De receptieve participatie aan de amateurkunsten in Vlaanderen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De receptieve participatie aan de amateurkunsten in Vlaanderen"

Transcriptie

1 Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen Schooljaar De receptieve participatie aan de amateurkunsten in Vlaanderen Een publieksonderzoek binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Margot Buysse Promotor: Prof. Dirk De Corte Instellingsbegeleider: Kaat Peeters, Forum voor Amateurkunsten Scriptie ingediend tot het bekomen van het diploma Master in het Cultuurmanagement

2

3 ABSTRACT Hoe kan de amateurkunstensector haar publiek omschrijven? Dat is de vraag die centraal staat in heel dit onderzoek naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten in Vlaanderen binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie. Om de vraag concreter te kunnen beantwoorden werden een aantal hypothesen geponeerd over het publiek van de amateurkunsten. Vanuit deze hypothesen werden drie centrale onderzoeksvragen geformuleerd die achtereenvolgens peilden naar het profiel van het publiek, de relatie van het publiek tot het evenement en het participatiegedrag van het publiek. Er werd gekozen voor een kwantitatief publieksonderzoek dat werd uitgevoerd aan de hand van een gestandaardiseerde enquête. De steekproef werd genomen binnen twee provincies waarbij telkens het publiek van minimum drie voorstellingen of tentoonstellingen per discipline werd geënquêteerd. De selectie van de opvoeringen en exposities gebeurde in een representatief staal van steden, gemeenten en dorpen. Dit leverde gegevens op van in totaal 891 respondenten. Aangezien dit het eerste onderzoek is naar het publiek van de amateurkunsten in Vlaanderen werd gekozen voor een vergelijkend opzet. Zo werden de resultaten vergeleken met de bevolking, met het publiek van de professionele kunsten en met de amateurkunstenaars zelf. Daarnaast werden ook vergelijkingen gemaakt volgens discipline en geografische spreiding van de producties over centrumsteden, steden/gemeenten en dorpen. Deze manier van werken resulteerde in een veelheid aan cijfermateriaal dat in de deze scriptie uitgebreid wordt besproken. Tussentijdse besluiten in het verslag maken het geheel leesbaarder voor degenen die de cijfers eerder als achtergrond willen beschouwen. Vanuit de resultaten konden de hypothesen uitgebreid getoetst en besproken worden. De vergelijking met het publiek van de professionele kunsten gaf als resultaat dat de amateurkunsten over het algemeen meer ouderen bereiken en vooral meer lager opgeleiden. De verwachte sterke band tussen publiek en deelnemers binnen de sector werd bevestigd, hoewel een behoorlijk deel van het publiek geen enkele relatie heeft tot de artiesten. Zowat 67% van het publiek is of was ooit zelf amateurkunstenaar. In vergelijking met het profiel van de amateurkunstenaars blijkt het publiek echter ouder te zijn. Zo ontstaat het vermoeden dat mensen die op jongere leeftijd actief participeren aan een bepaalde discipline, op latere leeftijd passief zullen participeren aan deze discipline. Het publiek van de amateurkunsten lijkt niet direct bereid grote afstanden te overbruggen 1

4 of lang onderweg te zijn om een bepaald evenement bij te wonen. Sympathie is de meest voorkomende bezoekmotivatie, maar toch komt het publiek ook vanuit artistieke belangstelling voor het opgevoerde of tentoongestelde werk. Wat betreft het algemeen receptieve participatiegedrag blijkt dat het publiek van de amateurkunsten hoger scoort dan de gemiddelde bevolking. Vanuit deze en andere bevindingen konden tot slot aanbevelingen worden geformuleerd tot verder onderzoek. In de eerste plaats lijkt het aangewezen op dezelfde manier verder onderzoek te doen naar het profiel van het publiek zodat het beperkte materiaal uit deze studie kan worden aangevuld. Daarnaast lijkt het een uitdaging onderzoek te doen naar de manier waarop de amateurkunsten hun publiek bereik sociologisch gezien nog kunnen verbreden. Vervolgens lijkt het interessant na te gaan op welke manier de doorstroom tussen receptieve en creatieve participatie aan de amateurkunsten bevorderd kan worden. Ook een vergelijking tussen het geografische bereik van de amateurtegenover dat van de professionele kunsten zou nog verder kunnen onderzocht worden. Kortom, dit onderzoek levert een berg aan informatie die een eerste blik werpt op de samenstelling van het publiek van de amateurkunsten en die kan dienen als aanzet tot ruimer onderzoek naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten. 2

5 INHOUDSTAFEL ABSTRACT... 1 INHOUDSTAFEL... 3 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 8 Voorwoord Inleiding Sector van de amateurkunsten Amateurkunstenbeleid in Vlaanderen Forum voor Amateurkunsten Amateurkunstenorganisaties OPENDOEK Danspunt KUNSTWERK[t] Centrum voor Beeldexpressie Het onderzoek Inleidend kader Eerdere onderzoeken Definities Probleemstelling, hypothesen en onderzoeksvragen Onderzoeksopzet Gehanteerde onderzoeksmethode Het opstellen van de vragenlijst Profiel van de bezoeker Relatie van de bezoeker tot het evenement Participatiegedrag van de bezoeker Steekproeftrekking

6 3.3.4 Dataverzameling en respons Dataverzameling Respons Methode van statistische analyse Vergelijkingsmateriaal Bevolking Totaal resultaten Professionele huizen Profiel amateurkunstenaar Resultaten: profiel van het publiek Profiel publiek Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Nationaliteit Burgerlijke staat Geografische mobiliteit Besluit Profiel publiek volgens discipline Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Burgerlijke staat Geografische mobiliteit Besluit Profiel publiek amateurkunsten versus profiel publiek professionele kunsten

7 4.3.1 Theater Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Dans Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Beeldende kunsten Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Besluit Profiel publiek amateurkunsten versus profiel amateurkunstenaar Theater Geslacht Leeftijd Dans Geslacht Leeftijd Beeldende kunsten Geslacht Leeftijd Beeldexpressie Geslacht

8 Leeftijd Besluit Profiel publiek volgens regio Geslacht Leeftijd Opleiding Beroep Burgerlijke staat Geografische mobiliteit Besluit Resultaten: relatie van het publiek tot het evenement Relatie publiek Informatiekanalen Relatie evenement Relatie deelnemers Bezoekmotivatie Gezelschap Combinatie activiteit Prijzen Besluit Relatie publiek volgens discipline Relatie evenement Relatie deelnemers Gezelschap Besluit Relatie publiek volgens regio Relatie evenement Relatie deelnemers

9 5.3.3 Gezelschap Besluit Resultaten: participatiegedrag van het publiek Participatie publiek Sociale participatie Creatieve participatie Receptieve participatie Vrije tijd Bekendheid amateurkunstenorganisaties Besluit Participatie publiek volgens discipline Creatieve participatie Receptieve participatie Besluit Hypothesen en aanbevelingen tot verder onderzoek Besluit BIBLIOGRAFIE BIJLAGE 1 Begeleidende brief BIJLAGE 2 - Vragenlijst

10 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN Tabellen Tabel 1 Overzicht erkende amateurkunstenorganisaties volgens decreetwijzing Tabel 2 Als u het woord 'amateurkunst' hoort, waaraan denkt u dan? (N=2 199) Tabel 3 Indeling van steden en gemeenten volgens inwonersaantal Tabel 4 Geselecteerde onderzoekseenheden theater Tabel 5 Geselecteerde onderzoekseenheden dans Tabel 6 Geselecteerde onderzoekseenheden beeldende kunsten Tabel 7 Geselecteerde onderzoekseenheden beeldexpressie Tabel 8 Deelname- en responsgegevens totaal Tabel 9 Deelname- en responsgegevens theater Tabel 10 Deelname- en responsgegevens dans Tabel 11 Deelname- en responsgegevens beeldende kunsten Tabel 12 Deelname- en responsgegevens beeldexpressie Tabel 13 Bezoekmotivatie ingedeeld naar bezoekdoel, -reden en -motief Tabel 14 Sociale participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Tabel 15 Lidmaatschap naar soort vereniging in Vlaanderen (N=1 341, weergegeven in %) Tabel 16 Creatieve participatie Vlaamse bevolking Tabel 17 Creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Tabel 18 Receptieve participatie van de Vlaamse bevolking Figuren Figuur 1 Structuur van het Forum voor Amateurkunsten Figuur 2 Amateurkunstbeoefening Vlaamse bevolking volgens geslacht (N=2 845) Figuur 3 Amateurkunstbeoefening in Vlaanderen volgens leeftijd (N=2 845) Figuur 4 Amateurkunstenbeoefening volgens opleidinsgniveau (N=2 830) Figuur 5 Continuüm amateur-professioneel Figuur 6 Geslachtsverdeling publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Vlaamse bevolking per 01/01/2008 (p=0,000) Figuur 7 Leeftijdsverdeling publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Vlaamse bevolking per 01/01/2008 (p=0,000)

11 Figuur 8 Opleidingsniveau publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Belgische bevolking per 01/01/2008 (p=0,000) Figuur 9 Beroep publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=880) Figuur 10 Nationaliteit publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=886) Figuur 11 Burgerlijke staat publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=883) Figuur 12 Geografische mobiliteit volgens kilometerafstand publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=882) Figuur 13 Geografische mobiliteit volgens tijdsafstand publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=881) Figuur 14 Transportmiddel publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=880) Figuur 15 Geslachtsverdeling volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 16 Leeftijdsverdeling volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 17 Opleidingniveau volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 18 Beroep volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 19 Burgerlijke staat volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 20 Kilometerafstand volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 21 Tijdsafstand volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 22 Transportmiddel volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 23 Geslachtsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,115) 76 Figuur 24 Leeftijdsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Figuur 25 Opleidingsniveau theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,000).. 77 Figuur 26 Beroepscategorie theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,000).. 78 Figuur 27 Geslachtsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,101) Figuur 28 Leeftijdsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Figuur 29 Opleidingsniveau dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Figuur 30 Beroepscategorie dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,005) Figuur 31 Geslachtsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,250) Figuur 32 Leeftijdsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000)

12 Figuur 33 Opleidingsniveau beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Figuur 34 Beroepscategorie beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Figuur 35 Geslachtsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,086) Figuur 36 Leeftijdsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Figuur 37 Geslachtsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,239) Figuur 38 Leeftijdsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Figuur 39 Geslachtsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Figuur 40 Leeftijdsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Figuur 41 Geslachtsverdeling beeldexpressie, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,029) Figuur 42 Leeftijdsverdeling beeldexpressie, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Figuur 43 Geslachtsverdeling volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 44 Leeftijdsverdeling volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 45 Opleidingsniveau volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 46 Beroep volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 47 Burgerlijke staat volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 48 Kilometerafstand volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 49 Tijdsafstand volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 50 Transportmiddel volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 51 Informatiekanalen publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=862). 95 Figuur 52 Relatie tot het evenement publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=883) Figuur 53 Relatie tot de deelnemers publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=876) Figuur 54 Bezoekmotivatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=889) Figuur 55 Bezoekmotivatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie volgens indeling Letty Ranshuysen (N=889) Figuur 56 Samenstelling gezelschap publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=888)

13 Figuur 57 Combinatie met andere activiteit publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=884) Figuur 58 Visie op de toegangsprijs publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=884) Figuur 59 Meer betalen voor bekende persoon op affiche? Publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=875) Figuur 60 Meer betalen voor extra s? Publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=865) Figuur 61 Relatie tot het evenement volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 62 Relatie tot de deelnemers volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 63 Gezelschap volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 64 Relatie tot het evenement volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 65 Relatie tot de deelnemers volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Figuur 66 Samenstelling gezelschap volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten108 Figuur 67 Sociale participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 68 Lidmaatschap naar soort vereniging in Vlaanderen (N=1 341, weergegeven in %) Figuur 69 Wekelijkse tijdsbesteding verenigingsleven, publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=755) Figuur 70 Creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 71 Frequentie creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 72 Verband creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=576) Figuur 73 Receptieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 74 Combinatie met andere activiteit, publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 75 Vrijetijdsbesteding publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 76 Bekendheid amateurkunstenorganisaties publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 77 Creatieve participatie publiek theater Figuur 78 Creatieve participatie publiek dans

14 Figuur 79 Creatieve participatie publiek beeldende kunsten Figuur 80 Creatieve participatie publiek beeldexpressie Figuur 81 Receptieve participatie publiek theater Figuur 82 Receptieve participatie publiek dans Figuur 83 Receptieve participatie publiek beeldende kunsten Figuur 84 Receptieve participatie publiek beeldexpressie

15 Voorwoord Een geschikt praktijkproject vinden was geen evidente zoektocht. Vanuit mijn eigen interesse ging mijn voorkeur vooral uit naar muziek en literatuur, maar tegelijk stond ik ook open voor andere disciplines waardoor ik mijn blik gedurende lange tijd erg ruim hield. Het voorstel dat het Forum voor Amateurkunsten formuleerde, sprak mij meteen aan. Dit praktijkproject zou zich niet beperken tot één bepaalde discipline en zou tegelijk een meerwaarde leveren aan een sector die mij nauw aan het hart ligt, een bruisende sector waar ik mijzelf al jaren in begeef, de sector van de amateurkunsten. Bij de verdeling van de disciplines twijfelde ik niet lang, het onderzoek naar het publiek van theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie zou mij even weghalen uit het vertrouwde wereldje van de muziek. Het werd een boeiende tocht langs vele Vlaamse verenigingen en kunstenaars Graag wil ik in dit voorwoord enkele mensen bedanken. In de eerste plaats mijn promotor Dirk De Corte en instellingsbegeleider Kaat Peeters voor drie maanden steun, begeleiding en samenwerking. Liesbeth Adriaenssens wil ik speciaal bedanken voor de inleiding in het programma SPSS binnen de extra lessen onderzoeksmethoden, ook hier ging een nieuwe wereld voor mij open. Daarnaast wil ik ook medestudente Marijke Van Hassel bedanken voor de fijne samenwerking binnen dit onderzoek. Het wisselen van gedachten en ervaringen zorgde voor de nodige steun bij momenten van twijfel of beslissing. Mijn familie wil ik bedanken voor de hulp bij het afnemen van de talrijke enquêtes en vooral voor de niet aflatende steun bij de uitvoering van dit praktijkproject. Wat dit laatste betreft verdienen ook mijn vrienden een extra bedanking. Tot de verenigingen en kunstenaars richt ik een bijzonder woordje van dank: zonder jullie was dit onderzoek er niet gekomen, bedankt voor het steevast warme onthaal en het mogen lenen van jullie publiek. Tot slot wil ik ook het publiek zelf bedanken, dat in vele gevallen net zo enthousiast was als de amateurkunstenaars. De vele verhalen die ik heb gehoord, gesprekken die ik heb gevoerd, bemoedigende woorden die mij werden toegesproken door volstrekt vreemden, zal ik niet gauw vergeten. Margot Buysse, mei

16 1 Inleiding In dit praktijkproject werd op vraag van het Forum voor Amateurkunsten een onderzoek gevoerd naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten. Het doel van dit praktijkproject is het publiek van de sector in kaart brengen via een aangepaste onderzoeksopzet. Wanneer je je afvraagt hoe het publiek van de amateurkunsten eruitziet, rijzen automatisch tal van vragen: welk profiel heeft het publiek, hoe gemengd is het, met welke motivatie komt men naar de voorstelling, kent men degenen die op de planken staan of exposeren persoonlijk, is er een verschil tussen het publiek van producties in steden en die op het plattelend, hoe verschillend is het profiel van het publiek ten opzichte van dat van de amateurkunstenaar, is het publiek zelf ook actief met kunst bezig, verschilt het publiek van de amateurkunsten van dat van de professionele kunsten, brengen de verschillende disciplines een ander soort publiek op de been, waar komt het publiek vandaan,...? Dit zijn allemaal zaken die in deze thesis op een gestructureerde manier worden onderzocht en besproken. Deze scriptie is in de eerste plaats een verslag van het gevoerde onderzoek met een uitgebreide bespreking van de resultaten. In een eerste deel wordt de sector van de amateurkunsten kort voorgesteld. Dit wordt gevolgd door een uitgebreide beschrijving van het onderzoek: het opstellen van de onderzoeksvragen en hypothesen, de verantwoording van de gehanteerde onderzoeksmethode, de steekproeftrekking, de uitvoering van het publieksonderzoek en de verantwoording van de manier waarop de resultaten zullen toegelicht worden. Vervolgens worden in drie hoofdstukken de resultaten behandeld aan de hand van de drie grote onderzoeksvragen. Hierbij wordt het cijfermateriaal steeds gedetailleerd weergegeven en besproken. De meest opvallende bevindingen worden telkens samengevat in een bondig besluit. Op die manier kan deze scriptie ook andersom gelezen worden: wie interessante zaken opmerkt in het besluit, kan onmiddellijk op zoek gaan naar de cijfers die hiervan aan de basis liggen. Tot slot worden aan de hand van deze onderzoeksresultaten de geformuleerde hypothesen met betrekking tot het publiek van de amateurkunsten besproken en worden aanzetten gegeven tot verder onderzoek. 14

17 2 Sector van de amateurkunsten Met haar steunpunt, haar negen landelijke organisaties en bijna lokale verenigingen is de amateurkunstensector een sector die heel wat mensen bereikt. Uit de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen (Lievens & Waege, 2005; Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006) is gebleken dat maar liefst 25% van de Vlamingen een kunstzinnige hobby beoefent, dit betekent zo n amateurkunstenaars in Vlaanderen. Zowel inhoudelijk als beleidsmatig bevinden de amateurkunsten zich op een snijlijn van verschillende sectoren. Ze maken deel uit van het sociaal-cultureel volwassenenwerk maar hebben daarnaast heel nauwe banden met jeugdwerk, erfgoed, kunsten en samenlevingsopbouw. Ook spelen zij binnen het lokaal cultuurbeleid vaak een belangrijke rol. De amateurkunstensector is bij uitstek een sector die van onder uit gegroeid is, die vanuit het veld tot stand komt. Deze sector wordt niet gemaakt door het beleid maar door de talrijke mensen die meerwaarde zoeken in het beoefenen van een creatieve en kunstzinnige hobby. In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van het amateurkunstenbeleid in Vlaanderen geschetst, waarbij even wordt stilgestaan bij het amateurkunstendecreet dat in 2000 in voege ging. Dit wordt gevolgd door een voorstelling van het steunpunt voor de amateurkunsten en de amateurkunstenorganisaties voor theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie, de disciplines die in dit praktijkproject deel uitmaken van het onderzoeksterrein. 2.1 Amateurkunstenbeleid in Vlaanderen Het Vlaamse amateurkunstenbeleid in vogelvlucht De amateurkunsten kennen een lange geschiedenis. Met name toneel, muziek en volksdans staan bekend als eeuwenoude, traditionele disciplines. Voor de eerste initiatieven en samenwerkingsverbanden op een hoger niveau kan teruggekeerd worden naar de 16 de eeuw, tijden waarin de rederijkerskamers de allereerste edities van het Landjuweel, toernooien voor toneel, organiseerden (De Pauw, 2005: 93). Al voor de Eerste Wereldoorlog bestonden in Vlaanderen verschillende organisaties die kunstengroepen trachtten te verenigingen, zoals de Federatie van Vlaamse Socialistische Toneelverenigingen, opgericht in 1900, en het Verbond van Vlaamse Toneelverenigingen in België, opgericht in 1908 (De Pauw, 2005: 93). 15

18 Een eerste beleidsinstrument kwam er met het KB van 5 september 1921, waarin echter nog geen specifieke bepaling van de amateurkunsten voorkwam. Het Koninklijk Besluit betrof een subsidieregeling voor * + studiekringen, lezingen en alle gelijksoortige werken van wetenschappelijke en artistieke uitbreiding * + (KB van 5 september 1921, in De Pauw, 2005: 93) waartoe onder andere de amateurkunsten behoorden. Ook het KB van 24 maart 1967 onderscheidde de amateurkunsten nog niet binnen het ruimere gebied van de volksontwikkeling. Daarvoor was het wachten op het decreet van 20 februari Met de zogenaamde democratiseringsdecreten slaagde minister van Nederlandse cultuur Rika De Backer 2 erin een beleidskader uit te zetten voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk waarin voortaan, in tegenstelling tot eerdere decreten, een onderscheid werd gemaakt tussen het sociaalcultureel vormingswerk met volwassenen in verenigingen en instellingen, de amateuristische kunstbeoefening en de koepelorganisaties (De Pauw, 2005: 87). De respectievelijke decreten van dit klavertje vier, zoals men het later is gaan noemen, kenden vele overeenkomsten. Net zoals de samenleving werden ze gekenmerkt door een sterk verzuild karakter, daarnaast hielden ze een hoge administratieve belasting in door de gedetailleerde regelgeving en de sterke nadruk op kwaliteit (De Pauw, 2005: 87). Het decreet van 20 februari 1980 bracht vooral op financieel vlak grote vooruitgang in de sector van de amateurkunsten, maar daartegenover stond een zware administratieve last ten gevolge van een ingewikkeld en kwantitatief gericht puntensysteem (De Pauw, 2005: 87). De volgende regelgeving kwam er met het decreet van 24 juli Aandachtspunten binnen dit nieuwe decreet waren deregulering, kwaliteitsbevordering en rechtszekerheid (De Pauw, 2005: 94). Het decreet subsidieerde voortaan amateuristische kunstbeoefening in verenigingsverband maar hanteerde hiervoor nog steeds erg kwantitatieve normen: De subsidie werd toegekend op basis van het aantal aangesloten actieve groepen, het aantal uren kwalitatieve begeleidingen, het aantal cursusuren en de georganiseerde regionale activiteiten (Website Forum voor Amateurkunsten). Hierdoor ontstonden zo n 23 verschillende federaties voor amateurkunsten, gespreid over zes disciplines: podiumkunsten, instrumentale muziek, vocale muziek, dans, volkskunst en beeldende expressie. De sector bleef een sterk verzuild karakter vertonen. De verzuiling gold niet enkel in de sector van de amateurkunsten maar vormt een rode draad in de geschiedenis van het sociaal-cultureel werk in Vlaanderen. Deze kent haar begin met de oprichting 1 Decreet van 20 februari 1980 houdende de rijkssubsidieregeling van de Nederlandstalige organisaties van 2 Rika De Backer, Minister van Cultuur 15 april september 1981, lid van CVP 3 Decreet van 24 juli 1991 houdende de subsidieregeling van verenigingen voor amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk 16

19 van het Willemsfonds in In navolging van dit liberale cultuurfonds werden in de loop der jaren vele fondsen opgericht van steeds een andere levensbeschouwelijke strekking. Vanuit deze fondsen kende de verzuiling haar intrede in de hele sector van het sociaal-cultureel werk (De Pauw, 2005: 87). De eerste minister die zich tegen de verzuiling van de sector trachtte te verzetten, was Patrick Dewael 4. Zijn pogingen de ontzuiling in te zetten bleken echter vergeefs en onder de volgende regeerperiode bestendigde minster Hugo Weckx 5 de verzuilde situatie (De Pauw, 2005: 90). Uiteindelijk zette de ontzuiling in onder minister Bert Anciaux 6. Om de versnippering van het culturele landschap in Vlaanderen tegen te gaan stelde hij een geïntegreerde aanpak voor. Hiertoe ontstonden de verschillende kaderdecreten voor het jeugdwerk, de kunsten, het erfgoed en het lokaal cultuurbeleid. Ook voor de amateurkunsten voorzag minister Anciaux een nieuw decreet, dat bijdroeg tot geïntegreerde aanpak en ontzuiling. Het nieuwe amateurkunstendecreet Het decreet van 22 december zorgde voor een hele landschapshervorming binnen de sector van de amateurkunsten. Waar voorheen talrijke verenigingen ondersteund werden op basis van kwantitatieve eisen, werd voortaan slechts één organisatie per discipline erkend en gesubsidieerd. Tevens werden de disciplines uitgebreid waardoor acht nieuwe amateurkunstenorganisaties ontstonden voor de disciplines en subdisciplines theater, popmuziek, beeldende kunsten, film en fotografie, vocale muziek, dans, folk en jazz en instrumentale muziek. De schrijf- en circuskunsten werden op dat moment als projecten binnen het decreet opgenomen. De nieuwe organisaties werden niet langer gekenmerkt door een bepaalde levensbeschouwelijke strekking maar kregen een pluralistisch karakter. Om te kunnen rekenen op een vijfjaarlijkse enveloppenfinanciering moesten de organisaties om de vijf jaar een beleidsplan indienen waarbij de eerder vermelde integrale kwaliteitszorg een verplicht element was (Amateurkunstendecreet, 2000). Na een eerste beleidsperiode van vijf jaar werd in 2006 een decreetwijziging doorgevoerd om ook verbredende en vernieuwende projecten verankerd te zien in de werking van de disciplinaire amateurkunstenorganisaties (Website Forum voor Amateurkunsten): als nieuwe organisatie werd Creatief Schrijven toegevoegd, voortaan stond ook vernieuwing centraal, het decreet bood nieuwe 4 Patrick Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 10 december januari 1992, lid van PVV 5 Hugo Weckx, Vlaams minister van Cultuur 20 juni juli 1999, lid van CVP 6 Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur 13 juli juli 2002, lid van VU&ID/Spirit, en 22 juli 2004, lid van Spirit, VlaamsProgressieven, sp.a 7 Decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten 17

20 mogelijkheden voor de internationale uitbouw van de sector en voorzag in de oprichting van een nieuw steunpunt en belangenbehartiger, het Forum voor Amateurkunsten. Tabel 1 geeft een overzicht van de negen landelijke amateurkunstenorganisaties in Vlaanderen. Tabel 1 Overzicht erkende amateurkunstenorganisaties volgens decreetwijzing 2006 Organisatie OPENDOEK Danspunt Centrum voor Beeldexpressie Creatief Schrijven KUNSTWERK[t] Vlamo Koor en Stem Muziekmozaïek Poppunt Discipline theater dans film en fotografie Schrijven beeldende kunsten instrumentale muziek vocale muziek folk en jazz Popmuziek De amateurkunsten en het subsidiariteitsbeginsel De amateurkunstenorganisaties en het steunpunt voor de amateurkunsten situeren zich op Vlaams, landelijk niveau. Verdere ondersteuning en subsidiëring aan de sector wordt daarnaast ook op bovenlokaal en lokaal niveau gecoördineerd. Dit is geheel in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dat betrekking heeft op het feit dat een beleid dient gevoerd te worden op het meest geschikte niveau (De Pauw, 2005: 95). Op die manier zijn de amateurkunsten, als onderdeel van het sociaal-cultureel werk, een item binnen het lokaal cultuurbeleid zoals bepaald in het decreet van 13 juli De amateurkunstenaars en hun groepen kunnen subsidies aanvragen bij overheden en organisaties op verschillende beleidsniveaus. Gemeenten bieden veelal ondersteuning via subsidiereglementen, provincies doen dit vaak via klasseringstoernooien, maar er zijn ook mogelijkheden op Vlaams, federaal en internationaal niveau. 8 Decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid 18

21 2.2 Forum voor Amateurkunsten Als gevolg van de decreetwijzing ontstond op 19 juni 2006 het nieuwe Vlaamse steunpunt voor de amateurkunsten: vzw Forum voor Amateurkunsten. De bepalingen met betrekking tot dit nieuwe steunpunt, die na de evaluatie van de eerste beleidsperiode aan het amateurkunstendecreet werden toegevoegd, worden hieronder kort voorgesteld. Bepalingen in het decreet Volgens hoofdstuk III, artikel 13 van het amateurkunstendecreet 9 worden aan het steunpunt voor de amateurkunsten vier functies toevertrouwd: een verzamelfunctie, een stimulerende functie, een begeleidende functie en een onderzoeksfunctie. De verzamelfunctie heeft betrekking op het verzamelen, ontsluiten en aanbieden van documentatie over de werksoort en de kunstdisciplines; de stimulerende functie vertaalt zich naar de bevordering van activiteiten en initiatieven die de kennis van de werksoort of de kunstdiscipline verhogen, met daarbij een bijzondere aandacht voor vorming zowel in als door de kunstbeoefening; de begeleidende functie houdt de verzorging van de dienstverlening en ondersteuning in het veld en het bevorderen van de deskundigheid in; de onderzoeksfunctie tot slot heeft betrekking op het ontwikkelen van een kenniscentrum met de klemtoon op onderzoek en analyse van de werksoort, net zoals de ontwikkeling van kortetermijnprojecten in relatie tot het professionele kunstenveld. Artikel 14 van het decreet bepaalt de concrete invulling van de omschreven functies in een beheersovereenkomst tussen het steunpunt en de Vlaamse Gemeenschap. Tegenover het invullen van de functies staat een jaarlijkse enveloppensubsidie die op basis van een vijfjarig beleidsplan wordt toegekend. Dit beleidsplan moet zowel een financieel als een personeelsplan bevatten, maar daarnaast staat in het decreet ook expliciet weergegeven dat het steunpunt haar werking moet instellen volgens de principes van de integrale kwaliteitszorg. Ontstaan Forum voor Amateurkunsten Het Forum voor Amateurkunsten werd in 2006 echter niet vanuit het niets te voorschijn getoverd. Ook wat betreft het steunpunt was er eerder sprake van een hérvorming, dit in navolging van de 9 Gecoördineerde tekst gewijzigd decreet betreffende amateurkunsten (anno 2006) 19

22 talrijke, ideologisch gekenmerkte amateurkunstenorganisaties die bij de ingang van het decreet waren gereduceerd tot landelijke en pluralistische organisaties. Al tijdens de eerste beleidsperiode bleek deze hervorming, die in de eerste plaats gericht was op ontzuiling en krachtenbundeling, de sector ten goede te komen. Er werd beslist het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten (VCA), het toenmalig steunpunt voor de amateurkunsten, inhoudelijk op te splitsen aangezien men als steunpunt een flexibele, kleine organisatie, die in handen is van de sector zelf (Forum voor Amateurkunsten, 2006: 4) verkoos. Op die manier ontstond het Vlaams Huis voor Amateurkunsten in Brussel en het Forum voor Amateurkunsten vzw. Naast steunpunt zou het Forum voor Amateurkunsten voortaan ook optreden als belangenbehartiger voor de sector van de amateurkunsten in Vlaanderen. Al van bij de oprichting van het Forum was er een nauwe samenwerking met en binnen de sector. In verschillende vergaderingen met de voorzitters van de negen landelijke amateurkunstenorganisaties werd gezocht naar een gezamenlijk standpunt, een gezamenlijke visie die de toekomstige werking van het Forum enkel ten goede zou komen (Forum voor Amateurkunsten, 2006: 4). Ook voor de opstelling van het beleidsplan legde het forum haar oor te luister bij de verschillende actoren en partners binnen en buiten de sector. Op deze manier is het huidige steunpunt er niet enkel voor de sector, maar wordt het mee gemaakt door de sector. Structuur van de organisatie Figuur 1 Structuur van het Forum voor Amateurkunsten Algemene Vergadering Directeurenoverleg (DOL) Raad van Bestuur Projectgroepen en intervisiegroepen Personeel vzw Forum voor Amateurkunsten Bron: Forum voor Amateurkunsten, 2006: 6 20

23 De nauwe samenwerking met de sector weerspiegelt zich in de structuur van de organisatie, zoals weergegeven in figuur 1. Zowel in de algemene vergadering als in de raad van bestuur zetelen voorzitters en bestuursleden van de verschillende amateurkunstenorganisaties. De onafgebroken samenwerking en wisselwerking met de sector is verzekerd in het Directeurenoverleg. Het is een orgaan waarin de directeurs van de negen organisaties minstens maandelijks vergaderen (Forum voor Amateurkunsten, 2006: 6). Missie en doelstellingen De missie van het Forum voor Amateurkunsten luidt als volgt: Het Forum voor Amateurkunsten stimuleert het overleg, coördineert de samenwerking, bevordert de uitstraling van de amateurkunstensector in Vlaanderen en treedt op als zijn belangenbehartiger (Forum voor Amateurkunsten, 2006: 18). Uit deze missie vloeien een aantal concrete doelstellingen en opdrachten voort. In de eerste plaats bestaat de doelgroep van het Forum uit de erkende landelijke amateurkunstenorganisaties. Het Forum neemt de taak op zich het onderling overleg te stimuleren en samenwerking te coördineren. Dit resulteert bijvoorbeeld in interdisciplinaire projecten zoals Nonkel Folk (Centrum voor Beeldexpressie en Muziekmozaïek) of de musical Grenzeloos (Danspunt en Vlamo). Het Forum treedt op als belangenbehartiger van de sector, houdt het debat omtrent de rol van amateurkunst levendig en brengt de sector onder de aandacht van zowel overheden, beleidsmakers als opinievormers. Het Forum maakt gebruik van onderzoek om de waarde van de sector in kaart te brengen en op die manier een langetermijnvisie te kunnen ontwikkelen. Haar rol als spil tussen overheid en sector werkt ook in omgekeerde richting: iedereen kan er terecht voor informatie over allerhande subsidiemogelijkheden en vragen omtrent de amateurkunsten in Vlaanderen. Het Forum voor Amateurkunsten organiseert studiedagen en vormingsmomenten, waarbij wordt ingespeeld op de specifieke noden van de sector. Aan de hand van verschillende evenementen, zoals start en de Week van de Amateurkunsten, brengt het Forum de sector van de amateurkunsten ook tot bij het grote publiek. 2.3 Amateurkunstenorganisaties Het amateurkunstendecreet onderscheidt negen disciplines en subdisciplines en voorziet voor elk van hen een aparte organisatie. Ook voor deze organisaties zijn de opdrachten en de voorwaarden tot subsidiëring vastgelegd in het decreet. 21

24 Bepalingen in het decreet Het decreet van 2000 betekende de overgang van de oude naar de huidige situatie. Het opgaan van de vele, veelal verzuilde federaties in de negen nieuwe organisaties werd dan ook in dit decreet, met inbegrip van de nodige overgangsmaatregelen, vastgelegd. Hoofdstuk II, Afdeling 1 legt de criteria vast op basis waarvan de landelijke organisaties erkenning kunnen verwerven. Per discipline of deeldiscipline kan slechts één organisatie bestaan. De organisatie is een vereniging zonder winstoogmerk en heeft een landelijke werking. Ze beschikt slechts over één centraal secretariaat en één personeelskader. Een belangrijke bepaling is het feit dat alle toenmalige federaties en verenigingen met landelijk karakter toegang moesten hebben tot de fusie of het totale samenwerkingsverband. De nieuwe organisaties werden met andere woorden verplicht te ontstaan vanuit het bestaande veld. De opdrachten die ze meekrijgen zijn van velerlei aard: In het kader van hun verzamelfunctie moeten ze beschikken over een open documentatiecentrum. Naar hun doelgroep toe, de beoefenaars van de bepaalde discipline, dienen zij een communicatieplan op te stellen waarin uitstraling en kwaliteitsverbetering van de discipline centraal staan. Hun ondersteunende functie moet gerealiseerd worden door de ontwikkeling van documentatie- en werkmaterialen, de organisatie van opleidingscursussen en publieksgerichte evenementen. Daarnaast kennen ze ook een begeleidende functie voor de aangesloten groepen, dit zowel op artistiek, organisatorisch als technisch vlak. Tot slot moet in samenwerking met het steunpunt overleg gepleegd en afspraken gemaakt worden met aangrenzende sectoren, en moet men in overleg met datzelfde steunpunt een kwaliteitsbeleid met betrekking tot de dienstverlening en de werking uitbouwen. Net zoals dat geldt voor het steunpunt ontvangen de erkende organisaties jaarlijkse subsidieenveloppen voor een periode van vijf jaar. Deze subsidiëring wordt uitgereikt op basis van een beleidsplan waarin de activiteiten van de organisatie over vijf jaar worden voorgesteld. Een financieel en personeelsplan maken verplicht deel uit van dit beleidsplan dat moet worden opgesteld volgens de principes van de integrale kwaliteitszorg. Wat volgt is een korte bespreking van de organisaties waarvan de discipline of deeldiscipline onderdeel uitmaakt van de studie binnen dit praktijkproject. Dit zijn de disciplines theater en dans, en de deeldisciplines beeldcultuur en beeldende kunst. 22

25 2.3.1 OPENDOEK Missie en doelstellingen OPENDOEK is de koepelorganisatie die in Vlaanderen en Brussel meer en beter amateurtheater wil zodat iedereen zich door actieve en passieve theaterbeleving sociaal en artistiek kan ontplooien (OPENDOEK, 2006: 6). OPENDOEK is de amateurkunstenorganisatie voor het amateurtheater, dit zijn alle activiteiten op het vlak van dramatische kunst. Bovenstaande missie wordt omgezet in tal van doelstellingen (Website OPENDOEK): OPENDOEK stelt zich als doel de artistieke kwaliteit van het amateurtheater in Vlaanderen te bevorderen, met daarbij bijzondere aandacht voor het maatschappelijke belang van datzelfde theater. OPENDOEK streeft naar vernieuwing, verjonging en verbreding van de amateurtheatersector door het te stimuleren, ondersteunen en begeleiden (Website OPENDOEK). De organisatie richt zich zowel naar individuen als naar theatergroepen, naar amateurkunstenaars en naar professionelen die actief zijn in het amateurtheater. OPENDOEK ziet haar activiteiten ook gekaderd binnen de rijkdom van de verschillende genres en disciplines en wil daarbij zowel aandacht hebben voor nationale en internationale maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Zoals bepaald in het decreet heeft ook de organisatie voor het amateurtheater slechts één centraal secretariaat en één personeelskader. Om de aanwezigheid over het hele Vlaamse land te kunnen bewerkstelligen, beschikt OPENDOEK over vijf provinciale werkingen die gesteund zijn op vrijwilligers. Zo slaagt OPENDOEK erin haar werking over het hele gebied even vlot te laten verlopen. Wat betekent OPENDOEK voor haar leden? Via het aanbieden van cursussen en begeleiding ondersteunt OPENDOEK zowel de artistieke als de organisatorische vorming binnen de sector van de amateurkunsten. Aan haar leden biedt de organisatie een verzekering lichamelijke ongevallen en burgerrechtelijke aansprakelijkheid aan. De leden ontvangen OP&doek, het zeswekelijkse magazine van OPENDOEK, en kunnen zich inschrijven voor de nieuwsbrief. Bij de theaterbibliotheek kan men terecht voor werken met betrekking tot theater maar ook voor repertoireadvies en informatie over auteursrechten. OPENDOEK besteedt veel aandacht en zorg aan de producties die haar leden op touw zetten. De online speelkalender biedt een uiterst gedetailleerd en up-to-date overzicht van de activiteiten van de verschillende aangesloten theatergroepen. Tot slot organiseert OPENDOEK allerhande evenementen zoals projecten in het kader van de Week van de Amateurkunsten en het Landjuweelfestival. Speciale projecten die uitgaan van de leden van OPENDOEK, kunnen via de organisatie een extra subsidie bekomen. 23

26 2.3.2 Danspunt Missie en doelstellingen Danspunt bevordert als landelijke overkoepelende pluralistische organisatie de artistieke kwaliteit van amateurdans in Vlaanderen en Brussel en heeft oog voor het maatschappelijke belang ervan (Danspunt, 2006: 8) Als landelijke organisatie voor amateurdans wil Danspunt de sector actief stimuleren, informeren, ondersteunen en begeleiden om zo artistieke vernieuwing, verdieping en kwaliteit in de sector te bevorderen. Het richt zich niet enkel tot de amateurdansers en hun groepen maar ook tot de professionelen die in de sector actief zijn. Dit alles wil de vzw doen met speciale aandacht voor het maatschappelijke belang van de amateurdans, in het licht van zowel nationale als internationale ontwikkelingen. (Danspunt, 2006: 8) Wat betekent Danspunt voor haar leden? Danspunt voorziet in een breed gamma aan vorming, gaande van workshops, kaderdagen- en weekends, infosessies en masterclasses, tot samenwerkingen en langlopende opleidingen. Daarnaast organiseert de organisatie voor amateurdans in Vlaanderen tal van evenementen, zowel voor scholen, groepen, individuele leden als voor het grote publiek. Op festivals en in wedstrijden krijgen de dansers een podium waar ze hun kunnen niet enkel aan elkaar, maar ook aan het publiek tonen. Via wedstrijden wordt onder andere voor vier dansdisciplines (hedendaagse dans, folklore dans, urban dance en moderne dans) jaarlijks een ambassadeur voor de discipline in kwestie verkozen. De winnaars helpen op die manier mee aan de uitstraling van de Vlaamse amateurdans in binnen- en buitenland. Verder kan iedere dansliefhebber zijn gading vinden in de talrijke doedans- of samendansactiviteiten, de dansbals en de dansinitiaties. Via het driemaandelijkse tijdschrift Dans.magazine houdt Danspunt haar leden en geïnteresseerden op de hoogte van de activiteiten en bewegingen in het landschap van de amateurdans. Tevens beschikt de organisatie over een documentatiecentrum met dansbeschrijvingen, dansbundels, boeken, tijdschriften, video s, cd s en allerhande werkmateriaal met betrekking tot dans. Danspunt biedt haar leden talrijke vormen van ondersteuning zoals een individuele verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en lichamelijke ongevallen tijdens Danspunt-activiteiten en voordelige verzekeringen voor dansscholen en groepen. Danspunt geeft ondersteuning en advies over het reilen en zeilen van organisaties en verenigingen. Het geeft ook artistieke ondersteuning in de vorm van gratis promotie, financiële tussenkomst bij artistieke coaching door een externe dansleraar, 24

27 choreograaf of deskundige, en de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een projectsubsidie KUNSTWERK[t] Wat betekent KUNSTWERK[t]voor haar leden? De voorzieningen die KUNSTWERK[t] haar leden te bieden heeft, vallen uiteen in vijf elementen: tentoonstelling, vorming, informatie, wedstrijden en projecten. Wat betreft het tentoonstellen biedt KUNSTWERK[t] haar leden een voordelige verzekering aan, waarbij de kunstwerken verzekerd kunnen worden vanaf het moment dat ze thuis van de muur worden gehaald, tot het moment dat ze daar terug worden gehangen. De organisatie biedt haar leden gratis drukwerk aan, waardoor via voorgedrukte affiches, flyers en uitnodigingen, aangevuld met een persoonlijke aankondiging, de kosten tot het minimum worden beperkt. De leden kunnen bij KUNSTWERK[t] terecht voor informatie omtrent beschikbare expositieruimten in Vlaanderen en kunnen er sokkels en kaders huren om eigen tentoonstellingen in te richten. Op de website kunnen leden aankondigingen doen omtrent hun activiteiten en onder de rubriek webgalerij kunnen zij hun eigen werk tonen. Binnen het luik vorming organiseert KUNSTWERK[t] geregeld atelierbezoeken, infosessies, cursussen, heeft het lessenpakketten voor groepen ter beschikking en voorziet het in zogenaamde uitleenkoffers, via dewelke men kan kennismaken met nieuwe technieken. De informatiefunctie wordt op drie manieren opgevat. De organisatie beschikt over een documentatiecentrum waar tijdschriften, documentatiemappen, folders en basiswerken over beeldende kunsten ter beschikking staan. Aangesloten leden krijgen vijf maal per jaar het informatieblad KUNSTLETTER[s] in de bus en verder wil KUNSTWERK[t] via haar eigen publicaties praktische hulpdocumenten aanbieden. KUNSTWERK[t] richt geregeld zelf wedstrijden in, maar houdt haar leden ook op de hoogte van andere beeldende kunstenwedstrijden. Tot slot kan KUNSTWERK[t] jaarlijks een aantal projecten steunen van haar eigen leden Centrum voor Beeldexpressie Missie en doelstellingen Het Centrum voor Beeldexpressie (CvB) wil in Vlaanderen hét aanspreekpunt zijn voor al wie niet-beroepsmatig actief is of wil zijn op vlak van film, foto en multimedia. Bovendien wil het CvB deze vormen van beeldtaal zo ruim mogelijk ondersteunen en promoten. 25

28 Het Centrum voor Beeldexpressie (CvB) vat haar opdracht op als een tweesporenbeleid waarbij niet alleen de eigen leden actief ondersteund worden, maar waarbij het ook optreedt als een forum en een platform van ervaring en kennis voor een nieuw, divers publiek. Haar ledenwerving ziet het Centrum voor Beeldexpressie niet als een louter kwantitatief gegeven, wel tracht het een zo breed mogelijk publiek te bereiken door het op velerlei manieren warm te maken voor de beeldtaal. Hierin spelen samenwerkingsverbanden een heel belangrijke rol. Zowel de samenwerking binnen de discipline, met bijvoorbeeld professionele beeldkunstenaars, als interdisciplinaire initiatieven waarbij grensoverschrijdend te werk wordt gegaan, zijn manieren waarin het Centrum voor Beeldexpressie gelooft om een groot en divers publiek te bereiken. Het is een manier om een bepaalde laagdrempeligheid te creëren, die het CvB ook nastreeft in haar informatieverstrekking. (Website Centrum voor Beeldexpressie) Wat betekent het Centrum voor Beeldexpressie voor haar leden? Clubs die aangesloten zijn bij het Centrum voor Beeldexpressie krijgen een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid, rechtsbijstand en een verzekering lichamelijk ongevallen voor de activiteiten die het Centrum of één van haar aangesloten clubs organiseert. Met SABAM sloot het CvB een overeenkomst wat betreft de reproductierechten, uitvoeringsrechten moeten de leden echter rechtstreeks met SABAM regelen. Elke aangesloten club mag rekenen op de zogenaamde kwaliteitsbegeleiding, sessies waarbij de club een spreker of lesgever naar keuze kan uitnodigen. Daarnaast organiseert het CvB geregeld lezingen, cursussen en workshops. De organisatie heeft een videotheek ter beschikking en geeft het tweemaandelijkse tijdschrift Beeld Expres uit waarop de aangesloten leden automatisch geabonneerd zijn. Het Centrum beschikt tevens over een uitleendienst waar projectie- en opnamemateriaal kan ontleend worden, net als tentoonstellings- en audiovisueel materiaal. Tot slot organiseert het CvB wedstrijden en grote projecten. Ook biedt het haar leden de mogelijkheid tot een projectsubsidie bij de organisatie van buitengewone projecten. 26

29 3 Het onderzoek In dit hoofdstuk staat het gevoerde publieksonderzoek centraal. Vanuit het voorliggende kader en de specifieke onderzoeksvragen wordt de keuze van de onderzoeksopzet gemotiveerd en de uitvoering van het onderzoek gedetailleerd beschreven. 3.1 Inleidend kader Het onderzoek naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten in het kader van dit praktijkproject is er gekomen op vraag van het Forum voor Amateurkunsten. Als steunpunt en belangenbehartiger hanteert het Forum onderzoek als een belangrijk instrument om de sector in kaart te brengen en haar belangen met wetenschappelijk verantwoorde cijfers onder de aandacht te brengen van zowel bevoegde overheden, beleidsinstanties als opinievormers. Deze eindverhandeling is dan ook gekaderd binnen een aantal andere onderzoeken. De survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen , die naar de kunst- en brede cultuurparticipatie van de Vlaamse bevolking peilde, bracht een aantal interessante vaststellingen met betrekking tot de amateurkunsten aan het licht. De amateurkunstbeoefening maakte slechts een klein deeltje uit van deze survey waardoor het Forum voor Amateurkunsten besliste zelf een grootschalig onderzoek in te stellen naar de amateurkunsten in Vlaanderen. Het onderzoek werd tweeledig opgevat en bestaat uit een bevolkings- en een ledenonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zullen pas in september 2009 publiek worden gemaakt, maar binnen dit praktijkproject werd al gebruik gemaakt van de eerste gegevens uit het deelrapport van dit lopend sociologisch onderzoek (Vanherwegen e.a., 2009a). Het Forum voor Amateurkunsten wilde daarnaast graag de receptieve participatie aan de amateurkunsten onderzoeken, hetgeen niet mogelijk was binnen de opzet van het bestaande onderzoek. Opdat de sector toch een beeld zou krijgen van het publiek van de amateurkunsten werd dit onderzoek apart ingesteld. Het werd uitgevoerd door twee studenten in het kader van een praktijkproject binnen de opleiding Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen. In deze scriptie wordt het publiek van theater, dans, beeldende kunsten en fotografie en film beschreven, een ander deel van het onderzoek is toegespitst op het publiek van de verschillende muziekdisciplines. De resultaten van deze laatste zijn terug te vinden in de scriptie van Marijke Van Hassel, studente cultuurmanagement

30 3.1.1 Eerdere onderzoeken De receptieve participatie aan de amateurkunsten werd in Vlaanderen nog nooit eerder onderzocht. De resultaten van dit onderzoek kunnen met andere woorden niet vergeleken worden met bestaande gegevens over het publiek van de amateurkunsten. De titel van deze studie Receptieve participatie aan de amateurkunsten bevat echter een aantal componenten waar wel eerder onderzoek naar gebeurde. Het betreft hier voornamelijk algemene studies over de amateurkunsten meestal gekaderd binnen grotere onderzoeken rond cultuurparticipatie en publieksonderzoeken van professionele huizen. Het overzicht dat volgt is geenszins volledig, maar vermeldt wel een aantal studies die relevant zijn binnen dit praktijkproject. Amateurkunsten De survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen is een belangrijke bron van informatie. Dit onderzoek werd gevoerd door het interuniversitaire steunpunt Re-Creatief Vlaanderen. Met de toenemende belangstelling voor cultuurparticipatie en in navolging van verschillende buitenlandse voorbeelden werd dit steunpunt eind 2001 opgericht binnen het programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek (Lievens & Waege, 2005: 14). De opdracht van deze steunpunten bestaat erin wetenschappelijke informatie toe te leveren aan de Vlaamse overheid over beleidsrelevante maatschappelijke en sectorale ontwikkelingen, daarbij oog hebbend voor de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van het gevoerde beleid (Laermans, 2001: 48). In de participatiesurvey onderzocht Re-Creatief Vlaanderen het cultureel participatiegedrag van de Vlamingen in een representatieve steekproef voor de Vlaamse bevolking. De notie cultuur werd heel breed opgevat en heeft in dit onderzoek betrekking op de schone kunsten, de meer alledaagse vormen van cultuurbeleving, het sociale leven en het uitgaansleven. Een apart onderdeel in deze survey peilde naar de creatieve participatie of de amateurkunstbeoefening. Concreet werden de activiteiten dans, toneel, fotografie/film, beeldende kunsten, instrumentale muziek, zang en creatief schrijven bevraagd. Uit de resultaten bleek dat maar liefst 25% van de respondenten één van deze activiteiten beoefende in een periode van zes maanden voorafgaand aan de bevraging, waarbij doorgaans iets meer vrouwen participeerden dan mannen (zie figuur 2): 24% van de Vlaamse mannen tegenover 26% van de Vlaamse vrouwen (Lievens & Waege, 2005: 40). 28

31 Figuur 2 Amateurkunstbeoefening Vlaamse bevolking volgens geslacht (N=2 845) Totaal bevolking Mannen Vrouwen 75% 25% Wel Niet 76% 24% Wel Niet 74% 26% Wel Niet Bron: survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen Wat betreft de leeftijd viel op dat de actieve kunstenparticipatie afneemt bij het ouder worden (figuur 3). Zowat de helft van de 14- tot 17-jarigen beoefende in de zes maanden voorafgaand aan de bevraging een kunstzinnige hobby, bij de categorie van 65- tot 85-jarigen was dit slechts 14% (Lievens & Waege, 2005: 40). Figuur 3 Amateurkunstbeoefening in Vlaanderen volgens leeftijd (N=2 845) % 21% 23% 32% 52% 0% 20% 40% 60% Bron: survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen Figuur 4 Amateurkunstenbeoefening volgens opleidinsgniveau (N=2 830) Nog dagonderwijs 53% Hoger Onderwijs 36% Hoger Secundair onderwijs 24% Lager Secundair Onderwijs 18% Geen/Lager Onderwijs 11% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% Bron: survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen

32 Tot slot werd gepeild naar de amateurkunstbeoefening volgens opleidingsniveau. Ook hier kent de grafiek een continu verloop (zie figuur 4), waarbij de lager geschoolden duidelijk minder kunstzinnige hobby s beoefenen dan hoger opgeleiden en personen die nog dagonderwijs volgen. Dit laatste is heel duidelijk gerelateerd aan de hoge participatiepercentages bij de laagste leeftijdscategorie (Lievens & Waege, 2005: 40). Behalve deze participatiesurvey is er nauwelijks onderzoek gebeurd naar de amateurkunsten in Vlaanderen. Hierin zullen de aankomende resultaten van het onderzoek ingesteld door het Forum voor Amateurkunsten echter verandering brengen. Het betreft een sociologisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door een consortium van de vakgroepen Sociologie van de UGent en de VUB, onder leiding van de professoren John Lievens en Marc Elchardus. Via dit onderzoek wil men meer te weten komen over zowel participanten als niet-participanten aan de amateurkunsten. De bevraging van de niet-participanten gebeurde door middel van een bevolkingsonderzoek, op basis van een steekproef uit het bevolkingsregister. De participant-respondenten werden geselecteerd uit de leden van de amateurkunstenorganisaties. Ook internationaal gezien krijgt de creatieve kunstenparticipatie doorgaans weinig aandacht. Voor Frankrijk en Amerika zijn volgende studies het vermelden waard: Les amateurs, enquête sur les activités artistiques des Français (1996) van Olivier Donnat en 1997 Survey of public participation in the arts. Summary Report (1998) van de hand van Tom Bradshaw. In het Franse onderzoek wordt de amateurkunstenbeoefening heel gedetailleerd weergegeven, in het Amerikaanse participatieonderzoek wordt een apart luik besteed aan de personal arts participation (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 144). Receptieve kunstenparticipatie In de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen werd ook de receptieve kunstenparticipatie in kaart gebracht. Er werd gedetailleerd gevraagd naar participatie aan muziek, film, literatuur en bibliotheken, beeldende kunsten en musea en tentoonstellingen, podiumkunsten en erfgoed (Lievens & Waege, 2005: 21). Hierin werd geen onderscheid gemaakt tussen de professionele en de amateurkunsten waardoor vanuit deze survey geen uitspraken gedaan kunnen worden over het publiek van de professionele kunsten afzonderlijk. Daarvoor moet gekeken worden naar publieksonderzoek binnen het circuit van de professionele kunsten zelf. Vaak richten culturele huizen vanuit specifieke probleemstellingen onderzoeken in om hun publiek te leren kennen, doelgroepen te onderscheiden, positieve en negatieve aspecten aan 30

33 hun werking te ontdekken, Deze onderzoeken zijn met andere woorden heel erg gericht op de praktische werking van de huizen en worden vaak uitgevoerd door eigen personeel, stagiairs of eindejaarsstudenten. De rapporten worden doorgaans niet gepubliceerd en het is dan ook weinig relevant hiervan een overzicht te geven. Wel zijn in het bijzonder twee publicaties belangrijk binnen het Nederlandse taalgebied met betrekking tot dit soort publieksonderzoek. Het betreft twee handboeken die erop gericht zijn zogenaamde leken een houvast te bieden bij het uitvoeren van publieksonderzoek in de culturele sector. Voor Nederland is er de Handleiding publieksonderzoek voor podia en musea (1999) van de bekende Nederlandse sociologe Letty Ranshuysen. In Vlaanderen verscheen in 2004 het boek Publiek belicht. Handboek publieksonderzoek voor culturele instellingen van de sociologen Henk Roose en Hans Waege. Beide handboeken werden binnen het uitvoeren van dit praktijkproject veelvuldig geraadpleegd. Dit neemt echter niet weg dat er publieksonderzoeken worden gedaan op wetenschappelijk gekwalificeerde basis. Een voorbeeld hiervan en een ideale bron voor vergelijkingsmateriaal binnen dit onderzoek is Cultuur publiek. Publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en museumbezoekers te Gent (2002) van Henk Roose en Hans Waege. Dit onderzoek kwam er op vraag van de stad Gent, dienst culturele zaken, en werd mede gesteund door de Administratie Cultuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Een ander onderzoeksproject in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap is bijvoorbeeld Publieksonderzoek in de Vlaamse musea 2001 door Letty Ranshuysen. Gezien de verscheiden samenstelling van de onderzochte musea is deze studie echter minder relevant voor dit onderzoek Definities Een publieksonderzoek naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vraagt om een precieze afbakening van al deze begrippen. Receptieve participatie Receptieve participatie kunnen we in een schaal plaatsen tegenover creatieve participatie (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 31). Zoals het woord zegt, is er bij receptieve participatie sprake van een ontvanger : Receptieve participatie is het consumeren van of het deelnemen aan reeds gecreëerde cultuur (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 31). De creatieve participatie 31

34 heeft betrekking op het maken van diezelfde cultuur. Een ander begrippenpaar dat in deze context vaak wordt gehanteerd is de passieve versus de actieve participatie. Ook vanuit het Vlaamse cultuurbeleid is er grote aandacht voor deze tweedeling binnen de cultuurparticipatie. In zijn beleidsen actienota over cultuureducatie Smaakmakers plaatst minister Anciaux het begrip participatie tussen twee uitersten: enerzijds zijn er de makers, die deelhébben aan cultuur, de cultuur maken, anderzijds onderscheidt hij de smakers, zij die deelnémen aan cultuur, de cultuur smaken (Anciaux, 2008: 14-15). In dit onderzoek komt met andere woorden het publiek aan bod, zij die toeschouwer, bezoeker zijn van de creaties van anderen. Amateurkunsten Het begrip amateurkunsten heeft vermoedelijk voor ieder individu een andere connotatie. Het grootschalig bevolkingsonderzoek dat het Forum voor Amateurkunsten instelde (zie supra) peilde onder andere naar de gevoelswaarde van het woord amateurkunst. De resultaten voor de hele bevolking zijn te lezen in Tabel 2. Tabel 2 Als u het woord 'amateurkunst' hoort, waaraan denkt u dan? (N=2 199) Enthousiasme 68% Creativiteit 67% Sociaal 39% Vrijblijvend 37% Originaliteit 36% Toewijding 36% Minderwaardig werk 10% Niet serieus 8% Saai 6% Deskundigheid 4% Bron: Vanherwegen e.a., 2009a Wat opvalt aan deze cijfers is het feit dat de negatieve items (minderwaardig werk, niet serieus, saai) veel minder gerelateerd worden aan de amateurkunsten dan de positieve items. Het enige positieve item dat toch een lage score kent, is deskundigheid (Vanherwegen e.a., 2009a). 32

35 De amateurkunsten staan zeker in een duidelijk contrast met de professionele kunsten. In 1991 verscheen in Groot-Brittannië de studie Amateur Arts in the UK van Robert Hutchison en Andrew Feist, waarin onderstaande begrippen (zie figuur 5) werden vergeleken tussen enerzijds de amateuren anderzijds de professionele kunsten. Figuur 5 Continuüm amateur-professioneel Amateur negatief inkomen uit kunst zelfstudie onbelangrijk vrije tijd niet als ernstig bekeken beperkt nabootsing recreatief inkomen opleiding artistieke ambities gespendeerde tijd statusvorm van de kunstvorm in de maatschappij ervaring inhoud en stijl algemene benadering Professioneel volledig inkomen uit kunst professionele training hoog voltijds bekeken als beroepsbezigheid aanzienlijk origineel creatief en zakelijk Bron: Hutchison & Feist (1991) De definitie die binnen dit onderzoek gehanteerd wordt, komt echter overeen met de definitie uit het amateurkunstendecreet. De Gecoördineerde tekst gewijzigd decreet amateurkunsten 2006 zegt: Amateurkunsten: elke kunstvorm die in het kader van het sociaal-culturele gebeuren aan iedere burger de kans biedt om zich via kunstbeoefening en beleving te ontplooien en zijn potentiële creatieve vermogens te ontwikkelen op vrijwillige basis en zonder beroepsmatige doeleinden (HS I, Art.2). Vooral het laatste element van de definitie wordt in dit onderzoek als criterium gehanteerd om de amateurkunsten te onderscheiden van de professionele kunsten: amateurkunstenaar is diegene voor wie de artistieke activiteit niet geldt als voltijdse beroepsactiviteit, diegene die met andere woorden niet kan leven van zijn artistieke prestaties. Disciplines De verschillende disciplines die in dit onderzoek voorliggen, worden opgevat zoals in de definities van het decreet: Kunstdiscipline: een tak van de kunsten of een organisatorisch samenhangend geheel van verwante kunsttakken, waarvan het hoofdbestanddeel betrekking heeft op één van de volgende uitdrukkingsvormen; a) theater: alle activiteiten op het vlak van de dramatische kunst; 33

36 b) dans: alle activiteiten op het vlak van de kunstvorm waarbij het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uiting is; c) beeld en beeldende kunst: alle activiteiten op het vlak van de kunsten waarbij het creëren van beelden of vormen de belangrijkste uiting is, met als deeldisciplines: -beeld: alle activiteiten op het vlak van film, fotografie, video en andere media; -beeldende kunst: alle activiteiten op het vlak van schilderkunst, beeldhouwkunst en aanverwante creatieve activiteiten; [ ] (HS I, Art.2) Theater en dans worden volgens het decreet opgevat als aparte disciplines, beeld en beeldende kunst wordt als discipline verder onderverdeeld in twee deeldisciplines. Verder in dit onderzoek zullen deze behandeld worden als twee afzonderlijke disciplines. Enerzijds zal er sprake zijn van beeldende kunst zoals deze beschreven staat in het decreet. Om het onderscheid duidelijk te maken zal anderzijds het begrip beeldexpressie worden gehanteerd om de deeldiscipline beeld, zoals beschreven in het decreet, te benoemen. 3.2 Probleemstelling, hypothesen en onderzoeksvragen De probleemstelling in dit onderzoek heeft geen rechtstreeks verband met een of ander praktisch probleem zoals dit vaak het geval is bij publieksonderzoek in professionele kunstenhuizen. Daar wordt publieksonderzoek doorgaans aangewend om bepaalde specifieke problemen binnen de publiekswerking of werving aan te pakken. Het publiek van de amateurkunsten werd echter nooit eerder in kaart gebracht. Dit is nochtans een essentiële stap wanneer men wil onderzoeken hoe men het publiek het best benadert. Met dit onderzoek wil het Forum voor Amateurkunsten als het ware een röntgenfoto krijgen van het publiek, om die bijvoorbeeld te vergelijken met de röntgenfoto van het publiek van de professionele kunsten. De centrale probleemstelling in dit onderzoek luidt bijgevolg: Hoe kan de amateurkunstensector haar publiek omschrijven? De beschrijving van het publiek kan niet vergeleken worden met eerdere resultaten, daarom is het aangewezen de resultaten te toetsen aan een aantal vooraf opgestelde hypothesen. Deze manier van werken vinden we onder andere terug bij Ranshuysen: Het meeste houvast wordt geboden indien beleidsvragen worden vertaald in hypothesen. Het toetsen van hypothesen kan tot verrassende uitkomsten leiden (Ranshuysen, 1999: 23). In overleg met het Forum voor Amateurkunsten werden volgende hypothesen vooropgesteld: 34

37 Het publiek van de amateurkunsten heeft een breder sociologisch profiel dan het publiek van de professionele kunsten Het publiek van de amateurkunsten bestaat enkel uit familie en vrienden van de deelnemers Het publiek van de amateurkunsten is vaak ook zelf actieve amateurkunstenaar Het publiek van de amateurkunsten is enkel afkomstig uit de eigen gemeente Het publiek van de amateurkunsten komt enkel uit sympathie voor de deelnemers Het publiek van de amateurkunsten participeert minder aan de kunsten dan het publiek van de professionele kunsten Aan de hand van deze hypothesen kan men een duidelijk beeld krijgen van het publiek van de amateurkunsten. Naast een vergelijking met het publiek van de professionele kunsten zullen de resultaten vergeleken worden met gegevens over de Vlaamse bevolking en de Vlaamse amateurkunstenaar. Ook de resultaten van het publiek van de disciplines onderling en van producties in de stad en op het platteland zullen met elkaar vergeleken worden. Op die manier zal niet enkel een globaal beeld verkregen worden van het publiek van de amateurkunsten, maar kunnen ook mogelijke verschillen aan het licht komen. Voor de uiteindelijke bespreking van deze hypothesen wordt verwezen naar Hypothesen en aanbevelingen tot verder onderzoek (deel 7). De centrale probleemstelling en de verschillende hypothesen kunnen vervolgens worden herleid naar drie grote onderzoeksvragen aan de hand waarvan de vooropgestelde hypothesen kunnen getoetst worden. De drie onderzoeksvragen zijn: 1 Wat is het profiel van het publiek? 2 In welke relatie staat het publiek tot het evenement? 3 Welk participatiegedrag vertoont het publiek? De eerste onderzoeksvraag zal concreet peilen naar het sociaal-demografische profiel en de geografische herkomst van het publiek. Vanuit de antwoorden op deze onderzoeksvraag zullen volgende twee hypothesen getoetst kunnen worden: Het publiek van de amateurkunsten heeft een breder sociologisch profiel dan het publiek van de professionele kunsten 35

38 Het publiek van de amateurkunsten is enkel afkomstig uit de eigen gemeente Onderzoeksvraag twee zal verder opgedeeld worden in vragen naar relatie tussen publiek en deelnemer, publiek en organisatie, naar bezoekmotivatie en visie op toegangsprijzen waardoor ook volgende hypothesen verzekerd zijn van een gedegen toetsing: Het publiek van de amateurkunsten bestaat enkel uit familie en vrienden van de deelnemers Het publiek van de amateurkunsten komt enkel uit sympathie voor de deelnemers Het participatiegedrag van het publiek, onderzoeksvraag drie, zal tot slot verder opgesplitst worden in sociale participatie, creatieve kunstenparticipatie en receptieve kunstenparticipatie zodat volgende hypothesen al dan niet bevestigd kunnen worden: Het publiek van de amateurkunsten is vaak ook zelf actieve amateurkunstenaar Het publiek van de amateurkunsten participeert minder aan de kunsten dan het publiek van de professionele kunsten 3.3 Onderzoeksopzet In dit deel van de scriptie wordt het hele onderzoeksopzet uiteengezet. Hierbij wordt de gehanteerde onderzoeksmethode uitgebreid voorgesteld en verantwoord. Vervolgens wordt dieper ingegaan op het operationaliseren van de onderzoeksvragen in de vragenlijst en de manier waarop deze werd opgesteld. Aangezien het hier een kwantitatief onderzoek betreft, moet bijzondere aandacht gaan naar de manier waarop de steekproef is getrokken en de onderzoekseenheden zijn geselecteerd. Informatie over de manier van dataverzameling en de bijhorende graad van respons is vervolgens onmisbaar om de kwaliteit van de data in te schatten. Tot slot wordt stilgestaan bij de manier van statistische verwerking van de data en het vergelijkingsmateriaal dat bij de bespreking van de resultaten voorligt. In de beschrijving van al deze aspecten is er bijzondere aandacht voor de knelpunten en onregelmatigheden die tijdens het onderzoek zijn voorgekomen. Enkel wanneer al deze informatie nauwgezet wordt gerapporteerd kunnen de betrouwbaarheid en geldigheid van de onderzoeksuitkomsten worden aangegeven (Ranshuysen, 2009: 172). 36

39 3.3.1 Gehanteerde onderzoeksmethode Vanuit de centrale probleemstelling en de verschillende onderzoeksvragen die werden opgesteld aan de hand van de hypothesen werd besloten een kwantitatief publieksonderzoek uit te voeren door middel van een gestandaardiseerde enquête. Kwantitatief onderzoek Bij Letty Ranshuysen is te lezen in welke gevallen een kwantitatief onderzoek te verkiezen is boven een kwalitatief onderzoek. Deze onderzoeksmethode is ideaal wanneer men het publiek wil beschrijven aan de hand van sociaal-demografische kenmerken, het profiel in kaart wil brengen en bepaalde veronderstellingen over de samenhang tussen bepaalde achtergrondfactoren van het publiek via statistische analyse wil toetsen op hun algemene geldigheid (Ranshuysen, 1999: 38). Aan deze onderzoeksmethode zijn een aantal voor- en nadelen verbonden. De voordelen hebben voornamelijk betrekking op de objectiviteit van de methode: door de grote omvang zijn de resultaten minder onderhevig aan het toeval en vaak wordt bij kwantitatief onderzoek veel aandacht besteed aan de verzameling van de informatie zodat deze geldig is voor de hele onderzoekspopulatie (Ranshuysen, 1999: 39). Het objectieve karakter bezorgt de resultaten een grotere overtuigingskracht dan gevalsbeschrijvingen uit kwalitatief onderzoek (Ranshuysen, 1999: 39). Het grote nadeel van kwantitatief onderzoek is echter dat bepaalde menselijke handelingen gereduceerd worden tot meetbare gedragingen, wat het risico verhoogt op eenzijdige verklaringen en al te snelle generalisaties van de resultaten (Ranshuysen, 1999: 38-39). Bovendien wordt gezegd over cijfers dat je er alles mee kan bewijzen en dat statistiek een ideaal middel is voor de manipulatie van cijfers. Aangezien dit onderzoek als het ware een röntgenfoto wil opleveren van het publiek is een kwantitatieve onderzoeksmethode te verkiezen boven een kwalitatieve. Op die manier kan een beter representatief beeld verkregen worden van het hele publiek. Bij dit soort onderzoek is het echter van belang bijzondere aandacht te besteden aan de manier waarop de data verzameld en geanalyseerd worden. Enkel een gedetailleerde beschrijving van deze processen kan ervoor zorgen dat de resultaten niet misleidend zijn en naar reële waarde kunnen worden geschat. Publieksonderzoek De keuze voor een publieksonderzoek staat tegenover de keuze voor een bevolkingsonderzoek. Om de samenstelling van het publiek te kennen, ligt een publieksonderzoek voor de hand. Het nadeel is 37

40 echter dat je via deze methode geen inzicht kan krijgen in het (nog) niet bereikte publiek (Ranshuysen, 1999: 115) en dat achteraf dus enkel maatregelen kunnen getroffen worden met betrekking tot het bestaande publiek. Daarbij komt het feit dat een publieksonderzoek an sich enkel resultaten oplevert die louter beschrijvend zijn. De waarde van een publieksonderzoek kan echter aanzienlijk verhoogd worden wanneer er wordt uitgegaan van een vergelijkende opzet (Ranshuysen, 1999: 115). Net om die reden worden de resultaten in dit onderzoek vergeleken met andere gegevens. Zo worden vergelijkingen gemaakt met de bevolking, de amateurkunstenaar, het publiek van de professionele huizen en wordt op zoek gegaan naar verschillen tussen het publiek van de verschillende kunstendisciplines en regio s. Gestandaardiseerde enquête Als definitie voor een enquête vinden we bij de Nederlandse socioloog Harm t Hart: De enquête is een onderzoeksstrategie waarin men zich voor het beschrijven en verklaren van sociale verschijnselen bedient van vragenlijsten met vragen die worden gesteld aan een groot aantal ondervraagden. Voor het bepalen wie ondervraagd moeten worden, wordt doorgaans een steekproef getrokken ( t Hart e.a., 1996: 229). Enquêtes worden met andere woorden gebruikt om bepaalde verschijnselen, kenmerken of opinies van een groep vast te stellen. In het geval van een enquête is er sprake van één enkele vragenlijst die dezelfde is voor alle ondervraagden, de vragenlijst is met andere woorden gestandaardiseerd ( t Hart e.a., 1996: 229). In dit onderzoek is het de bedoeling bepaalde gegevens te verzamelen over het publiek van de amateurkunsten. Om uitspraken te kunnen doen over de onderzochte populatie is het met andere woorden nodig elke ondervraagde dezelfde vragen voor te leggen Het opstellen van de vragenlijst Bij het opstellen van de enquête moet met verschillende zaken rekening gehouden worden. Om te beginnen moet de vragenlijst de operationalisering zijn van de geformuleerde onderzoeksvragen. Daarnaast moet de lijst ook aan een aantal formele vereisten voldoen zodat de respons gemaximaliseerd wordt en een zo hoog mogelijke kwaliteit van de antwoorden wordt nagestreefd. Om de last voor de respondent te minimaliseren wordt de vragenlijst best zo kort mogelijk gehouden. Enkel de basisvragen met betrekking tot de onderzoeksvragen mogen aan bod komen (Ranshuysen, 1999: 121). In dit onderzoek was de enquête (zie bijlage 2) vrij lang waardoor het aangewezen was het formaat van het formulier zo klein mogelijk te houden (Roose & Waege, 2004: 38

41 15). Deze werd dan ook gepresenteerd als een klein boekje in A5-formaat. Tegenover de lengte van de lijst stond echter het feit dat het invullen ervan slechts een beperkte tijd in beslag nam. Niet enkel de lengte bepaalt het succes van een vragenlijst, maar ook de presentatie en introductie van het onderzoek (Roose & Waege, 2004: 16). In de introductietekst van de vragenlijst (zie bijlage 2) werd de identiteit van de onderzoeksorganisatie bekend gemaakt, het thema en het doel voorgesteld en de geschatte duur voor het invullen van de vragenlijst. Het overgrote deel van de vragen in deze enquête waren gesloten vragen waarbij een lijst van antwoorden werd gepresenteerd. In sommige gevallen was het mogelijk een restcategorie andere aan te duiden waarbij de vraag toch op een open manier kon worden beantwoord. Per vraag werd ook vermeld hoeveel antwoorden men maximaal mocht aanduiden. Om de overzichtelijkheid van de lijst te bewaren, werd niet gekozen voor een systeem van routing waarbij de respondent op een aangepaste manier door de vragenlijst wordt gestuurd ( t Hart e.a., 1996: 247). Om deze routing te vermijden werd bij elke vraag een antwoordcategorie geboden die men kon aanduiden indien de vraag voor de respondent niet van toepassing was. Naar de volgorde van de vragen in de lijst ging ook bijzondere aandacht. Zo vormen de vragen met betrekking tot het profiel van de bezoeker in dit onderzoek de grootste en eerste onderzoeksvraag. Deze vragen werden echter naar de laatste bladzijden van de enquête verplaatst. Bij Ranshuysen lezen we namelijk: Voor de ondervraagden zal het echter logischer zijn dat de vragenlijst ingaat op hun ervaringen tijdens het bezoek en dat pas daarna de sociale achtergrond aan de orde komt. Begin dus met evaluerende vragen en schuif vragen naar persoonlijke kenmerken naar achteren (Ranshuysen, 1999: 121). De uiteindelijke volgorde van de vragen is te zien in bijlage 2, net zoals in de toelichting van de vragen hieronder waarbij de nummering van de vragen wordt aangegeven. De vragen werden samen geplaatst in drie grote blokken volgens de drie grote onderzoeksvragen en verder chronologisch genummerd. In wat volgt, wordt de keuze van de vragen en de antwoordcategorieën kort toegelicht Profiel van de bezoeker De eerste onderzoeksvraag die gericht is op het profiel van de bezoeker valt om te beginnen uiteen in twee delen: enerzijds zijn er de sociaal-demografische gegevens, anderzijds zijn er de gegevens met betrekking tot de geografische herkomst. 39

42 Sociaal-demografisch C10 C9 C1 C2 C5 C6 C7 C8 Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau Beroepscategorie Nationaliteit Nationaliteit ouders Burgerlijke staat Gezinssamenstelling Om te beginnen werd gevraagd naar geslacht. Bij de vraag over de leeftijd van de bezoekers werd gekozen een open vraag te stellen waardoor het achteraf mogelijk zou zijn de bezoekers in leeftijdscategorieën in te delen. Het opvragen van deze absolute cijfers was noodzakelijk aangezien de gegevens waarmee de leeftijd van het publiek achteraf vergeleken werd niet steeds dezelfde categorieën onderscheiden. Om vergelijking mogelijk te maken werd bij de vraag naar het opleidingsniveau dezelfde vraag gesteld als in de participatiesurvey (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 185) en het bevolkings- en ledenonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten. Hierbij werd gevraagd naar het hoogst behaalde diploma. De vraag naar het beroepsstatuut werd gebaseerd op de indeling in het onderzoek Cultuur publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002: 23) waarbij de categorie landbouwer/arbeider vervangen werd door werknemer. Vervolgens werden algemene vragen gesteld naar de etniciteit door te vragen naar de nationaliteit van de bezoeker en diens beide ouders. De vraag naar de burgerlijke staat werd gebaseerd op de vragen 52 en 53 uit het bevolkingsonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten waarbij niet enkel de officiële burgerlijke staat werd bevraagd, maar ook of de respondent al dan niet samenwoont. Tot slot werd de vraag naar de gezinssamenstelling letterlijk overgenomen uit het bevolkingsonderzoek van het Forum, meer bepaald vraag 54. Het dient vermeld te worden dat de resultaten van deze vraag onbesproken zullen blijven aangezien de antwoorden heel onbetrouwbaar bleken. Zo kwam het vaak voor dat volwassen personen bij aantal volwassenen het cijfer nul 40

43 noteerden. Door de veelheid waarmee dit onmogelijk antwoord voorkwam, werd besloten deze vraag buiten beschouwing van het onderzoek te laten. Geografische herkomst A4 A5 A6 C3 C4 Kilometerafstand Tijdsafstand Transportmiddel Postcode Beschrijving woonomgeving Zoals te zien is aan de nummering werden de vragen met betrekking tot de afgelegde weg naar het evenement ondergebracht bij het luik met vragen over de voorstelling of tentoonstelling zelf (luik A). Er werd gekozen om de afgelegde weg op twee manieren te bevragen. Niet enkel in reële kilometerafstand, maar ook in zogenaamde tijdsafstand. Hierin wordt gevraagd naar de tijd die het publiek onderweg is geweest om het evenement te bereiken. Om precies te kunnen achterhalen vanwaar het publiek komt werd de vraag naar de postcode en de woonomgeving toegevoegd. De indeling bij deze laatste vraag werd exact overgenomen uit het bevolkingsonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten (vraag 40). Helaas werd bij het overnemen van de vraag één antwoordcategorie over het hoofd gezien, namelijk: Een verstedelijkt woongebied met dichte bebouwing van overwegend eengezinswoningen zonder voortuinen. Om deze reden werden de resultaten van deze vraag ook niet in rekening genomen Relatie van de bezoeker tot het evenement De onderzoeksvraag die een antwoord wil krijgen op de relatie van het publiek met het evenement en de deelnemende artiesten werd opgesplitst in vragen over relatie tot de deelnemers of de organiserende vereniging, vragen over het bezoek en vragen over de toegangsprijzen. 41

44 Relatie tot deelnemers of organiserende vereniging A1 A2 A3 Informatiekanalen Relatie voorstelling/expositie Relatie deelnemers De vraag naar de informatiekanalen werd in eerste instantie geïnspireerd door Cultuur Publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002: 48). Gezien de specifieke aard van de amateurkunsten werden aan dit klassieke lijstje volgende categorieën toegevoegd: persoonlijke uitnodiging, via een deelnemer, via buren, via een vereniging waar ik bij ben aangesloten en via een vrijkaart die ik kreeg. Ook voor de vragen naar de relatie tot de voorstelling of de expositie en de deelnemers werden specifieke antwoordcategorieën geformuleerd, gebaseerd op de mogelijke relaties binnen het bezoek aan de amateurkunsten. Bezoek A7 A8 A13 Bezoekmotivatie Samenstelling gezelschap Combinatie andere activiteiten Bij de vraag naar bezoekmotivatie werden tal van antwoordcategorieën gepresenteerd. Hier was het slechts mogelijk drie antwoorden aan te duiden waardoor de mensen gedwongen werden enkel de meest passende antwoorden op te geven. De antwoordmogelijkheden werden geïnspireerd op het onderzoek Cultuur publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002: 36-38) en ook hier aangevuld met specifieke antwoorden voor de amateurkunsten. Hetzelfde geldt voor de vraag naar de samenstelling van het gezelschap (Roose & Waege, 2002: 53) en de combinatie van het bezoek met andere activiteiten (Roose & Waege, 2002: 54). Bij het gezelschap werden de professionele contacten vervangen door in verenigingsverband en bij de andere activiteiten werd de categorie bezoek aan familie of vrienden toegevoegd. 42

45 Toegangsprijzen A9 A10 A11 A12 Hoeveel betaald? Hoeveel maximaal betalen? Meer betalen voor bekende artiest? Meer betalen voor extra s? De vragen A9 en A10 werden toegevoegd om achteraf te kunnen berekenen of het publiek van de amateurkunsten vindt dat het te veel betaalt, de juiste prijs betaalt of meer zou willen betalen. De vragen A11 en A12 willen kort peilen of de bezoeker bereid zou zijn meer te betalen voor een bekende artiest of een extra verbonden aan het evenement Participatiegedrag van de bezoeker De laatste onderzoeksvraag werd tot slot onderverdeeld in verschillende punten: de sociale participatie die gemeten wordt aan de hand van het verenigingsleven, de creatieve kunstenparticipatie, de receptieve kunstenparticipatie en de overige vrijetijdsbesteding. Sociale participatie B1 B2 Participatie verenigingsleven Tijdsbesteding verenigingsleven Beide vragen met betrekking tot sociale participatie werden overgenomen uit het bevolkingsonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten. De vraag naar de participatie bij welk soort verenigingen komt overeen met vraag 31, de tijdsbesteding aan het verenigingsleven komt overeen met vraag 33 van het bevolkingsonderzoek. Creatieve kunstenparticipatie B3 B4 Creatieve participatie amateurkunsten Verband participatie amateurkunsten 43

46 Ook de vraag naar de creatieve participatie werd letterlijk overgenomen uit het bevolkingsonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten (vraag 12). Hierbij werd de opsplitsing van de verschillende disciplines echter weggelaten om de vraag niet nodeloos lang te maken. Vraag B4 peilt naar het verband waarin de respondenten deze kunsten beoefenen of beoefenden. Receptieve kunstenparticipatie B5 B6 Receptieve participatie kunsten Combinatie activiteiten De vraag naar de receptieve kunstenparticipatie werd geïnspireerd op Cultuur publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002: 57). De verschillende activiteiten werden echter ingevuld volgens de indeling die binnen het amateurkunstendecreet wordt gemaakt. De vraag naar de activiteiten die met deze participatie worden gecombineerd, is volledig naar analogie opgesteld met vraag A13. Vrijetijdsbesteding B7 Vrijetijdsbesteding De vraag naar de vrijetijdsbesteding peilt naar de tijdsbesteding aan televisie, internet, muziek, sport en café. Tot slot werd aan de vragenlijst één vraag toegevoegd die niet kadert binnen de drie grote onderzoeksvragen. Het betreft de allerlaatste vraag van de enquête waarbij gepeild werd naar de kennis van de amateurkunstenorganisaties bij het publiek van de amateurkunsten Steekproeftrekking Bij het bespreken van de steekproeftrekking wordt achtereenvolgens ingegaan op de populatie, het steekproefontwerp en tot slot de gerealiseerde steekproef. 44

47 Populatie Om via publieksonderzoek bepaalde gegevens te verzamelen is het van belang de populatie nauwkeurig te bepalen. De populatie is namelijk de groep waarvan men onderzoeksgegevens wenst en waar de steekproef representatief voor dient te zijn (Ranshuysen, 1999: 240). Het is met andere woorden belangrijk het publiek van de amateurkunsten nader te omschrijven zodat het duidelijk is voor welke groep de resultaten precies gelden. Veralgemeningen naar andere populaties dan deze omschreven in het onderzoeksopzet zijn bijgevolg ongegrond (Roose & Waege, 2004: 20). Een eerste afbakening van de populatie gebeurt op vlak van de disciplines. Binnen dit praktijkproject kwamen enkel de eerder gedefinieerde disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie aan bod. Vervolgens was het ook de bedoeling dat enkel het publiek van verenigingen en kunstenaars aangesloten bij de landelijke amateurkunstenorganisaties deel uitmaakten van de populatie. De onderzoekspopulatie van deze studie kan dan als volgt beschreven worden: Het publiek van de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie van verenigingen en kunstenaars aangesloten bij de erkende landelijke amateurkunstenorganisaties. Steekproefontwerp Het is de bedoeling uitspraken te doen die betrekking hebben op de gehele populatie. Idealiter zou elk lid van de populatie moeten bevraagd worden, maar dit is praktisch gezien onmogelijk. Om toch tot die uitspraken te komen, is het noodzakelijk een representatieve steekproef te trekken uit de populatie. Een steekproef is een deel van de populatie dat zoveel mogelijk dezelfde samenstelling heeft als de totaliteit, om als basis voor een statistisch onderzoek te dienen (Ranshuysen, 1999: 242). Het spreekt voor zich dat de populatie in dit onderzoek een heel groot gebied beslaat, zowel geografisch, disciplinair als wat betreft mogelijke voorstellingen en tentoonstellingen. Het was met andere woorden onmogelijk alle leden van de populatie op te lijsten en er vervolgens at random een toevalssteekproef uit te trekken. In dit onderzoek was het wenselijk over te gaan tot een getrapte steekproef die in twee fasen gebeurde. In de eerste fase werden de voorstellingen en tentoonstellingen geselecteerd, in de tweede fase de leden uit het publiek. De voorstellingen en tentoonstellingen vormden de primaire eenheden, de leden uit het publiek de secundaire eenheden (Roose & Waege, 2004: 59). 45

48 Het kwam er dus op aan eerst de voorstellingen en tentoonstellingen te selecteren. Er waren twee manieren om deze primaire toevalssteekproef te trekken: ofwel zou er een lijst beschikbaar zijn met alle mogelijkheden, ofwel ontbrak dergelijke lijst (Roose & Waege, 2004: 20). De websites van de verschillende amateurkunstenorganisaties bieden een uitgebreide kalender aan met de activiteiten van hun leden, maar deze lijsten zijn geenszins volledig zodat er bijkomende criteria moesten gehanteerd worden om de toevalssteekproef te trekken. Er zijn enkele punten in dit onderzoek die er voor zorgden dat de steekproef onderhevig was aan een aantal beperkingen. Om te beginnen was dit onderzoek gekaderd binnen een praktijkproject, waardoor het meteen in de tijd was afgebakend. Daarnaast dient ook de complexiteit van de populatie te worden vermeld: de amateurkunstensector is geen heterogeen veld, niet enkel is er verschil in de disciplines, maar ook in de omvang van de groepen, het niveau, de grootte van de georganiseerde evenementen, Met deze elementen werd in de steekproeftrekking geen rekening gehouden zodat de kans bestaat dat op vlak van deze zaken een onevenwicht bestaat binnen de gerealiseerde steekproef. In overleg met het Forum voor Amateurkunsten werden volgende criteria vastgelegd voor het nemen van de steekproef: 1 Het eerste criterium dat mee de steekproef bepaalde, was de tijd. Aangezien de periode gelijkliep met de periode waarin dit praktijkproject gerealiseerd moest worden, werden de data verzameld in de loop van de maanden maart en april Ten tweede werd ervoor gekozen een geografische beperking te hanteren en het onderzoek in twee provincies uit te voeren. Voor dit deel van het publieksonderzoek (theater, dans, beeldende kunst en beeldexpressie) werden dit de provincies Oost- Vlaanderen en Antwerpen. Om het minimum aantal evenementen te halen werd voor een dansoptreden echter uitgeweken naar West-Vlaanderen (zie infra). 3 Ten derde waren alle geselecteerde voorstellingen en tentoonstellingen georganiseerd door leden van de respectievelijke erkende amateurkunstenorganisaties OPENDOEK, Danspunt, KUNSTWERK[t] en Centrum voor Beeldexpressie. 4 Ten vierde moest er sprake zijn van een echte relatie uitvoerder versus publiek, zodat activiteiten als open dansevenementen of workshops niet in aanmerking kwamen. Ook werd er geopteerd enkel die evenementen te selecteren waarbij de optredende groep of de tentoonstellende kunstenaar zelf organisator was zodat het aanwezige publiek wel degelijk op voorhand op de hoogte was van haar bezoek aan het evenement. Concreet werden 46

49 bijvoorbeeld optredens van volksdansgroepen op kermissen en dergelijke buiten beschouwing gelaten. 5 Ten vijfde werden de evenementen geselecteerd in een representatief staal van producties in kleine gemeenten tot grote centrumsteden. Aangezien het oorspronkelijk de bedoeling was per discipline het publiek van vijf voorstellingen of tentoonstellingen te bevragen, werden vijf categorieën onderscheiden waarbij het aantal inwoners als extra toetsing werd gehanteerd: grote centrumstad, centrumstad, stad, gemeente, kleinere gemeente of dorp. Een overzicht is te zien in tabel 3. Tabel 3 Indeling van steden en gemeenten volgens inwonersaantal Categorie Aantal inwoners Categorie 1 Grote Centrumstad > Categorie 2 Centrumstad Categorie 3 Stad Categorie 4 Gemeente Categorie 5 Kleinere gemeente/dorp < Het dient bemerkt dat elk van deze criteria in rekening moeten worden genomen bij de overschouwing van de resultaten. In de eerste plaats gelden de bevindingen namelijk voor de getrokken steekproef, en pas in tweede instantie voor de hele populatie. Gerealiseerde primaire steekproef Het resultaat van de geselecteerde voorstellingen aan de hand van bovenstaand steekproefopzet is te lezen in tabellen 4, 5, 6, en 7) met vermelding van organisator, voorstelling, datum, uur, plaats, bevolkingsaantal en categorie van de gemeente zoals boven bepaald (zie tabel 3). De verschillende organisatoren werden afhankelijk van het tijdsbestek waarbinnen het evenement zou plaatsvinden telefonisch of via gecontacteerd. Daarbij werd een brief opgesteld die de organisator via e- mail werd toegezonden zodat deze enige achtergrond zou hebben bij het gevoerde onderzoek. Een voorbeeld van deze begeleidende brief is bijgevoegd als bijlage 1. Als wederdienst zullen de organisatoren in de loop van de maand juni 2009 de resultaten van het onderzoek ontvangen evenals een overzicht van gegevens over het publiek van hun eigen voorstelling of tentoonstelling. Zoals eerder aangehaald, was het oorspronkelijk de bedoeling per discipline het publiek van vijf 47

50 voorstellingen of tentoonstellingen te enquêteren. Gezien de beperking in de tijd en het feit dat deze activiteiten doorgaans enkel in het weekend plaatsvinden, werd besloten per discipline drie à vijf evenementen te selecteren. Dit minimumaantal werd gehaald en enkel voor theater is het gelukt binnen de vooropgestelde criteria vijf voorstellingen te selecteren. Voor de theateropvoeringen (tabel 4) werd per gezelschap telkens één voorstelling geselecteerd. Dit waren allemaal avondvoorstellingen waardoor deze groep een homogeen geheel vormt. Tabel 4 Geselecteerde onderzoekseenheden theater Organisator Voorstelling Data Uur Plaats Bevolkingsaantal Categorie Theaterplatform De Dinner Party 21/03/09 20u Gent Hoger Op Boeing, Boeing 06/04/09 20u Aalst De Sinfra's Elck 't Seyne Joker Maak Plaats voor Mevrouw Om nooit te vergeten Het Miepsiemonster 28/03/09 20u15 Lokeren /04/09 20u Destelbergen /02/09 20u Overmere Bronnen: (gegevens op 31/12/2008) en (gegevens op 01/01/2008) Binnen de dansvoorstellingen (tabel 5) werd zoals gezegd voor één evenement uitgeweken naar de provincie West-Vlaanderen, het betreft de voorstelling Dance Up van dansschool Varya uit Varsenare. In tegenstelling tot de twee andere voorstellingen, vond Anders van Folklore Ensemble Gelmel plaats in de namiddag. Het is belangrijk hier reeds te vermelden dat twee opvoeringen, namelijk Dance Up en Enjoy producties waren van dansscholen, waardoor het grootste deel van de deelnemende artiesten kinderen waren. Tabel 5 Geselecteerde onderzoekseenheden dans Organisator Voorstelling Data Tijdstip Plaats Bevolkingsaantal Categorie Clapaja Enjoy 16/04/09 20u Sint-Niklaas Gelmel Anders 07/03/09 14u30 Schoten Varya Dance Up 25/04/09 20u Varsenare Bronnen: (gegevens 2007) en (gegevens op 01/01/2008) 48

51 Voor de beeldende kunsten (tabel 6) werd geopteerd telkens een volledig tentoonstellingsweekend te enquêteren, ongeacht het totaal aantal tentoonstellingsdagen. Enkel voor de tentoonstelling in Duffel werd een andere methode toegepast. Gezien de laag verwachte opkomst nodigde de voorzitter van kunstkringen de Pelicaen uit enquêtes af te nemen op de openingsavond. Tabel 6 Geselecteerde onderzoekseenheden beeldende kunsten Organisator Tentoonstelling Data Tijdstip Plaats Bevolkingsaantal Categorie Steve Koll Portraits of a Painting 11/04/09 10u-18u Antwerpen /04/09 11u-17u de Pelicaen Groepstentoonstelling 27/03/09 20u Duffel WAK in Zwalm Van Harte Breugel 25/04/09 26/04/09 10u-18u 10u-18u Munkzwalm < (=Zwalm) 5 Bron: (gegevens op 1 januari 2008) Binnen beeldexpressie (tabel 7) werd in het geval van een tentoonstelling twee dagen geënquêteerd, in het geval van een projectie werd één voorstelling geselecteerd. Tabel 7 Geselecteerde onderzoekseenheden beeldexpressie Organisator Tentoonstelling Data Tijdstip Plaats Bevolkingsaantal Categorie Acina 44ste Galaprojectie 18/04/09 14u30 Antwerpen Fotoclub Lokeren Fototentoonstelling 28/02/09 Fotovrienden Broechem 29/02/09 40ste Fotosalon 28/03/09 29/03/09 15u-18u 10u-12u 14u-18u 14u-18u 10u-18u Lokeren Broechem Bronnen: (gegevens op 01/01/2008) en (gegevens op 01/01/2008) Secundaire steekproef Gezien de verscheidenheid tussen de primaire onderzoekseenheden de voorstellingen of tentoonstellingen was het onmogelijk één algemene secundaire steekproefmethode te formuleren binnen dit onderzoek. Door de sterk uiteenlopende bezoekersaantallen (zie paragraaf 3.3.4) was het onmogelijk op voorhand een streefdoel te bepalen met betrekking tot het aantal respondenten dat moest worden gehaald. De manier waarop de mensen werden benaderd, werd dan ook niet bepaald op basis van kwantitatieve normen. Bij kleinere evenementen werd gepoogd het gehele publiek te 49

52 benaderen, dit was voornamelijk mogelijk bij tentoonstellingen aangezien het publiek daar heel gespreid komt. Bij grotere evenementen was het vaak onmogelijk elke bezoeker te benaderen. In dergelijk geval wordt vaak de regel gehanteerd iedere n de bezoeker te benaderen. Gezien de chaotische omstandigheden werd echter een andere methode gekozen waarbij de enquêteur iedere eerstvolgende bezoeker [benaderde] vanaf het moment dat hij of zij weer vrij [was] om een nieuwe respondent te benaderen (Ranshuysen, 1999: 135) Dataverzameling en respons Aangezien elke voorstelling of tentoonstelling plaatsvond in een ander kader en in een andere setting worden in dit deeltje de dataverzameling en bijhorende respons uitvoerig besproken. Een aantal zaken gelden voor elk evenement, maar daarnaast kende elke voorstelling of tentoonstelling haar eigen kader en haar eigen specifieke omstandigheden. Om een zo volledig mogelijk beeld te geven van de gegevensverzameling wordt per evenement kort ingegaan op de setting. Vervolgens worden de bezoekersaantallen en de responsgraad besproken per evenement zodat een beter inzicht kan verkregen worden in de totale graad van respons en representativiteit van de data Dataverzameling Om te beginnen moest voorafgaand aan de dataverzameling beslist worden of de enquête thuis of ter plaatse zou worden ingevuld. Bij Ranshuysen lezen we: Bij een publieksenquête is het het meest efficiënt als de vragenlijst door de bezoekers zelf ter plekke wordt ingevuld. Op die manier kunnen meerdere bezoekers tegelijkertijd worden ondervraagd [ ]. Het ter plekke laten invullen van de vragenlijst zal altijd tot een hogere respons leiden (Ranshuysen, 1999: 136). Roose & Waege zeggen: Ervaring leert dat je gemakkelijk medewerking krijgt als het niet meer dan tien à vijftien minuten duurt om de vragenlijst ter plaatse in te vullen of af te nemen (Roose & Waege, 2004: 15). Het invullen van de vragenlijst in dit onderzoek nam zo n acht- à tiental minuten in beslag waardoor werd besloten de enquêtes ter plaatse te laten invullen. Om de respons eventueel te verhogen werd ook een postadres voorzien onderaan de enquête zodat de mensen deze ook later konden invullen en opsturen. Er werd gekozen voor een persoonlijke aanpak. De enquêtes werden persoonlijk uitgedeeld waarbij de mensen kort werden aangesproken. Bij deze mondelinge introductie werd al kort aangehaald wie 50

53 de enquêteur was, wat het thema en het doel van de enquête was, hoe lang het zou duren en wat er zoal zou worden gevraagd: Goeiemiddag/avond, mag ik even storen? Ik ben een studente in het cultuurmanagement en in het kader van mijn eindwerk voer ik een onderzoek naar het publiek van de amateurkunsten. Concreet wil ik vandaag aan de hand van een enquête peilen wie hier vandaag aanwezig is, hoe jullie hier terecht zijn gekomen, of jullie deelnemers kennen of eventueel zelf ook actief met kunsten bezig zijn in de vrije tijd. Het invullen duurt ongeveer een tiental minuutjes en gebeurt door de bolletjes aan te kruisen. Ik weet niet of u daar even tijd voor kan en wil vrijmaken? U mag het formulier terug aan mij bezorgen of in de daarvoor voorziene bus stoppen. Alvast heel erg bedankt! Aan de zichtbaarheid van de enquête werd ook gedacht. Steeds werd één verzamelpunt voorzien waar een doos met daarop het logo van het Forum voor Amateurkunsten zichtbaar werd opgesteld. Waar het mogelijk was, werd dit verzamelpunt extra aantrekkelijk gemaakt door het voorzien van bepaalde gadgets, kaartjes, stickers, Ook het opkleven van een naamkaartje zorgde ervoor dat de enquêteur zichtbaar en zichtbaar aanspreekbaar was. Tot slot werden ook steeds voldoende balpennen en potloden voorzien zodat elke bezoeker de mogelijkheid kreeg de enquête in te vullen. Deze algemeen geldende elementen nemen niet weg dat de enquêtering bij elk evenement een andere setting kende. Over het algemeen was het zo dat het publiek bij voorstellingen zowel voor aanvang als tijdens de pauze werd aangesproken. Het terugbrengen van de enquêteformulieren was tot meer dan een half uur na de voorstelling verzekerd. Bij tentoonstellingen werden de mensen doorgaans aan het einde aangesproken zodat het invullen van de enquête niet ten koste zou gaan van de bezichtiging van de werken. Theater Bij de theatervoorstelling in Gent kon het enquêteren al aanvatten voor aanvang van de opvoering. Aan het begin van de pauze werd kort vermeld dat er die avond een studente aanwezig was die een enquête zou afnemen bij het publiek. Tijdens de pauze werden de mensen verder aangesproken. In Aalst werden de enquêteformulieren op voorhand op de stoelen gelegd. Bij het binnenkomen van de zaal werd het publiek immers begeleid door twee zaalwachters, die de mensen aanmaanden de enquête in te vullen en terug te bezorgen. Bij de opvoering in Lokeren kregen de mensen bij het binnengaan van de zaal een formulier. Nog voor de voorstelling deed de enquêteur vanuit de regiekamer een oproep tot medewerking aan de enquête. Tijdens de pauze en na de voorstelling werd rondgegaan met balpennen en potloden, 51

54 waarbij de mogelijkheid bestond mensen verdere uitleg te verschaffen en te antwoorden op hun vragen. De voorstelling in Destelbergen kende een kleinere opkomst dan de eerder beschreven toneelopvoeringen. Hierdoor was het mogelijk elke bezoeker persoonlijk te benaderen. Tot slot werd het enquêteren bij de opvoering in Overmere pas aangevat tijdens de pauze. Aan het einde van het eerste deel werd kort een oproep gedaan door de enquêteur en bij het buitengaan kreeg elke bezoeker een formulier toebedeeld. Belangrijk is ook het feit dat dit een productie was van een jeugdtheatergezelschap. Dans De dansvoorstelling in Sint-Niklaas vond plaats in de stadsschouwburg. Gezien de omvang van deze zaal was het geenszins mogelijk iedereen te benaderen. De enquête-post werd opgesteld ter hoogte van de vestiaire en de foyer alwaar de mensen voor de voorstelling en tijdens de pauze werden aangesproken. Het overgrote deel van de dansers waren kinderen. In Schoten werden de mensen tijdens de pauze en na de voorstelling in de zaal aangesproken. Bij de opvoering te Varsenare werden de mensen dan weer voor de voorstelling en tijdens de pauze aangesproken. Ook hier waren de deelnemers vooral kinderen. Beeldende kunsten De tentoonstelling in Antwerpen vond plaats in een kleine galerij waardoor het mogelijk was elke bezoeker afzonderlijk aan te spreken na het bezichtigen van de werken. Hieruit bleek dat ook een aantal buitenlanders de galerij bezochten die de vragenlijst bijgevolg niet konden invullen. Het enquêteren van het publiek in Duffel wijkt af van de andere tentoonstellingen. Daar werd namelijk geënquêteerd op de opening waardoor meteen ook veel meer mensen aanwezig waren. In het openingswoord kondigde de voorzitter de enquête aan, die tijdens de receptie werd aangevat. In Munkzwalm werd op dezelfde manier te werk gegaan als in Antwerpen, waardoor een groot aandeel van de bezoekers werd aangesproken. Ook hier waren een aantal buitenlanders aanwezig. 52

55 Beeldexpressie Aangezien tijdens de pauze van de voorstelling in Antwerpen een wedstrijd werd ingericht, werd ervoor geopteerd pas na de voorstelling te starten met het enquêteren. Deze enquête werd aangekondigd en de formulieren uitgedeeld bij het verlaten van de zaal. Aangezien de winnaar van de wedstrijd ook na de voorstelling werd bekendgemaakt, leverde dit geen problemen met betrekking tot het vrijmaken van tijd voor het invullen van de vragenlijst. Door de gelijkmatige spreiding waarmee het publiek in Lokeren de fototentoonstelling bezocht, was het mogelijk de mensen persoonlijk aan te spreken aan het einde van de tentoonstelling. De opkomst in Broechem was enorm hoog, maar toch was het mogelijk ook daar de persoonlijke aanpak toe te passen. Na het bezichtigen van de tentoongestelde foto s werden de mensen aangesproken en werd hen persoonlijk om hun medewerking gevraagd Respons Bij het instellen van een enquête mag niet uitgegaan worden van de idee dat alle mensen zomaar zullen meewerken. Hierbij moet bewust nagedacht worden over de mogelijkheden om de respons te verhogen. In dit onderzoek was het persoonlijke contact de grootste troef, daarnaast werkten ook het aanbieden van bepaalde gadgets en snoepjes responsverhogend, net zoals de zichtbaarheid. Een belangrijk criterium bij het evalueren van de datakwaliteit zijn de responsgegevens (Roose & Waege, 2004: 42). Om deze gegevens meetbaar te maken zijn contact-, deelname- en responspercentage nodig. Deze cijfers zijn dan weer gebaseerd op het aantal toeschouwers, contacten en effectieve deelnames. Tabel 8 Deelname- en responsgegevens totaal # publiek # contacten # deelname contact% deelname% respons% % 68% 36% Tabel 8 toont deze cijfers voor de totale steekproef. De eerste kolom (# toeschouwers) geeft het aantal toeschouwers weer, de tweede kolom (# contacten) het aantal contacten, de derde kolom (# deelname) het aantal effectieve deelnames of ingevulde enquêtes. De berekeningen gaan als volgt: 53

56 Contactpercentage= aantal contacten/aantal mensen in het publiek Deelnamepercentage= aantal effectieve deelnames/aantal contacten Responspercentage= contactpercentage * deelnamepercentage Het opsplitsen van het responspercentage in twee componenten geeft weer waar de meeste potentiële respondenten verloren gaan. Zo is een laag contactpercentage minder erg dan een laag deelnamepercentage omdat dit wijst op veel weigeringen (Roose & Waege, 2004: 42). Vanaf 50% is het responspercentage een succes te noemen. Het cijfer dat in dit onderzoek (tabel 8) voorligt, moet echter genuanceerd worden. Zoals eerder vermeld is zelfs bij grote evenementen geen gebruikt gemaakt van de regel de n de bezoeker te benaderen. Nochtans zou dit bij grote bezoekersaantallen aangewezen zijn. Het is nu eenmaal niet mogelijk bij een voorstelling alle vijfhonderd aanwezigen aan te spreken. De formule voor contactpercentage zou in dat geval worden: aantal contacten/[aantal publiek/n]. Wanneer voor de grote voorstellingen deze regel zou zijn toegepast, zou het responspercentage aanzienlijk hoger hebben gelegen. Er werd niet met een n gewerkt, wel werd ernaar gestreefd per voorstelling of tentoonstelling een honderdtal personen te benaderen. Gezien de grote verschillen in bezoekersaantallen werd ervoor geopteerd bij de weergave en de berekening van de responspercentages geen n-factor toe te passen. Hierdoor is het responspercentage laag, maar dit wordt genuanceerd in de bespreking van de afzonderlijke cijfers. Tabel 9 toont de gegevens voor de theatervoorstellingen. De responspercentages liggen enkel onder de grens van 50% bij de grotere voorstellingen. Het hoogste responspercentage wordt vastgesteld bij de kleinste voorstelling. Tabel 9 Deelname- en responsgegevens theater Plaats # toeschouwers # contacten # deelname contact% deelname% respons% Gent % 94% 64% Aalst % 51% 48% Lokeren % 69% 41% Destelbergen % 77% 71% Overmere 130* % 71% 56% (*= bij benadering) Bij dans (tabel 10) valt algemeen een laag responspercentage op. Deze gegevens zullen vermoedelijk ook aan de basis liggen van het lage totale responspercentage van 36%. Opgemerkt dient te worden 54

57 dat zich in deze groep de grootste voorstellingen bevinden, en dat bij twee van deze voorstellingen veel kinderen aanwezig waren. Tabel 10 Deelname- en responsgegevens dans Plaats # toeschouwers # contacten # deelname contact% deelname% respons% Sint-Niklaas % 64% 15% Schoten 150* % 72% 39% Varsenare % 66% 27% (*= bij benadering) De gegevens over beeldende kunsten (tabel 11) kennen redelijk goede percentages. Wat enorm opvalt in deze groep is het lage aantal toeschouwers bij twee tentoonstellingen, ondanks het feit dat ook hier twee tentoonstellingsdagen werd geënquêteerd. Dit is echter geen uitzondering en is eigen aan de discipline van de beeldende kunsten, waarbij het meeste volk vooral op de vernissages aanwezig is. Tabel 11 Deelname- en responsgegevens beeldende kunsten Plaats # bezoekers # contacten # deelname contact% deelname% respons% Antwerpen % 84% 76% Duffel % 69% 48% Munkzwalm % 53% 50% Ook bij beeldexpressie zijn lage responspercentages te bemerken (tabel 12). Bij de tentoonstelling in Broechem ligt het hoge bezoekersaantal hiervan aan de basis. Het lage responspercentage in Wilrijk kan dan weer verklaard worden vanuit het feit dat de enquête pas startte na de voorstelling. Tabel 12 Deelname- en responsgegevens beeldexpressie Plaats # bezoekers # contacten # deelname contact% deelname% respons% Wilrijk 180* % 52% 30% Lokeren % 81% 63% Broechem 400* % 73% 29% (*= bij benadering) 55

58 3.3.5 Methode van statistische analyse De verwerking van de data gebeurde aan de hand van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS (Statistical Package for the Social Sciences), de grafieken werden gegenereerd via het programma Excel. De data werden gecontroleerd op kwaliteit, niet ingevulde of onmogelijke antwoorden werden niet meegerekend. In de weergave van de resultaten (zie infra) is steeds aangegeven hoeveel respondenten de vraag beantwoordden door middel van de aanduiding: N=getal. De verwerking gebeurde voornamelijk door middel van univariate analyse. Waar dit mogelijk was werden de resultaten uit de opgevraagde frequentietabellen via een niet-parametrische Chi²-toets vergeleken met ander cijfermateriaal. Op die manier konden mogelijk significante verschillen aan het licht komen. De toegepaste significantiemaat werd ingesteld op 95%. Wanneer de kans p op de nulhypothese die stelt dat er géén significant verschil is kleiner was dan 0,05 was er sprake van een significant verschil. Uit het overzicht van de responscijfers is gebleken dat de vier onderzochte disciplines elk een andere vertegenwoordiging kennen in de totale steekproef. Om de vier disciplines evenveel te laten doorwegen in het totaal zou een wegingscoëfficiënt toegepast kunnen worden. Voor elk van de variabelen werd nagegaan of de wegingscoëfficiënt een invloed had op het resultaat. Hierbij werd echter nauwelijks een verschil waargenomen tussen de resultaten met en zonder wegingscoëfficiënt. Er werd dan ook besloten deze ingewikkelde procedure achterwege te laten in de bespreking van de resultaten Vergelijkingsmateriaal Zoals eerder aangehaald is dit onderzoek vergelijkend van opzet. Wegens het ontbreken van eerdere cijfers over het publiek van de amateurkunsten werd op zoek gegaan naar ander relevant vergelijkingsmateriaal. De oorsprong van deze cijfers wordt hier kort toegelicht zodat de vergelijkingen naar de juiste waarde kunnen geschat worden. 56

59 Bevolking In de eerste plaats werden de cijfers waar dit mogelijk was vergeleken met de samenstelling van de bevolking. Op die manier kon worden nagegaan of de samenstelling van het publiek de samenstelling van de Vlaamse of de Belgische bevolking weerspiegelde. De voorkeur ging uit naar cijfers over de Vlaamse bevolking aangezien dit een onderzoek was naar het publiek van de amateurkunsten in Vlaanderen. Enkel voor de gegevens die niet beschikbaar waren voor Vlaanderen afzonderlijk werd vergeleken met de gegevens van de Belgische bevolking. De cijfers zijn afkomstig van het Nationaal Instituut voor de Statistiek en de Studiedienst van de Vlaamse Regering en stellen de toestand voor zoals die was op 01/01/ Totaal resultaten Bij de vergelijking tussen het publiek van de verschillende disciplines en het publiek van de verschillende regio s werden tevens de resultaten van het totale publiek van de amateurkunsten meegegeven. Dit wil zeggen, het publiek van de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie, met daarbij die van de disciplines instrumentale muziek, vocale muziek, folk en jazz en pop en rock. Zoals eerder aangehaald werd dit onderzoek naar het publiek van de amateurkunsten verdeeld over twee praktijkprojecten binnen de opleiding cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen. Wanneer het totaal wordt aangegeven, is dus sprake van het totaal van deze twee onderzoeken. De resultaten voor het publiek van theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie worden besproken in deze verhandeling. Voor de bespreking van de resultaten van de verschillende muziekdisciplines wordt verwezen naar de onderzoeksthesis van Marijke Van Hassel. Concreet werden deze resultaten verzameld op basis van het publiek van drie voorstellingen per discipline (behalve theater: vijf voorstellingen) in de loop van de maanden februari, maart, april en mei In totaal werden respondenten schriftelijk geënquêteerd Professionele huizen Het onderzoeken in welke mate het publiek van de amateurkunsten afwijkt van dat van de professionele kunsten gebeurde aan de hand van publieksgegevens van professionele kunstenhuizen. Om de resultaten van theater en beeldende kunsten te vergelijken werd teruggegrepen naar Cultuur publiek. Publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en museumbezoekers te Gent (Roose & 57

60 Waege, 2002). Dit publieksonderzoek bevroeg in de periode van 07/02/2001 tot en met 03/03/2001 het publiek van in totaal 24 theatervoorstellingen in het Nieuwpoorttheater, het NTG en KC Vooruit. Bij de selectie van de theaterinstellingen werden enkel gesubsidieerde en professionele instellingen (Roose & Waege, 2002: 11) gekozen die voor een zo breed mogelijke waaier aan genres moesten zorgen. Het voordeel van dit cijfermateriaal is het feit dat het verschillende genres betreft en op die manier redelijk representatief is voor het publiek van het professioneel theater, zonder daarbij een onderscheid te maken in genre. In diezelfde periode werd in totaal 17 voormiddagen en 18 namiddagen geënquêteerd bij het publiek van het Museum voor Schone Kunsten en het S.M.A.K. Het criterium dat bij deze selectie gold, was het tentoonstellen van een kunstcollectie (Roose & Waege, 2002: 11). Op die manier komen deze cijfers in aanmerking als vergelijkingsmateriaal in dit onderzoek voor de discipline beeldende kunsten. Ook in dit geval beperken de professionele beeldende kunsten zich niet tot één genre, maar hebben ze betrekking op zowel de schone kunsten als op de hedendaagse kunst. Een ander onderzoek dat op het eerste zicht interessant leek als vergelijking voor beeldende kunsten, en waarover eerder al sprake, was Publieksonderzoek in de Vlaamse musea 2001 (Ranshuysen, 2001). Aangezien in dit onderzoek echter verschillende soorten musea aan bod kwamen naast de beeldende kunsten ook historische musea en musea voor sierkunst, werd er voor geopteerd deze gegevens niet te gebruiken en zich te beperken tot de gegevens over het publiek van het Museum voor Schone Kunsten en het S.M.A.K. uit Cultuur publiek. Publieke cultuur? Moeilijker was het om algemene gegevens te vinden over het publiek van de professionele dans en beeldexpressie in Vlaanderen. Voor dans werd te rade gegaan bij het VTi, steunpunt voor de podiumkunsten in Vlaanderen. Ook daar had men echter geen weet van het bestaan van dergelijke cijfers. Voor dans werd daarom vergeleken met resultaten uit Publieksonderzoek Koninklijk Ballet van Vlaanderen (Pauwels, 2006), een scriptie binnen de opleiding GAS Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen, academiejaar Het dient benadrukt te worden dat deze gegevens enkel betrekking hebben op het professionele ballet en dus niet kunnen gelden als representatief voor het publiek van de professionele dans als algemene discipline (dit in tegenstelling tot de manier waarop de discipline van amateurdans in dit onderzoek is gedefinieerd). De gegevens over het publiek van het Ballet van Vlaanderen werden verzameld in de periode van 02/12/2005 tot en met 11/03/2006. In totaal werd het publiek bij 13 voorstellingen in Nederland en Vlaanderen ondervraagd. Aangezien in dit onderzoek het publiek van de amateurkunsten in Vlaanderen voorligt, werd geopteerd enkel de cijfers te gebruiken over het Vlaamse publiek van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen (verder in 58

61 tekst ook KBvV genoemd). Dit komt neer op 11 balletvoorstellingen in Vlaanderen, met name in desingel te Antwerpen, het Concertgebouw te Brugge, Theater t Eilandje te Antwerpen, CC De Spil te Roeselare en Opera Gent, samen goed voor respondenten (Pauwels, 2006: 30). Tot slot werd voor beeldexpressie aangeklopt bij het Fotomuseum en MuHKA_media te Antwerpen. Deze instellingen beschikken echter enkel over kassagegevens van hun publiek. Ook konden noch zij, noch hun respectievelijke bibliotheken en archieven cijfers bieden over het publiek van andere tentoonstellingen of instellingen met betrekking tot de professionele kunsten van beeldexpressie Profiel amateurkunstenaar Om de publieksgegevens te vergelijken met het profiel van de amateurkunstenaar zelf werd beroep gedaan op de gegevens uit een deelrapport van lopend sociologisch onderzoek, met name het tussentijds rapport van het bevolkings- en ledenonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten (zie supra). In totaal was het aantal respondenten voor het bevolkingsonderzoek gelijk aan 2 253, voor het ledenonderzoek was dit (Vanherwegen, 2009b). 59

62 4 Resultaten: profiel van het publiek In de bespreking van de resultaten is het hoofdstuk over het profiel van de bezoeker aan de amateurkunsten het omvangrijkst. Dit komt door de verschillende manieren waarop dit profiel werd vergeleken met het profiel van andere populaties. Om te beginnen worden de resultaten van dit praktijkproject in hun geheel besproken en waar mogelijk vergeleken met bevolkingscijfers. Vervolgens worden het publiek van de verschillende disciplines naast elkaar gelegd en vergeleken met het totale publiek van de amateurkunsten. De vergelijkingen met het publiek van de professionele kunsten en de amateurkunstenaar zelf worden per discipline afzonderlijk behandeld. Tot slot wordt ook het publiek van de verschillende regio s onderling en met het totale publiek vergeleken. 4.1 Profiel publiek In dit eerste deeltje worden de resultaten besproken van de gerealiseerde steekproef van de populatie uit dit onderzoek, namelijk het publiek van de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie van verenigingen en kunstenaars aangesloten bij de erkende landelijke amateurkunstenorganisaties (zie paragraaf 3.3.3). De resultaten van deze vier disciplines worden met andere woorden in hun geheel behandeld en worden daarbij wat betreft geslachts-, leeftijdsverdeling en opleidingsniveau vergeleken met de totale bevolking. Op die manier kan worden nagegaan in hoeverre de amateurkunsten diverse sociale groepen weten aan te trekken en het publiek al dan niet een afspiegeling is van de bevolking (Roose & Waege, 2004: 81) Geslacht De geslachtsverdeling binnen de gerealiseerde steekproef wijkt af van de samenstelling van de Vlaamse bevolking (zie figuur 6). Hoewel het hier slechts om een verschil gaat van 6% blijkt dit toch significant te zijn (p=0,000). De lichte oververtegenwoordiging van vrouwen in de Vlaamse bevolking lijkt zich in het publiek van de amateurkunsten nog sterker door te zetten. 60

63 Figuur 6 Geslachtsverdeling publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Vlaamse bevolking per 01/01/2008 (p=0,000) man vrouw Vlaamse bevolking op 01/01/2008 (N= ) Publiek amateurkunsten in disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=879) 49% 43% 51% 57% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%100% Bron: Uit de culturele participatiesurvey in Vlaanderen bleek dat mannen maar liefst 1,4 minder kans vertonen om te participeren aan de kunsten dan vrouwen (Lievens & Waege, 2005: 71). Ook bij Roose & Waege lezen we dat vrouwen bijna steevast lichtjes oververtegenwoordigd zijn in het publiek dat deelneemt aan allerlei vormen van legitieme cultuur (2004: 81-82). Dit lijkt in strijd te zijn met het intuïtieve aanvoelen dat vrouwen doorgaans minder buitenshuis kunnen participeren, aangezien zij vanuit hun taak binnen het gezin en het huishouden hiervoor minder tijd zouden hebben (Roose & Waege, 2004: 82). Bij Roose en Waege worden echter nog andere theorieën onderscheiden die hierover meer logische verklaringen bieden. Zo zou de historische arbeidsdeling aan de basis liggen van het overwicht van vrouwen in de culturele participatie. Door deze arbeidsdeling zou de huishoudelijke rol van de vrouw meer samenhangen met activiteiten buiten het arbeidsdomein en zou zij zich daardoor eerder manifesteren en profileren via activiteiten zoals ontspanning, vrije tijd waaronder cultuurevenementen en consumptie (Bilhagen & Katz-Gerro, 2000: 345; Collins, 1992: gelezen in Roose & Waege, 2004: 82). Een andere theorie heeft betrekking op een verschillend socialisatietraject van jongens en meisjes. Meisjes zouden een meer beschermende opvoeding krijgen en eerder gestimuleerd worden tot vrijetijdsbesteding in beschermende omgevingen zoals muziek-, dans- of voordrachtlessen (De Waal, 1989: gelezen in Roose & Waege, 2004: 83). Op die manier zouden ouders indirect een stimulerende invloed hebben op de deelname aan culturele activiteiten van meisjes. Vanuit de cijfers die dit onderzoek voortbracht, lijkt het er alvast op dat de oververtegenwoordiging van vrouwen bij culturele activiteiten ook geldt binnen het publiek van de amateurkunsten. 61

64 4.1.2 Leeftijd Voor de vergelijking van de leeftijdsverdeling van het publiek met dat van de Vlaamse bevolking werden enkel de cijfers van de 10- tot 89-jarigen in rekening genomen. Dit verklaart ook de afwijkende N (=aantal) wat betreft de Vlaamse bevolking (zie figuur 7). Concreet telde Vlaanderen inwoners tussen 10 en 89 jaar op 01/01/2008. Figuur 7 Leeftijdsverdeling publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Vlaamse bevolking per 01/01/2008 (p=0,000) 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% Publiek amateurkunsten in disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=874) Vlaamse bevolking op 01/01/2008 (N= ) 2,4% 6,3% 13,2% 14,0% 10,9% 9,1% 22,4% 22,3% 16,7% 16,1% 16,7% 13,7% 11,3% 10,3% 7,6% 5,3% 1,6% 0,2% Bron: Bij de leeftijdsverdeling werd een significant verschil waargenomen tussen het publiek van de amateurkunsten en de Vlaamse bevolking. Dit wil zeggen dat het publiek ook op het vlak van leeftijd geen afspiegeling is van de bevolking en dat bepaalde leeftijdsgroepen ondervertegenwoordigd, andere oververtegenwoordigd zijn. Figuur 7 toont aan dat met name drie leeftijdsgroepen beter vertegenwoordigd zijn dan de andere in vergelijking tot de samenstelling van de bevolking, het betreft de 45- tot 74-jarigen. Eerder dan door een rechtstreeks verband met de leeftijd, kan dit verklaard worden vanuit de levensloop van een individu (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 50). In deze leeftijdsfasen breekt namelijk vaak een periode aan in het leven waarin men over meer vrije tijd beschikt. Doorgaans verlaten de kinderen rond deze leeftijd het huis zodat de gezinslast verlaagt en vindt de pensionering plaats, waardoor mensen automatisch meer vrije tijd krijgen. 62

65 Een opvallende ondervertegenwoordiging is terug te vinden in de leeftijdscategorie van 25- tot 34- jarigen. Ook dit hangt samen met de levensloop aangezien in deze levensfase kinderen vaak een centrale plaats krijgen en veel tijd en aandacht gaat naar het gezin. De ondervertegenwoordiging van de oudste groep binnen de populatie kan dan weer te maken hebben met zaken als motorische beperking. Ook in de participatiesurvey werden opmerkelijke verschillen in participatiegedrag vastgesteld met betrekking tot leeftijd. De verschillen die gevonden werden, hadden echter voornamelijk betrekking op specifieke kunstvormen en werden opgeheven wanneer de kunstenparticipatie in zijn geheel werd beschouwd (Lievens & Waege, 2005: 71). Op de differentiatie van het publiek volgens kunstdiscipline wordt dieper ingegaan in paragraaf Opleiding Het opleidingsniveau van het publiek van de amateurkunsten (figuur 8) werd gemeten aan de hand van de vraag naar het hoogst behaalde diploma. Hier werd echter geen onderscheid gemaakt tussen personen die nog steeds dagonderwijs volgen of personen die reeds van de schoolbanken af zijn. Zoals wordt besproken in paragraaf maakten studenten zo n 10% van het publiek uit, waardoor eventueel een vertekening kan optreden met betrekking tot het opleidingsniveau van het publiek. Voor de vergelijking met de bevolking werd teruggegrepen naar de Belgische cijfers aangezien de Vlaamse niet in de gepaste verdeling voorhanden waren om te vergelijken met de resultaten uit dit onderzoek. Aangezien de Belgische cijfers enkel beschikbaar waren voor de bevolking vanaf 15 jaar werd ook enkel het publiek dat ouder was dan 15 jaar in deze vergelijking opgenomen. Dit verklaart de afwijkende aantallen: N=782 voor de steekproef, N= voor de Belgische bevolking. De vergelijking toont aan dat het publiek van de amateurkunsten op basis van deze steekproef en wat betreft opleidingsniveau niet overeenkomt met dat van de Belgische bevolking. De afwijking is zelfs significant (p=0,000). Figuur 8 laat zien dat binnen het publiek van de amateurkunsten de lager opgeleiden sterk ondervertegenwoordigd zijn. Slechts 17% heeft maximaal een diploma secundair onderwijs tegenover 41% van de Belgische bevolking. Hiertegenover staat een sterke oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden: 44% van het publiek volgde hoger onderwijs tegenover 28% van de bevolking. 63

66 Figuur 8 Opleidingsniveau publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie vs. Belgische bevolking per 01/01/2008 (p=0,000) Belgische bevolking op 01/01/2008 (N= ) 40% 38% 34% 34% 30% 20% 10% 0% Publiek amateurkunsten in disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=782) 5% Lager onderwijs 20% 21% 12% Lager secundair Hoger secundair 17% Hoger niet universitair 11% 9% Universitair Bron: Opleiding wordt al heel lang als belangrijke factor beschouwd bij de individuele cultuurparticipatie. Binnen de theorieën van de Franse socioloog Pierre Bourdieu geldt het als één van de zaken die samen het cultureel kapitaal bepalen. Het aandeel van dit culturele kapitaal zou onder andere de mate bepalen waarin een persoon aan culturele activiteiten deelneemt. Deze theorie is meermaals empirisch bevestigd geweest, ook in Vlaanderen. Uit de participatiesurvey uitgevoerd door Re-Creatief Vlaanderen bleek bijvoorbeeld dat wie een diploma hoger onderwijs bezit maar liefst 3,9 meer kans heeft om frequent te participeren aan de publieke kunsten dan iemand die slechts het diploma hoger secundair onderwijs behaalde (Lievens & Waege, 2005: 71). Opvallend in deze participatiesurvey was het feit dat de effecten van opleiding niet noodzakelijk groter waren bij de legitieme kunstvormen dan bij de populairdere vormen Beroep Opvallend aan de cijfers met betrekking tot de beroepscategorie (figuur 9) is het hoge aantal gepensioneerden. Voor deze vraag kon echter geen relevant vergelijkingsmateriaal worden gevonden waardoor het niet mogelijk was te meten in welke mate deze verdeling afwijkt van de bevolking. Desalniettemin blijft 28% gepensioneerden onder het publiek van de amateurkunsten een hoog cijfer. Verder bestaat het publiek uit zo n 10% studenten en zo n 12% personen met een leidinggevende functie (kleine zelfstandige, hoger bediende/kader of werkgever/vrij beroep). Het 64

67 aandeel van personen in loondienst met minder leidinggevende functies (werknemer en bediende) loopt op tot 39%. Figuur 9 Beroep publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=880) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 10% 2% 28% 5% 10% 29% 4% 6% 2% 4% In vergelijking met het opleidingsniveau lijkt het beroep een element te zijn dat mee het economisch kapitaal (in tegenstelling tot het cultureel kapitaal) bepaalt. Uit vele empirische onderzoeken blijkt echter dat de factor van het beroep sterk gerelateerd is aan die van het opleidingsniveau en dat het effect van beroepsstatus dat wordt gevonden in bivariate analyses (cf. Peterson en Simkus, 1992), verdwijnt na multivariate controle (Roose & Waege, 2004: 87). Er lijkt met andere woorden een schijnverband te bestaan tussen de beroepscategorie en de deelname aan culturele activiteiten. Uit de survey van Re-Creatief Vlaanderen bleek dat niet-arbeidsactieven (gepensioneerden en andere niet-werkenden) een twee keer lagere kans tot frequente kunstenparticipatie hebben (Lievens & Waege, 2005: 72). De cijfers zoals te zien in figuur 9 lijken dit deels tegen te spreken voor de receptieve participatie aan de amateurkunsten. De vergelijking met de bezoekers van de professionele kunsten in paragraaf 4.3 kunnen meer inzicht bieden in het gegeven of het publiek van de amateurkunsten al dan niet meer gepensioneerden bevat Nationaliteit Bij de peiling naar de nationaliteit van het publiek werd slechts een heel klein aandeel buitenlanders opgemerkt. Van de 2% niet-belgen waren het overgrote deel Nederlanders (figuur 10). Dit wijst op een geringe participatie aan de amateurkunsten van personen met een andere nationaliteit dan de Belgische. Het is echter moeilijk op basis van deze cijfers een uitspraak te doen over de etniciteit van 65

68 het publiek. Het is namelijk onmogelijk louter op basis van nationaliteit een uitspraak te doen over de etnische afkomst. Hiertoe werd gevraagd naar de nationaliteit van beide ouders. De resultaten waren echter vergelijkbaar, namelijk 96,8% van de vaders en 97,4% van de moeders bleek Belg te zijn. Gezien het kleine aantal niet-belgen binnen het publiek, komt de nationaliteit in deze scriptie niet verder aan bod. Figuur 10 Nationaliteit publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=886) 2% Totaal niet-belgische nationaliteit (N=18) 5,60% 5,60% 5,60% Belgische +Nederlandse Kroatische 98% Belgische Andere 77,80% 5,60% Estse Duitse+Nederlandse Nederlandse Burgerlijke staat Uit de cijfers van dit onderzoek blijkt dat maar liefst 71% van het publiek van de amateurkunsten gehuwd is of samenwoont (zie figuur 11). De tweede grootste groep blijken de ongehuwden te zijn. Belangrijk is te vermelden dat de leeftijd hierin een bepalende rol kan spelen aangezien een groot aantal jongeren deel uitmaakten van de steekproef. Verdere uitspraken over de burgerlijke staat van het publiek zullen nauwelijks gedaan worden gezien het ontbreken van relevant vergelijkingsmateriaal. Figuur 11 Burgerlijke staat publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=883) 5% 4% 61% 20% 10% Ongehuwd Samenwonend Gehuwd Gescheiden 66

69 4.1.7 Geografische mobiliteit De geografische mobiliteit van het publiek werd gemeten via drie verschillende vragen. Niet enkel de reële kilometerafstand, maar ook de tijd die nodig is om de afstand naar het evenement te overbruggen is van groot belang. Dit laatste kan dan weer beïnvloed worden door het gekozen transportmiddel. Figuur 12 Geografische mobiliteit volgens kilometerafstand publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=882) 9% 15% 30% 13% 33% 0-1km 2-5km 6-15km 16-30km +30km Wat betreft de kilometerafstand (zie figuur 12) lijkt maar liefst 77% van het publiek minder dan 16 kilometer te hebben afgelegd. Slechts 9% verplaatst zich meer dan 30 kilometer. De mediaan en het gemiddelde voor deze vraag zijn beide terug te vinden in de categorie van 6 tot 15 kilometer. Bijna de helft van het publiek legt nog geen 6 kilometer af om de voorstelling of tentoonstelling bij te wonen. Figuur 13 Geografische mobiliteit volgens tijdsafstand publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=881) 14% 25% 42% 19% 0-5min 6-15min 16-30min +30min De tijd die het publiek besteedde om de voorstelling of tentoonstelling te bereiken is te zien in figuur 13. Hier valt op dat 61% niet langer dan 15 minuten reisde. Het grootste deel van het publiek, 86%, was niet meer dan een half uur onderweg. Gemiddelde en mediaan bevonden zich voor deze vraag beide in de categorie van 6 tot 15 minuten. Het meest gebruikte transportmiddel is zonder twijfel de auto. Maar liefst 81% van het publiek maakte hiervan gebruik om de voorstelling of tentoonstelling te bereiken. In tweede instantie komen de bezoekers te voet en slechts 6% en 4% komen respectievelijk met de fiets en met het openbaar vervoer (zie figuur 14). 67

70 Figuur 14 Transportmiddel publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=880) 4% 6% 9% Openbaar vervoer 81% Auto Fiets Te voet In 1991 werd onderzoek gedaan naar de invloed van de geografische aspecten op het podiumbezoek in Nederland. Hieruit bleek dat de afstand wel degelijk een invloed heeft op de participatie aan podiumkunsten en dat bij elke 2 kilometer dat men verder bij de podiumlocaties vandaan woont de kans op podiumbezoek met meer dan de helft afneemt (Verhoeff, 1991: 59). In een model waarbij ook andere factoren in rekening werden genomen, bleek echter dat opleiding een grotere invloed had en dat daarnaast ook leeftijd en beschikbare tijd een significant effect hadden. Er was ook aandacht voor de invloed van de reistijd op het ruimtelijk bezoekgedrag van cultuurparticipanten: meer dan de helft reisde 15 minuten of minder om een podiumvoorstelling bij te wonen, 30% tussen 16 en 30 minuten en slechts 13% reisde meer dan een half uur (Verhoeff, 1991: 63) Besluit Uit de bespreking van de gegevens over het publiek van de amateurkunsten blijkt dat de sociaaldemografische samenstelling van het publiek van de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie niet overeenkomt met die van de bevolking. In vergelijking maken meer vrouwen deel uit van het publiek. De amateurkunsten lijken te weinig personen te bereiken uit de categorieën van 25- tot 34- jarigen en 74-plussers. Wel bereiken ze verhoudingsgewijs meer 45-tot 74-jarigen. Het publiek is ook hoger opgeleid dan de gemiddelde bevolking. In het publiek bevinden zich heel wat gepensioneerden en slechts een gering aantal niet-belgen. Wat betreft de geografische mobiliteit blijkt men zich voor de amateurkunsten voornamelijk met de auto te verplaatsen. Bijna de helft legt minder dan 6 kilometer af en 61% is minder dan 15 minuten onderweg. 4.2 Profiel publiek volgens discipline Voorgaande cijfers gaven een overzicht van het profiel binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie samen. In dit deel wordt het publiek opgesplitst volgens discipline zodat eventuele verschillen kunnen worden blootgelegd. Om te zien in welke mate er verschillen bestaan, werd telkens vergeleken met het algemene profiel van het publiek van de 68

71 amateurkunsten. Dit totaal heeft dus betrekking op zowel de resultaten binnen dit praktijkproject, als op de resultaten uit het praktijkproject van Marijke Van Hassel. De aangegeven significantieniveaus (p-waarden) werden steeds berekend in vergelijking tot dit totaal. Uit de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen bleek wat betreft geslacht nauwelijks verschil te bestaan tussen de participatie van mannen en vrouwen. Enkel bij het frequente bezoek aan de podiumkunsten theater en dans bleken meer vrouwen dan mannen te participeren (Lievens & Waege, 2005: 34). Of de deelname aan de verschillende disciplines in de amateurkunsten al dan niet verschilt voor mannen en vrouwen wordt in dit deeltje onderzocht. Zowel bij de podiumkunsten als bij de kunstmusea en tentoonstellingen bleek de participatie in Vlaanderen het hoogst in de jongste groep van 14- tot 17-jarigen en het laagst bij de 65-plussers. Bij de kunstmusea en tentoonstellingen werd een grotere participatie gemeten in de groep 55- tot 64- jarigen dan in die van de 18- tot 54-jarigen (Lievens & Waege, 2005: 36). Wat betreft opleiding bleek zowel bij podiumkunsten als bij kunstmusea en tentoonstellingen de participatie toe te nemen naarmate het opleidingsniveau toenam Geslacht Wat betreft geslachtsverdeling is inderdaad een verschil op te merken tussen de verschillende disciplines (figuur 15). Figuur 15 Geslachtsverdeling volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Man Vrouw Totaal (N=1 232) Beeldexpressie (N=228, p=0,000) Beeldende Kunsten (N=66, p=0,018) Dans (N=197, p=0,000) Theater (N=388, p=0,134) 43,2% 57,5% 57,6% 27,4% 39,4% 56,8% 42,5% 42,4% 72,6% 60,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% In het totale publiek van de amateurkunsten is een lichte oververtegenwoordiging van vrouwen te bemerken. Hierop is een significante afwijking terug te vinden bij de disciplines beeldexpressie en beeldende kunsten, waar het publiek zelfs meer mannen dan vrouwen bevat. Bij dans heeft het 69

72 significante verschil dan weer betrekking op het feit dat daar nog meer vrouwen aanwezig zijn dan bij het totale publiek. Enkel bij theater wordt geen significant verschil waargenomen waardoor ook hier een lichte oververtegenwoordiging van de vrouwen binnen het publiek geldt Leeftijd Net zoals bij het geslacht wijkt de leeftijdsverdeling enkel bij theater niet significant af van die van het totale publiek van de amateurkunsten (zie figuur 16). Figuur 16 Leeftijdsverdeling volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Totaal (N=1 225) 5% 11% 10% 15% 21% 21% 11% 6% Beeldexpressie (N=230, p=0,000) 2% 7% 2% 11% 25% 27% 17% 9% Beeldende Kunsten (N=65, p=0,003) 3% 11% 0% 6% 25% 26% 12% 17% Dans (N=196, p=0,000) 9% 11% 11% 24% 19% 14% 7% 4% Theater (N=385, p=0,204) 6% 11% 9% 17% 22% 23% 10% 3% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Bij beeldexpressie en beeldende kunsten zijn opvallend weinig jongeren aanwezig in het publiek. Het aandeel personen onder de 35 jaar ligt bij beide disciplines rond 21% ten opzichte van 46% bij het totale publiek. In beide disciplines maakt de categorie plus 55-jarigen rond de 54% deel uit van het publiek, dit in tegenstelling tot slechts 38% in het totale publiek van de amateurkunsten. Deze disciplines kennen met andere woorden een opmerkelijk ouder publiek, bij de beeldende kunsten is zelfs 17% van het ondervraagde publiek ouder dan 75 jaar. Daartegenover wordt een jonger publiek teruggevonden bij de amateurdans. Slechts 25% is ouder dan 55 en vooral in de categorie van 35- tot 44-jarigen is een sterke overwicht terug te vinden ten opzichte van het totale publiek. Belangrijk is hierbij op te merken dat bij twee van de drie onderzochte voorstellingen een groot aantal jonge dansers optraden hetgeen de oververtegenwoordiging van de leeftijdscategorie van de ouders verklaart. Enkel theater kent nauwelijks afwijkingen op het totale publiek. Dit wil zeggen dat 35- tot 64-jarigen het best vertegenwoordigd zijn. 70

73 4.2.3 Opleiding Het publiek van de amateurkunsten kent wat betreft opleidingsniveau een redelijk gelijke samenstelling in de verschillende disciplines (zie figuur 17). Bij beeldexpressie en dans loopt de verdeling zowat gelijk met die van de totale amateurkunsten. Figuur 17 Opleidingniveau volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger niet universitair Universitair Totaal (N=1 145) 5% 11% 35% 35% 14% Beeldexpressie (N=208, p=0,537) 7% 13% 34% 34% 12% Beeldende Kunsten (N=62, p=0,066) 5% 6% 23% 52% 14% Dans (N=184, p=0,319) 7% 9% 40% 32% 12% Theater (N=354, p=0,000) 6% 15% 40% 32% 7% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Het opvallendste verschil is op te merken bij de beeldende kunsten, waar maar liefst 66% van het publiek hoger onderwijs heeft genoten tegenover 49% van het totale publiek. In de vergelijking werd echter geen significant verschil gemeten (p=0,066). Dit kan betrekking op het feit dat binnen deze groep slechts 62 respondenten deel uitmaakten van de steekproef. Enkel bij theater werd een significant verschil waargenomen. Hier zijn iets meer lager opgeleiden terug te vinden: zo n 21% heeft ten hoogste het diploma lager secundair onderwijs tegenover 16% van het totale publiek. Ook opvallend is het feit dat bij theater de helft minder universitair geschoolden deel uitmaken van het publiek: slechts 7% ten opzichte van 14% in het totaal Beroep De verdeling volgens beroep vertoont significante verschillen bij de disciplines beeldexpressie en beeldende kunsten (figuur 18). Wat opvalt is het groot aantal gepensioneerden, 40% en 43% tegenover 26% in het totaal, en het klein aantal studenten, 2% en 3% tegenover 12% in het totaal. De overige categorieën zijn redelijk gelijklopend, afgezien van het geringer aantal werknemers en bedienden in beide disciplines en het groter aandeel hogere bedienden en kaderleden bij de beeldende kunsten: 12% tegenover 7% in het 71

74 totale publiek. De beroepsverdeling bij dans is niet significant afwijkend maar vertoont toch belangrijke verschillen. Er zijn opvallend meer studenten aanwezig in het publiek en minder gepensioneerden. De verdeling binnen het publiek van het amateurtheater volgt die van het totale publiek en bestaat bijgevolg hoofdzakelijk uit gepensioneerden en bedienden. Figuur 18 Beroep volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Student Werkloze Gepensioneerde Huisvrouw/man Werknemer Bediende Kleine zelfstandige Hoger bediende/kader Werkgever Andere Totaal (N=1 233) 12% 2% 26% 5% 10% 29% 4% 7% 2% 3% Beeldexpressie (N=208, p=0,000) 3% 3% 40% 5% 9% 26% 2% 3% 5% 4% Beeldende Kunsten (N=62, p=0,021) 2% 3% 43% 3% 7% 22% 3% 12% 3% 2% Dans (N=184, p=0,054) 17% 2% 16% 6% 10% 32% 2% 3% 6% 6% Theater (N=354, p=0,588) 13% 1% 25% 5% 11% 30% 2% 4% 5% 4% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Burgerlijke staat Figuur 19 Burgerlijke staat volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Ongehuwd Samenwonend gehuwd Gescheiden Weduwe/weduwnaar Totaal (N=1 237) 24% 10% 57% 5% 4% Beeldexpressie (N=230, p=0,000) 12% 10% 68% 7% 3% Beeldende Kunsten (N=67, p=0,826) 18% 10% 62% 5% 5% Dans (N=198, p=0,104) 25% 7% 60% 2% 6% Theater (N=388, p=0,674) 22% 12% 58% 5% 3% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% De publieksopdeling volgens burgerlijke staat vertoont nauwelijks verschillen tussen de disciplines onderling (figuur 19). Enkel bij beeldexpressie is het geringe aantal ongehuwden 12% tegenover 72

75 24% in het totale publiek het vermelden waard. De overige resultaten zijn erg gelijklopend met die van het totale publiek Geografische mobiliteit Wat betreft de afstand die het publiek aflegt, zijn significante verschillen gemeten bij de disciplines beeldexpressie en dans (zie figuur 20). Figuur 20 Kilometerafstand volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten 0-1km 2-5km 6-15km 16-30km +30km Totaal(N=1 233) 14% 31% 28% 16% 11% Beeldexpressie (N=226, p=0,000) 7% 23% 29% 28% 13% Beeldende Kunsten (N=66, p=0,384) 20% 36% 26% 11% 8% Dans (N=200, p=0,701) 12% 34% 30% 13% 11% Theater (N=390, p=0,000) 16% 37% 33% 9% 5% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bij beeldexpressie blijkt minder publiek van heel dichtbij te komen: slechts 7% legt minder dan 1 kilometer af tegenover 14% in het totale publiek. 30% legt minder dan 6 kilometer af tegenover 45% in het totale publiek. Daartegenover staat het feit dat maar liefst 41% van het publiek meer dan 16 kilometer aflegt, dit tegenover 27% in het totale publiek. Bij de beeldende kunsten loopt de verdeling redelijk gelijk met het totaal. Opvallend is wel dat meer dan de helft van het publiek (56%) minder dan 5 kilometer aflegt. Het publiek van amateurdans volgt de verdeling van het totale publiek. Bij theater is echter wel een significant verschil vastgesteld. Binnen deze discipline reist meer dan de helft (53%) van het publiek minder dan 5 kilometer. Van de vier disciplines brengt het amateurtheater minst volk op de been dat meer dan 16 kilometer aflegt, namelijk slechts 14% tegenover 27% bij het totale publiek. De verdeling wat betreft de tijd die het publiek nodig heeft om de voorstelling of tentoonstelling te bereiken lijkt parallelle verschillen te vertonen met die van de afstand die wordt afgelegd. Ook hier zijn significante verschillen te bemerken bij beeldexpressie en theater (figuur 21). 73

76 Figuur 21 Tijdsafstand volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten 0-5min 6-15min 16-30min +30min Totaal (N=1 233) 20% 39% 25% 16% Beeldexpressie (N=229, p=0,000) 12% 28% 36% 24% Beeldende Kunsten (N=64, p=0,167) 28% 44% 17% 11% Dans (N=198, p=0,419) 19% 44% 21% 16% Theater (N=390, p=0,000) 22% 49% 21% 8% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Zo is het publiek voor beeldexpressie doorgaans langer op de baan: 60% is hier meer dan 15 minuten onderweg, waarvan zelfs 24% meer dan een half uur, dit laatste tegenover slechts 16% bij het totale publiek. Bij de beeldende kunsten is een opvallend groot deel van het publiek minder dan 15 minuten onderweg: 72% tegenover 59% bij het totaal. Net zoals bij de kilometerafstand vertoont dans de meest gelijklopende verdeling met 63% toeschouwers die minder dan 15 minuten onderweg waren en 16% meer dan 30 minuten. Het publiek van het amateurtheater vertoont wel significante verschillen: zowat 71% is niet meer dan 15 minuten onderweg en slechts 8% langer dan een half uur. Dit is de helft minder dan bij het totale publiek van de amateurkunsten (16%). Figuur 22 Transportmiddel volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Openbaar vervoer Auto Fiets Te voet Totaal (N=1 233) 5% 78% 7% 10% Beeldexpressie (N=229, p=0,745) 5% 80% 7% 8% Beeldende Kunsten (N=66, p=0,322) 2% 86% 2% 9% Dans (N=200, p=0,130) 2% 83% 8% 7% Theater (N=388, p=0,183) 5% 81% 4% 10% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 74

77 Wat betreft het transportmiddel worden geen significante verschillen vastgesteld tussen de verschillende disciplines (zie figuur 22). Overal is de auto het meest gebruikte transportmiddel. De bespreking van het transportmiddel heeft vermoedelijk meer relevantie bij de vergelijking volgens regio (zie paragraaf 4.5) Besluit Voor zowat alle aan bod gekomen aspecten is een opsplitsing van het publiek tussen de verschillende disciplines zinvol gebleken. De profielen vertonen meer dan eens opmerkelijke verschillen. Hierbij is vaak een grote gelijkheid te bemerken tussen het publiek van de beeldende kunsten en beeldexpressie. Zo valt bij de geslachtsverdeling bij beide disciplines de oververtegenwoordiging van mannen op. Dit staat tegenover het overwicht vrouwen bij de podiumkunsten waar bij dans nog meer vrouwen deel uitmaken van het publiek dan bij theater. Ook blijkt het publiek van beeldende kunsten en beeldexpressie opvallend ouder te zijn, dit tegenover een eerder jong publiek bij theater en dans. Wat betreft opleiding valt dan weer op dat het publiek van de beeldende kunsten een heel hoog percentage hoger opgeleiden telt en dat het theaterpubliek het kleinste aantal universitair opgeleiden bevat. Bij de beroepsverdeling is te bemerken dat beeldende kunsten en beeldexpressie opvallend veel gepensioneerden en weinig studenten in het publiek hebben. Dit staat tegenover een oververtegenwoordiging studenten bij dans. Tot slot lijkt beeldexpressie het grootste geografische bereik te hebben, lijken de mensen hier het langst onderweg en komen ze van verder. Bij de beeldende kunsten komen de bezoekers van heel dichtbij en het amateurtheater krijgt de minste toeschouwers uit verdere gebieden. 4.3 Profiel publiek amateurkunsten versus profiel publiek professionele kunsten Een belangrijke vraag binnen dit praktijkproject blijft echter in welke mate het publiek van de amateurkunsten verschilt van dat van de professionele kunsten. Zo zouden vrouwen steevast lichtjes oververtegenwoordigd zijn bij het publiek van de zogenaamde legitieme kunsten (Roose & Waege, 2004: 81) en zouden 65-plussers de laagste kans hebben deel te nemen aan publieke kunsten (Lievens & Waege, 2005: 70). Verder zou ook opleiding bij alle kunstvormen een effect hebben op de 75

78 participatie (Lievens & Waege, 2005: 72). Maar de vraag is: blijven deze thesen gelden wanneer enkel naar het publiek van de amateurkunsten wordt gekeken? Om dit na te gaan werden een aantal sociaal-demografische kenmerken vergeleken met het publiek van de professionele kunsten. De gegevens waarmee wordt vergeleken werden eerder al voorgesteld in paragraaf Afhankelijk van de verschillende onderzoeken werden de resultaten in nieuwe categorieën ingedeeld. Ook konden enkel geslacht, leeftijd, opleiding en beroep vergeleken worden. Nationaliteit en burgerlijke staat maakten immers geen deel uit van de andere onderzoeken en de geografische mobiliteit werd in termen van provincies gemeten waardoor een vergelijking met de gegevens over het publiek van de amateurkunsten niet mogelijk was. Wegens het ontbreken van relevant vergelijkingmateriaal wordt beeldexpressie in dit deel niet behandeld Theater Voor theater werd vergeleken met het publiek van de Gentse theaters, zoals beschreven in Cultuur publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002) Geslacht In het amateurtheater zijn nog meer vrouwen vertegenwoordigd in het publiek dan bij het professionele theater (figuur 23). Het waargenomen verschil is echter niet significant dus kan gesteld worden dat wat betreft geslacht het publiek van professioneel en amateurtheater met elkaar overeenkomen. Figuur 23 Geslachtsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,115) man vrouw Cultuur Publiek (N=1 848) Theater (N=388) 43,4% 39,4% 56,6% 60,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 76

79 Leeftijd Bij de leeftijdsverdeling wordt wel een significant verschil waargenomen (figuur 24). Het publiek van het amateurtheater lijkt opmerkelijk ouder te zijn dan dat van het professioneel theater. Slechts 22% is jonger dan 35 jaar tegenover 46% bij het professionele theater. Maar liefst 37% van het amateurpubliek is ouder dan 55 jaar tegenover slechts 13% binnen het professionele theater. Enkel binnen de categorie van 35- tot 54-jarigen bestaat een duidelijke overeenkomst. Figuur 24 Leeftijdsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Theater (N=361) Cultuur Publiek (N=1 850) 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 22% 24% 23% 23% 24% 18% 18% 12% 10% 11% 13% 2% Opleiding Ook de vergelijking van het opleidingsniveau levert uiterst interessante resultaten op (figuur 25). Figuur 25 Opleidingsniveau theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,000) Theater (N=354) Cultuur Publiek (N=1 839) 50% 40% 30% 20% 10% 0% 6% 1% 15% 6% 40% 30% 32% 34% 7% 29% Lagere school Lager Secundair Hoger Secundair Hoger niet universitair Universitair Bij zowel professioneel als amateurtheater zijn de personen met hoger secundair en hoger niet universitair diploma het sterkst vertegenwoordigd. Toch kan gesteld worden dat de amateurkunsten meer lager opgeleiden in hun publiek hebben: zowat 21% heeft maximum het diploma lager secundair onderwijs behaalt tegenover 7% van het publiek bij de professionele kunsten. Ook valt het 77

80 aandeel universitair geschoolden in het publiek heel sterk op: bij het amateurtheater is dit slechts 7% tegenover 29% van het publiek van het professioneel theater Beroep De beroepscategorieën zijn ook significant verschillend bij het publiek van het amateurtheater tegenover dat van het professioneel theater (figuur 26). Zo blijkt het professioneel theater meer studenten in het publiek te hebben en het amateurtheater aanzienlijk meer gepensioneerden. Verder valt op dat bij het professioneel theater de leidinggevende beroepen (hoger bediende/kader en werkgever/vrij beroep) beter vertegenwoordigd zijn dan bij het amateurtheater. Daartegenover staat een hoger percentage werknemers bij het amateurtheater. Figuur 26 Beroepscategorie theater, publiek amateurkunsten vs. professionele kunsten (p=0,000) Theater (N=371) Cultuur Publiek (N=1 834) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 19% 13% 25% 11% 11% 5% 4% 3% 37% 30% 14% 4% 4% 5% 8% 2% Dans Bij de cijfers over het publiek van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen uit de scriptie van Kim Pauwels werd het aantal respondenten niet per vraag gespecificeerd. Daarom is steeds het totale aantal respondenten voor de opvoeringen in Vlaanderen weergegeven, namelijk N=

81 Geslacht De verdeling volgens geslacht in het publiek is gelijk bij de professionele en de amateurdans (zie figuur 27), dit wil zeggen dat er een heel opvallende oververtegenwoordiging van vrouwen is. Figuur 27 Geslachtsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,101) man vrouw KBvV (N=1 165) Dans (N=197) 32,9% 27,4% 67,1% 72,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Leeftijd De verdeling van het publiek volgens leeftijd kent een significant verschil tussen de professionele en de amateurdans (zie figuur 28). Hierbij dient te worden bemerkt dat de professionele dans enkel betrekking heeft op ballet en dat bij de amateurdans bij twee van de drie voorstellingen veel kinderen op het podium stonden. Vanuit dit gegeven is het ook logisch te verklaren waarom de amateurdans volgens deze vergelijking een jonger publiek kent. Figuur 28 Leeftijdsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Dans (N=196) KBvV (N=1 165) 40% 30% 20% 10% 9% 5% 24% 21% 35% 27% 23% 32% 15% 9% 0% tot

82 Opleiding Het publiek van de amateursdans wijkt significant af van dat van de professionele dans wat betreft opleidingsniveau (zie figuur 29). Amateurdans telt namelijk meer lager opgeleiden, zo n 56% heeft maximum het diploma secundair onderwijs. Ook het verschil in universitair opgeleiden binnen het publiek valt op: slechts 12% bij de amateurdans tegenover 32% van het publiek bij professionele dans. Figuur 29 Opleidingsniveau dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Dans (N=184) KBvV (N=1 165) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 7% 2% 49% 25% 32% 41% Lager onderwijs Secundair Hoger niet universitair 12% 32% Universitair Beroep Zoals bij de andere disciplines is ook bij dans een significant verschil te bemerken wat betreft beroep (zie figuur 30). Parallel met de leeftijdsverdeling zijn meer studenten terug te vinden bij de amateurkunsten en meer gepensioneerden bij de professionele kunsten. Figuur 30 Beroepscategorie dans, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,005) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 18% 12% Dans (N=186) KBvV (N=1 165) 27% 17% 6% 2% 1% 5% 57% 53% 80

83 4.3.3 Beeldende kunsten Het publiek van de beeldende kunsten werd vergeleken met het publiek van de Gentse musea, zoals beschreven in Cultuur publiek. Publieke cultuur? (Roose & Waege, 2002) Geslacht Het publiek van de professionele beeldende kunsten lijkt een gelijke verdeling te kennen tussen mannen en vrouwen. Bij de amateurkunsten helt de schaal echter licht over naar de kant van de mannen, hoewel er geen sprake is van een significant verschil (figuur 31). Figuur 31 Geslachtsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,250) Man Vrouw Cultuur Publiek (N=1 565) Beeldende kunsten (N=66) 50,5% 57,6% 49,5% 42,4% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Leeftijd Figuur 32 Leeftijdsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Beeldende kunsten (N=64) Cultuur Publiek (N=1 570) 27% 28% 25% 22% 21% 22% 16% 11% 11% 8% 6% 3% Waar bij de professionele beeldende kunsten eerder een piramidevorm wordt waargenomen wat betreft de leeftijdsverdeling binnen het publiek, is bij de amateurkunsten een heel sterk overwicht van oudere personen te bemerken. Er wordt zelfs een significant verschil gemeten (zie figuur 32). 81

84 Hierbij dient echter bemerkt te worden dat slechts 64 respondenten deel uitmaakten van het publiek van de amateurkunsten Opleiding Op het eerste zicht lijkt het publiek van de amateurkunsten bij de beeldende kunsten lager opgeleid dan dat van de professionele kunsten (zie figuur 33). Dit beeld dient echter genuanceerd te worden. De verdeling volgens opleidingsniveau kent bij de amateurkunsten namelijk een grote piek bij het hoger niet universitair onderwijs terwijl het publiek van de professionele kunsten hier een gestaag stijgend verloop kent. Bij het publiek van de amateurkunsten heeft maar liefst 77% hoger onderwijs genoten tegenover 67% bij de professionele kunsten. Figuur 33 Opleidingsniveau beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Beeldende kunsten (N=62) Cultuur Publiek (N=1 552) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 5% 6% 1% 5% 27% 23% 52% 33% 34% 15% Lagere school Lager Secundair Hoger Secundair Hoger niet universitair Universitair Beroep De verdeling van het publiek volgens beroepscategorie lijkt een zelfde verloop te kennen zoals dat van het theater (zie ). Ook bij de beeldende kunsten (zie figuur 34) kennen de amateurkunsten namelijk opvallend meer gepensioneerden in het publiek. Studenten en personen met leidinggevende functies (hoger bediende/kader en werkgever/vrij beroep) zijn dan weer meer aanwezig in het publiek van de professionele beeldende kunsten. 82

85 Figuur 34 Beroepscategorie beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. publiek professionele kunsten (p=0,000) Beeldende kunsten (N=66) Cultuur Publiek (N=1 512) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1% 13% 47% 19% 8% 3% 4% 3% 34% 23% 3% 5% 12% 14% 8% 3% Besluit De vergelijking van het publiek met dat van de professionele kunsten levert heel wat significante verschillen op. Toch is het van belang hierin een onderscheid te maken tussen de verschillende disciplines. Enkel wat betreft geslachtsverdeling werd nergens een significant verschil waargenomen. Toch bestaat het publiek van theater en dans doorgaans meer uit vrouwen, dat van beeldende kunsten meer uit mannen. Bij de verdeling volgens leeftijd zijn parallellen te trekken tussen het publiek van theater en beeldende kunsten. Hier zijn opmerkelijk meer ouderen dan jongeren aanwezig bij de amateurkunsten dan bij de professionele kunsten. Bij dans ligt deze verdeling net omgekeerd. Het opleidingsniveau van het publiek kent dan weer parallellen tussen theater en dans. Daar is het publiek van de amateurkunsten doorgaans vaker lager opgeleid, bij de beeldende kunsten ligt de verdeling net andersom. Tot slot komen bij de beroepsverdeling publiek van theater en beeldende kunsten meer overeen. Er zijn voornamelijk meer gepensioneerden bij de amateurkunsten en meer studenten bij de professionele kunsten aanwezig. Bij dans is deze verdeling net omgekeerd. 83

86 4.4 Profiel publiek amateurkunsten versus profiel amateurkunstenaar Een vergelijking maken tussen het profiel van het publiek en dat van de amateurkunstenaar zelf was slechts in beperkte mate mogelijk. Cijfermateriaal over de amateurkunstenaar bestaat namelijk vooral op niveau van de bevolking. Het profiel van de amateurkunstenaars zelf zal uitgebreid aan bod komen in het bevolkings- en ledenonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten. Aan de hand van de cijfers uit het tussentijds rapport konden enkel geslacht en leeftijd vergeleken worden. Nationaliteit en burgerlijke stand kwamen niet aan bod, opleidingsniveau en beroepscategorie werden op een afwijkende manier bevraagd waardoor hiervan geen vergelijking kon worden gemaakt tussen het profiel van de amateurkunstenaar en dat van zijn publiek. De cijfers waarmee vergeleken wordt, zijn enkel afkomstig uit het bevolkingsonderzoek waardoor enige voorzichtigheid geboden is. Dit wordt ook bemerkt in het tussentijds rapport: We moeten hier wel bij vermelden dat de aantallen (N) bij deze analyses zeer klein zijn, en voorzichtigheid is geboden met de interpretatie en veralgemening van de resultaten. Deze analyses zullen daarom later worden aangevuld met gegevens uit het ledenonderzoek (Vanherwegen e.a., 2009b). De tussentijdse cijfers beschrijven het profiel van de amateurkunstenaar per discipline. Daarom worden in dit deel per discipline steeds geslacht en leeftijd van de amateurkunstenaar vergeleken met die van het publiek Theater Geslacht Wat betreft geslachtsverdeling bij het amateurtheater (figuur 35) zijn vrouwen zowel in het publiek als op het podium oververtegenwoordigd. Het publiek telt nog meer vrouwen maar dit verschil is niet significant. Figuur 35 Geslachtsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,086) Man Vrouw Amateurkunstenaar theater Publiek theater (N=388) 43,7% 39,4% 56,3% 60,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 84

87 Leeftijd De samenstelling van publiek in vergelijking met de amateurkunstenaars volgens leeftijd is interessanter. Wat opvalt is dat het amateurtheater een brede jonge basis heeft en het aantal amateurkunstenaars afneemt bij de oudere categorieën (rode grafiek in figuur 36). In het publiek ligt dit anders. Daar zijn de oudste en jongste categorie het kleinst en de middencategorie van 35- tot 54- jarigen het best vertegenwoordigd (blauwe grafiek in figuur 36). Figuur 36 Leeftijdsverdeling theater, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Publiek theater (N=376) Amateurkunstenaar theater 50% 40% 30% 20% 10% 0% 39% 33% 28% 21% 23% 17% 13% 13% 9% 4% Dans Geslacht Net zoals bij het amateurtheater lijkt bij de amateurdans nauwelijks verschil te bestaan in de verdeling man vrouw tussen de amateurkunstenaars en het publiek: beide kennen een heel sterke vrouwelijke oververtegenwoordiging die zich rond de 70% situeert (figuur 37). Figuur 37 Geslachtsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,239) Man Vrouw Amateurkunstenaar dans 31,3% 68,7% Publiek dans (N=197) 27,4% 72,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 85

88 Leeftijd Wat betreft de leeftijdsverdeling is er wel een significant verschil tussen de amateurkunstenaars dans en hun publiek. Waar bij de amateurkunstenaars de grootste groep zich in de categorie van 18- tot 34-jarigen bevindt, zien we bij het publiek een opvallende piek bij de 35- tot 54-jarigen. De grafiek van de amateurdansers (rode grafiek figuur 38) kent een licht hellend verloop, die van het publiek (blauwe grafiek figuur 38) is veel steiler. Ook bij amateurdans lijkt het publiek met andere woorden geen afspiegeling te zijn van de amateurdansers zelf. Figuur 38 Leeftijdsverdeling dans, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Publiek dans (N=195) Amateurkunstenaar dans 50% 40% 30% 20% 10% 0% 44% 30% 23% 23% 23% 14% 16% 9% 10% 8% Beeldende kunsten Geslacht Figuur 39 Geslachtsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Man Vrouw Amateurkunstenaar beeldende kunsten 29,4% 70,6% Publiek beeldende kunsten (N=66) 57,6% 42,4% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Als enige discipline lijkt bij beeldende kunsten een significant verschil te bestaan volgens geslachtsverdeling. Waar bij het publiek een oververtegenwoordiging van mannen (57,6%) vastgesteld wordt, blijken de beeldende amateurkunstenaars uit maar liefst 70,6% vrouwen te bestaan (figuur 39). 86

89 Leeftijd Ook de leeftijdsverdeling binnen de beeldende kunsten levert een significant verschil op. Dit is voornamelijk zichtbaar in de jongste en de oudste categorie (zie figuur 40). Er zijn binnen de steekproef geen 14- tot 17-jarigen terug te vinden in het publiek. Figuur 40 Leeftijdsverdeling beeldende kunsten, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) Publiek beeldende kunsten (N=65) Amateurkunstenaar beeldende kunsten 40% 30% 20% 10% 0% 31% 32% 29% 26% 23% 16% 19% 14% 10% 0% Een groot aandeel van de bezoekers bevindt zich dan weer in de oudste groep tegenover een kleiner aandeel bij de beeldende amateurkunstenaars, 29% tegen 10%. De middelste drie categorieën kennen ook verschillen zij het kleiner maar hebben vooral een zelfde verloop met de grootste aanwezigheden in de middelste categorie van 35- tot 54-jarigen. Belangrijk is opnieuw het lage aantal respondenten aan te halen. Dit geldt zowel voor de cijfers van het bevolkingsonderzoek (zie supra) als voor die van het publiek (N=66) Beeldexpressie Geslacht Figuur 41 Geslachtsverdeling beeldexpressie, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,029) Man Vrouw Amateurkunstenaar beeldexpressie 64,4% 35,6% Publiek beeldexpressie (N=228) 57,5% 42,5% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 87

90 De geslachtsverdeling van het publiek binnen de discipline beeldexpressie vertoont nauwelijks verschil met die van de amateurkunstenaars zelf. Er is sprake van een oververtegenwoordiging mannen (zie figuur 41), zowel bij publiek als bij kunstenaars Leeftijd Het verschil tussen de leeftijdsverdeling van publiek en kunstenaars binnen beeldexpressie is significant. Hier is namelijk te bemerken dat het publiek ouder is dan de kunstenaars zelf (zie figuur 42). Enkel de middelste leeftijdscategorie levert gelijke waarden op. De twee jongere categorieën bevatten opmerkelijk weinig bezoekers, de twee oudere categorieën bevatten dan weer meer bezoekers dan amateurkunstenaars. Ook binnen beeldexpressie is het publiek qua leeftijd geen weerspiegeling van de amateurkunstenaars zelf. Figuur 42 Leeftijdsverdeling beeldexpressie, publiek amateurkunsten vs. amateurkunstenaar (p=0,000) 40% 30% Publiek beeldexpressie (N=228) 33% Amateurkunstenaar beeldexpressie 37% 36% 28% 26% 20% 10% 0% 15% 10% 8% 6% 1% Besluit Uit de vergelijking tussen het profiel van het publiek van de amateurkunsten en het profiel van de amateurkunstenaar kan besloten worden dat er nauwelijks verschillen zijn wat betreft geslachtsverdeling. Bij theater en dans blijken meer vrouwen, bij beeldexpressie meer mannen vertegenwoordigd, zowel bij het publiek als bij de kunstenaars. Enkel bij de beeldende kunsten is een opmerkelijk en significant verschil te bemerken: binnen het publiek zijn meer mannen, binnen de beoefenaars meer vrouwen. Wat betreft de leeftijdsverdeling werd in elk van de disciplines een significant verschil waargenomen tussen het publiek en de amateurkunstenaars. Hierbij valt vooral op dat het publiek doorgaans ouder is dan de kunstenaars. Dit is het geval bij de disciplines theater, 88

91 beeldende kunsten en beeldexpressie. Voor dans ligt deze balans iets anders. Daar valt het enorme overwicht op van de 35- tot 54-jarigen in het publiek ten opzichte van die binnen de amateurdansers. Het publiek lijkt met andere woorden qua geslacht voor de meeste disciplines overeen te komen met de amateurkunstenaars. Wat betreft leeftijd valt op dat jongeren meer actief participeren en dat ouderen beter vertegenwoordigd zijn bij de receptieve participatie. 4.5 Profiel publiek volgens regio In de cultuurparticipatiesurvey werd onder andere onderzoek gedaan naar het verband tussen het participatiegedrag en de stedelijkheid van de woonplaats. In dat onderzoek werd het verwachte positieve effect van het wonen in (groot)stedelijke gebieden deels bevestigd: zo bleken inwoners van grootsteden 1,8 keer meer kans te hebben om frequent te participeren, daarnaast was het een opvallende vaststelling dat inwoners van centrumgemeenten op geen enkel punt verschilden van inwoners van eerder landelijke gebieden qua participatie (Lievens & Waege, 2005: 75). De manier waarop deze verschillen werden onderzocht in de survey is te afwijkend om te vergelijken met de resultaten van dit onderzoek. Om toch een vergelijking te maken tussen het profiel van de bezoekers volgens de regio waar het evenement plaatsvond, werden de eerder bepaalde categorieën (zie paragraaf Steekproeftrekking) teruggebracht tot drie categorieën: centrumsteden, steden en gemeenten (7 000 à inwoners) en dorpen (maximum inwoners). Hoe het profiel afwijkt per regio werd gemeten via het verschil met de samenstelling in het totale publiek van de amateurkunsten, namelijk van de disciplines theater, dans, beeldende kunsten, beeldexpressie en de vier muziekdisciplines (resultaten van zowel dit praktijkproject als het praktijkproject van Marijke Van Hassel) Geslacht De geslachtsverdeling leverde voor de indeling volgens regio geen significante verschillen op (figuur 43), overal is een oververtegenwoordiging van vrouwen te bemerken. Wel lijkt het aantal vrouwen licht toe te nemen naarmate de stedelijkheid daalt. 89

92 Figuur 43 Geslachtsverdeling volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Man Vrouw Totaal (N=1 232) Centrumstad (N=334, p=0,336) Stad/gemeente (N=293, p=0,092) Dorp (N=252, p=0,210) 43,2% 45,8% 42,3% 39,3% 56,8% 54,2% 57,7% 60,7% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Leeftijd Wat betreft leeftijd is bij elk van de drie regio s een significant verschil te bemerken. Figuur 44 Leeftijdsverdeling volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten % 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 27% 29% 22% 21% 22% 19% 21% 21% 15% 15% 15% 11% 12% 12% 12% 11% 9% 9% 9% 9% 7% 7% 9% 10% 11% 8% 4% 3% 4% 5% 5% 6% Dorp (N=254, p=0,002) Stad/gemeente (N=291, p=0,022) Centrumstad (N=331, p=0,031) Totaal (N=1 225) Totaal (N=1 225) 5% 11% 10% 15% 21% 21% 11% 6% Centrumstad (N=331, p=0,031) 4% 7% 9% 15% 19% 29% 12% 5% Stad/gemeente (N=291, p=0,022) 3% 7% 9% 12% 27% 22% 12% 8% Dorp (N=254, p=0,002) 9% 11% 9% 22% 21% 15% 9% 4% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 90

93 Wanneer de resultaten in staafdiagrammen worden bekeken (figuur 44, eerste grafiek), valt op dat elk van de regio s een piek kent. Bij dorpen is dit de categorie van 35- tot 44-jarigen, bij steden/gemeenten de categorie van 45- tot 54-jarigen en bij centrumsteden die van 55- tot 64- jarigen. Het lijkt er dus op dat het publiek ouder wordt naarmate de stedelijkheid toeneemt. In de balkdiagram (figuur 44, tweede grafiek) wordt dit bevestigd. In centrumsteden is maar liefst 46% van het publiek ouder dan 55 jaar, tegenover 28% in dorpen en 38% in het totale publiek van de amateurkunsten. In dorpen is 29% van het publiek jonger dan 34, tegenover 20% in de centrumsteden en 26% in het totale publiek Opleiding Het opleidingsniveau volgens regio (figuur 45) levert enkel een significant verschil op bij de dorpen. Daar maken namelijk minder hoger opgeleiden deel uit van het publiek: slechts 38% heeft hoger onderwijs genoten tegenover 49% in het totale publiek. In dorpen en steden/gemeenten heeft zo n 21% van het publiek maximaal een diploma lager secundair onderwijs tegenover 16% in het totaal. De verdeling binnen de centrumsteden en steden/gemeenten loopt verder redelijk gelijk, enkel in centrumsteden zijn er nog minder personen in het publiek die maximaal het diploma lager secundair onderwijs behaalden. Figuur 45 Opleidingsniveau volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair Hoger niet universitair Universitair Totaal (N=1 145) 5% 11% 35% 35% 14% Centrumstad (N=303, p=0,503) 5% 11% 38% 36% 10% Stad/gemeente (N=274, p=0,232) 6% 15% 33% 35% 11% Dorp (N=231, p=0,004) 8% 13% 41% 29% 9% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Beroep De grootste afwijkingen wat betreft beroep van het publiek zijn terug te vinden bij de centrumsteden en de dorpen (zie figuur 46). 91

94 Figuur 46 Beroep volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Student Werkloze Gepensioneerde Huisvrouw/man Werknemer Bediende Kleine zelfstandige Hoger bediende/kader Werkgever Andere Totaal (N=1 233) 12% 2% 26% 5% 10% 29% 2% 4% 7% 3% Centrumstad (N=330, p=0,005) 9% 2% 34% 5% 6% 28% 2% 2% 8% 5% Stad/gemeente (N=293, p=0,177) 7% 2% 28% 6% 10% 28% 4% 7% 4% 4% Dorp (N=257, p=0,005) 16% 1% 21% 2% 14% 33% 1% 5% 4% 3% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% In de centrumsteden maken opvallend meer gepensioneerden deel uit van het publiek en minder studenten, werknemers en bedienden. In de dorpen zijn dan weer opvallend veel studenten in het publiek aanwezig en minder gepensioneerden. Ook het aandeel huismannen en vrouwen is hier kleiner: slechts 2% tegenover 5% in het totaal. Meer personen uit het publiek zijn dan weer werknemers en bedienden. De verdeling studenten en gepensioneerden is echter een logisch gevolg van het feit dat het publiek in dorpen jonger, in centrumsteden ouder bleek (zie 4.5.2) Burgerlijke staat Figuur 47 Burgerlijke staat volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Ongehuwd Samenwonend gehuwd Gescheiden Weduwe/weduwnaar Totaal (N=1 237) 24% 10% 57% 5% 4% Centrumstad (N=331, p=0,057) 20% 13% 61% 3% 3% Stad/gemeente (N=294, p=0,002) 17% 7% 63% 7% 6% Dorp (N=258, p=0,713) 24% 10% 59% 5% 2% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% De burgerlijke staat van het publiek lijkt enkel significant van het totaal te verschillen in steden/gemeenten (figuur 47). Daar zijn namelijk minder ongehuwden en meer gehuwden terug te 92

95 vinden. Het hoge aantal ongehuwden in de categorie van dorpen kan ook hier gelinkt worden een het jongere publiek in dorpen Geografische mobiliteit Figuur 48 Kilometerafstand volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten 0-1km 2-5km 6-15km 16-30km +30km Totaal (N=1 233) 14% 31% 28% 16% 11% Centrumstad (N=331, p=0,001) 9% 32% 37% 13% 9% Stad/gemeente (N=293, p=0,033) 16% 38% 26% 11% 9% Dorp (N=258, p=0,076) 16% 27% 28% 21% 8% 0% 20% 40% 60% 80% 100% De afstand die het publiek aflegt is significant verschillend in centrumsteden en steden/gemeenten (figuur 48). Wat opvalt is het feit dat in centrumsteden veel minder volk uit de dichtste omgeving komt, slechts 9% tegenover 14% in het totaal. Bij steden en gemeenten legt een groot deel van het publiek minder dan 6 kilometer af, namelijk 54%. Slechts 20% legt meer dan 15 kilometer af om het evenement te bereiken tegenover 27% in het totaal. Figuur 49 Tijdsafstand volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten 0-5min 6-15min 16-30min +30min Totaal (N=1 233) 20% 39% 25% 16% Centrumstad (N=328, p=0,000) 10% 47% 26% 17% Stad/gemeente (N=293, p=0,066) 24% 43% 21% 12% Dorp (N=260, p=0,031) 26% 33% 27% 14% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Het significante verschil dat wordt opgemerkt bij de tijdsafstand van het publiek in de centrumsteden (figuur 49) heeft betrekking op de verdeling van het publiek dat minder dan 15 minuten onderweg was (57%). Hiervan was namelijk slechts 10% minder dan 6 minuten onderweg. Wat betreft steden 93

96 en gemeenten is er geen significant verschil, wel valt op dat maar liefst 67% minder dan 16 minuten onderweg was, dit tegenover 59% van het totale publiek. Ook bij dorpen werd een significant verschil waargenomen, daar is namelijk van alle drie de regio s het meeste publiek slechts 5 minuten onderweg. De overige verdelingen verlopen gelijkaardig. Figuur 50 Transportmiddel volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Openbaar vervoer Auto Fiets Te voet Totaal (N=1 233) 5% 78% 7% 10% Centrumstad (N=330, p=0,000) 9% 80% 4% 7% Stad/gemeente (N=295, p=0,035) 1% 81% 6% 12% Dorp (N=258, p=0,013) 1% 83% 8% 8% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Wat betreft het transportmiddel is bij alle drie de regio s een significant verschil gemeten in vergelijking met het totale publiek van de amateurkunsten (figuur 50). Dit lijkt voornamelijk betrekking te hebben op het gebruik van het openbaar vervoer: dit is het grootst in de centrumsteden en slechts heel beperkt in de steden/gemeenten en dorpen. Het meest gebruikte transportmiddel is in de drie regio s de auto Besluit De vergelijking van het publiek volgens regio leverde slechts een beperkt aantal afwijkende bevindingen op. Wat betreft geslachtsverdeling werd geen verschil opgemerkt. Het publiek bleek wel ouder in meer stedelijke gebieden. In dorpen bleek het opleidingsniveau lager te liggen dan in de andere regio s. Wat betreft beroep waren vooral opvallende verschillen te bemerken bij de categorieën studenten en gepensioneerden. Dit loopt echter parallel met de leeftijdsverdeling: het publiek in de centrumsteden kende doorgaans meer gepensioneerden, in de dorpen net meer studenten. Tot slot werd bij de geografische mobiliteit van het publiek vastgesteld dat enkel in de centrumsteden in beperkte mate gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer. 94

97 5 Resultaten: relatie van het publiek tot het evenement De resultaten van de relatie tussen het publiek en het evenement worden in dit hoofdstuk besproken. Ook voor de behandeling van de tweede onderzoeksvraag binnen dit praktijkproject wordt uitgegaan van een vergelijkende opzet. Om te beginnen worden de resultaten voor het gehele publiek van de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie weergegeven. De twee andere delen binnen dit hoofdstuk gaan dieper in op verschillen van deze relatie op basis van discipline en regio. 5.1 Relatie publiek Informatiekanalen Figuur 51 toont via welke kanalen het publiek van de amateurkunsten vooral bereikt wordt. In een normaal publieksonderzoek, bijvoorbeeld binnen één specifieke culturele instelling, zou deze vraag dienen om een evaluatie te maken van de bestaande informatiekanalen (Roose & Waege, 2004: 118). Aangezien de onderzoeksgroep in dit geval te heterogeen was er werd namelijk op veertien verschillende evenementen geënquêteerd dient deze vraag binnen dit onderzoek niet als evaluatie. Dit neemt echter niet weg dat via deze vraag algemene vaststellingen kunnen worden gedaan met betrekking tot de informatiekanalen en het publiek van de amateurkunsten. Figuur 51 Informatiekanalen publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=862) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 14% 6% 3% 30% 29% 19% 20% 2% 16% 2% 95

98 Opvallend is het feit dat de klassieke wegen, zoals deze in de professionele kunsten voornamelijk voorkomen, eerder een beperkt aandeel hebben in de bekendmaking van de evenementen. Wanneer daarentegen gekeken wordt naar de kanalen die via een persoonlijk contact verlopen, wordt vastgesteld dat maar liefst 30% van het publiek het evenement kende via een persoonlijke uitnodiging, 29% via een deelnemer, 20% via vrienden en 19% via familie. Uit de resultaten van deze vraag blijkt reeds dat de relatie van het publiek tot de artiesten een heel grote rol speelt in de amateurkunsten. De sterke persoonlijke gebondenheid lijkt bij te dragen tot het publieke succes van de amateurkunsten. Vanuit deze resultaten kan als het ware gesteld worden dat de amateurkunsten een groot deel van hun succes halen uit de personal selling, waarbij de artiesten voornamelijk personen uit de eigen familie- en vriendenkring lijken aan te spreken Relatie evenement De nauwe band tussen het publiek en de amateurkunstenaars blijkt ook uit de resultaten zoals weergegeven in figuur 52. Slechts 14% van het publiek geeft aan geen enkele relatie te hebben met de deelnemende artiesten of de organiserende vereniging. Een heel groot deel blijkt de vereniging te kennen en maar liefst 41% van het publiek geeft aan zelfs meerdere deelnemende amateurkunstenaars te kennen. Figuur 52 Relatie tot het evenement publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=883) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 14% 38% 12% 22% 41% Ik ken de deelnemende artiesten/de organiserende vereniging niet Ik ken de organiserende vereniging Ik ben lid van de organiserende vereniging Ik ken slechts één van de deelnemende artiesten Ik ken meerdere van de deelnemende artiesten 96

99 5.1.3 Relatie deelnemers Figuur 53 Relatie tot de deelnemers publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=876) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 14% 12% 4% 47% 2% 26% 6% In figuur 53 wordt dan de specifieke relatie van het publiek tot de deelnemende artiesten weergegeven. Iets meer dan een kwart van het publiek geeft aan geen enkele relatie te hebben tot de deelnemers. Hiermee is dit het tweede meest aangeduide antwoord op deze vraag. Dit hoeft echter niet te betekenen dat dit deel van het publiek bijvoorbeeld de vereniging of de evenementen niet al jaren kennen. De meeste verwantschap is terug te vinden binnen de groep van vrienden, kennissen, collega s en klasgenoten: 47% van het publiek bevindt zich in dergelijke relatie tot minstens één van de deelnemers. Bij de vraagstelling werd tussen deze verschillende mogelijke relaties geen onderscheid gemaakt, omdat het dikwijls moeilijk uit te maken waar de grenzen tussen deze begrippen zich precies bevinden. In tegenstelling tot eventuele verwachtingen komen de familiale banden pas op een gedeelde tweede plaats: 14% van het publiek kent een deelnemend gezinslid, 12% een lid van de ruimere familie Bezoekmotivatie De meest aangekruiste antwoorden wat betreft bezoekmotivatie (zie figuur 54) waren: uit sympathie, 40%, uit belangstelling voor het werk, 34% en ik ken het al jaren, 33%. Het publiek van 97

100 de amateurkunsten blijkt inderdaad voornamelijk uit sympathie te komen, maar het tweede meest aangeduide antwoord heeft dan weer betrekking op een appreciatie die zich niet beperkt tot persoonsgebonden aspecten. Figuur 54 Bezoekmotivatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=889) 45% 40% 35% 33% 40% 34% 30% 25% 20% 15% 14% 15% 20% 24% 23% 10% 5% 0% 7% 6% 3% 1% 2% Om een beter inzicht te krijgen in de motivatie van het publiek raadt Letty Ranshuysen aan een onderscheid te maken tussen bezoekdoelen, redenen en motieven (Ranshuysen, 1999: 107). Bezoekdoelen hebben rechtstreeks betrekking op het aanbod, bezoekredenen leunen eerder aan bij de interessegebieden en belangstellingsvelden van de bezoeker en bezoekmotieven hebben betrekking op de meer abstracte zaken die bij een bezoek aan een voorstelling of tentoonstelling komen kijken (Ranshuysen, 1999: 108 e.v.). In tabel 13 is te zien hoe de antwoordcategorieën in dit onderzoek volgens deze theorie kunnen worden ingedeeld. Daarnaast bestaat ook het onderscheid tussen extrinsieke en intrinsieke bezoekmotivatie. De intrinsieke bezoekmotivaties hebben rechtstreeks te maken met het aanbod, de extrinsieke motivaties worden als genrevreemd beschouwd maar spelen veelal een belangrijke rol bij de beslissing een bepaalde culturele activiteit bij te wonen (Roose & Waege, 2004: 110). 98

101 Tabel 13 Bezoekmotivatie ingedeeld naar bezoekdoel, -reden en -motief Ik ken het al jaren Uit belangstelling voor het werk Uit nieuwsgierigheid Omdat ik een liefhebber ben van het genre Uit sympathie Op aanraden Omdat iemand me meevroeg Gezellig samenzijn met familie of vrienden Om iets bij te leren Om me te ontspannen Omwille van de speciale sfeer Omdat het gratis is of niet veel kost Omdat ik in de buurt was Intrinsiek Doel Intrinsiek Doel Intrinsiek Reden Intrinsiek Reden Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Intrinsiek Motief Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Extrinsiek Motief Vanuit de indeling verduidelijkt in tabel 13 werden volgende resultaten bekomen wat betreft de bezoekmotivaties voor de amateurkunsten (zie figuur 55): de meest aangeduide resultaten hebben betrekking op bezoekmotieven, dit zijn met andere woorden de abstractere motivaties die dikwijls betrekking hebben op de sfeer, het gezelschap en de ontspannende functie van cultuurdeelname. Opmerkelijk is dat toch 67% van het ondervraagde publiek ook bezoekdoelen aanhaalde als een van de drie belangrijkste redenen om op het evenement aanwezig te zijn. De cijfers zoals te zien in figuur 55 moeten ook genuanceerd worden aangezien voor bezoekdoel en reden telkens slechts twee antwoordmogelijkheden werden aangeboden, terwijl dat er voor de bezoekmotieven negen waren. De kans dat een respondent een bezoekmotief aanvinkte is met andere woorden veel groter dan dat hij een bezoekdoel- of reden verkoos. Figuur 55 Bezoekmotivatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie volgens indeling Letty Ranshuysen (N=889) 150% 117% 100% 50% 67% 38% 0% Bezoekdoel Bezoekreden Bezoekmotief 99

102 5.1.5 Gezelschap Het is onmiskenbaar dat sociale netwerken en de omgeving waarin een individu opgroeit een grote invloed hebben op de culturele participatie. Binnen een publieksonderzoek als dit vragen naar de culturele interesses binnen de sociale netwerken van de bezoekers is praktisch onhaalbaar. Daarom werd besloten enkel te peilen naar het bezoekgezelschap. In het opstel De muze te vriend. De rol van sociale netwerken in culturele participatie van Jos de Haan (2001) werd onder andere de samenstelling van het gezelschap bij de deelname aan de kunsten onderzocht op basis van cijfers uit de Nederlandse podium- en muziekkunsten. Uit dit onderzoek bleek dat culturele instellingen zelden alleen bezocht worden en dat voor de podiumkunsten vooral partner en goede vrienden deel uitmaken van het bezoekgezelschap (de Haan, 2001: 57). De keuze van het gezelschap is echter ook afhankelijk van de levensfase: zo staan bij jongeren tot 25 jaar vrienden op de eerste plaats, bij personen ouder dan 25 is dit de levenspartner (de Haan, 2001: 49). Figuur 56 Samenstelling gezelschap publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=888) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 9% 42% 19% 17% 31% 2% 5% Eenzelfde tendens wordt waargenomen bij het publiek van de amateurkunsten (zie figuur 56). Slechts 9% van de bezoekers duidde aan de voorstelling of tentoonstelling alleen te bezoeken. Het meest voorkomende gezelschap was de partner, 42%, gevolgd door vrienden en kennissen, 31%. Ook bezoek in gezins- of familieverband werd frequent aangeduid, respectievelijk 19 en 17%. 100

103 5.1.6 Combinatie activiteit In figuur 57 is te zien dat het bezoek aan de amateurkunsten nauwelijks gecombineerd wordt met andere activiteiten. Enkel het horeca-bezoek heeft hierin met 20% een klein aandeel. Om deze gegevens relevant te beoordelen wordt tevens verwezen naar paragraaf 6.1.3, waarbij de combinatie met andere activiteiten vergeleken wordt bij de algemene kunstenparticipatie. Figuur 57 Combinatie met andere activiteit publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=884) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 20% 4% 3% 6% Horeca-bezoek Winkelen Toeristische uitstap Bezoek aan familie of vrienden 70% Geen Prijzen Vanuit de vragen naar het betaalde bedrag en het bedrag dat men als publiek zou willen spenderen, kon berekend worden in hoeverre het publiek van de amateurkunsten vindt dat hij de gepaste prijs of te veel betaalt, of eventueel meer zou willen geven voor een toegangsticket. Figuur 58 laat zien dat iets meer dan de helft vindt dat hij de gepaste prijs betaalt. Slechts 8% vindt dat hij te veel betaalt en maar liefst 41% zou wel meer willen geven. Wellicht speelt hier de nauwe band tussen de artiesten en het publiek een grote rol. Binnen de amateurkunsten is het vaak zo dat het publiek uit sympathie komt en dan ook dikwijls uit steun wel iets meer wil betalen. Figuur 58 Visie op de toegangsprijs publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=884) 8% Vindt het te duur 41% 51% Vindt het de gepaste prijs Wil wel meer betalen 101

104 Uit de figuren 59 en 60 blijkt dat het publiek van de amateurkunsten niet meteen geneigd is meer te betalen voor bekende personen of speciale extra s en met andere woorden best tevreden is met wat hij te zien en te horen krijgt. Figuur 59 Meer betalen voor bekende persoon op affiche? Publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=875) 59% 41% Ja Neen Figuur 60 Meer betalen voor extra s? Publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=865) 56% 44% Ja Neen Besluit Uit de algemene resultaten van dit praktijkproject blijkt een nauwe band te bestaan tussen het publiek en de artiesten. Dit is al merkbaar in de manier waarop het publiek kennis krijgt van de evenementen. Daarnaast geeft het grootste deel van het publiek aan meerdere deelnemers te kennen. Deze deelnemers zijn het vaakst vrienden. Tegelijk valt op dat evenveel respondenten aangeven familiale banden te hebben dan wel geen enkel verband te hebben met de artiesten. Bij de bezoekmotivatie worden opmerkelijk meer bezoekdoelen en redenen opgegeven dan verwacht wordt binnen de amateurkunsten. Het publiek komt zelden alleen naar de amateurkunsten, maar bezoekt ze des te meer samen met de partner. 5.2 Relatie publiek volgens discipline De manier waarop het publiek zich verhoudt tot de uitvoerende artiesten is mogelijk afwijkend per discipline. Daarom worden in dit deeltje theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie onderling vergeleken. Net zoals bij de vergelijking van het profiel volgens discipline (zie paragraaf 4.3) worden ook hier de resultaten van het totale publiek weergegeven. 102

105 5.2.1 Relatie evenement Wat betreft de relatie tot het georganiseerde evenement blijken alvast enkele opvallende verschillen te bestaan tussen de onderzochte disciplines (zie figuur 61). Figuur 61 Relatie tot het evenement volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Ik ken geen van de deelnemende artiesten Ik ben lid van de organiserende vereniging Ik ken meerdere van de deelnemende artiesten Ik ken de organiserende vereniging Ik ken slechts één van de deelnemende artiesten Totaal (N=1 231) 15% 36% 14% 22% 40% Beeldexpressie (N=226) 18% 43% 6% 27% 28% Beeldende kunsten (N=67) 19% 28% 28% 19% 25% Dans (N=202) 5% 40% 10% 17% 64% Theater (N=388) 16% 35% 15% 22% 40% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 140% 160% Beeldexpressie blijkt een discipline te zijn waar een behoorlijk aantal mensen, 43% van het publiek, de organiserende vereniging kent. Dit staat tegenover 36% in het totale publiek. Het lidmaatschap van diezelfde vereniging is dan weer ondervertegenwoordigd: 6% tegenover 14%. Dit kan een indicatie zijn van het feit dat beeldexpressie als discipline naast haar eigen leden meer ander publiek trekt. Een ander opvallend iets is het feit dat bij beeldexpressie vaker ken één artiest voorkomt (27% tegenover 22%) en een pak minder ken meerdere artiesten (28% tegenover 40%). De beeldende kunsten blijken het grootste aandeel te kennen binnen het publiek dat geen relatie heeft tot de organisatoren, maar liefst 19% tegenover 15% in het totale publiek. Verder valt het grote aantal bezoekers op dat lid is van de vereniging: 28% tegenover 14%. Dit betekent dat vooral veel eigen leden aanwezig zijn binnen het publiek van de beeldende kunsten. Ook valt op dat slechts een kwart van de bezoekers meerdere artiesten kent. Binnen het publiek van de amateurdans valt een heel sterke bekendheid van de organisatoren op. Slechts 5% kent geen van de deelnemende artiesten tegenover 15% in het totaal, en maar liefst 64% van de respondenten heeft aangegeven meerdere deelnemers te kennen tegenover 40% in het totale publiek. Het amateurtheater volgt het meest de verdeling van het totale publiek, dit wil zeggen dat een groot deel de vereniging kent en een nog groter deel meerdere deelnemende artiesten. 103

106 5.2.2 Relatie deelnemers Figuur 62 toont heel wat verschillen tussen de disciplines onderling wat betreft de precieze relatie publiek deelnemers. Figuur 62 Relatie tot de deelnemers volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Gezinslid Buren/buurtbewoners Ik sponsor deze voorstelling/expositie Lid van de ruimere familie Vrienden/kennissen/collega's/klasgenoten Geen relatie Totaal (N=1 224) 15% 12% 4% 45% 2% 27% Beeldexpressie (N=221) 5% 14% 3% 38% 1% 33% Beeldende kunsten (N=64) 6% 14% 3% 38% 5% 31% Dans (N=202) 41% 15% 4% 52% 1% 7% Theater (N=389) 7% 9% 5% 52% 3% 30% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 140% Om te beginnen lopen de grafieken van beeldexpressie en beeldende kunsten redelijk gelijk. Bij beide disciplines is het aantal familieleden eerder beperkt: slechts 19% en 20% tegenover 27% in het totale publiek. Ook het aandeel vrienden is kleiner: 38% tegenover 45% in het totaal. Beide disciplines lijken dan weer meer publiek aan te trekken dat geen enkele relatie heeft met de organisatoren. Bij dans worden de grootste verschillen waargenomen. Zowat 46% van het publiek geeft aan familieleden op het podium te hebben, waarvan maar liefst 41% uit het eigen gezin. Dit tegenover slechts 15% gezinsleden en 12% ruimere familieleden in het totale publiek. Ook het aandeel vrienden is bij dans, net als bij theater, het grootst: 52% tegenover 45% in het totaal. Amateurdans kent uitzonderlijk weinig toeschouwers die geen relatie hebben tot de artiesten. Hierbij kan het feit dat vooral veel kinderen meedansten een oorzaak zijn van deze verdeling binnen het publiek. Bij theater valt het geringe aantal op bij de familiebanden: slechts 16% tegenover 27% in het totaal. Zoals vermeld maken vooral vrienden en kennissen deel uit van het publiek en ook een groot deel, 30%, geeft aan in geen enkele relatie te staan tot de acteurs. 104

107 5.2.3 Gezelschap Wat betreft het bezoekgezelschap vallen vooral de beeldende kunsten en dans op als afwijkend ten opzichte van het totale publiek van de amateurkunsten (zie figuur 63). Figuur 63 Gezelschap volgens discipline, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Alleen Gezin Vrienden/kennissen/collega's/klasgenoten In verenigingsverband Partner Ruimere familie Buren/buurtbewoners Totaal (N=1 240) 9% 40% 17% 16% 35% 3% 5% Beeldexpressie (N=231) Beeldende kunsten (N=67) 13% 25% 43% 61% 13% 11% 26% 1% 6% 5% 2% 8% 10% 3% Dans (N=201) 7% 26% 32% 26% 29% 4% 4% Theater (N=389) 4% 47% 18% 18% 38% 3% 5% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 140% Bij beeldexpressie komt zo n 13% van het publiek alleen tegenover 9% in het totaal. Verder wordt er opvallend minder in familieverband gekomen, net als in vriendenverband. Bij de beeldende kunsten wordt het grootste aantal bezoekers teruggevonden die alleen komen: maar liefst 25% tegenover 9% in het totaal. Daarnaast is dit ook de discipline die het meest met de partner bezocht wordt, 61% tegenover 40% in het totaal. Slechts 23% van de respondenten duidden vrienden of familie aan, dit tegenover 68% in het totaal. Dit laatste staat in fel contrast met het publiek bij dans. Hier wordt minder met de partner gegaan maar des te meer in gezins- (32%), ruimere familie- (26%)en vriendenverband (29%). Theater is dan weer de discipline waar het minst mensen alleen naartoe gaan: slechts 4% tegenover 9% in het totaal. Verder komt men heel vaak met de partner, 47%, en ook met vrienden, 38% Besluit Binnen de verschillende disciplines zijn wel degelijk verschillen te bemerken inzake de relatie tussen het publiek en de uitvoerders. 105

108 Wat betreft de relatie tot het evenement valt vooral bij dans op dat nauwelijks mensen in het publiek noch de vereniging, noch de artiesten kennen. Daartegenover staat dat bij deze discipline enorm veel mensen meerdere artiesten kennen. Ook bij de relatie tot de deelnemers springt dans eruit door de veelheid aan familie- en vriendenrelaties. In deze discipline worden het minste toeschouwers opgemerkt die geen relatie hebben tot de deelnemers. Verder zijn bij de beeldende kunsten en beeldexpressie minder familiebanden te bemerken en bevinden zich hier het grootste aantal bezoekers dat geen relatie heeft tot de deelnemers. Wat betreft theater zijn er minder familie- maar des te meer vriendenbanden. Bij de beeldende kunsten en beeldexpressie wordt vaker alleen gekomen of met de partner. Bezoekgezelschap bestaande uit familie en vrienden komt hier minder voor. Bij dans komt het publiek dan weer vooral met familie of vrienden. Theater valt op door het geringe aantal mensen dat alleen naar de voorstellingen komt. Hier zijn partner en vrienden de meest voorkomende combinaties om een voorstelling bij te wonen. De opvallende cijfers bij dans kunnen een verband houden met feit dat bij twee van de drie voorstellingen vooral kinderen op het podium te zien waren. Hierdoor bevolken automatisch meer familieleden de zaal, hetgeen de nauwe banden tussen publiek en artiesten kan verklaren. 5.3 Relatie publiek volgens regio Om te kijken of de relatie tussen het publiek en de deelnemers volgens de verschillende regio s afwijkt, werd ook hier met het totale publiek van de amateurkunsten vergeleken, zijnde het publiek van de disciplines theater, dans, beeldende kunsten, beeldexpressie, instrumentale muziek, vocale muziek, pop- en rockmuziek en folk- en jazzmuziek Relatie evenement Wat betreft de relatie tot het evenement worden weinig verschillen waargenomen (figuur 64). Wel komt het in de centrumsteden vaker voor dat men geen van de artiesten kent. Bij de steden/gemeenten is dit aandeel binnen het publiek dan weer het kleinst, slechts 11%. Daar zijn ook de minste leden van de vereniging terug te vinden binnen het publiek, slechts 10% van de respondenten geeft dit verband aan. 106

109 Figuur 64 Relatie tot het evenement volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Ik ken geen van de deelnemende artiesten Ik ben lid van de organiserende vereniging Ik ken meerdere van de deelnemende artiesten Ik ken de organiserende vereniging Ik ken slechts één van de deelnemende artiesten Totaal (N=1 231) 15% 36% 14% 22% 40% Centrumstad (N=142) 17% 37% 15% 20% 43% Gemeente/Stad (N=292) 11% 37% 10% 25% 41% Dorp (N=258) 14% 39% 12% 21% 40% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 140% Relatie deelnemers Ook wat betreft de precieze relatie tot de deelnemers zijn de verschillen zo goed als verwaarloosbaar (figuur 65). Wat wel opvalt is het feit dat in dorpen ietsje meer familiebanden terug te vinden zijn: 27% tegenover 23% in het totaal. Daar is ook het aandeel in het publiek dat geen relatie heeft tot de deelnemers het kleinst: 23%. Figuur 65 Relatie tot de deelnemers volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Gezinslid Buren/buurtbewoners Ik sponsor deze voorstelling/expositie Lid van de ruimere familie Vrienden/kennissen/collega's/klasgenoten Geen relatie Totaal (N=1 224) 15% 12% 4% 45% 2% 27% Centrumstad (N=142) 15% 10% 5% 47% 2% 28% Gemeente/Stad (N=289) 9% 13% 4% 49% 2% 26% Dorp (N=256) 19% 14% 3% 45% 2% 23% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 107

110 5.3.3 Gezelschap Gelijkaardige resultaten zijn te bemerken bij het bezoekgezelschap, ook hier zijn redelijk weinig afwijkende cijfers terug te vinden (figuur 66). Figuur 66 Samenstelling gezelschap volgens regio, vergelijking met totaal publiek amateurkunsten Alleen Gezin Vrienden/kennissen/collega's/klasgenoten In verenigingsverband Partner Ruimere familie Buren/buurtbewoners Totaal (N=1 240) 9% 40% 17% 16% 35% 3% 5% Centrumstad (N=142) 6% 46% 17% 15% 37% 3% 4% Gemeente/Stad (N=294) 12% 46% 16% 16% 26% 2% 5% Dorp (N=260) 8% 34% 26% 21% 29% 2% 4% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% 140% In de centrumsteden wordt echter minder vaak alleen en vaker met partner geparticipeerd. Ook gaat men in de centrumsteden het vaakst in gezelschap van vrienden naar voorstellingen of tentoonstellingen van amateurkunstenaars. In de steden en gemeenten wordt dan weer meer alleen gegaan, en minder met vrienden. Bij de landelijkere regio s, de dorpen, zijn meer opvallende verschillen te bemerken. Hier wordt minder in gezelschap van de partner gegaan, maar ietsje meer in gezins- en ruimer familieverband. 37% van de respondenten duidde deze categorieën aan tegenover 33% in het totale publiek Besluit De opdeling in verschillende regio s heeft maar een gering effect op de relatie die het publiek heeft tot de organiserende en deelnemende artiesten of het bezoekgezelschap. Wat wel kan worden opgemerkt, is het feit dat in de dorpen vaker gezins- en familiebanden centraal staan, zowel bij de relatie tot de deelnemers als bij het gezelschap waarin men de kunsten bezoekt. 108

111 6 Resultaten: participatiegedrag van het publiek In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot de derde grote onderzoeksvraag binnen dit praktijkproject behandeld, namelijk het participatiegedrag van het publiek van de amateurkunsten. Achtereenvolgens komen de resultaten voor de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie als geheel en een korte vergelijking volgens discipline aan bod. 6.1 Participatie publiek Zoals aangegeven in paragraaf worden binnen dit deel zowel de sociale, de creatieve als de algemene receptieve participatie van het publiek van de amateurkunsten besproken. Absolute vergelijkingen met de bevolking waren in dit deel niet mogelijk, toch werd per deeltje gepoogd het participatiegedrag van het publiek op een of andere manier te kaderen Sociale participatie Het sociale participatiegedrag van het publiek werd gemeten aan de hand van het lidmaatschap van verenigingen. Hierbij dient bemerkt te worden dat de deelname aan het verenigingsleven zich niet enkel uit in lidmaatschap, maar dat veel vormen van deelname informeler en vluchtiger *zijn+ (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 36). Op deze manier meten naar de sociale participatie houdt dus bij voorbaat al een grote beperking in zich. Anderzijds valt ook op dat het lidmaatschap van verenigingen zowat in elk onderzoek op een andere manier wordt bevraagd. Binnen het bevolkings- en ledenonderzoek van het Forum voor Amateurkunsten werd ook gepeild naar de sociale participatie. Deze resultaten waren op het moment van het schrijven van deze scriptie echter nog niet voorhanden. Uit de bevraging binnen de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen bleek dat 59% van de respondenten lid was van ten minste één vereniging. Mannen bleken meer frequent lid te zijn dan vrouwen en wat betreft leeftijd werd een U-vormig verschil opgemerkt met de meeste lidmaatschappen in de jongste en de oudste leeftijdsgroepen. Ook werd een hoger voorkomen van lidmaatschap opgemerkt naarmate gekeken werd naar hogere opleidingscategorieën. (Lievens & Waege, 2005: 40) 109

112 Uitgebreid onderzoek naar het verenigingsleven in Vlaanderen werd onder andere gedaan in Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen (Elchardus, Huyse & Hooghe, 2001). De uitspraken die hierin gedaan werden, waren gebaseerd op de resultaten van de survey TOR98, een bevolkingsonderzoek waarbij Vlamingen werden bevraagd (Elcardus, Huyse & Hooghe, 2001: 30). TOR98 peilde op een andere manier naar de participatie aan het verenigingsleven dan binnen dit onderzoek naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten: om te beginnen werden andere (meer) soorten verenigingen opgenomen en daarnaast was ook de categorie vroeger lid voorhanden. Het verschil tussen de bevraging in TOR98 en binnen dit onderzoek is te zien in tabellen 14 en 15 (zie pagina 111). Figuren 67 en 68 (zie pagina 112) stellen de gegevens uit tabellen 14 en 15 grafisch voor. Hierbij werd geopteerd slechts het onderscheid te maken tussen actieve, organiserende leden tegenover niet-, oud- en passieve leden. Figuur 67 toont het lidmaatschap van verenigingen binnen het publiek van de amateurkunsten. De vier soorten verenigingen waarvan het publiek meest actief of organiserend lid is, zijn verenigingen voor amateurkunsten (38%), sportverenigingen (28%), culturele verenigingen (23%) en hobbyverenigingen (21%). Afgezien van de sportverenigingen lijkt het publiek dus sterk vertegenwoordigd te zijn bij verenigingen die zich bezighouden met cultuur, kunst en creatieve hobby s. Het is echter moeilijk te bepalen of deze vaststellingen exclusief gelden voor het publiek van de amateurkunsten. Daarom wordt kort stilgestaan bij gelijkaardige categorieën uit TOR98, zoals te zien in figuur 68. Meteen valt op dat een pak minder Vlamingen lid is van de hierboven vermelde verenigingen dan het publiek van de amateurkunsten. Enkel van sportverenigingen is een groot deel van de bevolking lid (22,1%). Wanneer echter niet wordt gekeken naar het aantal, maar naar de volgorde van verenigingen waarvan Vlamingen het meest lid zijn, kan wel een parallel getrokken worden met het publiek van de amateurkunsten. Vlamingen zijn namelijk het vaakst actief lid van sportverenigingen. Op de tweede plaats staan kunstverenigingen (6,3%), op de derde plaats vrouwenverenigingen (6%), op de vierde plaats hobbyverenigingen (5,9%) en op de vijfde plaats vakbonden (4,5%). Hieruit blijkt dat ook de Vlaamse bevolking relatief vaak lid is van verenigingen met betrekking tot kunst, cultuur en creatieve hobby s. De vergelijking tussen het publiek van de amateurkunsten en de Vlaamse bevolking toont met andere woorden aan dat het patroon binnen het lidmaatschap van het publiek niet noodzakelijk afwijkt van dat van de bevolking. Wanneer echter gekeken wordt naar de cijfers, valt toch op dat het publiek van de amateurkunsten opvallend meer lid is van culturele, kunst- en hobbyverenigingen. 110

113 Tabel 14 Sociale participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Geen lid Passief lid Actief Jeugdvereniging (N=715) 86% 2% 7% 6% Hobbyvereniging (N=712) 76% 4% 16% 5% lid Organiserend Amateurkunstenvereniging (N=752) 56% 6% 27% 11% Sociale verenging (N=710) 86% 8% 4% 2% Muziekfestival/fuif/buurtfeest (N=699) lid 85% 4% 5% 6% Buurtwerking (N=690) 89% 4% 4% 3% Hulporganisatie (N=691) 86% 8% 4% 3% Cultuurfonds (N=707) 88% 6% 5% 1% Politieke partij of vereniging (N=699) 91% 4% 4% 1% Seniorenvereniging (N=719) 87% 4% 6% 3% Sportvereniging (N=700) 68% 5% 24% 4% Vrienden van (N=694) 84% 6% 9% 1% Oudervereniging (N=694) 93% 2% 4% 2% Levensbeschouwelijke (N=692) vereniging 94% 2% 3% 2% Heemkunde (N=702) 91% 5% 3% 1% Culturele vereniging (N=711) 72% 5% 16% 7% Socio-culturele vereniging (N=574) 85% 5% 8% 3% Tabel 15 Lidmaatschap naar soort vereniging in Vlaanderen (N=1 341, weergegeven in %) Geen lid Vroeger lid Passief lid Actief Jeugdbeweging 51,5 44,6 0,7 2,5 0,7 Milieu en natuur 89,6 4,2 4,3 1,7 0,2 Fanclub 96,7 2,7 0,6 - - Helpende vereniging 89,6 2,6 5,1 1,8 1,0 Ziekenfonds 9,9 0,5 87,5 1,9 0,2 Kunst 82,4 9,0 2,3 5,3 1,0 Hobby 85,8 5,8 2,5 5,6 0,3 Vrouwen 85,7 3,4 5,0 4,6 1,4 Socio-cultureel 89,1 3,1 3,7 3,0 1,1 Sport 58,8 16,4 2,6 20,0 2,1 Politiek 91,8 2,8 3,4 1,4 0,6 Religieus 93,5 2,5 1,3 1,8 1,0 Wijk of buurt 92,7 2,2 1,3 2,8 0,9 Vrede, derde wereld 93,6 1,5 3,7 1,1 0,1 Vakbond 57,9 6,3 31,3 3,4 1,1 Adviesraad 92,3 3,7 0,6 2,5 0,8 Gezin 80,8 5,1 12,1 1,9 0,1 Caféclubje 90,7 3,1 1,8 3,8 0,6 Rode Kruis 87,2 3,3 7,7 1,9 - Gepensioneerden 93,4 0,2 3,1 3,0 0,2 Witte Comités 99,5 0,1 0,4 - - Zelfhulpgroep 98,7 0,6 0,3 0,5 - Bron: TOR98 lid Bestuurslid 111

114 Figuur 67 Sociale participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Figuur 68 Lidmaatschap naar soort vereniging in Vlaanderen (N=1 341, weergegeven in %) Geen of passief lid Actief of organiserend lid Geen, vroeger of passief lid Actief of bestuurslid Socio-culturele vereniging (N=574) 89% 11% Culturele vereniging (N=711) 77% 23% Heemkunde (N=702) 96% 4% Levensbeschouwelijk (N=692) 95% 5% Oudervereniging (N=694) 94% 6% Vrienden van (N=694) 90% 11% Sportvereniging (N=700) 73% 28% Seniorenvereniging (N=719) 91% 9% Politieke partij/vereniging (N=699) 95% 5% Cultuurfonds (N=707) 94% 6% Hulporganisatie (N=691) 93% 7% Buurtwerking (N=690) 93% 7% Muziekfestival/fuif (N=699) 89% 11% Sociale verenging (N=710) 94% 6% Amateurkunsten (N=752) 62% 38% Hobbyvereniging (N=712) 79% 21% Jeugdvereniging (N=715) 88% 12% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Zelfhulpgroep Witte Comités Gepensioneerden Rode Kruis Caféclubje Gezin Adviesraad Vakbond Vrede, derde wereld Wijk of buurt Religieus Politiek Sport Socio-cultureel Vrouwen Hobby Kunst Ziekenfonds Helpende vereniging Fanclub Milieu en natuur Jeugdbeweging 99, ,7 98,2 95, ,6 95,5 98,8 96,2 97, ,8 95,9 94,1 94,1 93,7 97,9 97, ,1 96,8 0,5 0 3,2 0 4,4 2 3,3 4,5 1,2 3,7 2,8 2 22,1 4,1 6 5,9 6,3 2,1 2,8 0 1,9 3,2 0% 20% 40% 60% 80% 100% Bron: TOR98 112

115 Het aantal uur dat het publiek van de amateurkunsten (in de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie) per week investeert in het verenigingsleven wordt tot slot weergegeven in figuur 69: er is een lichte, doch constante daling te bemerken in het aantal respondenten naargelang het aantal uur per week toeneemt. Figuur 69 Wekelijkse tijdsbesteding verenigingsleven, publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=755) 22% 28% 0uur 1-2uur 3-4uur 24% 26% +5uur Creatieve participatie Uit de cijfers van de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen bleek dat 25% van de Vlamingen een kunstzinnige hobby beoefende in de laatste zes maanden voorafgaand aan de bevraging (Lievens & Waege, 2005: 40). De meest beoefende disciplines blijken muziek, schilderen en fotografie te zijn, gevolgd door creatief schrijven en dans (zie tabel 16). De minst beoefende disciplines zijn toneel en beeldhouwen (Lievens, Waege & De Meulemeester, 2006: 146). Tabel 16 Creatieve participatie Vlaamse bevolking Beoefend Niet beoefend Dansen zoals jazzballet, moderne dans, klassieke dans of volksdans (N=2 844) 5,5% 94,5% Toneel (N=2 842) 2,1% 97,9% Fotografie, film, video of computerkunst, geen foto s of filmpjes van op 7,9% 92,1% vakantie of van familiefeesten (N=2 844) Schilderen, tekenen of grafisch werk (N=2 844) 8,3% 91,7% Beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken (N=2 843) 2,7% 97,3% Muziekinstrument bespelen (N=2 843) 8,3% 91,7% Creatief schrijven ongeacht de literaire vorm (N=2 844) 6,5% 93,5% Bron: Survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen Uit het onderzoek binnen dit praktijkproject bleek maar liefst 67,12% (589 van de 891 respondenten) van het publiek van de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie aan te geven ooit een of andere creatieve hobby te hebben beoefend of nog steeds 113

116 te beoefenen. Tabel 17 toont de precieze weergave van het antwoord op deze vraag. Hieruit blijkt al meteen dat het publiek van de amateurkunsten een grotere creatieve participatie kent dan de gemiddelde Vlaamse bevolking. Tabel 17 Creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Nooit Ja, vroeger Ja, in de laatste 6 maanden Beeldexpressie (N=736) 64% 10% 27% Schrijven (N=707) 81% 10% 9% Dans (N=722) 65% 23% 12% Zang (N=706) 79% 14% 8% Beeldende kunst (N=711) 76% 12% 12% Theater/toneel (N=703) 75% 13% 12% Muziek (N=698) 81% 12% 8% Figuur 70 Creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Neen,nooit Ja, vroeger of nu Muziek (N=698) Theater/toneel (N=703) Beeldende kunst (N=711) Zang (N=706) Dans (N=722) Schrijven (N=707) Beeldexpressie (N=736) 81% 75% 76% 79% 65% 81% 64% 19% 25% 24% 21% 35% 19% 37% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Figuur 70 toont aan dat de meest populaire disciplines van het publiek van de amateurkunsten binnen de onderzochte populatie beeldexpressie, dans en toneel zijn. Dit lijkt geen bevestiging van de cijfers over de Vlaamse bevolking, maar hiervan ligt de definiëring van de onderzochte populatie aan de basis. In paragraaf wordt namelijk dieper ingegaan op de kunstbeoefening van het publiek volgens discipline en daarin zal blijken dat binnen het publiek vaak amateurkunstenaars zitten die actief zijn binnen dezelfde discipline. Uit de cijfers in figuur 71 blijkt overigens ook dat het merendeel van de amateurkunstenaars binnen het publiek frequent (dit is minstens meerdere keren per maand) met deze kunst bezig is. 114

117 Figuur 71 Frequentie creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Bij uitzondering of maandelijks Minstens meermaals per maand Muziek (N=115) 15% 85% Theater/toneel (N=150) 41% 59% Beeldende kunst (N=134) 25% 75% Zang (N=112) 20% 80% Dans (N=180) 21% 79% Schrijven (N=115) 56% 44% Beeldexpressie (N=246) 32% 68% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Tot slot werd ook gepeild naar het verband waarin deze participatie plaatsvindt. Het overgrote deel (58%) van het publiek beoefent de kunsten in verenigingsverband, het tweede meest aangeduide verband was de individuele kunstbeoefening (zie figuur 72). Figuur 72 Verband creatieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie (N=576) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 6% 58% 19% 34% 25% Receptieve participatie Bij het onderzoeken van de receptieve participatie aan kunst en cultuur rijst een eerste groot probleem bij de benoeming van de specifieke activiteiten. De bevraagde categorieën bij het publiek van de amateurkunsten werden zoals eerder vermeld niet geheel volgens één bepaald onderzoek opgesteld. Ter vergelijking worden in tabel 18 echter de meest relevante cijfers weergegeven uit de 115

118 survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen (Lievens & Waege, 2005: 21-43). Deze cijfers geven een beeld van het participatiegedrag van de Vlaming, niet van het publiek van een welbepaalde discipline. Tabel 18 Receptieve participatie van de Vlaamse bevolking Alle concerten en festivals (aantal keer in voorbije 6 maand) 77% 13% 11% Bioscoop (aantal keer in voorbije 6 maand) 58% 18% 24% Bibliotheek (aantal keer in voorbije maand) 69% 22% 10% Theater en dans (aantal keer in voorbije 6 maand) 71% 20% 9% Museum, tentoonstelling, galerij of beurs (aantal keer in voorbije 6 maand) 63% 17% 21% Bron: Survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen Een absolute vergelijking maken met de Vlaamse cijfers is onmogelijk aangezien verschillende referentieperiodes werden gebruikt. Bij het publiek van de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie staat het bioscoopbezoek bovenaan (zie figuur 73). Dit wordt heel kort gevolgd door theatervoorstelling en bibliotheekbezoek. Ook tentoonstellingen en musea zijn behoorlijk populair. Figuur 73 Receptieve participatie publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Eén keer per jaar of minder Meerdere keren per jaar Festival (N=699) Bioscoopbezoek (N=758) Bibliotheekbezoek (N=733) Dansvoorstelling (N=699) Folk/wereldmuziek/jazz concert (N=686) Hafabra-optreden (N=705) Zang-of kooroptreden (N=696) Klassiek concert (N=720) Pop/rockconcert (N=692) Theatervoorstelling (N=777) Tentoonstelling (N=779) Museum (N=784) 47% 49% 48% 56% 59% 82% 80% 90% 90% 83% 84% 78% 53% 51% 52% 44% 41% 18% 20% 10% 10% 17% 16% 22% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Tot slot werd ook gevraagd naar de combinatie met andere activiteiten bij de algemene receptieve participatie. Deze gegevens worden in figuur 74 vergeleken met de combinatie bij het specifieke evenement waarop de enquêtes werden afgenomen. Op die manier kan de combinatie bij een 116

119 amateurkunsten-evenement vergeleken worden met een activiteit van algemene participatie. Dit is met andere woorden geen absolute vergelijking tussen de amateurkunsten en de professionele kunsten. Toch valt op dat bij de amateurkunsten minder gecombineerd wordt: maar liefst 70% van de bezoekers gaf aan geen andere activiteit te koppelen aan het bezoek. Figuur 74 Combinatie met andere activiteit, publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie 80% 60% 40% 20% 0% Combinatie bij algemene receptieve participatie (N=884) Combinatie bij het bezochte evenement amateurkunsten (N=884) 50% 20% 23% 13% 4% 10% 3% 6% Horeca-bezoek Winkelen Toeristische uitstap Bezoek aan familie of vrienden 37% 70% Geen Vrije tijd Figuur 75 toont een deel van de vrijetijdsbesteding van het publiek. Deze manier van bevraging is echter te beperkt om enige relevantie te hebben voor het gevoerde onderzoek. De resultaten van deze vraag worden dan ook niet verder behandeld. Figuur 75 Vrijetijdsbesteding publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie 0 uur 1-2 uur 3-4 uur 5 uur en meer Café per week (N=847) 60% 29% 7% 3% Sport per week (N=861) 37% 37% 16% 11% Muziek beluisteren per dag (N=845) 7% 42% 21% 31% Internet per dag (N=811) 25% 60% 11% 4% Televisie per dag (N=873) 9% 55% 31% 6% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 117

120 6.1.5 Bekendheid amateurkunstenorganisaties Tot slot wordt in figuur 76 de bekendheid van de amateurkunstenorganisaties bij het publiek weergegeven. Best bekend zijn OPENDOEK, Centrum voor Beeldexpressie en Danspunt. Dit is te verklaren vanuit het feit dat veel leden van het publiek zelf amateurkunstenaar zijn. In paragraaf zal overigens aangetoond worden dat het grootste deel van de amateurkunstenaars binnen het publiek net die discipline beoefent die het bezoekt. De bekendheid van KUNSTWERK[t] levert hier eerder een teleurstellend resultaat op. Het klein aantal respondenten dat afkomstig was van het publiek van beeldende kunsten, namelijk slechts 67 op een totaal van 891, lijkt hiervoor een logische verklaring. Maar zelfs na weging van de respondenten volgens de verschillende disciplines, bleek nog steeds dat slecht 10% van het publiek KUNSTWERK[t] kent. Figuur 76 Bekendheid amateurkunstenorganisaties publiek theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie Neen Ja Creatief schrijven (N=686) Poppunt (N=683) Muziekmozaïek (N=681) Koor en stem (N=693) Vlamo (N=690) KUNSTWERK[t] (N=694) Centrum voor Beeldexpressie (N=724) Danspunt (N=698) OPENDOEK (N=730) 91% 91% 92% 91% 90% 90% 79% 83% 73% 9% 9% 8% 9% 10% 10% 21% 17% 27% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Besluit Het publiek van de amateurkunsten binnen de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie lijkt in de sociale participatie niet speciaal af te wijken wat betreft het soort vereniging. De mate waarin men lid is van deze kunst-, culturele en creatieve verenigingen is echter wel opvallend. Tevens bleek dat zowat 67% van het publiek een creatieve hobby beoefent of ooit beoefende en dat men dit in veel gevallen op frequente basis doet of deed. Vervolgens werd ook 118

121 vastgesteld dat het publiek van de amateurkunsten opvallend meer passief participeert dan de Vlaamse bevolking. Tot slot bleek dat slechts een beperkt aandeel van het publiek de respectievelijke amateurkunstenorganisaties kent en dat de organisaties van de bezochte disciplines beter bekend zijn dan andere. 6.2 Participatie publiek volgens discipline Wat betreft de vergelijking van het publiek volgens de verschillende disciplines wordt enkel dieper ingegaan op de kunstenparticipatie, zowel de creatieve als de receptieve. Op die manier kan worden nagegaan in welke mate het publiek genre- of disciplineoverschrijdend is in beide vormen van participatie Creatieve participatie In dit deeltje wordt nagegaan in welke mate het publiek van de verschillende disciplines zelf actief amateurkunstenaar is of ooit geweest is. Zo kan worden opgespoord of mensen bijvoorbeeld zowel creatief als receptief een voorkeur hebben voor een welbepaalde discipline. Bij het weergeven van de resultaten werd geen onderscheid gemaakt tussen de vroegere dan wel de huidige creatieve participatie. Figuur 77 Creatieve participatie publiek theater Neen,nooit Ja, vroeger of nu Muziek (N=314) Theater/toneel (N=322) Beeldende kunst (N=323) Zang (N=322) Dans (N=332) Schrijven (N=325) Beeldexpressie (N=331) 85% 70% 81% 82% 71% 82% 79% 15% 30% 19% 18% 29% 18% 21% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 119

122 Het publiek van het amateurtheater is het vaakst actieve of creatieve participant binnen theater en dans (zie figuur 77). De overige disciplines geven niet erg verschillende resultaten, hoewel instrumentale muziek het minst wordt of werd beoefend door het publiek. Er lijkt met andere woorden een link te bestaan op het niveau van de podiumkunsten, maar niet op vlak van theater alleen. Figuur 78 Creatieve participatie publiek dans Neen,nooit Ja, vroeger of nu Muziek (N=162) Theater/toneel (N=160) Beeldende kunst (N=157) Zang (N=158) Dans (N=167) Schrijven (N=159) Beeldexpressie (N=157) 44% 69% 78% 76% 70% 80% 73% 56% 31% 22% 24% 30% 20% 27% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Deze verdeling ligt anders bij de amateurdans, hier lijkt bij de creatieve participatie van het publiek een heel sterke voorkeur voor dans te bestaan (zie figuur 78). Verder is het publiek hier eerder geneigd tot muzikale participatie hoewel geen enkele discipline echt ondervertegenwoordigd is. Figuur 79 Creatieve participatie publiek beeldende kunsten Neen,nooit Ja, vroeger of nu Muziek (N=48) Theater/toneel (N=47) 79% 74% 21% 26% Beeldende kunst (N=53) 51% 49% Zang (N=47) Dans (N=47) Schrijven (N=46) Beeldexpressie (N=50) 77% 68% 76% 60% 23% 32% 24% 40% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120

123 Net zoals bij dans participeert het publiek van de beeldende kunsten het meest aan de discipline die het bezoekt. De samenhang tussen de beeldende kunsten en beeldexpressie, die al vaker aan het licht kwam, is ook hier zichtbaar: de tweede meest beoefende discipline is namelijk beeldexpressie (zie figuur 79). Tot slot lijkt het publiek van beeldexpressie het trouwst te zijn aan deze discipline in de vergelijking tussen receptieve en creatieve participatie: maar liefst 68% van het publiek gaf aan zelf actief bezig te zijn met beeldexpressie of dit ooit gedaan te hebben (zie figuur 80). Figuur 80 Creatieve participatie publiek beeldexpressie Neen,nooit Ja, vroeger of nu Muziek (N=174) Theater/toneel (N=174) Beeldende kunst (N=178) Zang (N=179) Dans (N=176) Schrijven (N=177) 84% 82% 73% 81% 74% 80% 16% 18% 27% 19% 26% 20% Beeldexpressie (N=198) 32% 68% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Receptieve participatie Via het opsplitsen van het receptief participatiegedrag van het publiek per discipline kan bekeken worden in welke mate het publiek zich binnen de grenzen van één bepaalde kunstdiscipline beweegt. Daarom wordt in dit deel per onderzochte discipline een overzicht gegeven van de receptieve kunstenparticipatie van het publiek en wordt de plaats van de bezochte discipline binnen deze participatie bekeken. Concreet wordt gekeken aan welke activiteiten het publiek in het jaar voorafgaand aan de enquêtering meerdere keren participeerde. Hierbij werden de antwoordcategorieën opnieuw ingedeeld: nooit en één keer werden samengenomen, net zoals meerdere keren en minstens één keer per maand. De top vijf voor het publiek van het amateurtheater is (zie figuur 81): theatervoorstelling (67%), bioscoopbezoek (54%), bibliotheekbezoek (47%), museum (35%) en tentoonstelling (32%). 121

124 Figuur 81 Receptieve participatie publiek theater Eén keer per jaar of minder Meerdere keren per jaar Festival (N=308) Bioscoopbezoek (N=330) Bibliotheekbezoek (N=321) Dansvoorstelling (N=310) Folk/wereldmuziek/jazz concert (N=308) Hafabra-optreden (N=314) Zang-of kooroptreden (N=310) Klassiek concert (N=313) Pop/rockconcert (N=311) Theatervoorstelling (N=355) Tentoonstelling (N=327) Museum (N=331) 82% 46% 53% 87% 92% 90% 84% 84% 76% 33% 68% 65% 18% 54% 47% 13% 8% 10% 16% 16% 24% 67% 32% 35% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Wanneer het bioscoop- en bibliotheekbezoek (eerder laagdrempelige culturele activiteiten) buiten beschouwing worden gelaten, valt op dat het bijwonen van een theatervoorstelling wel degelijk de kroon spant: maar liefst 67% van het publiek gaf aan in het afgelopen jaar meerdere keren aanwezig te zijn geweest bij een theatervoorstelling. Figuur 82 Receptieve participatie publiek dans Eén keer per jaar of minder Meerdere keren per jaar Festival (N=164) Bioscoopbezoek (N=179) Bibliotheekbezoek (N=173) Dansvoorstelling (N=174) Folk/wereldmuziek/jazz concert (N=161) Hafabra-optreden (N=163) Zang-of kooroptreden (N=163) Klassiek concert (N=167) Pop/rockconcert (N=162) Theatervoorstelling (N=174) Tentoonstelling (N=176) Museum (N=182) 79% 35% 47% 56% 86% 90% 82% 87% 78% 58% 74% 70% 21% 65% 53% 44% 14% 10% 18% 13% 22% 42% 26% 30% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 122

125 Bij het publiek van de amateurdans staat op de eerste plaats het bioscoopbezoek (65%), gevolgd door bibliotheekbezoek (53%), dansvoorstelling (44%), theatervoorstelling (42%) en museumbezoek (30%) (zie figuur 82). Het bijwonen van een dansvoorstelling komt voor het publiek van de amateurdans slechts op de derde plaats. Wanneer ook hier bioscoop en bibliotheek even buiten beschouwing worden gelaten, wordt vastgesteld dat dans echter heel nauw gevolgd wordt door theater. Het publiek van de amateurdans lijkt met andere woorden eerder een voorkeur te hebben voor de podiumkunsten, en lijkt zich niet bijzonder te beperken tot het bijwonen van dansoptredens. Het publiek van de beeldende kunsten gaat het meest naar tentoonstellingen (73%), musea (60%), bibliotheek (45%), bioscoop (42%) en theatervoorstellingen (44%) (zie figuur 83). Figuur 83 Receptieve participatie publiek beeldende kunsten Eén keer per jaar of minder Meerdere keren per jaar Festival (N=49) Bioscoopbezoek (N=57) Bibliotheekbezoek (N=55) Dansvoorstelling (N=47) Folk/wereldmuziek/jazz concert (N=47) Hafabra-optreden (N=51) Zang-of kooroptreden (N=44) Klassiek concert (N=55) Pop/rockconcert (N=46) Theatervoorstelling (N=54) Tentoonstelling (N=63) Museum (N=63) 84% 58% 55% 83% 87% 90% 77% 82% 72% 56% 27% 40% 16% 42% 45% 17% 13% 10% 23% 18% 28% 44% 73% 60% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Dit publiek lijkt een heel sterke voorkeur te hebben voor de eigen discipline binnen het algemene receptieve participatiegedrag. Dit moet echter genuanceerd worden aangezien tentoonstelling en museum niet verder werden bepaald en dus ook niet-beeldende kunsten kunnen omvatten, zoals cultuurhistorische tentoonstellingen en musea. Afgezien van bibliotheek en bioscoop gaat het publiek van de beeldende kunsten ook vaak naar het theater, hetgeen aanleunt bij de algemene tendens binnen het publiek in dit onderzoek. 123

126 Tot slot is de top vijf van receptieve culturele activiteiten voor het publiek van beeldexpressie tentoonstelling (70%), bibliotheekbezoek (60%), museumbezoek (55%), bioscoopbezoek (44%) en het bijwonen van een theatervoorstelling (37%) (zie figuur 84). Figuur 84 Receptieve participatie publiek beeldexpressie Eén keer per jaar of minder Meerdere keren per jaar Festival (N=178) Bioscoopbezoek (N=192) Bibliotheekbezoek (N=184) Dansvoorstelling (N=168) Folk/wereldmuziek/jazz concert (N=170) Hafabra-optreden (N=177) Zang-of kooroptreden (N=179) Klassiek concert (N=185) Pop/rockconcert (N=173) Theatervoorstelling (N=194) Tentoonstelling (N=213) Museum (N=208) 56% 40% 63% 30% 45% 84% 90% 89% 89% 85% 83% 85% 44% 60% 37% 70% 55% 16% 10% 11% 11% 15% 17% 15% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% De receptieve participatie van het publiek van beeldexpressie volgt de lijnen van het publiek van de beeldende kunsten met een grote voorkeur voor tentoonstellingen en musea, en een belangstelling voor theater die de algemene tendens volgt Besluit Bij zowat elke discipline lijkt een grote parallel te bestaan tussen het bezochte evenement en de overige creatieve en receptieve participatie. Het publiek van het amateurtheater is in de creatieve participatie vooral actief in de podiumkunsten, terwijl in de receptieve participatie een grote nadruk ligt op het theater. Bij dans ligt deze balans net omgekeerd: het publiek is in grote mate zelf amateurdanser en bezoekt voornamelijk de podiumkunsten. Ook tussen de beeldende kunsten en beeldexpressie lijken grote parallellen te bestaan. Het publiek van de beeldende kunsten is het vaakst actief kunstenaar in deze twee disciplines en bezoekt vaakst tentoonstellingen en musea. Dit geldt ook voor het publiek van beeldexpressie, dat dan weer in grote getale actief amateurkunstenaar is binnen het gebied van de beeldexpressie. 124

127 7 Hypothesen en aanbevelingen tot verder onderzoek In dit hoofdstuk worden de hypothesen zoals geformuleerd in paragraaf 3.2 besproken aan de hand van de resultaten die in de vorige hoofdstukken aan bod kwamen. Hierbij gaat bijzondere aandacht naar opvallendheden waarbij tevens gereflecteerd wordt over de mogelijkheden bepaalde zaken verder te onderzoeken. Het is belangrijk nogmaals te vermelden dat de uitspraken over deze hypothesen slechts gelden voor de onderzochte steekproef. Dit wil zeggen dat ze niet algemeen gelden voor het publiek van de amateurkunsten, maar slechts voor dat deel van de populatie dat ook specifiek werd bevraagd. Het publiek van de amateurkunsten heeft een breder sociologisch profiel dan het publiek van de professionele kunsten Wanneer het sociologisch profiel van het publiek van de amateurkunsten wordt vergeleken met dat van de bevolking, blijken deze niet overeen te stemmen. Het publiek bevat relatief gezien meer 45- tot 74-jarigen, maar heeft een ondervertegenwoordiging in de jongste en oudste lagen van de bevolking. Ook bevinden zich in het publiek meer hoger opgeleiden en zijn de laagst opgeleiden het slechtst vertegenwoordigd. De vaststellingen over het sociologisch profiel van de bezoeker verschillen echter volgens discipline. Zo kennen beeldende kunsten en beeldexpressie een opmerkelijk ouder publiek, dans een jonger, is het publiek van de beeldende kunsten doorgaans hoger opgeleid en bevinden zich binnen het publiek van het amateurtheater het meeste lager opgeleiden. De vraag blijft echter of de amateurkunsten in vergelijking met de professionele kunsten een publiek kennen met een breder sociologisch profiel. Voor de verschillende disciplines geldt dat het publiek van de amateurkunsten wat betreft leeftijd niet noodzakelijk een breder, maar wel een ander sociologisch profiel heeft dan het publiek van de professionele kunsten. Bij theater en beeldende kunsten bereiken de amateurkunsten meer ouderen, daar waar de professionele kunsten een jonger publiek aantrekken. Bij dans blijkt het publiek van de professionele kunsten dan weer ouder te zijn, maar hier ligt het gehanteerde vergelijkingsmateriaal aan de basis, dat zich beperkte tot het publiek van een deel van het professioneel ballet. 125

128 Wat betreft het opleidingsniveau kan met zekerheid geconcludeerd worden dat de amateurkunsten sociologisch gezien een breder publiek hebben. Zowel in theater, dans als beeldende kunsten worden relatief gezien meer lager opgeleiden en minder hoger opgeleiden bereikt. Ondanks het feit dat de amateurkunsten dus meer ouderen bereiken dan de professionele kunsten blijft het een bijzondere vaststelling dat opvallend weinig mensen onder de 35 jaar bereikt worden. Vanuit dit onderzoek is hiervoor geen verklaring te bieden, het is wellicht aangewezen hier toch verder naar op zoek te gaan. Hetzelfde geldt voor het opleidingsniveau van het publiek. De amateurkunsten bereiken opvallend meer lager opgeleiden dan de professionele kunsten, maar nog steeds wordt hier een grote groep van de bevolking mislopen. Het vraagt een specifieke onderzoeksopzet om dit fenomeen te verklaren en op zoek te gaan naar eventuele mogelijkheden hierin verandering te brengen. Het meer laagdrempelig karakter van de amateurkunsten tegenover dat van de professionele kunsten zou een belangrijke sleutel kunnen zijn ook deze groepen meer aan cultuur te laten participeren. Het publiek van de amateurkunsten bestaat enkel uit familie en vrienden van de deelnemers Uit dit onderzoek blijkt dat er in de sector van de amateurkunsten inderdaad een sterke band bestaat tussen het publiek en de artiesten. Zo verloopt de manier waarop het publiek in contact komt met de amateuropvoeringen en tentoonstellingen vooral via persoonlijke weg: het merendeel van het publiek ontdekt het evenement via een persoonlijke uitnodiging, een deelnemer, familie of vrienden. Dit zegt echter niks over de exacte relatie tussen het publiek en de artiesten. De vraag naar het al dan niet kennen van deelnemers of organisatie werd door het grootste deel van het publiek bevestigend beantwoord. Toch gaf 14% van de respondenten aan noch artiesten, noch vereniging te kennen. Dit deel van het publiek heeft met andere woorden geen rechtstreekse relatie tot de deelnemers of de organisatie, maar dit hoeft niet meteen te betekenen dat er geen indirect verband bestaat, dat bijvoorbeeld loopt via vrienden of familie binnen het bezoekgezelschap. Wat betreft de eigenlijke banden tussen publiek en deelnemers blijkt dat toch meer dan een kwart van het publiek geen relatie heeft tot de artiesten. Dit is een opmerkelijke vaststelling en weerlegt de absoluutheid van deze hypothese. Ook blijkt dat het aandeel vrienden binnen het publiek groter is dan het aandeel familie. 126

129 Dit laatste moet echter genuanceerd worden naar discipline. Bij de beeldende kunsten en beeldexpressie is zowel het aandeel familie als het aandeel vrienden veel kleiner. Amateurtheater lijkt dan weer vooral vrienden aan te trekken, maar hier is minder familie aanwezig in de zaal. De familiebanden, bij uitbreiding zelfs de gezinsbanden, zijn het grootst bij de amateurdans. Het opnemen in de steekproef van voorstellingen van twee dansscholen, waarbij veel kinderen meededen, is hiervoor de meest logische verklaring. Heel opvallend is het grote aandeel respondenten dat bij beeldende kunsten, beeldexpressie en theater aangaf geen relatie te hebben tot de deelnemers. Dit aandeel binnen het publiek bedraagt in elk van deze disciplines minstens 30%. Tot slot kan worden opgemerkt dat nauwelijks verschillen bestaan in de relatie volgens de verdeling naar stedelijkheid. Enkel in dorpen worden iets meer familiebanden waargenomen en iets minder personen die geen relatie hebben tot de deelnemers. De hypothese dat in het publiek van de amateurkunsten enkel familie en vrienden aanwezig zijn, gaat dus niet op. Wel wordt bevestigd dat deze groepen het best vertegenwoordigd zijn. Tot slot is ook de aard van de discipline bepalend voor de relatie van het publiek tot de deelnemers. Het publiek van de amateurkunsten is vaak ook zelf actieve amateurkunstenaar Maar liefst 67% van het bevraagde publiek is momenteel of was ooit actief amateurkunstenaar. Binnen deze groep van het publiek blijkt ook het merendeel op frequente basis met de kunsten bezig te zijn of bezig te zijn geweest. Het hoge percentage amateurkunstenaars binnen het publiek staat tegenover een kwart amateurkunstenaars binnen de Vlaamse bevolking. De meest beoefende disciplines binnen het publiek zijn beeldexpressie, dans en toneel. Op basis van deze eenvoudige gegevens wordt de hypothese alvast bevestigd. Toch lijkt het vanuit deze vaststellingen interessant na te gaan in welke mate het publiek actief is binnen de discipline die het bezoekt. Bij elke discipline bleek namelijk dat het grootste deel van de amateurkunstenaars in het publiek dezelfde discipline beoefent of beoefende. Dit gegeven is het meest uitgesproken bij dans en beeldexpressie. Bij theater is het grootste deel amateurkunstenaars binnen het publiek actief in de podiumkunsten, dit is dans of theater, bij beeldende kunst beoefent of beoefende het publiek naast de beeldende kunsten vooral een of andere vorm van beeldexpressie. Dit wil zeggen dat de geformuleerde hypothese geldt in alle vier de onderzochte 127

130 disciplines, en dat zowel in creatieve als receptieve participatie een sterke voorkeur bestaat voor één discipline. Vanuit het feit dat een groot deel van het publiek van de amateurkunsten ook zelf amateurkunstenaar is, is het interessant te kijken in welke mate het profiel van het publiek overeenstemt met dat van de amateurkunstenaar. Deze vergelijking leert dat voor de meeste disciplines effectief een parallel bestaat wat betreft geslacht. Enkel bij de beeldende kunsten zijn er meer mannen in het publiek tegenover meer vrouwen onder de amateurkunstenaars. Bij alle disciplines geldt dat het publiek ouder is dan de amateurkunstenaars. Vanuit deze laatste vaststelling en vanuit het feit dat het grootste deel amateurkunstenaars binnen het publiek dezelfde discipline beoefent of beoefende als degene die men bezoekt, zou het interessant kunnen zijn volgende stelling te onderzoeken, namelijk: mensen die op jongere leeftijd actief participeren aan een bepaalde discipline, participeren op latere leeftijd passief aan deze discipline. Het publiek van de amateurkunsten is enkel afkomstig uit de eigen gemeente De algemene bevindingen met betrekking tot de geografische mobiliteit van het publiek van de amateurkunsten in de disciplines theater, dans, beeldende kunsten en beeldexpressie geven inderdaad aan dat het grootste deel van het publiek geen grote afstanden overbrugt om de opvoering of tentoonstelling bij te wonen. Meer dan drie kwart van het publiek legt minder dan 16 kilometer af, waarvan bijna de helft zelfs minder dan 6 kilometer. Minder dan een tiende van het publiek legt meer dan 30 kilometer af. De bereidheid van het publiek om het evenement bij te wonen, uitgedrukt in het aantal minuten dat men hiervoor onderweg is, kent een gelijkaardig verloop. 60% van het publiek is niet langer dan 15 minuten onderweg, een vijfde van het publiek niet langer dan vijf. Toch is een redelijk groot aandeel van het publiek 14% bereid langer dan een half uur te reizen. Er zijn echter verschillen te bemerken tussen de disciplines. Zo trekt beeldexpressie het meeste publiek dat van verder komt. Bij de beeldende kunsten is dan weer heel veel volk aanwezig dat van heel dichtbij komt en theater trekt het minst volk aan dat van ver komt. Wat betreft tentoonstellingen en voorstellingen in de stad en op het platteland blijft een te verwachten verschil uit. In centrumsteden komt echter minder publiek van heel dichtbij. Dorpen 128

131 trekken het meeste publiek dat meer dan 15 kilometer aflegt, maar hebben tegelijk het meeste publiek dat het minst lang onderweg is. In alle gebieden is koning auto onmogelijk van de troon te stoten, wat echter opvalt is het feit dat in centrumsteden in beperkte mate gebruik wordt gemaakt van openbaar vervoer, terwijl dit in de andere gebieden nauwelijks het geval is. Wat betreft de mobiliteit van het publiek kunnen met andere woorden moeilijk eenduidige uitspraken gedaan worden. De cijfers worden genuanceerd in de opsplitsing per discipline en in beperktere mate ook per regio. Wel zou het interessant zijn na te gaan of het bereik van de amateurkunsten al dan niet kleiner is dan het bereik van de professionele kunsten. Dit zou mogelijk zijn door bijvoorbeeld zowel bij het publiek van de amateur- als bij dat van de professionele kunsten te vragen naar de afgelegde weg, uitgedrukt in kilometer, dan wel in tijd, alsook naar het transportmiddel. Het publiek van de amateurkunsten komt enkel uit sympathie voor de deelnemers Het grootste deel van het publiek van de amateurkunsten bestaat uit vrienden en familie van de deelnemers. Vanuit dit gegeven is het niet onlogisch te denken dat deze personen inderdaad voornamelijk uit sympathie komen. Maar zelfs indien dit het geval is, wil dit niet zeggen dat het publiek bijvoorbeeld niet komt vanuit artistieke appreciatie of voorkeur voor een bepaalde kunstdiscipline. De meest aangeduide bezoekmotivatie binnen dit onderzoek is inderdaad uit sympathie. Maar tegen de verwachtingen in staat op de tweede plaats een motivatie die geen verband houdt met persoonlijke banden: uit belangstelling voor het werk heeft wel degelijk betrekking op een vorm van appreciatie die direct verband houdt met de geleverde artistieke prestaties. En verdere analyse van de bezoekmotivaties toont aan dat behoorlijk wat bezoekdoelen en redenen, die betrekking hebben op werk en genre, werden aangeduid. Ook het feit dat een aanzienlijk percentage van het publiek wel meer zou willen betalen voor het bezochte evenement, kan een indicatie zijn van het sympathiserende aspect bij het bezoek aan de amateurkunsten. Het zou echter aangewezen zijn bij deze vraag ook te onderzoeken waarom men meer of net minder zou willen spenderen, uit sympathie, uit artistieke overwegingen,? 129

132 Het publiek van de amateurkunsten participeert minder aan de kunsten dan het publiek van de professionele kunsten Nagaan in welke mate deze hypothese overeenstemt met de werkelijkheid was binnen de voorliggende onderzoeksopzet niet mogelijk. Wel werd aangetoond dat het publiek van de amateurkunsten over het algemeen meer participeert aan de kunsten dan de doorsnee Vlaming. De meest voorkomende activiteiten waaraan het publiek van de amateurkunsten deelneemt zijn bioscoop, bibliotheek, theater, tentoonstellingen en musea. De volgorde van deze top vijf verschilt per discipline, waarbij activiteiten die aansluiten bij de eigen discipline over het algemeen ook vaker worden bijgewoond. Zo gaat het publiek van het amateurtheater meer naar theatervoorstellingen, dat van meer naar dans- en theatervoorstellingen en het publiek van beeldende kunsten en beeldexpressie meer naar tentoonstellingen en musea. Om het verschil in participatiegedrag tussen bezoekers van amateurkunsten en professionele kunsten na te gaan is echter een aangepaste onderzoeksopzet nodig waarbij de culturele participatie op dezelfde manier wordt bevraagd bij het publiek van beide kunsten. 130

133 8 Besluit In dit onderzoek werd de centrale probleemstelling behandeld hoe de amateurkunstensector haar publiek kan omschrijven. Via een publieksonderzoek werden antwoorden gezocht op de geformuleerde onderzoeksvragen die handelden over het profiel, de relatie tot het bezochte evenement en het participatiegedrag van de bezoekers. Aan de hand van deze vragen konden uiteindelijk de vooropgestelde hypothesen met betrekking tot dit publiek getoetst worden. Het onderzoek is in de eerste plaats beschrijvend, in de tweede plaats vergelijkend van aard. Het resultaat is een berg aan cijfermateriaal dat verwerkt en besproken wordt in dit uitgebreide verslag. Algemeen dient te worden opgemerkt dat de resultaten vaak verschillen volgens discipline en dat de stedelijkheid van de omgeving slechts een geringe invloed heeft. Wat betreft het sociologisch profiel van het publiek blijkt dat dit bij de amateurkunsten breder is dan bij de professionele kunsten. De amateurkunsten bereiken namelijk meer ouderen en meer lager opgeleiden en zouden zo hun laagdrempelig karakter kunnen aanwenden om nog meer kwetsbare groepen in de bevolking te bereiken. In de relatie tot het evenement valt een enorm grote band op tussen deelnemers en publiek. Toch blijkt de motivatie van het publiek niet enkel sympathie voor diezelfde deelnemers te zijn, maar heeft ze ook betrekking op artistieke interesse en waardering. Verder springt het grote creatieve participatiegedrag van het publiek in het oog. Vanuit de vergelijking met het profiel van de amateurkunstenaars zelf lijkt het erop dat jongeren eerder creatief, ouderen eerder receptief participeren aan de amateurkunsten. Gezien dit het eerste onderzoek was naar de receptieve participatie aan de amateurkunsten in Vlaanderen bevat deze scriptie heel wat gegevens die de moeite waard zijn verder onderzocht of opgevolgd te worden. Het gevoerde onderzoek zou herhaald kunnen worden bij andere gezelschappen en kunstenaars in bijvoorbeeld andere provincies. Naast de geformuleerde onderzoeksaanbevelingen staat het de lezer uiteraard vrij in dit werk op zoek te gaan naar andere interessante zaken die verder onderzoek waard zijn 131

134 BIBLIOGRAFIE ANCIAUX, B. (2008), Smaakmaker: Beleids- en actienota over cultuureducatie voor makers en smakers binnen het Vlaamse cultuur- en jeugdbeleid, (online), gelezen op BIHAGEN, E. & KATZ-GERRO, T. (2000), Culture consumption in Sweden: the stability of gender differences in Poetics, 27: COLLINS, R. (1992), Women and the production of status cultures in Lamont, M. & Fournier, M. (eds.), Cultivating differences: symbolic boundaries and the making of inequality, Chicago: University of Chicago Press, 346 p. DANSPUNT (2006), Beleidsplan , (online), gelezen op Decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten, (online), gelezen op de HAAN, J. (2001), De muze te vriend. De rol van sociale netwerken in culturele participatie in Ganzeboom, H. & Henrichs, H. (eds.), De moede muze. Opstellen voor Wim Knulst. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland, Cultuur + Educatie 1, 109 p. DE PAUW, W. (2005), Minister Dixit, een geschiedenis van het Vlaamse cultuurbeleid, Antwerpen: Garant, 155 p. DE WAAL, M. (1989), Meisjes: een wereld apart. Een etnografie van meisjes op de middelbare school, Amsterdam: Boom, 252 p. FORUM VOOR AMATEURKUNSTEN (2006), Beleidsplan , (online), gelezen op Gecoördineerde tekst gewijzigd decreet betreffende amateurkunsten (anno 2006), (online), gelezen op t HART, H. e.a. (1996), Onderzoeksmethoden, Amsterdam: Boom, 381 p. LAERMANS, R. (2001), Het Vlaams cultureel regiem, onderzoeksrapport in opdracht van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie cultuur, Leuven: Centrum voor Cultuursociologie, 198 p. 132

135 LIEVENS, J., WAEGE, H. & DE MEULEMEESTER, H. (2006), Cultuurkijker: Cultuurparticipatie gewikt en gewogen, basisgegevens van de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen , Antwerpen: De Boeck, 311 p. LIEVENS, J. & WAEGE, H. (2005), Cultuurkijker: Cultuurparticipatie in breedbeeld, eerste analyses van de survey Cultuurparticipatie in Vlaanderen , Antwerpen: De Boeck, 264 p. OPENDOEK (2006), Beleidsplan , (online), gelezen op PAUWELS, K. (2006), Publieksonderzoek Koninklijk Ballet van Vlaanderen, Scriptie ingediend tot het bekomen van het diploma GAS Cultuurmanagement, Universiteit Antwerpen, 218 p. PETERSON, R.A. & SIMKUS, A. (1992), How musical tastes mark occupational status groups in Lamont, M. & Fournier, M. (eds.), Cultivating differences: symbolic boundaries and the making of inequality, Chicago: University press, 346 p. RANSHUYSEN, L. (1999), Handleiding publieksonderzoek voor podia en musea, Amsterdam: Boekmanstudies, 259 p. RANSHUYSEN, L. (2001), Publieksonderzoek in de Vlaamse musea 2001, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 136 p. ROOSE, H. & WAEGE, H. (2004), Publiek belicht. Handboek publieksonderzoek voor culturele instellingen, Antwerpen: De Boeck, 159 p. ROOSE, H.& WAEGE, H. (2002), Cultuur publiek. Publieke cultuur? Publieksonderzoek bij theater- en museumbezoekers te Gent, Gent: Stad Gent, Dienst Culturele Zaken, Dienst Kunsten, 63 p. VANHERWEGEN, D. e.a. (2009a), De gevoelswaarde van het woord amateurkunst. Enkele eerste bevindingen op basis van bevolking- en ledenonderzoek, gegevens uit deelrapport van lopend sociologisch onderzoek, niet geschikt voor publieke bekendmaking, Universiteit Gent en Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd. VANHERWEGEN, D. e.a. (2009b), De amateurkunsten in beeld gebracht: Tussentijds onderzoeksrapport met voorlopige resultaten (12 mei 2009), gegevens uit deelrapport van lopend sociologisch onderzoek, niet geschikt voor publieke bekendmaking, Universiteit Gent en Vrije Universiteit Brussel, ongepubliceerd. 133

136 VERHOEFF, R. (1991), Plaats en publiek. Geografische aspecten van podiumbezoek in Verhoeff, R., Cultuur en publiek. Multidisciplinaire opstellen over de publieke belangstelling voor kunst en cultuur in Nederland, Amsterdam: SISWO, 159 p. Website Centrum voor Beeldexpressie, (online), gelezen op Website Danspunt,(online), gelezen op Website Forum voor Amateurkunsten (online), gelezen op Website KUNSTWERK[t], (online), gelezen op Website Nationaal Instituut voor de Statistiek, (online), gelezen op Website OPENDOEK, (online), gelezen op Website Studiedienst van de Vlaamse regering (online), gelezen op

137 BIJLAGE 1 Begeleidende brief Beste, Als studente in het Cultuurmanagement aan de Antwerpse Universiteit schrijf ik dit jaar een eindwerk m.b.t. kunst en cultuur in Vlaanderen. Vanuit mijn persoonlijke interesses ging ik hiervoor aankloppen bij het Forum voor Amateurkunsten, het steunpunt voor de amateurkunsten in Vlaanderen, dat u misschien wel kent via OPENDOEK. In samenspraak met het Forum voor Amateurkunsten koos ik ervoor een onderzoek te voeren naar het publiek van de amateurkunsten. Graag stel ik hieronder de opzet van dit onderzoek even voor. Even voorstellen Met dit onderzoek willen we graag een beeld krijgen van de mensen die de amateurkunsten bezoeken. Hierbij willen we in de eerste plaats focussen op het profiel van de bezoeker, maar daarnaast ook op de netwerken waarin deze mensen de kunsten bezoeken. Komen ze met familie, vrienden, omdat ze één van de artiesten kennen, omdat het een plaatselijke traditie is,? Wat zijn hun redenen om de voorstellingen/tentoonstellingen te bezoeken? Zijn het zelf ook amateurkunstenaars, zijn ze actief in het verenigingsleven en wat zijn hun hobby s? Dat zijn de voornaamste zaken waar we naar willen peilen binnen dit onderzoek. Een warme oproep Dit onderzoek kan ik echter niet in mijn eentje voeren, daarvoor moet ik een beroep doen op de bereidwilligheid van de talrijke verenigingen en kunstenaars in Vlaanderen. Graag zou ik jullie medewerking vragen en een enquête afnemen bij de mensen die één van jullie voorstellingen bijwonen. Ik vond de gegevens van deze productie via de website van OPENDOEK. Concreet zou dit inhouden dat ik enquêtes uitdeel, de mensen vraag deze in te vullen en hen deze laat deponeren in een daartoe voorziene bus (dit kan d.m.v. enquêtes op de stoelen te leggen, de mensen tijdens de pauze of na de voorstelling aan te spreken ). Ook zou het de bedoeling zijn een aantal mensen mondeling kort enkele vragen te stellen. 135

b) dans: alle activiteiten op het vlak van de kunstvorm waarbij het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uiting is;

b) dans: alle activiteiten op het vlak van de kunstvorm waarbij het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uiting is; Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Vlaamse Codex Tekst HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder: 1 amateurkunsten:

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Datum 07/09/2007 [Gecoördineerde versie na de wijzigingen door het besluit van

Nadere informatie

Decreet van 20 december 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten

Decreet van 20 december 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Decreet van 20 december 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Datum 20/12/2013 Art. 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Nadere informatie

Decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten

Decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Gewijzigd bij Datum Opschrift Datum BS 06/07/2001 Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001 21/12/2001

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten Datum 07/09/2007 INHOUDSTAFEL TITEL I. Definities TITEL II. Erkenningen [TITEL

Nadere informatie

Gecoördineerde tekst:

Gecoördineerde tekst: Gecoördineerde tekst: Decreet van 27 oktober 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur (B.S.22-12-1998) Decreet

Nadere informatie

IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING

IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING Periode: 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 > indienen vóór 31 maart 2019 Gegevens vereniging: Naam: VZW: Ondernemingsnummer (alleen indien vzw): Officieel

Nadere informatie

DECREET. houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur

DECREET. houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur VLAAMS PARLEMENT DECREET houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur HOOFDSTUK I Algemene bepalingen Artikel 1

Nadere informatie

Logo (leeuw) Vlaamse Regering

Logo (leeuw) Vlaamse Regering Logo (leeuw) Vlaamse Regering Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van

Nadere informatie

RESULTATEN ENQUÊTE FAMEUS FABULEUS BERCHEM

RESULTATEN ENQUÊTE FAMEUS FABULEUS BERCHEM RESULTATEN ENQUÊTE FAMEUS FABULEUS BERCHEM Een onderzoek uitgevoerd door Tine Gillis, Lisa Mets, Jordan Paxton, Roxanne Thielemans en Kato van Hoorick in naam van Fameus vzw en Karel de Grote Hogeschool

Nadere informatie

Niet-professionele kunstbeoefening: 9 kavels

Niet-professionele kunstbeoefening: 9 kavels Niet-professionele kunstbeoefening: 9 kavels Inleiding Niet-professionele kunstbeoefening zijn alle expressieve (kunst)uitingen die jongeren beleven en actief beoefenen in hun vrije tijd. We baseren ons

Nadere informatie

Vrijdag 30 maart 2012. Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR

Vrijdag 30 maart 2012. Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Vrijdag 30 maart 2012 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Viering Koninklijke Harmonie Sint-Cecilia Tielrode Dames en heren Vandaag start de paasvakantie. Voor

Nadere informatie

Gemeentelijk reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van cultureel en sociocultureel volwassenenwerk van 1 september 2010

Gemeentelijk reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van cultureel en sociocultureel volwassenenwerk van 1 september 2010 Gemeentelijk reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van cultureel en sociocultureel volwassenenwerk van 1 september 2010 Het subsidiereglement van de Gemeentelijke Culturele Raad Wichelen heeft

Nadere informatie

Subsidiereglement ter ondersteuning van erkende culturele verenigingen voor hun jaarwerking

Subsidiereglement ter ondersteuning van erkende culturele verenigingen voor hun jaarwerking GEMEENTERAAD: 26-06-2015 BEKENDMAKING: 01-07-2015 Subsidiereglement ter ondersteuning van erkende culturele verenigingen voor hun jaarwerking Artikel 1. Doel Met deze subsidie wil de stad Sint-Niklaas

Nadere informatie

sponsordossier ithaka 25

sponsordossier ithaka 25 ithaka sponsordossier ithaka 25 bedankt voor het doornemen van dit dossier. hieronder stellen wij ithaka, het beeldende kunstenfestival van LOKO - de leuvense studentenkoepel, voor & bieden we u de kans

Nadere informatie

IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING

IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING IDENTIFICATIEFICHE CULTURELE VERENIGING Periode: 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 > indienen vóór 31 maart 2019 Gegevens vereniging: Naam: VZW: Officieel adres / zetel vereniging (verplicht IN

Nadere informatie

Verordening nr. 03/01 24 april Verordening nr. 03/01 houdende subsidiëring van kunsten I. MEMORIE VAN TOELICHTING

Verordening nr. 03/01 24 april Verordening nr. 03/01 houdende subsidiëring van kunsten I. MEMORIE VAN TOELICHTING Verordening nr. 03/01 24 april 2003 Verordening nr. 03/01 houdende subsidiëring van kunsten I. MEMORIE VAN TOELICHTING De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) voert een breed en inclusief kunstenbeleid.

Nadere informatie

3. Voor de toepassing van dit reglement komen niet in aanmerking: de projecten

3. Voor de toepassing van dit reglement komen niet in aanmerking: de projecten Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen Art. 1: Doel van de subsidie Het gemeentebestuur keert, binnen de perken van het bedrag vermeld onder de actie ACT- 102/Ondersteuning gemeenschapsvormende initiatieven/0719-00/6493000

Nadere informatie

Reglement projectsubsidies voor de realisatie van culturele projecten van bijzondere en gemeenschapsvormende aard

Reglement projectsubsidies voor de realisatie van culturele projecten van bijzondere en gemeenschapsvormende aard Reglement projectsubsidies voor de realisatie van culturele projecten van bijzondere en gemeenschapsvormende aard De raad, Gelet op het decreet d.d. 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief

Nadere informatie

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR VERENIGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR VERENIGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018 OVERGANGSBEPALINGEN VOOR VERENIGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018 Titel 8. Slotbepalingen Hoofdstuk 2. Overgangsbepalingen Art. 59. Voor de op grond van het decreet van 4 april 2003, zoals van kracht voor de

Nadere informatie

DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT, BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING,

DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT, BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, Ministerieel besluit van 29 mei 2002 houdende vastlegging van de structuur van een gemeentelijk cultuurbeleidsplan, een beleidsplan van een bibliotheek en een beleidsplan van een cultuurcentrum DE VLAAMSE

Nadere informatie

BASIS SUBSIDIEREGLEMENT VOOR DE CULTURELE EN SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN

BASIS SUBSIDIEREGLEMENT VOOR DE CULTURELE EN SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN STAD KORTRIJK BASIS SUBSIDIEREGLEMENT VOOR DE CULTURELE EN SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN artikel 1: beleidskader Het cultuurbeleidsplan voorziet in een aantal ondersteuningsinitiatieven voor het culturele

Nadere informatie

INTERNATIONAAL CULTUURBELEID EEN VVC-BIJDRAGE

INTERNATIONAAL CULTUURBELEID EEN VVC-BIJDRAGE Contact: Gallaitstraat 86 bus 23 1030 Brussel 02/201.17.07 02/201.07.19 info@cultuurcentra.be www.cultuurcentra.be Document 020 24/02/2005 INTERNATIONAAL CULTUURBELEID EEN VVC-BIJDRAGE Inleiding In het

Nadere informatie

REGLEMENT. Darna Express

REGLEMENT. Darna Express Darna vzw Vlaams-Marokkaans Culturenhuis Steenstraat 25-27 1000 Brussel REGLEMENT Darna Express Projectsubsidie voor de realisatie van culturele projecten ter stimulering van de dialoog tussen de Vlaams

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING,

DE VLAAMSE REGERING, Opschrift Datum Gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies aan jeugdhuizen voor de uitvoering van een bovenlokaal project 5 juli 2013 Besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BEWEGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BEWEGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018 OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BEWEGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018 Titel 8. Slotbepalingen Hoofdstuk 2. Overgangsbepalingen Art. 59. Voor de op grond van het decreet van 4 april 2003, zoals van kracht voor de

Nadere informatie

4. Samenwerking. 78 Hoofdstuk 6

4. Samenwerking. 78 Hoofdstuk 6 78 Hoofdstuk 6 Uiteraard combineren organisaties vaak verschillende vormen van cultuureducatie. 104 van de 440 organisaties die deze vraag invulden (23,6%) gaven aan elke vorm van cultuureducatie aan te

Nadere informatie

TABEL ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES

TABEL ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES TABEL ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES De zakelijke elementen van het decreet van 4 april 2003, artikel 45, 2, 3 en 4 zijn voor alle werksoorten van toepassing.

Nadere informatie

CKV Festival 2012. CKV festival 2012

CKV Festival 2012. CKV festival 2012 C CKV Festival 2012 Het CKV Festival vindt in 2012 plaats op 23 en 30 oktober. Twee dagen gaan de Bredase leerlingen van het voortgezet onderwijs naar de culturele instellingen van Breda. De basis van

Nadere informatie

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op stuk ingediend op 2318 (2013-2014) Nr. 3 12 maart 2014 (2013-2014) Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende

Nadere informatie

Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van instellingen voor sociaalcultureel voor volwassenenwerk in de provincie Limburg

Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van instellingen voor sociaalcultureel voor volwassenenwerk in de provincie Limburg Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van instellingen voor sociaalcultureel voor volwassenenwerk in de provincie Limburg BESLUIT VAN 18 MEI 1994 Gewijzigd: 16 juni 2004 De Provincieraad van

Nadere informatie

Engagementsverklaring etnisch- culturele diversiteit

Engagementsverklaring etnisch- culturele diversiteit Engagementsverklaring etnisch- culturele diversiteit Op 21 maart 2013, Internationale Dag tegen Racisme, lanceert het Forum voor Amateurkunsten haar engagementsverklaring etnisch- culturele diversiteit.

Nadere informatie

Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte.

Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte. Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte. 1. Algemene bepalingen Artikel 1: Kredieten Binnen de

Nadere informatie

Aanvraagformulier voor culturele projectsubsidies

Aanvraagformulier voor culturele projectsubsidies Aanvraagformulier voor culturele projectsubsidies 1. Gegevens aanvrager(s) Naam van aanvrager (vereniging of individu) :... Naam contactpersoon (enkel in te vullen indien de aanvrager een vereniging is)

Nadere informatie

CULTUURRAAD HERNE SUBSIDIEREGLEMENT

CULTUURRAAD HERNE SUBSIDIEREGLEMENT CULTUURRAAD HERNE SUBSIDIEREGLEMENT Cultuurdienst Centrum 17 1540 Herne 1 02 397 11 60 cultuur@herne.be Dit reglement werd goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Cultuurraad d.d. 15 juni 2015.

Nadere informatie

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek Cultuurbeleving Junipeiling Bewonerspanel Utrecht.nl/onderzoek Colofon uitgave Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht 030 286 1350 onderzoek@utrecht.nl in opdracht van Cultuur Ontwikkelorganisatie Gemeente

Nadere informatie

Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte.

Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte. Reglement voor de toelagen aan culturele en socio-culturele verenigingen ter ondersteuning van een kwalitatief en integraal cultuurbeleid in Zulte. 1. Algemene bepalingen Artikel 1: Kredieten Binnen de

Nadere informatie

Subsidiereglement Internationale Solidariteit

Subsidiereglement Internationale Solidariteit Subsidiereglement Internationale Solidariteit Artikel 1 Algemeen Het bedrag voorzien in het gemeentelijk budget voor subsidies internationale solidariteit wordt als volgt verdeeld: 1. Werkingstoelage leden

Nadere informatie

Bijlage III. Diensten voor oppashulp. Hoofdstuk I. Definities

Bijlage III. Diensten voor oppashulp. Hoofdstuk I. Definities Bijlage III. Diensten voor oppashulp Hoofdstuk I. Definities Artikel 1. In deze bijlage wordt verstaan onder: 1 oppashulp: de hulp en bijstand, tijdens de dag of tijdens de nacht, die erin bestaat de gebruiker

Nadere informatie

De subsidies worden verleend door het college van burgemeester en schepenen bij toepassing van dit reglement.

De subsidies worden verleend door het college van burgemeester en schepenen bij toepassing van dit reglement. REGLEMENT MET BETREKKING TOT DE ERKENNING EN SUBSIDIËRING VAN SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN TE KOKSIJDE Artikel 1 Algemene Bepalingen Het gemeentebestuur van Koksijde kan jaarlijks subsidies verlenen aan

Nadere informatie

VR DOC.1263/2BIS

VR DOC.1263/2BIS VR 2018 0911 DOC.1263/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000

Nadere informatie

Erkende sportvereniging: Een sportvereniging, erkend door het gemeentebestuur, volgens de in het erkenningreglement vastgelegde regels.

Erkende sportvereniging: Een sportvereniging, erkend door het gemeentebestuur, volgens de in het erkenningreglement vastgelegde regels. Subsidiereglement sportverenigingen Dit subsidiereglement tracht bij te dragen tot de kwalitatieve verbetering van de begeleiding van de leden van de sportvereniging. De subsidies worden bepaald door de

Nadere informatie

Ontwerp van samenwerkingsakkoord

Ontwerp van samenwerkingsakkoord Ontwerp van samenwerkingsakkoord Tussen: de Franse Gemeenschap Vertegenwoordigd door Mevrouw Fadila LAANAN, Minister van Cultuur, Audiovisuele Zaken, Gezondheid en Gelijkheid van Kansen En: de Vlaamse

Nadere informatie

AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar

AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar PROVINCIE WEST-VLAANDEREN STAD NIEUWPOORT Marktplein 7 8620 NIEUWPOORT AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar 2008-2009 Je vereniging kan alleen maar subsidies aanvragen wanneer

Nadere informatie

Transitiereglement voor de subsidiëring van culturele projecten met een regionale uitstraling

Transitiereglement voor de subsidiëring van culturele projecten met een regionale uitstraling Transitiereglement voor de subsidiëring van culturele projecten met een regionale uitstraling I. SITUERING Het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde financiering

Nadere informatie

VR DOC.0276/2BIS

VR DOC.0276/2BIS VR 2019 0103 DOC.0276/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet van (datum) houdende diverse bepalingen in het beleidsveld cultuur DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het

Nadere informatie

Stuk 19-A ( ) Nr. 7

Stuk 19-A ( ) Nr. 7 194 HH033 HH034 TEN BEHOEVE VAN DE GEZINNEN - LEVENSBESCHOUWELIJKE EN SOCIO-ECONOMISCHE VERENIGINGEN VOOR HET VERZORGEN VAN RADIO- EN TELEVISIEPROGRAMMA'S BIJ DE VRT TEN BEHOEVE VAN DE GEZINNEN - ONDERSTEUNING

Nadere informatie

ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES

ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES ZAKELIJKE BEOORDELING IN DE OVERGANGSPERIODE, GELDIG VOOR ALLE ORGANISATIES De zakelijke elementen van het decreet van 4 april 2003, artikel 45, 2, 3 en 4 zijn voor alle werksoorten van toepassing. DECREET

Nadere informatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie Vlaamse Ouderenraad vzw 26 augustus 2011 Koloniënstraat 18-24 bus 7 1000 Brussel VLAAMSE OUDERENRAAD Advies

Nadere informatie

5 november 2012. Vlaamse beleidsprioriteiten voor het lokaal cultuurbeleid

5 november 2012. Vlaamse beleidsprioriteiten voor het lokaal cultuurbeleid Vlaamse beleidsprioriteiten voor het lokaal cultuurbeleid Lokaal Cultuurbeleid: wetgevend kader Decreet van 6 juli 2012 betreffende het lokaal cultuurbeleid Besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober

Nadere informatie

SUBSIDIEREGLEMENT VOOR CULTURELE VERENIGINGEN

SUBSIDIEREGLEMENT VOOR CULTURELE VERENIGINGEN SUBSIDIEREGLEMENT VOOR CULTURELE VERENIGINGEN HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1: Binnen de perken van de kredieten daartoe uitgetrokken op de begroting van de Stad Menen kunnen voor hun activiteiten,

Nadere informatie

Leidraad voor het indienen van een aanvraag voor structurele subsidiëring of erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging

Leidraad voor het indienen van een aanvraag voor structurele subsidiëring of erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Afdeling Jeugd Arenbergstraat 9 1000 Brussel E-mail: subsidiedossierjeugd@cjsm.vlaanderen.be Leidraad voor het indienen van een aanvraag voor

Nadere informatie

CRITERIALIJST VOOR SUBSIDIEAANVRAGEN TER PROMOTIE VAN EEN BREED SPORTAANBOD DOOR EVENEMENTEN MET EEN BOVENLOKAAL EN COMPETITIEF KARAKTER

CRITERIALIJST VOOR SUBSIDIEAANVRAGEN TER PROMOTIE VAN EEN BREED SPORTAANBOD DOOR EVENEMENTEN MET EEN BOVENLOKAAL EN COMPETITIEF KARAKTER CRITERIALIJST VOOR SUBSIDIEAANVRAGEN TER PROMOTIE VAN EEN BREED SPORTAANBOD DOOR EVENEMENTEN MET EEN BOVENLOKAAL EN COMPETITIEF KARAKTER Voor meer informatie kan u steeds terecht bij Vlaamse overheid Agentschap

Nadere informatie

Bioscoopbezoek. Algemeen cultuurparticipatiecijfer (samenstelling van meer dan 40 activiteiten concerten, festivals, podium, musea, film)

Bioscoopbezoek. Algemeen cultuurparticipatiecijfer (samenstelling van meer dan 40 activiteiten concerten, festivals, podium, musea, film) Algemeen cultuurparticipatiecijfer (samenstelling van meer dan 40 activiteiten concerten, festivals, podium, musea, film) 10 1. Musea/tentoonstellingen 2. Bioscoopbezoek 3. Podiumkunsten 4. Erfgoedactiviteiten

Nadere informatie

Aanvraagformulier voor de subsidiëring van gemeenschapsvormende culturele evenementen

Aanvraagformulier voor de subsidiëring van gemeenschapsvormende culturele evenementen 1/5 Aanvraagformulier voor de subsidiëring van gemeenschapsvormende culturele evenementen 1. Algemeen 1.1. De gegevens van de aanvrager (= de persoon die het formulier invult) Adres: Gemeente: Telefoon:

Nadere informatie

subsidiereglement voor Brugse (zelf)organisaties en vrijwilligersgroepen gericht op integratie en diversiteit

subsidiereglement voor Brugse (zelf)organisaties en vrijwilligersgroepen gericht op integratie en diversiteit subsidiereglement voor Brugse (zelf)organisaties en vrijwilligersgroepen gericht op integratie en diversiteit I. ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1 Begrotingskrediet Binnen de perken van de kredieten, voorzien

Nadere informatie

Veel gestelde vragen naar aanleiding van de beleidskeuzes in het kader van de overdracht provinciale cultuur- en jeugdbevoegdheden

Veel gestelde vragen naar aanleiding van de beleidskeuzes in het kader van de overdracht provinciale cultuur- en jeugdbevoegdheden Veel gestelde vragen naar aanleiding van de beleidskeuzes in het kader van de overdracht provinciale cultuur- en jeugdbevoegdheden Het overzicht met veelgestelde vragen zal regelmatig worden aangevuld

Nadere informatie

Beleidskader Kunst & Cultuur 2013-2016 Stadspanel Den Haag, ronde voorjaar 2011

Beleidskader Kunst & Cultuur 2013-2016 Stadspanel Den Haag, ronde voorjaar 2011 Rapport Signaal Uitgave Auteurs Informatie Onderzoek en Integrale Vraagstukken Nr X, Jaargang 2004 Oplage Redactieadres Internet / Intranet X exemplaren Gemeente Den Haag OCW-intranet/Organisatie Postbus

Nadere informatie

Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen

Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen Loont passie? Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen Hoorzitting Vlaams Parlement, Commissie Cultuur, 31 januari 2017 Inleiding Aanleiding: studie

Nadere informatie

Gemeente Heerlen - beleidsregel Tenderregeling Community Arts

Gemeente Heerlen - beleidsregel Tenderregeling Community Arts GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Heerlen. Nr. 40033 17 juli 2014 Gemeente Heerlen - beleidsregel Tenderregeling Community Arts Artikel 1 Begripsomschrijving In deze beleidsregel wordt verstaan

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Dienstverlenende organisatie Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt

Nadere informatie

VERSLAG TOEKOMSTBERAAD

VERSLAG TOEKOMSTBERAAD VERSLAG TOEKOMSTBERAAD Het Toekomstberaad is een fase in een langdurig traject over de toekomst van het amateurtheater, onder de naam Amateurtheater 2020. Hieronder vind je daarover een korte voorgeschiedenis.

Nadere informatie

Kunstendecreet. decreet ondersteuning professionele. kunsten Vlaamse Gemeenschap

Kunstendecreet. decreet ondersteuning professionele. kunsten Vlaamse Gemeenschap Kunstendecreet decreet ondersteuning professionele kunsten Vlaamse Gemeenschap Vernieuwing regelgeving Kunsten 1. Historiek 2. Structuur nieuwe Kunstendecreet 2.1. Organisatie Kunstenbeleid 2.2. Subsidie

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD STUK 606 (2015-2016) Nr.3 VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2015-2016 22 JANUARI 2016 ONTWERP VAN VERORDENING houdende het ondersteunen van sociaal-cultureel werk en praktijken AMENDEMENTEN

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Erfgoedcel Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel

Nadere informatie

Samenvatting onderzoek cultuurparticipatie 2010

Samenvatting onderzoek cultuurparticipatie 2010 Samenvatting onderzoek cultuurparticipatie 2010 Belangrijkste uitkomsten van het onderzoek 2010 Deelname aan culturele activiteiten in shertogenbosch licht toegenomen Het opleidingsniveau is het meest

Nadere informatie

REGLEMENT ERKENNING als MALDEGEMSE VERENIGING of SPECIFIEKE MALDEGEMSE VERENIGING

REGLEMENT ERKENNING als MALDEGEMSE VERENIGING of SPECIFIEKE MALDEGEMSE VERENIGING REGLEMENT ERKENNING als MALDEGEMSE VERENIGING of SPECIFIEKE MALDEGEMSE VERENIGING Artikel 1 soorten erkenning als vereniging Verenigingen of organisaties kunnen op twee manieren erkend worden door het

Nadere informatie

HANDLEIDING PROJECTOPROEP VAN 15 MEI 2019 VOOR PROJECTEN DIE VAN START GAAN VANAF 1 JANUARI Decreet Bovenlokale Cultuurwerking

HANDLEIDING PROJECTOPROEP VAN 15 MEI 2019 VOOR PROJECTEN DIE VAN START GAAN VANAF 1 JANUARI Decreet Bovenlokale Cultuurwerking / handleiding HANDLEIDING PROJECTOPROEP VAN 15 MEI 2019 VOOR PROJECTEN DIE VAN START GAAN VANAF 1 JANUARI 2020 Decreet Bovenlokale Cultuurwerking 14.03.2019 cjm.vlaanderen.be INHOUD 1 Toelichting... 3

Nadere informatie

LOONT PASSIE? Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen

LOONT PASSIE? Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen LOONT PASSIE? Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen Muntpunt, Brussel, 22 november 2016 Presentatie onderzoeksresultaten en antwoorden vanuit het

Nadere informatie

AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar 2015-2016 (september juni)

AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar 2015-2016 (september juni) PROVINCIE WEST-VLAANDEREN STAD NIEUWPOORT Marktplein 7 8620 NIEUWPOORT AANVRAAG SUBSIDIES CULTUUR SOCIO-CULTURELE VERENIGINGEN Werkingsjaar 2015-2016 (september juni) Je vereniging kan alleen maar subsidies

Nadere informatie

Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van verenigingen met een specifiek educatieve werking

Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van verenigingen met een specifiek educatieve werking 9e Directie Dienst 91 Kunst en Cultuur Reglement betreffende de erkenning en subsidiëring van verenigingen met een specifiek educatieve werking HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Binnen de perken

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Welzijn, Gezondheid, Wonen, Jeugd en Ontwikkelingssamenwerking --- dossiernummer: 1303265 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever NOORD-ZUIDSAMENWERKING: subsidiereglement voor programma's

Nadere informatie

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid VR 2017 2402 DOC.0170/2BIS Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging,

Nadere informatie

Aanvraag projectsubsidie

Aanvraag projectsubsidie Aanvraag projectsubsidie Projecten voor amateurkoren - bestemd voor leden van Koor&Stem georganiseerd in provincie Oost-Vlaanderen Procedure voor aanvraag van een projectsubsidie 1 Richtlijnen en voorwaarden

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: SUBSIDIES JEUGDBEWEGINGEN

HOOFDSTUK 1: SUBSIDIES JEUGDBEWEGINGEN 1. Jeugdbewegingen: algemene bepalingen HOOFDSTUK 1: SUBSIDIES JEUGDBEWEGINGEN Art. 1.1. Art. 1.2. gemeentebestuur subsidies verlenen aan jeugdbewegingen voor: - de werking; - het kamp; - het kampvervoer.

Nadere informatie

Samenvatting. Vrijwilligers in de Amateurkunst

Samenvatting. Vrijwilligers in de Amateurkunst Samenvatting Vrijwilligers in de Amateurkunst Samenvatting Vrijwilligers in de Amateurkunst De amateurkunstsector kampt met een tekort aan vrijwilligers. Vooral in de disciplines beeldende kunst en instrumentale

Nadere informatie

Subsidiereglement voor erkende Kortenbergse cultuurverenigingen GR

Subsidiereglement voor erkende Kortenbergse cultuurverenigingen GR 210 - Subsidiereglement voor erkende Kortenbergse cultuurverenigingen 2014-2019 Gelet op de toepasselijke bepalingen van het gemeentedecreet; Gelet op het Decreet van 28 januari 1974 betreffende het Cultuurpact;

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit 9 e Directie Dienst 91 Kunst en Cultuur Provincieraadsbesluit betreft verslaggever REGLEMENT LOKAAL CULTUURBELEID voorleggen voorstel tot uitbreiding reglement betreffende de ondersteuning van initiatieven

Nadere informatie

Reglementering voor de subsidiering van het plaatselijke sociaal-cultureel werk

Reglementering voor de subsidiering van het plaatselijke sociaal-cultureel werk Gemeente Sint-Martens-Latem Reglementering voor de subsidiering van het plaatselijke sociaal-cultureel werk Artikel l. De subsidiëring wordt verdeeld in een basis- en werkingssubsidie. De percentages voor

Nadere informatie

TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING

TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING TRANSITIEREGLEMENT VOOR CULTURELE PROJECTEN MET EEN BOVENLOKALE UITSTRALING Versie / 3.01.2018 cjm.vlaanderen.be 1 SITUERING Het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde

Nadere informatie

Rapport Beleidskader Kunst & Cultuur 2013-2016

Rapport Beleidskader Kunst & Cultuur 2013-2016 Rapport Beleidskader Kunst & Cultuur 2013-2016 Stadspanel Den Haag, ronde voorjaar 2011 INHOUDSOPGAVE Inleiding - 2 - Wat vindt men belangrijk aan het aanbod van kunst en cultuur in Den Haag? - 3 - Hoe

Nadere informatie

REGLEMENT VOOR DE ERKENNING EN DE SUBSIDIËRING VAN SOCIAAL-CULTURELE VERENIGINGEN

REGLEMENT VOOR DE ERKENNING EN DE SUBSIDIËRING VAN SOCIAAL-CULTURELE VERENIGINGEN REGLEMENT VOOR DE ERKENNING EN DE SUBSIDIËRING VAN SOCIAAL-CULTURELE VERENIGINGEN Artikel 1 Algemene bepalingen Het gemeentebestuur van De Haan kan jaarlijks subsidies verlenen aan de erkende sociaal-culturele

Nadere informatie

Vlaamse Regering rssjj^f ^^

Vlaamse Regering rssjj^f ^^ Vlaamse Regering rssjj^f ^^ Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van ISjuli 2007 houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de decreten

Nadere informatie

Beleidsplan

Beleidsplan Beleidsplan 2017-2021 OPENDOEK inspireert creëert verbreedt - verlegt grenzen De toekomst dient zich uit eigen beweging aan, vooruitgang niet P. Henningsen Beleidsplantraject Bevraging leden (april 16)

Nadere informatie

Bijlage B Sport en cultuur. Annet Tiessen-Raaphorst Andries van den Broek

Bijlage B Sport en cultuur. Annet Tiessen-Raaphorst Andries van den Broek Bijlage B Sport en cultuur Annet Tiessen-Raaphorst Andries van den Broek Ter toelichting Deze bijlage bevat beschrijvende tabellen van de deelname aan diverse specifieke vormen van cultuurbezoek en cultuurbeoefening

Nadere informatie

Polyvalent podiumtechnicus Cultuur & Samenleven Dilbeek vzw Team Kunsten

Polyvalent podiumtechnicus Cultuur & Samenleven Dilbeek vzw Team Kunsten 1. Doel van de functie Organiseren en uitvoeren van verschillende operationele technische taken waaronder decoropbouw, belichting, geluidsversterking, projectie, binnen het Team Kunsten van de stroom Vrije

Nadere informatie

Subsidiereglement culturele verenigingen. Zitting van 18 december Gepubliceerd op 23 december 2014.

Subsidiereglement culturele verenigingen. Zitting van 18 december Gepubliceerd op 23 december 2014. Subsidiereglement culturele verenigingen Zitting van 18 december 2014. Gepubliceerd op 23 december 2014. Hoofdstuk 1. Lidmaatschap van de culturele raad (CR) Artikel 1. Categorieën Er zijn twee categorieën

Nadere informatie

Stadsschouwburg Utrecht

Stadsschouwburg Utrecht Stadsschouwburg Utrecht Bijeenkomst culturele instellingen 6 juli 2007 Verschil Maken Uitwerking: twee loketten 1. Artistieke beslissingen: fondsen persoongerichte subsidies (inter)nationale projecten

Nadere informatie

Reglement werkingssubsidie jeugdwerkinitiatieven

Reglement werkingssubsidie jeugdwerkinitiatieven Reglement werkingssubsidie jeugdwerkinitiatieven Jeugddienst Londerzeel Lijsterstraat 1 1840 Londerzeel Tel.: 052 31 94 62 Fax: 052 30 53 84 jeugd@londerzeel.be Algemeen Artikel 1: Enkel erkende jeugdwerkinitiatieven

Nadere informatie

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP 12 6 (1974-197.5) - Nr. 1 CULTUURRAAD VOOR DE NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP ZITTING 1974-1975 17 SEPTEMBER 1975 ONTWERP VAN DECREET houdende oprichting van een Hoge Raad voor de Volksontwikkeling MEMORIE

Nadere informatie

GEMEENTELIJK REGLEMENT BETREFFENDE DE SUBSIDIËRING VAN CULTURELE EN SOCIO- CULTURELE VERENIGINGEN

GEMEENTELIJK REGLEMENT BETREFFENDE DE SUBSIDIËRING VAN CULTURELE EN SOCIO- CULTURELE VERENIGINGEN GEMEENTELIJK REGLEMENT BETREFFENDE DE SUBSIDIËRING VAN CULTURELE EN SOCIO- CULTURELE VERENIGINGEN Art. 1. Dit reglement regelt de subsidiëring van de culturele en socio-culturele verenigingen en bepaalt

Nadere informatie

SUBSIDIERING VAN INSTELLINGEN VOOR SOCIAAL-CULTUREEL VOLWASSENENWERK

SUBSIDIERING VAN INSTELLINGEN VOOR SOCIAAL-CULTUREEL VOLWASSENENWERK SUBSIDIERING VAN INSTELLINGEN VOOR SOCIAAL-CULTUREEL VOLWASSENENWERK Vastgesteld door de Provincieraad in vergadering van 16 december 2004 en nadien gewijzigd op 22 juni 2006. Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Inkoop van buitenschoolse cultuureducatie seizoen 2015/2016 - Rondom de (brede) school - Popmuziek - Dans - Beeldende Kunst Visie, uitgangspunten en

Inkoop van buitenschoolse cultuureducatie seizoen 2015/2016 - Rondom de (brede) school - Popmuziek - Dans - Beeldende Kunst Visie, uitgangspunten en Inkoop van buitenschoolse cultuureducatie seizoen 2015/2016 - Rondom de (brede) school - Popmuziek - Dans - Beeldende Kunst Visie, uitgangspunten en voorwaarden December 2014 Inhoud 1. Inleiding 3 2. Visie

Nadere informatie

Subsidiereglement ter ondersteuning van cultuurprojecten

Subsidiereglement ter ondersteuning van cultuurprojecten GEMEENTERAAD: 26-06-2015 BEKENDMAKING: 01-07-2015 Subsidiereglement ter ondersteuning van cultuurprojecten Artikel 1. Doel Met deze subsidie wil de stad Sint-Niklaas projecten mogelijk maken of versterken

Nadere informatie

Projectsubsidies organisaties: doel

Projectsubsidies organisaties: doel Projectsubsidies organisaties: doel De projectsubsidiëring is erop gericht organisaties die niet structureel ondersteund worden, de kans te bieden om één project, afgerond in tijd en doelstelling, te realiseren.

Nadere informatie

Kunst, Cultuur en Educatie in gemeente Westland

Kunst, Cultuur en Educatie in gemeente Westland Kunst, Cultuur en Educatie in gemeente Westland Wat is Westland Cultuurweb? In 2013 opgericht Op initiatief van de gemeente Zelfstandige en onafhankelijke stichting Raad van Toezicht en directeur-bestuurder

Nadere informatie

2.1. SCW-punten: betoelaging jaarprogramma en activiteiten (via het provinciaal secretariaat)

2.1. SCW-punten: betoelaging jaarprogramma en activiteiten (via het provinciaal secretariaat) Ondersteuning activiteiten afdelingen: de spelregels voor 2013 1. Inleiding Activiteiten in onze afdelingen vormen de hoeksteen van onze sociaal-culturele vereniging. Het is ook de voornaamste voorwaarde

Nadere informatie

conceptnota ithaka 25

conceptnota ithaka 25 ithaka conceptnota ithaka 25 wat is ithaka? ithaka is een beeldend kunstenfestival voor jong artistiek talent georganiseerd door LOKO cultuur. haar vijfentwintigste editie gaat door van 6 tot 12 maart

Nadere informatie