Wijziging Algemeen Bouwreglement gewijzigde en nieuwe artikels met toelichting

Transcriptie

1 verordening 1/30 nieuwe artikels met toelichting Algemene info mbt layout Onderstaand overzicht omvat een gecoördineerde versie van de wijzigingen met per artikel, paragraaf of alinea een toelichting bij de wijziging of de nieuwe bepaling. Volgende layout-opties zijn hierbij gehanteerd: - voor de leesbaarheid zijn titels steeds in vet aangeduid, gewijzigde tekst binnen die titels werd grijs gemarkeerd - gewijzigde tekst in de artikels is in vet aangeduid; - de toelichting is cursief gedrukt. artikel 1 Definities Artikel 1 Definities Voor de toepassing van deel 3 Hoofdstuk 2 Woongebouwen en Hoofdstuk 4 Grootschalige collectieve verblijfsaccommodatie voor studenten, opgericht door andere initiatiefnemers dan de erkende onderwijsinstellingen, van deze verordening wordt verstaan onder : woongebouw: elk gebouw dat één of meer woonentiteiten bevat woonentiteit : lokaal of geheel van aansluitende lokalen, hoofdzakelijk bestemd voor de huisvesting van een persoon of een groep van samenlevende personen. Worden niet beschouwd als woonentiteiten: entiteiten die deel uitmaken van a) toeristische accommodaties b) collectieve verblijfsaccommodaties, zoals - de tehuizen voor bejaarden, - de verpleeginrichtingen, - de kazernes, - de internaten, - verblijfsaccommodatie voor studenten opgericht door erkende onderwijsinstellingen, - de kloosters, - de opvangcentra, - de gevangenissen, - c) grootschalige collectieve verblijfsaccommodatie voor studenten, opgericht door andere initiatiefnemers dan de erkende onderwijsinstellingen, bestaande uit minstens 30 entiteiten die enkel verhuurd worden aan studenten ingeschreven in het hoger onderwijs, zonder de mogelijkheid om zich aldaar te domiciliëren. Deze initiatieven zijn te aanzien als gemeenschapsvoorzieningen en ze moeten voldoen aan de bepalingen van deel 3 hoofdstuk 4 én artikel 51 van dit reglement. Eengezinswoning : Elk gebouw bestaande uit één woonentiteit, waarbij de woonentiteit samenvalt met het volledige gebouw. Wordt ook beschouwd als een eengezinswoning : een gebouw met een nevenfunctie die minder dan de helft van de totale vloeroppervlakte van het gebouw beslaat, en waarbij de rest van het gebouw volledig wordt gebruikt als één woonentiteit.

2 verordening 2/30 artikel 1 Definities Kamer : Woonentiteit, die door de eigenaar (of houder van een zakelijk recht op het woongebouw) bestemd is om verhuurd of ter beschikking gesteld te worden (of die reeds ter beschikking gesteld of verhuurd is), én waarin één of meer van de volgende voorzieningen ontbreken - wc, - bad/douche, - kookgelegenheid, én waarbij de bewoners voor de ontbrekende voorzieningen afhankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimtes in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woonentiteit deel uitmaakt. Kamerwoning: Elk gebouw waarin minstens twee kamers, zoals hiervoor omschreven, aanwezig zijn, ongeacht of er andere functies en/of woonentiteiten in het gebouw aanwezig zijn. Meergezinswoning: Gebouw bestaande uit minimum twee woonentiteiten Nieuwe meergezinswoning: de meergezinswoning die bekomen wordt door nieuwbouw (al dan niet na slopen van een of meer bestaande gebouwen), door verbouwing, opdelen, samenvoeging, of functiewijziging (of een combinatie hiervan) van een of meer bestaande gebouwen. Studio : Woonentiteit waarin alle leeffuncties geïntegreerd zijn in één ruimte, behoudens het sanitair voor eigen gebruik dat eventueel voorzien is in een aangrenzende aparte ruimte deel uitmakend van die woonentiteit. Appartement : Woonentiteit waarin alle leeffuncties verdeeld zijn over verschillende ruimtes. Totale vloeroppervlakte van een woongebouw : De som van de horizontale vloeroppervlakte van elke bouwlaag. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of de vergelijkbare bouwdelen, die het gebouw begrenzen. Worden - bij meergezinswoningen - niet in rekening gebracht: zolders en kelders die niet voor bewoning kunnen worden ingericht rekening houdend met de minimum vloeroppervlaktes vervat in artikel 27 t/m 29 van deze verordening. Worden - bij eengezinswoningen - niet in rekening gebracht: de kelder(s) en het gedeelte van de zolder, waarvan de vrije hoogte tussen vloer en plafond minder bedraagt dan 2,20 m.

3 verordening 3/30 artikel 1 Definities Totale vloeroppervlakte van een woonentiteit De horizontale vloeroppervlakte van het lokaal of de som van de horizontale vloeroppervlaktes van het geheel van aansluitende lokalen. De omtrek van een horizontale vloeroppervlakte wordt gevormd door de binnenkant van de muren of de vergelijkbare bouwdelen, die de woonentiteit begrenzen. Garages en fietsenbergingen maken geen deel uit van deze totale vloeroppervlakte. Toelichting: gemeenschappelijke garages en fietsenbergingen tellen niet mee voor de berekening van de vloeroppervlakte van een woonentiteit. Logischerwijze tellen individuele dan evenmin mee. Bij gelijkvloerse appartementen zou hierover twijfel kunnen ontstaan, die met deze aanvulling in de definitie is weggewerkt. Buitenruimte : Private ruimte in open lucht die - minimum 20 m² groot is, - zich situeert op de begane grond, - één aaneensluitend geheel vormt, - niet uitsluitend gelegen is aan de straatzijde van de woning. Te beschermen ééngezinswoning: Een ééngezinswoning wordt beschouwd als een te beschermen ééngezinswoning als de totale vloeroppervlakte van de ééngezinswoning maximum 250 m² bedraagt. Inventaris van het bouwkundig erfgoed : de in toepassing van art.12/1 van het Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten vastgestelde Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed Voor de toepassing van artikel 4, 8 en 51 van deze verordening wordt verstaan onder horeca: restaurants, café s en andere handelszaken waar ter plaatse voedingswaren of dranken kunnen worden genuttigd, logiesvertrekkende bedrijven die over minimaal 4 kamers of accommodaties voor meer dan 9 personen beschikken. Voor de toepassing van artikel 8 en 8bis van deze verordening wordt verstaan onder: Verwarmingstoestellen: elk technisch toestel waarin brandstoffen worden verbrand ten einde de aldus opgewekte warmte te gebruiken. Verwarmingstoestel type C: een toestel waarvan de verbrandingskring (luchttoevoer, verbrandingskamer, warmtewisselaar en afvoer van de verbrandingsproducten) gesloten is ten opzichte van de opstellingsruimte. Voor de toepassing van deel 3 Hoofdstuk 1 van deze verordening wordt verstaan onder: Privaat afvoerstelsel van : het geheel van afvoerleidingen, put, infiltratie- en buffervoorzieningen dat instaat voor de opvang, buffering, infiltratie en (vertraagde) afvoer van het

4 verordening 4/30 artikel 1 Definities Zoneringsplan: plan opgemaakt door de Vlaamse Milieumaatschappij dat de ligging van de vier zuiveringszones inzake de zuivering van afvalwater weergeeft; in artikel 12 is sprake van het individueel te optimaliseren buitengebied (rode zone) waar het afvalwater individueel moet worden gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) Waterdoorlatende verharding: een verharding waardoor naar de bodem kan infiltreren, het geheel van verharding en fundering dient hierbij blijvend een even goede doorlatendheid te hebben als een reguliere infiltratievoorziening en er mag geen enkele vorm van versnelde afvoer van van de verharding aanwezig zijn. Toelichting: omwille van de techniciteit en moeilijke controleerbaarheid wordt geen doorlatendheidsfactor opgenomen in de definitie zelf. Informatief wordt meegegeven dat het gaat om verhardingen met een buffervolume van minimaal 25 L per m² verharding boven de verharding of in de fundering, met een doorlatendheid van minimaal 1,5 x 10-2 L per seconde en per m² verharde oppervlakte. Er mag geen enkele vorm van versnelde afvoer van via goten, drainagebuizen of greppels aanwezig zijn, noch naar het afwateringssysteem, het rioleringsstelsel of een aanpalende oppervlakte.. Verhardingen van steenslag, grasdallen en poreuze betonstraatstenen kunnen hieraan voldoen. Voor dolomiet wordt alleen dolomiet met een grove korrel (5/15 of 5/20), zonder cementtoevoeging en die niet bereden wordt, als mogelijk voldoende waterdoorlatend beschouwd. Kasseien met brede, niet gevulde voegen en niet poreuze betonstraatstenen vormen geen waterdoorlatende verhardingen. De fundering dient ook waterdoorlatend te zijn, bijvoorbeeld met gebroken puin of steenslag. Grijs water: alle soorten van huishoudelijk afvalwater, uitgezonderd afvalwater afkomstig van toiletspoeling. Grijswaterrecuperatiesysteem: systeem waarbij grijs water apart wordt opgevangen en ter plaatse gezuiverd wordt zodat het kan ingezet worden voor toepassingen die geen drinkwaterkwaliteit vereisen. Verhardingen of daken met natuurlijke infiltratie: verhardingen of daken die afvloeien naar een voldoende grote onverharde oppervlakte op eigen terrein, waar afvloeiend op natuurlijke wijze kan infiltreren. De voldoende grote onverharde oppervlakte is afhankelijk van de ligging van het perceel op de Gentse infiltratiekaart: minstens een derde van de verharde/bebouwde oppervlakte indien gelegen in zone geschikt voor infiltratie en minstens even groot als de verharde/bebouwde oppervlakte indien gelegen in zone niet geschikt voor infiltratie. Dakoppervlakte: de oppervlakte van de horizontale projectie van de buitenafmetingen van het dak.

5 verordening 5/30 artikel 1 Definities Gentse infiltratiekaart: kaart van Gent waar, op basis van de bodemsamenstelling, de drainageklasse van de bodem en de overstroombaarheid vanuit de waterloop aangeduid wordt welke gebieden al dan niet geschikt zijn voor infiltratie van het Infiltratievoorziening: voorziening voor het bufferen van, uitgerust met een noodoverloop en waarbij de lediging van de voorziening gebeurt door infiltratie. Buffervoorziening: voorziening voor het bufferen van, uitgerust met een noodoverloop en waarbij de lediging van de voorziening gebeurt door vertraagde afvoer. Voor de toepassing van artikel 22 van deze verordening wordt verstaan onder nevenfunctie: een aan wonen complementaire functie, die een geringere oppervlakte dan de woonfunctie beslaat. Voor de toepassing van artikel 33 van deze verordening wordt verstaan onder : openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die niet enkel bestemd zijn voor bepaalde personen of categorieën van personen, maar voor het gebruik van iedereen, al dan niet mits betaling. [ ] Toelichting: het onderdeel van artikel 51 waarvoor de definitie van totale vloeroppervlakte relevant was, werd in een vorige wijziging van het bouwreglement al geschrapt en deze definitie is dus niet langer relevant

6 verordening 6/30 DEEL 3 STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN titel hoofdstuk 1 Hoofdstuk 1 GEBOUWEN, VERHARDINGEN EN OVERIGE CONSTRUCTIES Toelichting: de voorschriften in dit hoofdstuk handelen niet langer uitsluitend over gebouwen. Ook verhardingen en andere constructies worden erdoor gevat. Afdeling 2 Afvoerkanalen Afdeling 2 AFVOERKANALEN De bepalingen van deze afdeling gelden onverminderd VLAREM II en behelzen enkel elementaire zaken die betrekking hebben op constructieve elementen. Toelichting: de verwijzing naar Vlarem wordt expliciet opgenomen aangezien de milieureglementering onverminderd geldt. Uit de hinderinventaris 2010 blijkt dat geurhinder als gevolg van afvoerkanalen van zowel verbrandingsgassen als van horeca (voedselbereidingen) een niet te onderschatten bron van ergernis is voor veel partikulieren. In Vlaanderen bestaat geen normering voor geur. Het bestaande artikel uit het algemeen bouwreglement omvat hieromtrent een aantal voorschriften met betrekking tot afvoerkanalen die geurhinder kunnen genereren, doch deze volstaan niet altijd om hinder te voorkomen. De aangepaste tekst is beter afgestemd op ondermeer de code van goede praktijk. De afvoerkanalen moeten hoger zijn ten opzichte van daken en voor de positionering van de uitlaat moet voor afvoerkanalen voedselbereidingen een ruimere perimeter in beschouwing genomen worden (10m ipv 4m). Er wordt tevens een afwijkingsmogelijkheid voorzien als het om technische of stedenbouwkundige redenen niet mogelijk is om aan de basisnorm te voldoen. Artikel 8 Afvoerkanalen voedselbereidingen Lucht of dampen afkomstig uit bedrijfs- en horecaruimtes waarin eetwaren bereid worden, moeten afgevoerd worden via aparte daartoe bestemde kanalen, die moeten uitmonden in de open lucht. De uitlaat van de kanalen moet zo geplaatst worden dat de hinder voor de omwonenden maximaal wordt beperkt. Minstens moet de uitlaat zich 1 m boven de nok van het hellend dak of de dakrand van het plat dak waarop de uitlaat geplaatst wordt situeren, en in ieder geval 2 meter boven elk terras en de bovenrand van alle deur-, venster-,en ventilatieopeningen die zich bevinden binnen een straal van 10 m, horizontaal gemeten vanaf de uitlaat van het afvoerkanaal.

7 verordening 7/30 Afdeling 2 Afvoerkanalen De uittredende lucht moet zoveel mogelijk ongehinderd vertikaal worden afgeblazen. Indien het plaatsen van de uitlaat, volgens bovenstaande regelgeving, omwille van technische of (steden)bouwkundige redenen niet mogelijk is, kan de vergunningverlenende overheid op gemotiveerd verzoek een afwijking toestaan. Artikel 8bis Afvoerkanalen verbrandingsgassen Verbrandingsgassen van een open haard of verwarmingstoestellen moeten afgevoerd worden via aparte daartoe bestemde kanalen, die moeten uitmonden in de open lucht. Toelichting: een open haard met of zonder inbouwcassette was totnutoe niet gevat door deze bepalingen, maar heeft wel een afvoer die rook-, roet- of geurhinder kan genereren. Daarom wordt dit expliciet toegevoegd. De uitlaat van de kanalen moet zo geplaatst worden dat de hinder voor de omwonenden maximaal wordt beperkt. Minstens moet de uitlaat zich 1 m boven de nok van het hellend dak of de dakrand van het plat dak waarop de uitlaat geplaatst wordt situeren, en in ieder geval 2 meter boven elk terras en de bovenrand van alle deur-, venster-,en ventilatieopeningen die zich bevinden binnen een straal van 4m, horizontaal gemeten vanaf de uitlaat van het afvoerkanaal. Indien de uitlaat niet aan bovenstaande reglementering kan voldoen, omwille van technische of (steden)bouwkundige redenen, kan de vergunningverlenende overheid op gemotiveerd verzoek een afwijking toestaan. Deze bepalingen gelden niet voor gasgestookte verwarmingstoestellen van het type C. Toelichting: deze gasgestookte toestellen behoeven eigenlijk geen afvoerkanaal (schouw) en hoeven dan ook niet aan deze bepalingen te voldoen. Het gaat bijvoorbeeld om gasgestookte condensatieketels en gevelkachels. AFVALWATER EN HEMELWATER Toelichting: deze nieuwe titel ter vervanging van rioolstelsel, putten en baangrachten is afgestemd op de inhoudelijke wijzigingen van deze bepalingen, waarbij het luik afvalwater in hoofdzaak een actualisatie van de bestaande artikels betreft, terwijl het luik grondig wordt herschreven en uitgebreid. De bepalingen van deze afdeling gelden onverminderd VLAREM II en behelzen enkel elementaire zaken die betrekking hebben op constructieve elementen.

8 verordening 8/30 Artikel 9 Gescheiden afvoerstelsels voor afval- en 1 Verplichting tot aanleg van een gescheiden afvoerstelsel Bij nieuwbouw, al dan niet na slopen, en bij verbouwingen waarbij het afvoerstelsel van afval- en kan aangepast worden, is de bouwheer verplicht een privaat gescheiden afvoerstelsel voor afvalwater en te voorzien. Toelichting: deze formulering biedt meer mogelijkheden om de bouwheer te verplichten aanpassingen te doen (naar analogie met de put). Bij de evaluatie van de mogelijkheid tot het aanpassen wordt nagegaan of onder redelijke en aanvaardbare omstandigheden de scheiding naar aanleiding van de geplande werken mogelijk is gelet op - de aard en omvang van de werken - ligging van bestaande en nieuwe leidingen - de situering van bestaand en nieuw sanitair - de typologie en indeling van de bestaande en nieuwe gebouwen - het toekomstgericht vermijden van aanpassingen voor scheiding/afkoppeling binnen de vernieuwde delen 2 Lozingspunt op het openbaar domein van het afvoerstelsel voor afvalwater Het privaat afvoerstelsel voor afvalwater moet rechtstreeks via het eigen perceel - uitmonden in het openbare rioolstelsel, indien het perceel grenst aan het openbaar domein waarin een openbare riool aanwezig is. 3 Lozingspunt ( ) van het afvoerstelsel voor Het privaat afvoerstelsel voor moet in de mate dat het niet wordt geïnfiltreerd op het eigen perceel ( ) uitmonden in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor, of indien dit niet mogelijk is, in de gescheiden openbare riool voor de afvoer van, en indien ook dit niet mogelijk is, in de (nog niet gescheiden) openbare riool. Toelichting: om verwarring te vermijden worden de woorden op het openbaar domein geschrapt: het maakt eigenlijk niet uit of het afvoerstelsel uitgeeft op een van deze mogelijkheden op privaat dan wel op openbaar domein

9 verordening 9/30 Artikel 9bis Aantal, afmetingen, ligging en diepte van de afvoerbuizen die uitmonden in de openbare rioolstelsels Toelichting: deze bepalingen worden afgestemd op het rioolaansluitingsreglement van TMVW, beheerder van de openbare riolering in Gent, de bestaande teksten waren hiermee niet meer in overeenstemming Per onroerend goed wordt voorzien in maximum één huisaansluiting voor de afvoer van afvalwater en in maximum één huisaansluiting voor de afvoer van (niet-verontreinigd). Toelichting: met het begrip onroerend goed wordt bedoeld een aansluitend en samenhangend geheel van bouwwerken of gebouwen, en dit ongeacht de perceelsconfiguratie De huisaansluitingen worden uitgevoerd met buizen van een diameter van 150 mm (voor gres buizen) of 160 mm (voor kunststofbuizen). Indien er op het openbaar domein geen wachtbuizen of putjes aanwezig zijn, dient de bouwheer het dieptepeil en de ligging van het private rioolstelsel ter hoogte van de grens met het openbaar domein aan te vragen bij de rioolbeheerder. Toelichting: De ligging, diepte en diameter van het hoofdriool kunnen altijd opgegeven worden door de rioolbeheerder TMVW. Voor het aansluitingspeil van de huisaansluiting is rekening te houden met het hoogteverlies te wijten aan hulpstukken (moffen, bochten) en met het feit dat een rioleringsaansluiting op de bovenzijde van de riolering uitgevoerd wordt. De aanwezigheid van ondergrondse constructies, nutsleidingen, maken het soms noodzakelijk de huisaansluiting op andere peilen (veelal nog hoger) te voorzien. Om zekerheid te hebben over het effectief mogelijke aansluitingsniveau wordt de huisaansluiting aangevraagd en uitgevoerd vóór de aanleg van het private net. Enkel op die wijze kunnen aanpassingen aan reeds uitgevoerde delen van het private stelsel vermeden worden. De ligging, diepte en diameter van (bestaande) huisaansluitingen is niet altijd gekend door de rioolbeheerder TMVW, indien ongekend wordt eveneens de huisaansluiting aangevraagd en uitgevoerd vóór de aanleg van het private net. Indien er op het openbaar domein wachtbuizen of putjes aanwezig zijn, moeten de private afvoerbuizen ter hoogte van de grens met het openbaar domein zo dicht mogelijk bij deze wachtbuizen of putjes toekomen. Indien er bestaande aansluitingen zijn, dan moeten deze herbruikt worden. In de mate dat de afvoer voor en afvalwater via de openbare rioolstelsels loopt, moeten de private afvoerbuizen voor en/of afvalwater ter hoogte van de grens met het openbaar domein, onmiddellijk naast elkaar gelegen, op het openbaar domein toekomen. Ter hoogte van de grens met het openbaar domein moet de tussenafstand tussen beide buizen minimaal 40 cm en maximaal 60 cm bedragen.

10 verordening 10/30 De vergunningverlenende overheid kan afwijken van de bepalingen van dit artikel. Toelichting: deze afwijkingsbepaling wordt ingeschreven om bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning indien nodig bijkomende voorwaarden te kunnen opleggen, of uitsluitsel te geven mochten bovenstaande bepalingen onderling tegenstrijdig blijken te zijn op een bepaalde site Artikel 10 Beschermen van waterlopen van derde categorie, nietgeklasseerde waterlopen en grachten. Dit artikel is van toepassing op de waterlopen van derde categorie, nietgeklasseerde waterlopen en grachten. Toelichting: de bescherming van baangrachten zoals totnutoe opgenomen in het ABR wordt uitgebreid tot alle grachten, waterlopen derde categorie en niet-geklasseerde waterlopen. Het instandhouden en herwaarderen van grachten en waterlopen past binnen het integraal waterbeleid. Dit heeft niet alleen zijn impact op het beheersen van wateroverlast, maar evengoed op de waterkwaliteit, tegengaan van verdroging, natuur in en rond waterlopen, Dit geldt niet alleen voor baangrachten, maar evenzeer voor de overige door de stad of privaat beheerde waterlopen. Het is verboden om - waterlopen of grachten geheel of gedeeltelijk te dempen. Indien een waterloop of gracht moet verlegd worden, is het dempen van het te verleggen gedeelte toegestaan; - waterlopen of grachten te beschoeien met materialen die de infiltratie van water naar de bodem kunnen tegenwerken; - het stromingsprofiel van de waterloop of de gracht te wijzigen. Overwelvingen of inbuizingen van grachten of waterlopen zijn verboden, tenzij dit voor de aanleg van een openbare weg noodzakelijk is, of tenzij dit de enig mogelijke toegang tot een kadastraal perceel betreft. Per kadastraal perceel wordt slechts één overwelving of inbuizing met een maximumbreedte van 5 meter toegestaan. Op gemotiveerd verzoek van de bouwheer kan de vergunningverlenende overheid afwijken op dit artikel.

11 verordening 11/30 Het is verboden om afvalwater- of leidingen aan te sluiten op de overwelving of de inbuizing. Toelichting: vanuit de bezorgdheid om grachten open te houden wordt de overwelving in lengte beperkt. Enerzijds volstaat een overwelving van een viertal meter (inclusief kopmuren) in de meeste gevallen om de toegankelijkheid van een perceel te verzekeren, anderzijds wordt deze lengte voldoende ruim gehouden en dus op maximaal 5 meter gebracht om het aanpassen van de lengte en kopmuren te vermijden bij eventueel wijzigend gebruik. Evenwel kan in functie van het gebruik (bv. grote parkings), bedrijfsvoering en specifieke bedrijfsvoertuigen (bv. landbouwbedrijven, transport), te beperkte openbare ruimte (bv. smalle rooilijnbreedtes),... het noodzakelijk of wenselijk (bv. vanuit mobiliteitsaspecten) zijn om meerdere of bredere overwelvingen te voorzien. Een vraag tot afwijking is door de bouwheer te motiveren. De toegestane lengte wordt bepaald door middel van simulaties door de Dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen met de lokaal van toepassing zijnde parameters voor de rijbewegingen. Artikel 11 Afvalwater septische put individuele behandelingsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater (IBA) De plaatsing van een septische put (voor lozing van faecaal afvalwater) is verplicht bij nieuwbouw, al dan niet na slopen, en bij verbouwingen waarbij het afvoerstelsel van afval- en kan aangepast worden. Toelichting: de septische put wordt systematisch via het advies van de dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen opgelegd bij aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning zodat een reglementaire bepaling aangewezen is. De plaatsing van een septische put wordt vanuit rioleringstechnisch oogpunt gevraagd. Door het systematisch scheiden en afkoppelen alsook systematischer gebruik van regenwaterputten wordt het zelfreinigend vermogen van de bestaande stelsels ontoereikend met gevaar op aanslibbing en verminderde capaciteit. Ook nieuwe stelsels met voldoende helling waarin het zelfreinigend vermogen verzekerd is wateren overwegend af in stelsels met onvoldoende zelfreinigend vermogen. Dit geeft risico s naar wateroverlast en brengt ruimingskosten met zich mee. Een septische put wordt opgelegd als de bestaande stelsels en ruimtes dit toelaten, en/of de aard van de (ver)bouwwerken dit toelaten. De indeling en configuratie van de woning, inclusief de lokalisatie van oude/nieuwe leidingen en oud/nieuw sanitair spelen een rol bij de evaluatie. Zie ook de toelichting bij artikel 9 1.

12 verordening 12/30 Op gemotiveerd verzoek kan de vergunningverlenende overheid de bouwheer vrijstellen van deze verplichting indien de plaatsing technisch niet mogelijk of te moeilijk is. Toelichting: naar analogie met de put wordt een vrijstelling van deze verplichting ingebouwd als de plaatsing technisch niet mogelijk of te moeilijk is. Kunnen in aanmerking komen voor het verlenen van dergelijke vrijstelling: - (nagenoeg) volledig bebouwde percelen waarbij geen plaatsing van een septische put ondergronds of in kelderruimtes met een toezichtsluik buiten bewoonde ruimtes mogelijk is. - gevallen met een perceelsbreedte van minder dan vier meter, in het bijzonder indien de locatie van de septische put op korte afstand van bebouwing (uitgezonderd tuinmuren tot 2m80 hoog) zou komen. Het kan daarbij gaan om bebouwing op aanpalende percelen. Plaatsing wordt, zonder bijzondere technische motivering, technisch mogelijk geacht in gevallen met een buitenruimte en een perceelsbreedte vanaf 4 meter. Een vraag tot afwijking is door de bouwheer te motiveren. De onmogelijkheid om gravitair aan te sluiten is geen voldoende reden om afwijking te bekomen, woningen die te ver of te laag gelegen zijn, te lage aansluitingen hebben ten opzichte van het niveau van de riolering/huisaansluiting, dienen door middel van oppompen aan te sluiten (bepaling die altijd van toepassing is). Het niet voorzien hebben van werken aan leidingen op zich is evenmin een voldoende reden als de aard en omvang van de werken mogelijkheden geven. Tenslotte dient erop gewezen dat dimensionering, materiaalgebruik (bv. modulaire systemen in kunststof) van septische putten anders liggen dan voor een put en dat een vrijstelling hierin niet zondermeer door te trekken is naar de septische put of omgekeerd. De wanden van een septische put mogen niet dienen tot het grondvesten van gebouwen. In afwijking van het eerste lid is de plaatsing van een individuele behandelingsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater (IBA) i.p.v. een septische put verplicht, indien het gebouw ligt in een individueel te optimaliseren buitengebied volgens het zoneringsplan of in een gebied dat niet opgenomen is in één van de op het zoneringsplan aangeduide zuiveringszones. Toelichting: de verplichting om een individuele behandelingsinstallatie voor huishoudelijk afvalwater op te leggen in bepaalde gebieden wordt geactualiseerd. In plaats van deze verplichting te koppelen aan het al dan niet aanwezig zijn van een openbare riolering en/of een aansluiting van die riolering op een waterzuiveringsinstallatie, wordt nu de link gelegd naar het zoneringsplan, dat eenvoudig raadpleegbaar is voor de burger op het geoloket van de VMM (

13 verordening 13/30 De vergunningverlenende overheid kan afwijken van de bepalingen van dit artikel. Toelichting: in gebieden die nog niet zijn opgenomen in één van de op het zoneringsplan aangeduide zones worden door de stad Gent en TMVW systematisch waterhuishoudingsstudies opgemaakt die een uitspraak zullen doen of er collectief dan wel individueel moet gezuiverd worden. Deze studies zullen als insteek dienen voor de zesjaarlijkse herziening van de zoneringsplannen. Over de meest actuele stand van zaken in de niet-ingekleurde gebieden kan navraag gedaan worden bij TMVW of de Dienst Wegen, Bruggen en Waterlopen van de stad Gent. Die actuele situatie kan een afwijking van deze bepalingen verantwoorden. Artikel 12 Beperken van verhardingen Het verharden van oppervlaktes moet tot een minimum beperkt worden. De strikt noodzakelijke verhardingen moeten waar mogelijk als verharding met natuurlijke infiltratie of als waterdoorlatende verharding aangelegd worden. Dergelijke verhardingen zijn vrijgesteld van de verplichtingen in artikel 14. Toelichting: Om de problematiek van wateroverlast en verdroging verder te voorkomen is het nodig dat de toename aan verharding sterk beperkt wordt. Enkel strikt noodzakelijke verharding is te verantwoorden. Hoewel wat strikt noodzakelijk is, nog steeds een opportuniteitsbeoordeling is, biedt dit artikel toch het nodige houvast om op te treden tegen onnodige en/of te grootschalige ondoorlatende verhardingen en zet het aan tot meer nadenken over de noodzaak, omvang, opbouw en positionering van verhardingen. De noodzakelijke verharding wordt dan bij voorkeur aangelegd op een manier dat het niet opgevangen en afgevoerd wordt (dus geen kolken en dergelijke) maar wel dat het natuurlijk kan infiltreren in de bodem, ofwel doorheen de verharding als die waterdoorlatend is ofwel naast de verharding op een voldoende grote onverharde oppervlakte op eigen terrein.

14 verordening 14/30 Artikel 13 Hemelwaterput 1 De verplichting tot plaatsing van een put Onverminderd de bepalingen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake putten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en, vastgesteld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 en zijn wijzigingen, moet elk gebouw, zowel bij nieuwbouw (al dan niet na slopen) als bij verbouwingen aan het gelijkvloers en/of aan de kelder waarbij het afvoerstelsel van afval- en kan aangepast worden, voorzien zijn van een put. Toelichting: Inzetten op het opvangen en effectief hergebruiken van blijft een prioriteit voor alle bouwprojecten. De bepaling met de verplichting tot het plaatsen van een put blijft dan ook ongewijzigd. Deze verplichting geldt niet voor gebouwen en constructies met een dakoppervlakte tot en met 40 m², waarbij het afkomstig van het volledige dakoppervlak op een natuurlijke wijze infiltreert binnen de grenzen van het eigen perceel. Toelichting: Voor kleine constructies zoals tuinhuisjes, carports, aangebouwde bijgebouwen en dergelijke is natuurlijke infiltratie, waarbij het niet opgevangen en afgevoerd wordt maar rechtstreeks in bijvoorbeeld de tuin infiltreert, een goede oplossing en is het niet nodig een put te voorzien. Om dit mogelijk te maken, wordt een bijkomende uitzonderingsbepaling opgenomen. In de definities van art.1 is vastgelegd wat begrepen wordt onder verhardingen of daken met natuurlijke infiltratie. De verplichting tot het plaatsen van een put geldt niet voor het dakgedeelte dat ingericht is als groendak en voor rieten daken. Toelichting: Rieten daken hebben geen dakgoten waardoor opvang van het niet mogelijk is en een put dus niet verplicht kan worden. Groendaken kunnen op een put aangesloten worden maar vragen dan bijkomende voorzieningen om het water geschikt te maken voor hergebruik, oa. door de plaatsing van een koolstoffilter. De aansluiting van groendaken op een put wordt daarom niet verplicht. Opmerking [KVN1]: Rieten daken zijn niet langer expliciet vrijgesteld in de gewestelijke verordening, deze standaard-vrijstelling vervalt dus ook in het ABR De verplichting tot het plaatsen van een put geldt niet voor gebouwen of constructies waar gebruik van niet mogelijk is bij gebrek aan sanitaire voorzieningen of andere toepassingsmogelijkheden van

15 verordening 15/30 Op gemotiveerd verzoek, kan de vergunningverlenende overheid de bouwheer vrijstellen van de verplichting tot het plaatsen van een put, indien de plaatsing technisch niet mogelijk of te moeilijk is. Toelichting: De bestaande vrijstelling op de verplichting tot het plaatsen van een put blijft behouden. Naar analogie met andere vrijstellingen of afwijkingen wordt de verplichte motivatie van de aanvrager expliciet vermeld in het artikel zelf en niet enkel in artikel 51. De vrijstelling wordt ook verfijnd: naar de letter bestaat technische realiseerbaarheid immers quasi altijd. Met wat technisch mogelijk is, wordt bedoeld in redelijke en aanvaardbare omstandigheden technisch realiseerbaar. Kunnen in aanmerking komen voor het verlenen van dergelijke vrijstelling: - (nagenoeg) volledig bebouwde percelen waarbij geen plaatsing van een put ondergronds of in kelderruimtes met een toezichtsluik buiten bewoonde ruimtes mogelijk is. - gevallen met een te beperkte perceelsbreedte, in het bijzonder indien de locatie van de put op korte afstand van bebouwing zou komen. Het kan daarbij gaan om bebouwing op aanpalende percelen. Tenslotte dient erop gewezen dat dimensionering, materiaalgebruik van septische putten anders liggen dan voor een put en dat een vrijstelling hierin niet zondermeer door te trekken is naar de septische put of omgekeerd. Indien het om een plat dak gaat, leidt een vrijstelling van de put tot een verplichting tot aanleg van een groendak. Dat wordt duidelijk in artikel 13bis groendak. 2 Minimumvereisten van de put In geval van nieuwbouw, al dan niet na slopen, moet de volledige dakoppervlakte, m.i.v. dakterrassen en uitgezonderd groendaken, op de put worden aangesloten. In geval van verbouwing moet minstens de helft van de dakoppervlakte, m.i.v. dakterrassen en uitgezonderd groendaken, van het volledige gebouw op de put worden aangesloten. Toelichting: Er wordt gespecificeerd dat groendaken die niet aangesloten zijn op de put niet meegeteld worden voor de berekening van de grootte van de put. Dakterrassen worden wel meegeteld.

16 verordening 16/30 De minimuminhoud van de put wordt berekend op basis van de aangesloten horizontale dakoppervlakte en bedraagt 50 liter per m² aangesloten horizontale dakoppervlakte. Toelichting: In het huidige bouwreglement staat een tabel om de minimuminhoud van de put te berekenen. Deze tabel wordt vervangen door een eenvoudigere formulering. De berekening (50 liter per m²) komt wel overeen met de tabel uit het huidige bouwreglement. Opmerking [KVN2]: Opgelet! Voor nieuwbouw en herbouw van eengezinswoningen legt de gewestelijke verordening een minimale inhoud van 5000 liter op. 3 Mogelijkheid tot reductie van de minimumtankinhoud van de put Op gemotiveerde vraag van de bouwheer mag bij gebouwen met een horizontale dakoppervlakte van meer van 150 m² de minimumtankinhoud, berekend op basis van de dakoppervlakte zoals vermeld in 2, herleid worden tot twee maal het maximale maandverbruik (uitgedrukt in m³/maand) dat nuttig kan worden aangewend. Toelichting: Voor sommige grotere gebouwen zijn de toepassingsmogelijkheden voor hergebruik van het beperkt (geen sanitaire voorzieningen, geen waswater of proceswater, ). Het heeft dan geen zin een grote put te voorzien want deze zou steeds vol staan. De kwaliteit van het vermindert daardoor en de put verliest zijn bufferende werking. In zo n geval volstaat een kleinere put en kan een afwijking op de minimum tankinhoud gevraagd worden. De ideale inhoud van de put bedraagt dan twee keer het maximale maandverbruik. In overeenstemming met de gewestelijke stedenbouwkundige verordening moet zo n vraag tot afwijking gemotiveerd worden door de bouwheer. Bovenstaande afwijking heeft wel tot gevolg dat, in geval het een plat dak betreft, een groendak aangelegd moet worden op het dakdeel dat niet aangewend wordt voor hergebruik van het. Dat wordt duidelijk in artikel 13bis groendak.

17 verordening 17/30 4 Verplichting tot het plaatsen van een installatie voor gebruik van De aansluiting (gravitair of met een pompinstallatie) van de put op minimum alle wc s, één inpandige dienstkraan (voor aansluiting wasmachine of voor schoonmaaktoepassingen) en indien aanwezig een buitendienstkraan is verplicht bij eengezinswoningen. Toelichting: Er wordt extra aandacht besteed aan de bepalingen die ervoor zorgen dat het opgevangen effectief gebruikt wordt. Voor ééngezinswoningen wordt een verplichting opgelegd om minstens alle wc s, een dienstkraan binnenshuis (naar keuze te gebruiken voor de wasmachine of schoonmaaktoepassingen) en een dienstkraan buitenshuis (voor onderhoud van de tuin, terras, auto s) aan te sluiten op de put. Tenzij de aftappunten gravitair gevoed kunnen worden, moet daartoe op de put een pompinstallatie worden aangesloten. Op deze manier zal voor gemiddelde ééngezinswoningen met bewoning door een gemiddeld gezin al het water van het dakoppervlak nuttig aangewend worden via hergebruik. Volgend rekenvoorbeeld toont dit aan: Voor een woning met 150 m² dakoppervlak kan een put van liter voorzien worden (150 m² x 50 l per m²). Dit maakt een maandverbruik tussen liter (inhoud put is twee keer het maandverbruik) tot maximaal liter haalbaar (leegstand blijft beperkt tot maximaal 10%). Stel een gemiddeld gezin van 4 personen: maandverbruik wc s: 30liter/dag/persoon x 30 dagen/maand x 4 personen = liter maandverbruik wasmachine: 17liter/dag/persoon x 30 dagen/maand x 4 personen = liter maandverbruik schoonmaak: 4liter/dag/persoon x 30 dagen/maand x 4 personen = 480 liter maandverbruik tuinonderhoud: 4liter/dag/persoon x 30 dagen/maand x 4 personen = 480 liter Minimum maandverbruik (aansluiting wc s en dienstkraan voor schoonmaak): liter Maximum maandverbruik (aansluiting wc s, wasmachine en tuinonderhoud): liter Dit maakt het mogelijk om voor gemiddelde ééngezinswoningen die inzetten op hergebruik van geen verdere verplichtingen tot infiltreren of bufferen van het van de dakoppervlakte op te leggen (zie artikel 14). Er zijn voldoende garanties dat het water vastgehouden wordt aan de bron. De gevraagde inspanningen bij gemiddelde ééngezinswoningen worden dus beperkt tot een put en de nodige aansluitingen. De investeringen die hiermee gepaard gaan, worden op termijn terugverdiend omwille van de lagere drinkwaterfactuur, een effect dat steeds groter zal worden naarmate de kost voor drinkwater verder zal stijgen.

18 verordening 18/30 Voor meergezinswoningen geldt dezelfde verplichting per woonentiteit op de onderste drie bouwlagen, tenzij de bouwheer aantoont dat rekening houdend met de dakoppervlakte van het gebouw - minder aansluitingen volstaan voor een voldoende nuttig gebruik. Toelichting: Ook in een appartementsgebouw kan die minimumverplichting voor aansluitingen opgelegd worden, met dien verstande dat de verplichting geldt voor de eerste drie bouwlagen (gelijkvloers, eerste en tweede verdieping), maar dat de bouwheer de mogelijkheid krijgt om aan te tonen dat minder bouwlagen een evengoed resultaat geven voor hergebruik van. De vergunningverlenende overheid kan afwijken van de verplichting om wc s aan te sluiten op de put, indien de bouwheer een grijswaterrecuperatiesysteem plaatst. In dit geval kan de vergunningverlenende overheid strengere infiltratie- of bufferverplichtingen opleggen. Toelichting: Geleidelijk aan komen er systemen op de markt voor de recuperatie van grijswater (water afkomstig van douches en lavabo s). Grijswater wordt dan ter plaatse gezuiverd van zeepresten en onzuiverheden en gebruikt voor toiletspoeling. Omdat hergebruik van dergelijk grijswater op ecologisch vlak beter scoort dan hergebruik van, wordt deze mogelijkheid open gelaten. Voor gebouwen met een andere hoofdbestemming dan wonen, moet de bouwheer een maximaal nuttig gebruik voorzien door aansluiting van de put op o.m. dienstkranen, wc s, onderhoudsinstallatie van het wagenpark, proceswater, en dergelijke. In dit geval moet het maximale nuttige gebruik van door de bouwheer aangegeven worden in de aanstiplijst voor. Toelichting: Voor gebouwen zonder woonfunctie of met een beperkte woonfunctie wordt de bestaande tekst van het bouwreglement grotendeels behouden en wordt ingezet op maximaal hergebruik van, afhankelijk van de toepassingsmogelijkheden. Hemelwater kan gebruikt worden voor sanitaire installaties, dienstkranen, onderhoudsinstallatie, proceswater, enzovoort. Maximaal inzetten op levert een vermindering van de infiltratie- of bufferverplichting op en wordt op die manier ook voor bedrijven en andere niet-woongebouwen gestimuleerd.

19 verordening 19/30 Artikel 13bis Groendak Bij nieuwbouw (al dan niet na slopen) en bij verbouwing moet elke nieuwe dakoppervlakte met een hellingsgraad tot 15 aangelegd worden als een groendak. Toelichting: Alle platte en licht hellende daken die niet gebruikt worden voor de opvang en het hergebruik van, moeten als groendak aangelegd worden. Op die manier worden toch inspanningen geleverd om water zoveel mogelijk vast te houden aan de bron met een verbetering van de waterhuishouding als gevolg. De verplichting voor een groendak geldt ook wanneer de basisstructuur van een dak wordt hernieuwd bij een verbouwing. Het groendak moet minstens bestaan uit een draineerlaag, een substraatlaag en een vegetatielaag over de volledig aangelegde oppervlakte. De substraatlaag moet minstens 6 cm dik zijn. De draineerlaag moet een waterbergend vermogen van minstens 10 liter per m² hebben. Toelichting: Om een kwalitatief groendak te garanderen worden enkele technische voorwaarden opgelegd. Een substraatlaag van minstens 6 cm garandeert een kwalitatief groendak met een gezonde vegetatielaag terwijl het verzadigd gewicht beperkt blijft tot ongeveer 85 kg / m². Daarnaast dient een draineerlaag (of waterhoudende plaat) met een waterbergend vermogen van minstens 10 liter per m² voorzien te worden. In totaal wordt met deze opbouw een waterberging van ongeveer 35 liter per m² gerealiseerd Deze verplichting geldt niet voor gebouwen en constructies met een dakoppervlakte tot en met 40 m², waarbij het afkomstig van het volledige dakoppervlak op een natuurlijke wijze kan infiltreren binnen de grenzen van het eigen perceel. Toelichting: Naar analogie met de vrijstelling voor de plaatsing van een put worden kleine constructies zoals tuinhuisjes, carports en aangebouwde bijgebouwen waarvan het natuurlijk kan infiltreren, vrijgesteld van de verplichting voor een groendak. In de definities van art.1 is vastgelegd wat begrepen wordt onder verhardingen of daken met natuurlijke infiltratie. Deze verplichting geldt niet voor gebouwen met hoofdbestemming wonen en met een totale dakoppervlakte tot en met 150m², die aangesloten zijn op een put met hergebruik van. Toelichting: Omdat voor woningen met een dakoppervlakte tot en met 150 m² ingezet wordt op hergebruik van, waarbij het effectieve hergebruik gegarandeerd wordt met verplichte aansluitpunten op de put conform artikel 13 4, kunnen deze woningen vrijgesteld worden van de verplichting voor een groendak. Enkel indien geen put met hergebruik voorzien is, moet een groendak aangelegd worden.

20 verordening 20/30 Gebouwen met hoofdbestemming wonen met een totale dakoppervlakte groter dan 150m² en gebouwen met een andere hoofdbestemming dan wonen zijn vrijgesteld van de verplichting tot plaatsing van een groendak, voor het gedeelte van de totale dakoppervlakte waarvoor het nuttig gebruik is aangetoond in de aanstiplijst in toepassing van artikel 13 4 van dit reglement. Het nuttig gebruik wordt eerst toegerekend aan de schuine daken van een gebouw, en pas nadien aan de daken met een hellingsgraad tot 15. Toelichting: Voor woningen met een dakoppervlakte groter dan 150 m² en voor bedrijven en dergelijke geldt de vrijstelling voor het groendak enkel voor het (gedeelte van het) dak dat niet gebruikt wordt voor de opvang van met aangesloten hergebruik. Voor woningen met een dakoppervlakte groter dan 150 m² kan het nuttig gebruik in m³/maand worden aangetoond gebaseerd op de aangesloten toepassingen, aantal aftappunten, aantal gebruikers en frequentie van gebruik. Voor bedrijven zal het nuttig gebruik moeten aangetoond worden door de aanvrager in de aanstiplijst. Wanneer de dakoppervlakte van een perceel duidelijk op te splitsen is in twee afzonderlijk af te wateren delen en het schuine deel volstaat voor het aangetoond nuttig gebruik terwijl het andere deel een helling van minder dan 15 heeft, dient dit tweede deel ingericht te worden als groendak. Artikel 14 Infiltreren en bufferen Dit artikel is niet van toepassing op gebouwen met hoofdbestemming wonen met een totale dakoppervlakte tot en met 150 m². Toelichting: Gelet op de verplichting tot nuttig hergebruik (zie artikel 13 4) heeft het geen nut om een infiltratievoorziening te verplichten bij kleine woningen. Berekeningen tonen aan dat voor kleine woningen met een dakoppervlakte tot en met 150 m² waar ingezet wordt op maximaal hergebruik de dimensionering van een infiltratie- of buffervoorziening meestal uitkomt op nul. Daarom wordt een vrijstelling voorzien voor die woningen. Er zijn voldoende garanties dat het water vastgehouden wordt aan de bron. De overloop van de put kan aangesloten worden op een afvoer conform de bepalingen in artikel 9 3.

21 verordening 21/30 1 Infiltreren Onverminderd de verplichting tot infiltreren of bufferen bij verhardingen (die onvoldoende infiltratie mogelijk maken) van meer dan 200m² in de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake putten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en, vastgesteld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 en zijn wijzigingen, moet bij nieuwbouw (al dan niet na slopen) van gebouwen of andere constructies het van de totale dakoppervlakte (m.i.v. groendak) en bij verbouwing het van minstens de helft van de dakoppervlakte van het volledige gebouw (m.i.v. groendak) afgevoerd worden naar een infiltratievoorziening. Toelichting: Elke opvang en afvoer van afkomstig van verharde oppervlakte en daken die niet nuttig gebruikt wordt, moet geïnfiltreerd worden. Infiltratie van vermindert de oppervlakkige afstroming waardoor de kans op wateroverlast afneemt. Infiltratie van zorgt ook voor de aanvulling van de grondwatervoorraden. Bij verbouwingen dient, net zoals bij de dimensionering van de putten, de helft van de dakoppervlakte van het volledige gebouw (bestaande en nieuwe dakoppervlakte) aangesloten te worden op de infiltratievoorziening. De overloop van de put en van het groendak moet in dit geval aangesloten zijn op de infiltratievoorziening. Toelichting: Concreet betekent dit dat de overloop van de put en/of het groendak net zoals de afstroom van verhardingen die niet naar een put gaan, moeten aangesloten worden op een infiltratie-voorziening. De verplichting tot infiltreren geldt zowel bij verhardingen als bij dakoppervlaktes enkel indien het perceel gelegen is in een gebied dat volgens de Gentse Infiltratiekaart - geschikt is voor infiltratie. Toelichting: De Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake putten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en legt een infiltratieverplichting op vanaf 200 m² verharding. Maar daarbij bestaat de kans dat een infiltratievoorziening wordt aangelegd die niet werkt. De aanvrager moet immers zelf aantonen dat infiltratie niet kan omwille van te hoge grondwaterstanden of een te lage doorlatendheid van de bodem. Veel bouwheren zullen de kost en organisatie van een bodemonderzoek niet doen en standaard voor infiltreren kiezen, ook al is de ondergrond daarvoor niet geschikt.

22 verordening 22/30 Daarom wordt een andere aanpak voorgesteld. Rekening houdende met de specifieke Gentse verstedelijkte situatie en op basis van de beschikbare gegevens voor Gent over de bodemsamenstelling (parameter voor de infiltratiecapaciteit), de drainageklasse van de bodem en de overstroombaarheid vanuit de waterloop (parameters voor het grondwaterpeil) werd een Gentse infiltratiekaart opgemaakt waarin aangegeven wordt waar infiltreren al dan niet mogelijk is : o grondwaterstand is voldoende diep en infiltratiecapaciteit is groter dan 5,6 x 10-6 m/s (grof en fijn zand, geschikt om te infiltreren) infiltreren o grondwaterstand is voldoende diep en infiltratiecapaciteit is kleiner dan 5,6 x 10-6 m/s maar groter dan 2,8 x 10-6 m/s (zandleem, matig geschikt om te infiltreren) infiltreren indien gelegen in agrarisch gebied, bufferen indien gelegen in harde bestemming (woonzone, industriegebied, ) o grondwaterstand is voldoende diep maar infiltratiecapaciteit is kleiner dan 2,8 x 10-6 (leem, klei, niet geschikt om te infiltreren) bufferen o hoge grondwaterstand op basis van draineringsklasse e, f, g, h en i en/of op basis van de overstroombaarheid vanuit de waterloop (W-gebieden uit de NOG-kaart) bufferen o geen gegevens beschikbaar over grondwaterstand en/of over bodemsamenstelling (antropogene gronden niet overstroombaar vanuit de waterloop) infiltratie Op deze manier is de Gentse infiltratiekaart in overeenstemming met de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening en geeft ze aan waar infiltratie niet mogelijk is omdat A. de doorlatendheidsfactor kf van de bodem kleiner is dan 1 x 10-5 m/s of B. er voortdurend voorkomende hoge grondwaterstanden zijn Net zoals in de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening is de mogelijkheid voorzien dat de aanvrager zelf, met gemeten gegevens, aantoont dat infiltreren toch mogelijk, of bufferen toch noodzakelijk is. Gemeten gegevens krijgen voorrang op de infiltratiekaart. De Gentse infiltratiekaart zal raadpleegbaar zijn voor burgers, bouwheren, architecten, studiebureaus, projectontwikkelaars, via een digitaal geoloket op de website van Stad Gent:

23 verordening 23/30 Bij gebouwen met hoofdbestemming wonen wordt standaard het dakgedeelte dat aangesloten is op de put tot en met 150 m² niet meegerekend voor het bepalen van de dimensies van de infiltratievoorziening tenzij in de aanstiplijst aangetoond wordt dat een groter dakgedeelte gebruikt wordt voor nuttig gebruik, dan wordt het dakgedeelte waarvoor het nuttig gebruik is aangetoond niet meegerekend. Bij gebouwen met een andere hoofdbestemming dan wonen wordt het dakgedeelte waarvoor het nuttig gebruik is aangetoond, niet meegerekend voor het bepalen van de dimensies van de infiltratievoorziening. Toelichting: De infiltratievoorziening wordt gedimensioneerd op basis van de aangesloten dak- of verharde oppervlakte. Voor woningen wordt standaard de eerste 150 m² dakoppervlakte vrijgesteld van deze verplichting. Voor dit dakdeel is voldoende hergebruik van het gegarandeerd door de verplichtingen in artikel 13 zodat infiltratie van het overtollige water niet nodig is. Indien in de aanstiplijst aangetoond wordt dat extra hergebruikt wordt, kan meer dan enkel de standaard 150 m² vrijgesteld worden. Voor gebouwen andere dan woningen geldt de vrijstelling enkel voor dat (deel van het) dak aangesloten op een put waarvoor het nuttig gebruik is aangetoond in de aanstiplijst. Dat (deel van het) dak moet niet in rekening gebracht worden bij de dimensionering van de infiltratievoorziening Voor het bepalen van de dimensies van de infiltratievoorziening wordt voor een extensief groendak, met een substraatlaag tussen 6 en 20 cm en een waterbergende laag van minstens 10 liter/m², slechts de helft van de dakoppervlakte in rekening gebracht. Een intensief groendak, met een substraatlaag van meer dan 20 cm en een waterbergende laag van minstens 20 liter/m², wordt vrijgesteld van de verplichting tot infiltreren. Toelichting: Omwille van de waterbergende functie van een groendak, dient voor het bepalen van de dimensies van de infiltratievoorziening bij een extensief groendak, met een substraatlaag tussen 6 en 20 cm en een waterbergende (drainage)laag tussen 10 en 20 liter/m², slechts de helft van de dakoppervlakte in rekening gebracht te worden. Een intensief groendak, met een substraatlaag van minstens 20 cm en een waterbergende (drainage)laag van minstens 20 liter/m², wordt vrijgesteld van de verplichting tot infiltreren.