De betekenis en oorsprong van ons eedsgebaar ; enkele pennenstreken

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De betekenis en oorsprong van ons eedsgebaar ; enkele pennenstreken"

Transcriptie

1 ARTIKEL De betekenis en oorsprong van ons eedsgebaar ; enkele pennenstreken Mr. G.R.G. Driessen * en mr. I.M. Lems ** 1. Inleiding Met het oog op de grote aantallen advocaten en andere personen (waaronder getuigen) die jaarlijks in de Nederlandse paleizen van justitie de eed met twee geheven vingers afleggen, is het maar moeilijk te bevatten dat de betekenis van het eedsgebaar tot op heden nog niet is achterhaald. Dit heeft ons ertoe bewogen om ons in de beschikbare literatuur over de eed en meer in het bijzonder, het eedsgebaar te verdiepen, teneinde langs die weg de betekenis van het eedsgebaar te achterhalen. Om als advocaat te kunnen worden beëdigd dient een jurist 1 de eed of de belofte af te leggen. 2 Dit gebeurt door hardop de woorden zo waarlijk helpe mij God almachtig of dat beloof ik uit te spreken. 3 De toekomstig advocaat zweert of belooft daarmee (i) getrouwheid aan de Koning, (ii) gehoorzaamheid aan de Grondwet, (iii) eerbied voor de rechterlijke autoriteiten en (iv) geen zaak te zullen aanraden of verdedigen, waarvan hij of zij overtuigd is dat die niet rechtvaardig is. 4 Over de betekenis van deze tekst is al veel geschreven en gezegd. 5 Dit geldt ook voor het eedsgebaar. 6 Indien de eed, in plaats van de belofte, wordt afgelegd, schrijft de wet niet alleen concreet voor welke tekst uitgesproken dient te worden maar ook dat dit dient te gebeuren met een opgestoken rechterhand en de voorste twee vingers gestrekt. 7 Men kan zich afvragen waarom de betekenis van het eedsgebaar en de wat archaïsch aandoende wijze van eedsaflegging eigenlijk nog relevant is, onderzoek behoeft en waarom de (wijze van) eedsaflegging niet reeds lang geleden plaats heeft gemaakt voor één neutrale vorm waarin de advocaat plechtig kan verklaren zich op een bepaalde wijze te gedragen en/of zich aan sociale en groepsnormen te onderwerpen. Ten minste één van de redenen die hiervoor kan worden aangevoerd is het feit dat tot op heden binnen de advocatuur althans grote animo bestaat de eed in plaats van de belofte af te leggen. Zo leert een steekproef dat binnen de Rechtbank Amsterdam in % (te weten 137 van de 593), in % (134 van de 561) en in % (82 van de 368) beëdigde advocaten de eed heeft verkozen boven de belofte. 8 Gezien de populariteit van de eed, zal het afleggen ervan dan ook waarschijnlijk niet snel afgeschaft of verruild worden voor een modernere vorm. In dit licht bezien is het op z n minst interessant voor iedere (toekomstige) eedsaflegger te weten wat de mogelijke oorsprong van het eedsgebaar is waarmee hij of zij de beëdiging als advocaat heeft bezegeld. In het navolgende zal worden ingegaan op de betekenis en oorsprong van het eedsgebaar. Daartoe wordt eerst de wetsgeschiedenis in dit verband besproken en het feit dat het eedsgebaar kennelijk alleen gecodificeerd is, omdat het destijds een gebruikelijk gebaar was. Aangezien vele auteurs voor ons al hebben geprobeerd te achterhalen * ** Mr. G.R.G. Driessen was ten tijde van het tot stand komen van dit artikel advocaat bij Houthoff Buruma; hij is op verschijningsdatum advocaat te Curaçao bij VanEps Kunneman VanDoorne. Mr. I.M. Lems is werkzaam als advocaat bij Houthoff Buruma. Een woord van dank aan Fokko Tiemen Oldenhuis (bijzonder hoogleraar Religie en Recht aan de faculteit der Rechtsgeleerdheid en aan de faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap aan de RuG) en Jan Tiemen Oldenhuis (emeritus predikant Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Helpman) voor hun nuttige opmerkingen en aanvullingen bij dit stuk. Daaronder dient te worden verstaan: een persoon die aan een in Nederland erkende universiteit een universitaire graad in de rechtsgeleerdheid met civiel effect verkregen heeft. Artikel 3 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 1 Wet van 17 juli 1911, houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eeden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd. Artikel 1 Wet van 17 juli 1911, houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eeden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd. Artikel 3 lid 2 Advocatenwet. Voor een uitvoerige beschouwing over de historie, betekenis en functie van de advocateneed zij kortheidshalve verwezen naar onder meer F. Bannier, Over historie en functie van de advocateneed; Die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn, Advocatenblad ; N. Christopoulos, Advocateneed verdient nadere beschouwing, Advocatenblad , p. 481 e.v. en N. Christopoulos, De advocateneed, Den Haag: Boom Zie onder meer G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, Th.M. de Jongh, Notariële opstellen, Deventer: Kluwer 1982, p , Th. de Jongh, Eedsgebaar en Eedsformulier, WPNR , p en (vervolg in) WPNR , p Artikel 1 onder a Wet van 17 juli 1911, houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eeden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd. Bron: Y. te Beek, beëdigingsgriffier Rechtbank Amsterdam. Opmerking terzijde: de afname van het aantal beëdigingen in 2009 als zodanig heeft te maken met de afschaffing van het procuraat. 3

2 waarom dit naar alle waarschijnlijkheid religieuze 9 gebaar zo gebruikelijk was en wat de betekenis van het gebaar is, volstaan wij met een kort, en zodoende niet uitputtend, overzicht van de reeds bekende mogelijke betekenissen van het eedsgebaar. Ten slotte merken wij op dat in de tot nu toe verschenen publicaties weinig tot geen aandacht geschonken lijkt te zijn aan de verklaring voor het eedsgebaar met twee vingers als symbool voor (i) de verpanding van lichaam en ziel, en (ii) God en de eedsaflegger zelf. Met dit artikel wordt dan ook beoogd een nieuw aanknopingspunt te bieden om tot een sluitende verklaring voor het eedsgebaar te komen. 2. Wettelijke basis De Wet van 17 juli 1911, houdende voorziening in de bestaande onzekerheid ten aanzien van den vorm, waarin eeden, beloften en bevestigingen moeten worden afgelegd (hierna: de Wet vorm van de Eed ), 10 bepaalt welk gebaar gemaakt dient te worden tijdens het uitspreken van een eed, waaronder de advocateneed. In artikel 1 onder a Wet vorm van de Eed is het volgende bepaald: Hij, die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift mondeling een eed ( ) moet afleggen, zal onder het opsteken van de twee voorste vingers van zijn rechterhand, uitspreken de woorden: Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. Indien het opsteken van de rechterhand met de twee voorste vingers fysiek gezien niet tot de mogelijkheden behoort, bepaalt artikel 3 Wet vorm van de Eed dat die eed op eene wijze, zooveel mogelijk overeenstemmende met het bij die artikelen voorgeschrevene dient te worden afgelegd. Een andere uitzondering voor het afleggen van de eed op bovenbeschreven wijze geldt indien de eedsaflegger om religieuze redenen de eed op andere wijze wenst af te leggen. 11 Taalkundig gezien zou strikt genomen met de voorste twee vingers van de hand ook duim en wijsvinger kunnen zijn bedoeld. Men lijkt het er echter over eens te zijn dat het gaat om het opheffen van de wijs- en middelvinger en niet de duim. 12 Voorts wordt in de wetsgeschiedenis gesuggereerd dat ook nog gesteld zou kunnen worden dat een hand enkel één voorste vinger heeft en de eedsaflegger zodoende beide handen zou moeten opsteken om aan het wettelijk vereiste te kunnen voldoen. 13 Dit is echter volgens de wet uitgesloten omdat de Wet vorm van de Eed expliciet bepaalt dat men de eed aflegt door het strekken van de voorste twee vingers van de rechterhand 14 (vgl. artikel 1 onder a Wet vorm van de Eed). 3. Parlementaire geschiedenis Tijdens de 81e vergadering over de totstandkoming van de Wet vorm van de Eed in 1911, verkondigde Tweede Kamerlid Van Hamel dat: ( ) het opsteken van de twee voorste vingers van de rechterhand ( ) waarschijnlijk een overblijfsel is uit den tijd toen het voorwerp, waarbij men zwoer, vanzelf werd aangeraakt, zoals het leggen van de hand op het zwaard, wanneer men op het zwaard zwoer, of op een heilig gewaad de eed aflegde, of op een repliek, of ook wel op het kruisbeeld, wanneer men op het kruisbeeld zwoer. In Frankrijk steekt men ook nog de beide voorste vingers op; ofschoon het kruisbeeld uit de rechtszaal verdwenen is, waarheen de opgestoken vingers wezen, heeft men toch die oude symboliek behouden. Zoo is het opsteken van de vingers bij ons zeker gebleven als een symbool, het aanraken van of het wijzen naar het heilig voorwerp, waarbij men zweert; men wijst naar het crucifix of naar den hemel. 15 Uit deze tekst en de overige handelingen 16 van de Tweede Kamer lijkt te kunnen worden afgeleid dat men blijkbaar van mening was dat de in het wetsontwerp neergelegde eedsvorm de meest gebruikelijke was en zodoende in die vorm gecodificeerd diende te worden. Voorts blijkt uit de geciteerde tekst dat men niet bijzonder veel waarde hechtte aan het eedsgebaar met twee vingers, maar dat het vooral ging om het wijzende gebaar dat kennelijk evengoed met één, drie of meer gestrekte vingers zou kunnen worden gedaan. Een duidelijke verklaring voor het eedsgebaar met twee vingers blijkt aldus niet uit de wetsgeschiedenis. 4. Betekenis van het eedsgebaar met twee vingers 4.1. Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen, 1857 In het Weekblad van het Regt van 1857 werd verslag gedaan van de vergadering der sectie van regtsgeleerdheid en staatswetenschap van het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen voor het jaar Daaruit blijkt dat tijdens de genoemde verga- 9. Gelet op de bewoordingen zo waarlijk helpe mij God almachtig waarmee de eed in Nederland wordt afgelegd, kan ervan uit worden gegaan dat het bijbehorende (eeds)gebaar met twee gestrekte vingers een religieuze grondslag kent. 10. Een noodwet die sinds 25 juli 1911 ongewijzigd en onverkort van kracht is (Stb. 1911, 215). 11. Zie artikel 1 Wet vorm van de Eed. Ter illustratie kan worden gewezen op personen die de joodse godsdienst aanhangen. Zij dienen de eed met gedekt hoofd af te leggen (vgl. F.W. Grosheide & G.P. van Itterzon, Christelijke encyclopedie, Kampen: J.H. Kok N.V. 1957, tweede druk, deel II, p. 546). 12. Zie G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, p Zie Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen 1910/11, 81e vergadering d.d. 1 juni 1911, p Op de vraag waarom gekozen is voor de rechterhand en niet voor de linkerhand wordt in deze bijdrage niet ingegaan. Uitsluitend wordt ingegaan op de oorsprong en betekenis van de opgeheven hand met twee gestrekte vingers. 15. Zie Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen 1910/11, 81e vergadering d.d. 1 juni 1911, p Handelingen II 1910/11, p. 21, 237, , ; Kamerstukken II 1910/11, nr. 138, p. 1-18; Handelingen I 1910/11, p. 577, 580, 596, 597 en

3 dering de oorsprong en betekenis van het opheffen van de twee voorste vingers van de rechterhand bij het afleggen van de eed aan de orde is geweest. De uitslag is echter weinig bevredigend want men concludeert dat: hoe oud het gebruik ook zij, hoe het voor het eerst is ontstaan, en welke er de beteekenis van is, valt niet te zeggen. 17 Hieruit blijkt dat men zelfs al voordat het eedsgebaar in 1911 gecodificeerd werd, worstelde met de vraag waarom het eedsgebaar bestaat uit het opheffen van de rechterhand met de twee voorste vingers gestrekt De twee naturen van Christus Uit een bijdrage van Valckenaer 18 (1735) en Lydius 19 (1698), die geanalyseerd zijn door Overdiep, 20 leert men dat het opsteken van de voorste twee vingers van de rechterhand bij het afleggen van de (advocaten)eed zou kunnen verwijzen naar de twee naturen van Christus. De theologie heeft zich lang gebogen over de vraag of kort gezegd Jezus mens of God was. De tweenaturenleer stelt dat Christus twee naturen heeft, een goddelijke en een menselijke, die samenkomen in de ene persoon van Jezus Christus. Bij het opsteken van de rechterhand tijdens de (advocaten)eed zou dan met de ene vinger verwezen worden naar Jezus Christus als mens en met de andere vinger verwezen worden naar Jezus Christus als God, aldus Overdiep De heilige Drie-eenheid Nieuwenhuis, 1857 Naar aanleiding van het verslag in het Weekblad van het Regt wijst Nieuwenhuis 21 in 1857 op het eedsgebaar in de Deense wetgeving. Nieuwenhuis geeft aan dat in het wetboek dat door de Deense koning Christiaan V in 1633 was vastgesteld, het volgende omtrent het eedsgebaar bepaald zou zijn: bij het afleggen van de eed worden drie vingers opgestoken, de duim, de wijsvinger en de middelste vinger. De duim betekent God de Vader, de wijsvinger betekent God de Zoon en de derde vinger betekent God de Heilige Geest. De twee kleinere vingers die niet gestrekt worden zouden de menselijke ziel en het menselijk lichaam symboliseren. Doordat Nieuwenhuis uitdrukkelijk reageert op hetgeen in het Weekblad van het Regt in 1848 geschreven is, lijkt hij met zijn verwijzing te suggereren dat het Nederlandse eedsgebaar met twee vingers zou afstammen van het Deense eedsgebaar met drie vingers. Hij licht dit echter niet nader toe, waardoor ook Nieuwenhuis geen sluitende verklaring biedt voor het eedsgebaar met twee vingers Von Künszberg, 1941 Verschillende schrijvers, waaronder Von Künszberg, 22 naar wie ook Overdiep 23 verwijst, stellen dat het eedsgebaar met twee vingers oorspronkelijk een gebaar met drie vingers geweest zou kunnen zijn. Deze visie sluit aan bij hetgeen Nieuwenhuis reeds in 1857 schreef onder verwijzing naar Deense wetgeving uit De drie vingers zouden een verwijzing vormen naar de christelijke opvatting dat God bestaat uit drie heilige personen: de Vader, de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest en zou voor verschillende functies gebruikt worden, zoals zegenen, vervloeken, terugwijzen, aankondigen, scheppen, getuigen, verkondigen enz. 24 Dat ons eedsgebaar inmiddels uit twee vingers bestaat zou al dan niet overtuigend verklaard kunnen worden door te stellen dat wanneer men de duim naast de wijsvinger en de middelvinger strekt, het topje van de duim niet boven het wijsvingerlid uitkomt en zodoende het heffen van de duim als onderdeel van het eedsgebaar op den duur in de vergetelheid is geraakt Een verwijzing naar God De Jongh meent, onder aanhaling van C.W. Mönnich, dat het gebaar van de opgeheven hand, ongeacht of dit nu met twee of drie vingers gebeurt, bij de zwerende een verwijzing is naar de hemel, bedoeld om de mens ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, de zekerheid te geven dat de ander een goddelijke getuige van zijn waarheid bij zich heeft. 26 De Jongh schrijft echter evenals Overdiep en vele andere schrijvers dat de vorenaangehaalde betekenissen van het Nederlandse eedsgebaar geen afdoende antwoord geven op de vraag naar het waarom van het door de Nederlandse wet voorgeschreven eedsgebaar met twee vingers Verpanding van ziel en lichaam en God en de eedszweerder 5.1. Verpanding ziel en lichaam Zoals uit het voorgaande gebleken is, heeft een aantal schrijvers zich het hoofd gebroken over de betekenis van ons eedsgebaar. In onze speurtocht naar een afdoend 17. Weekblad van het Regt 7 mei 1857, nr. 1849, p L.C. Valckenaer, Dissertatio philologica, de ritibus in iurando a veteribus, Hebrais maxime et Graecis, observatis, observatis, 1735, p J. Lydius, Dissertatio philologico-theologica de juramento, 1698, p G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, p C.J.N. Nieuwenhuis, De Eed, Weekblad van het Regt 13 juli 1857, nr. 1868, p E. Freiherr von Künszberg, Schwurgebäre und Schwurfingerdeutung, G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, p G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, p Zie hierover ook: G. Overdiep, Ons eedsgebaar, Arnhem: Gouda Quint 1986, p Zie Th.M. de Jongh, Notariële opstellen, Deventer: Kluwer 1982, p. 98 e.v. en Th. de Jongh, Eedsgebaar en Eedsformulier, WPNR , p Zie Th.M. de Jongh, Notariële opstellen, Deventer: Kluwer 1982, p. 100 en Th. de Jongh, Eedsgebaar en Eedsformulier, WPNR , p

4 antwoord, zijn wij evenmin op een overtuigende en sluitende verklaring gestuit. Wel zijn wij een tweetal bijdragen tegengekomen waar tot op heden niet of nauwelijks aandacht aan is geschonken in de literatuur. Zo schrijft Barger 28 begin 1900 dat de twee vingers staan voor de verpanding van ziel en lichaam van de eedsaflegger onder de belofte aan God dat de waarheid gesproken zal worden. Barger schrijft in dit verband: Wat is een eed? Wie voor de overheid een eed zweert, steekt de twee voorste vingers (hij verpandt ziel en lichaam) omhoog; terwijl hij de anderen gesloten houdt (of drie vingers, wat met de Drieëenheid in verband gebracht wordt) en zegt: zoo waarlijk helpe mij God almachtig! Het is dus een aanroeping van God als getuige der waarheid, van wiens hulp wij afzien, als wij onwaarheid spreken. (cursivering auteurs) God en de eedsaflegger Douma schrijft in 1987 dat het eedsgebaar in Nederland met de twee voorste vingers opgestoken wordt afgelegd. In de hoofdtekst geeft hij hiervoor geen verklaring maar in een voetnoot oppert Douma dat het opsteken van de twee vingers mogelijk te maken heeft met de twee getuigen; God en de eedaflegger zelf. 30 Het is onduidelijk waarop Douma deze theorie baseert. Hij verwijst in ieder geval niet naar Geesink die jaren eerder, in 1931, ook al heeft gesuggereerd dat het opsteken van de twee vingers te maken heeft met de twee getuigen: God en de eedszweerder zelf Nawoord Met dit artikel hebben wij beoogd een bijdrage te leveren aan de zoektocht naar een sluitende verklaring voor ons eedsgebaar met twee vingers, zodat toekomstige advocaten wellicht ooit wel precies zullen weten waarom zij, wanneer zij de woorden zo waarlijk helpe mij God almachtig uitspreken hun rechterhand dienen op te steken met de twee voorste vingers gestrekt, anders dan dat dit simpelweg bij wet is voorgeschreven. De verklaringen van Barger en Douma vormen geen sluitende verklaring voor ons eedsgebaar, maar het door hen geschrevene zou wel aanleiding kunnen vormen voor een nader (theologisch) onderzoek naar de verklaring van ons eedsgebaar, waarbij ook de eedsgebaren in de ons omringende landen zouden kunnen worden betrokken H.H. Barger, De Heidelbergsche catechismus als catechetisch leerboek, Utrecht: Kemink en zoon 1914, p H.H. Barger, De Heidelbergsche catechismus als catechetisch leerboek, Utrecht: Kemink en zoon 1914, p J. Douma, De Tien Geboden, Dl. I, Kampen: Van den Berg 1985, p. 118, noot 20. W. Geesink, Gereformeerde ethiek, Eerste deel, Kampen: J.H. Kok N.V. 1931, p

HET MOTIEF ALS MOTIVERING?

HET MOTIEF ALS MOTIVERING? HET MOTIEF ALS MOTIVERING? Een onderzoek naar de rol van de motieftheorie in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de beoordeling van de bovengrens

Nadere informatie

De toegang tot de rechter en een eerlijk proces in de Grondwet?

De toegang tot de rechter en een eerlijk proces in de Grondwet? De toegang tot de rechter en een eerlijk proces in de Grondwet? Behoeft de Nederlandse Grondwet aanvulling met een recht op toegang tot de rechter en een eerlijk proces? De toegang tot de rechter en een

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst in strijd met dwingend arbeidsrecht; een panacee tegen knellende kaders?

De vaststellingsovereenkomst in strijd met dwingend arbeidsrecht; een panacee tegen knellende kaders? ONTSLAG De vaststellingsovereenkomst in strijd met dwingend arbeidsrecht; een panacee tegen knellende kaders? MR. DR. R.L. VAN HEUSDEN 1 In de arbeidsrechtpraktijk worden beëindigingsovereenkomsten vaak

Nadere informatie

HET RECHT OP NIET WETEN

HET RECHT OP NIET WETEN HET RECHT OP NIET WETEN I I I I I I I I HET RECHT OP NIET WETEN meer dan een quidproquo Tiffi RIGHT NOT TO KNOW more than a quidproquo PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van doctor aan de Erasmus

Nadere informatie

Stuiting van verjaring per e-mail

Stuiting van verjaring per e-mail Stuiting van verjaring per e-mail M r. E. M. v a n O r s o u w e n m r. A. M. M o r s s i n k h o f * De gevolgen van het niet stuiten van een vordering zijn zo groot dat de praktijkjurist geneigd is vast

Nadere informatie

Het medisch traject. Dr. mr. A.J. Van Advocaat bij Beer Advocaten te Amsterdam Senior onderzoeker aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

Het medisch traject. Dr. mr. A.J. Van Advocaat bij Beer Advocaten te Amsterdam Senior onderzoeker aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Het medisch traject 4210 1 Het medisch traject Dr. mr. A.J. Van Advocaat bij Beer Advocaten te Amsterdam Senior onderzoeker aan de Vrije Universiteit te Amsterdam 1. Inleiding 4210 3 2. De medisch adviseur

Nadere informatie

Bestaat de tweede fase uit Plas/Valburg nog?

Bestaat de tweede fase uit Plas/Valburg nog? Bestaat de tweede fase uit Plas/Valburg nog? Mr. dr. M.R. Ruygvoorn* Bestaat de tweede fase uit Plas/Valburg nog? Deze vraag houdt de gemoederen al geruime tijd bezig, met name na het arrest JPO/CBB. 1

Nadere informatie

KAN EEN TOEZICHTHOUDER U VERPLICHTEN EEN VERHOOR TE ONDERGAAN?

KAN EEN TOEZICHTHOUDER U VERPLICHTEN EEN VERHOOR TE ONDERGAAN? KAN EEN TOEZICHTHOUDER U VERPLICHTEN EEN VERHOOR TE ONDERGAAN? D.R. Doorenbos 1 1. Inleiding Een van de pijlers voor het uitoefenen van toezicht is de bevoegdheid om inlichtingen in te winnen en een onderzoek

Nadere informatie

Reactie op het rapport Toenemend appel,

Reactie op het rapport Toenemend appel, Reactie op het rapport Toenemend appel, een verkennend onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam naar de toename van het aantal beroepszaken ex artikel 69 van de Penitentiaire beginselenwet Reactie

Nadere informatie

Versoepelde adoptie altijd nog een optie?

Versoepelde adoptie altijd nog een optie? Een onderzoek naar het behoud van de versoepelde adoptieprocedure voor lesbische paren naast de mogelijkheid van ouderschap van rechtswege en erkenning Auteur: C.J.M. van Beem Studentnummer: 0501549 Scriptiebegeleidster:

Nadere informatie

Anonieme getuigen: ervaringen uit de praktijk

Anonieme getuigen: ervaringen uit de praktijk Mr. S.L.J. Janssen is advocaat te Amsterdam. Anonieme getuigen: ervaringen uit de praktijk Het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt sinds jaar en dag mogelijkheden om de identiteit van getuigen voor verdachten

Nadere informatie

Het schriftelijkheidsvereiste en het (non-)concurrentiebeding bij (stilzwijgende) verlenging: wie schrijft, die blijft

Het schriftelijkheidsvereiste en het (non-)concurrentiebeding bij (stilzwijgende) verlenging: wie schrijft, die blijft Het schriftelijkheidsvereiste en het (non-)concurrentiebeding bij (stilzwijgende) verlenging: wie schrijft, die blijft Mr. R.C. Sies Al ruim honderd jaar 1 worstelen juristen met het schriftelijkheidsvereiste

Nadere informatie

Aansprakelijkheid en verhaal bij Fondsen voor Gemene Rekening

Aansprakelijkheid en verhaal bij Fondsen voor Gemene Rekening Aansprakelijkheid en verhaal bij Fondsen voor Gemene Rekening Reactie op prof. mr. W.A.K. Rank en mr. B. Bierman, Aangaan van verplichtingen voor rekening van een FGR: aansprakelijkheid en verhaal, FR

Nadere informatie

De bijzondere curator, een lot uit de loterij?

De bijzondere curator, een lot uit de loterij? De bijzondere curator, een lot uit de loterij? Adviesrapport over waarborging van de stem en de belangen van kinderen in de praktijk Onderzoeksteam Mevrouw mr. drs. N. van der Bijl Mevrouw drs. M.E. Van

Nadere informatie

artikel RECHT OP TOELATING TOT CAO- ONDERHANDELINGEN: MEER DAN REPRESENTATIVITEIT? 74 SMA februari 2008 - nr. 2

artikel RECHT OP TOELATING TOT CAO- ONDERHANDELINGEN: MEER DAN REPRESENTATIVITEIT? 74 SMA februari 2008 - nr. 2 RECHT OP TOELATING TOT CAO- ONDERHANDELINGEN: MEER DAN REPRESENTATIVITEIT? A U T E U R Mr. P.Th. Mantel Met is al twintig jaar geleden dat in dit tijdschrift de bijdrage van Brink verscheen over de vraag

Nadere informatie

Wat er niet in de Ontslagregeling staat

Wat er niet in de Ontslagregeling staat Focus 1189 Wat er niet in de Ontslagregeling staat En de gevolgen daarvan Jaap van Slooten 1 De parlementaire behandeling van de Wet werk en zekerheid die op 1 juli aanstaande in werking treedt maakte

Nadere informatie

Mr. M.A.R. Schuckink Kool, M.F. van Hulst, C.J.M. van den Brûle, J.M.G. Hulsman, advokaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Mr. M.A.R. Schuckink Kool, M.F. van Hulst, C.J.M. van den Brûle, J.M.G. Hulsman, advokaten bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. M.A.R. Schuckink Kool, M.F. van Hulst, C.J.M. van den Brûle, J.M.G. Hulsman, advokaten bij de Hoge Raad der Nederlanden HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Rolnr. 10/ 05147 De dato: 21-7-2011 BORGERSBRIEF Inzake:

Nadere informatie

Een terugblik en een bespreking van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (Davelaar/Allspan)

Een terugblik en een bespreking van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2012 (Davelaar/Allspan) aanknopingspunten voor de vraag of het instellen van de deelgeschillenregeling al dan niet zinvol is. Tot slot oordelen rechters verschillend over de omvang van de kosten. Dat leidt tot zeer grote verschillen

Nadere informatie

Prettig contact met de overheid

Prettig contact met de overheid Dit is een uitgave van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Programmadirectie Dienstverlening, Regeldruk en Informatiebeleid Postbus 20011 2500 AE Den Haag E-mail: postbus.mediationvaardigheden@minbzk.nl

Nadere informatie

Een voorstel tot verbetering van de procedure tot naleving van de Wms 1

Een voorstel tot verbetering van de procedure tot naleving van de Wms 1 Een voorstel tot verbetering van de procedure tot naleving van de Wms 1 In de Wet medezeggenschap op scholen ( Wms ) staat dat de Landelijke geschillencommissie Wms bevoegd is in, onder meer, geschillen

Nadere informatie

OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE DNA

OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE DNA DE WET DNA-ONDERZOEK BIJ VEROORDEELDEN OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE DNA Mr. S.L.J. Janssen Inleiding Al sinds de indiening van het wetsvoorstel in november 2002, houdt de Tweede Kamer zich

Nadere informatie

De in beginsel strakke regel

De in beginsel strakke regel De in beginsel strakke regel M r. d r s. B. T. M. v a n d e r W i e l * 1 Het spanningsveld van juistheid en eindigheid Het recht vormt zich binnen het spanningsveld van tegengestelde uitgangspunten. Bij

Nadere informatie

GEEN STREEPJES OP DE MUUR

GEEN STREEPJES OP DE MUUR Leonie van der Grinten GEEN STREEPJES OP DE MUUR Een onderzoek naar de wenselijkheid van de initiatieven van de RSJ en het Forum Levenslang met betrekking tot de bezwaren omtrent de levenslange gevangenisstraf

Nadere informatie

Goed werknemerschap en employability

Goed werknemerschap en employability deel 1 27-03-2008 11:08 Pagina 85 Feitelijk is artikel 7:611 BW, binnen de gelaagde structuur van het BW, te bezien als uitwerking van de redelijkheid en billijk Goed werknemerschap en mr. E.L.P. Werner*

Nadere informatie

De procedure na cassatie en verwijzing

De procedure na cassatie en verwijzing De procedure na cassatie en verwijzing M r. N. T. D e m p s e y * 1 Gecasseerd; en (hoe) nu verder? Indien de Hoge Raad op grond van de aangevoerde cassatiemiddelen overgaat tot vernietiging van de bestreden

Nadere informatie

Advies. Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief

Advies. Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief Advies Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief Nieuwe richtingen aan de vrijheid van onderwijs Colofon De Onderwijsraad is een onafhankelijk

Nadere informatie

TOEGANG TOT HET RECHT: EEN ACTUEEL PORTRET

TOEGANG TOT HET RECHT: EEN ACTUEEL PORTRET 2014 mr. Hilke Grootelaar, mr. Laurens Venderbos, Simone Vromen LL.B. onder leiding van mr. dr. Herman van Harten TOEGANG TOT HET RECHT: EEN ACTUEEL PORTRET Een verkennend onderzoek naar relevante Nederlandse

Nadere informatie

Anders, of toch niet?

Anders, of toch niet? Anders, of toch niet? Een onderzoek naar de mogelijkheden van meer Awb-conforme onderwijswetgeving Mr. J.A. de Boer (TiU) Prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels (TiU) Prof. mr. drs. W. den Ouden (UL) Prof. mr.

Nadere informatie

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de CWI: trend of randverschijnsel?

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de CWI: trend of randverschijnsel? Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de CWI: trend of randverschijnsel? P.S. van Minnen* en W.A. Zondag 1 Inleiding Het ontslagrecht voor de rechtspraktijk de kern van het arbeidsrecht weet het wetenschappelijk

Nadere informatie