Financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven"

Transcriptie

1 Academiejaar UNIVERSITEIT ANTWERPEN FACULTEIT TOEGEPASTE ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN Financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven Toon Grupping Marijn Verdult Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Bedrijfskunde Promotor: Prof. Dr. Eddy Laveren

2

3 Academiejaar UNIVERSITEIT ANTWERPEN FACULTEIT TOEGEPASTE ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN Financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven Toon Grupping Marijn Verdult Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Bedrijfskunde Promotor: Prof. Dr. Eddy Laveren

4

5 Woord vooraf Deze masterproef wordt voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen Bedrijfskunde met Major Financiering en Minor Verzekeringen aan de Universiteit Antwerpen. Onze masterproef onderzoekt de financiële verschillen tussen familiebedrijven en nietfamiliebedrijven. Dit onderwerp werd gekozen omdat het zich naast onze persoonlijke interesse, ook goed kadert binnen de Major Financiering. We hebben geopteerd voor een duothesis omdat dit onderwerp ons beiden aanspreekt en vanwege de positieve verstandhouding die we al jaren hebben. Dit laat ons ook toe om onze kennis, inzichten en eventuele bemerkingen samen te gebruiken om deze thesis te schrijven. De begeleiding van deze masterproef werd verzorgd door Prof. Dr. Eddy Laveren. Via deze weg willen wij hem nogmaals bedanken voor zijn hulp, advies en kritische bemerkingen die onze masterproef in de juiste richting hebben gestuurd. Daarnaast willen we graag onze familie, partners en vrienden bedanken voor hun advies en inzichten die ons geholpen hebben om deze masterproef te vervolmaken. Tot slot willen we een speciaal dankwoord richten tot onze ouders, die ons de mogelijkheden hebben gegeven om deze opleiding te voltooien en omdat we steeds op hun steun konden rekenen gedurende onze ganse studieperiode. i

6 Abstract Sleutelwoorden: familiebedrijf, niet-familiebedrijf, financiële structuur, financiële prestaties, solvabiliteit, liquiditeit, rendabiliteit, groei. Het doel van deze masterproef is nagaan of het familiale karakter van ondernemingen een invloed kan hebben op de financiële kenmerken en prestaties van deze ondernemingen. Om dit te onderzoeken, wordt gekeken naar de financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven over de periode In deze studie wordt gebruikt gemaakt van de matched pairs approach om de financiële verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven bloot te leggen. Door gebruik te maken van deze methode wordt de invloed van demografische kenmerken op de financiële verschillen uitgesloten. De gevonden verschillen zijn met andere woorden enkel te wijten aan het al dan niet familiale karakter van de ondernemingen. Voor deze analyse wordt een steekproef van 390 bedrijven gebruikt, bestaande uit 123 familiebedrijven en 267 niet-familiebedrijven. Uit deze steekproef worden 48 matchende paren gevormd. Inzake financiële structuur werd gevonden dat familiebedrijven een significant lagere schuldgraad en een significant hogere liquiditeit hebben in vergelijking met nietfamiliebedrijven. Met betrekking tot financiële prestaties werden hoofdzakelijk geen significante verschillen in rendabiliteit gevonden. Betreffende groei werd eveneens geen significant verschil gevonden in termen van gemiddelde groei van het personeelsbestand en totaal der activa. ii

7 Inhoudsopgave Woord vooraf...i Abstract... ii Inhoudsopgave... iii Lijst van de figuren... v Lijst van de tabellen... vi Lijst van de afkortingen... vii Inleiding... 1 Hoofdstuk 1: Het familiebedrijf Definities van het familiebedrijf Belang van het familiebedrijf Belang in de wereld Belang in België Sterkten en zwakten van familiebedrijven Sterkten Zwakten Conclusie Hoofdstuk 2: Verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven Algemene verschillen Grootte Leeftijd Industrie Verschillen in financiële structuur Static trade-off theorie Agency theorie Pecking order theorie Kapitaalstructuurtheorieën toegepast op familiebedrijven Liquiditeit in familiebedrijven Verschillen in financiële prestaties Agency theorie iii

8 3.2 Stewardship theorie Algemene theorie Relevantie voor familiebedrijven Effect op de prestaties van familiebedrijven Resource-based view Algemene theorie Relevantie voor familiebedrijven en effect op de prestaties Winstgevendheid en groei in familiebedrijven Conclusie Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek Dataverzameling en steekproefselectie Variabelen Data-analyse Resultaten Algemene verschillen Financiële verschillen Conclusie Algemene conclusie Bibliografie Bijlagen... I Bijlage 1: Normaliteitstoetsen... I Bijlage 2: Mann-Whitney U Test voor de verschillen in balanstotaal, personeelsbestand en leeftijd (totale steekproef)... VII Bijlage 3: Chi-square test voor de verschillen in sector (totale steekproef)... IX Bijlage 4: Wilcoxon Signed Rank Test voor de verschillen in balanstotaal, personeelsbestand en leeftijd (matched pairs)... XI Bijlage 5: Chi-square test voor de verschillen in sector (matched pairs)... XIII Bijlage 6: Wilcoxon Signed Rank Test voor financiële verschillen (matched pairs). XV Bijlage 7: Wilcoxon Signed Rank Test voor de verschillen in de balansposten (matched pairs)... XXXVII iv

9 Lijst van de figuren Figuur 1: Het driecirkelmodel... 5 Figuur 2: Definiëring van het familiebedrijf op basis van graad van betrokkenheid... 6 Figuur 3: De F-PEC schaal... 7 Figuur 4: Toepassing van The Family Universe Bull s Eye op de Verenigde Staten Figuur 5: Belang van familiebedrijf op basis van zelfperceptie Figuur 6: Aandeel familiebedrijven in de verschillende gewesten Figuur 7: Aantal familiebedrijven in België en enkele Europese landen Figuur 8: Aandeel van familiebedrijven in de tewerkstelling in België en enkele Europese landen Figuur 9: Leeftijd van de ondernemingen Figuur 10: Ondernemingen per sector Figuur 11: Waarde van de onderneming met belastingvoordeel en faillissementskosten Figuur 12: Ondernemingen per sector (totale steekproef) v

10 Lijst van de tabellen Tabel 1: Verdeling van bedrijven volgens grootteklasse (steekproef versus populatie) 15 Tabel 2: Verschillen in grootte en leeftijd tussen de familie- en niet-familiebedrijven van totale steekproef Tabel 3: Verschil in sector tussen de familie- en niet-familiebedrijven (totale steekproef) Tabel 4: Verschillen in grootte en leeftijd tussen de familie- en niet-familiebedrijven (matched pairs) Tabel 5: Verschil in sector tussen de familie- en niet-familiebedrijven van de matched pairs Tabel 6: Verschillen in solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit voor het jaar Tabel 7: Verschillen in solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit voor het jaar Tabel 8: Verschillen in solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit voor het jaar Tabel 9: Samenstelling balans (matched pairs) Tabel 10: Samenstelling van de schulden op den ten hoogste 1 jaar (matched pairs). 64 Tabel 11: Verschillen in gemiddelde groei van de periode vi

11 Lijst van de afkortingen GEEF: European Group of Owner Management and Family Enterprises F-PEC: Family Influence on Power, Experience, and Culture FBNet Belgium: Family Business Network Belgium EV: Eigen Vermogen VV: Vreemd Vermogen CEO: Chief Executive Officer KMO: Kleine of Middelgrote Onderneming KeFiK: Kenniscentrum voor Financiering van KMO NACE: Algemene Nomenclatuur van de Economische Activiteiten in de Europese Gemeenschappen vii

12 Inleiding Familiebedrijven maken een belangrijk deel uit van de wereldwijde economie. Ook in België tonen verschillende onderzoeken aan dat familiale ondernemingen sterk vertegenwoordigd zijn in het ondernemingslandschap. Er bestaat in de literatuur echter geen consensus over de definiëring van een familiebedrijf. Daarom heeft de European Group of Owner Management and Family Enterprises, afgekort GEEF, geprobeerd om een eenduidige definitie van het familiebedrijf op te stellen. Deze werd in 2009 goedgekeurd om onderzoeken omtrent familiebedrijven beter te kunnen vergelijken tussen de verschillende Europese landen. In verschillende onderzoeken probeert men op zo veel mogelijk domeinen de verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven in kaart te brengen. Hiermee wil men nagaan of het familiale karakter van de ondernemingen een invloed heeft op de prestaties van deze ondernemingen. In dit onderzoek worden meer specifiek de verschillen in financiële structuur en prestaties geanalyseerd. Deze masterproef is opgedeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft om te beginnen een overzicht van enkele definities die door verschillende auteurs worden gebruikt. Ten tweede wordt er gekeken naar het belang van familiale ondernemingen in de wereld en in België. In het derde deel worden de belangrijkste sterkten en zwakten die familiebedrijven typeren uitgelegd. Hoofdstuk 2 gaat dieper in op de verschillen tussen familiebedrijven en nietfamiliebedrijven. Om te beginnen worden enkele algemene verschillen vermeld die men op basis van voorgaand onderzoek kan verwachten. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van enkele theorieën die een mogelijke verklaring bieden omtrent de verschillen in financiële structuur. Het gaat meer specifiek over de static trade-off theorie, de agency theorie en de pecking order theorie. Om dit hoofdstuk af te sluiten wordt beschreven hoe de verschillen in financiële prestaties verklaard kunnen worden. 1

13 Hoofdstuk 3 bespreekt het eigen empirisch onderzoek waarin de algemene en financiële kenmerken en financiële prestaties van familie- en niet-familiebedrijven worden vergeleken. Ten eerste wordt uitgelegd hoe de data verzameld werd en hoe de steekproef werd opgesteld. Nadien worden de gehanteerde variabelen kort besproken. Vervolgens volgt een bespreking van welke methoden gebruikt werden om de gegevens te analyseren met behulp van SPSS. In het laatste deel van dit hoofdstuk worden de resultaten van deze testen geanalyeerd. Eerst worden de algemene kenmerken voor de gehele steekproeven vergeleken. Hieronder worden grootte, leeftijd en sector verstaan. Deze demografische eigenschappen zullen daarna gehanteerd worden om de steekproeven van familiebedrijven en niet-familiebedrijven te matchen. Na het opstellen van deze matched pairs worden de belangrijkste solvabiliteits-, liquiditeits -en rendabiliteitsratio s vergeleken. Een algemene conclusie rondt deze thesis af. Hierin worden de belangrijkste elementen en resultaten samengevat. Ook de beperkingen van dit onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek worden in de conclusie besproken. In de bijlagen zijn de resultaten van alle verschillende testen terug te vinden. Bijlage 1 geeft een overzicht van de normaliteitstoetsen van de totale steekproef en de matched pairs. Bijlage 2 geeft een overzicht van de Mann-Whitney U Test voor de verschillen in balanstotaal, personeelsbestand en leeftijd van de hele steekproef. Bijlage 3 geeft de resultaten weer van de Chi-square test voor de verschillen in sector van de hele steekproef. Bijlage 4 geeft een overzicht van de Wilcoxon Signed Rank Test voor de verschillen in balanstotaal, personeelsbestand en leeftijd van de matched pairs. Bijlage 5 geeft de resultaten weer van de Chi-square test voor de verschillen in sector van de matched pairs. Bijlage 6 geeft een overzicht van de Wilcoxon Signed Rank Test voor de financiële verschillen van de matched pairs. Bijlage 7 geeft de resultaten weer van de Wilcoxon Signed Rank Test voor de verschillen in de balansposten van de matched pairs. 2

14 Hoofdstuk 1: Het familiebedrijf Het eerste hoofdstuk van deze thesis is opgedeeld in drie paragrafen. In de eerste paragraaf wordt besproken hoe het familiebedrijf in de literatuur gedefinieerd wordt. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op het belang van familiebedrijven, zowel in de wereld als in België. Ten slotte wordt er een samenvatting gegeven van de sterkten en zwakten van familiebedrijven die men in de literatuur kan terugvinden. 1. Definities van het familiebedrijf In de literatuur betreffende familieondernemingen is er geen uniforme definitie voor het familiebedrijf terug te vinden (Littunen & Hyrsky, 2000). De meeste onderzoekers zijn het er over eens dat het belang van familiebedrijven groot is, maar er is minder overeenstemming over de vraag wanneer een bedrijf kan beschouwd worden als een familiale onderneming. Het begrip wordt immers bijna door elke auteur anders omschreven. Hierdoor bestaan er zeer uiteenlopende wijzen waarmee men bepaalt of een bedrijf al dan niet beschouwd kan worden als familiebedrijf (Flören, 2002; Uhlaner, Dekkers, & Verheul, 2003). Deze verscheidenheid aan definities is vaak gebaseerd op vijf basiscriteria. Het eerste criteria dat regelmatig gebruikt wordt, is of de familie de meerderheid van de aandelen in handen heeft. Vervolgens wordt er ook vaak gevraagd of er familieleden zijn, die een belangrijke positie in het managementteam bekleden. Ook de betrokkenheid en invloed van een familie wordt in verscheidene definities gebruikt. Verder zijn er ook definities die de zelfperceptie van de familie en/of het managementteam in beschouwing nemen. Een onderneming die zichzelf als familiebedrijf percipieert, wordt in deze definities dus aanzien als een familieonderneming. Het laatste criteria dat vaak gebruikt wordt, is of er een opvolger binnen de familie bestaat (Laveren & Molly, 2005). 3

15 Om de verscheidenheid aan definities aan te tonen volgen hier enkele voorbeelden uit de literatuur. Westhead en Cowling (1997, blz. 36) definiëren een familiebedrijf als een onderneming die door de familie als een familiebedrijf gepercipieerd wordt, en waar de familie de meerderheid van de aandelen van de onderneming in bezit heeft, is een familieonderneming. Door Flören, Leach en Wijers (1996, blz. 4) wordt een familiebedrijf als volgt omschreven: Een bedrijf is een familiebedrijf als het aan ten minste twee van de volgende drie criteria voldoet: meer dan 50% van de eigendom is in handen van één familie, één familie heeft een beslissende invloed op de bedrijfsstrategie of op opvolgingsbeslissingen en een meerderheid of ten minste twee leden van de ondernemingsleiding zijn afkomstig uit één familie. Als het bedrijf minder dan tien jaar geleden is opgericht, dient in het bedrijf ten minste 1 familielid van de directeur werkzaam te zijn of eigendom te hebben. Jorissen, Laveren, Martens en Reheul (2005, blz. 234) geven de volgende definitie van het familiebedrijf: Een bedrijf wordt beschouwd als een familiebedrijf als ze zichzelf als familiebedrijf percipiëren en als de meerderheid van de aandelen in het bezit van de familie is. Ten slotte definiëren Anderson en Reeb (2003, blz. 1301) het familiebedrijf als een bedrijf waarvan het eigendom in handen van de familie is en wanneer er familieleden zetelen in het directiecomité. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er verscheidene definities van het familiebedrijf opgesteld kunnen worden. Een reden hiervoor is dat een familiebedrijf op een meervoudige manier bekeken kan worden. Dit wordt aangetoond door een benadering die het familiebedrijf aanziet als een systeem, namelijk het driecirkelmodel. Figuur 1 beschrijft het familiebedrijf als een systeem bestaande uit drie subsystemen, namelijk familie, management en eigendom. Het wordt algemeen erkend dat de definitie van een familiebedrijf rekening moet houden met deze drie essentiële elementen. Elk van deze drie subsystemen heeft zijn eigen doelstellingen en waarden. De familie streeft naar eenheid en harmonie en beschouwt de familieleden als gelijken. Het management is echter gericht op winstgevendheid en productiviteit. Ten slotte zijn er de eigenaars die meer belang hechten aan waardevermeerderingen van hun aandelen 4

16 en het rendement dat het familiebedrijf hen oplevert. Het driecirkelmodel bevat de visie dat de unieke eigenschappen van familiebedrijven voortvloeien uit de interactie tussen deze drie aspecten. Deze interacties kunnen een bron van voor- en nadelen zijn voor de onderneming. Bijvoorbeeld, doordat de familie geïntegreerd is in het management en eigendom houden familiebedrijven volgens vele auteurs een langere termijn visie aan met het oog op de overdracht van de onderneming. Deze langetermijn visie zorgt er ook voor dat er hechte relaties kunnen worden opgebouwd met verscheidene stakeholders. Een mogelijk nadeel van deze lange-termijn visie is dat de familiale bestuurder te lang in het management blijft, zelfs als deze niet langer voldoende competent is (Kets de Vries, 1993; Anderson & Reeb, 2003; Ceysens, 2008). Verdere voor- en nadelen zijn terug te vinden in paragraaf 3 van dit hoofdstuk. Dankzij de systeembenadering groeide het bewustzijn bij onderzoekers dat de eigenschappen van familiebedrijven geanalyseerd moesten worden door de invloed van de familie in een bedrijf te identificeren (Decoutere, 2007; Molly, 2009). De wijze waarop men het familiebedrijf definieert hangt af van de manier waarop men de familiale invloed beschrijft. De familie kan immers invloed hebben via het management, de algemene vergadering of beiden. Op basis van deze criteria kunnen er dus verschillende definities worden opgesteld. Figuur 1: Het driecirkelmodel Bron: Tagiuri & Davis (1996), blz

17 Shanker en Astrachan (1996) formuleerden drie definities van het familiebedrijf op basis van de betrokkenheid van de familie. Deze worden voorgesteld in Figuur 2. De ruime definitie houdt in dat de betrokkenheid van de familie zeer laag is. Hiermee bedoelt men dat de familie een zekere controle heeft over het strategisch management en dat er verwacht wordt dat het bedrijf in familiehanden blijft. De middelste definitie geeft aan dat, naast de criteria van de ruime definitie, de oprichter of zijn opvolger het bedrijf leidt en dat hij een bepaald percentage van de aandelen in handen heeft. De meest enge definitie voegt hier nog drie extra criteria aan toe: er wordt meer dan één managementpositie bekleed door een familielid, de familie is direct betrokken en er zijn meerdere generaties actief in het bedrijf (Shanker & Astrachan, 1996). Dit model zal in paragraaf 2 gebruikt worden om het effect van het gebruik van verschillende definities op het aandeel van familiebedrijven in de Verenigde Staten aan te tonen. Figuur 2: Definiëring van het familiebedrijf op basis van graad van betrokkenheid Bron: Shanker & Astrachan (1996), blz

18 Om een oplossing te bieden voor de problematiek omtrent de definiëring van het familiebedrijf stelden Astrachan, Klein en Smyrios (2002) de F-PEC schaal voor. Dankzij deze schaal wordt de familiale invloed in een onderneming op basis van drie dimensies in kaart gebracht. Hiermee wordt de heterogeniteit van familiebedrijven verder benadrukt (Molly, 2009). De schaal laat onderzoekers toe om een beschrijving van typologieën van familiebedrijven op te stellen. De F-PEC schaal bevat drie dimensies die de invloed van de familie weergeven of meten in een onderneming, zoals weergegeven in Figuur 3. Ze onderscheiden een machtsdimensie, een ervaringsdimensie en een cultuurdimensie (Astrachan, Klein & Smyrnios, 2002). Figuur 3: De F-PEC schaal Bron: Astrachan, Klein, & Smyrnios (2002), blz

19 De dimensie macht meet de familiale invloed in een onderneming met betrekking tot eigendom, betrokkenheid in het management en in het bestuur van de organisatie. Deze dimensie meet de hoeveelheid macht die de familie heeft door aandelenbezit of door het besturen van het bedrijf. Hier wordt macht gemeten door het aantal aandelen in handen van de familie, het percentage aan managementposities en het aantal plaatsten in de Raad van Bestuur gehouden door de familie. Naast directe invloed van macht, houdt deze schaal ook rekening met de indirecte invloed. Stel dat een familie 50% van de aandelen bezit van een holdingbedrijf, dat op zijn beurt 50% bezit van een bedrijf, dan bezit de familie 25% machtsinvloed in dat bedrijf (Astrachan et al., 2002; Klein, Astrachan, & Smyrnios, 2005; Molly, 2009). De volgende dimensie is de ervaringsdimensie. Deze betreft de invloed van de opvolging in het familiebedrijf. Het kijkt naar welke generatie van de familie de aandelen van het bedrijf bezit en welke generatie de controle over het management in handen heeft. Daarnaast brengt deze schaal ook het aantal familiebedrijven dat een bijdrage levert aan het bedrijf in rekening (Astrachan et al., 2002; Molly, 2009). De derde en laatste dimensie is de cultuur dimensie. Hier wordt gekeken in hoeverre de waarden en normen van de familie en het bedrijf overlappen en hoe groot de toewijding en het engagement van de familie ten aanzien van het bedrijf is (Astrachan et al., 2002; Molly, 2009). Als men met deze 3 dimensies rekening houdt, voorziet de F-PEC schaal een aantrekkelijk instrument om de heterogeniteit of diversiteit van de familiale invloed in ondernemingen in kaart te brengen (Astrachan et al., 2002; Molly, 2009). Op de vraag of de F-PEC schaal inderdaad een oplossing biedt voor de problematiek omtrent de definiëring van het familiebedrijf, kan niet eenduidig geantwoord worden. Vooreerst is er de studie van Astrachan et al. (2005), die de validiteit van de F-PEC schaal onderzochten en ook aantoonden. Deze bevindingen worden bevestigd door de 8

20 studie van Holt, Rutherford en Kuratko (2010). Deze auteurs vermelden dat de F-PEC schaal een nuttig instrument is om de familiale invloed binnen een onderneming te meten. Het gaat immers om een continue schaal die gebruikt kan worden om de verschillende niveaus van familiale betrokkenheid en invloed op de prestaties van een bedrijf weer te geven (Chrisman, Kellermanns, Chan, & Liano, 2010). Zoals reeds vermeld zijn de traditionele definiëringen van familiebedrijven heterogeen en samengesteld uit verschillende criteria die betrekking hebben op de betrokkenheid van de familie: eigendom, management en beleid. Belangrijk hierbij is dat deze definities een theoretische basis missen, die uitlegt waarom en in welke mate deze criteria van belang zijn. Het is met andere woorden interessant om te onderzoeken waarom de familiale invloed in een onderneming leidt tot gedrag en prestaties die mogelijk kunnen verschillen in vergelijking met niet-familiebedrijven. Hiervoor dient men verder te kijken dan enkel de betrokkenheid van de familie in het bedrijf. Chrisman, Chua en Sharma (2005) vermelden hierbij twee benaderingen: de components-of-involvement- en de essence benadering. De components-ofinvolvement benadering enerzijds, is impliciet gebaseerd op het geloof dat de betrokkenheid van de familie voldoende is om te onderscheiden of een bedrijf al dan niet een familiale onderneming is. De essence benadering anderzijds, die ook het belang van het betrokkenheidcriterium erkent, vermeldt eveneens dat de familiale betrokkenheid een bepaald soort gedrag moet voortbrengen dat verschillend is in vergelijking met andere ondernemingen. Hiermee wordt bedoeld dat twee bedrijven met dezelfde graad van familiale betrokkenheid niet beide familiebedrijven hoeven te zijn als het de intenties, visie, waarden, cultuur en gedrag mist die het een familiebedrijf maakt. Dit bedoelt men met de essentie van het bedrijf. Er kan uit dit onderzoek van Chrisman et al., (2005) besloten worden dat de familiale betrokkenheid noodzakelijk, maar niet voldoende is om het bedrijf als familiebedrijf te beschouwen. In verband met de F-PEC schaal wordt hier verwezen naar een studie van Holt et al., (2008) die vermelden dat de F-PEC schaal toch voor gemixte resultaten kan zorgen als er aan de hand van deze schaal typologieën van familiebedrijven worden opgesteld. 9

21 Een reden hievoor kan gevonden worden in het geloof dat de F-PEC schaal de familiale betrokkenheid goed meet, maar dat het de essentie van een bedrijf niet helemaal kan vatten (Chrisman et al., 2005; Holt et al., 2008). Door het bestaan van de heterogeniteit in verband met de definiëring van het familiebedrijf, kunnen de resultaten van onderzoeken met betrekking tot familiebedrijven moeilijk vergeleken worden. Daarom heeft de European Group of Owner Management and Family Enterprises, afgekort GEEF, geprobeerd om een eenduidige definitie van het familiebedrijf op te stellen. In november 2009 werd de volgende definitie formeel erkend (European Commission, 2009, blz. 10): Een bedrijf, ongeacht de omvang, is een familiebedrijf als: - De meerderheid van het stemrecht in handen is van de oprichter van het bedrijf of zijn directe familieleden; - De meerderheid van het stemrecht mag direct of indirect zijn; - Ten minste 1 vertegenwoordiger van de familie dient formeel betrokken te zijn bij het management of bestuur van het bedrijf; - Beursgenoteerde bedrijven worden aanzien als familiebedrijven als de oprichter of koper van het bedrijf of de familieleden minimaal 25 procent van de stemrechten bezitten. Het laatste punt van de definitie werd ingevoerd om tegemoet te komen aan het gefragmenteerde aandeelhouderschap bij beursgenoteerde familiebedrijven. Bij dit soort van ondernemingen is het aandelenbezit veel meer gespreid zodat het niveau van 25 procent van de stemrechten de familie een feitelijke meerderheid bezorgt. Deze eenduidige definitie zou gebruikt moeten worden op Europees vlak, omdat het volgens de instelling European Family Businesses - GEEF de gegevensverzameling en het onderzoek zou verbeteren en vergemakkelijken. Indien er één gemeenschappelijke definitie bestaat, kan men de onderzoeken omtrent familiebedrijven beter vergelijken tussen de verschillende Europese landen (European Commission, 2009). 10

22 Opvallend is dat de GEEF-definitie geen rekening houdt met de perceptie van het bedrijf zelf, om te bepalen of een onderneming al dan niet als familiebedrijf kan worden beschouwd. Ook houdt de definitie geen rekening met het feit of er al dan niet een opvolger bestaat binnen de familie. Deze criteria worden echter wel in de meeste van de reeds bestaande definities van het familiebedrijf opgenomen. Deze definiëring neemt ook de betrokkenheid versus essentie-problematiek, die door Chrisman et al. (2005) besproken werd, niet in aanmerking. Verder kan door toepassing van deze definitie elke starter beschouwd worden als familiebedrijf. Een starter hoeft niet altijd een familiebedrijf te zijn omdat sommige niet de intentie hebben om hun bedrijf over te dragen aan een familielid. Uit literatuuronderzoek blijkt dat slechts weinige studies die gevoerd werden na 2009 al gebruik maken van de GEEF-definitie. In de studies die gepubliceerd werden in de Family Business Review in de periode , na de erkenning van de GEEFdefinitie, werd door de meeste auteurs nog gebruik gemaakt van andere of eigen definities. De studies van FBNet maken wel reeds gebruik van de GEEF-definitie om de resultaten van onderzoeken internationaal te kunnen vergelijken. Men kan besluiten dat het beoogde effect van de invoering van één gemeenschappelijke definitie nog niet gerealiseerd is. In het empirisch onderzoek in hoofdstuk 3 zal een onderneming als familiebedrijf beschouwd worden als het bedrijf door de CEO als familiebedrijf gepercipieerd wordt. 11

23 2. Belang van het familiebedrijf Familiebedrijven maken de sterkte van onze economie uit (Paul Buysse, 2010). Niet alleen in België hebben familiebedrijven een significante invloed op de welvaart, ook wereldwijd dragen familiebedrijven voor een groot deel bij aan de totale waardecreatie (Reidel, 1994; Gallo, 1995a; Stoy Hayward, 1989; Shanker & Astrachan, 1996). In deze paragraaf wordt eerst gekeken naar het procentuele belang van familiebedrijven in de wereld. Vervolgens wordt het belang van familiebedrijven in België berekend op basis van resultaten van een recente studie van het Family Business Network Belgium (FBNet), de Belgische Vereniging van Familiale Ondernemingen. 2.1 Belang in de wereld Doordat er voor 2009 geen eenduidige definitie van het familiebedrijf bestond, geven verschillende onderzoeken andere cijfers met betrekking tot het percentage familiebedrijven in de wereldeconomie weer. Daardoor is het ook moeilijk om op basis van statistisch onderzoek landen te vergelijken (Shanker & Astrachan, 1996; Handler, 1989). Shanker en Astrachan (1996) illustreren dit fenomeen in hun onderzoek naar het belang van familiebedrijven in de Verenigde Staten. De resultaten van het gebruik van drie verschillende definities, die in de vorige paragraaf werden besproken, worden weergegeven in Figuur 4. Hierbij worden telkens vier variabelen vermeld: het aantal familiebedrijven, de bijdrage aan het bruto binnenlands product, het aandeel in totale tewerkstelling en in de creatie van nieuwe jobs. Indien men de ruime definitie gebruikt, bestaan er 20,3 miljoen familiebedrijven in de Verenigde Staten (92 procent van alle ondernemingen). Wanneer men de middelste definitie beschouwt, zijn er 12,2 miljoen familiebedrijven in de Verenigde Staten. Als de enge definitie gehanteerd wordt, daalt het aantal familiebedrijven in de Verenigde Staten naar 4,1 miljoen (19 procent van alle ondernemingen) (Shanker & Astrachan, 1996; Van Loon, 2006). 12

24 Figuur 4: Toepassing van The Family Universe Bull s Eye op de Verenigde Staten Bron: Shanker & Astrachan (1996), blz Het spreekt dus voor zich dat men voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies op basis van verschillende onderzoeken. De gehanteerde definitie is immers zeer bepalend voor de verkregen resultaten. Toch lijkt het interessant om enkele onderzoeken te bekijken die het belang van familiebedrijven in verschillende landen onderzochten. Reidel (1994) geeft weer dat in Duitsland 80 procent van alle ondernemingen familiebedrijven zijn. In Spanje zijn 71 procent van alle ondernemingen met een omzet groter dan 2 miljoen dollar familiebedrijven (Gallo, 1995b). Stoy Hayward (1989) vond dat 76 procent van de top 8000 bedrijven in het Verenigd Koninkrijk familiebedrijven zijn. Gersick, Davis, Hampton en Lansberg (1997) besluiten dat wereldwijd 65 tot 80 procent van alle ondernemingen familiebedrijven zijn. Een studie van Grant Thornton (2002) ging na in welke mate bedrijfsleiders hun onderneming als een familiebedrijf percipieerden. De resultaten van deze studie worden weergegeven in Figuur 5. Op basis van de resultaten van 8000 enquêtes wereldwijd, werd besloten dat 71 procent van de respondenten in Azië, 69 procent in 13

25 Europa en 90 procent in de Verenigde Staten hun onderneming beschouwen als een familiebedrijf. Deze resultaten zijn in overeenstemming met eerder gepubliceerde studies. Figuur 5: Belang van familiebedrijf op basis van zelfperceptie Bron: Grant Thornton (2002), blz Belang in België Uit een studie van FBNet Belgium (Lambrecht & Molly, 2011), de Belgische Vereniging van Familiale Ondernemingen, kan men besluiten dat het percentage gevonden door Gersick, et al. (1997), kan doorgetrokken worden naar de situatie in België. In de studie van Lambrecht en Molly (2011) wordt het belang van familiebedrijven in België onderzocht. Dit gebeurt aan de hand van de resultaten van een enquête die werd verstuurd naar bedrijfsleiders van familie- en niet-familiebedrijven. De enquêtes werden verstuurd op basis van adressengegevens van ondernemingen uit de Bel-First- 14

26 databank van Bureau Van Dijk, die gedetailleerde gegevens bevat van alle bedrijven in België die een jaarrekening hebben neergelegd. Hierbij heeft men telkens ad random een representatieve steekproef van ongeveer 1250 ondernemingen genomen uit het totaal aantal Belgische ondernemingen uit de verschillende grootteklassen (1-9 werknemers, werknemers, werknemers en meer dan 200 werknemers). Ondernemingen uit alle drie de gewesten werden bevraagd. Ook alle sectoren waren vertegenwoordigd, behalve: 64: post en telecommunicatie, 65: financiële instellingen, 66: verzekeringswezen, 67: hulpbedrijven in verband met financiële instellingen, 75: openbaar bestuur, 80: onderwijs, 85: gezondheidszorg, 90: afvalwater en afvalverzameling, 91: diverse verenigingen, 95: particuliere huishoudens, 99: extraterritoriale organisaties. In totaal vulden 267 bedrijfsleiders van familie- en nietfamiliebedrijven de enquête in. Zoals blijkt uit Tabel 1 zijn alle grootteklassen van bedrijven uitgebreid vertegenwoordigd: 28 procent van de respondenten kunnen beschouwd worden als micro-ondernemingen (1 tot 9 werknemers), 34 procent als kleine ondernemingen (10 tot 49 werknemers), 22 procent als middelgrote ondernemingen (50 tot 199 werknemers) en 15 procent als grote ondernemingen (minstens 200 werknemers). Nadien werden de cijfers gewogen zoals beschreven staat in Tabel 1, om rekening te houden met het feit dat niet alle grootteklassen van ondernemingen even sterk vertegenwoordigd zijn in onze economie. Er werd gebruik gemaakt van de GEEF-definitie om te besluiten of de onderneming al dan niet een familiebedrijf is. Tabel 1: Verdeling van bedrijven volgens grootteklasse (steekproef versus populatie) Bron: Lambrecht & Molly (2011), blz

27 Uit deze studie blijkt dat meer dan drie kwart (77 procent) van alle vennootschappen in België een familiebedrijf is. In totaal gaat het om familiale vennootschappen. Bij deze studie dient er met enige voorzichtigheid gekeken te worden naar de resultaten. Ten eerste kan opgemerkt worden dat het antwoordpercentage aan een zeer lage kant is. Er werden immers 1250 ondernemingen uit elke grootteklasse aangeschreven, terwijl de enquête maar door 267 bedrijfsleider werd ingevuld. Ten tweede veralgemeent men de resultaten uit deze studie naar heel België. Er wordt berekent dat 77 procent van alle ondernemingen kan beschouwd worden als familiebedrijf. Dit komt volgens Lambrecht en Molly (2011) neer op familiale vennootschappen. Dit wil zeggen dat er maar een kleine ondernemingen bestaan in België. Volgens de Bel-First-databank bestaan er echter meer dan ondernemingen in België. De studie maakt ook een opdeling voor de drie gewesten. Deze wordt weergegeven in Figuur 6. Het percentage van familiebedrijven is voor Vlaanderen (Vl) en Wallonië (Wal), respectievelijk 78 en 81 procent. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt het percentage iets lager, namelijk 64 procent. Figuur 6: Aandeel familiebedrijven in de verschillende gewesten Bron: Lambrecht & Molly (2011), blz

28 Door FBN International (2008) werd ook een onderzoek gedaan naar het procentuele aandeel van familiebedrijven in het totaal aantal bedrijven, op basis van de GEEFdefinitie in andere Europese landen. De resultaten zijn weergegeven in Figuur 7. De cijfers die we hierin terugvinden zijn licht verschillend met de resultaten van de studie van Grant Thornton (2002) omdat het ten eerste gaat over een ander jaar, en er ten tweede gebruik wordt gemaakt van de GEEF-definitie in plaats van opdeling volgens zelfperceptie. Figuur 7: Aantal familiebedrijven in België en enkele Europese landen Bron: FBN International (2008), opgenomen in Lambrecht & Molly (2011), blz. 14. Het belang van familiebedrijven in België kan ook worden uitgedrukt in de mate waarin ze bijdragen tot de totale werkgelegenheid. Figuur 8 illustreert dat familiebedrijven zorgen voor 45 procent van het totaal aantal arbeidsplaatsen. In absolute getallen komt dit neer op werknemers. 17

29 Figuur 8: Aandeel van familiebedrijven in de tewerkstelling in België en enkele Europese landen Bron: FBN International (2008), opgenomen in Lambrecht & Molly (2011), blz. 17. Een derde manier om het belang van familiebedrijven in België te bepalen, is aan de hand van de bijdrage aan het bruto binnenlands product. Een maatstaf hiervoor is de toegevoegde waarde die de groep van bedrijven realiseren. Samen dragen familiebedrijven voor 33 procent bij aan de toevoegde waarde die in ons land gerealiseerd wordt. 18

30 3. Sterkten en zwakten van familiebedrijven In deze paragraaf wordt er eerst gekeken naar de potentiële positieve kenmerken van familiebedrijven die in de literatuur terug te vinden zijn. Daarna wordt er ook aandacht besteed aan de mogelijke negatieve kenmerken. 3.1 Sterkten Een eerste positief aspect van een familiebedrijf komt voort uit de expertise die vele familieleden hebben. Familieleden beschikken immers vaak over waardevolle kennis doordat ze van jongs af aan met het bedrijf in aanraking komen. Hierdoor zitten ze ook verder op leercurve en beschikken ze over meer ervaring. Met andere woorden, men heeft meer kennis van het bedrijf en de omgeving waarin het opereert (Kets de Vries, 1993; Anderson & Reeb, 2003). Door het succes en de lange-termijn aanwezigheid van vele familiebedrijven, houden deze bedrijven volgens vele auteurs een langere termijn visie aan. De opvolging gebeurt immers meestal door een familielid, van generatie op generatie. Dit in tegenstelling tot niet-familiebedrijven, die vaak geassocieerd worden met een kortetermijn en myopische visie. Familiale aandeelhouders hebben een langere horizon dan andere aandeelhouders. Dit maakt het voor hen makkelijker om te investeren in langetermijn projecten. In familiebedrijven is er een grotere potentiële mogelijkheid om de lange-termijn rendementen te maximaliseren in plaats van zich te focussen op kortetermijn resultaten, zoals vaak het geval is in andere (beursgenoteerde) bedrijven (Kets de Vries, 1993; Anderson & Reeb, 2003; Bertrand & Schoar, 2006). Deze lange-termijn visie zorgt er mee voor dat er hechte relaties kunnen worden opgebouwd met business partners en klanten, wat ook weer wordt aanzien als een sterkte van een familiebedrijf (Ceysens, 2008; Sciascia & Mazzola; 2008). 19

31 De meeste familiebedrijven zijn niet beursgenoteerd, om de controle over de onderneming te behouden. Hierdoor hebben ze een groter gevoel van onafhankelijkheid waardoor ze minder onder druk worden gezet om goede kortetermijn resultaten te behalen. Deze bedrijven moeten in vergelijking met beursgenoteerde ondernemingen minder informatie vrijgeven (Kets de Vries, 1993). Met andere woorden, onafhankelijkheid en stabiliteit zijn twee termen die vaak als sterkten van familiebedrijven worden aanzien. Familieondernemingen hebben geen of weinig druk van de kapitaalmarkten, minder of geen overnamegevaar en een groter doorzettingsvermogen in moeilijke (financiële) tijden (Ceysens, 2008). Verder wordt de familiecultuur ook vaak aanzien als een bron van trots. Wanneer een familielid zijn eigen naam op een gebouw van zijn bedrijf ziet en wanneer dit een stabiel bedrijf is dat al vele jaren bestaat, zal hij of zij hier trots op zijn. Dit gevoel zal versterkt worden als de familienaam ook een bekende merknaam is geworden. Familieleden identificeren zich op deze manier met het bedrijf. Hierdoor is het waarschijnlijk dat familieleden sterker gemotiveerd worden en zich meer betrokken voelen tot hun bedrijf. Bovendien zullen in goed geleide en bestuurde familiebedrijven, werknemers zich als deel van de familie voelen. Op dez manier zal men makkelijker bij iedereen terecht kunnen met problemen, zelfs bij de senior managers. Dit zal leiden tot een efficiënter en sneller beslissingsproces (Kets de Vries, 1993; Sciascia & Mazzola; 2008). 3.2 Zwakten Een eerste negatief punt heeft betrekking op het uitmelken van een onderneming. Families met voldoende eigendom hebben de incentive en de macht om acties te ondernemen ten voordele van de familie in plaats van het bedrijf. Bovendien kunnen ze ook geld of winst van het bedrijf wegnemen via overdreven vergoedingen, extra voordelen of speciale dividenden gericht aan familieleden. Algemeen vinden vele onderzoekers dat grote aandeelhouders, zoals families, ervoor zullen zorgen dat 20

32 managers de belangen van de familie nastreven. Hoewel families acties zullen ondernemen die hun persoonlijk belang maximaliseren, zullen vele van die acties suboptimaal zijn (Anderson & Reeb, 2003; Sciascia & Mazzola; 2008). Er worden in de literatuur ook heel wat negatieve aspecten beschreven, die betrekking hebben op de familiale bestuurder. Vooreerst blijven deze bestuurders vaak te lang in het management, zelfs wanneer deze niet langer voldoende competent of gekwalificeerd zijn. Verder wordt er eveneens verwezen naar het verwend kind syndroom en het spookbeeld van de eigenaar. Het eerste fenomeen kan zich voordoen als de leidinggevende familieleden al hun tijd aan het bedrijf besteden. Ter compensatie wordt er aan de kinderen allerlei cadeaus en geld gegeven, in plaats van de kinderen een waardevolle educatie aan te bieden die hen het bedrijf doet leren kennen. Het tweede fenomeen wijst op het gevaar dat er in familiebedrijven een te dominante leider kan worden waargenomen. Dit kan in het begin van de levensjaren van de onderneming voordelig zijn, maar later verstikkend werken en leiden tot paternalisme. Dit wil zeggen dat de onderneming traditioneel gaat blijven, zonder rekening te houden met de veranderingen in de omgeving. Dit kan bijgevolg leiden tot rigiditeit en een gebrek aan innovatie, waardoor de continuïteit van het familiebedrijf in gevaar wordt gebracht (Kets de Vries, 1993; Anderson & Reeb, 2003; Ceysens, 2008). Naar aanleiding van de sterke familiale relaties die bestaan in familiebedrijven, vormt nepotisme ook een grote bedreiging. In deze bedrijven worden bepaalde posities meestal bekleed door familieleden. Als er sprake is van nepotisme, worden belangrijke functies ingevuld door incompetente familieleden in plaats van professionele managers. Naast de directe invloed van nepotisme op de prestaties van een familiebedrijf kan het ook een ander, meer indirect, effect uitlokken. Werknemers die weten dat promotiebeslissingen niet gerelateerd zijn aan prestaties, zullen minder geneigd zijn goed te presteren en eventueel zelfs de onderneming verlaten (Dyer, 21

33 2006; Bertrand & Schoar, 2006). In het algemeen komen in familiebedrijven vaker familiale en emotionele conflicten voor, wat ook aanzien wordt als een zwakte. In de vorige paragraaf werd de beperkte toegang tot de kapitaalmarkten als sterkte beschouwd, vanwege de grotere onafhankelijkheid. Dit kan ook als een zwakte aanzien worden, omdat dit remmend kan zijn voor de groei van het bedrijf. De opvolgingsproblematiek in familiebedrijven is ook een belangrijk aspect om rekening mee te houden. Naast de oprichting is het de opvolging één van de moeilijkste stappen in de levenscyclus van een familiale onderneming (Miller, Steier, & Le Breton-Miller, 2003). Doordat het vaak een ingewikkeld proces is, dat gepaard gaat met veel emotie en conflicterende familiebelangen, is het één van de grootste problemen in een familiebedrijf. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer één op drie familiebedrijven de tweede generatie halen en dat slechts 10 tot 15 procent de derde generatie haalt (Birley, 1986; Ward, 1997a; Kets de Vries, 1993). Vaak steekt de familiale bestuurder al zijn tijd in het familiebedrijf en heeft hij hierbuiten geen mogelijkheid om zijn opvolger op te leiden. Verder werd ook gevonden dat de eerste twee generaties heel sterk betrokken zijn bij het bedrijf. Zij hebben er bijna al hun tijd en middelen in geïnvesteerd en hebben bewezen dat ze over de nodige competenties en vaardigheden beschikken. De derde generatie krijgt dan als het ware het succes in de schoot geworpen. Deze generatie heeft eigenlijk nog niets bewezen. Daarnaast treedt er bij elke generatiewissel ook meer versnippering op en is het risico dat de motivatie om er nog echt iets van te maken bij een aantal opvolgers ontbreekt. Als er dan geen duidelijke keuzes worden gemaakt, zijn problemen haast onvermijdelijk. Dit legt dus de nadruk op de goede communicatie en afspraken die nodig zijn binnen een familie om, naast de potentiële conflicten, de opvolging succesvol te laten verlopen. (Michiels, 2004). Verder onderzoek maakte tevens duidelijk dat wie de opvolging professioneel wil aanpakken en tot een goed einde wil brengen, een totaalplan betreffende de 22

34 opvolging moet opstellen. In eerste instantie dient het totaalplan aandacht te besteden aan de eigenaarsvisie van de familiale aandeelhouders. Hierin moet een antwoord gegeven worden op de vraag wat de fundamentele waarden van de familie zijn. Verder wordt hier ook aandacht besteed aan de verwachtingen van de familie over het familiebedrijf. Deze eigenaarsvisie wordt getoetst aan de strategische plannen van de onderneming. Als er tegenstrijdigheden tussen de visie en de strategische plannen worden gevonden, zal de opvolging wellicht een problematisch verloop kennen. Vervolgens moet er een opleiding voorzien zijn voor de kandidaatopvolgers, waarin ontbrekende competenties worden aangeleerd. Daarnaast dient men naar de samenstelling en de werking van de Raad van Bestuur te kijken en deze eventueel aan te passen. Ten slotte dient er aandacht besteed te worden aan de toekomstige rol van de overdrager. Men moet kijken naar wat hij of zij nog kan doen en welke financiële aanspraken hij of zij nog kan maken op het familiebedrijf. In het totaalplan moet men dan aandacht besteden aan hoe men de eigendom gaat organiseren. Ook is het belangrijk dat de stakeholders op het juiste moment worden geïnformeerd over de plannen van de familie. Communicatie is in het opvolgingsproces van groot belang (Lievens, 2011). 4. Conclusie Alle onderzoekers zijn het eens over het feit dat familiebedrijven een belangrijk aandeel hebben in de economieën van verschillende landen. In de literatuur bestaat er echter geen eensgezindheid over de definiëring van het familiebedrijf. Om onderzoeken met betrekking tot familiebedrijven beter te kunnen vergelijken, heeft de GEEF daarom een éénduidige definitie opgesteld. Het doel hiervan is tot op heden nog maar minimaal bereikt. De belangrijkste sterkten van familiebedrijven die in de literatuur gevonden worden zijn de lange-termijn visie, de expertise en de sterke betrokkenheid van familieleden. Hiertegenover staan enkele zwakten zoals de problematiek van de familiale bestuurder, nepotisme en opvolging. 23

35 Hoofdstuk 2: Verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven In het tweede hoofdstuk van deze thesis wordt dieper ingegaan op de verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Ten eerste worden enkele algemene verschillen, die voorgaande onderzoeken aanhalen, onderzocht. Ten tweede wordt er een overzicht gegeven van enkele theorieën die in de literatuur zijn verschenen omtrent verschillen in financiële structuur. Ten slotte wordt er weergegeven hoe verschillen in financiële prestaties verklaard kunnen worden. 1. Algemene verschillen Het eerste deel van dit hoofdstuk behandelt enkele algemene verschillen. Eerst wordt gekeken naar het verschil in grootte, vervolgens het verschil in leeftijd en ten slotte in welke mate familiebedrijven actief zijn in verschillende industrieën. 1.1 Grootte Zoals eerder gezegd, zijn familiebedrijven sterk vertegenwoordigd in onze economie. Op basis van reeds bestaande literatuur, stellen we vast dat het meestal gaat over vele kleine ondernemingen die samen een groot percentage van het totaal aantal ondernemingen uitmaken. Uit de studie van Lambrecht en Molly (2011) blijkt dat familiebedrijven kleiner zijn dan niet-familiebedrijven als men kijkt naar de bijdrage die ze leveren aan het bruto binnenlands product. In België zijn namelijk 77% van alle vennootschappen met personeel een familiebedrijf, terwijl hun bijdrage tot het bruto binnenlands product slechts 33% bedraagt. Uit deze studie blijkt ook dat familiebedrijven gemiddeld iets kleiner zijn dan niet-familiebedrijven in termen van aantal werknemers. Familiebedrijven tellen gemiddeld 10 werknemers tegenover gemiddeld 16 werknemers in niet-familiebedrijven (Lambrecht & Molly, 2011). Deze resultaten zijn consistent met voorgaande studies van Daily en Dollinger (1993); Cromie, Stephenson, en Monteith (1995); Gallo (1995b); Wall (1998); Klein (2000). 24

36 Deze studies bevestigen eveneens dat familiebedrijven in termen van balanstotaal kleiner zijn. Martin en Suarez (2001) verklaren dit verschil in grootte door te suggereren dat familiebedrijven bewust klein blijven om het eigendom van de ondernemingen in handen van de familie te houden. Een uitbreiding gaat immers vaak gepaard met aantasting van het familiekapitaal waardoor de controle zal verminderen. Een tweede reden die Martin en Suarez (2001) aanhalen, is het feit dat familiebedrijven meestal minder innovatief zijn en daardoor een lagere groeicapaciteit hebben. Ze gaan ervan uit dat familiebedrijven vaker actief zijn in traditionele industrieën dan in jonge dynamische markten, wat hun groei afremt en een limiet zet op de bedrijfsgrootte. Daily en Dollinger (1991) en Cromie et al. (1995) verklaren dit doordat professionele managers in niet-familiebedrijven vaak veel belang hechten aan de grootte en groei van de onderneming. Een groot deel van hun variabele verloning is immers aan groei en grootte gerelateerd (Smith, 2007). Daarom wordt verwacht dat familiebedrijven kleiner zullen zijn dan niet-familiebedrijven. Hypothese 1: Familiebedrijven zijn kleiner dan niet-familiebedrijven. 1.2 Leeftijd Betreffende de ouderdom van familiebedrijven bestaat er in de literatuur geen consensus. De studie van Lambrecht en Molly (2011) vermeldt dat de gemiddelde leeftijd van familiebedrijven 23 jaar bedraagt tegenover 17 jaar voor nietfamiliebedrijven. In Figuur 9 worden de ondernemingen in verschillende leeftijdsklassen opgedeeld. Indien men dit onderscheid maakt, dan blijkt 19 procent van de familiebedrijven jonger te zijn dan tien jaar, tegenover 43 procent van de nietfamiliebedrijven. Drie procent van de familiebedrijven is zelfs 50 jaar of ouder, tegenover drie procent van de niet-familiebedrijven. Hieruit zou men kunnen afleiden dat familiebedrijven een hogere leeftijd hebben. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat familiale ondernemingen vaker actief zijn in marksegmenten met weinig risico en daardoor dus een hogere overlevingsgraad hebben en dat ze een langere termijn visie 25

37 volgen om het bedrijf over te dragen naar de volgende generaties (Cromie, Stephenson, & Monteith, 1995; Daily & Dollinger, 1993). Andere onderzoekers gaan ervan uit dat familiebedrijven een lagere leeftijd hebben omdat ze op bepaalde momenten te maken krijgen met opvolgingsproblematiek (Ward, 1997a) en omdat familiebedrijven groei vaak niet aanzien als hun hoofddoel (Miller, Le Breton-Miller & Scholnick, 2008). Ook empirische onderzoeken komen tot verschillende resultaten. Onderzoeken van Wall (1998), Westhead & Cowling (1997), Daily & Dollinger (1993) en Klein (2000) bevestigen dat familiebedrijven een hogere leeftijd hebben dan nietfamiliebedrijven terwijl andere studies (Leach 1991; Ward, 1997a) vinden dat familiebedrijven een lagere leeftijd hebben dan niet-familiebedrijven. In het onderzoek in hoofdstuk drie van deze thesis wordt verwacht dat familiebedrijven een hogere leeftijd zullen hebben omdat ze meestal een langere termijn visie aanhouden. Figuur 9: Leeftijd van de ondernemingen Bron: Lambrecht & Molly (2011), blz. 23. Hypothese 2: Familiebedrijven hebben een hogere leeftijd dan niet-familiebedrijven. 1.3 Industrie Uit Figuur 10 blijkt dat familiebedrijven beduidend minder actief zijn in de dienstensector vergeleken met niet-familiebedrijven, 34 procent familiebedrijven tegenover 52 procent niet-familiebedrijven. Vooral in de bouwsector zijn er meer 26

38 bedrijven in handen van een familie, 28 procent familiebedrijven tegenover 20 procent niet-familiebedrijven. Deze resultaten uit een onderzoek van Lambrecht en Molly (2011) zijn niet in overeenstemming met de bevindingen van enkele andere voorgaande empirische onderzoeken. Volgens Cromie, Stephenson & Monteith (1995) en Stoy Hayward (1992) zijn familiebedrijven meer actief in de dienstensector in vergelijking met niet-familiebedrijven. Chen en Knowland (2009) besluiten dat de aanwezigheid van familiebedrijven in de verschillende sectoren, gedreven wordt door de karakteristieken van de industrie. Ze vonden dat familiebedrijven meer actief zijn in sectoren waar het belang van vaste activa groter is. Dit is consistent met de langetermijn visie van het familiebedrijf. Ze besluiten dat aanwezigheid van familiebedrijven in de verschillende sectoren, gedreven wordt door de karakteristieken van de industrie. Uit de literatuur kan geen eenduidig beeld gevormd worden van de sectoren waarin familiebedrijven meer actief zouden zijn dan niet-familiebedrijven. Een mogelijke reden hiervoor is dat de onderzoeken gevoerd werden in verschillende landen. In het empirisch onderzoek wordt verwacht dat er een verschil zal zijn tussen de mate waarin familiebedrijven en niet-familiebedrijven actief zijn in verschillende sectoren. Figuur 10: Ondernemingen per sector Bron: Lambrecht & Molly (2011), blz

39 Hypothese 3: De verdeling van familiebedrijven en niet-familiebedrijven over de verschillende sectoren is verschillend. 2. Verschillen in financiële structuur Er bestaan veel verschillende theorieën over de kapitaalstructuur van ondernemingen. Elk van deze theorieën heeft een andere invalshoek om het bestaan van een optimale kapitaalstructuur te verklaren. Concreet wordt eerst de static trade-off theorie besproken, die uitgaat van een optimale kapitaalstructuur. Vervolgens wordt de agency theorie besproken. Daarna kijken we naar de pecking order theorie die ervan uitgaat dat er een bepaalde volgorde bestaat bij de financieringskeuze. Deze theorieën worden dan toegepast op familiebedrijven. In de laatste paragraaf wordt de liquiditeit van familiebedrijven bekeken. 2.1 Static trade-off theorie De irrelevantiestelling van Modigliani en Miller (1958) vormt de basis van de moderne theorieën omtrent de optimale kapitaalstructuur van ondernemingen. Modigliani en Miller (1958) toonden aan dat onder bepaalde voorwaarden de marktwaarde van de onderneming niet afhangt van de kapitaalstructuur. Dit betekent dat er geen optimale kapitaalstructuur bestaat. Modigliani en Miller (1958) gaan hierbij uit van 4 veronderstellingen. Ten eerste is er in hun wereld enkel sprake van perfecte kapitaalmarkten. Dit wil zeggen dat de markt alleen maar bestaat uit rationele beleggers, dat de informatie en de transacties kosteloos zijn, dat de effecten oneindig deelbaar zijn en dat er sprake is van perfecte concurrentie. Ten tweede zijn er geen emissiekosten bij externe financiering. Ten derde zijn er geen belastingen en tot slot is de investeringspolitiek vastgelegd (Deloof, Manigart, Ooghe, & Van Hulle, 2008). In deze eerste stelling van Modigliani en Miller worden er echter veronderstellingen gemaakt die niet realistisch zijn. Zo gaan ze er bijvoorbeeld van uit dat er geen 28

40 belastingen zijn. In realiteit betalen ondernemingen wel degelijk vennootschapsbelastingen op de winst. Modigliani en Miller (1963) ontkracht daarom de irrelevantiestelling. In dit werk verklaren ze het bestaan van schuldfinanciering door vennootschapsbelastingen te introduceren en vermelden ze dat er wel een optimale kapitaalstructuur bestaat. Wegens de fiscale aftrekbaarheid van intrestbetalingen op schulden zal de belastbare basis dalen, waardoor de onderneming minder belastingen moet betalen. Hierdoor gaat dus een kleiner gedeelte van de opbrengsten naar de fiscus en een groter gedeelte naar de kapitaalverstrekkers. Met andere woorden, door schuldfinanciering zal de totale som van winsten en intresten, die voor de aandeelhouders en schuldeisers beschikbaar is, groter zijn omdat er vennootschapsbelastingen betaald worden. Het wordt dus voor de onderneming interessant om zich met schulden te financieren, omdat zo de waarde van de onderneming stijgt. Om de marktwaarde van de onderneming te maximaliseren zal de onderneming zich op basis van Modigliani en Miller (1963) volledig met schuld financieren (Deloof et al., 2008). In de praktijk stelt men echter vast dat een onderneming nooit met 100% schuld gefinancierd is, omdat hier ook enkele nadelen aan verbonden zijn. Deze nadelen vinden hun oorsprong in de zogenaamde marktimperfecties. Een onderneming zal de voor- en nadelen van schuldfinanciering tegen elkaar afwegen (trade-off) om zo tot een optimale kapitaalstructuur te komen. Theorieën die verder op deze problematiek ingaan worden gegroepeerd onder de zogeheten static trade-off theorieën. Hierbij bestaat er een optimale kapitaalstructuur of met andere woorden, een optimale verhouding tussen EV en VV (Laveren, 2008). Een eerste marktimperfectie is de rol van faillissementskosten. Een verhoogde schuldgraad versterkt immers het financieel risico en zal bijgevolg leiden tot hogere faillissementskosten (Gilson, 1990). In de praktijk stelt men vast dat alle ondernemingen toch een zekere proportie eigen vermogen aanhouden. Een onderneming zal het fiscale voordeel van schuldfinanciering afwegen tegen de kosten 29

41 van een potentieel faillissement. Dit zijn directe faillissementskosten zoals uitgaven aan advocaten, curatoren en andere administratieve kosten maar ook indirecte kosten zoals personeelsverloop, hogere productiekosten en verlies aan omzet (Laveren, 2008). Het optimale niveau van schuldfinanciering is het punt waarop het voordeel van het lineair stijgende belastingvoordeel gelijk is aan het nadeel van de progressief toenemende faillissementskosten, zoals weergegeven in Figuur 11 (Deloof et al., 2008). Andere marktimperfecties zijn de problemen van asymmetrische informatie en de zogenaamde agency kosten. Agency kosten vloeien voort uit de tegengestelde belangen van managers, aandeelhouders en schuldeisers. De agency theorie wordt uitvoerig besproken in de volgende paragraaf. Figuur 11: Waarde van de onderneming met belastingvoordeel en faillissementskosten Waarde Met vennootschapsbelasting Faillissementskosten Zonder imperfecties Bron: Deloof et al., (2008), blz EV/VV 2.2 Agency theorie Jensen en Meckling (1976, blz. 5) definiëren de principaal-agent relatie als: a contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) 30

42 to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent. Het komt er dus op neer dat de principaal aan de agent enkele taken delegeert en vraagt om deze zo goed mogelijk uit te voeren. Wanneer beide partijen echter hun eigen nut proberen te maximaliseren en dus tegengestelde belangen hebben, is er een goede reden om te geloven dat de agent niet altijd in het belang van de principaal zal handelen (Jensen & Meckling, 1976). Dit probleem kan zich stellen in een onderneming wanneer er een scheiding bestaat tussen het management, eigendom en schuldeisers van deze onderneming. In dit geval bestaat het gevaar dat managers bij het nemen van beslissingen enkel zullen handelen in hun eigen belang, in plaats van het belang van de aandeelhouders en schuldeisers na te streven (Miller & Le Breton-Miller, 2009). In vele gevallen zal de agent over betere informatie beschikken dan de principaal. Ook zal dus door de aanwezigheid van asymmetrische informatie in de organisatie het agency probleem ontstaan (Ross, 1973; Jensen & Meckling, 1976). Chrisman, Chua en Litz (2004) splitsen het agency probleem ten gevolge van asymmetrische informatie op in twee verschillende categorieën, namelijk Moral Hazard en Adverse Selection. Enerzijds spreekt men van Moral Hazard wanneer de agent over meer informatie beschikt omtrent zijn geplande acties of intenties dan de principaal, omdat het voor de principaal moeilijk is om de agent te controleren. In een onderneming wil dit zeggen dat de handelingen van het management niet waarneembaar zijn door de aandeelhouders en schuldeisers. Hierdoor kan het management dus onopgemerkt handelingen stellen in haar eigen belang, zonder het belang van de andere partijen na te streven. Men spreekt anderzijds van Adverse Selection wanneer de principaal een contract afsluit met de agent die over meer informatie beschikt voor het afsluiten van het contract (Leemans, 2008; Decoutere, 2007). Deze belangenconflicten of agency problemen zullen aanleiding geven tot agency kosten. Dit zijn kosten die gemaakt moeten worden, om ervoor te zorgen dat de agent 31

43 zal handelen in het belang van de principaal (Laveren, Engelen, Limère, Vandemaele, 2009). Agency kosten bestaan uit drie componenten (Jensen & Meckling, 1976): - monitoring costs; - bonding costs; - residual loss. Monitoring costs zijn toezichts- en controlekosten die uitgegeven worden door de principaal ter controle van de agent. Het zijn niet enkel kosten verbonden aan het meten en observeren van de handelingen van de andere partij, maar ook budgetbeperkingen, algemene procedures en beloningsschema s. Zo zal de manager, wanneer zijn verloningspakket voor een deel bestaat uit aandelenopties, meer incentives hebben om beter te presteren om zo de aandelenprijs te verhogen (Frye, 2001). Bonding costs worden uitgegeven door de agent om het belangenconflict met de principaal te verminderen. In de praktijk zijn bonding costs moeilijk waarneembaar en kwantificeerbaar. Het residual loss of residueel verlies ontstaat doordat het onmogelijk is om alle beslissingen van de agent te controleren (Leemans, 2008). 2.3 Pecking order theorie Naast de static trade-off theorie of de theorie van de optimale kapitaalstructuur bestaat er verder ook een alternatieve theorie die wordt aangereikt door Myers (1984), namelijk de pecking order theorie of de pikorde theorie. Myers (1984) bouwt hiermee verder op een studie van Donaldson (1961) die voor het eerst een rangschikking in de financieringsvoorkeur vaststelde. De pecking order theorie kreeg pas ingang wanneer Myers en Majluf (1984) deze konden inbedden binnen het kader van asymmetrische informatie. De theorie verschilt van de static trade-off theorie omdat er volgens de pecking order theorie geen optimale verhouding tussen eigen en vreemd vermogen kan worden vastgesteld. Er is met andere woorden geen optimale kapitaalstructuur (Laveren, 2008). 32

44 De pecking order theorie vermeldt dat ondernemingen, als ze bijkomende financiering nodig hebben, een bepaalde volgorde hanteren in hun financieringskeuze: eerst interne financiering, vervolgens uitgifte van schulden en ten slotte uitgifte van nieuwe aandelen (Deloof, et al., 2008). Door de aanwezigheid van asymmetrische informatie, zie paragraaf 2.2, tussen geïnformeerde insiders en externe geldschieters wensen ondernemers steeds de veiligste financieringsvorm te gebruiken. Samengevat zal schuldfinanciering enkel gebruikt worden als er niet genoeg interne middelen zijn, en extern aandelenkapitaal zal enkel gebruikt worden als er geen andere opties meer zijn. Uit deze theorie volgt dat er geen optimale kapitaalstructuur of schuldgraad is (Decoutere, 2007; Heyman et al., 2008). 2.4 Kapitaalstructuurtheorieën toegepast op familiebedrijven Voorgaand onderzoek toont aan dat familiebedrijven zich eerder zullen financieren op basis van de pecking order theorie dan de static trade-off theorie. Doordat familiebedrijven hun onafhankelijkheid willen behouden, geven ze de voorkeur aan financiering met eigen middelen (Wimmer, Kolbeck, Rüsen, & Bauer, 2009). Indien de interne middelen niet voldoende zijn, zal op basis van de risicoaversie binnen familiebedrijven voorkeur gegeven worden aan schuldfinanciering. Deze vorm van financiering is immers veiliger (Myers, 1984). Een tweede reden hiervoor is dat het uitgeven van nieuw aandelenkapitaal de controle van de familie proportioneel vermindert. Familiebedrijven zullen daarom eerder de pecking order theorie volgen (Koopmann, 2010). In de paragraaf 2.2 werd de agency theorie reeds uitgelegd. Indien men deze theorie kadert binnen de context van familiebedrijven komt men tot de conclusie dat agency kosten van eigen vermogen en schulden lager zijn in familiebedrijven. Volgens Fama en Jensen (1983) hangt de mate waarin familiebedrijven met het agency probleem te 33

45 maken krijgen af van de samenstelling van het bestuur. Wanneer de belangen en doelen van de managers en eigenaars dicht bij elkaar liggen, zullen de agency kosten van het eigen vermogen lager zijn. Ook wanneer er een grote concentratie is van eigendom zullen de agency kosten van het eigen vermogen lager zijn omdat de managers van zulke bedrijven vaak dezelfde belangen nastreven als de eigenaars (Miller, Le Breton-Miller, & Scholnick, 2008). Enkele auteurs stellen dat dit meestal het geval is in familiebedrijven (Jensen & Meckling, 1976; Chrisman, et al. 2004). Volgens Chrisman et al. (2004) zullen deze kosten zelfs volledig verdwijnen indien de managers en eigenaars tot dezelfde familie behoren. Lauterbach en Vaninsky (1999) stellen dat er omwille van persoonlijke relaties in familiebedrijven minder agency kosten zullen zijn. Volgens Schulze, Lubatkin, Dino en Buchholtz (2001) zijn er drie redenen waarom er minder agency kosten van eigen vermogen bestaan in familiebedrijven. Ten eerste dienen er geen kosten gemaakt te worden om de eigenaar en de manager te scheiden omdat hun belangen beter overeenkomen. Ten tweede zorgt de persoonlijke betrokkenheid ervoor dat de welvaart van de aandeelhouders zo optimaal mogelijk blijft. Ten derde zijn de aandelen in handen van enkele individuen die persoonlijke relaties hebben of overeenkomen met de manager van het familiebedrijf (Leemans, 2008). Ook de agency kosten van schulden zullen lager zijn in familiebedrijven omdat een familie eerder geïnteresseerd is lange-termijn overleving dan een hoge winstgevendheid op korte-termijn. Daardoor zullen er minder conflicten zijn tussen de aandeelhouders en schuldeisers. Hoewel deze studies aantonen dat de blootstelling van familiebedrijven aan agency kosten lager is, komen agency problemen wel voor in deze bedrijven en kunnen ze toenemen wanneer deze bedrijven zich ontwikkelen over verschillende generaties (Molly, Laveren, & Deloof, 2010). Davis en Harveston (1999) en Smith en Amoako-Adu (1999) tonen aan dat veel van deze problemen zich voordoen omwille van toenemende familiale conflicten en altruïstisch gedrag van het moment dat de volgende generatie het roer overneemt. Gerelateerd aan deze visie, wordt kort de stagnation theorie besproken die door Miller et al. (2008) geïntroduceerd werd om de 34

46 kenmerken van familiebedrijven te analyseren. De stagnation theorie combineert verschillende visies van studies over familiebedrijven met betrekking tot hun conservatieve en soms disfunctionele karakter. Volgens Miller et al. (2008) kan deze stagnation theorie zich manifesteren op verschillende manieren, zoals de risicoaversie, het hebben en aantrekken van beperkte middelen, conservatief gedrag, het niet of minder nastreven van groei en een korte levensduur van vele familiebedrijven dankzij dit laatste aspect. Omdat vele van deze problemen voortkomen uit familiale conflicten, nepotisme en opvolgingsproblemen zijn er toch wat gelijkenissen met de agency theorie (Molly et al., 2010). De stagnation theorie druist daarentegen wel deels in tegen de stewardship theorie, die wordt besproken in paragraaf 3 van dit hoofdstuk. De idee dat de opvolging binnen familiebedrijven een impact kan hebben op de financiële structuur en prestaties van een bedrijf is logisch omdat de opvolging één van de meest belangrijke en moeilijkste stappen is in de levenscyclus van deze bedrijven. Sommige studies tonen aan dat de risicoaversie toeneemt wanneer familiebedrijven naar een volgende generatie gaan. Ze zijn dan minder bereid om risicovolle externe financieringsbronnen te gebruiken omdat dit de familiale controle zou kunnen ondermijnen en omdat de familie een gezonde onderneming over de verschillende generaties wil overdragen (Miller & Le Breton-Miller, 2005; Molly et al., 2010). Hoewel in bovenstaand onderzoek wordt voorspeld dat er een negatieve relatie bestaat tussen de opvolging en de schuldgraad, zijn er toch studies die aantonen dat volgende generaties makkelijker schuld kunnen aantrekken dan de eerste generatie. Er wordt hierbij verwezen naar één van de sterkten van een familiebedrijf, namelijk de langetermijn relaties tussen familiebedrijven en hun stakeholders zoals banken (Le Breton- Miller & Miller, 2006; Gersick et al., 1997). Een andere verklaring voor een eventuele hogere schuldgraad kan gevonden worden in de agency theorie. Agency kosten kunnen toenemen over de generaties. Familieleden die niet actief betrokken zijn bij het management van het bedrijf kunnen het bedrijf aansporen om meer schulden aan te gaan omdat schuldfinanciering als mechanisme kan dienen om de agency kosten te verlagen (Jensen, 1986; Blanco-Mazagatos, Blanco-Mazagatos, de Quevedo-Puente, & 35

47 Castrillo, 2007). Hoewel het effect van de opvolging op het niveau van de schuldgraad positief of negatief kan zijn, lijkt het idee van stagnatie te domineren en zal opvolging in het algemeen leiden tot een lagere schuldgraad bij familiebedrijven (Molly et al., 2010). Ampenberger, Schmid, Achleitner, en Kaserer (2009) stellen dat wanneer het management en eigendom in handen zijn van de familie, de onderneming een lagere schuldgraad heeft. Deze bevinding wordt bevestigd door Gallo & Vilaseca (1996) en is in overeenstemming met het feit dat familiebedrijven minder schuldfinanciering nodig hebben om de belangen van managers in lijn te houden met de belangen van de aandeelhouders. Deze verklaring vindt haar oorsprong in de Free Cash Flow Hypothese van Jensen (1986). Jensen verstaat onder free cash flow, het overschot aan geldmiddelen wanneer alle investeringen met een positieve net present value zijn uitgevoerd. Indien er veel overtollige geldmiddelen beschikbaar zijn en er weinig groeiverwachtingen zijn, heeft het management veel bewegingsvrijheid om deze middelen te besteden. Schuldfinanciering is een manier om de beslissingsvrijheid van de ondernemingsleiding te beperken. In de toekomst moeten er immers voldoende middelen aanwezig zijn om aflossingen te doen. Echter, in familiebedrijven zijn de belangen van managers en aandeelhouders meestal beter afgelijnd en is er met andere woorden minder schuldfinanciering nodig. Familiebedrijven hebben tevens een langere termijn visie en hechten veel belang aan hun reputatie. Daarom zullen ze het risico op faillissement willen verminderen of uitsluiten. Verder zijn familieleden vaak ongediversifiëerde beleggers omdat ze een groot deel van hun vermogen belegd hebben in het bedrijf. Deze argumenten ondersteunen ook het feit dat familiebedrijven meer risicoavers zijn en hierdoor streven naar een lage schuldgraad. 36

48 Samenvattend wordt er verwacht dat familiebedrijven lagere agency kosten hebben en zich eerder zullen financieren volgens de pecking order theorie. Verder zal ook de opvolging in het algemeen leiden tot een lagere schuldgraad, waardoor de volgende hypothese omtrent schuldgraad afgeleid wordt: Hypothese 4: Familiebedrijven hebben een lagere schuldgraad dan nietfamiliebedrijven. 2.5 Liquiditeit in familiebedrijven In het algemeen wordt er verwacht dat familiebedrijven een betere liquiditeit hebben dan niet-familiebedrijven. Deze assumptie wordt voornamelijk verklaard door de risicoaversie binnen familiebedrijven, omdat men het bedrijf wil overdragen naar de volgende generatie en dus een lange-termijn visie aanhouden (Koopmann, 2010). Familiebedrijven hebben meestal ook een sterk geconcentreerd aandeelhouderschap in hun eigen onderneming. Anderson & Hamadi (2009) en Wimmer et al. (2009) toonden aan dat er een sterke positieve relatie bestaat tussen de concentratie van eigendom en het niveau van liquide middelen. Ze vonden tevens dat deze relatie zeer sterk is bij familiebedrijven. Verder gaven ze aan dat het aanhouden van liquide middelen sterk beïnvloed wordt door de risicoaversie van de controlerende aandeelhouders. Gebaseerd op de risicoaversie binnen familiebedrijven wordt verwacht dat familiebedrijven een significant betere liquiditeit hebben dan nietfamiliebedrijven. Deze relatie wordt in het onderzoek van Allouche, Amann, Jaussaud, & Kurashina (2008) ook aangetoond. Zij besluiten dat familiebedrijven beter tegemoet kunnen komen aan hun korte-termijn financiële verplichtingen. Dit wordt bewezen door een sterkere quick- en current ratio. Hypothese 5: Familiebedrijven hebben een hogere liquiditeit dan niet-familiebedrijven. 37

49 3. Verschillen in financiële prestaties Naast de verschillen in financiële structuur, worden ook verschillen in financiële prestaties tussen familie- en niet-familiebedrijven verwacht. In dit deel worden er drie theorieën besproken die deze mogelijke verschillen kunnen verklaren. 3.1 Agency theorie Volgens de agency theorie hebben managers en aandeelhouders van een onderneming tegenstrijdige belangen. Dit kan ook het geval zijn binnen het management team zelf. Ensley en Pearson (2005) besloten dat top-management teams in familiebedrijven meer samenhangend zijn dan deze in niet-familiebedrijven. Deze teams hebben dezelfde doelen als de familie voor ogen en delen dezelfde waarden. Hierdoor kunnen de kosten voor controle mechanismen vermeden worden wat een positief effect kan hebben op de prestaties. Enkele empirische onderzoeken bevestigen dat er in familiebedrijven minder sprake is van agency kosten. Om de invloed van eigendom op de agency kosten te meten beschouwen Ang, Cole, & Wuh Lin (2000) drie soorten bedrijven. In het eerste type bezit de manager 100 procent van de aandelen. In het tweede type bezit het management geen enkel aandeel. Het derde type ligt hier tussen. Ze besluiten dat agency kosten dalen naarmate de manager meer aandelen in zijn bezit heeft. Er bestaat bijgevolg een negatieve lineaire relatie tussen het eigendom van de aandelen bij het management en agency kosten. Zo tonen McConaughy, Walker, Henderson en Mishra (1998) aan dat wanneer het management van het familiebedrijf gecontroleerd wordt door andere familieleden, dit tot betere prestaties en minder conflicten tussen aandeelhouders en managers zal leiden. McConaughy (2000) vergelijkt in een andere studie familiebedrijven waarvan de CEO een familielid is (familiale CEO s), met familiebedrijven waarvan de CEO geen familielid is (professionele CEO s), op basis van de verloning van deze CEO s. Hij toont aan dat de familiale CEO s intern gemotiveerder 38

50 zijn en daardoor dus minder nood hebben aan andere incentives onder de vorm van verloning. Ook is de verloning van deze groep minder gebonden aan prestaties. McConaughy (2000) besluit dat familiebedrijven professionele CEO s beter moeten verlonen om ervoor te zorgen dat deze zullen handelen in het belang van de familie. Andere studies zoals deze van Gomez-Meija, Larraza-Kintana en Makri (2003) bevestigen deze resultaten. Uit deze studies kan besloten worden dat wanneer een familie deel uitmaakt van de eigenaars en het management, dit de kosten significant kan verlagen en voor een potentiele verbetering van de bedrijfsprestaties kan zorgen (Dyer, 2006). In tegenstelling tot de visie dat familiebedrijven efficiënter kunnen opereren ten gevolge van de vermindering in agency kosten en de betere overeenkomst tussen de belangen van de aandeelhouders en managers, zijn er ook negatieve gevolgen verbonden aan het feit dat de manager en eigenaar tot dezelfde familie behoren. Volgens Schulze, Lubatkin, Dino (2003) is één van de redenen hiervoor het fenomeen altruïsme. Doordat de nutsfunctie van de mens nauw verweven is met die van andere, zullen familieleden op een bepaalde manier handelen omdat het voordelig is voor zichzelf, en daardoor ook voor anderen. Doordat dit fenomeen sterk aanwezig is in familiebedrijven, heeft men vaak te maken met het probleem van zelfcontrole. Dit wil zeggen dat de familieleden elkaar tijdens controles minder snel op fouten zullen wijzen. Bij niet-familiebedrijven gebeurt deze controle meestal door de Raad van Bestuur of de markt. Chrisman et al. (2004) stellen dat familieleden een vertekend beeld hebben van mekaars prestaties. Ook bestaat de kans dat ouders minder streng zijn voor hun kinderen die in het bedrijf werken. Hierdoor worden er minder inspanningen geleverd en zal de prestatie dus dalen (Gatti, 2005). Schulze et al. (2001) en Gomez-Mejia, Nuñez-Nickel en Gutierrez (2001) hebben empirisch bevestigd dat altruïsme inderdaad kan leiden tot lagere prestaties. Schulze et al. (2001) vonden dat de eerste groep van familiebedrijven met formele 39

51 beleidsmechanismen, die altruïsme verminderen, beter presteren dan de groep van familiebedrijven zonder deze mechanismen. Gomez-Mejia et al. (2001) vonden dat Spaanse familiebedrijven minder snel hun familiale CEO s zullen ontslaan dan nietfamiliebedrijven. Echter, als beide groepen van bedrijven hun CEO vervingen, werd er enkel een significante verbetering in de prestaties waargenomen bij de groep van familiebedrijven. Als gevolg van het altruïsme zullen familiebedrijven minder geneigd zijn om hun CEO te controleren en te wijzen op fouten. Ze wachten bijgevolg langer om deze te vervangen in tegenstelling tot niet-familiebedrijven waarvan de CEO wel aan betere controle onderworpen is en dus in geval van slechte prestaties zal vervangen worden. 3.2 Stewardship theorie De stewardship theorie staat recht tegenover de agency theorie. Deze theorie veronderstelt dat er geen sprake is van tegengestelde belangen tussen het management en de aandeelhouders. Eerst wordt de algemene theorie uitgelegd. Vervolgens wordt besproken in welke mate deze theorie relevant is in familiebedrijven en hoe deze benadering het verschil in prestaties verklaart tussen familie en nietfamiliebedrijven Algemene theorie De stewardship theorie vindt haar oorsprong in de psychologie en sociologie. Deze theorie gaat er van uit dat iemand meer voldoening krijgt wanneer hij zich zal gedragen in functie van een groep of organisatie, dan wanneer hij enkel individuele doelen nastreeft (Davis, Schoorman, & Donaldson, 1997). Volgens Davis, Schoorman, Mayer en Tan (2000) zullen stewards intrinsiek gemotiveerd worden door hogere noden om in het belang van hun organisatie te handelen. Ze identificeren en wijden zichzelf toe aan de organisatie om zo de organisatiedoelen te realiseren, zelfs als ze hiervoor persoonlijke offers moeten doen. Er zullen met andere woorden, in 40

52 tegenstelling tot wat de agency theorie voorspelt, geen belangenconflicten zijn tussen het management en de aandeelhouders. Managers zullen immers hun uiterste best doen om de waarde van de onderneming te maximaliseren Relevantie voor familiebedrijven In familiebedrijven vindt men vaak deze soort attitude terug doordat de managers (stewards) meestal deel uitmaken van de familie of toch een zekere emotionele band hebben met de familie. Ze hechten veel belang aan de missie en waarden van hun bedrijf en zijn gemotiveerd om hun uiterste best te doen voor de familie en de organisatie (Miller & Le Breton-Miller, 2006). Ook zullen familieleden volgens Arrègle, Hitt, Sirmon en Very (2007) begaan zijn met de onderneming omdat deze deel uitmaakt van het collectief patrimonium en één van de belangrijkste activa is van de familie. Doordat de CEO van het familiebedrijf zijn reputatie in de familie hoog wil houden, zal hij geneigd zijn om te handelen in functie van de lange-termijn doelen van het bedrijf en haar aandeelhouders (Miller & Le Breton-Miller, 2006). Attitudes van stewardship kunnen ook verwekt worden door het feit dat familieleden een belangrijke positie in de onderneming willen bekleden. Ze willen zich mede verantwoordelijk voelen voor het succes van het bedrijf en deel uitmaken van gewaardeerde groep (Ashforth & Mael, 1989) Effect op de prestaties van familiebedrijven Volgens Miller en Le Breton-Miller (2009) zal de attitude van stewardship in familiebedrijven effect hebben op de strategie en de competenties van het bedrijf, de organisatie en de cultuur, de relatie met de externe stakeholders en de prestaties. De stewardship theorie voorspelt dat wanneer families niet zeker zijn over de toekomst van het bedrijf, zullen investeren in modernere faciliteiten, nieuwe producten en processen en de ontwikkeling van nieuwe markten. Dit zal leiden tot een hogere bedrijfswaarde en prestaties (Miller & Le Breton-Miller, 2009). Doordat er volgens de 41

53 stewardship theorie minder controlemechanismen nodig zijn, zal de organisatiestructuur ook vlakker worden en minder bureaucratische vormen aannemen. Ook omdat personeelsleden zich beter gewaardeerd voelen en zullen streven naar een gemeenschappelijk doel, zal er sprake zijn van een hechtere organisatiecultuur. Dit wordt tevens bevestigd door Reid en Harris (2002). Zij vonden dat familiebedrijven meer tijd spenderen aan opleidingen, duidelijkere loonstructuren en daardoor een lagere turnover van personeel hebben. De motivatie van de werknemers ligt dus hoger waardoor er minder nood is aan supervisie en formele procedures om hen te controleren (Miller & Le Breton-Miller, 2009). Managers zullen meer gemotiveerd zijn om relaties met externe belanghebbenden (leveranciers, consumenten, investeerders) op te bouwen. Deze relaties kunnen het bedrijf helpen om zich beter aan te passen en af te stemmen op de omgeving. Door het lange-termijn perspectief dat door de stewardship theorie voorspeld wordt, zullen managers een incentive hebben om sterke en langdurige relaties op te bouwen (Habbershon & Williams, 1999; Miller & Le Breton-Miller, 2005). Miller en Le Breton-Miller (2009) verwachten dat ten gevolge van de stewardship theorie, er een meer duurzame bedrijfswaarde kan gegenereerd worden. De verwachtingen zijn dat familiebedrijven door het opbouwen van competitieve voordelen, beter zullen presteren dan vergelijkbare ondernemingen in termen van groei, omzet en marktwaardering. Dit werd bevestigd door een studie van Anderson en Reeb (2003) en Miller, Le Breton-Miller & Scholnick (2008). 3.3 Resource-based view In deze paragraaf wordt eerst de algemene theorie uitgelegd. Vervolgens wordt besproken in welke mate deze theorie relevant is voor familiebedrijven en bekeken hoe men volgens de resource-based view een competitief voordeel kan behalen. 42

54 3.3.1 Algemene theorie Deze theorie is een andere populaire benadering om de prestaties van familiebedrijven te bekijken en te bespreken. De resource-based view vermeldt dat ondernemingen met waardevolle, zeldzame, niet te kopiëren en niet vervangbare activa de mogelijkheid hebben om een langdurig competitief voordeel te creëren. We kunnen ons dan de vraag stellen of een familiebedrijf unieke karakteristieken of activa bezit, die het een competitief voordeel geeft of zou kunnen geven. Men bespreekt hierbij 3 types kapitaal of activa: menselijk kapitaal, sociaal kapitaal en fysiek/financieel kapitaal (Dyer, 2006) Relevantie voor familiebedrijven en effect op de prestaties Er volgt nu een korte bespreking over hoe familiebedrijven deze activa kunnen ontwikkelen en waarom ze hier een voordeel kunnen uithalen. - Menselijk kapitaal Menselijk kapitaal is het eerste middel dat een bedrijf een competitief voordeel kan opleveren. De vaardigheden, kennis, houding en werkmentaliteit van werknemers is een belangrijk middel voor een onderneming (Dyer, 2006). Er bestaan verscheidene redenen waarom een familiebedrijf over een uniek menselijk kapitaal zou beschikken. Ten eerste, doordat de naam van de familie op de gebouwen prijkt, zullen familieleden sterker gemotiveerd zijn en zich meer betrokken voelen ten opzichte van het bedrijf. Ze zullen vaak bereid zijn om lange uren te werken en zeer flexibel zijn om ervoor te zorgen dat het bedrijf succesvol zal zijn. Ten tweede komen familieleden vaak van jongs af aan in aanraking met de onderneming. Hierdoor leren ze het bedrijf, de klanten en de concurrenten al zeer snel kennen. Zo verkrijgen ze een grondige kennis van de onderneming wat kan leiden tot een competitief voordeel 43

55 (Kets de Vries, 1993; Anderson & Reeb, 2003; Dyer, 2006). Deze aspecten liggen in de lijn van wat werd aangehaald bij de sterktes van een familiebedrijf. Familiebedrijven hebben natuurlijk maar een kleine pool van potentiële werknemers binnen hun familie. Met andere woorden, de familie en het bedrijf kunnen misschien niet over voldoende gekwalificeerd personeel beschikken, behalve als ze nietfamilieleden rekruteren om belangrijke posities in te nemen. Hierbij verwijzen we verder naar het begrip nepotisme, dat we besproken hebben in paragraaf 3.2. van hoofdstuk 1. Als nepotisme de norm is in het familiebedrijf, dan zullen incompetente familieleden belangrijke posities innemen. Dit zal een negatief effect hebben op de prestaties van de onderneming en dus zorgen voor een competitief nadeel (Dyer, 2006). - Sociaal kapitaal Eenvoudiger gedefinieerd gaat het om het volgende: De goodwill die voortvloeit uit sociale relaties en die kan worden gebruikt om bepaalde acties te vergemakkelijken (Adler & Kwon, 2002). Met andere woorden, het gaat om relaties die leiden tot vertrouwen tussen bepaalde partijen in een samenleving. Dit kan op zijn beurt leiden tot toegang tot andere vormen van kapitaal, zoals intellectueel, menselijk en financieel kapitaal, die belangrijk zijn voor een bedrijf om succesvol te zijn (Dyer, 2006). Familiebedrijven hebben potentiële voordelen bij het ontwikkelen van sociaal kapitaal, omdat ze vaak de mogelijkheid hebben om lange-termijn relaties met hun stakeholders (klanten, leveranciers, werknemers) op te bouwen en te behouden, van generatie op generatie. Dit sociaal kapitaal brengt voordelen mee, die vaak niet beschikbaar zijn voor anderen. Een voorbeeld hierbij is dat familiebedrijven bepaalde voordelen kunnen hebben om klanten aan te trekken. Dit omdat ze met hun familienaam een bepaalde goodwill en vertrouwensgevoel hebben opgebouwd over de jaren. Het sociaal kapitaal dat gerelateerd is aan hun familienaam beïnvloedt 44

56 klanten, leveranciers en andere stakeholders positief. Bovendien versterkt het de familiale banden en de banden met de werknemers. Daarom is sociaal kapitaal een uniek en niet te kopiëren middel dat kan gebruikt worden om een competitief voordeel te verkrijgen (Dyer, 2006). Het bestaan van sterke familiale banden kan ook nadelen met zich meebrengen. Families die een sterk sociaal netwerk creëren dat weinig contact heeft met outsiders, zullen minder makkelijk de benodigde middelen te pakken krijgen die ze nodig hebben om hun bedrijf te ontwikkelen. Verder, als deze families hun niet-familiale werknemers behandelen als tweede rangs werknemers, dan zal deze relatie leiden tot lage motivatie en productiviteit bij de niet-familiale werknemers (Dyer, 2006). - Financieel kapitaal De laatste vorm van kapitaal beschreven in de resource-based view is het fysiek of financieel kapitaal. Families kunnen over fysiek of financieel kapitaal beschikken dat gebruikt kan worden door het bedrijf. Dit kapitaal kan het familiebedrijf een competitief voordeel opleveren in vergelijking met bedrijven die geen toegang hebben tot dit kapitaal. Doordat familieleden sterk gemotiveerd, trouwer en zich meer geëngageerd voelen voor hun bedrijf, zullen ze vaak hun financiële middelen gebruiken om hun bedrijf te beschermen. Het wordt daarom voornamelijk aanzien als een vangnet dat familiebedrijven kan helpen om moeilijke economische perioden te overbruggen (Dyer, 2006). Hier tegenover en beschreven in hoofdstuk 1, paragraaf 3.2, hebben families met voldoende eigendom de incentive en de macht om acties te ondernemen die de familie zullen bevoordelen in plaats van het bedrijf. Familieleden die in het bedrijf actief zijn zullen vaker bedrijfsmiddelen gebruiken voor hun eigen voordeel, wat de groei en stabiliteit van de onderneming ondermijnt (Anderson & Reeb, 2003; Dyer, 2006). 45

57 3.4 Winstgevendheid en groei in familiebedrijven De agency theorie voorspelt dat familiebedrijven beter zullen presteren omdat er hoofdzakelijk geen scheiding is van het management en eigendom van de onderneming, waardoor de agency kosten lager zijn. We kunnen bijgevolg verwachten dat de winstgevendheid van familiebedrijven hoger zal liggen. Uit de stewardship theorie kunnen we afleiden dat familieleden meestal een aandeel hebben in het bedrijf en zich daardoor identificeren met het bedrijf. Omwille van hun reputatie zullen ze bijgevolg beter willen presteren. Deze bevindingen worden bevestigd door Coleman & Carsky (1999). Westhead & Cowling (1997) vonden echter geen significant verschil in de winstgevendheid tussen familie- en niet-familiebedrijven. Jorissen et al. (2005) vonden daarentegen dat familiebedrijven minder winstgevend zijn. Ze verklaren dit doordat familiale invloed slecht is voor het bedrijf doordat het in sommige gevallen kan leiden tot corruptie en niet-rationeel gedrag. Ook kan deze lagere winstgevendheid verklaard worden door de stagnation theorie en doordat er zich wel degelijk agency problemen voordoen in deze bedrijven en dat deze kunnen toenemen wanneer familiebedrijven zich ontwikkelen over verschillende generaties. Er wordt een stagnatie van de prestaties verwacht na de opvolging. De belangrijkste reden hiervoor zijn de toenemende conflicten tussen de familieleden (Ward, 1997b). Andere studies voorspellen een positief effect van opvolging op de prestaties. Nieuwe familieleden brengen immers kennis en andere inzichten in het bedrijf, wat een positief effect heeft op innovatie, winstgevendheid en groei. Met betrekking tot opvolging, wordt geconcludeerd dat de overdracht leidt tot stagnerende prestaties. In verband met groei wordt op basis van voorgaand onderzoek gesteld dat familiebedrijven dit niet als hoofddoel aanzien. Familiebedrijven willen voornamelijk controle over hun onderneming behouden en overleven op lange-termijn. Nietfamiliebedrijven zijn marktgeoriënteerd en hechten meer belang aan korte-termijn prestaties en groei. Ook de opvolging heeft een effect op de groei binnen familiebedrijven. Daily en Dollinger (1992), Westhead en Cowling (1997), Jorissen et 46

58 al. (2005) en Teal, Upton en Seaman (2003) vonden geen significante verschillen in groei. Gallo (1995), Gallo, Tàpies en Cappuyns (2000) vonden dat familiebedrijven een lagere groei hebben. In dit onderzoek wordt op basis van de agency- en stewardship theorie verwacht dat familiebedrijven een hogere winstgevendheid hebben. Hypothese 6: Familiebedrijven zijn meer winstgevend dan niet-familiebedrijven. Inzake het mogelijke verschil in groei wordt er op basis van de lange-termijn visie en het behoud van controle, waardoor familiebedrijven groei niet aanzien als hoofddoel, verwacht dat familiebedrijven een lagere groei hebben dan niet-familiebedrijven. Hypothese 7: Familiebedrijven hebben een lagere groei dan niet-familiebedrijven. 4. Conclusie Bij wijze van conclusie wordt een overzicht gegeven van de hypothesen die in hoofdstuk 3 getest worden. Hypothese 1 tot en met 3 worden getest voor de gehele steekproef. Hypothese 4 tot en met 7 worden enkel getest voor de matched pairs. Hypothese 1: Familiebedrijven zijn kleiner dan niet-familiebedrijven. Hypothese 2: Familiebedrijven hebben een hogere leeftijd dan niet-familiebedrijven. Hypothese 3: De verdeling van familiebedrijven en niet-familiebedrijven over de verschillende sectoren is verschillend. Hypothese 4: Familiebedrijven hebben een lagere schuldgraad dan nietfamiliebedrijven. Hypothese 5: Familiebedrijven hebben een hogere liquiditeit dan niet-familiebedrijven. Hypothese 6: Familiebedrijven zijn meer winstgevend dan niet-familiebedrijven. Hypothese 7: Familiebedrijven hebben een lagere groei dan niet-familiebedrijven. 47

59 Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek Het derde en laatste hoofdstuk van deze masterproef behandelt het empirisch onderzoek. Eerst wordt beschreven hoe de data verzameld werden en op welke manier de steekproeven werden opgesteld. Vervolgens worden de geteste variabelen besproken. Daarna wordt dieper ingegaan op de methoden die gebruikt werden om de data te analyseren. Tot slot worden de resultaten van de testen weergegeven en besproken. 1. Dataverzameling en steekproefselectie Om de onderzoeksvragen te testen, zijn er een aantal ondernemingen nodig die zeker voldoen aan de vooropgestelde definitie van een familiebedrijf en een aantal ondernemingen die volgens deze definitie niet beschouwd worden als een familiebedrijf. De definitie die gehanteerd wordt in dit onderzoek, is hieronder terug te vinden. Voor het opstellen van de steekproef van familiebedrijven werd gebruik gemaakt van de resultaten van een enquête omtrent opvolging in familiebedrijven, die in 2011 werd ingevuld door 272 bedrijven. In deze enquête moesten de ondernemingen aangeven aan welke van de volgende criteria ze voldoen: - meer dan 50% van de eigendom is in handen van één familie, - één familie heeft een beslissende invloed op de bedrijfsstrategie of opvolgingsbeslissingen, - een meerderheid of ten minste twee leden van het management zijn afkomstig uit één familie, - het bedrijf wordt als familiebedrijf beschouwd door de CEO. Een onderneming wordt in deze thesis als familiebedrijf beschouwd wanneer het bedrijf door de CEO als familiebedrijf gepercipieerd wordt. 48

60 Uit de steekproef van 272 ondernemingen werden de ondernemingen met ontbrekende ondernemingsnummers en de bedrijven die door hun CEO niet als familiebedrijf gepercipieerd worden, verwijderd. Daarna werden van de overblijvende 142 familiebedrijven de nodige gegevens voor de jaren 2006 tot en met 2010 uit de databank Bel-First gedownload. Vervolgens werden eveneens ondernemingen met ontbrekende gegevens uit de steekproef verwijderd. In totaal bestaat de steekproef van familiebedrijven uit 123 ondernemingen. Om een steekproef van niet-familiebedrijven op te stellen, werd gebruikt gemaakt van een enquête die in 2011 door het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK) werd afgenomen. Uit de resultaten blijkt dat 495 ondernemingen op basis van perceptie geclassificeerd kunnen worden als niet-familiale ondernemingen. Na verwijdering van ondernemingen met ontbrekende ondernemingsnummers, bleven er 411 niet-familiebedrijven over. Hiervan werden ook de nodige gegevens voor de jaren 2006 tot en met 2010 uit de Bel-First-databank gedownload. Ondernemingen met ontbrekende gegevens werden eveneens uit de steekproef verwijderd. In totaal bestaat de steekproef van niet-familiebedrijven uit 267 ondernemingen. 2. Variabelen Familie- en niet-familiebedrijven. In dit onderzoek worden ondernemingen als familiebedrijven geclassificeerd als het bedrijf door de CEO gepercipieerd wordt als familiebedrijf. Bedrijven die zichzelf niet percipiëren als familiebedrijf worden aanzien als niet-familiebedrijven. Grootte. De grootte van een onderneming wordt weergegeven door het totaal der activa en het aantal werknemers. In deze studie wordt gebruik gemaakt van het totaal der activa en het gemiddeld personeelsbestand per jaar over de periode 2006 tot en met

61 Leeftijd. De leeftijd van een onderneming in dit onderzoek wordt berekend door het verschil tussen het jaar van vandaag, 2012, en het jaar van oprichting. Solvabiliteit. Een onderzoek in verband met de solvabiliteit van een onderneming heeft tot doel een inzicht te krijgen in de mate waarin een onderneming schulden heeft aangegaan en in hoeverre zij in staat is om deze financiële verplichtingen na te komen. Om de financiële structuur van de ondernemingen in onze steekproef weer te geven, wordt de schuldgraad en financiële onafhankelijkheid voor elke onderneming berekend. De algemene schuldgraad geeft aan in welke mate de onderneming voor haar financiering beroep heeft gedaan op vreemd kapitaal (Laveren, et al., 2009). De schuldgraad wordt als volgt berekend: De financiële onafhankelijkheid is een ratio die dezelfde informatie geeft als de algemene schuldgraad en wordt als volgt berekend: Liquiditeit. Hieronder verstaat men de verhouding tussen de op korte-termijn te betalen schulden en de op korte-termijn beschikbare middelen. Om de liquiditeit bij dit onderzoek weer te geven, werd gebruik gemaakt van enkele bekende ratio s. Voor de liquiditeit in brede zin werd de current ratio en het netto bedrijfskapitaal berekend. De minimumnorm voor de current ratio is één. De onderneming bevindt zich in een potentieel gevaarlijke liquiditeitssituatie als de waarde van deze ratio kleiner is dan één. Het nettobedrijfskapitaal kan op twee manieren worden gedefinieerd. Het kan worden aanzien worden als het verschil tussen het permanent vermogen en de 50

62 (uitgebreide) vaste activa 1 of als het verschil tussen de (beperkte) vlottende activa 2 en het vreemd vermogen op korte-termijn. Onder het permanent vermogen worden de middelen op lange-termijn verstaan. Dit omvat het eigen vermogen, de voorzieningen voor risico s en kosten en de schulden op meer dan één jaar. Deze twee ratio s kunnen ook met elkaar in verband gebracht worden. Wanneer de current ratio groter is dan één, dan is het nettobedrijfskapitaal positief. Indien de current ratio kleiner is dan één, dan is het nettobedrijfskapitaal kleiner dan nul en dan bevindt de onderneming zich in een potentieel gevaarlijke situatie. Voor het berekenen van de liquiditeit in de enge zin werd de quick ratio gebruikt. De liquiditeit in enge zin verschilt van de liquiditeit in ruime zin doordat er bij de bepaling van de vlottende activa geen rekening gehouden wordt met de voorraden en overlopende rekeningen. De quick ratio is dus strenger dan de liquiditeit in de ruime zin (Laveren, et al., 2009). In het empirisch onderzoek werd geopteerd om het nettobedrijfskapitaal uit te drukken als percentage van het totaal der activa om de nog mogelijke effecten van de verschillen in totaal der activa uit te sluiten. ( ) OF ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) 1 Uitgebreide vaste activa: vaste activa plus vorderingen > 1 jaar 2 Beperkte vlottende activa: vlottende activa zonder vorderingen > 1 jaar 51

63 Winstgevendheid en groei. Bij een onderzoek van de rendabiliteit van een onderneming wordt de winstgevendheid van naderbij bekeken. Om deze winstgevendheid weer te geven wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de bruto en nettorendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen ( ), de nettorendabiliteit van het eigen vermogen voor belastingen ( ) en de bruto- en nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen ( ) van de jaren 2006, 2008 en De brutorendabiliteit schakelt de invloed van de niet-kaskosten op het resultaat uit, terwijl de nettorendabiliteit er wel rekening mee houdt. De rendabiliteit van het totaal der activa geeft de winstgevendheid van de onderneming in haar globaliteit weer. Het meet het resultaat van het boekjaar voor belastingen in verhouding tot de totale activa. Deze maatstaf geeft dus het resultaat weer dat per 100 euro geïnvesteerd vermogen wordt bekomen (Laveren, et al., 2009). Naast de rendabiliteit van het totaal der activa, werd de rendabiliteit van het eigen vermogen ook bekeken. Meestal wordt deze rendabiliteitsmaatstaf bepaald als de procentuele verhouding tussen de winst of het verlies van het boekjaar en het eigen vermogen. Afhankelijk van wat men in de teller opneemt, de winst voor of na belastingen, bekomt men de rendabiliteit van het eigen vermogen voor of na belastingen (Laveren, et al., 2009). 52

64 De groei van een onderneming wordt in dit onderzoek berekend als het vierjaarlijks gemiddelde ( ) van de jaarlijkse groei van het totaal actief en het aantal werknemers. 3. Data-analyse In dit onderzoek worden de verschillen in financiële prestaties tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven onderzocht. De verschillen die in sommige van voorgaande onderzoeken werden gevonden, zijn toe te schrijven aan het feit dat men ondernemingen met verschillende demografische kenmerken vergelijkt. Onder demografische kenmerken verstaan we in dit onderzoek de algemene verschillen die werden besproken in paragraaf 1 van hoofdstuk 2. Dit zijn de grootte, leeftijd, sector en locatie van de onderneming. Wanneer men deze demografische verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven niet elimineert, kan men niet met zekerheid besluiten dat de verschillen die gevonden worden, te wijten zijn aan het al dan niet familiale karakter van de onderneming. De demografische verschillen worden eerst getest met behulp van de gehele steekproef van famile- en niet-familiebedrijven om de significantie ervan aan te tonen. Om het effect van deze demografische kenmerken op de verschillen in financiële prestaties uit te sluiten, wordt in deze empirische studie gebruik gemaakt van de zogenaamde matched pairs approach. Dit wil zeggen dat voor elk familiebedrijf een niet-familiebedrijf uit dezelfde locatie en sector, met dezelfde grootte en leeftijd wordt gezocht. Zo worden gelijkaardige koppels (matched pairs) opgesteld waarvan de financiële verschillen onderzocht zullen worden. Daar de steekproef van familie- en niet-familiebedrijven enkel bestaat uit Belgische ondernemingen, zal in dit onderzoek enkel gecontroleerd worden voor sector, leeftijd en grootte. De sector wordt bepaald door de NACE-Bel Code Grootte wordt gemeten door het gemiddeld balanstotaal en gemiddeld personeelsbestand over de periode Leeftijd wordt bepaald door het verschil te berekenen tussen het jaar van oprichting en vandaag. De werkwijze die toegepast werd om de matched pairs op te stellen gaat als volgt. 53

65 Eerst werd voor elk familiebedrijf een niet-familiebedrijf gezocht uit dezelfde sector en met een balanstotaal dat maximaal 40% groter of kleiner is. In totaal vonden we voor de oorspronkelijke 123 familiebedrijven, 97 familiebedrijven waarvoor er een overeenkomstig niet-familiebedrijf bestaat op basis van sector en gemiddeld balanstotaal. Vervolgens werden uit deze 97 koppels, de koppels verwijderd waarbij het gemiddelde personeelsbestand en leeftijd van beide ondernemingen meer dan 40% uit elkaar lag. Er werd een goede match gevonden tussen 48 familie- en nietfamiliebedrijven. Om vervolgens de verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven te onderzoeken, werd er gekozen voor het statistisch programma IBM SPSS Statistics version 20. Binnen dit programma werd er gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U Test om de algemene verschillen tussen de globale steekproef van familie- en nietfamiliebedrijven te onderzoeken en de Wilcoxon Signed Rank Test om de financiële verschillen van de matched pairs te analyseren. Hoewel onze dataset voldoende groot is, werd geen gebruik gemaakt worden van de t-toets voor (niet-)gekoppelde steekproeven omdat niet aan alle gebruiksvoorwaarden werd voldaan. Eén ervan is dat de testvariabelen in de populatie normaal verdeeld horen te zijn. De normaliteit werd getest aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov toets en de Shapiro-Wilk toets. Aanvaarding van de nulhypothese (p > 0.05) betekent dat de data normaal verdeeld is. Na het testen van de normaliteit in onze steekproef, blijkt dat de nulhypothese verworpen dient te worden en dat onze data dus niet normaal verdeeld is. De Mann-Whitney U Test en de Wilcoxon Signed Rank Test kunnen worden gebruikt als het gaat om respectievelijk twee onafhankelijke of niet-gekoppelde steekproeven en twee afhankelijk of gekoppelde steekproeven. Bij beide testen dient de testvariabele (minimaal) op ordinaal niveau gemeten te zijn. Bij deze testen is er dus geen normaliteitseis. In het empirisch onderzoek wordt voor elk paar de gegevens van 2006, 2008 en 2010 vergeleken en worden de verschillen getest op het 10%, 5% en 1% significantieniveau. 54

66 4. Resultaten In dit deel worden de resultaten van het onderzoek besproken. Hierbij wordt de structuur van hoofdstuk 2 gevolgd. Eerst worden de algemene verschillen en vervolgens de verschillen in financiële structuur en prestaties weergegeven. 4.1 Algemene verschillen Tabel 2 geeft een overzicht van de verschillende demografische kenmerken van de totale steekproef van 123 familiebedrijven en 267 niet-familiebedrijven. Het gemiddelde balanstotaal van familiebedrijven bedraagt 5,5 miljoen euro terwijl dat van niet-familiebedrijven 6,3 miljoen euro bedraagt. Ook het gemiddelde personeelsbestand van familiebedrijven ligt significant lager dan dat van nietfamiliebedrijven. Het gemiddelde personeelsbestand van familie- en nietfamiliebedrijven bedraagt respectievelijk 23 en 36 werknemers. Hypothese 1 kan dus bevestigd worden. Familiebedrijven zijn, als we kijken naar het gemiddeld balanstotaal en personeelsbestand, siginificant kleiner dan niet-familiebedrijven. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in het werk van Martin en Suarez (2001) die dit verschil in grootte verklaren door te suggereren dat familiebedrijven bewust klein blijven om het eigendom van de ondernemingen in handen van de familie te houden. Een uitbreiding gaat immers vaak gepaard met aantasting van het familiekapitaal waardoor de controle zal verminderen. De resultaten zijn verder ook in overeenstemming met de studie van FBNet (2011). Deze studie vond dat familiebedrijven gemiddeld iets kleiner zijn dan niet-familiebedrijven in termen van aantal werknemers. Dit resultaat wordt ook bevestigd in andere onderzoeken (Daily & Dollinger, 1993; Cromie, Stephenson, & Monteith, 1995; Gallo, 1995; Wall, 1998 en Klein, 2000). Deze onderzoeken bevestigen ook dat familiebedrijven in termen van balanstotaal kleiner zijn dan nietfamiliebedrijven, wat ook in ons onderzoek significant blijkt te zijn. Naast aantal werknemers en gemiddeld balanstotaal is het verschil in leeftijd tussen familie- en niet familiebedrijven ook significant. Hypothese 2 wordt met andere woorden bevestigd. 55

67 Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de lange-termijn visie die familiebedrijven volgen en de bijhorende risicoaversie. In voorgaande onderzoeken bestaat er geen eenduidigheid wat leeftijd betreft. De onderzoeken van Wall (1998), Westhead & Cowling (1997), Daily & Dollinger (1993) en Klein (2000) vinden dat familiebedrijven een hogere leeftijd hebben dan niet-familiebedrijven en bevestigen het resultaat in dit onderzoek. Andere studies (Leach, 1991; Ward, 1987) vinden daarentegen dat familiebedrijven een lagere leeftijd hebben dan niet-familiebedrijven. Tabel 2: Verschillen in grootte en leeftijd tussen de familie- en niet-familiebedrijven van totale steekproef Familiebedrijven Niet-Familiebedrijven p N Gem. St. afw. N Gem. St. afw. MW Balanstotaal (milj ) 123 5,5 14, ,3 7,8 +++ Personeelsbestand Leeftijd ,3 11, ,3 14,9 +++ N: aantal ondernemingen ns: niet significant +/++/+++ (-/--/---): Significant verschil in lijn (+) of in contrast (-) met hypothese (p<0,10/0,05/0,01) MW: Mann-Whitney U Test In Tabel 3 wordt er een overzicht gegeven van de sectoren waarin de bedrijven in de steekproef actief zijn met de bijhorende percentages. Er werd gekozen voor een eigen opdeling van sectoren gecreëerd door gebruik te maken van de NACE codes. Volgende sectoren werden gevormd: landbouw & visserij ( NACE Code 0... ), vervaardiging ( NACE code 1... tot 3... ), bouw ( NACE code tot ), handel ( NACE code tot ) en diensten ( NACE code 5... tot 9... ). Tabel 3: Verschil in sector tussen de familie- en niet-familiebedrijven (totale steekproef) N Landbouw & Visserij Vervaardiging Bouw Handel Diensten Sector - FB 123 1% 20% 23% 48% 8% N Landbouw & Visserij Vervaardiging Bouw Handel Diensten Sector - NFB 267 1% 27% 16% 29% 26% N: aantal ondernemingen ns: niet significant */**/***: Significant verschil (p<0,10/0,05/0,01) χ²: Chi-square Test χ² *** 56

68 De Chi-kwadraat toets werd gebruikt om te testen of familiebedrijven, in onze totale steekproef, in bepaalde sectoren actiever zijn in vergelijking met niet-familiebedrijven. Deze test geeft weer dat er inderdaad een significant verschil bestaat in de verdeling van de bedrijven over de verschillende sectoren. Hiermee wordt hypothese 3 bevestigd. Als men Tabel 4 en bijhorende Figuur 12 vergelijkt met bovenstaande Figuur 11, uit een studie van Lambrecht en Molly (2011), worden gelijkaardige resultaten gevonden. Dit is mede te verklaren doordat beide steekproeven uit hetzelfde land, namelijk België, getrokken zijn. We zien dat familiebedrijven voornamelijk actief zijn in de bouwsector, groot- en kleinhandel. Verder valt ook op dat familiebedrijven beduidend minder actief zijn in de dienstensector in vergelijking met nietfamiliebedrijven. Figuur 12: Ondernemingen per sector (totale steekproef) 60% 50% 40% 30% 20% Familiebedrijf Niet-familiebedrijf 10% 0% Landbouw & Visserij Vervaardiging Bouw Handel Diensten Bron: Eigen samenstelling op basis van eigen steekproef Doordat er in onze steekproef een duidelijk verschil in grootte, leeftijd en sector merkbaar is tussen beide groepen, dient er gebruik gemaakt te worden van de 57

Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen

Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen Onderzoek over de planning van de bedrijfsoverdracht uitgevoerd met de steun van Agentschap Ondernemen: Executive summary Prof. dr. Tensie Steijvers drs. Ine Umans Universiteit

Nadere informatie

Structurele ondernemingsstatistieken

Structurele ondernemingsstatistieken 1 Structurele ondernemingsstatistieken - Analyse Structurele ondernemingsstatistieken Een beeld van de structuur van de Belgische economie in 2012 en de mogelijkheden van deze databron De jaarlijkse structurele

Nadere informatie

Niet familiale managers in het. familiebedrijf

Niet familiale managers in het. familiebedrijf Niet familiale was het bijzonder boeiend en actueel onderwerp van de 9de dag van het georganiseerd door IFB (Instituut voor het Familiebedrijf) en bezieler Prof. Jozef Lievens. Deze dag van het is dan

Nadere informatie

BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering

BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering 2011 2012 Masterproef Private familiebedrijven en de keuze van financiering Promotor : Prof.

Nadere informatie

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer AUTEURS Jonathan Desdemoustier, onderzoeker-doctorandus, Smart City Institute, HEC-Liège, Universiteit van Luik (België)

Nadere informatie

Familiebedrijven presteren beter dan andere ondernemingen. Van onschatbare waarde(n) - Nieuw onderzoek 2017

Familiebedrijven presteren beter dan andere ondernemingen. Van onschatbare waarde(n) - Nieuw onderzoek 2017 Familiebedrijven presteren beter dan andere ondernemingen. waarde(n) - Nieuw onderzoek 2017 Nieuw onderzoek naar WAARDEOVERDRACHT bij familiebedrijven Erasmus centre for family Business, BDO en Rabobank.

Nadere informatie

Masterproef De rol van de accountant in familieondernemingen

Masterproef De rol van de accountant in familieondernemingen 2012 2013 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: handelsingenieur: accountancy en financiering Masterproef De rol van de accountant in familieondernemingen

Nadere informatie

Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren

Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 2011 Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren Frederik Verplancke onder leiding van Prof. dr. Gerrit

Nadere informatie

Barometer van de verenigingen en stichtingen 28/01/19

Barometer van de verenigingen en stichtingen 28/01/19 Barometer van de verenigingen en stichtingen 28/01/19 Verenigingen en stichtingen in België in cijfers (2013-2017) Structuur van het landschap van verenigingen en stichtingen Aantal Aantal met jaarrekeningen

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

aé=êéä~íáé=íìëëéå=ñ~ãáäá~äé=éáöéåççã=éå=ñáå~ååáøäé= éêéëí~íáéë=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéåk

aé=êéä~íáé=íìëëéå=ñ~ãáäá~äé=éáöéåççã=éå=ñáå~ååáøäé= éêéëí~íáéë=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéåk aé=êéä~íáé=íìëëéå=ñ~ãáäá~äé=éáöéåççã=éå=ñáå~ååáøäé= éêéëí~íáéë=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéåk j~êåá~=_ççåéå éêçãçíçê=w mêçñk=çêk=táã=slloab`hbop = j~ëíéêéêçéñ=îççêöéçê~öéå=íçí=üéí=äéâçãéå=î~å=çé=öê~~ç=î~å= ã~ëíéê=áå=çé=íçéöéé~ëíé=éåçåçãáëåüé=ïéíéåëåü~éééåi=

Nadere informatie

Structurele ondernemingsstatistieken

Structurele ondernemingsstatistieken Structurele ondernemingsstatistieken 1 Een beeld van de structuur van de Belgische economie in 2016 en de mogelijkheden van deze databron De jaarlijkse structurele ondernemingsstatistieken beschrijven

Nadere informatie

Familiebedrijven in Nederland

Familiebedrijven in Nederland Familiebedrijven in Nederland In opdracht van Walgemoed Accountants & Adviseurs Uitgevoerd door Nijenrode University, The Netherlands Business School Management Research Centre Familiebedrijven in Nederland

Nadere informatie

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (2001), Statistiek van de aangesloten vennootschappen jaar 2000, 68 p. Begin juni

Nadere informatie

Familiebedrijven en de crisis

Familiebedrijven en de crisis Onderzoeksrapport Oktober 2009 Familiebedrijven en de crisis Prof. Dr. Johan Lambrecht Prof. Dr. Vincent Molly Familiebedrijven en de crisis 1. Inleiding Naar aanleiding van de huidige financiële-economische

Nadere informatie

STRATAEGOS CONSULTING

STRATAEGOS CONSULTING STRATAEGOS CONSULTING EXECUTIE CONSULTING STRATAEGOS.COM WELKOM EXECUTIE CONSULTING WELKOM BIJ STRATAEGOS CONSULTING Strataegos Consulting is een strategie consultancy met speciale focus op strategie executie.

Nadere informatie

aé=áåîäçéç=î~å=çé=ñ~ãáäá~äé=ñ~åíçê=çé=çé=ëçäî~äáäáíéáí= î~å=çé=çåçéêåéãáåö

aé=áåîäçéç=î~å=çé=ñ~ãáäá~äé=ñ~åíçê=çé=çé=ëçäî~äáäáíéáí= î~å=çé=çåçéêåéãáåö aé=áåîäçéç=î~å=çé=ñ~ãáäá~äé=ñ~åíçê=çé=çé=ëçäî~äáäáíéáí= î~å=çé=çåçéêåéãáåö içéë=armlkq éêçãçíçê=w mêçñk=çêk=oçöéê=jbo`hbk = báåçîéêü~åçéäáåö=îççêöéçê~öéå=íçí=üéí=äéâçãéå=î~å=çé=öê~~ç= iáåéåíá~~í=áå=çé=íçéöéé~ëíé=éåçåçãáëåüé=ïéíéåëåü~éééå=ã~àçê=

Nadere informatie

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Weergaven van publieke opinie in het nieuws en hun invloed op het publiek Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek over weergaven van publieke opinie

Nadere informatie

Masterproef De invloed van family governance toepassingen op de financiële prestaties van familiale ondernemingen

Masterproef De invloed van family governance toepassingen op de financiële prestaties van familiale ondernemingen 2013 2014 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: handelsingenieur Masterproef De invloed van family governance toepassingen op de financiële prestaties

Nadere informatie

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention Samenvatting Wesley Brandes MSc Introductie Het succes van CRM is volgens Bauer, Grether en Leach (2002) afhankelijk van

Nadere informatie

De regionale impact van de economische crisis

De regionale impact van de economische crisis De regionale impact van de economische crisis Damiaan Persyn Vives Beleidspaper 11 Juli 2009 VIVES Naamsestraat 61 bus 3510 3000 Leuven - Belgium Tel: +32 16 32 42 22 www.econ.kuleuven.be/vives De regionale

Nadere informatie

BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering

BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering 2010 2011 Masterproef Kredietverlening aan familiebedrijven en de kredietvoorwaarden: het

Nadere informatie

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s In een globaliserende economie moeten regio s en ondernemingen internationaal concurreren. Internationalisatie draagt bij tot de economische

Nadere informatie

Titel: Directieopvolging binnen familiebedrijven Ondertitel: Hoe verloopt het proces van directieopvolging binnen familiebedrijven?

Titel: Directieopvolging binnen familiebedrijven Ondertitel: Hoe verloopt het proces van directieopvolging binnen familiebedrijven? Titel: Directieopvolging binnen familiebedrijven Ondertitel: Hoe verloopt het proces van directieopvolging binnen familiebedrijven? Auteur: A.P.J. Hoogerdijk (5816343) Faculteit: Economie en Bedrijfskunde

Nadere informatie

Familiebedrijven en Maatschappelijk Betrokken Ondernemen

Familiebedrijven en Maatschappelijk Betrokken Ondernemen Familiebedrijven en Maatschappelijk Betrokken Ondernemen Door: Dr. Lonneke Roza (Onderzoeker Maatschappelijk Betrokken Ondernemen) Deze paper is deels gebaseerd en soms vrij vertaald vanuit het werk van

Nadere informatie

aé=ê~~ç=î~å=äéëíììê=áå=äéìêëöéåçíééêçé=ñ~ãáäáé= îéêëìë=åáéíjñ~ãáäáéäéçêáàîéå

aé=ê~~ç=î~å=äéëíììê=áå=äéìêëöéåçíééêçé=ñ~ãáäáé= îéêëìë=åáéíjñ~ãáäáéäéçêáàîéå aé=ê~~ç=î~å=äéëíììê=áå=äéìêëöéåçíééêçé=ñ~ãáäáé= îéêëìë=åáéíjñ~ãáäáéäéçêáàîéå fîé=s^kaboibb éêçãçíçê=w mêçñk=çêk=táã=slloab`hbop = báåçîéêü~åçéäáåö=îççêöéçê~öéå=íçí=üéí=äéâçãéå=î~å=çé=öê~~ç= iáåéåíá~~í=áå=çé=íçéöéé~ëíé=éåçåçãáëåüé=ïéíéåëåü~éééå=ã~àçê=

Nadere informatie

Masterproef De schenking van een familiebedrijf.

Masterproef De schenking van een familiebedrijf. 2012 2013 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: innovatie en ondernemerschap Masterproef De schenking van een familiebedrijf. Promotor : Prof. dr.

Nadere informatie

UBO-REGISTER: RUIM EIGENAREN VAN FAMILIEBEDRIJVEN DREIGEN HUN PRIVACY TE VERLIEZEN

UBO-REGISTER: RUIM EIGENAREN VAN FAMILIEBEDRIJVEN DREIGEN HUN PRIVACY TE VERLIEZEN UBO-REGISTER: RUIM 270.000 EIGENAREN VAN FAMILIEBEDRIJVEN DREIGEN HUN PRIVACY TE VERLIEZEN Door: prof. dr. Roberto Flören en dr. Marta Berent-Braun (Nyenrode Business Universiteit) en mr. Laura Bles-Temme

Nadere informatie

Masterproef Hoe de familiale opvolger binnen een KMO optimaal voorbereiden op zijn functie als familiaal bedrijfsleider?

Masterproef Hoe de familiale opvolger binnen een KMO optimaal voorbereiden op zijn functie als familiaal bedrijfsleider? 2012 2013 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: innovatie en ondernemerschap Masterproef Hoe de familiale opvolger binnen een KMO optimaal voorbereiden

Nadere informatie

Bedrijfsopvolging binnen of buiten Familieverband Mirjam van Praag Hoogleraar Ondernemerschap en organisatie (UvA) Wetenschappelijk directeur ACE

Bedrijfsopvolging binnen of buiten Familieverband Mirjam van Praag Hoogleraar Ondernemerschap en organisatie (UvA) Wetenschappelijk directeur ACE Bedrijfsopvolging binnen of buiten Familieverband Mirjam van Praag Hoogleraar Ondernemerschap en organisatie (UvA) Wetenschappelijk directeur ACE SIRET jaarcongres 13-9-2013 Amsterdam Actueel Oud-ondernemers

Nadere informatie

2013 2014 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen

2013 2014 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen 2013 2014 FACULTEIT BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen Masterproef De invloed van een familiebedrijf reputatie op de financiële prestatie Promotor: dr.

Nadere informatie

WAAR JE ZIT IS WAAR JE STAAT

WAAR JE ZIT IS WAAR JE STAAT WAAR JE ZIT IS WAAR JE STAAT Posities als antecedenten van management-denken over concernstrategie ACHTERGROND (H. 1-3) Concernstrategie heeft betrekking op de manier waarop een concern zijn portfolio

Nadere informatie

Wat motiveert u in uw werk?

Wat motiveert u in uw werk? Wat motiveert u in uw werk? Begin dit jaar heeft u kunnen deelnemen aan een online onderzoek naar de motivatie en werktevredenheid van actuarieel geschoolden. In dit artikel worden de resultaten aan u

Nadere informatie

Enquête rond het familiebedrijf in België

Enquête rond het familiebedrijf in België www.pwc.be Enquête rond het familiebedrijf in België December 2010 Kernbevindingen 1. 1 op 2 respondenten ziet overheidsbeleid en regulering als één van de voornaamste externe uitdagingen voor hun onderneming.

Nadere informatie

Structuur voordracht

Structuur voordracht Mogelijke aanwijzingen voor Faillissementsfraude: wetenschappelijk onderzoek naar (1) kenmerken bij Raden van Bestuur en Bestuurders (2) welke informative ontvangt de externe bestuurder Prof.dr. Ann Jorissen-Universiteit

Nadere informatie

M200616. De winstpotentie van personeelsbeleid in het MKB

M200616. De winstpotentie van personeelsbeleid in het MKB M200616 De winstpotentie van personeelsbeleid in het MKB dr. J.M.P. de Kok drs. J.M.J. Telussa Zoetermeer, december 2006 Prestatieverhogend HRM-systeem MKB-bedrijven met een zogeheten 'prestatieverhogend

Nadere informatie

Gender: de ideale mix

Gender: de ideale mix Inleiding 'Zou de financiële crisis even hard hebben toegeslaan als de Lehman Brothers de Lehman Sisters waren geweest?' The Economist wijdde er vorige maand een artikel aan: de toename van vrouwen in

Nadere informatie

nr. 533 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 24 mei 2016 aan PHILIPPE MUYTERS Overdrachten familiebedrijf - Stand van zaken

nr. 533 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 24 mei 2016 aan PHILIPPE MUYTERS Overdrachten familiebedrijf - Stand van zaken SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 533 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 24 mei 2016 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Overdrachten familiebedrijf - Stand van zaken Vanaf 1 januari

Nadere informatie

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, PERSCOMMUNIQUÉ 2014-07-18 Links BelgoStat On-line Algemene informatie Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, 1995-2011. De drie Gewesten en de Nationale Bank van

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014 Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 214 Willemstad, Maart 214 Inleiding In juni 214 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) de bedrijven benaderd met vragenlijsten op Curaçao. Doel van deze

Nadere informatie

Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen

Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen Bedrijfsoverdracht in Vlaanderen Onderzoek over de planning van de bedrijfsoverdracht uitgevoerd met de steun van Agentschap Ondernemen Prof. dr. Tensie Steijvers drs. Ine Umans Universiteit Hasselt RCEF

Nadere informatie

Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen

Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen Rapport Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen Drie afbakeningen van het MKB Oscar Lemmers Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er waren geen

Nadere informatie

Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s

Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s Onderzoek door mr. J.M. Blanco Fernández en prof. mr. M. van Olffen (Van der Heijden Instituut, Radboud Universiteit Nijmegen) in opdracht van het Wetenschappelijk

Nadere informatie

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen?

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen? Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen? Welke percepties leven er bij werknemers en studenten omtrent de logistieke sector? Lynn De Bock en Valerie Smid trachten in hun gezamenlijke masterproef

Nadere informatie

The influence of team diversity inside and outside the team on the level of ambidexterity

The influence of team diversity inside and outside the team on the level of ambidexterity The influence of team diversity inside and outside the team on the level of ambidexterity Synopsis onderszoeksplan Afstudeerscriptie Strategisch Management, faculteit Bedrijfskunde, Wendy Poppelaars -

Nadere informatie

Bowling alone without public trust

Bowling alone without public trust Bowling alone without public trust Een bestuurskundig onderzoek naar de relatie tussen een ervaren sociaal isolement van Amsterdamse burgers en de mate van publiek vertrouwen dat deze burgers hebben in

Nadere informatie

h~éáí~~äëíêìåíììêäéëäáëëáåöéå=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéå

h~éáí~~äëíêìåíììêäéëäáëëáåöéå=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéå h~éáí~~äëíêìåíììêäéëäáëëáåöéå=áå=ñ~ãáäáéäéçêáàîéå pçñáé=_éääáåâñ éêçãçíçê=w mêçñk=çêk=táã=slloab`hbop = j~ëíéêéêçéñ=îççêöéçê~öéå=íçí=üéí=äéâçãéå=î~å=çé=öê~~ç=î~å= ã~ëíéê=áå=çé=íçéöéé~ëíé=éåçåçãáëåüé=ïéíéåëåü~éééå

Nadere informatie

praktijkseminarie de operationele aanpak valorisatieproblematiek

praktijkseminarie de operationele aanpak valorisatieproblematiek praktijkseminarie de operationele aanpak valorisatieproblematiek SBO maatschappelijke finaliteit Prof. Dr. Ann Jorissen (UA) IWT, 11 januari 2010 1 Effective Governance of Private Enterprises: the influence

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Burnout, een toestand van mentale uitputting door chronische stress in de werksituatie, vormt een ernstig maatschappelijk probleem dat momenteel veel aandacht krijgt. In

Nadere informatie

Administrative bron. Statistisch bedrijvenregister. Algemene informatie

Administrative bron. Statistisch bedrijvenregister. Algemene informatie Administrative bron Statistisch bedrijvenregister Algemene informatie Metadata De registers bruikbaar voor statistische doeleinden vormen een fundamenteel element van de informatiesystemen omtrent de ondernemingen

Nadere informatie

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016 ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek 2014 mei 2016 1 Arbeidsmarktplatform

Nadere informatie

Structurele ondernemingsstatistieken

Structurele ondernemingsstatistieken 1 Structurele ondernemingsstatistieken - Analyse Structurele ondernemingsstatistieken Een beeld van de structuur van de Belgische economie in 2015 en de mogelijkheden van deze databron De jaarlijkse structurele

Nadere informatie

Werkbelevingsonderzoek 2013

Werkbelevingsonderzoek 2013 Werkbelevingsonderzoek 2013 voorbeeldrapport Den Haag, 17 september 2014 Ipso Facto beleidsonderzoek Raamweg 21, Postbus 82042, 2508EA Den Haag. Telefoon 070-3260456. Reg.K.v.K. Den Haag: 546.221.31. BTW-nummer:

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties De afgelopen decennia zijn er veel nieuwe technologische producten en diensten geïntroduceerd op de

Nadere informatie

DUURZAAM ONDERNEMEN EN CORPORATE GOVERNANCE IN FAMILIEBEDRIJVEN

DUURZAAM ONDERNEMEN EN CORPORATE GOVERNANCE IN FAMILIEBEDRIJVEN UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 2015 DUURZAAM ONDERNEMEN EN CORPORATE GOVERNANCE IN FAMILIEBEDRIJVEN Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master

Nadere informatie

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten Samenvatting Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten De beroepsbevolking in Nederland, maar ook in andere westerse landen, vergrijst in een rap tempo. Terwijl er minder kinderen

Nadere informatie

managing people meeting aspirations Natuurlijke groei

managing people meeting aspirations Natuurlijke groei managing people meeting aspirations Natuurlijke groei geloof Wij hebben een gemeenschappelijke visie pagina - managing people, meeting aspirations Vandaag verhoogt CPM de prestaties op elk niveau van uw

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20566 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Wit, Frank R.C. de Title: The paradox of intragroup conflict Issue Date: 2013-02-28

Nadere informatie

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen 1 Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen Peter van der Meer Samenvatting In dit onderzoek is geprobeerd antwoord te geven op de vraag in hoeverre het mogelijk is verschillen

Nadere informatie

Artikel 60bis tot 60bis/3 van het Wetboek der Successierechten

Artikel 60bis tot 60bis/3 van het Wetboek der Successierechten Artikel 60bis tot 60bis/3 van het Wetboek der Successierechten (van toepassing vanaf 01.01.2017) Artikel 60bis 1. In afwijking van de artikelen 48 en 48², worden het successierecht en het recht van overgang

Nadere informatie

DE AFDELING STRATEGIE MANAGEMENT VAN STRATEGIE NAAR EXECUTIE STRATAEGOS.COM

DE AFDELING STRATEGIE MANAGEMENT VAN STRATEGIE NAAR EXECUTIE STRATAEGOS.COM DE AFDELING MANAGEMENT VAN NAAR EXECUTIE STRATAEGOS.COM VERANDERING CRUCIAAL IN TURBULENTE OMGEVINGEN 1 Bedrijfstakken worden continue verstoord door start-ups, nieuwe technologieën, veranderde consumenten

Nadere informatie

BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE

BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE Bijdrage tot de welvaart België telt tienduizenden vzw s, stichtingen, sociale economiebedrijven en feitelijke verenigingen. 18.847 daarvan

Nadere informatie

MKB investeert in kennis, juist nu!

MKB investeert in kennis, juist nu! M201016 MKB investeert in kennis, juist nu! drs. B. van der Linden drs. P. Gibcus Zoetermeer, september 2010 MKB investeert in kennis, juist nu! MKB-ondernemers blijven investeren in bedrijfsopleidingen,

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

Kwaliteitshandboek CKG Molenberg

Kwaliteitshandboek CKG Molenberg 3. Kwaliteitssysteem 3.5. Meten, analyseren en verbeteren van de hulp- en dienstverlening 3.5.5. Medewerkerstevredenheid versie 2011 Doel: Ministerieel besluit: Art. 7 5: Daartoe beschrijft het centrum

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Resultaten Conjunctuurenquete 2014 Willemstad, april 15 Inhoud Inleiding... 2 Methodologie... 2 Resultaten conjunctuurenquête... 3 Investeringsbelemmeringen en bevorderingen...3 Concurrentiepositie...5 Vertrouwen in de economie...5 Vertrouwen

Nadere informatie

Betekenis van werk. Slechts 1 op de 7 Nederlanders geniet van het werk

Betekenis van werk. Slechts 1 op de 7 Nederlanders geniet van het werk Betekenis van werk Slechts 1 op de 7 Nederlanders geniet van het werk Het 1e Nationale onderzoek naar betekenis in het werk 2006/2007 Onderzoeksresultaten samengevat Ruim 65% van de Nederlandse beroepsbevolking

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking, G. Waverijn & M. Rijken, NIVEL, januari

Nadere informatie

Inhoud. Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... HOOFDSTUK 1 FINANCIËLE ANALYSE: INLEIDING... 1

Inhoud. Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... HOOFDSTUK 1 FINANCIËLE ANALYSE: INLEIDING... 1 Lijst van tabellen... Lijst van figuren... Inleiding... xv xix xxi HOOFDSTUK 1 FINANCIËLE ANALYSE: INLEIDING... 1 1.1. Onderneming, toegevoegde waarde en belanghebbenden... 2 1.2. Rol van de financiële

Nadere informatie

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN Frederik Heylen Jan Beyers Te gebruiken referentie: HEYLEN F. & BEYERS J. (2016). MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË: EERSTE RESULTATEN. UNIVERSITEIT

Nadere informatie

Toelichtende nota: Omschrijving van de voorgestelde wijzigingen aan de statuten van bpost, NV van publiek recht

Toelichtende nota: Omschrijving van de voorgestelde wijzigingen aan de statuten van bpost, NV van publiek recht Toelichtende nota: Omschrijving van de voorgestelde wijzigingen aan de statuten van bpost, NV van publiek recht Op 16 december 2015 heeft het Belgische Parlement een nieuwe wet aangenomen (de Wet van december

Nadere informatie

MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN. ICCO Onderzoek 2015

MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN. ICCO Onderzoek 2015 MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN ICCO Onderzoek 2015 Inhoud 1. Uitgangspunten 2. Onderzoek Demografie Bedrijfsgegevens Functie van de respondent Landen Wat zijn mensenrechten? Waarom mensenrechten? Six step

Nadere informatie

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting Verschillende internationale studies toonden socio-economische verschillen in gezondheid aan, zowel in mortaliteit als morbiditeit. In bepaalde westerse landen bleek dat, ondanks de toegenomen welvaart,

Nadere informatie

Richtsnoeren voor de behandeling van verbonden ondernemingen, waaronder deelnemingen

Richtsnoeren voor de behandeling van verbonden ondernemingen, waaronder deelnemingen EIOPA-BoS-14/170 NL Richtsnoeren voor de behandeling van verbonden ondernemingen, waaronder deelnemingen EIOPA Westhafen Tower, Westhafenplatz 1-60327 Frankfurt Germany - Tel. + 49 69-951119-20; Fax. +

Nadere informatie

Business Continuity Management conform ISO 22301

Business Continuity Management conform ISO 22301 Business Continuity Management conform ISO 22301 Onderzoek naar effecten op de prestaties van organisaties Business continuity management gaat over systematische aandacht voor de continuïteit van de onderneming,

Nadere informatie

Graduation Document. General Information. Master of Science Architecture, Urbanism & Building Sciences. Student Number

Graduation Document. General Information. Master of Science Architecture, Urbanism & Building Sciences. Student Number Graduation Document Master of Science Architecture, Urbanism & Building Sciences General Information Student Number 4106105 Student Name Nicky Joy Sargentini E. nickysargentini@gmail.com T. 06 10 56 52

Nadere informatie

Appraisal. Datum:

Appraisal. Datum: Appraisal Naam: Sample Candidate Datum: 08-08-2013 Over dit rapport: Dit rapport is op automatische wijze afgeleid van de resultaten van de vragenlijst welke door de heer Sample Candidate is ingevuld.

Nadere informatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Voorlopige resultaten van het onderzoek naar de perceptie van medewerkers in sociale (wijk)teams bij gemeenten - Yvonne Zuidgeest

Nadere informatie

Alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Toezicht Kwaliteit Accountantscontrole & Verslaggeving

Alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Toezicht Kwaliteit Accountantscontrole & Verslaggeving Alternatieve financiële prestatie-indicatoren Toezicht Kwaliteit Accountantscontrole & Verslaggeving April 2014 Inhoudsopgave 1 Conclusie en samenvatting 4 2 Doelstellingen, onderzoeksopzet en definiëring

Nadere informatie

Locked box mechanisme bij Nederlandse transacties vaker gebruikt dan internationaal

Locked box mechanisme bij Nederlandse transacties vaker gebruikt dan internationaal Locked box mechanisme bij se transacties vaker gebruikt dan internationaal Share Purchase Agreement onderzoek onderzoeksresultaten Uit een internationale survey van Grant Thornton blijkt dat bij fusies

Nadere informatie

Hoofdstuk 18. Verbanden tussen variabelen vaststellen en interpreteren

Hoofdstuk 18. Verbanden tussen variabelen vaststellen en interpreteren Hoofdstuk 18 Verbanden tussen variabelen vaststellen en interpreteren Analyse van verbanden Analyse van verbanden: bij de analyse van verbanden stel je vast of er een stabiel verband bestaat tussen twee

Nadere informatie

MVO-Control Panel. Instrumenten voor integraal MVO-management. Extern MVO-management. MVO-management, duurzaamheid en duurzame communicatie

MVO-Control Panel. Instrumenten voor integraal MVO-management. Extern MVO-management. MVO-management, duurzaamheid en duurzame communicatie MVO-Control Panel Instrumenten voor integraal MVO-management Extern MVO-management MVO-management, duurzaamheid en duurzame communicatie Inhoudsopgave Inleiding... 3 1 Duurzame ontwikkeling... 4 1.1 Duurzame

Nadere informatie

STRATEGIE IMPLEMENTATIE SUCCESFACTOREN

STRATEGIE IMPLEMENTATIE SUCCESFACTOREN STRATEGIE IMPLEMENTATIE FACTOREN 9 FACTOREN VOOR STRATEGIE IMPLEMENTATIE STRATAEGOS.COM STRATEGIE IMPLEMENTATIE ALS CONCURRENTIEVOORDEEL 1 2 3 4 5 Om succesvol te zijn en blijven moeten organisaties hun

Nadere informatie

Opvolgingsproces belicht binnen een familiale KMO. dr. Julie Dekker UHasselt Ondernemerscafé 29 april 2013

Opvolgingsproces belicht binnen een familiale KMO. dr. Julie Dekker UHasselt Ondernemerscafé 29 april 2013 Opvolgingsproces belicht binnen een familiale KMO dr. Julie Dekker UHasselt Ondernemerscafé 29 april 2013 Overzicht Inleiding Het familiebedrijf 4 belangrijke troeven Cirkelmodel Opvolgingsproces 1. Voorbereiding

Nadere informatie

Cijfers en feiten van het familiebedrijf. 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven

Cijfers en feiten van het familiebedrijf. 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven Cijfers en feiten van het familiebedrijf 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven Voor eventuele fouten of onvolkomenheden in deze publicatie kunnen auteur en uitgever niet aansprakelijk worden gesteld.

Nadere informatie

WERKBAAR WERK IN DE HORECA 2016

WERKBAAR WERK IN DE HORECA 2016 Rapport 2017 22 Pag. WERKBAAR WERK IN DE HORECA 2017 Guidea Werkbaar werk in de horeca 1 2017 Guidea - Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw Deze informatie werd met de grootste zorg samengesteld.

Nadere informatie

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin Naamsestraat 61 bus 3550 B-3000 Leuven BELGIUM Tel. 032 16 326661 vives@kuleuven.be VIVES Briefings 2013 24 MEI Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit Jozef Konings & Luca Marcolin

Nadere informatie

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding: Dossier regionale luchthavens 0. Aanleiding: In 2004 presenteerde het Vlaams Forum Luchtvaart een rapport en aanbevelingen aan de Vlaamse regering over de luchtvaart in Vlaanderen [2]. Belangrijk onderdeel

Nadere informatie

De vragenlijst van de openbare raadpleging

De vragenlijst van de openbare raadpleging SAMENVATTING De vragenlijst van de openbare raadpleging Tussen april en juli 2015 heeft de Europese Commissie een openbare raadpleging gehouden over de vogel- en de habitatrichtlijn. Deze raadpleging maakte

Nadere informatie

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak 1 Achtergrond van het onderzoek Bedrijven vertrouwen meer en meer op social media om klanten te betrekken

Nadere informatie

Raadsstuk. Onderwerp: Dividendbeleid voor deelnemingen Reg.nummer: 2013/109710

Raadsstuk. Onderwerp: Dividendbeleid voor deelnemingen Reg.nummer: 2013/109710 Raadsstuk Onderwerp: Dividendbeleid voor deelnemingen Reg.nummer: 2013/109710 1. Inleiding Haarlem heeft aandelen in enkele vennootschappen, zogenoemde deelnemingen. Met het deelnemen in het kapitaal van

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

Dutch Summary. Dutch Summary

Dutch Summary. Dutch Summary Dutch Summary Dutch Summary In dit proefschrift worden de effecten van financiële liberalisatie op economische groei, inkomensongelijkheid en financiële instabiliteit onderzocht. Specifiek worden hierbij

Nadere informatie

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015 Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015 Willemstad, Mei 2016 Inhoudsopgave Inleiding... 2 Methodologie... 3 Resultaten conjunctuurenquête... 3 Concluderende opmerkingen... 17 1 CBS Curaçao mei 2016 Inleiding

Nadere informatie

M200704. Markt- en klantgerichtheid in het MKB. drs. S.C. Oudmaijer

M200704. Markt- en klantgerichtheid in het MKB. drs. S.C. Oudmaijer M200704 Markt- en klantgerichtheid in het MKB drs. S.C. Oudmaijer Zoetermeer, februari 2007 Markt- en klantgerichtheid in het MKB In de rapportage beschrijft EIM drie indicatoren om de klant- en marktgerichtheid

Nadere informatie

Familiebedrijven binnen Saxion

Familiebedrijven binnen Saxion Familiebedrijven binnen Saxion Studenten uit een ondernemersgezin en de intentie tot bedrijfsopvolging Saxion Kenniscentrum Innovatie en Ondernemerschap Eefje van Dijken MSc & Dr. Erik Wierstra Datum:

Nadere informatie