden in werking op 1 januari Paragraaf 2. Procedure ontheffingverlening 2.1 Inleiding Op grond van de huidige APV hebben de voorwaarden die aan een ontheffing verbonden worden uitsluitend betrekking op de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de woon- en leefomgeving en de bescherming van de flora en de fauna. Milieuhygiënische aspecten dienen (vanaf 23 mei 2003) separaat en op grond van de Wet milieubeheer te worden geregeld. Beide ontheffingen kennen een eigen voorschriftenpakket maar er kan worden volstaan met het nemen van één besluit. Het zwaartepunt van de ontheffing ligt op de milieuhygiënische aspecten. Daarnaast heeft de vergunningverlener APV-zaken directe toegang tot de gegevens over de inrichtingen en de grenzen daarvan. Deze informatie is van belang om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van het verbranden van afvalstoffen buiten het terrein van de inrichting. Het college van B & W blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de verleende ontheffingen voor het verbranden van snoeihout. 2.2 Procedure Bij de procedure tot voorbereiding van de ontheffingverlening op grond van artikel 10.63, tweede lid Wet milieubeheer is afdeling van de Awb van toepassing (art lid 3 Wet Milieubeheer). In verband met de ontheffingverlening voor vreugdevuren als bedoeld in artikel 5.34, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening is eveneens afdeling van de Awb van toepassing.

4 De ontheffing op basis van beide regelgevingen mag echter niet worden gecombineerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat de gronden waarop het besluit wordt genomen gebaseerd is op twee wettelijke regelingen waarin het afwegingskader verschillend is. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht is tegen het andere besluit. Tenslotte is ook de strafbaarstelling verschillend. Overtreding op grond van artikel 10.63, tweede lid Wet milieubeheer wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (Wed), terwijl een overtreding van artikel 5:34 strafbaar wordt gesteld op grond van artikel 154 Gemeentewet. Het verschil in wettelijke grondslag (Wet milieubeheer versus Gemeentewet), het verschil in toetsingskader (milieu versus openbare orde) en het verschil in strafbaarstelling (Wet op de economische delicten versus Gemeentewet) pleit ervoor om een systeem van twee separate ontheffingen met elk een afzonderlijk besluit te hanteren. Beide ontheffingen moeten echter wel worden gecoördineerd. Want indien een ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt geweigerd is er geen ruimte meer voor een ontheffing op grond van artikel 5:34 APV. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een ontheffing op grond van artikel 5:34 APV kan in dit geval namelijk nooit worden verleend wegens strijd met de Wet milieubeheer. De aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 5:34 APV hoeft daarom niet in behandeling te worden genomen. De grondslag hiervoor is artikel 4:5 Awb. 2.3 Stookseizoen Ontheffingen zullen uitsluitend worden verleend binnen het stookseizoen in de maanden november tot en met maart. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor het verbranden van hout dat door een besmettelijke ziekte is aangetast. Daarvoor wordt ook buiten het stookseizoen ontheffingen verleend. 2.4 Ontheffing voor bepaalde tijd Het gaat om een ontheffing van een wettelijk verbod oftewel een uitzondering op het verbod. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Met het criterium bepaalde tijd kan ook invulling worden gegeven aan het artikel 10.63, lid 2 van de Wm opgenomen aspect in het belang van de bescherming van het milieu. Op toekomstige ontwikkelingen en of andere verwijderingstechnieken kan eerder worden ingespeeld dan wanneer een ontheffing voor onbepaalde tijd wordt verleend. Doordat er nauwelijks of geen investeringen behoeven te worden gedaan, ontstaat er ook geen risico voor te plegen desinvesteringen. Er kunnen zich in de komende periode mogelijkheden voordoen om het snoeihout hoogwaardiger te verwerken. Gelet op de hiervoor gegeven argumenten wordt een ontheffing voor bepaalde tijd (maximaal 3 maanden) verleend. 2.5 Verzoek om ontheffing Een verzoek om ontheffing dient bij voorkeur een digitale aanvraag te worden ingediend. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van het aanvraagformulier dat op de website van de gemeente staat. Het is ook mogelijk op schriftelijke wijze een aanvraag in te dienen. Daarbij is het aanvraagformulier op te vragen bij de vergunningverlener APV zaken tel: Het aanvraagformulier wordt per post toegezonden. Na retournering van het aanvraagformulier en toetsing aan het gemeentelijke stookbeleid, wordt het besluit, inhoudende een ontheffing of een afwijzing van de ontheffing, met bijbehorende voorschriften toegezonden aan de aanvrager. De behandeling van een aanvraag tot ontheffing bedraagt maximaal acht weken. Een verzoek om ontheffing kan het gehele jaar worden ingediend. Een ontheffing kan eveneens buiten het stookseizoen worden verleend. Echter van een ontheffing kan uitsluitend in de maanden november tot en met maart gebruik worden gemaakt. Buiten deze periode kan alleen van een ontheffing gebruik worden gemaakt voor het opstoken van ziek hout. In geval van ziek hout is tevens een schriftelijke aanzegging van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als bewijs daarvoor nodig (met uitzondering van ziek hout dat afkomstig is van fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen). De ontheffing is geldig voor maximaal 3 maanden. Van de ontheffing gaat een kopie naar de cor s (controleurs openbare ruimte), de politie en de brandweer. De commandant van de brandweer neemt op deze wijze kennis van de verleende ontheffingen. De politie raadpleegt de ontheffingen bij de handhaving op afvalbranden.

5 2.6 De ontheffing Op basis van de ontheffingsregels zijn er drie soorten ontheffingen te onderscheiden: 1) de ontheffing voor het verbranden van snoeihout en gerooid hout dat door een besmettelijk ziekte is aangetast 2) de ontheffing voor het verbranden snoeihout en gerooid hout dat op een locatie ligt die niet met een (motor)voertuig kan worden bereikt. 3) de ontheffing voor het verbranden van snoeihout, gerooid hout en schoon onbehandeld hout bij paasvuren. De ontheffingen worden gegeven in de vorm van een brief waarin naast de voorschriften onder meer de overwegingen zijn opgenomen. Een deel van de ontheffing heeft een standaard karakter en is als volgt opgebouwd: Aanhef Op xx-xx-xx ontvingen wij uw verzoek om ontheffing van het verbod om afvalstoffen te verbranden. Het betreft een ontheffing op basis van artikel van de Wet milieubeheer voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Bij vreugdevuren is tevens een ontheffing op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening nodig. De aanhef wordt dan aangevuld met: Vastgesteld is verder dat ten behoeve van het verbranden van snoeihout tevens een ontheffing op basis van artikel 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening nodig is. Uw aanvraag is tevens als een aanvraag in het kader van dit artikel in behandeling genomen. Deze beschikking op uw aanvraag om ontheffing op basis van artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer is derhalve tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 5.34, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening. Overwegingen in geval van aantasting door besmettelijke ziekte - bij particulieren Overwogen is dat de ontheffing het verbanden van snoeihout afkomstig van (bijv. meidoorns) betreft waarin door de Plantenziektekundige Dienst (bijv. bacterievuur) is aangetroffen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)heeft dit aan u bevestigd middels een aanzegging. Het verbranden dient om sporen van (bijv. bacterievuur) definitief en ter plaatse te vernietigen. Overwogen is dat door het verbranden van bovengenoemd snoeihout ter plaatse van met (bijv bacterievuur besmette meidoorns) het risico op verspreiding van (bijv. bacterievuur) wordt geminimaliseerd. Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op xx-xx-xx (datum vaststelling invullen) vastgestelde notitie Ontheffingenbeleid stookverbod snoeihout worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom besloten om met onmiddellijke ingang de gevraagde ontheffing te verlenen. - bij fruitteeltbedrijven Overwogen is dat de ontheffing het verbranden van snoeihout afkomstig van een fruitteeltbedrijf betreft. Het verbranden dient om ondermeer (bijv. kankersporen) definitief en ter plaatse te vernietigen. Overwogen is dat door het verbranden van snoeihout ter plaatse van het bedrijf het risico op verspreiding van deze kankersporen wordt geminimaliseerd. Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op xx-xx-xx (datum vaststelling invullen) vastgestelde notitie Ontheffingenbeleid stookverbod snoeihout worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom besloten om met onmiddellijke ingang de gevraagde ontheffing te verlenen. Overwegingen in geval van een locatie die niet met een (motor)voertuig kan worden bereikt Overwogen is dat de ontheffing het verbranden van snoeihout betreft op een locatie die niet per (motor)voertuig bereikbaar is. Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op xx-xx-xx (datum vaststelling invullen) vastgestelde notitie Ontheffingenbeleid stookverbod snoeihout worden

6 gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen. Overwegingen in geval van paasvuren Overwogen is dat de ontheffing het verbranden van snoeihout ten behoeve van een paasvuur betreft. Het verzoek is getoetst aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels ten aanzien van dit onderwerp. Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de criteria die daaraan in deze beleidsregels en de op xx-xx-xx (datum vaststelling invullen) vastgestelde notitie Ontheffingenbeleid stookverbod snoeihout worden gesteld. Namens het college van burgemeester en wethouders is daarom besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen. Paragraaf 3. Voorschriften Aan de stookontheffing op grond van artikel 10.63, lid 2 van de Wet milieubeheer en artikel 5.34, lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening worden voorschriften verbonden, daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: - Het verbranden van snoeihout en gerooid hout dat door een besmettelijk ziekte is aangetast en snoeihout en gerooid hout dat op een moeilijk bereikbare locatie ligt. - Het verbranden van snoeihout, gerooid hout en schoon onbehandeld hout bij vreugdevuren. Het verbranden van snoeihout en gerooid hout dat door een besmettelijk ziekte is aangetast en snoeihout en gerooid hout dat op een moeilijk bereikbare locatie ligt. Melden verbranden: De aanvrager meldt minimaal 24 uur voor aanvang van het stoken dit bij de gemeente Steenwijkerland (telefoon ). Bij ziek hout minimaal 4 uur voor aanvang. Wanneer code oranje van kracht is, zal de gemeente dat melden. Op dat moment zal voor de verbranding van snoeihout en gerooid hout geen toestemming worden verleend. Voor de actuele situatie over de klimatologische omstandigheden kan de site worden geraadpleegd. Locatie: De stookplaats dient zodanig te worden gekozen dat voldaan wordt aan door de gemeente vastgestelde veiligheidsafstanden. Daarbij bedraagt de afstand van de rand van de stookplaats tot de volgende objecten tenminste: a. 10 meter tot een oppervlaktewater b. 10 meter van houtopstanden c. 50 meter in een andere richting dan de windrichting tot een gebouw of opstal, een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen,een openbare weg of een bos of bosschage d. 200 meter in de windrichting tot gebouw, opstal of ander bouwwerk e. 100 meter in de windrichting tot een houtwal, een opstapeling van oogstproducten, een opslag van brandbare stoffen, een openbare weg of een bos of bosschage Voorwaarden: 1. Het stoken mag geen overlast (rook, roet, stof, walm of geur en dergelijke) of gevaar voor de omgeving opleveren. 2. De brandstapel is maximaal 25 m³ voor snoeihout en gerooid hout. Voor ziek hout wordt geen maximum hoeveelheid gehanteerd. 3. Het verbranden is niet toegestaan: a. tussen zonsondergang en zonsopgang, b. op zon- en feestdagen, c. tijdens waarschuwingsfase voor verhoogde concentratie luchtverontreiniging d. bij mist of neerslag e. bij extreme droogte (afkondiging Code oranje ) f. bij een windkracht kleiner dan één of groter dan vijf Beaufort (max. 10,7 m/s)

7 Stoken: 1. De ontheffing sluit de aansprakelijkheid en verplichtingen krachtens andere wettelijke regelingen, waaronder de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake luchtverontreiniging, niet uit. 2. Bij het aansteken van het vuur mag geen gebruik gemaakt worden van aanmaakstoffen zoals benzine, petroleum, afgewerkte olie, autobanden en dergelijke. Wel toegestaan zijn schoon onbehandeld hout en papier. Het aansteken met een gasbrander is een bruikbaar alternatief. 3. Het vuur mag niet met bladeren, houtwol, hooi, stro of dergelijke gemakkelijk opstijgende brandstof worden onderhouden. 4. Tijdens het stoken moet minimaal één handbrandblusser met een inhoud van ten minste 6 kg blusstof aanwezig zijn. 5. Het stoken mag geen bodemverontreiniging tot gevolg hebben. Er moet een bodembeschermende voorziening als ondergrond voor de brandplaats worden gebruikt, zoals een container, betonplaat of zandbed. 6. Er mag geen snoeihout en gerooid hout afkomstig van andere percelen worden toegevoegd. 7. Aan het vuur mag geen ander afval of ander materiaal dan waarvoor de ontheffing is verleend worden toegevoegd. 8. Er mag niet meer hout worden verbrand dan noodzakelijk. Overgebleven hout moet worden afgevoerd conform de geldende regels. 9. Tijdens het stoken dient een toezichthouder aanwezig te zijn van 18 jaar of ouder. Deze dient tijdens de verbranding voortdurend ter plaatste aanwezig te zijn en zorg te dragen voor een goed brandend vuur, zodat geen vonken opstijgen en zo min mogelijk rookontwikkeling optreedt. De toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd. 10. De toezichthouder dient een afschrift van de stookontheffing met bijbehorende voorschriften bij zich te hebben. 11. De houder van de ontheffing moet de (as)resten zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen één week na de verbranding op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze hebben afgevoerd. Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zullen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing. 12. De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staat worden teruggebracht. 13. Alle aanwijzingen en bevelen die door of namens opsporingsambtenaren van politie of toezichthouders van de gemeente of namens de commandant van de brandweer worden gegeven, moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. Het verbranden van snoeihout en gerooid hout en schoon onbehandeld hout bij vreugdevuren. Het ontbranden van vreugdevuren is onder de volgende voorwaarden toegestaan: Algemeen 1. De maximale omvang van een vreugdevuur is 500 m³. De maximale hoogte van een vreugdevuur is 4 meter. 2. Aanvragen voor een vreugdevuur met een grotere omvang dan 500 m³ worden niet behandeld; 3. De afstand tussen de brandstapel en een verharde weg of pad moet bij voorkeur maximaal 40 meter bedragen om bereikbaarheid met een tankautospuit mogelijk te maken; 4. De brandstapel mag uitsluitend bestaan uit snoeihout, gerooid hout en schoon onbehandeld hout (conform de witte lijst van 5. Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de windkracht 6 of meer is; 6. Bij extreme droogte (afkondiging Code oranje ) mag een vreugdevuur niet worden aangestoken; 7. Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de (verwachte) windrichting pal op woonbebouwing is gericht; 8. Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken of de ontbranding moet worden beëindigd indien de windrichting zodanig is dat derden of het verkeer op de openbare weg door rookontwikkeling of vliegvuur wordt gehinderd; 9. De aanvrager van de ontheffing blijft, ook met de ontheffing van het verbod op het verbranden van stoffen in de open lucht, wettelijk aansprakelijk voor ongevallen en voor de naleving van wettelijke voorschriften.

8 Voorbereiding 10. Met de opbouw van de brandstapel mag niet eerder dan vier weken van te voren worden begonnen; ter bescherming tegen inregenen moet de opstapeling tijdens deze periode aan de bovenzijde worden afgedekt. 11. Voor het aansteken van het vreugdevuur moet de brandstapel stabiel en aaneengesloten zijn opgebouwd; 12. Bij het oprichten en verbranden van het vreugdevuur moeten de volgende minimale veiligheidsafstanden in acht worden genomen: Afstand tot: < 100 m 3 < 500 m 3 Gebouwen/objecten 25 m 50 m Publiek 25 m 50 m Rieten daken/terrein met riet, 200 m 200 m heide, dor gras etc./ opslag van hooi of stro Openbare weg 25 m 25 m Aut(snel)wegen 500 m 500 m Bovengrondse 40 m 40 m hoogspanningskabels Meldingsplicht netbeheerder als de 500 m 500 m afstand tot de hoogspanningskabel kleiner is dan Ondergrondse buisleidingen 25 m 25 m Het branden 13. Indien tijdens het branden van het vreugdevuur ernstig gevaar of hinder ontstaat, kan door of namens burgemeester en wethouders besloten worden het vuur voortijdig te beëindigen en af te blussen; 14. Het aansteken van het vreugdevuur mag uitsluitend gedaan worden met behulp van een gasbrander of door middel van stro in de stapel. De gasfles moet na het aansteken van de brandstapel verplaatst worden tot een afstand minimaal gelijk aan de afstand tot publiek en gebouwen; 15. Het aansteken van het vreugdevuur mag niet versneld worden door gebruik te maken van vloeibare brandstoffen als benzine, diesel, afgewerkte olie; 16. Tijdens het branden van het vreugdevuur moeten minimaal twee meerderjarigen aanwezig zijn, waaronder de houder van de ontheffing of de toezichthouder; Nazorg 17. De houder van de ontheffing of de toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd; 18. Bij het verlaten van de stookplaats moet het vuur zijn geblust, zodat geen gevaar bestaat voor doorsmeulen of wederom opvlammen van brandbare stoffen; 19. De houder van de ontheffing moet de verbrandingsresten/resten niet verbrand hout uiterlijk binnen 7 werkdagen na de verbranding op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze naar een erkend afvalverwerkingbedrijf hebben afgevoerd. Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zullen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing; 20. De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staat worden teruggebracht. Bodemverontreiniging 21. Indien verontreiniging van de grond en/of het grondwater optreedt of is opgetreden, dan wel wordt vermoed, dient de houder van de ontheffing deze verontreiniging terstond te melden aan burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland. 22. Direct na in het vorige voorschrift bedoelde melding dient de grond en/of het grondwater van het terrein te worden onderzocht. De resultaten hiervan dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee maanden daarna aan de gemeente bekend te worden gemaakt. 23. Bij verontreiniging van de grond en/of het grondwater dient de oorzaak van de verontreiniging zo spoedig mogelijk te worden weggenomen. De verontreinigde grond en/of het verontreinigde grondwater moet overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente en in overeenstemming met

9 het bepaalde in artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) door de houder van de ontheffing worden verwijderd, gesaneerd of zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt. De APV- voorschriften 24. Aanwijzingen van toezichthouders, gegeven in het belang van de openbare orde en veiligheid, de woon- en leefomgeving en de flora en fauna, dienen stipt en onverwijld te worden opgevolgd. 25. Op een afstand van tenminste 25 meter rond het vuur dienen dranghekken geplaatst te worden. Het publiek dient achter deze dranghekken te blijven. 26. De toegankelijkheid van de stookplaats door hulpverlenende diensten mag nergens belemmerd worden. Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Steenwijkerland op xx-xx-xx, de secretaris, de burgemeester, drs. S.S. Weistra M.A.J. van der Tas