O help, straks herkent ze mij. Ik draai me snel om. Ze mag niet zien dat ik het ben. Ik doe net of ik iemand anders ben.

Transcriptie

1 Psst. Hè. Hallo. Zie je mij? Kijk eens goed om je heen. Je ziet me niet hè. Goed zo, want je mag me ook niet zien. Ik ben verstopt. Je hoort me wel, maar je ziet me niet. Zie je dat meisje daar? Dat is Eef. Het is mijn kleindochter. Ik ben haar opa. Wat is ze al groot. Ik ben trots op haar. Weet je wat ze daar doet bij het station? Ze gaat op reis. Met de trein. En zal ik vertellen waar ze naar toe gaat? Ze gaat naar mij toe. Ze komt bij ons op bezoek. Ze wil helemaal alleen met de trein reizen. Dat vind ik spannend. Er kan van alles mis gaan. Daarom hou ik haar een beetje in de gaten. Ze mag me niet zien. 1

2 Jij ziet mij ook niet, toch. Dan ben ik goed verstopt. Zie je wat Eef doet? Ze doet haar hand achter haar oor. Ze luistert ergens naar. Misschien wordt er iets omgeroepen op het station. Over 6 weken is het Paasfeest in de kerk. We gaan samen met Eef een reis maken. Eef gaat naar haar opa en oma. En met z n allen hier in de kerk gaan we op weg naar het Paasfeest. 2

3 Psst. Hè. Hallo. Daar ben ik weer. Fijn dat jij er ook weer bent. Zie je dat meisje, Eef heet ze. Weet je nog? Ik ben haar opa. En Eef gaat op reis met de trein. Ze komt naar ons toe. Ik hou haar wel een beetje in de gaten. O help, straks herkent ze mij. Ik draai me snel om. Ze mag niet zien dat ik het ben. Ik doe net of ik iemand anders ben. Goedemorgen mevrouw, fijne reis met de trein. Gauw, wegwezen. Ik denk dat ze me niet herkend heeft. Over 5 weken is het Paasfeest in de kerk. We maken samen met Eef een reis. Eef gaat naar haar opa en oma. En met z n allen hier in de kerk gaan we op weg naar het Paasfeest. 3

4 Hè, hallo, daar ben ik weer. Fijn dat jij er ook bent. Weet je nog wie ik ben. Natuurlijk weet je dat nog, dom dat ik dat vraag. Wat zit Eef daar mooi hè? Ze heeft haar beer meegenomen. Dan is ze niet helemaal alleen, zeker. Zie je dat we in de trein zitten. In de stilte coupé. Daar mag je geen lawaai maken. Ik heb me wel een beetje anders aangekleed. En ik zit achter haar. Zo herkent Eef me vast niet. Heb jij dat ook wel eens gezien in de trein, dat mensen zich verstoppen? Nee, niet echt, maar ze doen iets waar ze andere mensen niet bij nodig hebben. Ze zitten te lezen, ze rommelen met hun telefoon, of ze luisteren muziek of ze kijken naar buiten. Ik heb zin om iets geks te doen. Daarom heb ik fluitjes meegenomen. Zie je ze, in het bagagerek. Als ik nu opeens ga fluiten in de stiltecoupé dan wordt iedereen boos: Ssst zeggen ze dan: je moet stil zijn. Ik doe het maar niet, of toch? Over 4 weken is het Paasfeest in de kerk. Eef maakt een reisje. Eef gaat naar haar opa en oma. En met z n allen hier in de kerk gaan we op weg naar het Paasfeest. 4

5 Hè, hallo, daar ben ik weer. Ahum, ik ben de conducteur. Ben ik goed vermomd? Zou Eef het in de gaten hebben, dat ik het ben, haar opa? Weet je, als ik op reis ga, dan heb ik altijd trek in iets lekkers. Een broodje kaas, of een krentenbol, of een lekkere mars chocola, daar ben ik dol op. Eef heeft niets meegenomen. Daar heeft ze niet aan gedacht zeker. (Andere stem): Goeiemorgen, jongedame. Mag ik je een broodje aanbieden. Je zult vast wel trek hebben. Ze zijn gratis en we hebben er genoeg. Over 3 weken is het Paasfeest in de kerk. Zo gaat het goed, het schiet al op. De trein rijdt door. We zijn op reis. 5

6 (Lage stem) Goeie.. (keel schrapen en overschakelen naar hoge stem) Goeiemorgen jongedame. Ben jij alleen op reis? Dat is vast heel spannend. Wil je weten wat ik bij me heb? Een vaas, voor de bloemen.kijk, de bol zit er in. Dat is toch niet gek zo? Of wel? Komt er zo geen bloem uit? Wat moet ik dan doen? De bloembol in de grond stoppen. Ach ja, natuurlijk, dat ik daar niet aan gedacht heb. Pfff, dat was even lastig zeg.ik dacht, nu herkent Eef mij. Ik had me al anders aangekleed. Gelukkig keek Eef meer naar de vaas dan naar mij. Wat is ze toch slim hè. Ze had meteen door dat de bloembol in de grond moet. Ja, want anders groeit het toch niet. Over 2 weken is het Paasfeest in de kerk. Zo gaat het goed. 6

7 Goeiemorgen, allemaal. Weet je, zie je mij daar staan? Mijn hart klopt in mijn keel. Ik moest zo hard rennen. Want Eef mag niet doorhebben, dat ik al die tijd ook in de trein was. Dus toen de trein stopte ben ik als eerste uitgestapt en toen ben ik klaar gaan staan alsof ik al lang op Eef sta te wachten. Daar komt ze. Eef zwaait naar mij. Wat is het toch een lieve meid. En ook knap. Dat ze die reis goed heeft gemaakt. Volgende week is het Paasfeest in de kerk. 7

8 Eind goed, al goed. Wat gezellig dat Eef bij ons komt logeren. Kom maar hier Eef. Je krijgt een dikke knuffel van mij. En Eef geeft mij ook een dikke knuffel. Alsof ze mij nooit meer los wil laten. Vandaag vieren het Paasfeest. In de kerk, maar ook thuis. De veertigdagentijd is voorbij. Maar zullen we nog even terugkijken. 8