AIR-SHOT: Golfslag waarbij men naast de bal slaat terwijl men de bedoeling had de bal weg te slaan. Moet als een slag geteld worden.

Transcriptie

1 Verklarende alfabetische woordenlijst Koksijde Golf Ter Hille A ADRESSEREN: Zijn stand ( met de voeten) innemen en de club achter de val op de grond plaatsen om zich zo klaar te maken om te slaan. In de bunker en de waterhindernis bestaat het adresseren enkel uit het plaatsen van zijn voeten aangezien men hier bij het adresseren het zand(bunker) of de grond en het water( waterhindernis) niet met de club mag aanraken. ADVIES: Een raadgeving die een speler kan beïnvloeden bij het bepalen van zijn speelwijze, zijn golftechniek of strategie. Inlichtingen over de golfregels, over zaken die iedereen kan waarnemen( bv de positie van de vlag) en over afstanden tot de hole zijn per definitie geen advies. Ook de speelrichting mag aangeduid worden, behalve op de green waar de puttinglijn niet lag getoond worden. Er moet opgemerkt worden dat als deze raadgeving de speler niet kan beïnvloeden er ook geen sprake kan zijn van zijn advies. AIR-SHOT: Golfslag waarbij men naast de bal slaat terwijl men de bedoeling had de bal weg te slaan. Moet als een slag geteld worden. ALBATROS : 3 slagen onder de PAR van de hole. APPROACH : Is de zone van de Fairway het dichtst nabij de greens en dat aan de greenrand grenst. Het gebied van waaruit een kort of medium schot naar de green mogelijk is. APRON : De 'apron' of 'collar' is het met gras bedekte gebied (gewoonlijk 1 maaimachinebreedte) onmiddellijk grenzend aan de putting green. De apron is hoger gemaaid dan de green en hoger of lager dan de fairways. AUTOMATISCHE IRRIGATIESYSTEEM : Een systeem van de waterirrigatie waarin de sproeiers automatisch worden geactiveerd: hydraulisch, elektrisch of elektronisch voorgeprogrammeerd. Het systeem kan al dan niet met een automatische sensor worden uitgerust. B BIRDIE: Score van 1 slag minder dan de PAR( zie verder) BOGY: Score van 1 slag meer dan de PAR. BUNKER : Een bunker is een hindernis die opgebouwd is als een holle kom in het speelveld, waarvan het gras of de toplaag verwijderd is en met zand of dergelijke vervangen is. Het gras dat grenst aan of binnenin een bunker ligt is geen deel van de bunker. BUGGY: Elektrisch wagentje waarmee minder mobiele spelers zich mee kunnen verplaatsen.

2 C CADDIE: Helper van de speler. Hij draagt de golftas en geeft advies. CHAMPIONSHIP COURSE : De Championship Course is een algemene en vaak betekenisloze term die wordt gebruikt om een 18 holes - terrein te beschrijven waar men tornooien kan spelen. De term wordt meestal geassocieerd met langere en moeilijkere terreinen (Par 72-4, 6200 à 6500m, SSS 73-75) met een uitgebreide infrastructuur en parkeer- en toeschouwersfaciliteiten enz. Een term die vaak gebruikt wordt om een valse en ongerechtvaardigde indruk van kwaliteit te geven. De minimum landinname van een championship course is ong. 70 ha en het heeft een ruime infrastructuur en opleidingsfaciliteiten. CHIP: Korte slag waarbij men de bal zeer laag houdt. CHIPPING GREEN : Zie Pitching Green CLINICS : Dit zijn uitgebreide golfinitiaties onder leiding van één of meerdere golf professional en met de bedoeling om in een korte tijdspanne zoveel mogelijk uitleg te geven over de golfsport. Het programma bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte. CLUB(of STOK): instrument om de bal voort te bewegen. COMPETITOR : Een competitor is een speler in een strokeplaywedstrijd. Een medecompetitor is elke speler met wie de competitor speelt. Zij zijn geen partners. Bij foursome- en vierbalstrokeplaywedstrijden omvat, voor zover het zinsverband dit toelaat, het woord competitor of medecompetitor ook zijn partner D DEEP ROUGH : Is een onderdeel van de golfbaan en bestaat uit langer gras, planten of struiken wat het bespelen van de bal lastiger en moeilijker maakt. Het golfballetje komt best zo weinig mogelijk in de rough terecht. DIVOT: Plag of stuk gras met aarde dat weggeslagen wordt tijdens de slag. Moet steeds teruggelegd worden, behalve op de afslag. DOGLEG PUNT: Het punt waarop de spellijn naar links of rechts afwijkt bij een 'dogleg'- baan. Het doglegpunt wordt gewoonlijk door de golfontwerper gepositioneerd in het midden van de fairway tussen de 200m à 250m na de tees. DOG-LEG(hondenpoot): Golfbaan die links of rechts wegdraait ter hoogte van het dogleg punt. DOUBLE BOGEY : 2 slagen bovend e PAR van de hole. DRIVE: De afslag. DRIVING RANGE: Is een oefenterrein voor golfspelers. Iedere golfbaan beschikt over zo n driving range, maar er bestaan ook driving ranges zonder golfbaan. Op deze

3 oefenbaan bevinden zich meerdere afslagplaatsen naast elkaar, waar spelers golfballen kunnen slaan. Dat doen zij om te oefenen of als warming-up. DROPPEN: een bal in spel brengen door hem vanop schouderhoogte en met gestrekte arm te laten vallen. E EAGLE: Score van twee slagen minder dan de PAR. EER(HONOUR): Het recht om op de afslagplaats eerst te spelen. ETIQUETTE: Hoffelijk gedrag uit respect voor de baan en voor de medespelers EXECUTIVE COURSE : Zie 'short course'. F FAIRWAY: De normale speelbaan. Het betreft hier meer bepaald het kortgemaaide gedeelte van de baan. Daartoe behoort naast de fairway ook de surround van de green, de afslagplaats, het kortgeschoren pad naar de fairway en de fairways van de holes waarop je niet speelt. FLIGHT : Een flight is een aantal (tussen één en vier) golfspelers die de eerste baan verlaten en het speelveld samen en tezelfdertijd doorlopen. FORE: Luide schreeuw als verwittiging wanneer de vlucht van een bal een andere speler in gevaar kan brengen. G GREEN: Het gedeelte van het golfterrein dat speciaal voor het putten wordt aangelegd en waar zich de holte met de vlag bevindt. GREEN-FEE: De som die men betaalt om op een vreemde baan te spelen GREENKEEPER : Gewoonlijk een werknemer van de opdrachtgever of uitbater die verantwoordelijk is voor het onderhoud van alle speelvelden van het golfterrein. GRIP: De manier waarop een speler een club vasthoudt. Ook het handvat zelf van de club wordt zo genoemd. GVB: Het golfvaardigheid bewijs of GVB is zowat het rijbewijs op de golfbaan. Het GVB kan behaald worden door het afleggen van een theoretische proef, een technische proef en een praktische proef. Door het slagen in deze proeven, bewijst de speler dat hij de regels kent en het spel kan spelen. Zo kan de golfsport overal ter wereld op dezelfde manier en met eerbied voor zijn tradities beoefend worden. Na het behalen van het GVB wordt ook een handicap toegekend aan de speler. (zie definitie hieronder) H HANDICAP : Is een golfterm die de speelsterkte van de golfer aangeeft. Term geeft weer hoeveel slagen de speler gemiddeld nodig heeft om 18 holes te spelen boven de par

4 van de baan. De hoogste handicap is 36. Een speler met handicap nul noemt men een scratch speler. EXACT HANDICAP: Norm voor het spelniveau van de speler. De onderliggende bedoeling is de kansen op overwinning te nivelleren. PLAYING HANDICAP: Dit is het aantal slagen die men bekomst(=strokesrecieved) rekening houdend met de exact handicap. HAZARD : Een 'hazard' of hindernis is een benaming voor elke bunker of waterpartij. HOLE : A. De 'hole is een put van 108 mm diameter en van minstens 100 mm diepte en is gelegen in de Putting green. De speler tracht vanaf de tee met een club de bal in dit 'hole' te slaan. B. Een hole is het speelveld vanaf de tee tot aan de greens. Een golfterrein bestaat gewoonlijk uit 18 holes maar er bestaan ook veel 9 holes-terreinen. HOOK: Een slag waarbij de bal voor de rechtshandige naar links en voor de linkshandige naar rechts afwijkt. I J K L LINKS: Golfbaan op zandige bodem langs de kust. LANDINGSZONE : De eerste "landingszone is het gebied op de Fairway tussen de 150m en 250m na de tees waar de ballen worden verwacht te landen bij par 4 en par 5 holes. De tweede "landingszone is het gebied waar de ballen verwacht worden te landen na het tweede shot op de par 5 holes, gewoonlijk tussen 350m en 450m na de tee. M MARKER: 1. Klein voorwerp( bv muntstukje) dat achter de bal geplaatst wordt om de plaats van de bal te kunnen bepalen als men deze opneemt. 2. Medespeler die de score(het aantal slagen) noteert en die er op toeziet dat de golfregels juist toegepast worden. Hij is geen referee van de speler waarvoor hij noteert. In golf is de speler zijn eigen referee. MATCHPLAY: Wedstrijd tussen twee spelers waarbij diegene die het meeste holes wint, de wedstrijd wint. N NETTOSCORE : score waarbij de handicap van de speler in vermindering werd gebracht. NORMAAL GOLFTERREIN : Een term zonder betekenis, want alle golfterreinen zijn verschillend. Gewoonlijk 18 holes. Terreinen die korter zijn en gemakkelijker dan championship courses krijgen dikwijls deze benaming (par 68 tot 72, SSS 66 tot 73.) Minimum

5 landvereiste is ongeveer 50 ha plus infrastructuur en opleidingsfaciliteiten. O OEFEN GREEN : Een oefenveld gebruikt als opleidingsfaciliteit voor het 'putten': gewoonlijk dicht bij het clubhouse en bij de eerste tee gesitueerd. OPVANGKOM/OPVANGPUT: Een opvangkom is een integraal deel van het drainagesysteem. Het is een lager gedeelte in het speelveld dat wordt ontworpen om oppervlakte- en grondwater van een via het drainagesysteem af te voeren door middel van een verzamelput. P PAR: Ideale score, waarbij men als norm neemt dat een speler ongeveer 150 meter ver slaat en op de green tweemaal put. Een hole van ongeveer 150 meter is dus een Par 3, een hole van ongeveer 300 meter is dus een Par 4 en een hole van ongeveer 450 meter is dus een Par 5. PRO : golfspeler die geld verdient met golf, via lesgeven of wedstrijden spelen. PUTTING GREEN : Ligt vaak in de buurt van het clubhuis. Op de putting green kunnen spelers het putten oefenen. Het is belangrijk dat de snelheid van de putting green hetzelfde is als op de greens in de baan. PUTTEN : De slag bedoeld die gedaan wordt op (of direct naast) de green naar de hole. Hiervoor gebruikt de speler een speciale club: de putter. Deze heeft een bijna verticaal slagvlak waardoor de bal de hele afstand rollend aflegt. PITCH & RUN : Een kort lobshot gevolgd door een rolbeweging langs de grond. PITCH EN PUTTING TERREINEN : Gewoonlijk 3, 6 of 9 holes-terreinen met holes tot 75 m gebruikt voor de training. PITCHING GREEN : Een green dat gebruikt wordt tijdens een training.. PUTTING GREEN : Is de gehele zone van een hole dat speciaal voor het putten wordt uitgerust: gemaaid tussen de 3 en 8 mm en gewoonlijk tussen de 350m2 en 1000m2 groot. PITCH: Korte slag waarbij de bal hoog en niet ver vliegt. Het is ook de naam van de club waarmee men dergelijke slag uitvoert. Dergelijke club wordt ook Wedge genoemd. PITCHMARK: Balinslag op de green. Steeds onmiddellijk herstellen met een pitchwork. PUTTER: Club met verticaal slagvlak om de bal op de green te laten rollen. Q

6 R RIPRAP : Losliggende stenen die bij de waterpartijen, vijvers of stroompjes worden geplaatst om erosie te verminderen. ROUGH: Is een onderdeel van de golfbaan en bestaat uit langer gras, planten of struiken wat het bespelen van de bal lastiger en moeilijker maakt. De bal komt best zo weinig mogelijk in de rough terecht. S SEMI-ROUGH : De semi-rough is een met grasrijk gebied, dat vaker gemaaid wordt dan de rough maar minder vaak dan de fairway (tussen 25 mm en 50 mm). Het is een overgangszone tussen de fairway en de rough. SHORT COURSE : Een short course bestaat gewoonlijk uit slechts 9 holes, waarvan de meeste par 3-holes met soms één of twee par 4-holes en zelden een par 5-hole. Gewoonlijk tussen par 27 en par 33. Landinname zal zelden de 15 ha overschrijden voor 9 holes-terreinen en de 30 ha voor 18 holes-terreinen. SLOPE RATING : Is een classificatie van de relatieve speelmoeilijkheid van een terrein. De laagste sloping rate (USGA) is 55 en de hoogste is 155. Een golfterrein van standaardmoeilijkheid heeft een USGA sloping rate van 113. SPELRONDE : Verwijst naar het passeren van een enkele speler op het golfterrein. Het gebruik van golfterreinen wordt vaak uitgedrukt in het aantal spelrondes per tijdseenheid. SPELTERREIN : Is het gehele gebied waarbinnen het spel wordt toegelaten. Standard Model Course (SMC) Golfterreinen en golfbanen zijn dikwijls zeer variabel in oppervlakte, lengte, par en aantal holes. Het begrip van een SMC werd ontwikkeld (J Pern 1999) om een fundamentele maatstaf te hebben waarmee men golfterreinen kan vergelijken. SMC is een 18 holes-golfterrein met par 72 en een lengte van 6200m met een driving range van 25 plaatsen, een putting green, oefenbunker en een chipping zone op een gebied van ha. STABLEFORD : systeem van puntentelling bij golf STANDARD SCRATCH SCORE (SSS) : Is de score die een speler wordt verondersteld te behalen in ideale voorwaarden op een welbepaald golfterrein. SLAG of STROKE: Ononderbroken voorwaartse beweging met de club met de bedoeling de bal te treffen. SLICE: Een slag waarbij de bal voor de rechtshandige naar rechts en voor de linkshandige naar links afwijkt. STROKES RECEIVED: De bedoeling is om het vermogen tot scoren van een speler tot op niveau van een scratch Player aan te passen. SCRATCH PLAYER : speler met handicap O. SOCKET: Fout in de slag waarbij de bal de hiel van de club raakt.

7 SWING: De slagbeweging in zijn geheel. T TEE: 1. Afslagzone van een hole. Gewoonlijk bestaat het uit verscheidene gebieden die met verschillende kleur gemarkeerd worden volgens relatieve afstand tot de green. De verschillende Tee-gebieden worden vaak ook geïdentificeerd door diverse namen en kleuren b.v. Tijger, Kampioenschap, Medaille, Mensen, Dames, Beginners. Zwart, Gouden, Wit, Geel, Blauw, Rood en Roze. De namen en de kleuren variëren van terrein tot terrein en van land tot land. Gewoonlijk worden deze zones lager gemaaid dan de fairway, maar langer dan de 'putting green'-zone. 2. Houten stokje waarop een bal geplaatst wordt. Voordeel is dat de bal wat hoger ligt zodat de speler onder de bal kan slaan zonder dat hij het gras beschadigt. TROLLEY : trekkarretje met wielen waar de golftas wordt opgeplaatst. TOPPEN: Onzuivere slag waarbij men de bal bovenaan raakt en de vlucht van de bal laag blijft. U V VERZAMELPUT : Is een integraal deel van het drainagesysteem. Het is een onderdeel dat wordt ontworpen om oppervlakte- en grondwater van een (natuurlijk of kunstmatige) laagte naar het drainagesysteem af te voeren via een rooster. Zie ook opvangkom. W WATERHINDERNIS : Is om het even welke zee, meer, vijver, rivier, sloot, gracht, of andere open waterloop (al dan niet watervoerend). WEDGE: Club met een zeer open blad zodat de bal hoog vliegt. X Y Z