Leereenheid 1. Diagnostische toets: Soorten spanningen. Let op!

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Leereenheid 1. Diagnostische toets: Soorten spanningen. Let op!"

Tania de Valk
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Leereenheid 1 Diagnostische toets: Soorten spanningen Let op! Bij meerkeuzevragen: Duid met een kringetje rond de letter het juiste antwoord of de juiste antwoorden aan Vragen gemerkt met: J O Sommige van die uitspraken zijn juist, andere zijn onjuist Als het antwoord juist is, trek dan een kringetje rond de J, is het antwoord onjuist, trek dan een kringetje rond de O Onderstreep ook het woord dat de uitspraak onjuist maakt Kies uit de lijst onder de toets het woord dat de uitspraak juist maakt en zet de letter die het woord voorafgaat in de open ruimte voor de uitspraak Vragen gemerkt met: J O Sommige van die uitspraken zijn juist, andere zijn onjuist Als het antwoord juist is, trek dan een kringetje rond de J, is het antwoord onjuist, trek dan een kringetje rond de O Het potentiaalverschil V AB tussen twee punten A en B in een elektrische kring is: 1 het verschil van de potentiaal in punt A en de potentiaal in het punt B 2 het verschil van de potentiaal in punt B en de potentiaal in het punt A J O De spanning is de algebraïsche waarde van het potentiaalverschil J O In de praktijk nemen we meestal de plusklem van de spanningsbron als massa J O De aarde mag nooit gebruikt worden als referentiepunt in een elektrische stroomkring J O Bij gelijkspanningsbronnen is er geen onderscheid tussen de polen J O De potentiaal in een punt van een elektrische kring is het potentiaalverschil tussen dat punt en het referentiepunt Het potentiaalverschil V AB is gelijk aan: a V A + V B b V B + V A c V B V A d V A V B 1

2 Soorten spanningen 12 8 De waarde op een bepaald tijdstip in een spanning(stroom)-tijd-diagram noemen we: 1 de ogenblikkelijke waarde 2 de momentele waarde 12 9 J O De symbolen u en i gebruiken we om een momentele waarde aan te geven J O De positieve zin bij een wisselstroom kiezen we willekeurig Een gelijkstroom is een stroom die altijd dezelfde: a richting heeft b zin heeft c sterkte heeft Opdat in de stroomkring van fig l een constante gelijkstroom zou vloeien, is het nodig en voldoende dat: fig 1 a U constant is b R constant is c U en R constant zijn d de polariteit blijft Welke stromen in fig 2 zijn gelijkstromen? fig J O Een constante gelijkstroom, voorgesteld in een assenstelsel i = f (t) geeft altijd een rechte evenwijdig met de tijdsas en dit onafhankelijk van de stroomzin J O De stroomsterkte door een weerstand is afhankelijk van de stroomzin 2

3 Leereenheid In het schema van fig l zal een veranderlijke gelijkstroom vloeien als: 1 de klemspanning wijzigt 2 de weerstand wijzigt J O Om een veranderlijke gelijkstroom te krijgen, volstaat het de polariteit van de bron voortdurend om te keren J O Als t puls even lang is als t pauze noemen we een blokvormige spanning symmetrisch J O Een periodieke gelijkstroom kenmerkt zich door een steeds terugkerend gelijk tijdsinterval terwijl het waardenverloop kan verschillen Een periodieke stroom is altijd een: 1 gelijkstroom 2 wisselstroom J O Een periodiek verschijnsel is altijd gekenmerkt door zijn periode T Het geheel van waarden door een periodiek veranderlijke grootheid aangenomen gedurende een periode noemen we een Onder frequentie moet worden verstaan: 1 het aantal beschreven cycli per seconde 2 het aantal perioden in een seconde tijd De frequentie drukken we uit in: l hertz (Hz) 2 1/T ƒ = 50 Hz : T = J O De werkverhouding stellen we voor door het symbool δ en drukken we uit in graden 3

4 Soorten spanningen De gemiddelde waarde van een blokvormige gelijkspanning meten we met een voltmeter op meetstand: 1 AC 2 DC De gemiddelde waarde berekenen we door de som van de ogenblikkelijke waarden te delen door: a de periode b de maximale waarde c het aantal waarden d de frequentie J O De gemiddelde waarde van een periodieke spanning over een enkele periode genomen is altijd gelijk aan nul De gemiddelde waarde van een wisselstroom is de waarde die een constante gelijkstroom zou moeten bezitten om in hetzelfde tijdsinterval Om met een gelijkspanningsbron een wisselstroom door een weerstand te sturen moeten we voortdurend: 1 een schakelaar in- en uitschakelen 2 de polariteit van de bron omkeren J O Om een periodieke wisselstroom te krijgen door een weerstand op gelijkspanning aangesloten moet de schakelaar met een wisselend ritme omgeschakeld worden Een stroom die zowel positieve als negatieve momentele waarden aanneemt en daarbij geen enkele wetmatigheid volgt, noemen we: a een wisselstroom b een veranderlijke wisselstroom c een wisselende stroom d een periodieke wisselstroom J O De gemiddelde waarde van een wisselspanning over een enkele periode genomen is altijd gelijk aan nul Welke stromen in fig 2 zijn niet periodiek? Welke stromen in fig 2 zijn wisselstromen? 4

5 Leereenheid De effectieve waarde van een wisselstroom is de waarde die een constante gelijkstroom zou moeten bezitten om in hetzelfde tijdsinterval in eenzelfde gelijkstroomweerstand De effectieve waarde van een wisselspanning meten we met een voltmeter op meetstand 1 AC 2 DC J O Een periodieke spanning die geen wisselspanning is, bestaat uit een wisselspanningscomponent gesuperponeerd op de effectieve waarde van de gelijkspanningscomponent Als we het spanning-tijd-diagram van een spanning die geen wisselspanning is opnemen met een oscilloscoop op stand DC, dan zien we: a een gelijkspanning b de wisselspanningscomponent die gesuperponeerd is op de gemiddelde waarde c de gemiddelde waarde d de wisselspanningscomponent Woordenlijst A procent B vast C absolute D gemiddelde E loodrecht op F ogenblikkelijke G asymmetrisch H minklem I onafhankelijk J de massa K nooit 5

6 Oplossingen Antwoordsleutel Vraag 1 a 2 onjuist; algebraïsche; C 3 onjuist; plusklem; H 4 onjuist 5 onjuist 6 juist 7 d 8 c 9 juist 10 juist 11 b 12 c 13 a, c, d, e, f, h en j 14 juist 15 onjuist; afhankelijk; I 16 c 17 onjuist 18 juist 19 onjuist 20 d 21 juist 22 cyclus 23 c 24 a 25 1/50 s 26 onjuist; graden; A 27 b 28 c 29 onjuist 30 dezelfde hoeveelheid elektriciteit te verplaatsen als de beschouwde stroom 31 b 32 onjuist; wisselend; B 33 c 34 juist 35 d, e en h 36 b en g 37 dezelfde hoeveelheid energie om te zetten als de beschouwde stroom 38 a 39 onjuist; effectieve; D 40 b 6

Vergelijkbare documenten

Leereenheid 3. Diagnostische toets: Enkelvoudige wisselstroomkringen

Leereenheid 3. Diagnostische toets: Enkelvoudige wisselstroomkringen Leereenheid 3 Diagnostische toets: Enkelvoudige wisselstroomkringen Let op! Bij meerkeuzevragen: Duid met een kringetje rond de letter het juiste antwoord of de juiste antwoorden aan. Vragen gemerkt met: