Voertuig geschikt voor het signaleren van de plaats van takelwerkzaamheden en/of een incident.

Transcriptie

1 Bestek versie publicatie 2 TECHNISCHE GEGEVENS WAARAAN DE VOERTUIGEN MOETEN VOLDOEN. 1. Signalisatievoertuig: Voertuig geschikt voor het signaleren van de plaats van takelwerkzaamheden en/of een incident. Het voertuig is voorzien van oranje-gele knipperlichten en/of zwaailichten voor- en achteraan het voertuig. Het voertuig heeft op het moment dat het ingezet (dus inclusief lading) wordt een minimale massa van 2000kg. Het voertuig is achteraan voorzien van een kunststof bumper of minstens een gelijkwaardig systeem met betrekking tot veiligheid bij een aanrijding achteraan. Behoudens een trekhaak of botskussen mogen er geen laads-, klap-, afsleepsystemen, aanwezig zijn. De lading wordt zodanig geplaatst dat ze bij een aanrijding minimaal kan weggeslingerd worden of andere schade kan aanbrengen. Het voertuig is voorzien van één van de volgende systemen om de gevaarlijke zone vanop afstand zichtbaar te maken: 1. Signalisatiepaneel - dakpijl: De pijl van de daklichtpijl moet dienst doen om het verkeer op ontegensprekelijke wijze de richting aan te wijzen langs waar het obstakel dient te worden voorbij gereden. De daklichtpijl wordt gemonteerd op het dak (met openklappend paneel) van het signalisatievoertuig. Het bord dient in elk geval volledig zichtbaar te zijn. De daklichtpijl en het algemeen gebruik ervan dient te voldoen aan de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.

2 Het dient geconstrueerd ten zijn in de zin zoals het voorbeeld hierna: De daklichtpijl dient in opengeklapte positie minimum volgende afmetingen te hebben: Breedte:700mm wat het verkeersbord D1 betreft; 1100mm wat de dwangpijl betreft; Hoogte: 1200mm De onderkant van het bord bevind zich minimaal op 1800mm Het bord dient te worden voorzien van het verkeersbord D1, folie klasse II, met minimum 700 mm diameter. Dit verkeersbord moet automatisch meedraaien met de stand van de lichtpijl. Wanneer de dwangpijl een kruis aangeeft, moet het verkeersbord D 1 met de witte pijl naar onder gericht zijn. Omwille van zichtbaarheid is de daklichtpijl voorzien van afwisselend witte en rode retro- reflecterende banden in folie klasse III van minimaal 15 cm en maximaal 25cm breed, in visgraatmotief.

3 De folie waarmee de draagstructuur van de daklichtpijl bekleed is, en van het verkeersbord D1, is van het microprismatische type. De dwangpijl bestaat uit minimum 21 (amber) lampen met een diameter van minimum 140 mm. Met een minimum van 12 amber lampen dient een pijl te kunnen worden gevormd naar links of naar rechts. Met een minimum van 12 amber lampen dient tevens een kruis gevormd te worden. Na de vorming van een pijl of een kruis dienen alternerend 4 rode lampen 2 per 2 minimum 4 maal krachtig te flitsen. Deze rode lampen hebben eveneens een minimum diameter van 140mm. De amber en rode lampen mogen nooit samen werken. De amber en rode lampen dienen te voldoen aan de klasse L2H van de NBN- EN De complete installatie dient te voldoen aan de machinerichtlijn 89/392/EEG, Bijlage II A. Een attest voor beide normen, komende van een onafhankelijk keuringsbureau, dient ten allen tijde te kunnen worden voorgelegd op straffe van niet conformiteit aan het bestek. Omwille van de zichtbaarheid moet de achterzijde van het voertuig voorzien zijn van afwisselend witte en rode retro reflecterende banden in folie klasse III (microprismatische folie) van minimaal 15 cm en maximaal 25cm breed, in visgraatmotief. Dit visgraatmotief moet overeenstemmen met het visgraatmotief op de daklichtpijl, met dien verstande dat de motieven overlopen in elkaar. Elk interventievoertuig, mag uitgerust worden met de hierboven beschreven signalisatie maar kan niet ingezet worden als signalisatievoertuig, dit omwille van veiligheidsredenen.

4 Het is niet mogelijk dat bovenbeschreven voertuig gelijktijdig signalisatievoertuig is én ingezet wordt voor de specifieke taken of mogelijkheden van dat voertuig (bvb. winchen, ). Een dergelijk voertuig kan enkel als interventievoertuig geteld worden voor het behalen van dergelijke aantallen. 2. LED-bord: Er kan ook geopteerd worden voor een LED-bord zoals beschreven in de bepalingen van hoofdstuk X van het Standaard bestek 250 versie ( De waarden die dienen gebruikt te worden bij figuur zijn diegene voor werken categorie 5 of 6. Dit bord is aangewezen op een botsabsorbeerder. Botsabsorbeerders kunnen ingezet worden als vervanging van een signalisatievoertuig, dit zonder verrekening van een meerprijs en zonder aanpassing van de aanrijtijden. De botsers die gebruikt worden moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk X van het standaardbestek 250.

5 Versie terechtwijzend bericht: 2 TECHNISCHE GEGEVENS WAARAAN DE VOERTUIGEN MOETEN VOLDOEN. 2. Signalisatievoertuig: Voertuig geschikt voor het signaleren van de plaats van takelwerkzaamheden en/of een incident. Het voertuig is voorzien van oranje-gele knipperlichten en/of zwaailichten voor- en achteraan het voertuig. Het voertuig heeft op het moment dat het ingezet (dus inclusief lading) wordt een minimale massa van 2000kg. Het voertuig is achteraan voorzien van een kunststof bumper of minstens een gelijkwaardig systeem met betrekking tot veiligheid bij een aanrijding achteraan. Behoudens een trekhaak of botskussen mogen er geen laads-, klap-, afsleepsystemen, aanwezig zijn. De lading wordt zodanig geplaatst dat ze bij een aanrijding minimaal kan weggeslingerd worden of andere schade kan aanbrengen. Het voertuig is voorzien van één van de volgende systemen om de gevaarlijke zone vanop afstand zichtbaar te maken: 3. Signalisatiepaneel - dakpijl: De pijl van de daklichtpijl moet dienst doen om het verkeer op ontegensprekelijke wijze de richting aan te wijzen langs waar het obstakel dient te worden voorbij gereden. De daklichtpijl wordt gemonteerd op het dak (met openklappend paneel) van het signalisatievoertuig. Het bord dient in elk geval volledig zichtbaar te zijn. De daklichtpijl en het algemeen gebruik ervan dient te voldoen aan de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. Het dient geconstrueerd te zijn in de zin zoals het voorbeeld hierna:

6 De daklichtpijl dient in opengeklapte positie minimum volgende afmetingen te hebben: Breedte: 1100mm wat de dwangpijl betreft; Hoogte: 1200mm De onderkant van het bord bevind zich minimaal op 1800mm Omwille van zichtbaarheid is de daklichtpijl voorzien van afwisselend gele en rode retro- reflecterende banden in folie klasse III van minimaal 10 cm en maximaal 25cm breed, in visgraatmotief. De folie waarmee de draagstructuur van de daklichtpijl bekleed is, is van het microprismatische type. De dwangpijl bestaat uit minimum 21 (amber) lampen met een diameter van minimum 140 mm. Met een minimum van 12 amber lampen dient een pijl te kunnen worden gevormd naar links of naar rechts. Met een minimum van 12 amber lampen dient tevens een kruis gevormd te worden. Na de vorming van een pijl of een kruis dienen alternerend 4 rode lampen 2 per 2 minimum 4 maal krachtig te flitsen. Deze rode lampen hebben eveneens een minimum diameter van 140mm. De amber en rode lampen mogen nooit samen werken. De amber en rode lampen dienen te voldoen aan de klasse L2H van de NBN- EN12352.

7 De complete installatie dient te voldoen aan de machinerichtlijn 89/392/EEG, Bijlage II A. Een attest voor beide normen, komende van een onafhankelijk keuringsbureau, dient ten allen tijde te kunnen worden voorgelegd op straffe van niet conformiteit aan het bestek. Omwille van de zichtbaarheid moet de achterzijde van het voertuig voorzien zijn van afwisselend gele en rode retro reflecterende banden in folie klasse III (microprismatische folie) van minimaal 10 cm en maximaal 25cm breed, in visgraatmotief. Dit visgraatmotief moet overeenstemmen met het visgraatmotief op de daklichtpijl, met dien verstande dat de motieven overlopen in elkaar. Elk interventievoertuig, mag uitgerust worden met de hierboven beschreven signalisatie maar kan niet ingezet worden als signalisatievoertuig, dit omwille van veiligheidsredenen. Het is niet mogelijk dat bovenbeschreven voertuig gelijktijdig signalisatievoertuig is én ingezet wordt voor de specifieke taken of mogelijkheden van dat voertuig (bvb. winchen, ). Een dergelijk voertuig kan enkel als interventievoertuig geteld worden voor het behalen van dergelijke aantallen. 4. LED-bord: Er kan ook geopteerd worden voor een LED-bord zoals beschreven in de bepalingen van hoofdstuk X van het Standaard bestek 250 versie ( De waarden die dienen gebruikt te worden bij figuur zijn diegene voor werken categorie 5 of 6. Dit bord is aangewezen op een botsabsorbeerder. Botsabsorbeerders kunnen ingezet worden als vervanging van een signalisatievoertuig, dit zonder verrekening van een meerprijs en zonder aanpassing van de aanrijtijden. De botsers die gebruikt worden moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk X van het standaardbestek 250.

8