Hoofdstuk 4 BESCHRIJVING VAN DE INSTRUMENTEN 4.1 INLEIDING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 4 BESCHRIJVING VAN DE INSTRUMENTEN 4.1 INLEIDING"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 4 BESCHRIJVING VAN DE INSTRUMENTEN 4.1 INLEIDING In Hoofdstuk 1 zijn de belangrijkste redenen genoemd voor de keuze om deels de RDLS te gaan bewerken en normeren en deels nieuw instrumentarium te ontwikkelen voor het meten van de taalontwikkeling tussen anderhalf en zes jaar (zie paragraaf 1.1). In dit hoofdstuk zullen deze redenen worden uitgebreid en toegelicht, aan de hand van een bespreking van de uitgangspunten van de RDLS (4.1.1) en de uitgangspunten voor de bewerking (4.1.3). Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 de ontwikkeling van de afzonderlijke onderdelen van de nieuwe instrumenten besproken, via de constructieversies naar de definitieve instrumenten, de RTB (Reynell Test voor Taalbegrip; Van Eldik, Schlichting, Lutje Spelberg, B.F. van der Meulen & Sj. van der Meulen, 1995) en de STP (Schlichting Test voor Taalproductie; Schlichting, Van Eldik, Lutje Spelberg, Sj. van der Meulen & B.F. van der Meulen, 1995). Bij deze ontwikkeling hebben vooral resultaten betreffende item-analyse en betrouwbaarheid een rol gespeeld. Deze resultaten zullen worden gepresenteerd in hoofdstuk 5 van deze dissertatie. In paragraaf 4.3 van dit hoofdstuk worden de definitieve instrumenten beschreven. Tenslotte worden (in 4.2) ter afsluiting van dit hoofdstuk nog enkele opmerkingen omtrent de meetpretentie van de RTB en de STP gemaakt De RDLS Historie De RDLS is in een klinische setting ontwikkeld door Joan Reynell. De directe aanleiding was de behoefte aan een instrument om het niveau van taalontwikkeling te bepalen bij kinderen die op een centrum voor (meervoudig) gehandicapte kinderen zaten of ernaar verwezen werden. Veel kinderen werden aangemeld bij dit centrum wegens een vertraagde of gestoorde spraak- en/of taalontwikkeling. Ten aanzien van deze kinderen wilde Reynell kunnen vaststellen wat hun taalontwikkelingsniveau was in relatie tot hun mentale ontwikkelingsniveau en - in het geval van een taalachterstand - of deze zich voordeed in het begrip of in de productie van 57

2 taal, of op beide terreinen. Deze informatie moest de basis zijn voor beslissingen over de inhoud en de methode van onmiddellijk uit te voeren remediële programma s. Een eerste, experimentele versie van de RDLS, genormeerd op een populatie van niet-gehandicapten, werd uitgegeven in Na vijf jaar intensief gebruik werd het instrument gereviseerd en genormeerd. De herziene editie verscheen in In 1985 werd een tweede revisie uitgegeven die nog weer op onderdelen werd herzien in 1987 (Reynell & Huntley, 1985 en 1987). In Nederland kwamen er al gauw bij verschillende logopedische centra verschillende Nederlandse versies van het scoreformulier in omloop. In 1982 werd de officiële vertaling door Bomers en Mugge van zowel de handleiding als het scoreformulier (van de Engelse versie van 1977) uitgegeven. In 1989 kwam een Nederlandse vertaling, eveneens door Bomers en Mugge, van de versie van 1987 op de markt. Nederlandse werkterreinen waar taaldiagnostiek een belangrijke rol speelt zijn onder andere: medisch-neurologische settings, bijvoorbeeld audiologische centra en KNO- en foniatrische afdelingen van ziekenhuizen; speciaal en regulier onderwijs; en kinder- en jeugdhulpverlening en gehandicaptenzorg (zie Hoogenkamp, Hulskamp, Drubbel & de Blauw, 1992). De groeiende tendens tot vroege diagnostiek bestaat ook op het terrein van de taalontwikkeling, zodat taaldiagnostiek ook van belang is voor VTO-teams. De RDLS wordt in al deze terreinen gebruikt, aanvankelijk vooral in logopedische settings, de laatste decennia echter ook meer en meer in psychodiagnostische settings. Voor de groep kinderen met een ernstige motorische beperking neemt de voor deze groep ontwikkelde vorm B van de subtest Taalbegrip van de RDLS een opmerkelijke plaats in bij de diagnostiek: het is één van de zeer weinige instrumenten die geschikt is voor deze groep kinderen en wordt daarom vaak gebruikt om een (voorlopige) indicatie van het intelligentieniveau te verkrijgen, daar een voor deze groep geschikte intelligentietest vooralsnog ontbreekt. Doelstellingen van Reynell De doelstellingen van Reynell bij de constructie van het instrument waren, puntsgewijs, de volgende: 1) Het niveau van taalbegrip en taalproductie moet zoveel mogelijk onderling onafhankelijk kunnen worden vastgesteld; dat wil zeggen: het niveau van taalproductie van een kind mag geen invloed hebben op zijn taalbegripsscore en zijn niveau van taalbegrip mag zijn testresultaten voor taalproductie niet beïnvloeden. 2) Het leeftijdsbereik moet lopen van één tot zes jaar, met een grootste gevoeligheid bij het leeftijdsbereik van anderhalf tot vier jaar, de periode waarin het belangrijkste gedeelte van de taalontwikkeling plaatsvindt; 3) Het materiaal dient zo aantrekkelijk en uitnodigend mogelijk te zijn in verband met de doelpopulatie. 58

3 4) Het materiaal moet zowel goed verkrijgbaar als ook zeer bekend en vertrouwd zijn voor kinderen, dit laatste punt moet met name ook gelden voor in sterke mate aan huis gebonden kinderen (bijvoorbeeld kinderen met een ernstige motorische beperking). 5) De scoringseenheden dienen zo gedefinieerd te zijn dat een vooruitgang in de taalontwikkeling van zes maanden duidelijk kan worden onderscheiden; 6) Het instrument dient zowel kwantitatieve als kwalitatieve informatie te kunnen geven over het taalbegrips- en productieniveau. 7) Het instrument dient gebaseerd te zijn op een normaal verlopende taalontwikkeling. Ten aanzien van punt zeven worden achtergronden gegeven in paragraaf De overige doelstellingen van Reynell zijn eveneens doelstellingen geweest bij de constructie van de nieuwe Nederlandse instrumenten. Wat betreft punt 2 kan de kritische kanttekening worden geplaatst dat de RDLS vanaf het leeftijdsbereik van 4 jaar inderdaad niet optimaal gevoelig is. Ten aanzien van de vijfde doelstelling van Reynell kan worden gezegd dat gevoeligheid voor een ontwikkelingsverschil van zes maanden om inhoudelijke redenen niet een zeer strenge eis is; in zes maanden kunnen er grote veranderingen optreden in het begrip en de productie van taal bij een kind. De doelstellingen bij de constructie van de nieuwe instrumenten komen in verder aan de orde. Indeling van de RDLS De RDLS bestaat uit twee hoofdonderdelen, Taalbegrip en Taalproductie, en een viertal subtests, te weten Taalbegrip, Taalstructuur, Woordenschat en Taalinhoud. De laatste drie subtests vormen samen de Taalproductieschaal (zie ook Tabel 4.1). Met de subtest Taalbegrip wordt de receptieve morfologische, syntactische en semantische ontwikkeling geïntegreerd gemeten. De subtest bestaat uit 67 items waarin het kind een handeling moet uitvoeren met speelgoedmateriaal aan de hand van een verbaal gegeven opdracht. De items zijn gerangschikt in 10 secties van oplopende moeilijkheidsgraad. Secties zijn verzamelingen van minimaal vijf en maximaal veertien items van min of meer vergelijkbare moeilijkheid, waarbij hetzelfde speelgoedmateriaal wordt gebruikt. De items van een sectie worden direct na elkaar afgenomen. Een voorbeeld van een item: Pak het grootste roze varken en laat mij zijn ogen zien (item 49). De subtest Taalstructuur bestaat uit 21, qua ontwikkelingsniveau oplopende, observatiecategorieëen voor de productieve fonologie, morfologie en syntaxis, voor tijdens de afname van de RDLS waargenomen uitingen van het kind. Indien een kind weinig spreekt, worden met het testmateriaal situaties uitgebeeld, die het kind moet beschrijven. Het eerste item is: vocaliseren anders dan huilen, het laatste item: gebruik van volledige samengestelde zinnen. 59

4 De subtest Woordenschat betreft productieve semantiek en bestaat uit tweeentwintig items, in drie in moeilijkheid oplopende secties. Bij de eerste zeven items moeten voorwerpen (bijvoorbeeld: bal, pop en lepel) worden benoemd. Bij de volgende acht items moeten afbeeldingen worden benoemd, de doelwoorden zijn zelfstandige naamwoorden (bijvoorbeeld: stoel), werkwoorden (bijvoorbeeld: drinken) en een bijvoeglijke bepaling (nat). Bij de laatste zeven items bestaat de taak uit het definiëren van woorden en begrippen (bijvoorbeeld: appel en het koud hebben) Bij de subtest Taalinhoud, waarin ook productieve semantiek gemeten wordt, moet het kind een drietal platen beschrijven. De respons bij elke plaat wordt gescoord in termen van basisscore (hoger naarmate het kind beter in staat is de totale situatie op het plaatje te beschrijven), samenhangende ideeën (het aantal verbindingen tussen inhoudelijke elementen in de langste zin) en toegevoegde zinnen (maximaal twee). Vooral ten aanzien van deze subtest kan kritiek worden geformuleerd. De kritiek betreft zowel de onduidelijkheid van de scoringsprocedure als twijfels omtrent wat gemeten wordt met deze subtest (zie ook en 4.2.5) Theoretische basis van de RDLS Reynell definieert taal als een systeem van symbolen, dat dient voor de communicatie met anderen en als voertuig van het denken (Reynell, 1980). Deze definitie is minder uitgebreid, maar niet in tegenspraak met de in hoofdstuk 2 gegeven definitie van Lahey. Bij Reynell speelt het begrip symbool een grote rol. Een symbool is iets dat naar iets anders verwijst. Symbolen kunnen plaatjes zijn, gebaren, woorden en gestructureerde woordpatronen. De laatste twee zijn de hoogst ontwikkelde vorm van symbolen, ze zijn het meest geabstraheerd van datgene waar ze naar verwijzen. Woorden staan voor o.a. objecten en acties. Combinaties van woorden kunnen worden gebruikt om ideeën uit te drukken. Als representatiesysteem verschaft de taal een middel om het denken en de communicatie verder te laten gaan dan de onmiddellijke situatie (het hier en nu). Het maakt het vooruit plannen, het formuleren van ideeën en het oplossen van problemen mogelijk. Als zodanig is de taalontwikkeling een belangrijk aspect van de intellectuele ontwikkeling. Reynell benadrukt de cognitieve basis voor de taalontwikkeling. In haar boek Language Development and Assessment (1980) beschrijft zij cognitieve voorwaarden voor stadia in de taalontwikkeling. Evenals bijvoorbeeld Sinclair (1971) en Ingram (1987) baseert zij zich op een Piagetiaans ontwikkelingsmodel, getuige haar gebruik van begrippen als conceptformatie en objectpermanentie. Zinvol taalgebruik kan volgens Reynell pas dan plaatsvinden als tenminste het ontwikkelingsstadium van conceptformatie is bereikt. In het algemeen volgt de taalontwikkeling de ontwikkeling van het symboolbegrip (negen tot zevenentwintig maanden). 60

5 Reynell s opvatting heeft consequenties voor zowel diagnostiek als behandeling: indien een achterstand in de taalontwikkeling gepaard gaat met een achterstand in de cognitieve ontwikkeling dient de therapie zich in eerste instantie te richten op het bereiken van voor bepaalde aspecten van de taalontwikkeling noodzakelijke cognitieve stadia. Empirisch bewijs hiervoor is echter niet geleverd. De ontwikkeling van taal beschrijft Reynell als de ontwikkeling van het vermogen van een kind om steeds meer en ook meer complexe woorden in steeds minder contextafhankelijke verbanden te gebruiken. Zij geeft de volgende stadia in de taalontwikkeling tot een leeftijd van vier jaar: 1) Het preverbale stadium: dit stadium loopt van zes tot en met tien à twaalf maanden. Het kind kan bepaalde woorden herkennen en zelfs gebruiken, maar slechts binnen een beperkt aantal situaties. Aan de eis dat woorden gebruikt worden als symbolen voor alle verschijningsvormen van een bepaald begrip in alle mogelijke contexten is nog niet voldaan. 2) Het object label stadium: van 15 tot 24 maanden. Een klein aantal woorden wordt met volledige symbolische betekenis gebruikt. Het gaat hierbij meestal om bekende voorwerpen uit het dagelijkse leven die een speciale betekenis voor het kind hebben, bijvoorbeeld zijn eigen bekertje, zijn beertje. Het kind kan bij het begrijpen van een uiting nog maar één operatief woord, een woord dat doorslaggevend is voor het begrijpen van een uiting, tegelijkertijd in zich opnemen. Hoewel met bij het praten met kinderen van deze leeftijd wel korte zinnen gebruikt reageert het kind niet op de zin als geheel, maar slechts op één woord of begrip daaruit. 3) Woordcombinaties: 24 tot 27 maanden. Het kind is nu in staat twee operatieve woorden tegelijkertijd in zich op te nemen en in verband met elkaar te brengen in een situatie waarin dat verband voor de hand liggend is. Het reageert goed op woorden die het kent ook wanneer ze in verschillende zinnen ingebed zijn, maar zijn reactie wordt alleen door de twee operatieve woorden en de context bepaald. 4) Het naamwoord-werkwoord stadium: rond 30 maanden. Twee operatieve woorden, veelal naam- en werkwoorden, kunnen nu op grond van een minder concrete situatie met elkaar in verband worden gebracht. Het kind kan nu bijvoorbeeld de naam van een voorwerp in verband brengen met een eigenschap van dat voorwerp, bijvoorbeeld bed met slapen. Ook kan het kind nu met verschillende symboolsystemen tegelijk werken: ook een poppenbedje wordt in verband gebracht met slapen. 5) Driewoordcombinaties en eenvoudige zinnen: na 30 maanden. De taal maakt tijdens de volgende 18 maanden een enorme ontwikkeling door. Behalve dat kinderen nu leren drie en meer operatieve woorden te begrijpen, gaan ze ook meer woordklassen dan alleen naamwoorden en werkwoorden begrijpen en gebruiken. Dit zijn vooral bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels. 61

6 Hierdoor kan het kind specifieke opdrachten (waarbij bijvoorbeeld een bepaalde bal op een bepaalde plaats moet worden gelegd) uitvoeren. Deze beschrijving van de taalontwikkeling komt wat betreft de inhoud en volgorde van de beschreven ontwikkelingsstappen overeen met het in 2.3 gegeven over zicht van Schaerlaekens & Gillis. Er zijn echter enkele accentverschillen. Een opvallend kenmerk van Reynell is dat zij vooral de receptieve ontwikkeling beschrijft, terwijl Schaerlaekens bij de vroege taalontwikkeling het productieve aspect meer aandacht geeft. Voorts kan worden gezegd dat Reynell, vergeleken met Schaerlaekens, zich sterk richt op de cognitieve ontwikkeling en op semantische aspecten van de taalontwikkeling, terwijl ze relatief weinig zegt over de ontwikkeling van het vermogen van het kind om ook de structuur van de taal, dat wil zeggen syntactische en morfologische aspecten, bij het begrijpen te betrekken (zie Butcher, 1991). Wanneer de RDLS wordt gerelateerd aan Reynell s beschrijving van de taalontwikkeling kan worden geconcludeerd dat vooral de subtest Taalbegrip hier nauw bij aansluit. Tot deze conclusie komt ook Butcher (1991). Dat dit gedeelte van de test ook duidelijk beter is dan het taalproductiegedeelte, gezien de betrouwbaarheidsgegevens (zie 4.2) en het gebruikersoordeel (zie 4.1.3), is wellicht het gevolg van Reynells grotere interesse voor de receptieve ontwikkeling. Evenzo kan het feit dat alle onderdelen van de RDLS het meest gevoelig zijn bij het lagere leeftijdsbereik goed worden verklaard uit het meer gericht zijn van Reynell op semantische dan op syntactische en morfologische aspecten van de taalontwikkeling Uitgangspunten voor de bewerking In de project-subsidieaanvraag (Lutje Spelberg & Van der Meulen, 1989) worden de belangrijkste uitgangspunten voor de bewerking van de RDLS gegeven. Deze kunnen worden samengevat aan de hand van de volgende vier punten, die hierna zullen worden toegelicht: - de indeling taalbegrip/taalproductie; - de aanwijzingen van het gebruikersonderzoek; - de nieuwe opzet van Taalstructuur: de Test voor Zinsontwikkeling; - de samenwerking met Leuven. De indeling taalbegrip/taalproductie Dit punt is al enige keren aan de orde geweest. In 1.2 werd gezegd, dat een belangrijke reden voor het bewerken van de RDLS is gelegen in de mogelijkheid die dit instrument biedt om het ontwikkelingsniveau van het taalbegrip en de taalproductie 62

7 van een kind afzonderlijk te kunnen vaststellen. In 2.4 werd verder ingegaan op de diagnostische relevantie van deze gedifferentieerde wijze van meten. Gedifferentieerde informatie omtrent de taalontwikkelingsstand van een kind biedt aanknopingspunten voor zowel oorzakelijke diagnostiek als wel het opzetten van een behandelingsplan. Ten aanzien van het nieuw te ontwikkelen instrument geldt dan ook dat het eerste uitgangspunt van Reynell, het apart en onderling onafhankelijk kunnen meten van taalbegrip en taalproductie, wordt gehandhaafd. Aanwijzingen gebruikersonderzoek Het reeds in 1.2 aangehaalde gebruikersonderzoek (Veen, 1984, 1987) onder ervaren logopedisten, psycholinguïsten en orthopedagogen geeft inzicht in het gebruik van en het oordeel over de RDLS bij de gebruikers. Tevens biedt het onderzoek suggesties voor verbetering van het testmateriaal. Een algemene conclusie van het onderzoek is dat de twee onderdelen van de RDLS verschillend gebruikt en gewaardeerd worden. Alle deskundigen gebruiken het taalbegripsdeel. Het taalproductiedeel wordt veel minder gebruikt omdat de informatie die men verkrijgt te globaal en onvoldoende wordt gevonden voor diagnostische doeleinden. Ten aanzien van de subtest Taalbegrip wordt geconcludeerd dat de gebruikers hierover zeer tevreden zijn. Een enkele klacht betreft het formaat van het speelgoed waarmee de opdrachten moeten worden uitgevoerd. De volgorde van de items en de secties lijkt volgens sommige gebruikers niet optimaal. Voorts wordt er gepleit voor aanvulling van het itemmateriaal. (Met name een aanvulling van sectie 5 met minder voor de hand liggende opdrachten met hetzelfde materiaal; een extra sectie tussen de secties 7 en 8 en meer opdrachten met taal-denk-relaties zoals in sectie 10). De subtest Taalstructuur wordt door de gebruikers bruikbaar gevonden tot item 15. Daarboven zijn de categorieën te weinig gedifferentieerd en de sprongen in moeilijkheid te groot. De gehanteerde oplopende lineaire schaal is voor het hoogste leeftijdsbereik ongeschikt, daar dit de scoring bemoeilijkt. Ook zijn de items waarin het woord correct voorkomt lastig te scoren. In 1.2 is al gezegd, dat slechts weinig gebruikers deze subtest regelmatig gebruiken. De subtest Woordenschat wordt tamelijk bruikbaar gevonden. De belangrijkste kritiek betreft het geringe aantal items; met name voor het hogere leeftijdbereik, de ouderwetse Engelse plaatjes, het bestaan van scoringsproblemen bij de sectie woorden en het feit dat in deze sectie naast de woordenschat ook het vermogen tot formuleren een belangrijke rol speelt. Over de subtest Taalinhoud zijn de deskundigen het minst tevreden. Het grootste probleem is de manier van scoren; de handleiding geeft onduidelijke instructies. Voorts is het niet duidelijk wat precies met deze subtest wordt gemeten. 63

8 Nieuwe opzet Taalstructuur: Test voor Zinsontwikkeling Reeds bij de projectaanvraag (Lutje Spelberg & Van der Meulen, 1990) was besloten dit onderdeel van de test te vervangen door een geheel nieuwe opzet. Evenals de subtest Taalstructuur van de RDLS moest het nieuwe onderdeel van de test gericht zijn op het meten van de actieve morfologische en syntactische ontwikkeling. In 1.2 is reeds aangegeven dat de bestaande diagnostische middelen voor het bedoelde leeftijdsbereik op dit terrein ofwel ontoereikend waren, ofwel, in het geval van methoden van spontane taalanalyse, zeer arbeidsintensief voor de gebruiker. Uitgangspunt voor het nieuw te ontwikkelen onderdeel is om, in een gestructureerde testsitutatie, syntactische en morfologische structuren op een systematische wijze te ontlokken aan het kind. De te gebruiken grammaticale structuren moeten worden gekozen uit die structuren die normaalsprekende kinderen tot rond het zesde levensjaar verwerven. Ten behoeve van de constructie van items voor de grammaticale ontwikkeling tussen vier en zes jaar is in het onderhavige project een longitudinaal onderzoek verricht (Schlichting, 1996); items voor de grammaticale ontwikkeling tot 4 jaar konden worden ontwikkeld op grond van de resultaten van eerder onderzoek (Verhulst-Schlichting 1988, TARSP; Schlichting 1993). De te gebruiken ontlokkingsmethodiek is ontwikkeld in het kader van het taaltherapieprogramma Functionele Imitatie van Taalstructuren (FIT; Schlichting & De Koning, 1988). De methodiek valt te omschrijven als het letterlijk dan wel met een variatie naspreken van zinnen in een functionele situatie. Bij het gebruik van deze methodiek wordt uitgegaan van de veronderstelling dat kinderen over het algemeen geen structuren kunnen imiteren die geen deel uitmaken van hun syntactisch systeem. Speidel en Nelson (1989) geven een overzicht van de literatuur over imitatie. De gebruikte grammaticale structuren en ontlokkingsmethoden worden behandeld in en Samenwerking met Leuven Het oogmerk van de samenwerking met Leuven (zie ook 3.2.2) was in eerste instantie de uitgave van een gemeenschappelijk Vlaams/Nederlands instrument, met aparte normen voor Nederland en Vlaanderen, echter met verschillende versies van Taalstructuur. Omdat het in Nederland beoogde leeftijdsbereik (van anderhalf tot zes jaar) iets uitgebreider was dan het Vlaamse (van twee tot vijf jaar; zie Schaerlaekens, Zink & Van Ommeslaeghe, 1993) zou het onderdeel Taalbegrip, en mogelijk ook het onderdeel Woordenschat van de Nederlandse versie iets uitgebreider zijn. Aangezien het Leuvense project ruim twee jaar eerder van start ging, is voor het eerste constructieonderzoek (C1) gebruik gemaakt van de Vlaamse bewerking van het materiaal, voor wat betreft Taalbegrip en Woordenschat. De subtest Taalinhoud werd niet opgenomen omdat de Vlaamse bewerking hiervan op het moment van de eerste constructiefase nog niet gereed was. Ook in een later stadium van het onderzoek is de 64

9 subtest Taalinhoud niet opgenomen, vanwege twijfels bij de Nederlandse onderzoeksgroep over de validiteit van deze subtest (zie hiervoor 4.2.5) en de eerder genoemde kritiek in het gebruikersonderzoek. In dit stadium besloot de Nederlandse onderzoeksgroep ook tot het niet opnemen van Woordenschat (zie voor redenen hiervoor 4.2.4) in het instrument, maar dit onderdeel te vervangen door een nieuwe opzet met de naam Test voor Woordontwikkeling. Uiteindelijk is alleen voor wat betreft de totstandkoming van de Reynell Test voor Taalbegrip sprake geweest van samenwerking, de Schlichting Test voor Taalproductie is een louter Nederlands product. Over de Vlaamse verbeteringen in de RDLS die ten behoeve van de eerste constructiefase van het Nederlandse onderzoek zijn gebruikt kan het volgende worden gezegd. De Vlaamse bewerking van Taalbegrip komt in ruime mate tegemoet aan de kritiek die is geformuleerd in het eerder beschreven gebruikersonderzoek. Bij de subtest Taalbegrip is een sectie toegevoegd met minder voor de hand liggende opdrachten met het materiaal van sectie 5 en items met passieve zinsconstructies. Voorts is de afnameprocedure van deze subtest is uitgebreider beschreven dan bij de RDLS, hetgeen de standaardisatie van de afname ten goede komt: de testvoorwerpen worden volgens een vaste volgorde voor het kind neergelegd en er zijn regels ontwikkeld voor het hanteren van het materiaal wanneer het kind een foute reactie geeft. Toegevoegde aanwijzingen op het scoreformulier verhogen het gebruikersgemak. Bij de subtest Woordenschat wordt in mindere mate tegemoet gekomen aan de kritiek in het gebruikersonderzoek. Aan een tweetal belangrijke bezwaren is tegemoet gekomen. De scoringsprocedure is uitgebreid en daardoor duidelijker geworden. Er zijn enkele moeilijke items aan de subtest toegevoegd, om het leeftijdsbereik te vergroten. Echter aan het bezwaar dat de derde sectie een andere taak behelst dan de eerste twee secties is niet tegemoet gekomen. Om deze reden en omdat gedurende het constructieonderzoek bleek dat de moeilijkheidsopbouw nog onvoldoende was voor het in Nederland beoogde leeftijdsbereik (anderhalf tot zes jaar), werd na de eerste constructiefase in Nederland, zoals gezegd, gekozen voor een geheel nieuwe opzet van dit onderdeel, met de naam Test voor Woordontwikkeling. 4.2 ONTWIKKELING VAN DE TESTS De ontwikkeling van de nieuwe tests heeft in een aantal fasen plaatsgevonden, conform de opzet van het onderzoeksproject zoals deze is beschreven in hoofdstuk 3. Uitgaande van de RDLS, is in een tweetal constructiefases onderzoek uitgevoerd met experimentele versies van het nieuw te ontwikkelen instrument. De versies die in het eerste en tweede constructieonderzoek zijn gebruikt zullen in deze dissertatie worden aangeduid met de aanduiding van de constructieonderzoeken zelf: namelijk C1 en C2. Het constructieonderzoek leidde tot een normeringsversie van het instrument, waarmee het landelijk normeringsonderzoek werd ingegaan. De normeringsversie 65

10 (aangeduid met N) met de ontwikkelde normen vormt het definitieve instrument. Het definitieve instrument dient, voor wat betreft de inhoud en de gang van zaken bij de testafname, niet te verschillen van de normeringsversie, willen de ontwikkelde normen geldig zijn. De constructie van versie C1 is gebaseerd op de uitgangspunten voor bewerking, zoals die bij aanvang van het project geformuleerd zijn (zie 4.1.3). Wijzigingen van C1 naar C2 en van C2 naar de normeringsversie zijn aangebracht op grond van de resultaten van respectievelijk constructieonderzoek C1 en C2. Deze resultaten worden gegeven in hoofdstuk 5 en 6. De totstandkoming van de onderdelen en de wijzigingen op grond van de resultaten worden per testonderdeel behandeld in de volgende paragrafen. Wat betreft wijzigingen van de normeringsversie naar de definitieve versie kan het volgende worden vermeld. Na afloop van het normeringsonderzoek werd door de onderzoeksgroep besloten het definitieve instrument als twee aparte instrumenten uit te geven: de Reynell Test voor Taalbegrip (RTB; Van Eldik, Schlichting, Lutje Spelberg, B.F. van der Meulen & Sj. van der Meulen, 1995) en de Schlichting Test voor Taalproductie (STP; Schlichting, Van Eldik, Lutje Spelberg, Sj. van der Meulen & B.F. van der Meulen, 1995). De belangrijkste reden voor het splitsen van het instrument is dat de testonderdelen voor de taalproductie alle in het onderhavige onderzoek ontwikkeld zijn en geen materiaal van de RDLS gebruiken (afgezien van de eenvoudigste eerste vijf items van de subtest Woordenschat). Door de aparte naamgeving van de twee gedeelten wordt voor de gebruiker duidelijk welk gedeelte de bewerking van de vertrouwde Reynell-test is en welk gedeelte nieuw. Minder belangrijke argumenten voor de splitsing zijn dat het materiaal behorend bij taalproductie toch niet in de bestaande koffer zou passen en dat de gebruikers zo niet gedwongen worden beide instrumenten aan te schaffen. De vraag rijst nu of de splitsing van de instrumenten consequenties heeft voor de geldigheid van de normering. Het antwoord luidt: nee, voor zover men zich aan de afnameregels houdt. De volgorde van afnemen bij het normeringsonderzoek van de beide onderdelen was: taalbegrip-taalproductie. Indien men zowel de RTB als de STP afneemt dient dat volgens de aanwijzingen van de beide handleidingen te gebeuren in de vaste volgorde RTB-STP. Omdat de RTB de eerste testonderdeel is heeft alléén afnemen van de RTB geen consequenties voor de geldigheid van de normering. Bij het alléén afnemen van de STP zou dit wel het geval kunnen zijn, als men zich onvoldoende aan de handleiding van de STP houdt. Hierin wordt namelijk vrij uitdrukkelijk gesteld dat de STP niet als eerste test in een uitgebreid taalonderzoek aan de orde mag komen, en dat bij voorkeur de RTB eerst wordt afgenomen. Er wordt aangegeven hoe belangrijk het is dat het kind al wat losgekomen is maar nog niet gefrustreerd kan zijn geraakt door het falen op productietaken, wanneer de STP wordt afgenomen. Ten aanzien van de STP kan worden opgemerkt dat er na het normeringsonderzoek nog enkele kleine wijzigingen zijn aangebracht, zonder consequenties voor de 66

11 geldigheid van de normering. Eén wijziging is die van de benaming van de testonderdelen. De subtest Taalstructuur heeft in de STP de naam Test voor Zinsontwikkeling gekregen, de subtest Woordenschat is herdoopt tot Test voor Woordontwikkeling, de Vragenlijst Eerste Woordenschat is heeft uiteindelijk de naam Lexilijst gekregen. Andere wijzigingen ten opzichte van de normeringsversie zullen per onderdeel worden besproken in de desbetreffende paragrafen (4.2.3 en 4.2.4) Indeling van de instrumenten Overeenkomstig het uitgangspunt om taalbegrip en taalproductie apart en onderling onafhankelijk te kunnen meten bestaan C1, C2 en de normeringsversie evenals de RDLS uit een gedeelte voor Taalbegrip en een gedeelte voor Taalproductie, waarvan 1 het laatste een drietal onderdelen bevat plus de zogenaamde Lexilijst. In Tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van de indeling in deze onderdelen en de namen hiervan bij de instrumenten in de verschillende fasen van het onderzoek; de ontwikkeling van RDLS via de normeringsversie naar RTB en STP. Ook worden in deze tabel de in deze dissertatie gehanteerde afkortingen voor de verschillende testonderdelen gegeven. De verschillen tussen de RDLS en de definitieve instrumenten worden, per onderdeel, in de navolgende paragrafen besproken. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontwikkeling van de testonderdelen in de verschillende stadia van het onderzoek. Zo nodig wordt eerst nader ingegaan op de uitgangspunten voor de aanpassing. 1 Waar bij de RDLS sprake is van subtests wordt bij de Schlichting Test voor Taalproductie liever gesproken van onderdelen. De reden hiervoor is dat de onderdelen als zelfstandige tests kunnen worden afgenomen. In de handleiding van de STP wordt zelfs gesproken van tests. De Reynell Test voor Taalbegrip bestaat slechts uit één onderdeel, te weten Taalbegrip. 67

12 Tabel 4.1 Overzicht van de onderdelen van de van de RDLS, de normeringsversie, en de definitieve instrumenten RDLS normeringsversie RTB Taalbegrip TB TB TB Taalbegrip Taalbegrip Taalbegrip RDLS normeringsversie STP Taal- TS TS ZO productie Taalstructuur Taalstructuur Zinsontwikkeling WS WS WO Woordenschat Woordenschat Woordontwikkeling TI niet niet Taalinhoud opgenomen opgenomen niet EW LL aanwezig Eerste Woordenschat Lexilijst Overig niet AG AG aanwezig Auditief Geheugen Auditief Geheugen Taalbegrip Uitgangspunten voor de aanpassing Ondanks het positieve oordeel van de gebruikers valt er toch kritiek te geven op de subtest Taalbegrip van de RDLS. Deze kritiek betreft enerzijds de standaardisatie van de testafname en anderzijds het beoogde leeftijdsbereik van de test. Wat betreft de standaardisatie van de testafname: sommige afnameregels zijn in de handleiding te impliciet gelaten. Over het algemeen wordt er van uit gegaan dat de plaatsing van het materiaal niet belangrijk is, maar de testleider moet rekening houden met de nog komende vragen (vertaling Bomers & Mugge, 1989) en het materiaal eventueel onopvallend anders opstellen. Zo mag bijvoorbeeld de zwarte knoop niet in het kopje liggen, wanneer de vraag gesteld wordt: welke knoop zit niet in het kopje?. Het is maar de vraag of elke testleider in alle gevallen de consequenties van de plaatsing van het materiaal voor de moeilijkheid van de komende items kan overzien. In ieder geval vraagt het nogal wat aandacht van de testleider, aandacht, die beter kan worden gericht op de reacties van het kind. In de bewerking van de subtest Taalbegrip door de Leuvense onderzoekers is dit probleem op een adequate manier opgelost door in de instructie aan te geven hoe het materiaal aan het begin van elke sectie en na elk item (correct dan wel fout beant- 68

13 woord) voor het kind moet worden geplaatst. Daarbij is de plaatsing van het materiaal beknopt aangegeven op het scoreformulier, als geheugensteuntje voor de testleider. De standaardisatie van de testafname wordt tevens aangetast door het ontbreken van instap- en afbreekregels, hiervoor worden slechts suggesties gegeven: beginnen bij het begin en doorgaan tot het kind twee secties geheel mist. Voor het overige moet de testleider op zijn eigen inzicht afgaan. Dat dit een zeer ongewenste gang van zaken is hoeft geen verder betoog. Eén van de doelstellingen van het constructieonderzoek (zie Van Eldik et al., 1992) was dan ook het ontwikkelen van adequate instap- en afbreekregels. Het volgende punt van kritiek betreft het beoogde leeftijdsbereik van de RDLS. De subtest Taalbegrip van de RDLS geeft standaardscores tot een leeftijdsbereik van 7 jaar. Echter gezien het verloop van ruwe scores bij toenemende leeftijd dat ook in de handleiding wordt gepresenteerd is er sprake van een plafondeffect: vanaf 5 jaar neemt de gemiddelde ruwe score nauwelijks meer toe. Dit probleem kan worden opgelost door ofwel het beoogde leeftijdsbereik realistischer te omschrijven (de oplossing van de Leuvense onderzoekers) ofwel door voldoende items van een hoog moeilijkheidsniveau te ontwikkelen en aan het onderdeel toe te voegen (de Nederlandse oplossing). Uitwerking van de aanpassing In Tabel 4.2 worden de verschillen tussen de oude subtest Taalbegrip en het nieuwe onderdeel Taalbegrip schematisch weergegeven. Tevens wordt in deze tabel aangegeven welke aanpassingen van Vlaamse en welke van Nederlandse origine zijn. De wijzigingen worden in het navolgende besproken. Eerste constructieversie (C1) Voor de constructieversie van Taalbegrip diende zoals gezegd de Vlaamse (constructie-)versie als basis. Belangrijke verbeteringen die zijn aangebracht door de Leuvense onderzoekers zijn de expliciete instructies voor de testafname en een extra sectie met 10 items (zie 4.3.2; sectie 8). Over de Vlaamse verbeteringen is voorts voldoende gezegd onder het kopje samenwerking met Leuven in paragraaf Tabel 4.2 RDLS Taalbegrip Overzicht van de verschillen tussen het onderdeel Taalbegrip van de RDLS en de RTB RTB Taalbegrip 69

14 soort items: verbale opdrachten: manipuleren met materiaal soort items: als bij de RDLS, echter met - expliciete afname-instructie (vl.) - foutenanalyse (ned.) - gewijzigde itemvolgorde (vl. +ned.) - instap- en afbreekregels (ned. en vl. wijken van elkaar af) aantal items: aantal items: 67 items in 10 secties 87 items in 12 secties (2 secties toegevoegd: 1 vl. en 1 ned.) leeftijdsbereik: leeftijdsbereik: 1;6 tot ongeveer 4;6 1;2-6;3 Voor het constructieonderzoek in Nederland zijn nog een viertal secties met items toegevoegd, namelijk één sectie met zeer eenvoudige items aan het begin van de test en een drietal secties met zeer moeilijke items aan het eind van de test. De sectie (sectie 1) met zeer eenvoudige items bestond uit een negental items die een concretisering inhielden van de oorspronkelijke drie items van de RDLS. Een voorbeeld is het item waar zijn je schoenen?. De secties 12 (8 items), 13 (6 items) en 14 (10 items) bestaan uit items die zijn geformuleerd conform de aanbevelingen van Butcher (1991), die een literatuurstudie naar de passieve taalontwikkeling tussen vier en zes jaar verrichte. Het betreft onder andere items met passieve constructies, items met meer dan twee bepalingen, items waarbij wordt verwezen naar eerdere zinnen en items met samengestelde zinnen. Voor een uitgebreider beschrijving van deze items wordt verwezen naar het verslag van de eerste constructiefase (Van Eldik, Lutje Spelberg, Van der Meulen, Van der Meulen & Schlichting, 1992). In eerste instantie om inzicht te verkrijgen in wat de items moeilijk maakt is voorafgaand aan het eerste constructieonderzoek een classificatiesysteem voor de mogelijke foute responsmogelijkheden per item ontwikkeld (zie Van Eldik et al., 1992). De foutencategorieën zijn deels gebaseerd op observaties van Burger (persoonlijke communicatie). Na afloop van C1 zijn de foutencategorieën uitgebreid op grond van resultaten tijdens de testafnames van het C1-onderzoek. Tweede constructieversie (C2) Omdat de resultaten van Taalbegrip bij het eerste constructie-onderzoek bevredigend waren (zie 5.2) zijn ten behoeve van het tweede constructie-onderzoek geen belangrij- 70

15 ke wijzigingen in het itemmateriaal aangebracht. Een uitzondering vormden de nieuwe items van sectie 1. Tijdens het eerste constructieonderzoek bleek dat deze vragen toch niet zo geschikt waren voor de vaak wat verlegen, zeer jonge kinderen, waarvoor de items bedoeld zijn. Aan het begin van de testafname zijn vragen als waar is je buik? voor hen toch wel wat erg op de man af. Omdat bij het tweede constructieonderzoek geen zeer jonge proefpersonen betrokken waren is bij de C2- versie ook de oorspronkelijke sectie 1 niet afgenomen. Na afloop van het eerste constructieonderzoek zijn, op grond van de resultaten, voorlopige instap- en afbreekregels geformuleerd. Voor details over de gevolgde procedure wordt verwezen naar het verslag van de eerste constructiefase (Van Eldik et al., 1992). Normerings- en definitieve versie Na afloop van het tweede constructieonderzoek is besloten tot een aantal verdere aanpassingen van het instrument. De volgende verschillen bestaan tussen de normeringsversie en C2. De oorspronkelijke sectie 1 met 3 items is her-ingevoerd. Gezien het beoogde leeftijdsbereik van de tests (vanaf anderhalf jaar) moeten er voldoende eenvoudige items worden opgenomen in het instrument. De nieuwe secties 12 en 13 zijn verwijderd en sectie 14 (nu sectie 12; zie 4.3.2) is aangepast. Tot de aanpassing is besloten omdat de afnametijd van dit onderdeel bij de middelste en oudste leeftijdsgroepen te lang werd door het grote aantal items (100), hoewel de betrouwbaarheidsgegevens (zie 5.2.1) en de item-rest correlaties van de items (zie 5.2.3) bevredigend waren. Besloten is de twee nieuwe secties met items met relatief hoge p-waarden (de gemakkelijker items) te verwijderen. Daarnaast is door een inhoudelijke aanpassing van de items van sectie 14 (nu 12) de moeilijkheidsgraad van deze items verhoogd, zodat met minder items toch een voldoende differentiatie kan worden verkregen. Na afloop van het constructieonderzoek zijn de gegevens over de relatieve moeilijkheid van de items van de Nederlandse constructieonderzoeken en het Vlaamse normeringsonderzoek (zie Schaerlaekens, Zink & Ommeslaeghe, 1993) met elkaar vergeleken. Er bleken nauwelijks verschillen in de relatieve moeilijkheid van de gemeenschappelijke items voor Nederland en voor Vlaanderen. Hierdoor kon een optimale (gemeenschappelijke) afnamevolgorde van items en secties worden gerealiseerd. Dit maakt, in combinatie met afbreekregels, een zo beperkt mogelijke testafnameduur mogelijk. De gedachtegang achter de uiteindelijke item- en sectievolgorde en de geformuleerde afbreekregels is de volgende. Doordat per sectie steeds gebruik gemaakt wordt van het zelfde testmateriaal is het niet mogelijk items buiten hun oorspronkelijke sectie te plaatsen. Hierdoor moet een afbreekregel op het niveau van secties worden gehanteerd. Omdat de moeilijkheidsvolgorde van enkele secties (met name sectie 9 en 10) 71

16 voor verschillende kinderen verschillend is, is gekozen voor een afbreekregel van twee secties. Voor het afbreekcriterium van de eerste zeven, alle uit weinig items bestaande, secties geldt dat alle items in de sectie fout moeten zijn. De secties 8 tot en met 11 bestaan uit grote aantallen items. Om de bovengenoemde afbreekregel te kunnen hanteren zonder nodeloos lang te moeilijke items af te hoeven nemen wordt bij deze secties een afbreekregel binnen de sectie gehanteerd. Hiertoe zijn de items binnen de secties 7 tot en met 11 in een zodanige volgorde gezet dat de eerste items altijd zeer gemakkelijk zijn. Wanneer het kind teveel fouten maakt bij deze makkelijke items (zie Van Eldik et al., 1995, voor de specifieke afbreekregels per sectie) wordt de afname van de betreffende sectie gestaakt. Door de inhoudelijke wijziging in sectie 12 was er onvoldoende empirische informatie over de relatieve moeilijkheid van de items bekend. Daarom is er geen afbreekregel binnen deze sectie geformuleerd, en moet sectie 12 altijd in zijn geheel afgenomen worden. Een laatste aanpassing na de tweede constructiefase betreft het scoren van de foutencategorieën. Veel testgebruikers die met het constructiemateriaal van de RTB in aanraking kwamen reageerden zeer positief over deze uitbreiding, daar deze de mogelijkheid biedt om tijdens de testafname extra informatie te verzamelen over het talig functioneren van een kind. Daarom is besloten het foutenclassificatiesysteem, zij het in beknopte vorm, te handhaven. Foute responsen die door minder dan tien procent van de fout scorende proefpersonen werden gemaakt zijn uit het classificatiesysteem verwijderd. Over het definitieve instrument kan het volgende worden opgemerkt. Na het normeringsonderzoek zijn er geen wijzigingen in het instrument aangebracht die van belang zijn voor de testafnameprocedure zelf. Wel zijn er nog enige belangrijke verbeteringen in de lay-out van het scoreformulier aangebracht. Deze verbeteringen verhogen het gebruiksgemak van de testleider Taalstructuur/Zinsontwikkeling Uitgangspunten De subtest Taalstructuur van de RDLS bestaat uit een scoringssysteem van grammaticale categorieën van uitingen die door de proefpersoon tijdens de testsituatie worden gemaakt. In 2.1 en is reeds ingegaan op de bezwaren die tegen de subtest Taalstructuur van de RDLS kunnen worden aangevoerd. Samengevat luiden deze bezwaren: een onvoldoende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en validiteit, de subtest is moeilijk te scoren en discrimineert onvoldoende vanaf het leeftijdsbereik van vier jaar. Een verder kritiekpunt van de projectgroep op de subtest is dat het voor het scoren benodigde taalsample (een steekproef van spontane taaluitingen, verza- 72

17 meld tijdens de testafname) onvoldoende gecontroleerd is: van kinderen die niet scoren op een bepaalde categorie kan niet zonder meer worden gezegd dat ze die categorie niet beheersen. Het is heel wel mogelijk dat in de vrij korte testperiode, waarin niet veel hoeft te worden gesproken door het kind, de betreffende grammaticale categorie simpelweg niet door het kind is gebruikt. Het in het onderhavige project ontwikkelde onderdeel Test voor Zinsontwikkeling is gebaseerd op een heel andere opzet dan de subtest Taalstructuur van de RDLS. Zoals aangegeven in is het belangrijkste uitgangspunt van het nieuw te ontwikkelen onderdeel dat verschillende grammaticale structuren in een gestructureerde testsituatie worden ontlokt aan het kind. De items van de test voor Zinsontwikkeling hebben de vorm van uitlokkingsprocedures. In een gestructureerde situatie worden met behulp van divers speelgoed- en testmateriaal syntactische structuren van toenemende complexiteit uitgelokt. De gebruikte syntactische structuren zijn deels geselecteerd uit de methode voor spontane taalanalyse TARSP (Taal Analyse Remediëring en Screening Procedure; Schlichting 1993). Voor het overige zijn de structuren geselecteerd uit het databestand van het in vermelde longitudinale onderzoek. Op grond van de resultaten van dit onderzoek naar de syntactische ontwikkeling tussen vier en zes jaar, zijn items geformuleerd en uitgeprobeerd. Uitwerking De belangrijkste verschillen tussen de subtest Taalstructuur van de RDLS en de test voor Zinsontwikkeling van de STP worden weergegeven in Tabel 4.3. De in de test voor Zinsontwikkeling gebruikte ontlokkingsprocedures worden globaal beschreven in Voor de gebruikte grammaticale structuren wordt verwezen naar de handleiding van de STP (Schlichting et al., 1995). De constructie van de Test voor Zinsontwikkeling liep noodzakelijkerwijs gefaseerd: items voor de hoogste leeftijdsgroepen konden pas in een relatief laat stadium van het onderzoek worden geformuleerd. Daarbij is het, gezien de aard van de items, gedurende het constructieonderzoek nodig geweest veel te experimenteren met formulering en intonatie van de uitlokkingsprocedures en met het gebruikte testmateriaal. Veelal hebben er, voorafgaand aan de constructieonderzoeken hiertoe nog aparte onderzoekjes plaatsgevonden. In het nu volgende wordt de ontwikkeling van het materiaal in de verschillende onderzoeksfasen besproken. 73

18 Tabel 4.3 RDLS Taalstructuur Overzicht van de verschillen tussen de subtest Taalstructuur van de RDLS en de Test voor Zinsontwikkeling van de STP STP Zinsontwikkeling soort items: observatieschema van spontane taal, verzameld tijdens testafname soort items: het imiteren van een handeling + uiting aantal items: aantal items: leeftijdsbereik: 1;6 tot 7* jaar leeftijdsbereik: 1;8 tot 6;3 jaar * Volgens de handleiding. In feite bestaat een plafondeffect vanaf 4 jaar Eerste constructieversie (C1) Voor het eerste constructieonderzoek zijn 21 items ontwikkeld, met name voor het leeftijdsbereik tot vier jaar. Deze items worden uitgebreid beschreven in Van Eldik et al. (1992). Tweede constructieversie (C2a en C2b) Ten behoeve van de verdere ontwikkeling van Zinsontwikkeling verliep de tweede constructiefase in twee gedeelten, die na elkaar zijn uitgevoerd. Bijgevolg zijn er twee versies van Zinsontwikkeling in het tweede constructieonderzoek, versie C2a (25 items) en versie C2b (33 items). In het eerste deel van het constructieonderzoek is het - op grond van de bevindingen van het eerste constructieonderzoek aangepaste - testmateriaal vooral bij jongere kinderen afgenomen. In het tweede deel zijn de nieuw ontwikkelde moeilijke items onderzocht bij oudere kinderen (zie Tabel 3.2, Tabel 3.3 en Tabel 3.7 voor de leeftijdsgroepen en de aantallen proefpersonen in de verschillende onderzoeksfasen). Voorafgaand aan het normeringsonderzoek is het stimulusmateriaal in de definitieve vorm gebracht, zodat het materiaal voor de proefpersoon tijdens het normeringsonderzoek identiek is aan het testmateriaal van het definitieve instrument. 74

19 Normeringsversie Omdat na het tweede constructieonderzoek bleek, dat het testonderdeel bij de oudste leeftijdsgroepen nog steeds onvoldoende betrouwbaar was (zie 5.2), zijn na de tweede constructiefase opnieuw moeilijke items aan het testmateriaal toegevoegd. Eveneens zijn bestaande items zo nodig gewijzigd. De normeringsversie van Zinsontwikkeling bestaat uit 41 items. Door het toevoegen van items na het constructieonderzoek en het aanbrengen van wijzigingen in de items waren voorafgaand aan het normeringsonderzoek niet de itemmoeilijkheden van alle items bekend. Hierdoor konden de items niet optimaal op volgorde van moeilijkheid worden geplaatst. Daardoor was het ook niet mogelijk een nauwe afbreekregel te bepalen. Om de geldigheid van de normering niet aan te tasten zijn de items ook na afloop van het normeringsonderzoek niet op volgorde van moeilijkheid gezet Gezien het grote leeftijdsbereik van de test is het noodzakelijk om toch een afbreekregel te hanteren, daar anders de testafname te lang duurt wat leidt tot motivatie- en concentratieverlies bij het kind. De afbreekregel is zo ruim mogelijk gesteld (afbreken na acht achtereenvolgende items fout) om het risico te verkleinen dat kinderen nadat zij het afbreekcriterium hebben gehaald toch nog een item goed zouden scoren. In het geval van Zinsontwikkeling is het mogelijk een vrij ruime afbreekregel te hanteren vanwege het ervaringsgegeven dat kinderen dit onderdeel meestal zeer leuk vinden, ook in het moeilijke testbereik waar ze niet meer scoren. Dit komt door het speelse karakter van de test en omdat door de aard van de taak kinderen veelal niet het gevoel hebben te falen. Definitieve versie Na afloop van het normeringsonderzoek is er één item verwijderd. Het gaat om item 7 van de normeringsversie. Dit item is verwijderd omdat het item nauwelijks enige stijging in p-waarde vertoont bij een toenemende leeftijd. Daarnaast bestond tegen het item een inhoudelijk bezwaar: omdat in dit item testmateriaal van het voorafgaande item moest worden opgeruimd begrepen veel kinderen niet goed wat er nu precies van hun verlangd werd. Alvorens het item te verwijderen is nagegaan of verwijdering van het item implicaties zou hebben voor de scores, hetgeen de geldigheid van de normering in gevaar kan brengen. Het verwijderen van het item leidt tot een feitelijk gehanteerde afbreekregel van zeven rond het verwijderde item, wat zou kunnen leiden tot (achteraf) onterecht niet afbreken bij enkele proefpersonen in het normeringsonderzoek. Dit lijkt echter zeer onwaarschijnlijk: in het itembereik rond item N-7 bleken scorepatronen van vijf of meer items fout gevold door goed beantwoorde items niet voor komen. Daarbij komt dat de itemvolgorde van de eerste 14 items nagenoeg overeen- 75

20 komstig de volgorde in itemmoeilijkheid is, hetgeen de noodzaak van een lange afbreekregel in dit bereik van de test vermindert. Afgezien van de mogelijke invloed op de scoring zou het verwijderen van een item ook invloed kunnen hebben op de testprestatie zelf en daarmee de geldigheid van de normering in gevaar brengen. Naar het oordeel van de projectgroep is er echter het effect van het afnemen van item N-7 op het verdere verloop van de testafname te verwaarlozen, omdat onderlinge onafhankelijkheid van de items wordt verondersteld Woordenschat/Woordontwikkeling Uitgangspunten In zijn al een viertal belangrijke kritiekpunten op de subtest Woordenschat van de RDLS genoemd, zoals deze naar voren kwamen in het gebruikersonderzoek. Samengevat betreffen deze het geringe aantal items voor oudere kinderen, de ouderwetse plaatjes, de scoringsproblemen en de afwijkende taak bij de derde sectie. Deels samenhangend met deze kritiekpunten zijn enkele psychometrische tekortkomingen van deze subtest af te leiden uit de handleiding van de RDLS (Reynell & Huntley, 1987). Het eerste is dat de betrouwbaarheid van de subtest Woordenschat niet bekend is, er worden enkel (split-half) betrouwbaarheidscoëfficiënten gegeven van de gecombineerde scores van de expressieve schaal. Het tweede kritiekpunt betreft het discriminerend vermogen van de subtest vanaf het leeftijdsbereik vanaf vier jaar. Vanaf deze leeftijd is er nauwelijks een toename in de gemiddelde ruwe scores bij toenemende leeftijd te constateren. Voor het eerste constructieonderzoek zijn de in genoemde Vlaamse verbeteringen overgenomen. Deze verbeteringen behelzen het toevoegen van een zestal moeilijke items en het uitbreiden en verfijnen van de scoringsprocedure. De verbeteringen komen tegemoet aan twee van de vier genoemde gebruikersbezwaren. De resultaten van het eerste constructieonderzoek vallen echter tegen. De betrouwbaarheid van Woordenschat is bij vier van de zes onderzochte leeftijdsgroepen onvoldoende (zie 5.2.1) en bij de oudste leeftijdsgroep zelfs uitgesproken laag. Daarbij komt dat niet is tegemoet gekomen aan het in de ogen van de Nederlandse onderzoeksgroep ernstige bezwaar dat de subtest Woordenschat van de RDLS twee verschillende soorten taken voor de proefpersoon voorkomen, waarbij de taak definiëren van woorden een te groot beroep doet op cognitieve processen en syntactische vaardigheden in het bestek van een woordenschattest. Om beter tegemoet te komen aan de bezwaren van de gebruikers en in de hoop een betrouwbaar instrument te ontwikkelen is na afloop van het eerste constructieonderzoek besloten een geheel nieuw onderdeel voor het meten van de ontwikkeling van de woordenschat te ontwikkelen. Het belangrijkste uitgangspunt bij de ontwikkeling van dit nieuwe onderdeel Test voor Woordontwikkeling is dat deze uit één soort 76

Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE EN DOELSTELLING 1.1 INLEIDING

Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE EN DOELSTELLING 1.1 INLEIDING Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE EN DOELSTELLING 1.1 INLEIDING Deze dissertatie betreft instrumenteel nomologisch onderzoek: onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de constructie, validering en normering van

Nadere informatie

Bepaling van het taalbegrip bij kinderen tot en met 25 maanden. Liesbeth Schlichting Rijksuniversiteit Groningen

Bepaling van het taalbegrip bij kinderen tot en met 25 maanden. Liesbeth Schlichting Rijksuniversiteit Groningen Bepaling van het taalbegrip bij kinderen tot en met 25 maanden Liesbeth Schlichting Rijksuniversiteit Groningen Taalstoornissen Primair: specifieke taalontwikkelingsstoornissen (SLI) Secondair: niet-specifiek

Nadere informatie

Hoofdstuk 5 BETROUWBAARHEID EN ITEMANALYSE 5.1 INLEIDING

Hoofdstuk 5 BETROUWBAARHEID EN ITEMANALYSE 5.1 INLEIDING Hoofdstuk 5 BETROUWBAARHEID EN ITEMANALYSE 5.1 INLEIDING In het vorige hoofdstuk is de ontwikkeling van de Reynell Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor Taalproductie aan de orde geweest. In

Nadere informatie

METEN VAN TAALBEGRIP EN TAALPRODUCTIE Constructie, normering en validering van de Reynell Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor

METEN VAN TAALBEGRIP EN TAALPRODUCTIE Constructie, normering en validering van de Reynell Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor METEN VAN TAALBEGRIP EN TAALPRODUCTIE Constructie, normering en validering van de Reynell Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor Taalproductie ISBN 90-71000-74-5 NUGI 725 / 716 Trefw.: taalontwikkeling;

Nadere informatie

Hoofdstuk 8 DISCUSSIE 8.1 INLEIDING

Hoofdstuk 8 DISCUSSIE 8.1 INLEIDING Hoofdstuk 8 DISCUSSIE 8.1 INLEIDING De doelstelling van het in deze dissertatie beschreven onderzoek was de constructie, normering en validering van een instrument voor het meten van taalbegrip en taalproductie

Nadere informatie

INhOud Voorwoord Inleiding Vooronderzoek en constructieonderzoek Beschrijving van de SON-R 6-40 Normering van de testscores

INhOud Voorwoord Inleiding Vooronderzoek en constructieonderzoek Beschrijving van de SON-R 6-40 Normering van de testscores Inhoud Voorwoord 9 1 Inleiding 13 1.1 Kenmerken van de SON-R 6-40 13 1.2 Geschiedenis van de SON-tests 14 1.3 Aanleiding voor de revisie van de SON-R 5V-17 17 1.4 De onderzoeksfasen 18 1.5 Indeling van

Nadere informatie

De Afname, Indexen en Subtests

De Afname, Indexen en Subtests De Afname, Indexen en Subtests Dé test voor diagnose en evaluatie van taalproblemen bij kinderen van 5 t/m 18 jaar Diagnose stellen Stappenplan om tot diagnose te komen 1. Observatieschaal De Observatieschaal

Nadere informatie

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/ hals Overig, ongespecificeerd. Communicatie, Mentale functies

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd/ hals Overig, ongespecificeerd. Communicatie, Mentale functies Uitgebreide toelichting van het meetinstrument Nederlandstalige NonSpeech test (NNST) 4 november 2011 Review: M. Jungen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking op

Nadere informatie

Ga nu aan de slag met de nieuwe CELF-5-NL!

Ga nu aan de slag met de nieuwe CELF-5-NL! Ga nu aan de slag met de nieuwe CELF-5-NL! De CELF-5-NL is de vernieuwde test die het afnemen en scoren eenvoudiger maakt waardoor u tijd kunt besparen. Nieuwe normen (2019) Digitale afname en scoring

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

De ontwikkeling van de Nederlandse taalvaardigheid van kleuters met vroeg vreemde-taal onderwijs

De ontwikkeling van de Nederlandse taalvaardigheid van kleuters met vroeg vreemde-taal onderwijs 1 De ontwikkeling van de Nederlandse taalvaardigheid van kleuters met vroeg vreemde-taal onderwijs Sieneke Goorhuis-Brouwer, KNO, UMCG, Groningen Kees de Bot, Toegepaste Taalwetenschap RUG, Groningen April

Nadere informatie

Taal en Connector Ability

Taal en Connector Ability Taal en Connector Ability Nico Smid Taal en Intelligentie Het begrip intelligentie gedefinieerd als G ( de zogenaamde general factor) verwijst naar het algemene vermogen om nieuwe problemen in nieuwe situaties

Nadere informatie

Voorwoord. Kwaliteitskringproduct Beschrijvingen bij logopedische onderzoeken KK245 Woerden 2

Voorwoord. Kwaliteitskringproduct Beschrijvingen bij logopedische onderzoeken KK245 Woerden 2 Voorwoord Geachte collega s. Dit kringproduct geeft een beschrijving van de meest gebruikte logopedische tests. Het beschrijft wat de tests / testonderdelen precies inhouden en hoe de scores geïnterpreteerd

Nadere informatie

Inhoud VOORWOORD 11 INLEIDING 13 DEEL 1 HANDLEIDING 15 1 OPBOUW HANDLEIDING 17

Inhoud VOORWOORD 11 INLEIDING 13 DEEL 1 HANDLEIDING 15 1 OPBOUW HANDLEIDING 17 5 Inhoud VOORWOORD 11 INLEIDING 13 DEEL 1 HANDLEIDING 15 1 OPBOUW HANDLEIDING 17 2 MEETPRETENTIE 18 2.1 Herkomst opvoedingsinzet 18 2.2 Herkomst opvoedingsbeleving 20 2.3 Herkomst attributies van opvoedingsmoeilijkheden

Nadere informatie

Vaardigheden. 1. Q1000 Spelling- en grammatica 2. Q1000 Nauwkeurigheid 3. Q1000 Typevaardigheid 4. Q1000 Engels taalniveau

Vaardigheden. 1. Q1000 Spelling- en grammatica 2. Q1000 Nauwkeurigheid 3. Q1000 Typevaardigheid 4. Q1000 Engels taalniveau Vaardigheden Wat zijn vaardigheden? Vaardigheden geven aan waar iemand bedreven in is. Ze zijn meestal aan te leren. Voorbeelden van vaardigheden zijn typen en kennis van het Nederlands. Wat meet Q1000

Nadere informatie

Bayley III-NL Motoriekschaal

Bayley III-NL Motoriekschaal White paper Bayley III-NL Motoriekschaal Algemene introductie op de Bayley-III-NL Motoriekschaal, vergelijking met de vorige versie, de BSID-II-NL Motorische Schaal White paper 1 www.pearsonclinical.nl

Nadere informatie

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd / hals Overige, ongespecificeerd

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Hoofd / hals Overige, ongespecificeerd Uitgebreide toelichting van het meetinstrument ComVoor Voorlopers in communicatie 31 oktober 2011 Review M. Jungen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende

Nadere informatie

Hoofdstuk 6 NORMERING 6.1 INLEIDING

Hoofdstuk 6 NORMERING 6.1 INLEIDING Hoofdstuk 6 NORMERING 6.1 INLEIDING In paragraaf 1.2 is ingegaan op de redenen voor het bewerken van de RDLS tot een instrument waarmee het taalbegripsniveau van Nederlandstalige kinderen in het leeftijdsbereik

Nadere informatie

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review. Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review. Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2 Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2 Toelichting bij de criteria voor het beoordelen van de kwaliteit van een

Nadere informatie

WIPSI III (2j 6m 3j 11m en 4j 7j 11m)

WIPSI III (2j 6m 3j 11m en 4j 7j 11m) WIPSI III (2j 6m 3j 11m en 4j 7j 11m)!!! Het woord test vermijden, beter: Ik heb wat spelletjes meegebracht waar we samen mee kunnen spelen. Je mag je intresse en enthousiasme laten blijken door bijvoorbeeld

Nadere informatie

Heeft vroeg vreemde-talenonderwijs een negatief effect op de Nederlandse taalontwikkeling van kinderen?

Heeft vroeg vreemde-talenonderwijs een negatief effect op de Nederlandse taalontwikkeling van kinderen? Heeft vroeg vreemde-talenonderwijs een negatief effect op de Nederlandse taalontwikkeling van kinderen? Sieneke Goorhuis-Brouwer en Kees de Bot Een toenemend aantal basisscholen in Nederland begint met

Nadere informatie

Om de kwaliteit van ons onderwijs te bewaken en de vorderingen van uw kind te volgen, nemen wij in iedere groep niet-methode gebonden toetsen af.

Om de kwaliteit van ons onderwijs te bewaken en de vorderingen van uw kind te volgen, nemen wij in iedere groep niet-methode gebonden toetsen af. Leerlingvolgsysteem. Leerkrachten volgen de ontwikkeling van de kinderen in hun groep nauwgezet. Veel methoden die wij gebruiken, leveren toetsen die wij afnemen om vast te stellen of het kind de leerstof

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek. Samenvatting In september 2003 publiceerde TNO de resultaten van een onderzoek naar de effecten op het welbevinden en op cognitieve functies van blootstelling van proefpersonen onder gecontroleerde omstandigheden

Nadere informatie

Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen

Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen Primair en speciaal onderwijs Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen Indicatiestelling taal- en spraakproblematiek Voor 4 tot 10 jarigen Digitale verwerking, makkelijk in gebruik Geen vertaalde,

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

- 172 - Prevention of cognitive decline

- 172 - Prevention of cognitive decline Samenvatting - 172 - Prevention of cognitive decline Het percentage ouderen binnen de totale bevolking stijgt, en ook de gemiddelde levensverwachting is toegenomen. Vanwege deze zogenaamde dubbele vergrijzing

Nadere informatie

DIFFERENTIAALDIAGNOSTIEK TOS BIJ HET JONGE KIND

DIFFERENTIAALDIAGNOSTIEK TOS BIJ HET JONGE KIND DIFFERENTIAALDIAGNOSTIEK TOS BIJ HET JONGE KIND WAP Verschillend Taalvaardig, januari 2018 Els de Jong, klinisch linguïst/logo-akoepedist 1 INHOUD Uniforme Vroegsignalering Taalproblemen door JGZ Verwijzen

Nadere informatie

Samenvatting. Moving towards independence? 103

Samenvatting. Moving towards independence? 103 Samenvatting Moving towards independence? 103 In dit proefschrift wordt verslag gedaan van de evaluatie van het bewegingsgerichte Amerikaanse curriculum Mobility Opportunities Via Education (MOVE) bij

Nadere informatie

ST 1-6 Vlaanderen diagnosticeert spellingproblemen met een nieuwe Vlaamse spellingtest Christel Van Vreckem VVL-congres, Gent: ICC 10 maart 2017

ST 1-6 Vlaanderen diagnosticeert spellingproblemen met een nieuwe Vlaamse spellingtest Christel Van Vreckem VVL-congres, Gent: ICC 10 maart 2017 ST 1-6 Vlaanderen diagnosticeert spellingproblemen met een nieuwe Vlaamse spellingtest VVL-congres, Gent: ICC 10 maart 2017 PWO-onderzoek, gesubsidieerd door OED, ODC Leer+ SITUERING Voorwaarden voor goede

Nadere informatie

gebaren bij jonge kinderen met TOS

gebaren bij jonge kinderen met TOS Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS Karin Wiefferink, Maaike Diender, Marthe Wijs, Bernadette Vermeij Vaak wordt in interactie met jonge kinderen met TOS de gesproken taal ondersteund met

Nadere informatie

De TestWijzer. Een overzicht van diagnostisch instrumentarium voor spraak-taalonderzoek bij kinderen in de leeftijd 0;6-15;11 jaar

De TestWijzer. Een overzicht van diagnostisch instrumentarium voor spraak-taalonderzoek bij kinderen in de leeftijd 0;6-15;11 jaar De TestWijzer Een overzicht van diagnostisch instrumentarium voor spraak-taalonderzoek bij kinderen in de leeftijd 0;6-15;11 jaar Drs. R. Crielaard en drs. E.Hofsteede-Botden In dit artikel wordt de achtergrond

Nadere informatie

Taaltests. Limitatieve lijst RIZIV Preverb Fonologie Lexicon Semantiek Morfologie Syntaxis Prag Leeftijd Normen uitgave

Taaltests. Limitatieve lijst RIZIV Preverb Fonologie Lexicon Semantiek Morfologie Syntaxis Prag Leeftijd Normen uitgave Taaldiagnostiek in Nederland en Vlaanderen: meerwaarde van de Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing (RTNA) Inge Zink Taaldiagnostiek Nederlandse taalgebied Taaltests Limitatieve lijst RIZIV Preverb

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO EERSTE TIJDVAK 2015

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO EERSTE TIJDVAK 2015 TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO EERSTE TIJDVAK 2015 Inleiding Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het centraal

Nadere informatie

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten 1 Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding G.J.E. Rutten Introductie In dit artikel wil ik het argument van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga voor

Nadere informatie

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2

Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Educatief Startbekwaam (STRT) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) of jongeren (16+) aan het einde van het secundair of voortgezet onderwijs in het buitenland die starten met een studie

Nadere informatie

Q1000 Richtlijnen voor verantwoord testgebruik

Q1000 Richtlijnen voor verantwoord testgebruik Q1000 Richtlijnen voor verantwoord testgebruik Inleiding Tests vormen een belangrijk hulpmiddel bij het adviseren aan en het selecteren van personen. Voor de geteste personen kunnen de resultaten verstrekkende

Nadere informatie

SIGNALERING VAN KINDEREN MET EEN TAALACHTERSTAND

SIGNALERING VAN KINDEREN MET EEN TAALACHTERSTAND SIGNALERING VAN KINDEREN MET EEN TAALACHTERSTAND Simea, 19 april 2018 Conja Adriaanse, Karin Wiefferink & Noëlle Uilenburg 1 AAN HET EINDE HEBBEN JULLIE Meer kennis over de vroegsignalering (door de JGZ)

Nadere informatie

Onderzoeksverslag Tweetalige Lexiconlijsten op de Voorschool. Dr. Karijn Helsloot Stichting Studio Taalwetenschap

Onderzoeksverslag Tweetalige Lexiconlijsten op de Voorschool. Dr. Karijn Helsloot Stichting Studio Taalwetenschap Onderzoeksverslag Tweetalige Lexiconlijsten op de Voorschool Dr. Karijn Helsloot Stichting Studio Taalwetenschap Samenvatting De Lexiconlijst is een nuttig instrument voor de voorschool, zo blijkt uit

Nadere informatie

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Voorwoord... iii Verantwoording... v Inhoudsopgave Voorwoord... iii Verantwoording... v INTRODUCTIE... 1 1. Wat is onderzoek... 2 1.1 Een definitie van onderzoek... 2 1.2 De onderzoeker als probleemoplosser of de onderzoeker als adviseur...

Nadere informatie

Audiologisch centrum, spraaktaalteam

Audiologisch centrum, spraaktaalteam TOS en Meertaligheid Onderwijsdag 25 mei 2016 Maaike Diender, klinisch linguïst Els de Jong, teamleider spraaktaalteam/logo-akoepedist Audiologisch centrum, spraaktaalteam Gehooronderzoek Logopedisch onderzoek

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE VWO EERSTE TIJDVAK 2016

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE VWO EERSTE TIJDVAK 2016 TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE VWO EERSTE TIJDVAK 2016 Inleiding Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het centraal

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: Resultaten bekijken, rapporten genereren en administratieve functies

Hoofdstuk 5: Resultaten bekijken, rapporten genereren en administratieve functies Hoofdstuk 5: Resultaten bekijken, rapporten genereren en administratieve functies Stap-voor-stap instructies juni 2018 Copyright 2018. NCS Pearson, Inc. of haar filiaal/filialen. Alle rechten voorbehouden.

Nadere informatie

ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen. ZINnige informatie over het project

ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen. ZINnige informatie over het project ZINnig Innovatie van taaltherapie voor kinderen met complexe taalproblemen HU Logopediesymposium 2019 Evidence Beest, wat een feest! Inge Klatte MSc (inge.klatte@hu.nl) Vera van Heugten MA dr. Rob Zwitserlood

Nadere informatie

ONDERZOEK OVER EN MET STAP

ONDERZOEK OVER EN MET STAP ONDERZOEK OVER EN MET STAP Anne Baker STAP cursus april 2010 1 Inhoud van deze presentatie Achtergrond: gebruik van spontane taal analyses Het ontstaan van STAP : de verantwoording Verder onderzoek met

Nadere informatie

Consultatiedocument Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (2 e ontwerp) 21 juli 2016

Consultatiedocument Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (2 e ontwerp) 21 juli 2016 Dit document maakt gebruik van bladwijzers Consultatiedocument Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (2 e ontwerp) 21 juli 2016 Consultatieperiode loopt

Nadere informatie

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Beelddenken: Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7 Een samenvatting van het wetenschappelijk onderzoek naar beelddenken Inhoudsopgave Inleiding

Nadere informatie

IST Standaard. Intelligentie Structuur Test. meneer 1

IST Standaard. Intelligentie Structuur Test. meneer 1 IST Standaard Intelligentie Structuur Test ID 4589-1031 Datum 25.03.2015 IST Inleiding 2 / 12 INLEIDING De Intelligentie Structuur Test (IST) is een veelzijdig inzetbare intelligentietest voor jongeren

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting 6 Dit proefschrift gaat over de ontwikkeling van een instrument om sociale competentie van basisschoolleerlingen te meten. Het doel van die meting is om aanknopingspunten te bieden voor het bevorderen

Nadere informatie

Techniek: Het CBAM. 1.1 Lijst met uitspraken over de voorgestelde vernieuwing. Vragenlijst met toelichting

Techniek: Het CBAM. 1.1 Lijst met uitspraken over de voorgestelde vernieuwing. Vragenlijst met toelichting Techniek: Het CBAM Vragenlijst met toelichting Met de CBAM (Concerns Based Adoption Model) kan worden nagegaan hoe leerkrachten tegen een vernieuwing aan kijken en in hoeverre een vernieuwing ook daadwerkelijk

Nadere informatie

2. Syntaxis en semantiek

2. Syntaxis en semantiek 2. Syntaxis en semantiek In dit hoofdstuk worden de begrippen syntaxis en semantiek behandeld. Verder gaan we in op de fouten die hierin gemaakt kunnen worden en waarom dit in de algoritmiek zo desastreus

Nadere informatie

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi Inhoudsopgave Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi INTRODUCTIE... 1 1. Wat is onderzoek... 2 1.1 Een definitie van onderzoek... 2 1.2 De onderzoeker

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 64.793/1 van 20 december 2018 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NASK 1 VMBO EERSTE TIJDVAK 2013

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NASK 1 VMBO EERSTE TIJDVAK 2013 TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NASK 1 VMBO EERSTE TIJDVAK 2013 Inleiding Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het centraal examen

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Stoornis of breder? De stoornis beschrijven De 5 aspecten in een handzaam schema! Casuïstiek Conclusie

Stoornis of breder? De stoornis beschrijven De 5 aspecten in een handzaam schema! Casuïstiek Conclusie Overzicht diagnostisch instrumentarium spraak-taalonderzoek Edith Hofsteede-Botden Rianneke Crielaard Kentalis Sint-Michielsgestel Team Spraak-Taal Overzicht diagnostisch instrumentarium spraak-taalonderzoek

Nadere informatie

De Nederlandstalige Nonspeech Test (NNST): een nieuw diagnostisch instrument voor vroege communicatie

De Nederlandstalige Nonspeech Test (NNST): een nieuw diagnostisch instrument voor vroege communicatie De Nederlandstalige Nonspeech Test (NNST): een nieuw diagnostisch instrument voor vroege communicatie Inge Zink 1 en Dirk Lembrechts 2 Samenvatting Om het communicatieniveau van kinderen met een taalontwikkelingsleeftijd

Nadere informatie

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. De Klepel. Review 1: E. Oosterlinck, N. Ramakers Review 2: M. Jungen Invoer: E.

Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. De Klepel. Review 1: E. Oosterlinck, N. Ramakers Review 2: M. Jungen Invoer: E. Uitgebreide toelichting van het meetinstrument De Klepel 0 september 2011 Review 1: E. Oosterlinck, N. Ramakers Review 2: M. Jungen Invoer: E. van Engelen 1 Algemene gegevens Het meetinstrument heeft betrekking

Nadere informatie

De MMSE bij geriatrische patiënten

De MMSE bij geriatrische patiënten De MMSE bij geriatrische patiënten Een kritische blik en guidelines bij een der meest gekende, maar mogelijks ook een der meest verkeerd gebruikte screeningstesten Drs. Michael Portzky UZ Gent/ PC St Jan

Nadere informatie

ROM met de OQ-45. Kim la Croix, sheets: Kim de Jong. Discover the world at Leiden University

ROM met de OQ-45. Kim la Croix, sheets: Kim de Jong. Discover the world at Leiden University ROM met de OQ-45 Kim la Croix, sheets: Kim de Jong Vraag Gebruikt u op dit moment de OQ-45? a. Nee, maar ik overweeg deze te gaan gebruiken b. Ja, maar ik gebruik hem nog beperkt c. Ja, ik gebruik hem

Nadere informatie

SAMENVATTING. in het Nederlands

SAMENVATTING. in het Nederlands SAMENVATTING in het Nederlands Theory-of-Mind is het sociaal-cognitief vermogen om gevoelens, gedachten, ideeën en intenties aan jezelf en aan anderen toe te schrijven en op basis daarvan gedrag te voorspellen

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

AUDIOLOGISCH CENTRUM HOLLAND NOORD ALKMAAR. Het AC als centrum voor Spraaktaaldiagnostiek

AUDIOLOGISCH CENTRUM HOLLAND NOORD ALKMAAR. Het AC als centrum voor Spraaktaaldiagnostiek AUDIOLOGISCH CENTRUM HOLLAND NOORD ALKMAAR Het AC als centrum voor Spraaktaaldiagnostiek Het spraaktaalteam van het ACHN Multidisciplinair team bestaat uit: Gedragswetenschappers (orthopedagogen/psychologen)

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NATUURKUNDE VWO

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NATUURKUNDE VWO TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN NATUURKUNDE VWO EERSTE TIJDVAK 2012 1 Inleiding 1. Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het centraal

Nadere informatie

Vertrouwelijk Indivdueel Rapport

Vertrouwelijk Indivdueel Rapport Vertrouwelijk Indivdueel Rapport Casus Twee Casus Twee Datum: 14 mei 2013 1 Afname gegevens Naam: Casus Twee Geslacht: jongen Naam School: De Ark Groep/Klas: 8 Testleider: K. de Man Testdatum: 05-05 -

Nadere informatie

Voor wie? Als u ouder bent van een kind met een visuele beperking, dan is het Journal bedoeld om te helpen bij

Voor wie? Als u ouder bent van een kind met een visuele beperking, dan is het Journal bedoeld om te helpen bij Wat is het? Dit is een Nederlandse vertaling van een onderdeel van het Engelse Developmental journal for babies and children with visual impairment. Het Developmental journal is bedoeld voor ouders, voor

Nadere informatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) die willen functioneren in een uitdagende kennis- of communicatiegerichte functie: in het hoger onderwijs, als docent

Nadere informatie

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper

Siméa Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Vertelvaardigheid: Kleuters versus kinderen met SLI Siméa 11-04-2013 Nienke Lam de Waal, MA Dr. Annette Scheper Inhoud Waar hebben we het over? Achtergrond Onderzoeksvragen Methode Resultaten Discussie

Nadere informatie

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars Autismespectrumstoornissen BEGRIP ALS STRUIKELBLOK: Taal bij kinderen met autisme en een verstandelijke beperking FENOTYPE KANNERCYCLUS 1 december 212 COGNITIE BIOLOGIE O M G E V I N G GENOTYPE Autisme

Nadere informatie

Van Nul tot Taal. Doelgericht stimuleren van taal en communicatie

Van Nul tot Taal. Doelgericht stimuleren van taal en communicatie Van Nul tot Taal Doelgericht stimuleren van taal en communicatie Even voorstellen Nanja de Rooij - Orthopedagoog-Generalist, NVO geregistreerd - Werkzaam bij Auris vanaf 2001 - Leerkracht Speciaal Onderwijs

Nadere informatie

Soms ziet hij maar een deel van wat er te zien is; zo worden delen van het werkvlak of het werkblad niet gebruikt.

Soms ziet hij maar een deel van wat er te zien is; zo worden delen van het werkvlak of het werkblad niet gebruikt. Bijlage 1.1 Vragenlijst op basis van de signaallijst CVI bij kleuters Deze vragenlijst is gebaseerd op de signaallijst CVI uit deel 1. Daarin wordt gedrag beschreven dat we bij kleuters met CVI frequent

Nadere informatie

CHC - Werkdocument benadering het zeer lage IQ. Talige personen met vermoedelijke ML boven 7 jaar

CHC - Werkdocument benadering het zeer lage IQ. Talige personen met vermoedelijke ML boven 7 jaar CHC - Werkdocument benadering het zeer lage IQ Talige personen met vermoedelijke ML boven 7 jaar Naam: School: Klas: CL in maanden: Onderzoeksdatum: Geboortedatum: CL: CL*: Gf: Vloeiende intelligentie

Nadere informatie

Samenvatting. BS De Fontein/ Helden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst

Samenvatting. BS De Fontein/ Helden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst BS De Fontein/ Helden Samenvatting Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein Enige tijd geleden heeft onze school BS De Fontein deelgenomen aan de oudertevredenheidspeiling. In heel Nederland

Nadere informatie

Vroege spraak- en taalontwikkeling

Vroege spraak- en taalontwikkeling Vroege spraak- en taalontwikkeling Margreet Langereis Viataal Cochleair Implant Centrum Nijmegen/Sint-Michielsgestel 17 maart 2006 Inhoud presentatie Wat is taal? Mijlpalen op gebieden van de taalontwikkeling

Nadere informatie

Diagnostiek en evaluatie in de praktijk

Diagnostiek en evaluatie in de praktijk Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS): Diagnostiek en evaluatie in de praktijk Linda Horsels, Jos Keuning & Femke Scheltinga Eerder in dit nummer las u meer over de achtergrond, de inhoud

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN GESCHIEDENIS VWO EERSTE TIJDVAK 2011 1 Inleiding 1. Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014. Evy Visch-Brink

Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014. Evy Visch-Brink Comprehensive Aphasia Test (CAT) CAT workshop juni 2014 Evy Visch-Brink Dutch version CAT Comprehensive Aphasia Test, 2004 Kate Swinburn, Gillian Porter, David Howard CAT-NL, 2014 Evy Visch-Brink, Dorien

Nadere informatie

Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel.

Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel. Welke mee'nstrumenten kunnen worden gebruikt om de aard en de ernst van de afasie vast te stellen in de verschillende fasen van herstel. Afasiecongres 10 oktober 2015 Marije van der Staaij en Elsbeth Boxum

Nadere informatie

Diagnostiek van het handelend

Diagnostiek van het handelend Diagnostiek van het handelend rekenen TMMR Test Meten en Metend rekenen 2-6 D. Van De Steene I. Vervenne 2 3 4 5 6 7 Introductie Meten en metend rekenen in ons dagelijks leven 8 Situering Domein meten

Nadere informatie

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE HAVO EERSTE TIJDVAK 2015

TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE HAVO EERSTE TIJDVAK 2015 TERUGBLIK CENTRAAL EXAMEN BIOLOGIE HAVO EERSTE TIJDVAK 2015 Inleiding Quickscan Via WOLF (Windows Optisch Leesbaar Formulier) geven examinatoren per vraag de scores van hun kandidaten voor het centraal

Nadere informatie

Format beoordelingsformulier FEM voor geschreven afstudeerwerk: de afstudeeropdracht Toelichting over het gebruik van het formulier:

Format beoordelingsformulier FEM voor geschreven afstudeerwerk: de afstudeeropdracht Toelichting over het gebruik van het formulier: Bijlage bij Andriessen, D. en Van der Marel, I. (2015) Beoordelingsmodel voor eindwerkstukken voor een Faculteit Economie & Manage-ment in het hbo. Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, Jaargang 33, Nr. 2,

Nadere informatie

Samenvatting. BS De Petteflet/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet

Samenvatting. BS De Petteflet/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet Enige tijd geleden heeft onze school BS De Petteflet deelgenomen aan de oudertevredenheidspeiling. In heel Nederland hebben in totaal 218522 ouders

Nadere informatie

STCC-3: Woorden zoeken

STCC-3: Woorden zoeken STCC-3: Woorden zoeken Materiaal Bij deze subtest wordt pagina 2 (en volgende) van de testmap gebruikt. Maximumtijd Er is geen tijdslimiet voor deze subtest. Breek de oefening af wanneer deze te frustrerend

Nadere informatie

Artikels EVOLUTIE VAN DE SPRAAK-/TAALDIAGNOSTIEK BIJ KINDEREN IN VLAANDEREN EN NEDERLAND: EEN GEDETAILLEERD OVERZICHT

Artikels EVOLUTIE VAN DE SPRAAK-/TAALDIAGNOSTIEK BIJ KINDEREN IN VLAANDEREN EN NEDERLAND: EEN GEDETAILLEERD OVERZICHT EVOLUTIE VAN DE SPRAAK-/TAALDIAGNOSTIEK BIJ KINDEREN IN VLAANDEREN EN NEDERLAND: EEN GEDETAILLEERD OVERZICHT Inge Zink ExpORL, Logopedische en Audiologische Wetenschappen, K.U.Leuven, Multidisciplinair

Nadere informatie

CHC Werkdocument Benadering het zeer lage IQ. Talige personen met vermoedelijke ML tussen 2 en 7 jaar

CHC Werkdocument Benadering het zeer lage IQ. Talige personen met vermoedelijke ML tussen 2 en 7 jaar CHC Werkdocument Benadering het zeer lage IQ Talige personen met vermoedelijke ML tussen 2 en 7 jaar Naam: Onderzoeksdatum: School: Geboortedatum: Klas: CL: CL in maanden: CL*: START met plaatjes concepten

Nadere informatie

OORDEEL VAN DE LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS INZAKE KLACHT 09-09

OORDEEL VAN DE LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS INZAKE KLACHT 09-09 OORDEEL VAN DE LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS INZAKE KLACHT 09-09 De Landelijke Klachtencommissie voor het algemeen bijzonder onderwijs (verder: de commissie) heeft

Nadere informatie

BIJLAGE 8: QUALIDEM. Inleiding. Het instrument heeft een eerste toetsing bij 240 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan.

BIJLAGE 8: QUALIDEM. Inleiding. Het instrument heeft een eerste toetsing bij 240 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan. IJLGE 8: QULIDEM Inleiding et instrument heeft een eerste toetsing bij 4 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan. Daarmee is een eerste versie van een bruikbaar instrument ontwikkeld. et

Nadere informatie

10 VeROudeRINg VAN de TeSTNORMeN 10.1 AANWIJzINgeN VOOR een MINdeR STeRk flynn-effect

10 VeROudeRINg VAN de TeSTNORMeN 10.1 AANWIJzINgeN VOOR een MINdeR STeRk flynn-effect 10 VEROUDERING VAN DE TESTNORMEN Een belangrijk, en voor de diagnostiek uitermate lastig probleem, is de veroudering van testnormen. De prestatie op intelligentietests van personen van dezelfde leeftijd

Nadere informatie

Commissie van Advies bezwaren functiewaardering Politie

Commissie van Advies bezwaren functiewaardering Politie Functie : Senior Medewerker Technische Observatie Schaal ingedeeld : schaal 8 gevraagd : schaal 9 Dossier: 13.38 Uitspraak: 2013 Argumenten van het bevoegd gezag en de ambtenaar Samengevat komen de argumenten

Nadere informatie

Lienke de Kroon Testadvies. - Afnameduur: 30-45 minuten (individueel) - 12 subtests verschillende deelvaardigheden van rekenen

Lienke de Kroon Testadvies. - Afnameduur: 30-45 minuten (individueel) - 12 subtests verschillende deelvaardigheden van rekenen ZAREKI-R-NL Lienke de Kroon Testadvies ZAREKI-R-NL Wat is de ZAREKI-R-NL? 1. Wat is de ZAREKI-R-NL? 2. Subtests 3. Scoring en percentielrange 4. Psychometrische eigenschappen 5. Casus uit de handleiding

Nadere informatie

Hoe je met vertrouwen een volgende carrière stap maakt

Hoe je met vertrouwen een volgende carrière stap maakt Hoe je met vertrouwen een volgende carrière stap maakt Dit is de applicatie van de blog Hoe je met vertrouwen een volgende carrière stap maakt zoals gepubliceerd op careerandlifecoaching.eu Wij bieden

Nadere informatie

Samenvatting SBO2007. SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam. Schoolgebouw. Omgeving van de school. Kennisontwikkeling. Begeleiding

Samenvatting SBO2007. SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam. Schoolgebouw. Omgeving van de school. Kennisontwikkeling. Begeleiding SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam Samenvatting Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) A.J. Schreuderschool Enige tijd geleden heeft onze school A.J. Schreuderschool deelgenomen aan de oudertevredenheidspeiling.

Nadere informatie

Checklijst voor Cognitieve en Emotionele problemen na een Beroerte (CLCE-24)

Checklijst voor Cognitieve en Emotionele problemen na een Beroerte (CLCE-24) Checklijst voor Cognitieve en Emotionele problemen na een Beroerte (CLCE-24) Voor de domeinen cognitie, communicatie en psycho-emotioneel kan de checklijst voor Cognitie en Emotionele problemen na een

Nadere informatie

MWidW bij peuters en kleuters met TOS

MWidW bij peuters en kleuters met TOS MWidW bij peuters en kleuters met TOS Prof. dr. Paul Leseman, promotor (UU) Dr. Maartje Kouwenberg, copromotor (Auris) Dr. Connie Fortgens, copromotor (Auris) Marike Kempen MSc, promovenda (Auris & UU)

Nadere informatie

Vertrouwelijk Individueel Rapport

Vertrouwelijk Individueel Rapport Vertrouwelijk Individueel Rapport Casus Anoniem Casus Anoniem Datum: 19-08-2014 1 Afname gegevens Naam: Casus Anoniem Geslacht: meisje Naam School: OBS De Vlinder Groep/Klas: 6 Testleider: Testdatum: 19-08-2014

Nadere informatie

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening Foeke van der Zee Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar worden gemaakt,

Nadere informatie

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving Onderzoeksopzet Marktonderzoek Klantbeleving Utrecht, september 2009 1. Inleiding De beleving van de klant ten opzichte van dienstverlening wordt een steeds belangrijker onderwerp in het ontwikkelen van

Nadere informatie

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date:

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/19983 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in

Nadere informatie