i (Verenigd Koninkrijk) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie

Transcriptie

1 Den Haag, 25 OKT 2011 Kenmerk: DGB Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ^ z 's-hertogenbosch van 22 september 2011, nr. 10/00854, Inzake fuêêêêêêêê te i (Verenigd Koninkrijk) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar Van deze uitspraak is op 22 september 2011 een afschrllt aan de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland toegezonden. AAIM DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Als middel van cassatie draag ik voor: Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, doordat het Hof heeft beslist dat de woning van belanghebbende niet ter beschikking werd gesteld aan een derde, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, omdat de woning (gedeeltelijk) ter beschikking werd gesteld aan een meerderjarige dochter met een eigen inkomen, die al jarenlang een eigen huishouden had gevoerd voorafgaand aan het weer gaan bewonen van het voormalige ouderiijk huis. Feitelijk kader 1. Volgens de gegevens van de gemeentelijke bevolkingsadministratie (hierna: GBA) was belanghebbende van 1 december 1993 tot en met 2 /^-s^wfft 1 november 1994 woonachtig In een eigen woning aan de' te MB. 2. Een op dat moment tot zijn huishouden behorende dochter (vooriletters M.E.) heeft volgens het GBA nog tot 12 januari 1995 in de woning te W^P gewoond. 3. Het gezin van belanghebbende heeft vanaf eind 1994/begln 1995 in Nigeria gewoond. Vanaf 18 augustus 2004 woont belanghebbende in Pagina 1

2 De in 1983 geboren docliter (voorletters 1*1.E.) is op 27 november 1995 naar Nederland verhuisd in verband met het volgen van onderwijs (IWH I). Zij heeft daar verbleven tot 12 september S u T V Vanaf 12 september 2000 tot en met 15 maart 2007 heeft deze dochter In verband met haar studie in Vl^HP, (V^H^B) en ipi resp. zelfstandig gewoond in H^W, (mahma^mj, mnig en Uit een bijlage bij de conclusie van repliek van belanghebbende bij de rechtbank blijkt dat de dochter een uitwonende beurs ontving van de Informatie Beheer Groep. 7. Vanaf 15 maart 2007 is de dochter (na afloop van haar studie) weer in de woning ^ ^^Mi^Wte 'M^agaan wonen. De dochter is dan 24 jaar oud. 8. De dochter genoot in Inkomsten uit dienstbetrekking. Toelichting op het middel In artikel 3.111, zesde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als één van de voorwaarden om een woning bij een tijdelijke uitzending als eigen woning te blijven aanmerken geëist dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld. Uit de context van het artikel kan worden opgemaakt dat onder derden worden begrepen alle personen die niet als tot het huishouden van belanghebbende behoren als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, aanhef, van de Wet inkomstenbelasting Indien leden van belanghebbendes huishouden in de woning zouden zijn blijven wonen, Is artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing. Artikel 3.111, zesde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 kan derhalve alleen zien op situaties dat geen van de gezinsleden in de woning is blijven wonen. Een derde in de zin van het zesde lid Pagina 2

3 kan nooit lid van belanghebbendes huishouden zijn. Zou dit wel het geval zijn dan zou Immers het eerste lid van toepassing zijn geweest. Onder ter beschikking stellen wordt niet alleen verhuur verstaan, maar gelet op de wetsgeschiedenis ook het gedogen van gebruik van de woning. 'Met betrekking tot een woning die een belastingplichtige tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staat, komt de (hypotheek)rente alleen voor aftrek in aanmerking indien de belastingplichtige tezamen met zijn partner gedurende die periode niet met betrekking tot ook nog een andere woning In aanmerking komt voor de eigenwoningregeling. Indien bijvoorbeeld het tweede of derde lld van artikel op die belastingplichtige of zijn partner van toepassing is, kan hij niet tevens ln aanmeri<lng komen voor het nieuwe zesde lld. Voorts moet de woning de belastingplichtige ter beschikking staan, dat wil zeggen dat de woning gedurende die periode niet mag worden verhuurd of dat wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Tenslotte komen alleen woningen die de belastingplichtige tenminste één jaar tot hoofdverblijf hetaen gediend, voor de regeling In aanmerking. Deze voorwaarde heeft tot doel te verhinderen dat zogenoemde hweede woningen onder deze regeling kunnen worden gebracht. Dit betekent echter niet dat ais er tussen twee opvolgende uitzendingen een periode van bijvoorbeeld negen maanden zit de regeling vervalt. Wel zal die woning dan voorafgaande aan de eerste uitzending tenminste één Jaar tot hoofdverblijf moeten hebben gediend.' (Eerste) NvW, Kamerstukken /01, , nr. 7, p Van ter beschikking stellen aan derden is ook sprake bij kamerverhuur als bedoeld In artikel van de Wet inkomstenbelasting In onderstaand beleidsbesluit is dit nader uitgewerkt: '6.2. Uitzending en terbeschikkingstelling aan derden Voor de ultzendregellng mag de woning tijdens de gehele periode van de uitzending (naar het buitenland) niet aan derden ter beschikking worden gesteld. Dit geldt voor elke terbeschikkingstelling aan derden, en dus ook als de woning deels ter beschikking Is gesteld, ongeacht de hoogte van de vergoeding. Er geldt geen uitzondering voor kamerverhuur als bedoeld in artikel van de Wet IB De ultzendregellng geldt dus ook niet bij ter beschikkingstelling aan derden zonder vergoeding of tegen een vergoeding die lager is dan het maximale bedrag waarvoor de kamerverhuurvrljstelllng. Kinderen die na uitzending achterblijven zijn In dit kader ook derden.' Ses/wf van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M, Stcrt. 2009, (BNB 2010/75; V-N 2009/62.13, p. 42). Pagina 3

4 In casu behoort dochter M.E. sinds (in ieder geval) 12 september 2000 niet meer tot het huishouden van belanghebbende. Sinds die datum is duidelijk dat de dochter zelfstandig een huishouden voor zichzelf heeft gevoerd. In dat kader Is haar ook een uitwonende beurs toegekend. Wanneer een persoon die niet tot het huishouden behoort al dan niet tegen vergoeding in de woning gaat wonen, is sprake van ter beschikking stellen aan een derde in de zin van artikel 3.111, zesde lid onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting Het oordeel van het Hof, dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, acht Ik onjuist. Het Hof miskent dat het gedeelte van de woning dat wordt gebruikt door de dochter niet (exclusief) ter beschikking van belanghebbende kan staan, zolang de dochter dat gedeelte van de woning gebruikt. Daarbij dient bedacht te worden dat de dochter ook gebruik zal maken van gemeenschappelijke delen van de woning, zoals de sanitaire ruimten, de keuken en de woonkamer. Dat belanghebbende bij verblijf in Nederland ook gebruikmaakte van de woning, neemt niet weg dat de woning slechts gedeeld (en dus niet exclusief) aan belanghebbende ter beschikking stond. Nu de wetgever ter beschikking stellen aan derden heeft uitgesloten en in casu daadwerkelijk ter beschikking werd gesteld aan een derde, is de woning vanaf 15 maart 2007 ten onrechte als een eigen woning van belanghebbende aangemerkt. Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven. DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST, Pagina 4

5 Incidenteel beroep in cassatie met betrekking tot het door het Hof afgewezen incidenteel hoger beroep door ondergetekende, met betrekking tot het verzoek om integrale kosten vergoeding/gelieve u dit verweerschrift als incidenteel beroep in cassatie te beschouwen uitsluitend indien en voor zover uw College van mening is dat daartoe gronden aanwezig kunnen zijn. Met name het feit dat: - de Inspectie geen enkele intentie had het bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen, anders dan tot het verkrijgen van verdere juris prudentie volgend de reeds meerdere malen aangehaalde uitspraak van het Hof Amsterdam, zonder ondergetende daarvan aanvankelijk op de hoogte te stellen en derhalve leidend tot volstrekt onnodige kosten voor vergenwoordiging. Mede gezien de bijzondere onmstandigheden van dë 'klanten' van de inspectie buitenland, is dit onnodig onzorgvuldig overheids handelen alsmede een ontkrachting van de bezwaar procedure, - een eerder gedane uitspraak by een Hof over een vergelijkbaar geval, waartegen door de staats secretaris niet In cassatie is gegaan, werd door de toenmalige staats secretaris volledig genegeerd blijkens een interne aanwijzing en een nieuwe procedure gestart kan worden die een vergelijkbare situatie weer van voren af aan laat behandelen, en weliswaar 'bepleitbaar' Is volgens het Hof In grond 4.6, maar waarvan reeds eerdér was vast gesteld (Hof Amsterdam) dat dit niet met success is gebeurd. Zelfs de hujdige rechtsgang in deze specifieke zaak, heeft niet voorkomen dat enige weken geleden, dus maanden na de uitspraak van het Hof in deze zaak, opnieuw, op dezelfde gronden, van de aanslag 2008 werd afgeweken, lijken door het Hof als 'normale' handelingen te worden beschouwd voor een inspectie / staats secretaris, terwijl ondergetekende, ongetwijfeld In zijn naïviteit, moeite heeft dit te rijmen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.