Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. modernisering opslagen voor gevaarlijke stoffen in emballage

Transcriptie

1 Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning modernisering opslagen voor gevaarlijke stoffen in emballage DSM Pharma Chemicals te Venlo Zaaknummer: Kenmerk: 2012/ d.d. 8november 2012 Verzonden:

2 INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure Gegevens aanvrager Projectbeschrijving Vergunningsituatie Bevoegd gezag Ontvankelijkheid en opschorting procedure Procedure (uitgebreid) en zienswijze(n) 7 3 Samenhang overige wetgeving Coördinatie Waterwet Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Besluit milieueffectrapportage 1999 (besluit mer) European pollutant release and transfer register (e-prtr) Overwegingen Milieu 12 5 Voorschriften 17 Zaaknummer:

3 1 Besluit Onderwerp Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 9 mei 2012 een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen van DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. Het betreft de modernisering van de opslagen voor gevaarlijke stoffen in emballage op de locaties 8.50 (vatenopslagmagazijn) en 6.11 (dagvoorraadmagazijn). De aanvraag betreft de locatie gelegen aan de Grubbenvorsterweg 8, 5928 NX Venlo, kadastraal bekend onder de nummers O834, O869, O868, O1235, O1236, O1237, O1238, O1239, O1240, O1242, O1243 en O1244 van de gemeente Venlo. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): 1. aan DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. de omgevingsvergunning (verder te noemen: vergunning) te verlenen. Deze vergunning wordt verleend voor haar inrichting gelegen aan de Grubbenvorsterweg 8, 5928 NX Venlo; 2. dat de vergunning verleend wordt voor de volgende activiteiten en werkzaamheden: het veranderen of veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo); 3. dat voorschrift uit de vigerende revisievergunning van 18 juni 2009 wordt vervangen door een nieuw voorschrift zoals onder hoofdstuk 5 is weergegeven; 4. dat aan deze vergunning de in hoofdstuk 5 vermelde voorschriften verbonden zijn; 5. dat de aanvraag onderdeel uit maakt van deze vergunning: 6. dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend. Gedeputeerde Staten van Limburg, namens dezen, G.C.H. Broen clusterhoofd Milieu afdeling Vergunningen en Subsidies Zaaknummer:

4 Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.3 van de Wabo (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag is getoetst aan artikel 2.14 van de Wabo. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor). Afschriften Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: aanvrager van de vergunning, zijnde DSM Pharma Chemicals Venlo B.V.; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, Postbus 3434, 5902 RK Venlo; de minister van Infrastructuur en Milieu (directoraat-generaal Milieu), Postbus 20951, 2500 EZ Den Haag; de Inspectie SZW, directie MHC, team MHC-Zuid, Postbus 820, 3500 AV Utrecht; de inspectie voor Leefomgeving en Transport, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag; de Burgemeester van de gemeente Venlo, Postbus 3434, 5902 RK Venlo; het bestuur van de Regionale Brandweer Noord- en Midden-Limburg, Postbus 11, 5900 AA Venlo; Rijkswaterstaat, Dienst Limburg, Postbus 25, 6200 MA Maastricht. Beroep Belanghebbenden die zienswijzen over het ontwerpbesluit hebben ingediend, belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend, belanghebbenden die willen opkomen tegen de wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht en adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid advies uit te brengen over het ontwerpbesluit, kunnen tegen betaling van de verschuldigde griffierechten, beroep instellen bij de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht. Het beroepschrift moet binnen een termijn van zes weken worden ingediend. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Op deze beroepschriftprocedure is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de datum; c. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, en; d. de redenen van het beroep (motivering). Het beroepschrift moet worden gericht aan: Rechtbank Maastricht sector bestuursrecht Postbus BZ Maastricht Voor meer informatie verwijzen wij u naar de internetpagina van de Rechtbank Maastricht, Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Als u een beroepschrift heeft ingediend, dan kunt u tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht. Zaaknummer:

5 U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, volgend op de beroepstermijn van 6 weken. Indien binnen de beroepstermijn tegen het besluit bij de Voorzieningenrechter een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Zaaknummer:

6 2 Procedure 2.1 Gegevens aanvrager Op 9 mei 2012 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. 2.2 Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: Het gebruik van het dagvoorraadmagazijn 6.11 voor stoffen waarvoor volgens de PGS 15 beschermingsniveau 1 is vereist komt te vervallen. Het magazijn zal worden ingericht en worden gebruikt voor de opslag van stoffen waarvoor kan worden volstaan met een beschermingsniveau 3 confrom de PGS 15. Het gebruik van de vatenopslag locatie 8.50 voor stoffen waarvoor volgens PGS 15 beschermingsniveau 1 is vereist wordt met circa een derde van de huidige capaciteit gereduceerd. Dit houdt in dat twee van de drie brandcompartimenten zullen voldoen aan de voorschriften die de PGS 15 stelt aan opslag voor stoffen met beschermingsniveau 1. Deze 2 compartimenten worden voorzien van een automatische blussysteem dat voldoet aan het gestelde in bijlage F van de PGS 15 (2011). Voor het middelste brandcompertiment geldt dat dit zal worden ingericht voor de opslag van stoffen waarbij volstaan kan worden met beschermingsniveau 3. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo omschreven activiteiten: Het veranderen of veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting. 2.3 Vergunningsituatie Op 18 juni 2009, kenmerk 08/48940 hebben wij aan DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor de productie van Active Pharmaceutical Ingredients (API), Advanced Intermediates (AI) en Very Advanced Intermediates (VAI) voor de farmaceutische industrie, gelegen aan de Grubbenvorsterweg 8 te Venlo. Eerder zijn de volgende omgevingsvergunningen verleend: Het wijzigen van de beschrijving van het vrijkomen van afvalstoffen uit productie en van het toevoegen van spoelvloeistoffen aan de BIAZ van 21 juli 2011, kenmerk Voorts hebben wij voor de inrichting de volgende veranderingsvergunningen verleend: Wijziging STATOL-proces en enkele infrastructurele wijzingen van 4 maart 2010, kenmerk 09/18324; Drogen van het nieuwe product CLP van 12 augustus 2010, kenmerk 10/1960. De voorschriften van de onderliggende (milieu)vergunningen zijn van overeenkomstige toepassing op de aangevraagde verandering, tenzij de aard van de vergunning en/of de aard van de verandering zich daartegen verzet. Zaaknummer:

7 2.4 Bevoegd gezag De inrichting is genoemd in categorie 4.3.b (inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van amine) van onderdeel C van bijlage 1 van het Bor. Verder bevat de inrichting één of meerdere gpbv-installaties en is het Besluit risico s zware ongevallen van toepassing. Daarom zijn wij het bevoegd gezag voor de integrale omgevingsvergunning. 2.5 Ontvankelijkheid en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. 2.6 Procedure en zienswijzen Dit besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is deze procedure van toepassing omdat de aanvraag geheel / gedeeltelijk betrekking heeft op: Een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e (milieu). Van 12 september 2012 tot 24 oktober 2012 heeft de aanvraag en het ontwerp van het besluit ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gebruik gemaakt. Het betreft de volgende zienswijze(n): Eerste keuring brandbeveiligingsinstallatie (voorschrift PGS 15:2011) In opslaglocatie 8.50 wordt PGS 15 beschermingsniveau 1 gerealiseerd door het aanleggen van een automatische brandbeveiligingsinstallatie. PGS 15 beschrijft in paragraaf beoordeling, certificatie en goedkeuring van de brandbeveiligingsinstallatie (4.8.2) aan welke eisen de installatie moet voldoen. De meeste van deze eisen worden in de voorschriften van deze omgevingsvergunning opgenomen. In de voorschriften van deze ontwerpbeschikking ontbreekt een belangrijk voorschrift uit de paragraaf 4.8.2, namelijk voorschrift van PGS 15:2011. Dit voorschrift regelt dat een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat een goedkeurend inspectierapport is afgegeven. Ik ben van mening dat dit voorschrift van toepassing is op deze opslaglocatie omdat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie een nieuwe situatie ontstaat die gekeurd moet worden voordat de opslaglocatie overeenkomstig BN1 in gebruik wordt genomen. Motivering voorschriften PGS 15:2011 De omgevingsvergunning dient BBT te zijn. PGS 15:2011 is een document dat als richtlijn gehanteerd wordt om de vergunning BBT te maken. Afwijken van PGS 15:2011 is mogelijk, mits gemotiveerd. In het ontwerpbesluit ontbreken zonder verdere motivatie voorschriften uit PGS 15:2011 voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Ik verzoek u nader te motiveren waarom onder meer voorschrift (stellingen beveiligen tegen aanrijden), 3.20 (toegankelijkheid voor onbevoegden), 3.21 (toegangsdeuren en vluchtroutes), 3.23 (eisen voor verwarming), en voorschriften uit paragraaf (algemene Zaaknummer:

8 voorschriften voor opslagvoorzieningen) niet worden opgenomen. Overigens zijn de genoemde voorschriften opgenomen in het BBT-document PGS 15:2005. Stoffenlijst In de voorschriften van het ontwerpbesluit is voorschrift Journaal en registratie niet opgenomen. De motivering voor het weglaten van dit voorschrift is dat met toepassing van artikel 21 van het Besluit risico s zware ongevallen 1999 (Brzo) een stoffenlijst verplicht is voor het bedrijf. Ik ben van mening dat in de inrichting een stoffenlijst aanwezig moet zijn die in ieder geval overeenkomt met voorschrift van de PGS 15:2011 en waarin zijn opgenomen gegevens over de juiste vervoersnaam, technische benaming, ADR-codes, hoeveelheden, de verpakkingsgroep, het vlampunt, de aggregatietoestand, soort verpakking (metaal of niet-metaal) en de (sub)locatie waar de gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen. In de omgevingsvergunning kan de detaillering van de stoffenlijst vastgelegd worden. De verplichting voor een stoffenlijst in het Brzo borgt niet dat alle noodzakelijke informatie, zoals hierboven genoemd, wordt opgenomen. Ik verzoek u de vergunning hiervoor aan te passen en voorschrift van PGS 15:2011 op te nemen. Daarnaast blijkt niet uit de omgevingsvergunning wat de maximale hoeveelheid van de opslag verpakte gevaarlijke stoffen is. Voor de opslaglocaties waar BN 1 van toepassing is kan dit duidelijk worden bij de goedkeuring van het uitgangspuntendocument. Voor de opslaglocaties waar BN 3 van toepassing is, en waarvoor geen UPD opgesteld wordt, ben ik van mening dat in de omgevingsvergunning vastgelegd moet worden wat de maximum hoeveelheid aan de opslag van gevaarlijke stoffen is. Brandwerendheid Het dagvoorraadmagazijn (DVM; opslaglocatie 6.11) bezit geen specifieke brandwerendheid. De naastgelegen koelcel heeft wel een WBDBO van 60 minuten. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat het DVM 60 minuten brandwerend is aan de zijde van de koelcel. PGS 15:2011 geeft aan dat voor de brandwerendheid het totale DVM-gebouw beschouwd dient te worden, daaronder bijvoorbeeld ook begrepen brandoverslag voor de daken van beide locaties. Ik verzoek u nader te motiveren of de gebouwen aan de vereiste voorschriften van PGS 15:2011 voldoen voor zover het betreft de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Conclusie Ik ben van mening dat de opslag uitgevoerd zou moeten worden overeenkomstig BN 1 van hoofdstuk 4 PGS 15:2011. In het ontwerpbesluit ontbreken zonder motivering een aantal voorschriften uit de PGS 15:2011 waardoor ik de vergunning niet BBT vindt. Ik verzoek u het besluit te wijzigen overeenkomstig mijn zienswijze. Over deze zienswijzen merken wij het volgende op: Ad. Eerste keuring brandbeveiligingsinstallatie (voorschrift PGS 15:2011) Voorschrift 1.12 is aangevuld met een eerste keuring. Ad. Motivering voorschriften PGS 15:2011 De aanvraag om vergunning betreft een project om te komen tot modernisering van de opslagen op de locatie 6.11 en Het gebruik van het dagvoorraadmagazijn 6.11 voor stoffen waarvoor volgens de PGS 15 beschermingsniveau 1 is vereist komt te vervallen. Het magazijn zal worden ingericht en worden gebruikt voor de opslag van stoffen waarvoor kan worden volstaan met een beschermingsniveau 3 confrom de PGS 15. Het gebruik van de vatenopslag locatie 8.50 voor stoffen waarvoor volgens PGS 15 beschermingsniveau 1 is vereist wordt met circa een derde van de huidige capaciteit gereduceerd. Dit houdt in dat twee van de drie brandcompartimenten zullen voldoen aan de voorschriften die de PGS 15 stelt aan opslag voor stoffen met beschermingsniveau 1. Deze 2 compartimenten worden voorzien van Zaaknummer:

9 een automatische blussysteem dat voldoet aan het gestelde in bijlage F van de PGS 15 (2011). Voor het middelste brandcompertiment geldt dat dit zal worden ingericht voor de opslag van stoffen waarbij volstaan kan worden met beschermingsniveau 3. De vigerende vergunning van 18 juni 2009 is onherroepelijk. In deze procedure kunnen geen zienswijzen worden ingediend tegen voorschriften uit de vigerende vergunning. Het besluit op deze aanvraag kan alleen betrekking hebben op de voorliggende aanvraag. Derhalve zijn in dit besluit voorschriften opgenomen voor de opslagen op locatie 6.11 en De in de zienswijze genoemde voorschriften en de voorschriften uit paragraaf van de PGS15 zijn aan dit besluit verbonden. De opslagen zijn onverwarmde opslagen. Dientengevolge is voorschrift 3.23 uit de PGS 15 niet van toepassing. De opslagvoorzieningen zijn, net als de totale inrichting, niet ongecontroleerd toegankelijk voor onbevoegde. Dit is geregeld in de onderliggende vergunning van 18 juni Vluchtroutes is een aspect vanuit de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en heeft geen relatie met de activiteit milieu van de Wabo. Ad. Stoffenlijst Ten aanzien van de verplichting van de stoffenlijst merkt de PGS 15 onder 3.18 sub d. het volgende op: Inrichtingen die onder BRZO 1999 vallen en VR-plichtig zijn, hebben al de verplichting om een stoffenlijst bij te houden; het advies is om in de omgevingsvergunning hierbij aan te sluiten en geen separaat journaal te verlangen. Ons college heeft bij het nemen van dit besluit aangesloten bij de PGS 15 ten aanzien van een separaat journaal en ziet geen aanleiding om af te wijken van de PGS 15. In de aanvraag om vergunning is opgenomen de grootte van elke locatie, de maximale grootte van een compartiment en het maximaal aantal palletplaatsen per compartiment. Het opnemen van een maximale hoeveelheid biedt geen extra informatie/bescherming. Ad. Brandwerendheid Ten aanzien van de brandwerendheid van de bouwdelen is onder voorschrift 1.3 de verplichting voor vergunninghoudster opgenomen om binnen 4 weken na van het van kracht worden van dit besluit aan te tonen dat wordt voldaan aan het gestelde onder van de PGS 15(2011) ten aanzien van de brandwerendheid van bouwdelen. De zienswijze treft geen doel. Ad. Conclusie Ons college is niet duidelijk waar de conclusie op is gebaseerd. Voorligt een aanvraag met betrekking op opslagen met BN1 alsook BN3. Uit de ingediende zienswijze kan ons college niet concluderen dat voor alle opslagen een BN1 zou moeten worden opgelegd. Met aanvulling van voorschrift 1.12 wordt op alle punten voldaan aan het gesteld in de PGS 15(2011). Ten opzichte van de ontwerpvergunning zijn de volgende wijzigingen aangebracht: Voorschrift 1.12 is als volgt aangevuld: De eerste inspectie dient plaats te vinden alvorens de opslagvoorziening in gebruik wordt genomen. Zaaknummer:

10 3 Samenhang overige wetgeving 3.1 Coördinatie Waterwet Binnen DSM Pharma Chemicals B.V. treedt als gevolg van deze aanvraag geen verandering op in het afvalwater, dat direct op het oppervlaktewater wordt geloosd. Er is daarom geen sprake van een verandering waarvoor een verandering in de Waterwetvergunning moet worden aangevraagd. Rijkswaterstaat heeft op 31 augustus 2012 geadviseerd, dat er geen vergunning in het kader van de Waterwet behoeft te worden ingediend. 3.2 Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Met het in werking treden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim ofwel Activiteitenbesluit) gelden voor veel inrichtingen algemene regels. Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling bevatten algemene regels voor een aantal specifieke activiteiten en installaties. gpbv-installaties De inrichting bevat een gpbv-installatie en daarom is het Activiteitenbesluit niet van toepassing. 3.3 Besluit milieueffectrapportage 1999 (besluit mer) In Nederland is het mer geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een algemene maatregel van bestuur (het Besluit mer). Inmiddels heeft ook andere wetgeving invloed op mer, zoals de Crisis- en Herstelwet (Chw). Er bestaat een beperkte en een uitgebreide m.e.r.- procedure. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het project. Het Besluit milieueffectrapportage maakt onderscheid naar activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is (onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit mer) en activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt (onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit mer). Mer-plicht (onderdeel C) en mer-beoordelingsplicht (onderdeel D) De voorgenomen activiteit komt noch voor in onderdeel C noch in onderdeel D van het Besluit mer. De activiteit is derhalve noch mer-plichtig noch mer-beoordelingsplichtig. Zaaknummer:

11 3.4 European pollutant release and transfer register (e-prtr) In het kader van het VN-verdrag van Aarhus is in februari 2006 de Europese Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR) verordening vastgesteld. De (rechtstreeks werkende) E-PRTR verordening verplicht bedrijven hun emissies naar water, lucht en bodem en de verwijderingsroutes voor afval te rapporteren aan de overheid. Op 11 juni 2009 (Staatscourant 2009 nr. 105) is de wetgeving Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR-protocol aangepast. De rapportageverplichtingen zijn vooral van belang voor de emissies naar lucht en water en de hoeveelheden en verwijderingsroutes van de in de inrichting DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. geproduceerde hoeveelheden afvalstoffen. De activiteiten van DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. vallen onder de richtlijn en de uitvoeringsregeling. DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. heeft de afgelopen jaren de benodigde overheidsverslagen ingediend. De aangevraagde vergunning leidt niet tot additionele emissies of de te verwijderen afvalstoffen van DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. Zaaknummer:

12 4 Overwegingen 4.1 Milieu Algemeen De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. Toetsing oprichten, veranderen of revisie Gelet op artikel 2.14, eerste lid onder a van de Wabo hebben wij de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag: de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan; de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn Best beschikbare technieken In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de artikel 5.4 van het Bor vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de in de Mor aangewezen BBT-documenten. Voor gpbv-installaties moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de in de Mor opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. Uit de jurisprudentie blijkt dat wij ook de eindconcept-bref's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 bij de besluitvorming behoren te betrekken. Deze moeten worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. Zaaknummer:

13 Beoordeling De aangevraagde activiteiten worden genoemd in bijlage I van de EG-richtlijn en wel in categorie 4.5. De aangevraagde installaties betreffen gpbv-installaties. Voor deze installaties zijn BREF s beschikbaar. Organische fijnchemie; Koelsystemen; Monitoring; Afgas-en afvalwaterbehandeling; Op- en overslag van bulkgoederen. Aan deze BREF's is uitgebreid getoetst in de revisievergunning van 18 juni De nu voorliggende veranderingsvergunning heeft uitsluitend betrekking op de wijziging van opslag conform PGS 15. Toetsing aan BBT vindt plaats onder paragraaf Bodem Bodembeschermende maatregelen en voorzieningen Het preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De NRB bevat een systematiek waarmee het bodemrisico van bedrijfsactiviteiten kan worden beoordeeld. Het bodemrisico is daarbij afhankelijk van de aanwezige bodembeschermende voorzieningen en de getroffen maatregelen. Combinaties van voorzieningen en maatregelen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico representeren de BBT. Alleen onder bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met een aanvaardbaar bodemrisico. De in potentie bodembedreigende, aangevraagde activiteiten zijn in de vigerende vergunning van 18 juni 2009 getoetst aan de systematiek van de NRB. De voorliggende aanvraag, modernisering van de PGS 15 opslagen, heeft geen invloed op de conclusies van het bodemrisicodocument van de vigerende vergunning (Externe) veiligheid PGS richtlijnen voor de opslag en handling van gevaarlijke stoffen Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Voor de opslag van vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen is de PGS 15 opgesteld. De aanvraag betreft de wijzing van de opslag op de locaties 6.11 (dagvoorraadmagazijn) en locatie 8.50 (vatenopslagmagazijn). Locatie 6.11 (dagvoorraadmagazijn) Het dagvoorraadmagazijn op locatie 6.11 wordt ingericht voor de opslag van meer dan kg vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met ADR-klassen 4.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen die volgens tabel 4.1 van de PGS 15 (2011) zijn toegestaan onder beschermingsniveau 3. In hoofdstuk 4 van de PGS 15 (2011) zijn voorschriften opgenomen die gelden voor opslagvoorzieningen met een opslagcapaciteit groter dan kg. De algemene voorschriften uit hoofdstuk 3 zijn eveneens van toepassing op deze opslagvoorzieningen. De voorzieningen welke aanwezig zijn op de locatie 6.11 zijn aangegeven in de aanvraag om vergunning. Hieruit blijkt dat de opslag op locatie 6.11 voldoet aan de voorschriften die PGS 15 (2011) stelt voor een opslag van Zaaknummer:

14 gevaarlijke stoffen welke vallen onder beschermingsniveau 3. Dit is als voorschriften 1.4 en 1.5 aan deze vergunning verbonden. Er is afgeweken van de verplichting onder voorschrift Inrichtingen welke onder het BRZO vallen en VR-plichtig zijn, zoals DSM Pharma Chemicals Venlo B.V., hebben al de verplichting om een stoffenlijst bij te houden. De PGS 15 (2011) adviseert om in dit geval in de vergunning aan te sluiten bij deze stoffenlijst en niet een separaat journaal te verlangen. Hiertoe is voorschrift 1.2. opgenomen. Locatie 8.50 (vatenopslagmagazijn) Op locatie 8.50 (vatenopslagmagazijn) vindt volgens de vigerende vergunning van 18 juni 2009 opslag plaats van meer dan kg gevaarlijke stoffen met een beschermingsniveau 1. De huidige locatie is verdeeld in 3 compartimenten. Het aanwezige blussysteem voldoet echter niet aan de eisen welke door de PGS 15 (2011) hieraan worden gesteld. Om aan de voorschriften van deze PGS 15 te voldoen zal de opslaglocatie ingrijpend worden gewijzigd. De opslagcapaciteit van vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met beschermingsniveau 1 wordt met circa een derde van de huidige capaciteit tot 1290 m 2 gereduceerd. Dit houdt in dat twee van de drie brandcompartimenten zullen moeten voldoen aan de voorschriften die de PGS 15 (2011) stelt aan opslag voor stoffen met beschermingsniveau 1. Hiertoe worden deze 2 compartimenten voorzien van een automatische blussysteem dat voldoet aan het gestelde in bijlage F van de PGS 15 (2011). Op basis van voorschrift van de PGS 15 (2011) moet vergunninghoudster beschikken over een uitgangspuntendocument (UPD). In dit UPD dienen alle relvante gegevens te zijn opgenomen te behoeve van een goed ontwerp en goede werking van de brandbeveiligingsinstallatie. Dit UPD dient te zijn beoordeeld door een type A-inspectie-instelling en moet voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallties wordt begonnen zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Hiertoe is voorschrift 1.8 tot en met 1.11 opgenomen. De PGS 15 (2011) stelt eveneens eisen aan de bouwkundige voorzieningen zoals bluswateropvang, productopvang en brandwerendheid. Alvorens het bedrijf begint met de aanleg van de nieuwe voorzieningen, dient het ontwerp van deze bouwkundige voorzieningen ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. Dit is vastgelegd in voorschrift 1.3. Voor het middelste brandcompartiment geldt dat dit zal worden ingericht voor de opslag van stoffen waarbij volstaan kan worden met beschermingsniveau 3. De voorzieningen die aanwezig zijn in het middelste brandcompartiment zijn beschreven in de aanvraag om vergunning. Hieruit blijkt dat de opslag op locatie 8.50, middelste compartiment, voldoet aan de voorschriften die PGS 15 (2011) stelt voor een opslag van gevaarlijke stoffen welke vallen onder beschermingsniveau 3. Dit is als voorschriften 1.13 en 1.14 aan deze vergunning verbonden. Ook voor de locatie 8.50 is afgeweken van de verplichting onder voorschrift 3.18 van de PGS 15 (2011) met dezelfde motivering als voor de opslaglocatie 6.11 Maatregelen voor en tijdens de bouw van de automatische blusinstallatie Gelijk met de aanvraag om vergunning heeft DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. op 9 mei 2012 een brief gestuurd waarin zij extra maatregelen aangeeft die zullen worden gerealiseerd. Het betreft de volgende maatregelen welke per 1 juli 2012 zijn gerealiseerd. Zaaknummer:

15 Het dagvoorraadmagazijn 6.11 zal uit gebruik worden genomen voor de opslag van stoffen die aanleiding geven tot opslag op beschermingsniveau 1. In deze opslag zullen uitsluitend nog stoffen worden opgeslagen waarbij volstaan kan worden met beschermingsniveau 3. Bij het vatenopslagmagazijn 8.50 is vanaf 1 juli 2012 de opslag beperkt tot twee van de drie compartimenten. Hierdoor wordt de opslagcapaciteit van de stoffen die vallen onder beschermingsniveau 1 gereduceerd tot 470 m 3. De huidige bedrijfsbrandweer met een minimale bezetting van drie brandwachten, conform het convenant met brandweer Venlo d.d. 16 maart 2007 en zoals overeengekomen in de vigerende revisievergunning van 18 juni 2009, blijft tijdens de bouwperiode volledig operationeel. Ook zal gedurende de periode tot 1 juli 2013, wanneer de nieuwe blusinstallatie gereed is, de jaarlijkse gezamelijke oefeningen met brandweer Venlo, waarbij repressie van brand in het vatenopslagmagazijn wordt geoefend, worden voortgezet. De huidige opslag op locatie 8.50 is voorzien van een gecertificeerde brandalarmering die doormeldt naar brandweer Venlo. Als tijdelijke, extra maatregel wordt een tijdelijke blusinstallatie gerealiseerd op de twee in gebruik zijnde brandcompartimenten waardoor de reponstijd van de huidige bedrijfsbrandweer bij alarmering aanmerkelijk wordt gereduceerd. De tijdelijke extra brandweermaatregelen voor het vatenopslagmagazijn 8.50 zijn als voorschrift 1.15 tot en met 1.19 vastgelegd in deze vergunning Externe veiligheid Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) Het Brzo 1999 richt zich op het beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en preparatie) en anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (repressie). Op grond van de vergunde hoeveelheid gevaarlijke stoffen die de lage drempelwaarde uit Bijlage 1 van het Brzo 1999 overschrijdt, is DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. VR-plichtig onder het Brzo DSM Pharma Chemicals Venlo B.V. heeft op 1 april 2010 een geactualiseerd VR ter beoordeling bij de overheden ingediend. Dit VR is op 7 december 2011 door de betrokken overheden beoordeeld. In dit VR is nagegaan of een QRA nodig is. Hiertoe zijn de effecten berekend van de maatgevende insluitsystemen en de binnen de inrichting aanwezige opslagen, waaronder ook de PGS 15 opslagen. Uit de berekende effecten blijkt dat de LC01 binnen de inrichtingsgrens blijft en dat het opstellen van een QRA derhalve nier noodzakelijk is. De nu aangevraagde situatie is een verbetering ten opzicht van de in het VR beschreven situatie. Derhalve is het opstellen van een nieuwe QRA dan ook niet aan de orde Besluit externe veiligheid inrichtingen, niet categoriaal bedrijf Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen gevoelige objecten. Hierbij maakt het Bevi ten aanzien van de inrichtingen welke onder de werkingsfeer van dit besluit vallen een tweedeling. Het betreft enerzijds inrichtingen genoemd onder artikel 2, eerste lid, a tot en met d, Bevi de niet categoriale inrichtingen. Hieronder vallen inrichtingen welke vallen onder de werkingssfeer van het Brzo Daarnaast kent het besluit onder artikel 2, eerste lid, e tot en met f, Bevi zogenaamde categoriale inrichtingen. Artikel 2, eerste lid onder f, Bevi betreft een inrichting waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen in een hoeveelheid van meer dan kg per opslagplaats, niet zijnde een inrichting als bedoeld in onderdeel a of d. Concreet betekent dit dat indien binnen een inrichting een opslag plaatsvindt van meer Zaaknummer:

16 van 10 ton en deze inrichting tevens onder de werkingssfeer valt van het Brzo 1999, de gehele inrichting beschouwd dient te worden als een niet-categoriale inrichting. In artikel 4 en 5 van het Bevi worden de bevoegdheden aangewezen bij de uitoefening waarvan de gestelde grens- en richtwaarden moeten worden toegepast. Deze aanwijzing betreft onder andere de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning die gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat indien een aanvraag geen invloed heeft op het plaatsgebonden risico, het besluit ook niet onder de werkingssfeer van het Bevi valt. De aangevraagde veranderingsvergunning van DSM Pharma Chemicals heeft geen gevolgen op de externe veiligheid en het plaatsgebonden risico. Derhalve is een verdere toetsing aan het Bevi in dit concrete geval dan ook niet aan de orde. Zaaknummer:

17 5 Voorschriften Gewijzigd voorschrift Voorschrift van de vigerende revisievergunning van 18 juni 2009 wordt als volgt gewijzigd: Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage, groter dan 10 ton a. De opslag van gevaarlijke stoffen in emballage van meer dan 10 ton op locatie 8.80, locatie 7.90, locatie opslag lege vaten achter 7.90, opslaglocatie 8.11 en 8.12, inclusief koelcel, locatie 8.40, locatie en 10.40, inclusief koelcel, dient plaats te vinden in een opslagvoorziening met beschermingsniveau 3 en moet voldoen aan de volgende paragrafen van PGS 15 (versie 28 juni 2005): paragraaf 3.1; paragraaf 3.3; uitgezonderd voorschrift 3.3.2; paragraaf 3.4; uitgezonderd voorschrift 3.4.2; paragraaf 3.5; paragraaf 3.7; paragraaf 3.11 t/m 3.18; paragraaf 4.2 t/m 4.5; paragraaf 4.6.2, 4.6.3; paragraaf 4.7; paragraaf , b. Afwijkend van het gestelde in 3.18 van de PGS 15 (versie juni 2005) voorgeschreven separate journaal en registratie kan volstaan worden met de stoffenlijst zoals deze verplicht is op basis van artikel 21 van het Besluit Risico s Zware Ongevallen c. Opslag van maximaal 10 ton vloeistoffen in de koelcel op locatie 8.11/8.12 en opslag van maximaal 10 ton vloeistoffen in de koelcel op locatie 10.30/10.40 mag uitsluitend plaatsvinden indien deze vloeistoffen boven een lekbak van voldoende inhoud worden geplaatst. Nieuwe voorschriften Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen op locatie 6.11 en locatie 8.50 Algemeen 1.1 De opslagvoorziening moet goed bereikbaar zijn voor voertuigen ten behoeve van de bestrijding van calamiteiten. Toegangsdeuren tot een opslagvoorziening en eventuele aansluitpunten voor blussystemen moeten te allen tijde vrij worden gehouden. 1.2 Afwijkend van het in voorschrift van de PGS 15 (2011) voorgeschreven separate journaal en registratie kan volstaan worden met de stoffenlijst zoals deze verpicht is op basis van artikel 21 van het Besluit Risico s Zware Ongevallen Binnen 4 weken na het van kracht worden van deze beschikking dient vergunninghoudster aan het bevoegd gezag een rapport ter goedkeuring te overleggen waaruit blijkt dat voor de opslagen op de locaties 6.11 en 8.50 wordt voldaan aan het gestelde in de volgende voorschriften van de PGS 15 (2011): 3.2.1, 3.2.2, , 3.2.6, 3.2.7en 3.2.8, bouwkundige eisen en eisen met betrekking tot brandwerendheid van bouwdelen; en 4.6.3, bluswateropvang; 4.7.1, productopvang. Zaaknummer:

18 Dagvoorraadmagazijn locatie In het dagvoorraadmagazijn locatie 6.11 moet beschermingsniveau 3 conform voorschrift van de PGS 15 (2011) zijn gerealiseerd 1.5 De opslag in het dagvoorraadmagazijn locatie 6.11 van meer dan kg vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met ADR-klassen 4.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen die volgens tabel 4.1 van de PGS 15 (2011) zijn toegestaan onder beschermingsniveau 3, moet voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van PGS 15 (2011): 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.1, 3.2.2, , 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8, 3.3.1, 3.3.3, tot en met 3.4.5, , , , , tot en met , , , , , , , 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1, en Opslag locatie 8.50 na 1 juli 2013 Locatie 8.50, sectie 1 en De opslag op locatie 8.50 sectie 1 en 3 van meer dan kg vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met ADR-klassen 3, 4.1, 6.1, 8, 9 en CMRstoffen die volgens tabel 4.1 van de PGS 15 (2011) zijn toegestaan onder beschermingsniveau 1, moet voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van PGS 15 (2011): 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.1, 3.2.2, , 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8, 3.3.1, 3.3.3, tot en met 3.4.5, , , , , tot en met , , , , , , , 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1, 4.4.2, 4.6.1, en In de opslag op locatie 8.50 sectie 1 en 3 moet beschermingsniveau 1 conform voorschrift van de PGS 15 (2011) zijn gerealiseerd. Hiertoe moet een geschikte brandbeveiligingsinstalltie aanwezig zijn. Het ontwerp en de uitvoering daarvan moet voldoen aan het gestelde in bijlage F van PGS 15 (2011). Deze brandbeveiligingsinstallatie moet te allen tijde bedrijfsgereed zijn. In geval van storing of onderhoud aan de brandbeveiligingsinstallatie moeten compenserende maatregelen worden genomen, zoals extra toezicht, het staken van risico opleverende activiteiten en dergelijke, opdat het risico van een brand uitgesloten moet worden geacht. 1.8 De vergunninghoudster moet beschikken over een uitgangspuntendocument (UPD), waarin alle van belang zijnde gegevens zijn opgenomen ten behoeve van een goed ontwerp en een goede werking van de brandbeveiligingsinstallatie. In het uitgangspuntendocument moeten ten minste zijn opgenomen: informatie over het gebruik van de opslagvoorziening, de soort opgeslagen stoffen en de wijze van opslag; de resultaten van een risicoafweging die ten grondslag ligt aan het te kiezen brandbeveiligingsinstallatie (onder vermelding van de gebruikte normen en voorschriften); een opsomming van de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen die tijdens het gebruik van de opslagvoorziening beschikbaar moeten zijn; de kwaliteitscriteria, de prestatie-eisen en ontwerpnormen voor de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen; de wijze waarop en de frequentie waarin de vergunninghouder aantoont dat de bouwkundige, installatietechnische en organisatorische brandbeveiligingsmaatregelen voldoen aan de gestelde kwaliteitscriteria. 1.9 De onderdelen van het uitgangspuntendocument die betrekking hebben op de goede werking van de brandveiligheidsinstallatie moeten zijn beoordeeld door een inspectie-instelling. Bij deze Zaaknummer:

19 beoordeling moet worden nagegaan of het uitgangspuntendocument in overeenstemming is met de voor de desbetreffende brandbeveiligingsinstallatie geldende ontwerpnorm. Deze inspectieinstelling moet voor het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties geaccrediteerd zijn door de Stichting Raad voor Accreditatie conform NEN-EN-ISO/IEC als type A inspectie-instelling. Het uitgangspuntendocument, inclusief het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling, moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het uitgangspuntendocument, alsmede het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling moet binnen de inrichting aanwezig zijn Binnen vier weken na het van kracht worden van deze beschikking dient een UPD dat aan de hierboven genoemde eisen voldoet ter goedkeuring aan het bevoegde gezag te zijn ingediend. Elke vijf jaar moeten de onderdelen van het goedgekeurde uitgangspuntendocument die betrekking hebben op de goede werking van de brandbeveiligingsinstallatie op actualiteit worden beoordeeld door een inspectie-instelling als in voorschrift 1.9 bedoeld. De beoordeling bestaat in ieder geval uit een beoordeling van de gehanteerde uitgangspunten en normen in het uitgangspuntendocument in relatie tot de op het huidige moment te hanteren uitgangspunten en normen en in relatie tot eventuele doorgevoerde wijzigingen Belangrijke (tussentijdse) wijzigingen in het uitgangspuntendocument moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. De wijzigingen mogen worden ingevoerd als het bevoegde gezag hiervoor schriftelijk zijn goedkeuring heeft gegeven Iedere twaalf maanden na de laatste inspectie moet door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.9 worden beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform de door het bevoegd gezag goedgekeurde uitgangspunten. Een afschrift van het inspectierapport wordt onverwijld ter kennisname aan het bevoegde gezag gezonden. Een opslagvoorziening mag niet in gebruik zijn indien uit een inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan de door het bevoegd gezag goedgekeurde uitgangspunten zoals bedoeld in voorschrift 1.9. Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat moet binnen de inrichting aanwezig zijn. De eerste inspectie dient plaats te vinden alvorens de opslagvoorziening in gebruik wordt genomen. Locatie 8.50 sectie In de opslag op locatie 8.50 sectie 2 moet beschermingsniveau 3 conform voorschrift van de PGS 15 (2011) zijn gerealiseerd 1.14 De opslag op locatie 8.50 sectie 2 van meer dan kg vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met ADR-klassen 4.1, 6.1, 8, 9 en CMRstoffen die volgens tabel 4.1 van de PGS 15 (2011) zijn toegestaan onder beschermingsniveau 3, moet voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van PGS 15 (2011): 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.1, 3.2.2, , 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8, 3.3.1, 3.3.3, tot en met 3.4.5, , , , , tot en met , , , , , , , 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1, en Opslag locatie 8.50 tot 1 juli 2013 (tijdelijke maatregelen) 1.15 De opslag op locatie 8.50 van meer dan kg vaste en vloeibare grondstoffen, tussen- en eindproducten, terugwinsten en afvalstoffen met ADR-klassen 3, 4.1, 6.1, 8, 9 en CMR-stoffen die volgens tabel 4.1 van de PGS 15 (2011) zijn toegestaan onder beschermingsniveau 1, wordt beperkt tot 2 secties van locatie 8.50 met een gezamelijke maximale grootte van 1290 m 2 (470 m 3 ). Zaaknummer:

20 De opslag moet voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van PGS 15 (2011): 3.1.1, 3.1.3, 3.1.4, 3.1.5, 3.2.1, 3.2.2, , 3.2.6, 3.2.7, 3.2.8, 3.3.1, 3.3.3, tot en met 3.4.5, , , , , tot en met , , , , , , , 4.2.1, 4.3.1, 4.4.1, 4.4.2, 4.6.1, en De aanwezige brandbeveiligingsinstallatie (handbediende delugesysteem inclusief sprinklermeldinstallatie en alarmering) wordt zo vaak als nodig doch tenminste één maal per jaar onderhouden en door een geaccrediteerde inspectie A-instelling goedgekeurd De aanwezige stationaire brandbeveiligingsinstallatie moet zijn voorzien van een uitbreiding waardoor de responstijd van het systeem (inzet water/schuim op vuur) binnen de 6 minuten blijft De uitbreiding van de stationaire brandbeveiligingsinstallatie moet zijn voorzien van een permanent opgestelde schuimunit B. Deze schuimunit moet afdoende hoeveelheid schuimvormend middel bevatten en het schuimvormend middel moet vorstvrij worden opgeslagen De bedrijfsbrandweer heeft een minimale bezetting van 3 brandwachten en is tijdens de ombouwperiode volledig operationeel. Zaaknummer: