blauw 1 Schrijf het woord op. 2 Schrijf het woord op. spelling 11a pauw Kies uit: au blauw gauw 1 Dit is een kleur. 2 Dit roep je als je pijn voelt.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "blauw 1 Schrijf het woord op. 2 Schrijf het woord op. spelling 11a pauw Kies uit: au blauw gauw 1 Dit is een kleur. 2 Dit roep je als je pijn voelt."

Katrien de Wit
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Schrijf het woord op. Kies uit: au blauw gauw spelling 11a Je leert hoe je woorden met au schrijft. pauw lauw 1 Dit is een kleur. blauw saus Woorden als pauw zijn weetwoorden.

1 1 Schrijf het woord op. Kies uit: au blauw gauw spelling 11a Je leert hoe je woorden met au schrijft. pauw lauw 1 Dit is een kleur. blauw saus Woorden als pauw zijn weetwoorden. Je leert deze woorden uit je hoofd. Het au-verhaal kan je daarbij helpen. 2 Dit roep je als je pijn voelt. 3 Hierin kun je roeren. 4 Als iets afkoelt, wordt het l. 5 Moet je plassen? Ga maar g. 2 Schrijf het woord op. Een woord met au. 1 P is de tijd op school dat je buiten mag spelen. pauze 2 p 3 Soep zonder zout smaakt f. 4 Als de zon schijnt, is de kleur van de lucht b. 5 k 6 s 7 P 8 De broek zit strak, hij is te n. 9 Het vlees is niet gaar, het is nog r. 10 Echt, je moeder komt g.

2 1 Schrijf het woord in de goede rij. Kies uit: bouw gauw paus spelling 11b Je leert hoe je woorden met ou schrijft. hout au hout touw saus pauw kou fout au ou bouw Woorden als pauw en hout zijn weetwoorden. Je leert deze woorden uit je hoofd. Het au-verhaal kan je daarbij helpen. 2 ou of au? Schrijf het woord op. 1 Het is p ze. pauze 2 Kris en Paul staan bij een geb w. 3 Doe niet zo fl w, zegt Kris. 4 Je ders horen het echt niet. 5 Ga dan maar g w, zegt Paul. 6 Hij v wt zijn handen. 7 Kris stapt op zijn sch der. 8, roept Paul. 9 Je weet dat het f t is wat je doet. 10 Toch wacht Paul tr w. 11 Dat is maar een beetje st t.

spelling 10a, b 1 Schrijf het woord op. Kies uit: drijfnat vijf krijger wijs leider reis kleine ijskoud voorbij 1 Een kl kr maakt een lange r. kleine Je leert hoe je woorden met ei en ij schrijft.

3 spelling 10a, b 1 Schrijf het woord op. Kies uit: drijfnat vijf krijger wijs leider reis kleine ijskoud voorbij 1 Een kl kr maakt een lange r. kleine Je leert hoe je woorden met ei en ij schrijft. trein ijs Woorden als trein en ijs zijn weetwoorden. Je leert deze woorden uit je hoofd. Het ei-verhaal kan je daarbij helpen. 2 In de winter is het oud. 3 V jaar gaan voo. 4 W geworden, gaat hij naar huis. 5 Bij zijn volk wordt hij een grote der. 2 ei of ij? Schrijf het woord op. 1 Een m sje dw lt de vloer. meisje 2 Ze werkt als m d in het pal s. 3 Opz! roept een lak. 4 De k zer komt voorb. 5 De t l verdwijnt achter het gord n. 6 Maar de vloer is nog dr fnat. 7 De k zer glijdt uit. 8 Het sp t me, doet het p n? 9 Dit is vast het nde van haar baan. 10 Maar de keizer l kt bl.

4 spelling 11a, b 1 Schrijf het woord op. Kies uit: kou saus zout hout blauw gauw mouw flauw Je leert hoe je woorden met au en ou schrijft. pauw hout 1 Maud verft het h bl. hout 2 Er zit verf op haar m. Woorden als pauw en hout zijn weetwoorden. Je leert deze woorden uit je hoofd. Het au-verhaal kan je daarbij helpen. 3 En ze heeft last van de k. 4 G gaat ze naar binnen. 5 Er is rijst met s. 6 Te weinig z, het smaakt fl. 2 au of ou? Schrijf het woord op. 1 Oma is een de vr w. oude 2 Ze heeft dunne sch ders. 3 Haar hand lijkt een kl w. 4 Oma wordt g w boos om een f t. 5 Dat vind ik vaak fl w. 6 Toch h d ik van haar. 7 Haar handen hebben nooit p ze. 8 Ze breit met bl we wol. 9 Een k s of een m w. 10 Ze zegt: Dat wordt voor j.

kieuw Je hoort iew Je schrijft ieuw. 2 eeuw of ieuw? Schrijf het woord op. 1 Hier volgt het n s. nieuws 2 De kok van De trotse l 3 snijdt de k van een haai.

5 1 eeuw of ieuw? Schrijf het woord op. 1 Het jaar is nog n. nieuw 2 Er valt wat sn. 3 Een spr zit op een tak. 4 Hij schrikt van een schr. 5 Ik zag je niet, m. 6 Je bent wit als sn. spelling 8a, b Je leert hoe je woorden met eeuw en ieuw schrijft. sneeuw kieuw sneeuw Je hoort eew Je schrijft eeuw. kieuw Je hoort iew Je schrijft ieuw. 2 eeuw of ieuw? Schrijf het woord op. 1 Hier volgt het n s. nieuws 2 De kok van De trotse l 3 snijdt de k van een haai. 4 Dan geeft hij een schr. 5 De vis beweegt opn. 6 Uit het gat komt een m. 7 Het beest is niet zo wit als sn. 8 Het is de meest vieze vogel van de. 9 Zie ik een g? 10 Dan was het n s niet n voor u.

spelling 8c 1 Schrijf de rijmwoorden op. Kies uit: sneeuw kieuw geeuw duw uw nieuw spreeuw ruw Je leert hoe je woorden met uw schrijft. duw Je hoort uuw Je schrijft uw.

6 spelling 8c 1 Schrijf de rijmwoorden op. Kies uit: sneeuw kieuw geeuw duw uw nieuw spreeuw ruw Je leert hoe je woorden met uw schrijft. duw Je hoort uuw Je schrijft uw. 1 sluw duw 2 leeuw 3 opnieuw 2 Schrijf het tegendeel op. Een woord met uw, eeuw of ieuw. 1 De fiets is niet oud, hij is n. nieuw 2 De vos is niet dom, hij is sl. 3 Het kind moet fluisteren, maar het schr. 4 Lieke trekt niet aan de kar, ze d. 5 De hand is niet zacht, de hand is r. 6 Meneer, het was niet mijn plan, het was plan. 7 Gisteren was het oudjaar, nu is het jaar. 8 Een aap is brutaal, een hert is sch.

Vergelijkbare documenten

thema 5 les 2 extra oefenen

thema 5 les 2 extra oefenen 1 Schrijf het woord op. Kies uit: au blauw gauw spelling 11a Je leert hoe je woorden met au schrijft. pauw lauw 1 Dit is een kleur. blauw saus Woorden als pauw zijn weetwoorden.