vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 12 april 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 12 april 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 14 februari 2011 in zaak nrs. 11/2852 en 11/2851 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister voor Immigratie en Asiel.

2 /1/V april Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 14 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 februari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V april Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat. w.g. Schuyt lid van de enkelvoudige kamer w.g. Verbeek ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 1 2 april Verzonden: 1 2 april 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 21/02/ :17 Tegenbosch Advocaten (FAX Q53215 P. 004/036 'u uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Reg.nr.: AWB 11/2852 en AWB 11/2851 Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen: geboren op van Tsjadische nationaliteit, V-nummer: verzoeker/eiser (hierna: eiser), gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Eindhoven, en de Minister voor Iramigratie en Asiel verweerder, gemachtigde: mr. J.P. Gué rain, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening vaneen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 februari 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.

5 21/02/2011 0Ç: 18 Tegenbosch Advocaten (FAX) P, 005/036 Reg.nr.: Awb 11/2852 en Awb 11/ De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser eerder, namelijk op 23 september 2008, een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Bij besluit van 4 mei 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 19 november 2009 (Awb 09/14194). Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 26 januari 2010 (zaak nr /1). Het besluit van 4 mei 2009 is dan ook in rechte onaantastbaar geworden. 2.3 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer uitspraken van 4 april 2003 (zaak nr /1, JV 2003/219) en 20 april 2007 (zaak nr /1, JV 2007/263) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraken - onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb, alsmede artikel 8: 1 van de Awb gelezen in verband met artikel 69 van de Vreemdelingenwet uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (zaak nr. 145/4996/764/965, JV 1998/45, Bahaddar tegen Nederland) voordoen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere bestuit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust. 2.4 Aan de onderhavige aanvraag heeft eiser een document ten grondslag gelegd, te weten een opsporingsbevel van de Directie Militaire Inlichtingen van het Ministerie van Defensie, opgesteld te op 23 september De Koninklijke Marechaussee heeft onderzoek gedaan naar dit document en, na overleg met het Bureau Documenten van verweerder, geconcludeerd dat wegens het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal niet kan worden vastgesteld of het document echt is, welke conclusie is neergelegd in een verklaring van 20 januari De voorzieningenrechter overweegt dat dit een omstandigheid is, waarvan de gevolgen bij een aanvraag, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, voor risico van eiser komen. Volgens vaste

6 21/02/ :19 Tegenbosch Advocaten (FAX) HM P. 006/036 Reg.nr.: Awb 11/2852 en Awb 11/ jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 25 september 2003 (zaak nr /1, JV 2003/504), vormt een door de desbetreffende vreemdeling overgelegd document geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Als, zoals in het onderhavige geval, niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek document, is het aan de vreemdeling dit in beroep eventueel alsnog aan te tonen. 2.6 Eiser heeft, om aan te tonen dat het document authentiek is, bij faxbericht van 5 februari 2011 aanvullende stukken ingebracht. De voorzien ingenrechter overweegt dat deze stukken zijn ingediend op de zaterdag vóór de zitting op maandagochtend 7 februari 2011 en derhalve niet binnen de termijn die in de brief van de rechtbank van 27 januari 2011 wordt genoemd, te weten één dag, waaronder de voorzieningenrechter een werkdag verstaat, vóór de zitting. Zoals aangegeven in bedoelde brief van de rechtbank kan de voorzieningenrechter beslissen om bij de beoordeling van het verzoek geen rekening te houden met op een later tijdstip ingezonden stukken. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval aanleiding de stukken van het US State Department van 11 maart 2010 en de verklaring van Amnesty International van 30 januari 2009 niet bij de beoordeling te betrekken, nu gelet op de datering van beide stukken niet valt in te zien waarom eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen. De voorzieningenrechter zal de verklaring van Amnesty International van 31 januari 2011 wel bij de beoordeling betrekken, nu eisers gemachtigde heeft aangegeven dat hij dit document eerst op 5 februari 2011 van eiser heeft ontvangen, hetgeen gelet op de datering van dat stuk niet onaannemelijk is. De voorzieningenrechter betrekt bij haar overweging tevens dat het stuk beperkt in omvang is en in het begeleidend schrijven een samenvatting van het stuk wordt gegeven. Nu verweerder bovendien ter zitting zijn standpunt meteen mondeling uiteen heeft gezet, ziet de voorzieningenrechtergeen aanleiding deze verklaring wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. 2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is eiser er niet in geslaagd de authenticiteit van het opsporingsbevel aan te tonen, In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat de overgelegde verklaring van Amnesty International van 31 januari 2011 melding maakt van de problemen van een aantal leden van de Union of Forces for Democracy and Development (hierna: UFDD) naar aanleiding van de gebeurtenissen in februari Nu eiser echter niet heeft verklaard lid te zijn geweest van deze organisatie kan dit stuk naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot de conclusie dat eiser hiermee heeft aangetoond een authentiek document te hebben overgelegd. Nu eiser ook anderszins niet heeft aangetoond dat het opsporingsbevel authentiek is, kan het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden beschouwd als een novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. 2.8 De verklaring van Amnesty International van 31 januari 2011 kan ook op zichzelf niet als een rechtens relevant novum worden beschouwd, nu eiser geen lid is (geweest) van de UFDD. 2.9 De voorzieningenrechter concludeert derhalve dat eiser geen nova aan de onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd Het beroep is ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

7 21/02/ :20 Tegenbosch Advocat en FAX O5Î215 P. 007/036 Reg.nr.: Awb 11/2852 en Awb 11/ Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter. ten aanzien van de hoofdzaak: - verklaart het beroep ongegrond; ten aanzien van het verzoek om voorlopige vooraiening: - wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari Rechtsmiddel Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113,2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: «L rrp OQII Voor foioconie conform her u«.r-!pn.h.,. - :> De Griffier v«i ri. Arrondirent«- ili/sq

8 21/02/ :H Tegenbosch Advocaten {FAXJ P. 001/036 Tegenbosch & den Boer AdvocaheHAAD :ajt< VAN STATE INGEKOMEN mrj.a. Tegenbosch mr S.E.B. den Boer bezoekadres: JuUanastraat AK Eindhoven correspondentieadres: Postbus Ct Eindhoven Tel: Fax: Mob: E: info@tendb-advocaten.nl BEHANDELD: D FAX: Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Posbus BC Den Haag Eindhoven, 20 februari 2011 ZAAKNR.l/r>Hg inzake: onderwerp: Hoger Beroep Asiel ons kenmerk /JT uw kenmerk n.n.b. /IND Edelachtbare Heer, Vrouwe, Hierbij stelt eiser, de heer hoger beroep in. Eiser kiest in deze zaak woonplaats op mijn kantooradres aan de JuUanastraat 50,5616 AK te Eindhoven. Ondergetekende, mr J.A. Tegenbosch, verklaart tot het indienen van dit beroepschrift bepaaldelijk te zijn gemachtigd. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zutphcn (procedurenummer AWB 11/2852 en 11/2851 van 1014 februari 2011 verzonden op 14 februari Van deze uitspraak wordt hierbij een afschrift overgelegd. Ter onderbouwing van het hoger beroep stelt eiser het navolgende. Grief 1 Onder r.o. 2.6 overweegt de rechtbank:, Eiser heeft om aan te tonen dat het document authentiek is, bij faxbericht van 5 februari 2011 aanvullende stukken ingebracht. De voorzieningenrechter overweegt dat deze stukken zijn ingediend op de zaterdag vóór de zitting op maandagochtend 7 februari 2011 en derhalve niet binnen de termijn de in de brief van de rechtbank van 27 januari 20J l wordt genoemd, te weten één dag, waaronder de voorzieningenrechter een werkdag verstaat, vóór de zitting. Zoals aangegeven in bedoelde brief van de rechtbank kan de voorzieningenrechter beslissen om bij de beoordeling van het verzoek geen rekening te houden met op een later tijdstip ingezonden stukken. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval aanleiding de stukken van het US State Department van 11 maart 2010 en de verklaring van Amnesty International van 30 januari 2009 niet bij de beoordeling te betrekken, nu gelet op de datering van beide stukken niet valt in te zien waarom eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen.

9 21/02/ :15 Tegenbosch Advocaten f FAX) P. 002/036 De voorzieningenrechter zal de verklaring van Amnesty International van 31 januari 2011 wel bij de beoordeling beh-ekken, nu eisers gemachtigde heeft aangegeven dat hij dit document eerst op 5 februari 2011 van eiser heeft ontvangen, hetgeen gelet op de datering van dit stuk niet onaannemelijk is. De voorzieningenrechter betrekt bij haar overweging tevens dat het stuk beperkt van omvang is en in het begeleidend schrijven een samenvatting van het stuk wordt gegeven. Nu verweerder bovendien ter zitting zijn standpunt meteen mondeling uiteen heeft gezet, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding deze verklaring wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Zulks ten onrechte Toelichting. Bijgevoegd is een kopie van de brieven die op 5 februari 2011 per fax aan rechtbank en IND zijn gezonden alsmede de brief van de rechtbank van 27 januari In de AC procedure gelden zeer korte termijnen. Dat maakt het procederen voor asielzoekers uiterst complex. Als de rechtbank in haar schrijven van 27 januari 2011 betreffende de voorlopige voorziening aangeeft dat nieuwe stukken uiterlijk de dag vóór de zitting moeten zijn ontvangen en daarbij niet aangeeft dat daarmee werkdagen worden bedoeld, dan meent eiser dat de door hem overgelegde stukken wel tijdig zijn aangeleverd, daar zij zelfs twee dagen vóór de zittingsdag door rechtbank en IND zijn ontvangen. Indien Uw Raad het standpunt van de rechtbank volgt, dan nog meent betrokkene dat de goede procesorde niet is geschaad. Immers, zoals de rechtbank opmerkt is in het begeleidend schrijven een samenvatting gegeven van de stukken en zijn de relevante passages met haakjes [...] gemerkt. Verweerder heeft verder ter zitting niet alleen inhoudelijk gereageerd op het stuk van 31 januari 2011 van AI, maar ook op de twee stukken die door de rechtbank niet bij de beoordeling zijn betrokken. Betrokkene meent dat verweerder aldus niet in haar belangen is geschaad en dat er derhalve ook geen strijd met de goede procesorde is geweest. Ten onrechte zijn de stukken van het US State Department van 11 maart 2010 en het stuk van Amnesty International van 30 januari 2009 door de rechtbank niet bij de beoordeling betrokken. Dit klemt te meer nu naar de mening van betrokkene deze twee stukken mee kunnen werken aan de vorming van het oordeel dat het overgelegde originele opsporingsbevel wel degelijk een authentiek document betreft, ondanks het feit dat bij verweerder geen voldoende referentie materiaal voorhanden is om zulks vast te stellen. Ten onrechte heeft de rechtbank relevante stukken buiten beschouwing gelaten. Grief 2. Onder r.o 2.7 overweegt de rechtbank Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is eiser er niet in geslaagd de authenticiteit van het opsporingsbevel aan te tonen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat de overgelegde verklaring van Amnesty International van 31 januari 2011 melding maakt van de problemen van een aantal leden van de Union of Forces for Democracy and Development (hierna UFDD) naar aanleiding van de gebeurtenissen van februari Nu eiser echter niet heeft verklaard lid te zijn geweest van deze organisatie kan dit stuk naar het oordcel van de voorzieningenrechter niet leiden tot de conclusie dat eiser hiermee heeft aangetoond een authentiek document te hebben ocvrgelegd. Nu eiser ook anderszins niet heeft aangetoond dat het opsporingsbevel authentiek is, kan het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden beschouwd als een novum in de zin van artikel 4:6 Awb. Zulks ten onrechte.

10 2J/02/.20H OC : i 7 Tegenbosch Advocaten (FAX) t3h020532i 5 P. 003/036 Toelichting Door de IND is in de bestreden beschikking van 25 januari 2011 en het daarvoor gegeven voornemen van 21 januari 2011 als argument gebezigd de overweging dat niet valt in te zien dat de Tsjadische overheid pas na twee en een halfjaar overgaat tot het uitbrengen van een opsporingsbevel en dat ook wordt getwijfeld aan het lastig vallen van de familie van betrokkene. Door betrokkene is bewijs aangeleverd dat ook nu nog steeds door de Tsjadische autoriteiten personen worden aangehouden in verband met verdenking van betrokkenheid bij de onlusten in februari Ook is in deze stukken te lezen dat ook familieleden van verdachten worden lastig gevallen. Het stuk van AI van 31 januari 2011 is niet ingebracht om aan te tonen dat betrokkene verdacht werd omdat hij lid was van de UFDD, maar om aan te tonen dat nu nog steeds personen worden gezocht in verband met verdenking van betrokkenheid bij de rellen in De ten onrechte buiten beschouwing gelaten stukken bevestigen dit beeld en maken eveneens geloofwaardig dat door de Tsjadische overheid 2 1/2 jaar na de onlusten nog steeds opsporingsbevelen worden uitgereikt aan familie van gezochte personen. Conclusie Betrokkene die in bewijsnood verkeert is er in geslaagd aannemelijk te maken dat het door hem overgelegde document een authentiek document betreft gelet op het feit dat de Tsjadische overheid nog sleeds opsporingsactiviteiten verricht ten aanzien van personen die verdacht worden van betrokkenheid bij de onlusten van februari Met conclusie tot gegrond verklaring van het hoger beroep, kosten rechtens. Hoogachtend,