2 LUCHT 21 Stof en zwerfvuil 21 Geur GELUID EN TRILLINGEN 23 Geluid 23 Trillingen 24

Transcriptie

1 INHOUDSOPGAVE BEGRIPPEN- EN LITERATUURLIJST 18 1 ALGEMEEN 21 2 LUCHT 21 Stof en zwerfvuil 21 Geur 22 3 GELUID EN TRILLINGEN 23 Geluid 23 Trillingen 24 4 BODEMBESCHERMING 25 Algemeen 25 Voorzieningen 25 Bodemonderzoek 25 5 OP- EN OVERSLAG VAN PUINGRANULAAT EN GROND 26 17

2 BEGRIPPEN- EN LITERATUURLIJST Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum waarop deze vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Bedrijfsriolering Bouwstoffenbesluit Brandbare stof Categorie-1-bouwstof Categorie-1-grond Categorie-2-grond CPR 9-6 Gedeputeerde Staten Geluidsgevoelige bestemmingen Geluidsniveau in Db(A) Langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Besluit van 23 november 1995, Stb. 567, houdende regels met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen (Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming), zoals laatstelijk gewijzigd en/of aangevuld. Stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, ook nadat de ontstekingsbron wordt weggenomen. Categorie-1-bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Categorie-1-grond als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Categorie-2-grond als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. "Vloeibare aardolieproducten. Opslag tot 150 m 3 van brandbare vloeistoffen met en vlampunt van 55 tot 100ºC in bovengrondse tanks." Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Gebouwen of objecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder. Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a). De energetische sommatie van de equivalente A-gewogen geluidsniveaus op een beoordelingspunt over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van specifieke bedrijfstoestanden, zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponent of muziekgeluid. 18

3 Lekbak - Een vloeistofdichte vloer die tezamen met de aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. - Een lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. - Een lekbak onder een opslag moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid er in opgeslagen vloeistoffen indien K1- en K2-vloeistoffen zijn opgeslagen en een inhoud van de grootste verpakkingseenheid, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige opgeslagen hoeveelheid, bij opslag van K3- of overige vloeistoffen. Maximaal geluidsniveau (L Amax ) NEN-EN NEN-normen NeR NRB Nuttige toepassing Openbaar riool Schone grond Selectief slopen Het maximaal te meten A-gewogen geluidsniveau gemeten in de meterstand fast gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) te Delft als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. Bij het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) te Delft uitgegeven en te verkrijgen normbladen. Nederlandse Emissie Richtlijnen lucht, Stafbureau NeR Bilthoven (1992), zoals laatstelijk gewijzigd. Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten uitgegeven door het Informatiecentrum Milieuvergunningen te s-gravenhage. Het gebruik van afvalstoffen of daaruit afgescheiden of bereide componenten in een andere, nuttige functie dan waarvoor ze oorspronkelijk waren bestemd. Voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater buiten de inrichting. Schone grond als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. Het zodanig slopen van een bouwwerk dat de daarbij vrijkomende stoffen optimaal voor hergebruik/recycling vrijkomen. De bepalingen van de bouwverordening ter plaatse dienen ten minste in acht te worden genomen. 19

4 Stuifgevoelige (afval)stoffen Stookinstallatie (On)gebroken puin. De c.v.-ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur. Stuifgevoeligheid De mate waarin een product gevoelig is voor verwaaiing. In het handboek NeR worden vijf categorieën onderscheiden: Cat. Gevoelig Bevochtigbaar Voorbeeld S1 sterk niet Cement, vulstof voor asfalt S2 sterk wel Looderts, bruinsteen, vliegas S3 licht niet Zilverzand, fijn zand S4 licht wel Grof zand, betonzand S5 nauwelijks wel Grind Vlampunt Vloeistofdicht Het (onderste) vlampunt is die temperatuur waarbij nog juist boven de vloeistof met lucht een brandbaar (explosief) mengsel kan worden gevormd. Het vlampunt tot 55ºC wordt bepaald volgens de methode omschreven in NEN-ISO Het vlampunt boven 55ºC wordt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens omschreven in NEN- ISO Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofkerende voorziening Een niet-vloeistofdichte voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen tijdelijk zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden. 20

5 1 ALGEMEEN 1.1 Dat gedeelte van de inrichting waarvoor vergunning wordt gevraagd moet zijn ingericht en in werking zijn overeenkomstig: - de aanvraag d.d. 14 juni 2005; - de wijzigingen van bijlagen 1 en 2 van de aanvraag, ingediend op 24 maart 2006, tenzij de voorschriften anders bepalen. 1.2 De volgende voorschriften, verbonden aan de beschikking van 12 oktober 1999, nr. MW (verder te noemen: de beschikking van 12 oktober 1999), zijn ook op deze beschikking van toepassing, als waren zij hier letterlijk weergegeven: t/m 1.12, 1.15 t/m 1.21; en 2.5; - 6.1, 6.6 t/m 6.9; t/m Daar waar in de voorschriften, genoemd in voorschrift 1.2, sprake is van "inrichting" moet worden gelezen "het gedeelte van de inrichting en de activiteiten waarop deze beschikking betrekking heeft. 1.4 De voorschriften in hoofdstuk 3 (Geluid) hebben betrekking op de gehele inrichting. Daar waar in de overige voorschriften wordt gesproken over inrichting wordt bedoeld de veranderingen binnen de inrichting die zijn aangevraagd. 2 LUCHT Stof en zwerfvuil 2.1 Alle activiteiten binnen de inrichting moeten op een zodanige wijze plaatsvinden dat hierdoor geen visueel waarneembaar stof buiten de inrichting kan optreden of zwerfvuil buiten de inrichting kan geraken. Opwaaien en verstuiven van losgestort materiaal moet worden voorkomen. 2.2 Het bewaren, lossen, (over)laden en verplaatsen van stuifgevoelige (afval)stoffen als losgestort materiaal moet zodanig gebeuren dat geen stofverspreiding plaatsvindt. 2.3 Indien opwaaien en verstuiven van losgestort materiaal, zoals bedoeld in de voorschriften 2.1 en 2.2, niet kan worden voorkomen zonder aanvullende maatregelen, moeten de betreffende (afval)stoffen vochtig worden gehouden of zijn afgedekt. De dosering van het sproeiwater dient te worden afgestemd op de behoefte. 2.4 Indien stuifgevoelige (afval)stoffen worden afgedekt moet regelmatig toezicht worden gehouden op het functioneren van de afdekking van het materiaal, vooral na bijzonder slechte weersomstandigheden. Losgewaaid of beschadigd afdekmateriaal dient direct te worden hersteld en eventueel verwaaid of weggespoeld afdekmateriaal dient direct te worden opgeruimd. 21

6 2.5 De valhoogte bij het opbouwen van het depot door middel van shovel of kraan moet ter voorkoming van stofhinder worden beperkt tot minder dan 1 meter boven de plaatselijke hoogte van het depot. 2.6 Bij het laden van voertuigen moet de valhoogte ter voorkoming van stofhinder worden beperkt tot minder dan 1 meter boven de bovenrand van de laadbak. 2.7 Het (verharde) buitenterrein van de inrichting moet zo vaak als nodig is, maar ten minste eenmaal per week, worden geveegd. Stuifgevoelige stoffen die bij enige handeling binnen of buiten de inrichting worden gemorst moeten zo vaak als nodig, maar ten minste eenmaal per dag, worden opgeruimd. 2.8 Verharde wegen moeten regelmatig worden schoongeveegd en indien nodig moeten (on)verharde wegen vochtig worden gehouden. 2.9 Vrachtwagens die in de inrichting stuifgevoelige (afval)stoffen hebben gelost moeten zodanig zijn uitgevoerd of voor het verlaten van de inrichting zodanig zijn gereinigd dat geen resten van deze stoffen van de vrachtwagens kunnen verwaaien Stuifgevoelige (afval)stoffen die uit de inrichting worden afgevoerd, moeten worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte transportmiddelen die op correcte wijze zijn beladen. Zo nodig dient de laadruimte van deze transportmiddelen te worden afgedekt of, indien dit niet mogelijk is, de lading te worden bevochtigd teneinde stofverspreiding tijdens het transport te voorkomen. De transportmiddelen moeten alvorens zij de laadplaats verlaten worden ontdaan van gemorst materiaal Indien de inrichting gedurende langere tijd (langer dan vier aaneengesloten werkdagen) buiten bedrijf is, bijvoorbeeld gedurende vorstperiodes of bedrijfsvakanties, moeten voorzieningen zijn getroffen zoals het aanbrengen van afdekkingen, om het verspreiden van stuifgevoelige (afval)stoffen te voorkomen Het laden, lossen en verplaatsen van stuifgevoelige (afval)stoffen op het buitenterrein met behulp van open laad- en losmiddelen als bijvoorbeeld grijpers, laadschoppen, etc. in de inrichting is niet toegestaan bij windsnelheden groter dan 20 m/s (windkracht 8, stormachtige wind). Geur 2.13 Containers waarin zich stankverspreidende stoffen bevinden dienen doelmatig te worden afgedekt Binnen de inrichting moet voor het afdekken van eventueel aanwezige stankverspreidende stoffen voldoende afdekmateriaal aanwezig zijn. 22

7 3 GELUID EN TRILLINGEN Geluid 3.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Rekenpositie Omschrijving Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau db(a) 1 Ambachtsweg Ambachtsweg Ambachtsweg Industrieweg Industrieweg Industrieweg 29/ Industrieweg Industrieweg Industrieweg De beoordelingspunten komen overeen met de rekenpunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorend akoestisch onderzoek van Peutz, rapportnummer F , d.d. 21 maart De beoordelingshoogte bij de rekenposities 1 t/m 5 en 9 t/m 11 bedraagt in de dagperiode 1,5 meter boven maaiveld. De beoordelingshoogte bij rekenpositie 8 bedraagt in de dagperiode 5 meter boven maaiveld. 3.2 Onverminderd het gestelde in voorschrift 3.1 mag het maximaal geluidsniveau (L Amax ) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Rekenpositie Omschrijving Maximaal geluidsniveau db(a) 1 Ambachtsweg Ambachtsweg Ambachtsweg Industrieweg Industrieweg Industrieweg 29/ Industrieweg Industrieweg Industrieweg De beoordelingspunten komen overeen met de rekenpunten zoals opgenomen in het bij de aanvraag behorend akoestisch onderzoek van Peutz, rapportnummer F , d.d. 23

8 21 maart De beoordelingshoogte bij de rekenposities 1 t/m 5 en 9 t/m 11 bedraagt in de dagperiode 1,5 meter boven maaiveld. De beoordelingshoogte bij rekenpositie 8 bedraagt in de dagperiode 5 meter boven maaiveld. 3.3 Om aan de grenswaarden uit de voorschriften 3.1 en 3.2 te kunnen voldoen moeten de geluidsschermen, zoals beschreven in het akoestisch onderzoek (Peutz Rapportnummer F , d.d. 21 maart 2006), binnen zes maanden na het in werking treden van deze vergunning zijn geplaatst. 3.4 Direct na het uitvoeren van de maatregel zoals genoemd in voorschrift 3.3 dient de vergunninghouder door middel van een akoestisch onderzoek (meting en berekening) te controleren of aan de in voorschrift 3.1 en 3.2 gestelde geluidsgrenswaarden wordt voldaan. De resultaten van het akoestisch onderzoek dienen binnen één maand na uitvoering van het onderzoek schriftelijk aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd. 3.5 Controlemetingen en/of -berekeningen van de in de voorschriften vastgelegde geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave Gedurende het laden en/of lossen: - mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig; - moet een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 3.7 In de inrichting aanwezige omroep- en/of muziekinstallaties moeten zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar zijn. Trillingen 3.8 Het meten en berekenen van de trillingsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de SBR, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus De trillingen veroorzaakt door activiteiten uitgevoerd op het gedeelte van de inrichting waarvoor een uitbreidings-/wijzigingsvergunning is aangevraagd, mogen in woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen van derden niet hoger zijn dan één van de volgende voorwaarden: - de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A1 òf de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A2, waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode (Vper) kleiner is dan A3. De waarden gelden zoals vermeld in onderstaande tabel. 24

9 Streefwaarden (SBR richtlijn) voor de dagperiode Gebouwfunctie A1 A2 A3 Woningen BODEMBESCHERMING Algemeen 4.1 De opslag, het vervoer en het gebruik van bodembedreigende stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 4.2 Volle containers moeten bij uitpandige opslag zodanig zijn afgezeild dat hemelwater niet in aanraking kan komen met de in de container aanwezige afvalstoffen. 4.3 Voertuigen en machines die op het buitenterrein worden gestald dienen in goede staat van onderhoud te verkeren. Voorzieningen 4.4 Puingranulaat mag op het buitenterrein worden opgeslagen indien deze stoffen aantoonbaar als een categorie-1-bouwstof volgens het Bouwstoffenbesluit worden aangemerkt. 4.5 Schone grond en categorie-1-grond mag op het buitenterrein worden opgeslagen indien deze stoffen aantoonbaar als schone grond of categorie-1-grond volgens het Bouwstoffenbesluit worden aangemerkt. 4.6 Het terrein waar het puingranulaat en/of grond wordt opgeslagen dient voorzien te zijn van klinkers, asfalt of een andere soortgelijke verharding. Bodemonderzoek 4.7 Binnen vier maanden na het in werking treden van deze vergunning dient ter vaststelling van de bodemkwaliteit een nulsituatieonderzoek te worden verricht ter plaatse van de opslaglocaties voor puingranulaat en grond. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de NEN 5740, tenzij goedkeuring van Gedeputeerde Staten is verkregen voor het toepassen van een andere onderzoeksstrategie. De opzet van het onderzoek dient vooraf ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd. De resultaten van het onderzoek dienen binnen twee maanden na uitvoering ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd. Toelichting: indien het onderzoek reeds is verricht kan worden volstaan met het overleggen van de resultaten daarvan. 25

10 4.8 Bij beëindiging van de inrichting dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een eindonderzoek te zijn uitgevoerd. De opzet van het bodemonderzoek dient, alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, ter instemming aan Gedeputeerde Staten te zijn overgelegd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Nulsituatie/BSB-onderzoek tenzij instemming van Gedeputeerde Staten is verkregen voor het toepassen van een andere onderzoeksstrategie. 4.9 Indien uit het in voorschrift 4.7 of 4.8 bedoelde onderzoek blijkt dat sanering van de bodem noodzakelijk is, dient uiterlijk twee maanden na afloop van de sanering een afschrift van het evaluatierapport, waarin de uiteindelijk bereikte bodemkwaliteit is vastgelegd, ter goedkeuring te worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. De in het (door Gedeputeerde Staten goedgekeurde) evaluatierapport beschreven kwaliteit van de bodem zal dan worden aangemerkt als (nieuw) referentiekader (nulsituatie). 5 OP- EN OVERSLAG VAN PUINGRANULAAT EN GROND 5.1 Binnen de inrichting mogen, met inachtneming van de overige voorschriften van deze beschikking, de navolgende stoffen aanwezig zijn: Stof Wijze van opslag Maximale opslagcapaciteit (m 3 ) puingranulaat en grond bulk Het op-, overslaan en opbulken van puingranulaat en grond mag alleen plaatsvinden op de daarvoor ingerichte en bestemde terreingedeelten. 5.3 De opslaghoogte van het puingranulaat en grond mag maximaal 4 meter boven maaiveld bedragen. 5.4 Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen is niet toegestaan. Uitsluitend stoffen die qua aard en samenstelling met elkaar vergelijkbaar zijn en conform het Bouwstoffenbesluit op een vergelijkbare wijze en conform dezelfde randvoorwaarden mogen worden toegepast mogen worden samengevoegd. 5.5 Binnen de inrichting mag alleen schone grond en categorie-1-grond zoals bedoeld in het Bouwstoffenbesluit worden opgeslagen. 5.6 Binnen de inrichting mag alleen puingranulaat worden opgeslagen dat is voorzien van een erkende kwaliteitsverklaring overeenkomstig de Nationale Beoordelingsrichtlijn 2506 of een ander bewijsmiddel zoals bedoeld in het Bouwstoffenbesluit. 26

11 5.7 De opslag van een partij afvalstoffen voorafgaand aan nuttige toepassing is toegestaan voor een termijn van ten hoogste drie jaar. Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland, mr. J. de Leeuw dienst Milieu en Water onderafdelingshoofd Recycling en Organisch Afval van de afdeling Bodem & Afval Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd hiertegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage). Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij die partij zijn in de hoofdzaak kunnen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek indienen om een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Voor het behandelen van het beroepschrift en voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de Raad van State, tel. (070) coll. -/ht/el code: out/MG 27