Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen"

Transcriptie

1 Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Onderzoek naar de effectiviteit en implementeerbaarheid van een interventie ter preventie van sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen bij bachelor studenten lichamelijke opvoeding Door: Sebastian Redant Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Promotor: Prof. Dr. Dirk De Clercq Begeleider: Lennert Goossens

2 VOORWOORD Het voorkomen van blessures is voor mij echt een stokpaardje. Als opleider voetbal ben ik wekelijks bezig met het welzijn van mijn spelers. Als zij een blessure oplopen is voel ik mij als opleider grotendeels verantwoordelijk. De keuze van mijn scriptieonderwerp was in mijn geval dus heel erg voor de hand liggend. Tijdens mijn opleiding lichamelijke opvoeding ben ik zelf gelukkig genoeg gespaard gebleven van ernstige letsels. Ik verklaar dit door het feit dat ik mijn middelbare studies op een sportschool volbracht heb en daardoor beter was voorbereid ten opzichte van medestudenten die geen sportrichting gevolgd hebben. Een andere verklaring kan zijn dat ik veel geluk heb gehad. Vooraleer er van start gegaan wordt met het lezen van mijn scriptie had ik graag enkele personen uitdrukkelijk willen bedanken. In de eerste plaats had ik graag mijn promotor Prof. Dr. Dirk De Clercq en mijn begeleider Lennert Goossens willen bedanken voor het vertrouwen en de vele kansen die ik van hen heb gekregen voor het schrijven van mijn scriptie. Voorts wil ik hen nog bedanken voor de unieke ervaring van deze scriptie waarvan ik heb mogen proeven. Verder had ik graag nog mijn vriendin, Nele Souffriau, bedankt om mij te steunen tijdens de moeilijke momenten. Tot slot wil ik graag nog Karen De Boever en Vera De Cooman bedanken om mijn scriptie na te lezen en te verbeteren op taalkundige fouten. I

3 SAMENVATTING INTRODUCTIE Sinds enkele jaren wordt er opgemerkt dat studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding vaak geconfronteerd worden met sportblessures. Deze blessures situeren zich vooral aan de onderste ledematen. Risicofactoren voor het oplopen van deze sportblessures zijn hervalblessures, verminderde fysieke fitheid, verminderde beweeglijkheid van het enkelgewricht, een afname in dynamische gewrichtsstabiliteit van de enkel en een afwijkend biomechanische looppatroon. Bovendien is het gebleken dat blessurepreventie werkt bij andere Multi-sport populaties. Daar de faciliteiten van een hogere opleiding lichamelijke opvoeding passend zijn en de spelregels niet veranderd kunnen worden leek het aangewezen om vooral toe te spitsen op intrinsieke strategieën. Het is de bedoeling om de studenten via deze weg weerbaarder te maken tegen het optreden van sportblessures. In het verleden resulteerden interventies weleens in een gebrek aan effectiviteit door de lage participatiegraad (lage compliance). Vandaar lijkt het noodzakelijk om interventies zo veel mogelijk in te passen in de opleiding lichamelijke opvoeding. Het uiteindelijke doel van deze studie bestond er uit om sportblessures bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding te voorkomen, via een multiple interventie met voornamelijk intrinsieke strategieën ingebed in de opleiding. Voorts wordt er nagegaan of een blessurepreventief bewustzijnsprogramma een gedragsverandering determineert. METHODE Het studie design gehanteerd in deze scriptie is een quasi experimenteel design met historische controlegroep (n=189) die werd vergeleken met een multiple interventiegroep (n =154). De multiple interventie liep gedurende één academiejaar en bestond enerzijds uit een bewustzijnsprogramma (theorieles, posters, infobrochure, website). Anderzijds bestond de multiple interventie uit intrinsieke strategieën ter preventie van sportblessures verwerkt in de praktijkvakken (opwarming en cooling-down, stretching, krachttraining, balanstraining, core stability), het dragen van aangepast schoeisel, het vermijden van hervalblessures en het leren luisteren naar signalen van het lichaam. Het toepassen van deze preventieve gedragingen werd ook gestimuleerd om uit te voeren tijdens extracurriculaire sportbeoefening. In het begin van het academiejaar werd door de studenten van de interventiegroep een baseline vragenlijst ingevuld en legden ze pre-praktische tests af. Er werd aan de studenten en II

4 de praktijkassistenten gevraagd om een pre-vragenlijst in te vullen met betrekking tot blessurepreventieve gedragingen. Gedurende het academiejaar werden sportblessures wekelijks opgevolgd via een online bevraging en werden de praktijkassistenten gevraagd om prospectief hun compliance met betrekking intrinsieke strategieën te registreren. Op het einde van het academiejaar werd een post-vragenlijst ingevuld door de studenten en de praktijkassistenten in verband met blessurepreventieve gedragingen. Tot slot legden de studenten nog post-praktische tests af en werd de compliance van de praktijkassistenten retrospectief geregistreerd. RESULTATEN EN DISCUSSIE Gedurende de studie werd er een significante daling vastgesteld van het blessurerisico in de interventiegroep (0.73 blessures/student/jaar, BI: ) ten opzichte van de historische controlegroep (0.93 blessures/student/jaar, BI: ; Wald chi²= 3.908; p=0.048). Voor de incidentie ratio was er een trend tot significante daling in de interventiegroep (2.18 blessures/1000h, BI: ) ten opzichte van de controlegroep (2.73 blessures/1000h, BI: , Wald chi²= 3.507; p=0.061). De multiple interventie was in staat om het gedrag significant te verbeteren met betrekking tot balansoefeningen (p=0.002), core stability (p=0.004) en het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit (p=0.001). De interventie verbeterde ook significant determinanten van het gedrag. Enerzijds verbeterde de intentie significant voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit (p<0.001). Anderzijds was er een significante toename van de gedragscontrole voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit (p=0.003), balansoefeningen (p<0.001), spierkracht (p=0.015) en een correcte technische uitvoering (p=0.01). De determinant attitude verminderde significant inzake luisteren naar de signalen van het eigen lichaam (p=0.004). Voor de determinant subjectieve norm was er geen significant verschil met betrekking tot blessurepreventieve gedragingen. Met betrekking tot de compliance werden de intrinsieke strategieën in hoge mate toegepast door de praktijkassistenten. Wat betreft het relatieve aandeel acute blessures is er een daling in de interventiegroep (66.4%) ten opzichte van de controlegroep (72.2%). Voor de overbelastingsletsels is er een toename in de interventiegroep (27.8%) ten opzichte van de controlegroep (33.6%). Het aantal studenten zonder tijdsverlies ten gevolge van een sportblessure is fors gestegen in de interventiegroep (14.2%) ten opzichte van de controlegroep (9.7%). Mogelijks kan er III

5 aangenomen worden dat onze interventie effectief is voor het verminderen van minder ernstige blessures. Blessures ter hoogte van de onderste ledematen verminderen voor het bovenbeen, het onderbeen, de enkel en de voet, mogelijks ten gevolge van onze multiple interventie. Alleen voor knieblessures is er een toename van het aantal blessures en is mogelijks te wijten aan overbelasting en/of hervalblessures. Wat de praktische tests betreft, werd er in de interventiegroep beter gescoord voor de functionele tests met betrekking tot voorste kruisbandletsels. Wellicht zijn de letsels aan de voorste kruisband afgenomen voor de interventiegroep en zijn er andere knieblessures opgetreden (bv. jumpers knie ten gevolge van plyometrische elementen). Voor de fitheidstesten en spierkrachttesten werd bij bepaalde onderdelen significant beter gescoord. De resultaten zijn echter verwaarloosbaar aangezien er enerzijds geen resultaten zijn voor de controlegroep. Anderzijds kunnen deze positieve effecten het gevolg zijn van de opleiding lichamelijke opvoeding. CONCLUSIE De interventie werd effectief bevonden in het voordeel van de interventiegroep voor het verminderen van het blessurerisico. Een trend tot significante daling werd gevonden voor de incidentie ratio. Wat betreft de blessures ter hoogte van de onderste ledematen zijn de blessures ter hoogte van de knie toegenomen, dit in tegenstelling tot de overige blessures aan de onderste ledematen (enkel, onderbeen, bovenbeen ) die verminderden. Het gedrag van de studenten verbeterde significant voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit, voor het uitvoeren van balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen en voor oefeningen ter verbetering van de rompstabilisatie. Er kan geconcludeerd worden dat een multiple interventie, dat zich voornamelijk focust op intrinsieke strategieën, ter preventie van sportblessures bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding kan geïmplementeerd worden in het bestaande studie-programma. De interventie is in staat om de blessure-incidentie te verminderen. IV

6 INHOUDSTABEL Onderzoek naar de effectiviteit en implementeerbaarheid van een interventie ter preventie van sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen bij bachelor studenten lichamelijke opvoeding VOORWOORD... I SAMENVATTING... II INHOUDSTABEL... V LITERATUURSTUDIE Inleiding Epidemiologische data sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen bij adolescenten Incidentie en prevalentie Locatie Ernst van de blessures Aard van de blessures Duur van inactiviteit Revalidatie Omstandigheden Risicofactoren Multifactorieel model De uitlokkende gebeurtenis Dynamisch model Epidemiologie van sportblessures bij studenten in een hogere opleiding Lichamelijke Opvoeding Incidentie en prevalentie Locatie Ernst van de blessures Aard van de blessures Duur van inactiviteit Revalidatie V

7 3.7. Omstandigheden Risicofactoren Preventieve strategieën voor blessures aan de onderste ledematen (OL) Intrinsieke versus extrinsieke strategieën Intrinsieke strategieën Krachttraining Stretching en opwarming Balans/Evenwichtstraining Educatieve video-interventies Multiple interventies Ontwikkelen van een interventie voor gedragsverandering: Intervention Mapping Wat is Intervention Mapping? Intervention Mapping en preventie van sportblessures Effectiviteit van Intervention Mapping bij sportblessures Gedragstheorieën Wat is de zelfdeterminatietheorie? Wat is de Theory of Planned Behavior? Praktische implementatie van gedragstheorieën in lessen lichamelijke opvoeding Effectiviteit van gedragstheorieën in lessen lichamelijke opvoeding Samenvatting van de literatuurstudie en probleemstelling METHODE Populatie Aantal proefpersonen Controlegroep Interventiegroep Drop-out Studie design Soort onderzoek Dataverzameling en meetmomenten Controlegroep Interventiegroep Praktijkassistenten VI

8 3. Interventie Meetinstrumenten Beschrijving Baseline vragenlijst Online Blessureregistratie Pre- en post-vragenlijsten Testen proefpersonen Functionele tests bij blessurepreventief onderzoek ter hoogte van de onderste ledematen Fitheidstesten Spierkrachttesten Betrouwbaarheid en validiteit Data analyses Bewerkingen op ruwe data Statistische analyses Significantiedrempel RESULTATEN Vergelijkbaarheid groepen Leeftijd Geslacht Aantal sportblessures lichamelijke opvoeding Blootstelling gedurende het academiejaar Controlegroep Interventiegroep Situering Controlegroep Controlegroep Blessures Controlegroep Interventiegroep Risico op blessures Incidentie Ernst van de blessures VII

9 3.1. Medische hulp Controlegroep Interventiegroep Inactiviteit Controlegroep Interventiegroep Aard van de blessures Ontstaan van het letsel Controlegroep Interventiegroep Locatie van het lestel Controlegroep versus interventiegroep Omstandigheden van de blessures Timing van het letsel Controlegroep versus interventiegroep Sport Controlegroep versus interventiegroep Pre- en post-vragenlijst Interventiegroep Blessurepreventieve gedragingen Blessurepreventieve intenties Bewustzijn Motivatie Praktijkassistenten Blessurepreventieve gedragingen Bewustzijn Motivatie Testen pre en post interventiegroep Functionele testen Fitheidstesten Spierkrachttesten Toepassing actieve strategieën DISCUSSIE VIII

10 1. Interpretatie van resultaten Beperkingen van het onderzoek Richtlijnen voor verder onderzoek en/of praktische implicatie CONCLUSIE BIBLIOGRAFIE BIJLAGEN Bijlage 1: Pre-Vragenlijst studenten LO (Informed consent + baseline + Pre- en Post vragen gedrag, motivatie en kennis) Bijlage 2: Vragenlijst praktijassistenten Bijlage 3: Vragenlijst blessureregistratie Bijlage 4: Post-vragenlijst studenten LO IX

11 LITERATUURSTUDIE 1. Inleiding Sport gaat gepaard met blessures. Sinds vele jaren stelt men vast dat binnen de opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de Universiteit Gent heel wat blessures voorkomen en dat deze soms met ernstige gevolgen gepaard gaan. In het slechtste geval moeten studenten hun geliefkoosde richting zelfs stopzetten. De sportblessures die studenten hierbij ontstaan zijn van verschillende aard. Kortom, sportblessures worden beter voorkomen dan genezen. Om een goed interventieplan te bepalen is de sequence of prevention van Van Mechelen et al. (1992) (Fig. 1) de ideale leidraad om ons op te baseren. Het gaat om een reeks van vier stappen waarbij men in een eerste stap de omvang van het probleem vaststelt. Vervolgens worden de risicofactoren en mechanismen van sportblessures geïdentificeerd. Nadien worden er preventieve maatregelen getroffen en tot slot wordt de effectiviteit van de interventie geëvalueerd. Finch (2006) leverde een extra bijdrage en introduceerde hieromtrent het Translating Research into Injury Prevention Practice framework (TRIPP raamwerk) (Fig. 1) ter preventie van blessures. Het raamwerk berust erop dat alleen onderzoek dat kan en zal worden aangenomen door sportbeoefenaars, hun coaches en sportorganisaties, blessures zal voorkomen. Indien de onderzoeksinspanningen gericht zijn op het begrijpen van de implementatiecontext, kan er vooruitgang geboekt worden inzake blessurepreventie. Hieruit kan ook de verdere uitbreiding van de wetenschappelijke basis voor de werkzaamheid en effectiviteit van blessurepreventie ontstaan. In een eerste stap van het TRIPP raamwerk is een kwaliteitsvol blessureoverzicht doorslaggevend om aan de hierop volgende stadia te voldoen. Er is ook nood aan gestandaardiseerde definities voor sportblessures en blootstelling aan de risicofactoren. Vervolgens is het nodig om de oorzakelijkheid van blessures te begrijpen. Dit vereist een multidisciplinaire benadering om blessuremechanismen te verklaren en andere factoren die samenhangen met oorzaken van blessures en de ernst ervan (epidemiologische studies, gedragsstudies, klinisch onderzoek, biomechanische benaderingen). Hierop volgt een herkenning van potentiële oplossingen voor het blessureprobleem en de ontwikkeling van passende preventieve maatregelen, waarbij epidemiologische data onmisbaar zijn. Daaropvolgend is het de bedoeling om de werking van deze maatregelen af te toetsen onder ideale omstandigheden. Nadien worden de uitkomsten in verband met de werking 1

12 geanalyseerd en geïnterpreteerd teneinde deze om te zetten in acties die geïmplementeerd kunnen worden in de werkelijke setting van gedragingen op het sportveld. De belangrijkste vraag die hier gesteld moet worden is: Wat zijn momenteel de veiligheidsgedragingen en moeten deze veranderen?. In een laatste stap moet de interventie enerzijds geïmplementeerd worden in de reële wereld. Anderzijds wordt de effectiviteit geëvalueerd. Het resultaat hiervan zal een maatstaf zijn voor toekomstige initiatieven rond blessurepreventie. Fig. 1. Het Translating Research into Injury Prevention Practice (TRIPP) raamwerk voor onderzoek dat leidt tot werkelijke preventie van sportblessures (Finch, 2006) en de sequence of prevention van sportblessures (Van Mechelen et al., 1992). 2. Epidemiologische data sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen bij adolescenten Uit een review van Van Mechelen et al. (1992) blijkt dat diverse studies sportblessures op verschillende manieren definiëren. Een nadeel hierbij is dat al deze verschillende definities slechts gedeeltelijk reeds gevonden incidentiecijfers verklaren. Als we vragenlijsten in verband met blessures met elkaar vergelijkbaar willen maken is er nood aan een universeel bruikbare definitie. Een definitie gebaseerd op dit principe is deze gebruikt door het National Athletic Injury Registration System (NAIRS) in de VS. Zij spreken van een sportblessure als de atleet minstens een dag niet bekwaam is om deel te nemen aan sportactiviteiten. Blessures worden geclassificeerd op basis van de lengte van arbeidsongeschiktheid: minder erg (1-7 2

13 dagen), matig erg (8-21 dagen) en ernstig (>21 dagen). Van Mechelen et al. (1992, 1996) en Lubetzky-Vilnai et al. (2003) dragen in hun studie een nog uitgebreidere definitie van de Council of Europe naar voor. Deze is gedefinieerd als, enig letsel als gevolg van sportdeelname met één of meerdere van volgende consequenties: stopzetten van zijn/haar sportactiviteiten en/of kan niet ten volle deelnemen aan geplande sportactiviteiten en/of kan niet gaan werken de dag erna en/of heeft nood aan medische verzorging. Zelfs al is er een uniforme definitie toegepast m.b.t. sportblessures, is er volgens Van Mechelen et al. (1992) ook nood aan een uniform akkoord over andere kwesties, zoals de uitdrukking van incidentie, de wijze waarop schattingen gemaakt worden van zowel het aantal sportparticipanten als het aantal geblesseerde sporters Incidentie en prevalentie Van Mechelen et al. (1992) stelt dat de incidentie van sportblessures kan gedefinieerd worden als het aantal nieuwe sportblessures of ongevallen gedurende een bepaalde periode (bv. één jaar) gedeeld door het totaal aantal sporters aan de start van een periode (risicolopende populatie). In deze scriptie zal hieromtrent de term blessurerisico gehanteerd worden. Wanneer men incidentiecijfers wil interpreteren en vergelijken met elkaar is het belangrijk om te weten welke definitie toegepast is voor sportblessures en hoe vergelijkbaar de groepen zijn t.o.v. elkaar. Hierdoor is het beter om bij de berekening van de incidentie ook de blootstelling in uren, dagen of sportactiviteit in rekening te brengen. Daaromtrent definiëren onderzoekers de incidentie ratio als: het aantal blessures per 1000 uren sportparticipatie. Jones et al. (1992) bestudeerde een populatie jonge militairen met een gemiddelde leeftijd van 20.2 jaar gedurende 12 weken. Hij stelde vast dat 139 op 303 (45.9%) deelnemers, één of meer blessures opliepen waardoor ze medische hulp moesten inschakelen. In een één jaar durende retrospectieve studie van Van Mechelen et al. (1996) werden bij 139 personen, 51 blessures geregistreerd bij 41 verschillende mannen en vrouwen van gemiddeld 27 jaar. De totale incidentie ratio werd vastgesteld op 3.7 sportblessures/1000h sportparticipatie. Bij een nationaal gezondheidsonderzoek ( ) in de Verenigde Staten van Amerika van Conn et al. (2003) werden zeven miljoen sport- en recreatiegerelateerde blessures vastgesteld, ofwel blessures/sporter/twee jaar. Van al deze blessures vond 64% plaats binnen de leeftijdscategorie 5-24 jaar, waarvan 34.2% bij 5-14 jarigen en 30.2% bij

14 jarigen. Kortom, voor de 5-14 jarigen is er een blessurerisico van blessures/sporter/twee jaar en blessures/sporter/twee jaar voor de jarigen. Bij een één jaar durende cohorte studie van Parkkari et al. (2004) in Finland is bij de leeftijdsgroep van jaar voor recreatieve en competitieve sporten een incidentie ratio van 4.2 (n=287; 75486h blootstelling; 314 blessures) voor mannen en 3.1 (n=294; 64372h blootstelling; 200 blessures) voor vrouwen per 1000h sportparticipatie vastgesteld. Bij de leeftijdsgroep jaar is er voor recreatieve en competitieve sporten een incidentie ratio van 4.1 (n=205; 37103h blootstelling; 151 blessures) voor mannen en 3.0 (n=227; 42049h blootstelling; 126 blessures) voor vrouwen per 1000h sportparticipatie. Lubetzky-Vilnai et al. (2009) voerden een 12 maanden durende cross-sectionele studie uit en stelden vast dat 190 van de 457 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 28.6 jaar een blessure hadden opgelopen. De incidentie bedroeg 2.26 blessures/1000h voor alle deelnemers (mannen 3.49/1000h; vrouwen 1.47/1000h) Locatie Met betrekking tot de verdeling van sportblessures vinden Van Mechelen et al. (1996) in hun retrospectieve studie dat 21.3% van de blessures zich situeren aan de laterale zijde van de enkel, 19.2% aan de lagere rug, 12.8% aan de schouder en 10.6% aan bekken en knieën. Bij een 12 weken durend trainingsprogramma van Jones et al. (1992) bedroeg het blessurerisico van jonge militairen met één of meer blessures ter hoogte van de onderste extremiteiten 0.37 (80% van alle blessures). De vijf meest voorkomende blessures bij Jones et al. (1992) waren aan de voeten (10.9%), enkels (10.9%), knieën (10.2%), kuiten (8.6%) en lage rug (5.9%). In een cross-sectionele studie van Lubetzky-Vilnai et al. (2009) bedroeg het blessurerisico 0.25 voor de bovenste extremiteiten, 0.20 voor de onderste extremiteiten en 0.13 in het centrum van het lichaam. Het blessurerisico aan de bovenste extremiteiten was bij mannen het hoogst (0.42 bij de mannen versus bij de vrouwen, p<0.01). Bij vrouwen was het blessurerisico het hoogst aan de onderste extremiteiten (0.25 bij de vrouwen versus 0.16 bij de mannen, p=0.03). Bij de studie van Conn et al. (2003) werden de meeste blessures ten gevolge van sport en recreatieve activiteiten vastgesteld ter hoogte van de onderste (38.9%) en bovenste (31.2%) 4

15 extremiteiten. Voor de onderste extremiteiten werden 33.6% van de blessures opgelopen aan het onderbeen en de enkel Ernst van de blessures De ernst van een sportblessure kan opgedeeld worden volgens zes criteria, (a) aard van de sportblessure, (b) duur en aard van de behandeling, (c) verloren sporttijd, (d) verloren werktijd, (e) permanente schade en (f) kosten, aldus Van Mechelen (1992). Het is belangrijk om deze informatie in rekening te brengen bij het registreren van sportblessures, wat kan helpen bij het stellen van doelen in verband met preventieve strategieën Aard van de blessures Jones et al. (1992) vonden dat van de in totaal 45% blessures bij jonge militairen, 28.4% aan de onderste extremiteiten te wijten zijn aan overbelasting, zoals stressfracturen, achillespeesonsteking en patellofemoraal syndroom. Bij de vijf meest gediagnosticeerde condities is voor 23.8% de pijn toe te schrijven aan overbelasting of stress syndroom, 8.6% spierverrekkingen, 6.3% enkelverstuikingen, 5.9% overbelasting van de knie, zoals pattellofemoraal syndroom en 3% aan stressfracturen. Bij een retrospectieve studie van Van Mechelen et al. (1996) zijn 74.5% van de blessures acuut, 17% van de blessures ontstonden geleidelijk na meerdere sportactiviteiten en 8.5% ontwikkelde zich geleidelijk bij eenzelfde sportactiviteit. 78.7% van het totaal waren nieuwe blessures, terwijl 21.3% van de gevallen terugkerende blessures waren. In 44.7% van de gevallen waren de spieren getroffen, in 36.2% de gewrichten, in 10.6% de spier/pees en in 8.5% de pezen. Het merendeel van de blessures waren verstuikingen (38.3%), gevolgd door verrekkingen (29.8%) en kneuzingen (12.8%) Duur van inactiviteit Het grote nadeel van sportblessures is het tijdsverlies dat ermee gepaard gaat. In de literatuur wordt dit tijdsverlies dikwijls opgedeeld in periodes van tijd, gaande van gering (ca. 1 week) naar matig (ca. 1-3 of 4 weken) tot zwaar (ca. > 3 of 4 weken). 5

16 Bij Sandelin et al. (1987) zijn 71% van de blessures gering (< 7 dagen), 20% matig (1-3 weken geen sport), en 9% zijn ernstige blessures. In tegenstelling tot voorgaande studie zijn bij Loës & Goldie (1988) 20% van de blessures gering, 50% matig en 30% ernstig. Van Galen & Diederiks (1990) hanteerden een andere manier om inactiviteit na te gaan. Zij baseerden zich op het beëindigen of verminderen van de sportactiviteiten. In hun studie werd bij 56% van alle medisch behandelde blessures de sportactiviteit stopgezet of verminderd evenals 40% van de niet medisch behandelde blessures. In een studie van Van Mechelen et al. (1996) was pijn en/of stijfheid gedurende de laatste tien dagen de reden om blessures te melden (55.3%). Van alle participanten was 51.5% niet in staat om deel te nemen aan de volgende geplande sportactiviteiten, 51% zocht medische hulp en 21.3% van de sportblessures leidde tot afwezigheid van werk of studie de dag nadien. In een studie van Parkkari et al. (2004) zijn 52% van de blessures verantwoordelijk voor tijdverlies bij fysieke activiteit of werk Revalidatie Volgens Van Mechelen et al. (1992) dragen de data over de duur en aard van de revalidatie bij tot het bepalen van de ernst van sportblessures. In een studie van Loës (1990) werden gedurende één jaar 571 acute sportblessures behandeld in publieke ziekenhuizen, wat goed was voor 989 visitaties. Het gemiddelde aantal was 1.9 visitaties per sportblessure. Acht procent van de acute blessures werd gehospitaliseerd met een gemiddeld verblijf van 3.7 dagen per patiënt, 4.8 dagen voor breuken en 2.0 dagen voor kneuzingen. In een studie door van Galen & Diederiks (1990) werden retrospectief 945 blessures geregistreerd. Het gemiddeld aantal latere behandelingen per letsel bedroeg 4.9 voor kinesitherapie, 3.9 voor EHBO begeleider, 2.6 voor medische specialist, 2.3 voor spoedarts en 1.8 voor huisarts Omstandigheden In een één jaar durende prospectieve studie van Van Mechelen et al. (1996) werd er in totaal uur aan sport gedaan, waarvan uur (83.3%) aan niet-contactsport en 2277 uur 6

17 (16.7%) aan contactsport. Van de in totaal 51 blessures waren er 26 (2.3/1000h) opgelopen bij niet-contactsport en 25 (11.0/1000h) blessures bij contactsporten. Elf (2.8/1000h) hiervan werden opgelopen tijdens training, 21 (13.4/1000h) tijdens competitie en 19 (2.4/1000h) tijdens niet-georganiseerde sportactiviteiten. Een studie van Conn et al. (2003) geeft voor de leeftijdscategorie jaar een top vijf van sporten waarbij de meeste blessures optreden. Met een incidentie ratio van 11.8 voor basketbal gevolgd door voetbal met 7.7, training met 4.6, soccer met 3.9 en voor recreatieve sporten met 3.3, zoals raketsporten, golf, bowlen. Parkkari et al. (2004) maakt een opdeling van de drie voornaamste groepen bij recreatieve en competitieve sporten binnen de leeftijdscategorie jaar. Bij duursporten is er een incidentie ratio van 1.6 (n=285; 34126h blootstelling; 56 blessures) voor mannen en 2.2 (n=293; 48834h blootstelling; 106 blessures) voor vrouwen per 1000h sportparticipatie, bij teamsporten en balsporten 7.6 (n=188; 25747h blootstelling; 196 blessures) voor mannen en 9.4 (n=79; 5431h blootstelling; 51 blessures) voor vrouwen per 1000h sportparticipatie en bij kracht- en contactsporten 3.9 (n=138; 15431h blootstelling; 60 blessures) voor mannen en 4.3 (n=156; 10088h blootstelling; 43 blessures) voor vrouwen per 1000h sportparticipatie Risicofactoren Volgens Van Mechelen et al. (1987) worden risicofactoren van sportblessures opgedeeld in twee hoofdcategorieën. Enerzijds de interne (persoonlijke) factoren, zoals lichamelijke afwijking(en), fysieke fitheid (kracht, snelheid), vorige blessure, psychologische factoren (persoonlijkheid), lichaamsbouw, leeftijd en geslacht. Anderzijds de externe (omgevings-) factoren, zoals sportgerelateerde factoren (blootstelling, type sport), locatie (staat van de grond, belichting), uitrusting (beschermende middelen), weersomstandigheden en trainer (regels) Multifactorieel model Volgens Meeuwisse (1994) spelen veel factoren een rol voor het werkelijk optreden van een blessure. Zo introduceerde hij een multifactorieel model voor het ontstaan van blessures (Fig. 2). Het model is niet alleen bedoeld om te onderzoeken welke risicofactoren bijdragen tot het ontstaan van een blessure, maar ook om hun onderlinge relatie te verkennen. Volgens het 7

18 model kunnen vele intrinsieke risicofactoren een individu vatbaar maken voor een letsel, zoals leeftijd, flexibiliteit, vorige blessure en somatotype. Eens de sporter is voorbestemd ( predisposed ), kunnen extrinsieke risicofactoren optreden, zoals weersomstandigheden, materiaal, etc. De aanwezigheid van zowel intrinsieke als extrinsieke factoren kunnen de sporter gevoeliger ( susceptible ) maken voor een blessure, maar zijn meestal onvoldoende voor het optreden van een blessure. Het laatste onderdeel in de keten van oorzaak en gevolg is de uitlokkende gebeurtenis ( inciting event ). Dit is geassocieerd met het definitieve begin van een blessure en wordt bijna altijd noodzakelijk als oorzaak van een blessure beschouwd. Fig. 2. Multifactorieel model voor het oplopen van sportblessures (uit Meeuwisse, 1994) De uitlokkende gebeurtenis Een andere term die in de literatuur gebruikt wordt voor de uitlokkende gebeurtenis is blessuremechanisme, maar is volgens Whiting and Zernicke (1998) niet voldoende gedefinieerd. Bahr and Krosshaug (2005) vervolledigden met hun studie het multifactorieel model van Meeuwisse door de uitlokkende gebeurtenis uitvoeriger te duiden (Fig.3). Dit is van het allergrootste belang om de oorzaken van een bepaald type blessure te begrijpen. Zo moet men volgens hen bij een blessuremechanisme rekening houden met de spelsituatie, de atleet of het gedrag van de atleet, de biomechanica van het volledige lichaam en met de biomechanica van een bepaald gewricht of weefsel. Het is dus van belang om goed de precieze oorzaak van een blessure te kennen. 8

19 Fig. 3. De uitlokkende gebeurtenis : Mechanismen van sportblessures (uit Bahr & Krosshaug, 2005) Dynamisch model In een recentere studie van Meeuwisse et al. (2007) werd een dynamisch model gepubliceerd dat de gevolgen omvat van herhaalde deelname aan sport, met of zonder blessure (Fig. 4). Dit model bouwt verder op het multifactorieel model van Meeuwisse (1994). Volgens dit dynamische model zijn na de interactie van intrinsieke en extrinsieke risicofactoren vier scenario s mogelijk, terwijl bij het vorige model slechts één scenario mogelijk was. Wanneer een uitlokkende gebeurtenis zich voordoet zal dit voor één van de scenario s leiden tot een blessure en wordt de combinatie van voorgaande factoren beschouwd als de oorzaak. Voor de andere drie scenario s werd de atleet blootgesteld aan risicovolle situaties, maar zal hij daarbij geen blessure oplopen. Meeuwisse et al. (2007) concludeert dat als men het ontstaan van een blessure wil begrijpen en geschikte preventieve strategieën wil richten, er rekening moet gehouden worden met de veranderbaarheid van deze risicofactoren doorheen dit dynamisch proces, al dan niet geassocieerd met een vorige blessure. 9

20 Fig. 4. Dynamisch model voor sportblessures na herhaaldelijke deelname aan sportactiviteiten (uit Meeuwisse, 2007). 3.Epidemiologie van sportblessures bij studenten in een hogere opleiding Lichamelijke Opvoeding 3.1. Incidentie en prevalentie Aan de hand van een retrospectieve studie hebben Lysens et al. (1989) getracht om een beter inzicht te verkrijgen in de ontstaansmechanismen van sportblessures. Gedurende het academiejaar werden 185 eerstejaarsstudenten Lichamelijke Opvoeding (118 mannen, 67 vrouwen) van de Katholieke Universiteit Leuven gevolgd. Tijdens hun eerste jaar werden bij deze groep studenten 315 sportblessures vastgesteld. Het aantal letsels werd vastgesteld op 1.7 per student per jaar. De frequentie blessures bedroeg 4.72 blessures per 1000h blootstelling. Twellaar et al. (1996) hebben de incidentiecijfers bepaald van 136 eerstejaarsstudenten Lichamelijke Opvoeding aan de Academie van Tilburg. Ze werden gedurende hun vierjarige opleiding gevolgd en dienden iedere drie weken een blessureregistratieformulier in te vullen. In totaal werden 525 blessures geregistreerd (vrouwen 183 of 3.3/persoon; mannen 342 of 4.3/persoon). De incidentie per 1000h sportparticipatie, niet significant verschillend, bedroeg voor mannen 1.78 en 1.44 voor vrouwen. 10

21 Via geprotocolleerde interviews is Ehrendorfer (1998) bij 150 studenten Lichamelijke Opvoeding retrospectief nagegaan in hoeverre sportblessures opgelopen werden gedurende hun opleiding. Bij het volgen van een programma van 13 sporten werden 482 blessures geregistreerd. Bij de 76 mannelijke studenten werden er 356 blessures (76%) waargenomen, bij de 74 vrouwelijke studenten 126 blessures (26%). Hierbij werd een gemiddelde van 3.21 blessures per student/ 2.35 jaar vastgesteld. Dit was met 4.68 significant hoger bij mannen dan bij vrouwen (1.70; p<0.001). Retrospectief en gebaseerd op een vragenlijst heeft Flicinski (2008) een groep studenten Lichamelijke Opvoeding onderzocht aan de Universiteit van Szczecin te Polen. Van de in totaal 523 studenten hebben er 503 (95.8%) de vragenlijsten beantwoord (56.7% door mannen; 43.3% door vrouwen). Gedurende dat jaar (2007) rapporteerden 236 studenten, waarvan 92 vrouwen (42.4%) en 144 mannen (50.5%) in totaal 1065 blessures. De mannen (70.1%) vertoonden hierbij significant (p<0.0026) meer blessures dan de vrouwen (28.9%). Het risico op blessures bedroeg voor de mannen 2.66 per student per jaar en voor vrouwen 1.41 per student per jaar. Goossens et al. (2012) registreerden sportblessures bij 128 eerstejaarsstudenten Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Gent in België gedurende één academiejaar. In totaal zijn er 121 blessures prospectief via een online bevraging en 41 retrospectief vastgesteld. 109 van deze blessures (vrouwen 35; mannen 74) beantwoordden aan de blessuredefinitie. Bij 72 studenten (24 vrouwen; 48 mannen) zijn blessures vastgesteld. Het gemiddelde risico op blessures bedroeg 0.85 blessures/student/academiejaar (0.89 bij mannen; 0.78 bij vrouwen). Per week deden de studenten gemiddeld 15.41h sport/week. De incidentie ratio van blessures werd vastgesteld op 1.91 blessures/1000h sport Locatie Bij Twellaar et al. (1996) werden 66% (345) van de blessures vastgesteld aan de onderste ledematen. 21% (112) aan de bovenste ledematen, 10% (54) aan de romp en 3% (14) aan het hoofd. Ehrendorfer (1998) stelde dat de meeste blessures zich situeerden ter hoogte van het onderbeen, de enkel en de voet (30%). Samen met de blessures aan de dij en knie (19%) zijn ze goed voor bijna de helft (49%) van het totaal aantal blessures. 11

22 Volgens Flicinski (2008) situeren de meeste blessures zich aan de knie en enkel (beide 33.1%) gevolgd door polsblessures (12.5%). Blessures ter hoogte van de onderste ledematen (Heup 0.75%; knie 33.1%; enkel 33.1% en voet 2.5%) zijn in totaal goed voor 69.5% van alle blessures.. Bij Goossens et al. (2012) is de meerderheid (74.3%) van de blessures ook gesitueerd t.h.v. de onderste ledematen, met de meest voorkomende blessures aan het onderbeen (22.9%), knie en enkel (beide 15.6%). Bij Flicinski (2008) is het aantal blessures aan de knie (40.3%) hoger bij vrouwen dan bij mannen (30.3%), in tegenstelling tot blessures aan de enkel (mannen 34.9%; vrouwen 28.9%). Bij Goossens et al. (2012) zijn blessures aan het onderbeen procentueel hoger bij vrouwen (31.4%) dan bij mannen (18.9%) Ernst van de blessures Bij Twellaar et al. (1996) was er in 68% van de gevallen medische consultatie. De dokter van het instituut werd het meest (32%) bezocht, gevolgd door de fysiotherapeut (22.8%), en bij 12% werd een specialist ingeschakeld. De duur van symptomen, afwezigheid bij sportlessen en afwezigheid bij extracurriculaire sporten duurde significant langer voor blessures waarbij medische consultatie nodig was. Bij studenten Lichamelijke opvoeding aan de Universiteit van Gent (Goossens et al. 2012) is in 81.7% van de gevallen gezocht naar medische hulp, 74.31% van de gevallen raadpleegde een arts en 29.36% is langsgegaan bij een fysiotherapeut Aard van de blessures Lysens et al. (1989) maakt een onderscheid tussen acute letsels (43.5%) en overbelastingsletsels (56.5%). Bij acute blessures (n=137) komen verrekkingen (30.5%) het meest voor, gevolgd door kneuzingen (7.9%), breuken (3.2%) en ontwrichtingen (1.9%). Bij overbelastingsblessures (n=178) zijn ontstekingen (23.4%) het meest voorkomend, gevolgd door het mediaal tibiaal stresssyndroom (11.1%), chondromalacie (7.6%), spanning (7.3%), rugpijn (6.7%) en arteriële compressie (0.3%). Bij Twellaar et al. (1996) waren 71% van alle blessures acuut (n=373) en 29% (n=152) het gevolg van overbelasting. De meeste blessures zijn te wijten aan verstuikingen (28.9%), gevolgd door kneuzingen (20%) en spierpijn (18%). 12

23 Volgens Goossens et al. (2012) werden er bijna twee keer zo veel acute (65.1%) als overbelastingsblessures (34.9%) vastgesteld. Een soortgelijke verdeling was op te merken tussen nieuw opgelopen blessures (69.7%) en terugkerende blessures (30.3%). Dit geldt ook voor niet-contact (75.2%) en contactblessures (24.8%). Kwetsuren aan spieren (20.91%) zijn de meest voorkomende, gevolgd door ligamenten (17.65%), gewrichten (13.07%), en beenvlies (12.42%). Er werd geen significant verschil (p=0.525) vastgesteld tussen man en vrouw op basis van de verwonde weefsels. Het merendeel van de blessures gebeurde aan de rechterzijde (55%) van het lichaam, 23.9% aan de linkerzijde, 19.8% aan beide zijden van het lichaam en 1.3% kon niet gedefinieerd worden Duur van inactiviteit Bij Lysens et al. (1989) hebben blessures ertoe geleid dat de studenten soms weken tijd verloren van hun studies. Bij de mannen was dit gemiddeld 11 dagen en bij de vrouwen gemiddeld 19 dagen. In de studie van Twellaar et al. (1996) duurden symptomen van blessures gemiddeld dagen, 50% van de blessures tot wel vier weken, en 9% veroorzaakten symptomen voor meer dan drie maand. Hierbij resulteerden blessures bij vrouwen in een langere symptomatische periode (gemiddeld 15 dagen langer dan mannen). De studenten waren gemiddeld dagen afwezig bij de intracurriculaire lessen, bij extracurriculaire lessen dagen. Bij blessures die medische verzorging nodig hadden was de duur van de symptomen (59 versus 29 dagen), afwezigheid van sportlessen (8.7 versus 1.3 dagen) en afwezigheid van extracurriculaire sport (10.3 versus 1.0 dagen) significant langer dan bij blessures zonder medische verzorging. Uit de resultaten van Goossens et al. (2012) wordt er opgemerkt dat 22% van de gevallen met een blessure nog kon deelnemen aan de lessen, 21.1% was genoodzaakt om 3-4 weken aan de kant te blijven, 18.3% kon 1-2 weken niet sporten, 11% kon 5-7 dagen niet sporten, 8% kon 1 of 2 maand niet sporten, 6.5% kon 2-4 dagen niet sporten, 4.5% kon meer dan 2 maand niet sporten en 3% kon één dag niet sporten. 13

24 3.6. Revalidatie Twellaar et al. (1996) stelde vast dat bij 68% van de blessures (n=357) medische consultatie nodig was. De arts van de instelling werd het meest geraadpleegd (32%), gevolgd door de fysiotherapeut (22.8%) en de medische specialist (12%). Volgens Goossens et al. (2012), betreffende de revalidatie van een sportblessure, werd in 63.3% van de gevallen rust in acht genomen, 44.04% van alle gevallen leidde tot fysiotherapie, waarvan in 19% van de gevallen medicatie werd voorgeschreven, 3% werd geïmmobiliseerd, bij 18% werd een tape of brace gebruikt, 8% werd geholpen met inlegzolen, 6% onderging een operatie, 9% verkreeg een andere behandeling en 7% geen revalidatie Omstandigheden De sportactiviteiten waarbij studenten Lichamelijke Opvoeding het meest blessures oplopen zijn volgens een studie aan de Universiteit van Tilburg, gymnastiek (17%), voetbal (15%) en atletiek (13%). 58% van de blessures gebeurt binnen de Universiteit, en 42% buiten de Universiteit (Twellaar et al. 1996). De incidentie per 1000h sport bedraagt 2.25 voor oefensessies/training en is significant hoger dan de 1.26 bij sportlessen binnen de Universiteit. De incidentie voor sport buiten de Universiteit bedraagt Om het effect van prestatieniveau op blessures te bestuderen hebben Twellaar et al. (1996) incidentiecijfers bepaald voor vier prestatieniveaus. De incidentie op nationaal niveau bedraagt 1.14 en is significant lager dan op regionaal niveau (2.26). Incidentie op lokaal niveau (1.76) en op recreatief niveau (1.38) zijn niet significant verschillend t.o.v. andere groepen. In een retrospectieve studie van Ehrendorfer (1998) gebeuren de meeste blessures tijdens gymnastiek (102), gevolgd door skiën (77), atletiek (48), en balsporten (32-43). Er worden minder blessures vastgesteld bij wielrennen (26), zwemmen en duiken (20), tennis (19) en ijsschaatsen (17). Het percentage van ernstige blessures is het hoogst bij skateboarden/rolschaatsen (58%), gevolgd door skiën (45%), voetbal (38%), wielrennen (35%), gymnastiek (34%), en is het laagst bij zwemmen en duiken (5%). Bij Flicinski (2008) treden knieblessures vooral op bij deelname aan sportwedstrijden (104), gevolgd door voetbal (38), gevechtsport (20), atletiek (14), andere disciplines (10) en skiën (6). Voor de enkelblessures is er een gelijkaardige trend. Blessures aan de enkel treden vooral op bij deelname aan sportwedstrijden (117), gevolgd door voetbal (35), basketbal (24), 14

25 volleybal (13), dansen (6) en aerobic (1). Tot slot voor blessures aan de voet het meest voor bij deelname aan sportwedstrijden (152), gevolgd door gymnastiek (18). In een prospectieve studie bij studenten Lichamelijke Opvoeding aan de Universiteit van Gent van Goossens et al. (2012) gebeurden de meeste blessures tijdens intracurriculaire (34.9%) sportbeoefening. Intracurriculair werd er een incidentie ratio vastgesteld van 1.69 blessures/1000h blootstelling, en extracurriculair een incidentie ratio van 1.24/1000h blootstelling. Tijdens de eerste vier weken van elk semester gebeurden de meeste blessures (1 e semester 22.1%; 2 e semester 27.5%) Risicofactoren Bij Lysens et al. (1989) werd vastgesteld dat studenten met een historiek van eerdere blessure(s) - opgelopen voor of tijdens de studie - een groot risico liepen om opnieuw een blessure op te lopen. Bepaalde letsels zoals verstuikingen kwamen opnieuw voor. Hetzelfde geldt voor overbelastingsblessures. 16% van de blessures zijn zelfs ontstaan binnen een maand na het herstel van een andere blessure. In een studie van Goossens et al. (2012) is vastgesteld dat personen met een voorgeschiedenis van een letsel een grotere kans (p=0.018) hebben om te lijden aan een algemene blessure. Bij een eerdere blessure aan de knie (p<0.001), onderbeen (p<0.001) en enkel (p=0.025) stijgt de kans significant om te lijden aan een blessure. Wie regelmatig aan een cooling-down deed had minder kans (p=0.031) op lijden aan een enkelblessure. Willems et al. (2004) deed onderzoek naar de risicofactoren van inversieverstuikingen van de enkel. Enerzijds bij vrouwelijke, anderzijds bij mannelijke studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding. Vrouwen met een minder nauwkeurige waarneming van hun passieve inverse gewrichtspositie, een groter bewegingsbereik in het eerste metatarsofalangeale gewricht en minder coördinatie van de posturale controle, hebben een groter intrinsiek risico op een enkelverstuiking. Mannen met een verminderde cardiorespiratoire uithouding, tragere maximale loopsnelheid, verminderd algemeen evenwicht, een gedaalde coördinatie, verminderde dorsiflexie-beweeglijkheid in het enkelgewricht, gedaalde dorsiflexiekracht en een versnelde reactie van de m. tibialis anterior en m. gastrocnemius tijdens een onverwachte kanteling van de voet, hadden ook een groter risico op enkelverstuikingen. Willems et al. (2004) deed ook onderzoek naar de relatie tussen het biomechanische gangpatroon (blootsvoets) en inversie verstuikingen van de enkel bij studenten in een hogere 15

26 opleiding lichamelijke opvoeding. Ze kwamen hierbij tot de conclusie dat bij de studenten die meer risico liepen op een inversieverstuiking dit het gevolg was van hun biomechanisch gangpatroon. In een volgende studie bepaalden Willems et al. (2004) de risicofactoren in het looppatroon (blootsvoets) voor oefeninggerelateerde pijn aan het onderbeen bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding. Bij de studenten waarbij pijn optrad ter hoogte van het onderbeen ten gevolge van oefeningen, werd er een veranderd looppatroon opgemerkt, nog voordat de blessures werden opgelopen. Deze waren een meer centrale hiel-strike, een sterk toegenomen pronatie samen met meer druk onder de mediale zijde van de voet en een meer zijdelingse afrol van de voet. In een latere studie zijn Willems et al. (2007) dit ook nagegaan tijdens geschoeid lopen. De studenten die pijn krijgen aan hun onderbeen ten gevolge van oefeningen hebben al van bij de start van hun opleiding een gewijzigd looppatroon ten opzichte van de studenten die geen blessures hebben opgelopen. Willems et al. suggereren in het merendeel van deze studies dat een afwijkende biomechanica van het gangbaar looppatroon een rol speelt in het ontstaan van pijn ter hoogte van het onderbeen ten gevolge van oefeningen. Dit mag zeker niet over het hoofd gezien worden bij de preventie en revalidatie van sportblessures aan het onderbeen. Verrelst et al. (2014) analyseerden in hun studie prospectief de factoren die leiden tot mediale scheenbeenpijn bij vrouwelijke studentes in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding. Ze kwamen er op uit dat een verminderde dynamische gewrichtsstabiliteit een significante voorspeller was voor mediale scheenbeenpijn bij inspanning. Deze contralaterale instabiliteit zou kunnen hebben bijgedragen tot een veranderd bewegingspatroon bij studenten met mediale scheenbeenpijn. Cimbiz & Bayazit onderzochten bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding de effectiviteit van balans- en krachttraining op sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen. Ondanks de minimale aandacht en minimale schade werden de sportblessures in de revaliderende groep niet gerapporteerd. Bijgevolg stelden de onderzoekers vast dat ten gevolge van deze minder ernstige sportblessures het proprioceptief gevoel verminderd is. Als men nadien op korte tijd veel spierkracht tracht op te bouwen en het proprioceptief gevoel is nog steeds verzwakt, is dit een grote risicofactor voor ernstige letsels ter hoogte van de onderste ledematen. 16

27 4. Preventieve strategieën voor blessures aan de onderste ledematen (OL) 4.1. Intrinsieke versus extrinsieke strategieën In de literatuur bestaan er velerlei preventieve strategieën om blessures te voorkomen. In een review van Schiff et al. (2010) wordt een onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke blessurepreventieve strategieën. Deze eerste houden de factoren in die betrekking hebben op de fysieke kenmerken van atleten en gaan na of het sterker maken van de atleet om te voldoen aan de eisen van een bepaalde sport, resulteert in een verminderd risico op sportblessures. Specifieke interventies zijn krachttraining, stretching, evenwichtstraining, educatieve video s en multiple interventies. Onder extrinsieke preventieve maatregelen verstaat men factoren die verband houden met uitrusting en regels, zoals mondbescherming, gelaatsbescherming, helmen, verstevigde bandage (brace), inlegzolen/steunzolen en sportregelgeving Intrinsieke strategieën Krachttraining In de literatuur is krachttraining meerdere keren toegepast ter preventie van hamstringblessures bij voetbalspelers. Bij Askling et al. (2003) werd een daling van 70% van de hamstringblessures genoteerd, terwijl bij Gabbe et al. (2006) geen effect werd waargenomen al dan niet omwille van de lage compliance. Aldus nemen Schiff et al. (2010) aan dat krachttraining een biologisch aannemelijke interventie is ter preventie van spierverrekkingen bij bepaalde spiergroepen, maar ook dat er nood is aan bijkomende/aanvullende goed opgezette studies voor krachttraining Stretching en opwarming Stretching is een blessurepreventieve activiteit die meestal vooraf gaat aan de sportactiviteit. Gilchrist et al. (2004) die hun resultaten bundelden uit vijf gecontroleerde studies vonden geen effecten van stretching op sportblessures. 17

28 Bij een meta-analyse van Shrier (2007) in verband met stretching voor de sportactiviteit bij een verscheidenheid van atleten en militaire rekruten werden ook geen effecten gevonden. Schiff et al. (2010) besluiten hieromtrent dat stretching tijdens de opwarming van een sportactiviteit geen effectieve methode is voor het verminderen van blessures. Daarentegen constateerde Amako et al. (2003) bij militairen dat statische stretching voor en na de fysieke oefeningen effectief is voor het verminderen van spier/pees blessures. Nog bij militairen stelden Hartig & Henderson (1999) vast dat een verbeterde lenigheid van de hamstrings het aantal blessures in de interventiegroep verminderde ten opzichte van de controlegroep, dit ten gevolge van de interventie. In een studie van Verrall et al. (2005) bij Australische voetballers werden stretching bij spiervermoeidheid en sportspecifieke training effectief bevonden voor het verminderen van het aantal verrekkingen van de hamstrings Balans/Evenwichtstraining Balanstraining is een andere manier om sportblessures te vermijden, in het bijzonder die aan de onderste ledematen. Er zijn in de literatuur recente studies die het nut van diverse programma s evalueerden bij allerhande sporten, zoals volleybal, handbal, voetbal en basketbal. Het gaat hier over balanstraining die bestond uit verschillende onderdelen, zoals het gebruik van een balansbord of enkelschijf, balansoefeningen (single-leg stance op een vlakke ondergrond met de ogen open en dicht) en het uitoefenen van sportactiviteiten op één been. In een review van Schiff et al. (2010) werd bij de meerderheid van de studies een daling (50-85%) van het risico van enkelblessures opgemerkt. Dit in contrast met een onderzoek van Söderman et al. (2000). Zij zagen dat er bij voetbalspelers geen vermindering van de blessures optrad, maar berichtten meer ernstige blessures die resulteerden in meer dan 30 dagen inactiviteit. Verhagen et al. (2004) spoorden een vermindering van acute enkelblessures op bij volleybalspelers, maar ook een toegenomen risico op overbelasting van de knie gerelateerd aan balansbordtraining bij atleten met een voorafgaande knieblessure. Aan de hand van bovenstaande beweringen concludeerden Schiff et al. (2010) dat balanstrainingen aanbevolen kunnen worden als een effectieve preventieve strategie voor het verminderen van sportblessures. 18

29 Educatieve video-interventies Bij deze intrinsieke strategie wordt er in studies een video getoond omtrent blessures met als doel het verminderen van het procentueel aandeel van sportblessures. In de review van Schiff et al. (2010) werd in twee studies deze techniek toegepast bij recreatieve skiërs en medewerkers van het skigebied. Bij Jorgensen et al. (1998) was voor de interventiegroep het percentage blessures gedaald met 30%, en bij de studie van Ettlinger et al. (1995) daalde het aantal blessures met 62%. Arnason et al. (2005) die een gelijkaardig trainingsprogramma toepasten bij volwassen voetballers vonden geen effect op sportblessures. Schiff et al. (2010) concludeerden dat deze bovenstaande video-interventies mogelijks het bewustzijn van het mechanisme van een blessure kan verhogen. Het is echter niet duidelijk of deze preventieve strategie effectief het risico op sportblessures zal verminderen Multiple interventies Schiff et al. (2010) omschrijven Multiple interventies als deze waarbij twee of meer van bovenstaande intrinsieke preventieve strategieën aangewend worden. Zo zijn er in de literatuur verschillende studies terug te vinden. Olsen et al. (2005) en Emery et al. (2007) zijn in hun studie de invloed nagegaan van opwarmingsactiviteiten en balanstraining ten opzichte van gebruikelijke trainingsmethodiek bij respectievelijk handbal- en basketbalspelers. Alhoewel de handbalspelers ook een krachttraining kregen daalde het risico op acute blessures met 30-50% bij de interventiegroep. Van Mechelen et al. (1993) en Ekstrand et al. (1983) beoordeelden de combinatie van opwarming, cooling-down en stretching of de enkel tapen achtereenvolgens bij voetballers en recreatieve lopers. Voor deze eersten werd geen effect gevonden, maar voor de recreatieve lopers daalde het risico op blessures met 75% ten gevolge van de interventie. Meerdere studies onderzochten de combinatie van plyometrische oefeningen gericht op neuromusculaire controle, kracht- en evenwichtstraining. Steffen et al. (2008) merkten geen effect op, Pasanen et al. (2008) merkten een daling op van 66% voor non-contact blessures ter hoogte van de onderste ledematen en Soligard et al. (2008) een daling van 29% voor blessures ter hoogte van de onderste ledematen. 19

30 In een studie van Walden et al. (2012) werd een preventief programma effectief bevonden voor het verminderen van voorste kruisbandletsels bij voetbalsters. Het programma bestond uit core-stability, balansoefeningen en een correcte houding van de knie (juiste technische uitvoering). Kortom, er zijn in de literatuur nog tal van studies waarbij men multiple interventies hanteert om het risico op sportblessures te verminderen. Uit het merendeel van deze studies blijkt dat ze het risico op sportblessures doen dalen bij de interventiegroep. Het gebruik van multiple interventies om sportblessures te voorkomen blijkt veelbelovend en moet volgens Schiff et al. (2010) verder onderzocht worden. Eén beperking van deze techniek is de moeilijkheid om de bijdrage van ieder onderdeel van de interventie, voor de afname van het risico op blessures, afzonderlijk te bepalen. 5. Ontwikkelen van een interventie voor gedragsverandering: Intervention Mapping Verhagen en van Mechelen (2010) merkten op dat gedurende de laatste tien jaar gezondheidpromotoren het Intervention Mapping protocol reeds met veel succes hebben toegepast bij interventies ter verandering van gedrag die gericht waren op het verhogen van de lichamelijke activiteit van de bevolking. Het is hierbij van belang om op te merken dat het IM-protocol een continue en strikte dialoog voert met de betrokken partijen. Zo kan men er voor zorgen dat een voorgestelde interventie acceptabel en haalbaar is vanuit een praktisch, implementatiestandpunt. IM garandeert ons ook dat materialen en activiteiten afgestemd zijn op de essentiële kenmerken van de doelgroep, alsook de mogelijkheden en kansen van de programma implementeerders en tussenpersonen. Na overwegen van al deze argumenten, trachtten Verhagen en van Mechelen om aan de hand van het IM-protocol en hun reeds vergaarde kennis in de fysieke (in)activiteit, een praktisch preventieprogramma voor sportblessures te ontwerpen Wat is Intervention Mapping? Intervention Mapping of kortweg IM, werd recent door Bartholomew et al. (2001) (Fig. 5) gepubliceerd als een proces voor het ontwikkelen van een theory-based en evidencebased gezondheidsvoorlichtings-programma. 20

31 IM beschrijft het proces om in vijf stappen een gezondheidsbevorderend programma te ontwikkelen: (a) het formuleren van specifieke programmadoelen (in deze stap worden op grond van de probleemanalyse specifieke programmadoelen geformuleerd), (b) selectie van theoretische methoden en praktische interventietechnieken (in deze stap wordt gezocht hoe de verschillende doelen op theoretische wijze gerealiseerd kunnen worden en op welke manier dit in een interventie tot uitdrukking komt), (c) ontwikkeling van de interventie (in deze stap wordt de interventie ontwikkeld (inclusief pretest), waarbij samenwerking met de doelgroep en de personen die de interventie gaan implementeren belangrijk is), (d) implementatie van de interventie (voor elke stap in het proces wordt een plan gemaakt, zodat duidelijk is wie wat doet om er uiteindelijk voor te zorgen dat de interventie op een acceptabele manier wordt uitgevoerd) en (e) evaluatie van de interventie. De producten in de stappen van het proces van IM zijn niet alleen de basis voor interventieontwikkeling, ze worden ook gebruikt voor het evalueren van het proces en de effecten. Zo kunnen uitvoeringsdoelen als basis dienen voor het meten van gedragseffecten. Fig. 5. Intervention Mapping Protocol (naar Bartholomew et al.) 21

32 5.1.1 Intervention Mapping en preventie van sportblessures Een studie van Collard et al. (2009) beschrijft de systematische ontwikkeling van een blessurepreventieprogramma voor lagere schoolkinderen (iplay), waarbij het Intervention Mapping protocol werd toegepast. Een eerste stap bestond uit een evaluatie van de behoefte. Hieruit werd duidelijk dat er een blessureprobleem is bij jonge kinderen. Daarna werd het doel van het programma geformuleerd, met name het verminderen van de incidentie van blessures ten gevolge van fysieke activiteit ter hoogte van de onderste ledematen. In een volgende stap werden de methoden en technieken geselecteerd om dit doel te bereiken. Daarop volgend zijn de programmamaterialen ontwikkeld, is er een implementatieplan opgesteld en een evaluatieplan ontwikkeld. De auteurs beweren dat het de eerste keer is dat het IM-protocol gehanteerd is binnen het veld van blessurepreventie. Het onderliggende systematische evidence-based proces en de bijdrage op het gebied van praktijk maken de IMmethode vermoedelijk beter dan elke andere methode voor het ontwikkelen van een blessurepreventieprogramma Effectiviteit van Intervention Mapping bij sportblessures Collard et al. (2010) onderzochten in een volgende studie de effectiviteit van het iplay blessurepreventieprogramma. Dit deden ze door 40 lagere scholen te selecteren en at random onder te verdelen in een interventiegroep (20) en een controlegroep (20). In totaal waren er 2210 kinderen van jaar die deelnamen aan de studie. De interventie duurde één schooljaar en bestond uit een handleiding voor leerkrachten, nieuwsbrieven, posters, een website en gemakkelijke oefeningen die geïntegreerd werden in de lessen lichamelijke opvoeding. Uit de resultaten van de studie blijkt dat het iplay-programma het blessurepreventiefgedrag niet significant verbeterde. Er was wel een significante verbetering in kennis en attitude, beide gedragsdeterminanten. Verder verbeterde de interventiegroep wel op vlak van neuromotorische fitheid. Kortom, de iplay-studie verbeterde significant gedragsdeterminanten, maar dit effect op kennis en attitude was niet sterk genoeg om blessurepreventiefgedrag te verbeteren. Het bewijs van effectiviteit is niet gelijk aan een succesvolle implementatie, maar bewijst dat men in staat is om blessures in minder gecontroleerde, pragmatische real-life situaties te 22

33 voorkomen. Hoewel een kleine, is dit een belangrijke stap voorwaarts in de richting van letselpreventie voor iedereen (Verhagen & van Mechelen 2010) Gedragstheorieën Verhagen & van Mechelen (2010) en Verhagen et al. (2010) ondervonden dat de rol van gedrag belangrijk is bij preventie van blessures, maar toch zijn deze ideeën over de rol van gedrag nog niet helemaal duidelijk binnen de sportblessurepreventie. Daarom is het nodig om het concept van determinanten van preventief gedrag beter te begrijpen, alsook gedragsverandering en relatie met het risico op blessures, om de huidige en toekomstige kennis uit de sportgeneeskunde te vertalen in blessurepreventie voor iedereen. Ze besluiten dat men wellicht moet leren uit gerandomiseerde gecontroleerde studies die zijn uitgevoerd om het menselijk gedrag, met betrekking tot een ongezonde levensstijl (bvb. fysieke activiteit), te veranderen. Volgens Keats et al. (2012) biedt de adoptie en het gebruik van gedragstheorieën een unieke en haalbare kans voor de creatie van veelzijdige preventieve interventies in sport en fysieke activiteit. Het gebruik van gedragstheorieën zorgt voor een beter begrip van de individuele verschillen in gedrag (bvb. wie neemt deel en wie niet), ze bieden ons ook inzicht in hoe een gedrag beïnvloed kan worden of door wie en kunnen ons helpen verklaren waarom een interventie al dan niet succesvol was (bvb. programma-adoptie en standvastigheid) Wat is de zelfdeterminatietheorie? De zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan, of kortweg SDT geeft de link tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Het legt niet enkel de nadruk op de hoeveelheid motivatie die een persoon heeft, maar ook op de kwaliteit en het type motivatie. Er zijn twee soorten motivatie: gecontroleerde en autonome motivatie. Gecontroleerde motivatie wil zeggen dat de persoon zijn gedrag verandert omwille van druk van buitenaf, er is een deels dwingend karakter. Autonome motivatie stelt dat de persoon vrijwillig zijn gedrag verandert. In beide gevallen is de persoon gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen, maar de kwaliteit van de gecontroleerde motivatie is lager dan die bij autonome motivatie. Hierdoor is de gedragsverandering meer kortstondig, namelijk zolang hij druk voelt of aangemoedigd wordt. 23

34 Kortom, om een langdurige gedragsverandering te bekomen die in verschillende situaties geuit wordt, is het belangrijk dat de motivatie voortvloeit uit persoonlijke overtuiging (Deci & Ryan, 2008) Wat is de Theory of Planned Behavior? De Theory of Planned Behavior, of kortweg TPB werd voor het eerst beschreven eind jaren 80 van de twintigste eeuw door Ajzen. Het is een theoretisch model ontworpen om menselijk gedrag te voorspellen en te verklaren binnen een specifieke context. De TPB veronderstelt dat de intentie van een gedrag verklaard wordt door drie onafhankelijke concepten: attitude ten opzichte van het gedrag, subjectieve norm, en de waargenomen gedragscontrole (Ajzen, 1991) Praktische implementatie van gedragstheorieën in lessen lichamelijke opvoeding Volgens Keats et al. (2012) is een eerste stap van de interventie, het overbrengen van een motiverende boodschap die de jonge atleten voorziet van de nodige informatie (attitude) en een beweegreden tot deelname (motivatie). Zo wordt het verbeteren van vaardigheden en sportsuccessen vaak als een bron van motivatie aanzien. In een tweede stap is er een geloofwaardig rolmodel nodig die het preventieve gedrag adopteert (bvb. opwarming voor elke training en wedstrijd). Een goede implementatiestrategie hiervoor is actieve observatie van de gedragingen van een modelteam of het bekijken van video-opnames. Tot slot moeten er mogelijkheden gecreëerd worden die het mogelijk maken om preventieve gedragingen te beheersen. Dit kan met behulp van een fysiotherapeut en/of een coach waarbij feedback en progressie voorzien worden Effectiviteit van gedragstheorieën in lessen lichamelijke opvoeding Om effectieve interventies te bekomen is het volgens van Mechelen et al. (2010) noodzakelijk om de determinanten van gedrag beter te begrijpen. In een studie van Keats et al. (2012) wordt aangenomen dat, om een effectief blessurepreventief programma te verkrijgen, nood is aan het begrijpen, adopteren en standvastigheid/compliance van het aanbevolen preventief programma door individuen. Keats 24

35 et al. (2012) stellen ook dat ondanks het aantal belemmeringen voor de adoptie en het behoud van een preventieprogramma, de autonome motivatie een cruciale factor blijft voor de effectiviteit. Alderman et al. (2006) beschreven drie strategieën om de intrinsieke motivatie te verhogen voor fysieke activiteit. Ten eerste moet de studenten vrij en zelfstanding beslissingen kunnen maken. Ten tweede moeten de vaardigheden en activiteiten aangepast worden en moeten de studenten de activiteiten ook kunnen aanpassen (bvb. de creativiteit van de studenten de vrije loop laten). Tot slot moeten er optimale uitdagingen voorzien worden voor alle studenten. 6. Samenvatting van de literatuurstudie en probleemstelling Als we de literatuur er op nagaan, is het opmerkelijk dat studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding vaak getroffen worden door sportblessures met alle jammerlijke gevolgen van dien. Studenten verliezen, afhankelijk van de ernst van de sportblessure, dagen, weken of maanden kostbare tijd van hun studie. Hierbij zijn sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding het meest voorkomend. Gelijkaardige bevindingen werden vastgesteld bij populaties adolescenten met een soortgelijke leeftijd alsook bij jonge militairen. Enerzijds ontstaan sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen plots (acuut), met (enkel)verstuikingen en kneuzingen als voornaamste. Anderzijds door overbelasting, met hoofdzakelijk (spier)verrekkingen, (pees)ontstekingen en scheenbeenirritatie. Uit epidemiologische studies blijkt dat de meerderheid van deze sportblessures ter hoogte van de onderste ledematen voorkomt aan de enkel, knie en het onderbeen. Vooraleer sportblessures daadwerkelijk optreden spelen allerhande factoren en mechanismen een belangrijke rol. Zo zijn sportblessures onderhevig aan intrinsieke (persoonsgebonden) en extrinsieke (omgevingsgebonden) factoren. De aanwezigheid van beide factoren kan atleten gevoeliger maken voor een sportblessure, maar is meestal onvoldoende voor het optreden van een sportblessure. Dus is er een laatste onderdeel in de keten van oorzaak en gevolg dat ervoor zorgt dat de sportblessure daadwerkelijk zal optreden. Namelijk de uitlokkende gebeurtenis ( blessuremechanisme ) en is geassocieerd met het definitieve begin van een blessure en wordt bijna altijd noodzakelijk als oorzaak van een blessure beschouwd. Derhalve is het van belang om het mechanisme van blessures te begrijpen en dusdanig rekening te houden met de spelsituatie, de atleet/gedrag van de atleet, de biomechanica van het volledige 25

36 lichaam en met de biomechanica van een bepaald gewricht of weefsel. Bij het ontwikkelen van blessurepreventieve strategieën dient rekening gehouden te worden met de informatie uit epidemiologische (omvang van het probleem) en etiologische (oorzaak van het probleem) studies. Gezien de leemte in de literatuur omtrent interventiestudies bij studenten lichamelijke opvoeding, is er volgens ons nood aan een goede interventiestudie ter preventie van sportblessures voor deze doelgroep. Hiervoor kan er geleerd worden van eerdere studies die gepoogd hebben het aantal blessures te verminderen ten gevolge van een interventie. Volgens de literatuur zijn multiple interventies veelbelovend om sportblessures te verminderen, maar is het wel moeilijk om de bijdrage van elk onderdeel te bepalen in het verminderen van het blessurerisico. In onze studie wordt de effectiviteit van een multiple interventie ter hoogte van de onderste ledematen in combinatie met een bewustzijnsprogramma, nagegaan bij bachelorstudenten lichamelijke opvoeding met betrekking tot het verminderen van sportblessures. Is er voor onze interventie een daling voor het blessurerisico en is er een daling voor de incidentie ratio? Voorts wil men ook weten of het bewustzijnsprogramma (theorieles, posters, website) een verandering in gedrag en gedragsdeterminanten veroorzaakt bij de studenten inzake blessurepreventieve strategieën. Onze verwachting is dat het blessurerisico en de incidentie ratio significant zullen dalen ten gevolge van de interventie en dat het bewustzijnsprogramma in staat is om het gedrag van de studenten lichamelijke opvoeding positief te veranderen inzake blessurepreventie. 26

37 METHODE 1. Populatie De aan de interventie deelnemende populatie bestond uit studenten eerste en tweede bachelor lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen aan de Universiteit van Gent. Voor de interventie was er nood aan een controlegroep en een interventiegroep. Hiervoor werden tijdens het academiejaar studenten gerekruteerd voor de controlegroep en tijdens het academiejaar voor de interventiegroep Selectie proefpersonen Controlegroep De proefpersonen voor de controlegroep werden gerekruteerd bij de start van het academiejaar De studenten van het eerste bachelorjaar werden tijdens de introductieweek met behulp van een introductie en een op de hoogte gebracht van de studie. De studenten van het tweede bachelorjaar werden op de hoogte gebracht aan de hand van een korte introductie na een theorieles. Indien men niet aanwezig was tijdens deze bewuste les gaf het niet, want iedereen ontving nog een met alle informatie omtrent de studie Interventiegroep De proefpersonen voor de interventiegroep werden gerekruteerd bij de start van het academiejaar De studenten uit het eerste en tweede bachelorjaar werden allebei geïnformeerd via een theorieles waarbij de interventie effectief werd voorgesteld. Iedereen ontving ook een met informatie met betrekking tot de studie. 27

38 1.2 Aantal proefpersonen Controlegroep In het begin van academiejaar bedroeg het aantal proefpersonen in de controlegroep bij eerste bachelor 102 studenten en bij tweede bachelor 87 studenten, resulterend in een totaal van 189 proefpersonen met een gemiddelde leeftijd van 19,10 jaar. Het aantal jongens bedroeg 119 (63%) en het aantal meisjes 70 (37%) Interventiegroep Bij de start van het academiejaar bedroeg het aantal proefpersonen in de interventiegroep voor eerste bachelor 88 studenten en bij tweede bachelor 66 studenten, wat een totaal gaf van 154 proefpersonen met een gemiddelde leeftijd van 19,13 jaar. Het aantal jongens bedroeg 101 (65,6%) en het aantal meisjes 53 (34,4%). 1.3 Drop-out Gedurende academiejaar vielen in eerste bachelor 18 en in tweede bachelor 16 studenten af. Op het einde van dit academiejaar bleven er uiteindelijk nog 155 proefpersonen over. Tijdens academiejaar vielen ook proefpersonen af. In eerste bachelor waren dit 13 studenten en in tweede bachelor acht studenten die afhaakten. Op het einde van dit academiejaar bleven er nog 133 proefpersonen over. De voornaamste reden waarom er studenten afvallen was te wijten aan slechte studieresultaten, een foute studiekeuze en bij enkelingen door een blessure (geen exacte cijfers gekend). 2. Studie design 2.1. Soort onderzoek Het onderzoek gevoerd in deze scriptie hanteert een quasi experimenteel design met een historische controlegroep bij studenten eerste en tweede bachelor in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding. Hierbij werd een controlegroep uit academiejaar

39 vergeleken met een interventiegroep uit academiejaar Dit met betrekking tot de effectiviteit van een interventie ter preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen in termen van het risico op blessures per student per jaar, de incidentie ratio (aantal blessures/1000 uren blootstelling), het aantal blessures en de mogelijke redenen waarom deze interventie effectief bleek. Om een blessure op te nemen in het onderzoek, moest deze voldoen aan de definitie van een sportblessure gehanteerd door Van Mechelen et al. (1992, 1996) en Lubetzky-Vilnai et al. (2003): Enig letsel als gevolg van sportdeelname met één of meer van volgende consequenties: stopzetten van zijn/haar sportactiviteiten en/of kan niet ten volle deelnemen aan geplande sportactiviteiten en/of kan niet gaan werken de dag er na en/of heeft nood aan medische verzorging. Het uitvoeren van een Randomized Controlled Trial (RCT) was geen mogelijkheid aangezien de praktijkassistenten les gaven aan alle studenten en het niet mogelijk was om hen te vragen de interventie eens niet en dan weer wel toe te passen. Bovendien zou een opleiding lichamelijke opvoeding aan een hogeschool als controlegroep, te verschillend zijn. Daarom werd bij deze studie een controlegroep en interventiegroep geselecteerd binnen dezelfde opleiding met het enige verschil dat beide groepen geselecteerd zijn in een verschillend academiejaar Dataverzameling en meetmomenten Controlegroep In de controlegroep werd bij aanvang van de studie aan de studenten gevraagd om een baseline vragenlijst in te vullen en daarna een pre-vragenlijst. Gedurende het academiejaar werd hen gevraagd om prospectief (wekelijks) hun blessures te registreren. Aan het einde van het academiejaar werd een retrospectieve bevraging gehouden om eventuele onduidelijkheden te verklaren en niet-geregistreerde blessures op te sporen Interventiegroep Voor de interventiegroep werd bij de start van de studie aan de studenten gevraagd om een baseline vragenlijst in te vullen, daarna een pre-vragenlijst en tot slot werd er een pretestmoment georganiseerd. Gedurende het academiejaar werd hen gevraagd om prospectief 29

40 (wekelijks) hun blessures te registreren. Aan het einde van het academiejaar werd er een posttestmoment gehouden en een retrospectieve bevraging om eventuele onduidelijkheden te verklaren en niet-geregistreerde blessures op te sporen Praktijkassistenten Bij de praktijkassistenten werden pre- en post-vragenlijsten afgenomen in verband met hun gedrag en motivatie ten opzichte van blessurepreventie, alsook een prospectieve (wekelijks) bevraging in verband met het toepassen van de actieve strategieën tijdens de sportlessen. Op het einde van het academiejaar werd nog retrospectief bevraagd in hoeverre ze de preventieve strategieën hebben toegepast tijdens de sportlessen. 3. Interventie Enerzijds bestond de interventie uit een bewustzijnsprogramma (theorieles, onfobrochure, affiches, website) waarbij er naar gestreefd werd om de studenten bewuster te maken, omtrent het nut van blessurepreventie, de manier waarop blessures ontstaan en de mechanismen achter de vaakst voorkomende blessures. Anderzijds was de interventie opgebouwd uit allerhande materialen zoals een theorieles, intrinsieke preventiestrategieën verwerkt in de (opwarmingen van) praktijkvakken, het dragen van aangepast schoeisel, vermijden van hervalblesures en het leren luisteren naar signalen van het lichaam. Het toepassen van deze preventieve gedragingen werd ook gestimuleerd om uit te voeren tijdens extracurriculaire sportbeoefening. De informatie omtrent de interventie werd naar de studenten van het eerste en tweede bachelorjaar overgebracht via een theorieles. Als extra ondersteuning werden posters opgehangen en werd de website NO GAIN WITH PAIN als informatiebron gelanceerd voor leerlingen, studenten en leerkrachten lichamelijke opvoeding. Op deze website is er informatie beschikbaar in verband met blessures (aard, ernst, locatie, ), preventieve strategieën om blessures te verminderen en sportspecifieke oefeningen die gebruikt kunnen worden tijdens en buiten de lesactiviteiten op school. De informatiebrochure werd alleen bij het eerste bachelorjaar meegegeven, ongeveer zes maanden voor de start van het academiejaar. 30

41 De actieve strategieën die werden ingepast tijdens de praktijklessen waren: opwarming en cooling-down, balanstraining, dynamische stretching voor en statische stretching na de les, krachttraining onderste ledematen, core stability training en een correcte technische uitvoering in functie van blessurepreventie. De mediatoren die hiervoor werden aangesproken zijn de praktijkassistenten. Zij werden opgeleid via een theoretisch praktische workshop en werden gevraagd deze strategieën zo veel mogelijk toe te passen tijdens de praktijklessen. Het was voor de praktijkassistenten echter geen verplichting om deze actieve strategieën toe te passen. Er werd hen gevraagd om zoveel mogelijk blessurepreventie in te bouwen in hun praktijklessen. Voor de interventie werd de zelfdeterminatietheorie toegepast, met als doel de motivatie van de praktijkassistenten te verhogen in verband met het toepassen van actieve strategieën. Daarenboven werden tijdens de theoretisch - praktische sessie tips meegegeven aan de praktijkassistenten om de intrinsieke motivatie van de studenten te verhogen. 4. Meetinstrumenten 4.1 Beschrijving Baseline vragenlijst In deze vragenlijst werd gepolst naar verschillende gegevens van de studenten zoals administratieve gegevens, hun sportcarrière, de sport(en) die ze uitoefenden gedurende het voorbije jaar, het oplopen van letsels gedurende de laatste zes maanden en informatie in verband met chirurgische ingrepen. Administratieve gegevens Persoonlijke gegevens: naam, voornaam, schriftelijke toelating, geslacht, geboortedatum, dominantie hand/voet, afstootbeen. Sportcarrièreprofiel De student moest zijn sportcarrière schetsen vanaf de leeftijd van zes jaar. Dit door in volgorde alle sporten op te schrijven die hij ooit heeft uitgeoefend op regelmatige basis. De student moest noteren vanaf welke leeftijd men aan deze sport(en) begonnen was, het soort 31

42 sport, het niveau (recreatief, clubverband of sportschool), het aantal maanden per jaar dat men deze sport uitoefende en het aantal uren per week. Hierbij dienden de studenten dit ook te doen voor het basispakket LO uit het secundair onderwijs. Sport tijdens het voorbije sportjaar Analoog aan de vraag van sportcarrièreprofiel werd opnieuw gevraagd naar het soort sport, het niveau, het aantal maanden tijdens dat jaar en het aantal uren men de sport uitoefent per week. De studenten moesten nu alleen van het voorbije jaar alle sporten opschrijven die ze uitoefenden. Letsels gedurende de voorbije 6 maanden Indien de student JA antwoordde op de eerste vraag in verband met letsel(s) gedurende de laatste zes maanden diende de student er nog verder op in te gaan. Per letsel dat men gehad zou hebben, moest hij een antwoord formuleren over de locatie van het letsel, aard van het lestel, aangedane zijde, ontstaan van het letsel, klachten toen, duur van de klachten, huidige klachten en welke interventie(s) er zou(den) plaatsgevonden hebben (chirurgie en/of kinesitherapie en/of medicatie en/of ). Chirurgische ingrepen / breuken / ernstige blessures in het verleden Analoog aan letsel gedurende laatste zes maanden. Indien men JA antwoordde diende de student dit nog verder te duiden. Ook per letsel moest de student zoals hiervoor op dezelfde manier antwoorden Online Blessureregistratie De blessures van de studenten werden prospectief opgevolgd. Hiervoor werd hen wekelijks een reminder gestuurd om hun blessures te registreren. Dit via de onlinetool surveymonkey.com. Via deze enquête dienden de studenten gegevens in te vullen over een al dan niet opgelopen blessure en de blootstellingstijd aan sport. Indien een blessure optrad, werden er extra vragen gesteld in verband met de situering, voorgeschiedenis, terugkerend letsel, ontstaan van het letsel, locatie en aard van het letsel, medische hulp, diagnose en timing van het letsel. Als extra controle werd op het einde van het jaar nog een retrospectieve bevraging gehouden na een mondeling examen van de studenten. 32

43 Administratieve gegevens Studenten registreerden persoonlijke gegevens zoals de naam, adres en geslacht. Blootstellingstijd Hier moesten de studenten hun blootstellingstijd aan sport gedurende de week registreren. Dit voor het aantal uur sportlessen gevolgd op school, hoeveel uur men trainde in functie van sportvakken op school en hoeveel uren sport men extracurriculair beoefende. Voor iedere sport extracurriculair moest men het aantal uur recreatief, training en competitie registreren. Blessure De student diende hier te registreren of hij een blessure had opgelopen in de voorbije week. Situering De studenten dienden hier te vertellen of het letsel het gevolg was van deelname aan een sportactiviteit. Hij/zij diende ook te vertellen of het letsel leidde tot stopzetten van de activiteit, tot hinder bij sportparticipatie en/of tot het missen van één of meerdere sportlessen. Tot slot diende hij/zij ook te registreren hoe het letsel ontstaan was (acuut of chronisch). Voorgeschiedenis De studenten dienden hier te registeren of hij/zij het letsel al eens eerder hadden. Terugkerend letsel De studenten dienden hier te registreren hoeveel keer dit letsel al was opgetreden (huidige lestel inbegrepen) en hoe lang het geleden was dat dit letsel voor het laatst optrad. Ontstaan van het lestel De studenten registreerden hoe het letsel is ontstaan (contact of non-contact). Locatie en aard van het lestel De studenten bepaalden eerst de grove locatie van het letsel zoals, linkerzijde, rechterzijde, beide zijden of onbepaald. Ten tweede bepaalden ze waar het gekwetste weefsel zich bevindt. Hierbij konden ze kiezen uit volgende mogelijkheden: mediaal, lateraal, mediaal en lateraal of onbepaald. Als derde dienden de studenten de fijne locatie van het letsel te bepalen. Zijnde de 33

44 schouder, bovenarm, elleboog, onderarm, pols, hand, vingers, heup - lies, heup bil bekken, bovenbeen, knie, onderbeen, enkel, voet, tenen, borst thorax, buik abdomen, onderbuik perineum, nek, hals, rug thoracaal, rug lumbaal, rug sacraal, lenden, hoofd en aangezicht. Ten vierde moeten ze het gekwetste weefsel registreren. Hierbij waren meerdere antwoorden mogelijk. Er kon gekozen worden tussen volgende mogelijkheden: beenvlies, bloedvat, bot, gewricht, gewrichtskapsel, huid, kraakbeen, ligament, meniscus, nagel, orgaan, pees, spier, slijmbeurs, zenuw, onbekend of en/of andere. Als vijfde (indien gekend) de naam van de gekwetste spier/pees/ligament. Tot slot dienden ze nog de aard van het letsel te registeren. Hiervoor kon gekozen worden tussen ontsteking, gewrichts- of kapselproblemen, gewrichtsproblemen met zenuwbetrokkenheid, verrekking, gedeeltelijke scheur, volledige scheur, breuk of ontwrichting. Medische hulp De studenten registreerden of ze medische hulp hebben gezocht en welke medische hulp ze gezocht hebben, zoals dokter, kinesitherapeut, geen of andere. Diagnose De studenten registreerden hoe de diagnose werd gesteld. Zijde door Dr. A of Dr. B, een arts, een kinesitherapeut, medische beeldvorming (bv. CT-scan, Rx, MRI, ), geen diagnose of andere. Ook moesten ze registreren welke diagnose er werd vastgesteld. Timing van het letsel De studenten registreerden eerst tijdens welke activiteit het letsel werd opgelopen. Zijnde tijdens de les, zelfstandig oefenen, een wedstrijd, een training buiten hun studies, geleidelijk aan of andere. Ten tweede dienden ze ook te registreren tijdens welke sport ze dit letsel opliepen. Hiervoor konden ze kiezen tussen: niet tijdens de sportactiviteit, geleidelijk aan of sport. Daarna moesten de studenten registreren wanneer ze dit letsel opliepen (datum of periode), op welke weekdag ze het letsel opliepen, op welk tijdstip van de dag ze dit letsel opliepen, hoeveel uren sport men beoefende op de dag dat de blessure werd opgelopen en op welke datum men verwachtte opnieuw alle sporten te kunnen uitvoeren zoals voor de blessure. 34

45 4.1.3 Pre- en post-vragenlijsten De pre- en post-vragenlijsten werden enerzijds door de studenten ingevuld en anderzijds door de praktijkassistenten. Een pre-vragenlijst bij de start van het academiejaar en een identieke post-vragenlijst op het einde van het academiejaar. De gestelde vragen waren gebaseerd op determinanten van gedragstheorieën, zoals de theorie van gepland gedrag (gedrag, intentie, attitude, subjectieve norm en gedragscontrole) en de zelfdeterminatietheorie. Alsook gebaseerd op registratie van gedrag, intenties en kennis in verband met blessurepreventief gedrag van studenten en praktijkassistenten. Indien 12 stellingen werden altijd dezelfde items bevraagd. De items waren cardiovasculaire opwarming, dynamische stretching bij aanvang van de sportactiviteit, uitvoeren van balansoefeningen, verbeteren van spierkracht, verbetering van rompstabilisatie, een juiste technische uitvoering van bewegingen, statische stretching na afloop sportactiviteit, dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit, luisteren naar pijn tijdens het sporten en stoppen indien nodig, het consulteren van een sportarts bij het oplopen van een blessure, opvolgen van het advies van de arts met betrekking tot de aard van de behandeling en tot slot opvolgen van het advies van de arts met betrekking tot de duur van inactiviteit. Indien 13 stellingen werden alle voorgaande items bevraagd, maar het item statische stretching werd dan opgesplitst in statisch stretchen na de sportactiviteit en statisch stretchen los van de sportactiviteit. Blessurepreventieve gedragingen De studenten kregen 13 stellingen in verband met hun gedrag met betrekking tot blessurepreventieve gedragingen. De studenten dienden een antwoord te geven aan de hand van een Likert 5-puntenschaal. Blessurepreventieve intenties Hier werden aan de student 13 stellingen voorgeschoteld in verband met hun intentie met betrekking tot de blessurepreventieve gedragingen. Ze moesten hierbij antwoorden in hoeverre ze akkoord zijn aan de hand van de Likert 5-puntenschaal. Blessurepreventieve attitude Bij dit deel van de vragenlijst kregen de studenten twee reeksen van 13 stellingen in verband met hun attitude ten aanzien van blessurepreventie. Er werd een set van 13 stellingen 35

46 bevraagd in verband met het al dan niet nuttig zijn en een set van 13 stellingen in verband met aangenaamheid voor het uitvoeren van preventieve strategieën. Subjectieve norm voor blessurepreventief gedrag Met betrekkingen tot de subjectieve norm werden 13 stellingen bevraagd in verband met er wordt van mij verwacht dat. Hierbij dienden de studenten te antwoorden in hoeverre ze akkoord zijn, aan de hand van de Likert 5-puntenschaal. Controle van blessurepreventieve gedragingen Met betrekking tot de gedragscontrole moesten studenten antwoorden op één reeks van 12 stellingen en drie reeksen van 13 stellingen in verband met blessurepreventieve gedragingen. In de eerste reeks werd het vertrouwen van de studenten in verband met blessurepreventieve gedragingen nagegaan. In de tweede reeks werd de moeilijkheid voor het uitvoeren van blessurepreventieve strategieën bevraagd. In een derde reeks werd er gevraagd naar de eigen keuze met betrekking tot het uitvoeren van blessurepreventieve strategieën. Tot slot werd er gevraag of er andere factoren zijn buiten de eigen controle die bepalend zijn bij het uitvoeren van blessurepreventieve strategieën. De studenten dienden altijd te antwoorden aan de hand van de Likert 5-puntenschaal. Motivatie voor blessurepreventie De studenten kregen 20 stellingen in verband met motivatie om blessurepreventieve strategieën toe te passen en dienden deze te beantwoorden aan de hand van de Likert 5 puntenschaal, gaande van helemaal niet akkoord tot helemaal akkoord. De items waren: ik voer deze oefeningen uit omdat ik anders kritiek zou krijgen, omdat anderen mij anders minder zouden waarderen, omdat anderen me dan pas graag hebben, omdat anderen me onder druk zetten, omdat ik mezelf moet bewijzen, omdat ik dan pas tevreden kan zijn, omdat ik me anders een mislukkeling zou voelen, omdat ik me zou schamen als ik het niet zou doen, omdat ik het persoonlijk zinvol vind, omdat ik mezelf ten volle kan vinden in het nut ervan, omdat ik dit persoonlijk belangrijk vind, omdat ik er het voordeel van inzie, omdat ik ervan geniet, omdat ik het aangenaam vind, omdat ik het leuk vind, omdat ik er plezier en voldoening uithaal, omdat ik niet inzie waarom deze deel moeten uitmaken van de sportactiviteit, omdat ik eigenlijk niet inzie waarom ik deze maatregelen zou treffen, omdat ik er het nut niet van inzie en omdat ik vind deze maatregelen tijdverspilling vind. 36

47 Kennis van blessurepreventie Op het einde van de vragenlijst kregen de studenten nog een reeks van 15 kennisvragen. Enerzijds vijf kennisvragen waarbij ze moesten antwoorden met juist of fout. Anderzijds kregen ze tien multiplechoice stellingen waarbij ze één van de drie stellingen moesten selecteren Testen proefpersonen Bij de start van het academiejaar werden bij de controlegroep pre-testen afgenomen en aan het einde van het academiejaar post-testen. Hierbij werden functionele testen, fitheidstesten en spierkrachttesten afgenomen. Deze werden echter voorafgegaan door een cardiovasculaire opwarming bestaande uit verschillende oefeningen die één of twee maal werden uitgevoerd over een afstand van 30 meter: rustig joggen (1x), hielen zitvlak (1x), dijen heffen (1x), zijwaartse bijtrekpas (1x rechts, 1x links), om de 3 meter neerhurken in diepe kniebuiging en naveren (1x), dynamisch afwisselend rechter- en linkerbeen omhoog zwaaien (1x) en dynamisch afwisselend rechter- en linkerbeen gebogen exorotatie in de heup (1x) Functionele tests bij blessurepreventief onderzoek ter hoogte van de onderste ledematen Om een beter inzicht te verkrijgen op het effect van de interventie is er gebruik gemaakt van enkele functionele tests. Piva et al. (2006) beweren dat een abnormaal bewegingspatroon ter hoogte van de onderste ledematen absoluut een risicofactor is voor kniepijn en knieblessures. Om die reden werd de Step Down test ontwikkeld. Volgens Roush et al. (2010) is de Single Leg Hop for Distance test een frequent gebruikte functionele test bij patiënten met anterieure kniepijn en een screeningtool voor het beoordelen van de kwaliteit van de beweging van de onderste ledematen en stoornissen aan de knie. Het screenen van deze abnormale bewegingen stelt onderzoekers in staat om personen met een risico te identificeren en hen toe te wijzen aan preventieprogramma s waarbij ze de juiste bewegingen aanleren, zoals landen na een sprong en richtingsveranderingen. In de studie van Piva et al. (2006) werd voor de Step Down test een matige betrouwbaarheid (0.67) gevonden. 37

48 Single Leg Hop and Deep Flexion Hold (SLHDFH) Deel 1: Single Leg Hop for Distance (SLHD) Bij deze test staat de student in unipodale stand en draagt hij/zij loopschoenen. De student springt zo ver mogelijk naar voor door de armen naar voor te zwaaien en tegelijkertijd de heup en knieën te strekken. De student landt op hetzelfde been en blijft voor tenminste drie seconden in dezelfde voetafdruk staan. Wanneer de student geen drie seconden kan blijven staan moet de poging hernomen worden. De student dient drie succesvolle pogingen af te leggen. Telkens wordt vanaf de startlijn de afstand tot de hiel gemeten, in cm. De beste score wordt gebruikt voor het tweede deel van de test. Deze test wordt voor beide benen afzonderlijk uitgevoerd. Deel 2: Single Leg Hop and Deep Flexion Hold (SLHDF) Bij deze test is de beginpositie analoog aan die van de Single Leg Hop for Distance. De student dient diep door het landingsbeen te buigen en voorbij de aangeduide landingslijn te springen. Er wordt een landingslijn gemarkeerd op de vloer. De landingszone bedraagt 90% van de hoogste score bij de Single Leg Hop for Distance. De student moet landen op hetzelfde been en moet dezelfde voetafdruk gedurende drie seconden behouden. De student mag eenmaal oefenen en krijgt daarna drie pogingen voor één correcte uitvoering. Eerst wordt het dominante been getest, daarna het niet-dominante been. Frontaal en sagittaal wordt een videoopname gemaakt om de student een score te geven voor twee items, namelijk een vloeiende knieflexie 90 en een globale uitvoering (evenwicht en alignment tijdens de landing). Voor het eerste item kon men een score van 0 (=Ja) of 1 (=Nee) halen. Voor het tweede item kon een score van 0-4 halen, waarbij een lagere score de beste score was en een hogere score de zwakste score. Lateral Step Down (LSD) Bij deze test staat de student in unipodale stand op een verhoog. Personen kleiner dan 1.70m op een verhoog van 25 cm, 1.70m en groter op een verhoog van 30 cm. Het vrije been zweeft boven de grond. De student laat het vrije been zakken aan een zelf gekozen, maar eerder lage snelheid totdat de hiel de grond raakt, daarna keert hij/zij terug naar de beginpositie. Bij de uitvoering kijkt de student ten allen tijde naar voor. Er worden eerst twee oefentrials uitgevoerd aan elke zijde waarbij duidelijke feedback wordt gegeven over de correcte 38

49 uitvoering, nadien worden aan elke zijde 2 opeenvolgende herhalingen uitgevoerd. Frontaal en sagittaal wordt een video-opname gemaakt om scores te geven voor de verschillende items van deze test: evenwicht, knievalgus, daling van het bekken en pronatie van de enkel. De student krijgt een score gaande van 0-3, waarbij nul de beste score en 3 de zwakste score is Fitheidstesten Om de fitheid van alle studenten lichamelijke opvoeding te bepalen in de interventiegroep werd de eurofit testbatterij gebruikt. Alle testen werden blootsvoets uitgevoerd. Flamingo Balance Met deze test wordt het evenwicht gemeten. De student moet op één been balanceren op een balkje. Telkens hij het evenwicht verliest, stopt de tijd en gaat men terug naar startpositie met hulp van testleider. Bij deze test is het de bedoeling om in zo weinig mogelijk pogingen één minuut vol te maken. De test wordt eens met het linkerbeen en eens met het rechterbeen uitgevoerd. Plate Tapping Met deze test wordt de coördinatie van de bovenste ledematen gemeten. De student staat voor de tafel. Zijn niet-voorkeurshand ligt op de rechthoekige plaat in het midden van de tafel en zijn voorkeurshand ligt op de tegenovergestelde schijf. Het is de bedoeling om op het signaal de voorkeurshand zo snel mogelijk te bewegen tussen de twee schijven, telkens beide schijven aantikken en zo snel mogelijk 25 cycli afwerken (50 keer tikken). De student krijgt twee pogingen waarvan de snelste tijd telt. Sit and Reach Bij deze test wordt de lenigheid gemeten. Hierbij zit de student met zijn voeten vlak, benen gestrekt tegen de testtafel en duwt hij met beide handen samen met gestrekte vingers de liniaal naar voor zonder schokkende bewegingen en houdt op het verste punt twee seconden aan. De student krijgt twee pogingen, waarvan de beste (verste) telt. 39

50 Standing Broad Jump Met deze test wordt de sprongkracht gemeten. De student staat met beide voeten naast elkaar achter de startlijn en probeert zo ver als mogelijk naar voor te springen met beide voeten samen. Hierbij moet hij in evenwicht landen. De meting gebeurt van aan de startlijn tot aan de (eerste) hiel. De student krijgt twee pogingen, waarvan de beste (verste) poging telt. Handknijpkracht Met deze test meet men de handknijpkracht. De student neemt de dynamometer vast in zijn sterkste hand met de wijzerplaat naar buiten gekeerd. De student moet op het signaal geleidelijk aan harder knijpen tot hij niet meer harder kan knijpen. De student krijgt twee pogingen waarvan de beste telt. Sit-ups Met deze test wordt de sterkte van het bovenlichaam (rompkracht) gemeten. De student moet bij deze test binnen de 30 seconden zo veel mogelijk sit-ups uitvoeren met de handen steeds in de nek. Hij krijgt slechts één uitvoering. Hierbij is een hoger aantal een betere uitvoering. Bent Arm Hang Bij deze test wordt de uithoudingskracht gemeten. De student hangt in kneukelgreep aan het toestel met de kin boven de staaf. Hierbij loopt de chrono en deze stopt als de ogen onder de staaf zakken. Hoe langer men dit kan volhouden hoe beter de score. Shuttle run Met deze test wordt de wendbaarheid gemeten. De student moet op het signaal zo snel mogelijk 5 cycli heen en weer lopen over een afstand van tien meter. Hierbij moeten beide voeten altijd de lijn overschrijden. Bij de laatste overschrijding wordt er niet afgeremd, maar doorgelopen. Hoe sneller de student loopt hoe beter de score voor deze test Spierkrachttesten De student maakt eerst passief kennis met de correcte beweging die hij moet uitvoeren. Daarna brengt de student het been eerst in testpositie, pas dan wordt de dynamometer geplaatst en gestart met drie seconden graduele opbouw naar een maximale uitvoering. Er 40

51 worden steeds twee trails per been uigevoerd in deze volgorde: rechterheup adductie (onderste been gestrekt), linkerheup abductie (bovenste been gestrekt), linkerheup adductie (onderste been gestrekt), rechterheup abductie (onderste been gestrekt), gluteus rechts, gluteus links, hamstrings make test rechts, hamstrings make test links, hamstrings break test rechts, hamstrings break test links, quadriceps rechts, quadriceps links, exorotatie rechts (dynamometer thv mediale malleolus), endorotatie rechts (dynamometer thv laterale malleolus), exorotatie links (dynamometer thv mediale malleolus) en endorotatie links (dynamometer thv laterale malleolus) 4.2. Betrouwbaarheid en validiteit Uit de studie van Goossens et al. (2012) blijkt dat de baseline vragenlijst betrouwbaar is (kappa= / ; range= 0.584; p<0.01). Dit geldt ook voor de online blessureregistratie (kappa= / ; range= 0.9; p<0.01), behalve voor de vraag of een blessure acuut of door overbelasting ontstaan was (kappa= / ; p=0.176). Volgens Goossens et al. (2012) is er ook een hoge validiteit voor de blessureregistratie. Informatie met betrekking tot locatie was valide (Cramer s v= 0.937; p<0.01), alsook informatie in verband met het beschadigde weefsel (Cramer s V= 0.802; p<0.01). Informatie met betrekking tot type blessure bleek niet valide (Cramer s V= 0.447; p=0.66). Een retrospectieve bevraging bij studenten in verband met de blootstellingstijd bleek volgens Goossens et al. (2012) ook valide (ICC= / ; range= 0.5). Voor de pre- en post-vragenlijsten werden de vragen in verband met de moeilijkheid inzake de toepassing van preventieve strategieën en de kennisvragen met betrekking tot blessurepreventie niet voldoende betrouwbaar bevonden. Deze zullen dan ook niet opgenomen worden in verdere analyses. Tabel 1 Betrouwbaarheid (ICC) van pre en post vragenlijsten voor moeilijk en kennis Moeilijk Kennis / Moeilijk / / Kennis

52 5. Data analyses 5.1. Bewerkingen op ruwe data De pre- en post-vragenlijsten van de studenten en praktijkassistenten werden ingevoerd in SPSS. De online blessureregistratie via surveymonkey werd ook in SPSS ingevoerd. De veldtesten pre en post werden ook ingevoerd in SPSS Statistische analyses De incidentiecijfers werden berekend als het totaal aantal nieuw gebeurde blessures per 1000 uren sportdeelname. Het risico op blessures werd berekend als het totaal aantal nieuw opgelopen blessures per aantal studenten. Betrouwbaarheidsintervallen werden berekend aan de hand van een poisson regressie. Wald test voor significante verschillen tussen incidentiecijfers. Om de verschillen in blessures na te gaan op basis van geslacht, wordt de Pearson chi² test uitgevoerd. Om gemiddelden met elkaar te vergelijken zoals leeftijd, verschil pre post, werd gebruik gemaakt van gepaarde t-toesten Significantiedrempel Om de significantie te bepalen, werd er een standaard betrouwbaarheidsinterval van 95% gehanteerd (P<0.05). Om type I-fouten te vermijden werd voor de pre-post vragenlijsten en voor de pre-post testen een betrouwbaarheidsinterval van 1% (p<0.01) gerespecteerd. 42

53 RESULTATEN 1. Vergelijkbaarheid groepen 1.1. Leeftijd Om de vergelijkbaarheid van de leeftijd voor beide groepen na te gaan werd de independent samples t-test gebruikt. In SPSS werd eerst de Levene s test berekend met een F-waarde = en p = De test was niet significant, wat betekent dat de varianties voldoende gelijk zijn en de procedure equal variances assumed gebruikt mag worden. De t-waarde bedraagt 0.162, df = 341 en p-waarde = Er is geen significant verschil tussen beide groepen. Tabel 2 Gemiddelde leeftijd en standaarddeviatie, aantal proefpersonen en range voor controlegroep (CG) en interventiegroep (IG). Gemiddelde leeftijd n Range Controlegroep / Interventiegroep / Geslacht Na het toepassen van de pearson chi-square op de controlegroep en interventiegroep voor het geslacht werd een correlatie bekomen van De significantie heeft een waarde van p= Er is geen significant verschil tussen beide groepen. Tabel 3 Aantal jongens en meisjes (%) en totaal voor CG en IG. Jongens Meisjes TOTAAL Controlegroep 113 (53.3) 76 (58.0) 189 (44.9) Interventiegroep 99 (46.7) 55 (42.0) 154 (55.1) TOTAAL 212 (100.0) 131 (100.0) 343 (100.0) 43

54 2. Aantal sportblessures lichamelijke opvoeding 2.1. Blootstelling gedurende het academiejaar Controlegroep De controlegroep werd in totaal uren en gemiddeld uren blootgesteld aan sport gedurende het academiejaar Gedurende de week werden de studenten van eerste bachelor gemiddeld aan uren en studenten tweede bachelor aan uren sport blootgesteld Interventiegroep De interventiegroep werd in totaal uren en gemiddeld uren blootgesteld aan sport gedurende het academiejaar Gedurende de week werden de studenten van eerste bachelor gemiddeld aan uren en studenten tweede bachelor aan uren sport blootgesteld. Na het berekenen van de Levene s test werd een F-waarde = en een p-waarde = bekomen. De test was niet significant, wat betekent dat de varianties voldoende gelijk zijn en de procedure equal variances assumed gebruikt mag worden. De t-waarde bedraagt 0.288, df = 341 en p-waarde = Er is geen significant verschil tussen beide groepen voor het aantal uren blootgesteld aan sport Situering Controlegroep Bij 89.1% van de blessures was men genoodzaakt te stoppen met de sportactiviteit. In 99% van de gevallen ondervond men hinder en voor 71.4% van de blessures leidde dit tot het missen van minimum één sportles. 44

55 Controlegroep Bij 72.3% van de blessures was men genoodzaakt te stoppen met de sportactiviteit. In 96.6% van de gevallen ondervond men hinder en voor 84.5% van de blessures leidde dit tot het missen van minimum één sportles. Tabel 4 Aantal blessures (%) in functie van de onderdelen van de gehanteerde sportblessure definitie voor de CG en IG. Stoppen Hinder Missen CG Ja 171 (89.1) 190 (99) 184 (71.4) Neen 21 (10.9) 2 (1) 8 (28.6) IG Ja 107 (72.3) 143 (96.6) 125 (84.5) Neen 41 (27.7) 5 (3.4) 23 (15.5) 2.3. Blessures Controlegroep Van de in totaal 189 proefpersonen in de interventiegroep zijn er 105 (55.6%) studenten die één of meer sportblessures opliepen. Na toepassing van de blessuredefinitie werden 176 sportblessures geregistreerd. Bij 84 (44.4 %) studenten werden geen blessures vastgesteld Interventiegroep Van de in totaal 154 proefpersonen in de interventiegroep zijn er 83 (53.9%) studenten die één of meer sportblessures opliepen. Na toepassing van de blessuredefinitie werden 113 sportblessures geregistreerd. Bij 71 (46.1%) studenten werden geen blessures vastgesteld Risico op blessures Na berekening van de poisson regressie werd voor de controlegroep een risico van 0.93 blessures per student per jaar bekomen en voor de interventiegroep een risico van

56 blessures per student per jaar. Dit verschil tussen beide groepen werd significant bevonden met een Wald chi² score van 3.908, df=1 en p= Tabel 5 Blessurerisico, standaarddeviatie en 95% betrouwbaarheidsinterval van alle sportblessures voor CG en IG. Controlegroep Interventiegroep Blessurerisico 0.93 blessures/student/jaar 0.73 blessures/student/jaar Standaarddeviatie BI (95%) Incidentie Om de incidentie ratio van de controlegroep en de interventiegroep te vergelijken, werd voor beide groepen aan de hand van een poisson regressie de verhouding van het aantal blessures berekend ten opzichte van het aantal blootgestelde uren aan sport. Bij de controlegroep resulteerde dit in een incidentie ratio van 2.73 en bij de interventiegroep in een ratio van Het verschil tussen beide groepen werd niet significant bevonden met een Wald chi² score van 3.507, df=1 en p= Tabel 6 Incidentie ratio per 1000h sportbeoefening, standaarddeviatie en 95% betrouwbaarheidsinterval van alle sportblessures voor CG en IG. Controlegroep Interventiegroep Incidentie ratio 2.73 blessures/1000 uren sport 2.18 blessures/1000 uren sport Standaarddeviatie BI (95%)

57 3. Ernst van de blessures 3.1. Medische hulp Controlegroep In 59.1% van de gevallen ofwel bij 104 blessures werd naar medische hulp gezocht. Voor 71 blessures (40.3%) werd er geen medische hulp gezocht. Er werd ook één waarde als missing gevonden Interventiegroep In 64.6% van de gevallen oftewel bij 73 blessures werd naar medische hulp gezocht. Voor 33 blessures (29,2%) werd er geen medische hulp gezocht. Er werd ook zeven waarden als missing gevonden Inactiviteit Controlegroep De meeste blessures resulteerden in een inactiviteit van 1-2 weken (19.3%), gevolgd door 1-2 maanden (16.5%), 3-4 weken (14.8%), >2 maand (10.2%), 5-7 dagen (5.7%), 2-4 dagen (4.0%) en 1 dag (3.4%). In 9.7% van de blessures was er geen sprake van inactiviteit Interventiegroep De meeste blessures resulteerden in een inactiviteit van 1-2 weken (18.6%) en >2 maand (16.8%), gevolgd door 1-2 maanden (12.4%), 2-4 dagen (8.0%), 5-7 dagen (7.1%), 3-4 weken (6.2%) en 1 dag (2.7%). In 14.2% van de blessures was er geen sprake van inactiviteit. 47

58 Tabel 7 Duur van de sportblessures in aantallen (%) voor CG en IG. DUUR Geen 1 dag 2-4 dagen 5-7 dagen 1-2 weken 3-4 weken 1-2 maand >2 maand Missing TOTAAL CG 17 (9.7) 6 (3.4) 7 (4.0) 10 (5.7) 34 (19.3) 26 (14.8) 29 (16.5) 18 (10.2) 29 (16.5) 176 (100.0) IG 16 (14.2) 3 (2.7) 9 (8.0) 8 (7.1) 21 (18.6) 7 (6.2) 14 (12.4) 19 (16.8) 16 (14.2) 113 (100.0) 4. Aard van de blessures 4.1. Ontstaan van het letsel Controlegroep In totaal zijn 176 sportblessures geregistreerd, hiervan is het merendeel (72,2%) acuut ontstaan en 27,8% van de letsels zijn geleidelijk ontstaan. Het aandeel contactblessures bedraagt 22,7% tegenover 77,3% non-contactblessures Interventiegroep In totaal zijn 113 letsels geregistreerd, hiervan is het merendeel (66.4%) acuut ontstaan en 33.6% van de letsels zijn geleidelijk ontstaan. Het aandeel contactblessures bedraagt 23.9% tegenover 76.1% non-contactblessures. Tabel 8 Ontstaan van de sportblessures (%) voor CG en IG. ONTSTAAN CG IG Acuut Chronisch TOTAAL 127 (72.2) 49 (27.8) 176 (100.0) 75 (66.4) 38 (33.6) 113 (100.0) 48

59 Tabel 9 Contact en non-contact blessures (%) voor CG en IG. CONTACT CG IG Ja 40 (22.7) 27 (23.9) Neen TOTAAL 136 (77.3) 176 (100.0) 86 (76.1) 113 (100.0) 4.2. Locatie van het lestel Controlegroep versus interventiegroep Het grootste aantal sportblessures in de controlegroep waren verrekkingen (39.3%) en ontstekingen (29.0%), gevolgd door een gedeeltelijke scheur (15.6%), gewrichts- of kapselproblemen (6.3%), ontwrichtingen (4.0%), breuken (4.0%), gewrichtsproblemen met zenuwbetrokkenheid (0.6%) en een volledige scheur (0.6%). Het grootste aantal sportblessures in de interventiegroep waren verrekkingen (38.1%) en ontstekingen (31.9%), gevolgd door een gedeeltelijke scheur (10.6%), gewrichts- of kapselproblemen (8.0%), breuken (5.3%), ontwrichtingen (3.5%) en gewrichtsproblemen met zenuwbetrokkenheid (0.9%). Tabel 10 Aard van de sportblessures in aantallen (%) voor CG en IG. AARD CG IG Ontsteking 51 (29.0) 36 (31.9) Gewrichts- of kapselproblemen 11 (6.3) 9 (8.0) Gewrichtsprobleem met zenuwbetrokkenheid 1 (0.6) 1 (0.9) Verrekking 68 (39.3) 43 (38.1) Gedeeltelijke scheur 27 (15.6) 12 (10.6) Volledige scheur 1 (0.6) / Breuk 7 (4.0) 6 (5.3) Ontwrichting 7 (4.0) 4 (3.5) Missing 3 (1.7) 2 (1.8) TOTAAL 176 (100.0) 113 (100.0) 49

60 Het merendeel van blessures in de controlegroep werd gelokaliseerd aan de rechterzijde van het lichaam (43,2%), gevolgd door de linkerzijde (38.6%), gevolgd door 14.2% aan beide zijden. 4.0% van de blessures was onbepaald. Het merendeel van de blessures in de interventiegroep werd gelokaliseerd aan de rechterzijde van het lichaam (47.8%), gevolgd door de linkerzijde (35.4%), gevolgd door 8.8% aan beide zijden. 3.5% van de blessures was onbepaald. Tabel 11 Grove locatie van de sportblessures (%) voor CG en IG. GROVE LOCATIE CG IG Links 68 (38.6) 40 (35.4) Rechts 76 (43.2) 54 (47.8) Bilateraal 25 (14.2) 10 (8.8) Onbepaald 7 (4.0) 5 (4,6) Missing 0 (0.0) 4 (3.5) TOTAAL 176 (100.0) 113(100.0) Het merendeel van de gekwetste weefsels in de controlegroep bevindt zich aan de mediale zijde (32.4%) van het lichaam, gevolgd door de laterale zijde (25.6%) en beide zijden (10.2%). 31.8% was onbepaald. Het merendeel van de gekwetste weefsels in de interventiegroep bevindt zich aan de mediale zijde (31.9%) van het lichaam, gevolgd door de laterale zijde (24.8%) en beide zijden (11.5%). 20.4% was onbepaald. Tabel 12 Locatie van de sportblessures (%) voor CG en IG LOCATIE CG IG Mediaal 57 (32.4) 36 (31.9) Lateraal Beide Onbepaald Missing TOTAAL 45 (25.6) 18 (10.2) 56 (31.8) 0 (0.0) 176 (100.0) 28 (24.8) 13 (11.5) 23 (20.4) 13 (11.5) 113 (100.0) 50

61 Meer specifiek werden in de controlegroep de meeste blessures gelokaliseerd aan het onderbeen (21.6%), gevolgde door de enkel (17.0%) en het bovenbeen (15.9%). Voor de interventiegroep werden de meeste blessures gelokaliseerd aan de knie (18.6%), gevolgd door het onderbeen (16.8%), de enkel (14.2%) en het bovenbeen (13.3%). Tabel 13 Fijne locatie van de sportblessures voor CG en IG. FIJNE LOCATIE CG IG Schouder Elleboog Pols Vingers Heup-lies Heup-bilbekken Bovenbeen Knie Onderbeen Enkel Hiel Voet Tenen Borst-thorax Buik-abdomen Nek Rug-thoracaal Rug-lumbaal Rug-sacraal Aangezicht TOTAAL 9 (5.1) 5 (2.8) 3 (1.7) 20 (11.4) 8 (4.5) 4 (2.3) 28 (15.9) 16 (9.1) 38 (21.6) 30 (17.0) / 3 (1.7) 1(0.6) 1(0.6) 1(0.6) 2 (1.1) 1 (0.6) 3 (1.7) 2 (1.1) 1 (0.6) 176 (100.0) 6 (5.3) / 5 (4.4) 5 (4.4) 5 (4.4) 2 (1.8) 15 (13.3) 21 (18.6) 19 (16.8) 16 (14.2) 1 (0.9) 2 (1.8) 1 (0.9) / / 2 (1.8) 3 (2.7) 4 (3.5) 4 (3.5) 1 (0.9) 113 (100.0) 51

62 5. Omstandigheden van de blessures 5.1. Timing van het letsel Controlegroep versus interventiegroep Het merendeel van de blessures in de controlegroep is ontstaan tijdens de les (34.7%), gevolgd door wedstrijden (17.0%), training (14.2%), zelfstandig oefenen (14.2%), geleidelijk aan (12.5%) en andere (1.7%). Het merendeel van de blessures in de interventiegroep is ontstaan tijdens de les (37.2%), gevolgd door geleidelijk aan (17.6%), wedstrijd (16.2%), training (14.2%), zelfstandig oefenen (6.1%), geen (6.1%) en andere (2%). Tabel 14 Activiteit (%) waarbij de sportblessures opgelopen werden voor CG en IG. ACTIVITEIT CG IG Les 61 (34.7) 51 (45.1) Zelfstandig oefenen Wedstrijd Training Geleidelijk Andere Missing TOTAAL 25 (14.2) 30 (17.0) 25 (14.2) 22 (12.5) 3 (1.7) 10 (5.7) 176 (100.0) 7 (6.2) 19 (16.8) 13 (11.5) 17 (15.0) / 6 (5.3) 113 (100.0) Het merendeel van de blessures in de controlegroep werd opgelopen in de namiddag (38.1%) gevolgd door blessures s avonds (13.6%) en in de voormiddag (11.9%). Het merendeel van de blessures in de interventiegroep werd opgelopen in de namiddag (47.8%) gevolgd door blessures s avonds (14.2%) en in de voormiddag (10.6%). 52

63 Tabel 15 Tijstip (%) van optreden sportblessures voor CG en IG. TIJDSTIP CG IG Voormiddag Namiddag Avond Missing TOTAAL 21 (11.9) 67 (38.1) 24 (13.6) 64 (65.9) 176 (100.0) 12 (10.6) 54 (47.8) 16 (14.2) 31 (27.4) 113 (100.0) De meeste blessures in de controlegroep werden opgelopen wanneer de studenten vooraf geen sport (33.5%) hadden uitgeoefend. Daarna liepen de studenten nog relatief veel blessures op wanneer ze vooraf één uur (12.5%) gesport hadden, gevolgd door twee uur sport (11.4%). De meeste blessures in de interventiegroep werden opgelopen wanneer de studenten vooraf geen sport (24.8%) hadden uitgeoefend. Daarna liepen de studenten nog relatief veel blessures op wanneer ze vooraf één uur (22.1%) gesport hadden, gevolgd door drie uur sport (9.7%). Tabel 16 Aantal uren sport voorafgaand aan de sportblessures voor de CG en IG UREN SPORT CG IG VOORAF Geen 1 uur 2 uur 3 uur 4 uur 5 uur 6 uur 7 uur >7 uur Missing TOTAAL 59 (33.5) 22 (12.5) 20 (11.4) 6 (3.4) 3 (1.7) 2 (1.1) / 1 (0.6) 6 (3.4) 57 (32.2) 176 (100.0) 28 (24.8) 25 (22.1) 5 (4.5) 11 (9.9) 2 (1.8) 4 (3.5) 1 (0.9) / 12 (10.8) 25 (22.1) 113 (100.0) 53

64 5.2. Sport Controlegroep versus interventiegroep Van in totaal 176 blessures in de controlegroep werd het grootste deel van de blessures opgelopen tijdens gymnastiek (16.1%), gevolgd door voetbal (14.8%), atletiek (9.6%), basketbal (8%), skiën (4%), volleybal (3.4%), lopen (3.4%) en zwemmen (1.7%). Een deel van de blessures werd geleidelijk aan (7.4%) opgelopen en 11.7% van de blessures werd opgelopen tijdens andere sportactiviteiten. Van in totaal 113 blessures in de interventiegroep werd het grootste deel blessures geleidelijk (18.7%) opgelopen, gevolgd door gymnastiek (16.8%) en atletiek (16.8%), voetbal (16%), basketbal (9%), handbal (3.6), volleybal (3.6%), zwemmen (3.6%) en lopen (2.7%). 8.1% van de blessures werd opgelopen tijdens andere sportactiviteiten. Tabel 17 Sporten waarbij de sportblessures zijn opgelopen voor CG en IG. SPORT CG IG Atletiek Basketbal Gymnastiek Handbal Lopen Skiën Voetbal Volleybal Zwemmen Geleidelijk Andere (12/7) Valid TOTAAL 17 (9.6) 14 (8.0) 27 (16.1) 13 (7.4) 6 (3.4) 7 (4.0) 26 (14.8) 6 (3.4) 3 (1.7) 13 (7.4) 18 (11.7) 22 (12.5) 176 (100.0) 19 (16.8) 10 (9.0) 19 (16.8) 4 (3.6) 3 (2.7) / 18 (16.0) 4 (3.6) 4 (3.6) 21 (18.7) 9 (8.1) 2 (1.8) 113 (100.0) 54

65 6. Pre- en post-vragenlijst 6.1. Interventiegroep Blessurepreventieve gedragingen Het gedrag ten opzichte van blessurepreventieve strategieën was significant verbeterd voor balansoefeningen ter verbetering van evenwicht en proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen, voor oefeningen ter verbetering van de rompstabilisatie en voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit. Tabel 18 Gemiddelden pre en post voor blessurepreventieve gedragingen PRE POST t-test df p-waarde Balans Rompstabilisatie Schoeisel Blessurepreventieve intenties De intenties ten opzichte van blessurepreventieve strategieën zijn significant verbeterd voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit. Tabel 19 Gemiddelden pre en post voor blessurepreventieve intenties PRE POST t-test df p-waarde Schoeisel < Bewustzijn Attitude Voor de attitude ten opzichte van blessurepreventieve strategieën werd er alleen een significante vermindering waargenomen voor het luisteren naar het eigen lichaam als er pijn optreedt tijdens het sporten. 55

66 Tabel 20 Gemiddelden pre en post voor attitude interventiegroep PRE POST t-test Df p-waarde Luisteren naar lichaam Gedragscontrole De gedragscontrole ten opzichte van blessurepreventieve strategieën verbeterde significant voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit, voor balansoefeningen ter verbetering van evenwicht en proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen, voor oefeningen ter verbetering van de spierkracht ter hoogte van de onderste ledematen en voor het uitvoeren van de juiste technische beweging in functie van de preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen. Tabel 21 Gemiddelden pre en post voor gedragscontrole interventiegroep PRE POST t-test Df p-waarde Schoeisel Balans <0.001 Spierkracht Technische uitvoering Subjectieve norm Voor de subjectieve norm inzake blessurepreventieve strategieën werden geen significante verschillen vastgesteld Motivatie Voor motivatie met betrekking tot blessurepreventie werden geen significante verschillen waargenomen. 56

67 6.2. Praktijkassistenten Blessurepreventieve gedragingen Het gedrag ten opzichte van blessurepreventieve strategieën tijdens de sportlessen op het HILO leverden geen significante verschillen op. Het gedrag ten opzichte van blessurepreventieve strategieën tijdens trainingen buiten schoolverband leverden ook geen significante verschillen op Bewustzijn Attitude De attitude van de praktijkassistenten ten opzichte van blessurepreventieve strategieën leverde geen significante verschillen op. Gedragscontrole De gedragscontrole met betrekking tot blessurepreventieve strategieën leverde geen significante verschillen op Motivatie De motivatie ten opzichte van blessurepreventieve strategieën leverde geen significante verschillen op. 57

68 7. Testen pre en post interventiegroep 7.1.Functionele testen Beide functionele testen (omgekeerd gescoord), namelijk SLHDFH en LSD verbeterden significant van pre naar post. Tabel 22 Gemiddelden pre en post voor SLHDFH en LSD interventiegroep PRE POST t-test df p-waarde Single Leg Hop and Deep Flexion Hold (SLHDFH) <0.001 Lateral Step Down (LSD) < Fitheidstesten De resultaten van de flamingo balance rechts, plate tapping en sit & reach vertoonden een significante verbetering tussen pre en post meting. Voor de standing broad jump en de handknijpkracht werd er een significante vermindering waargenomen. Bij flamingo balance links, sit ups, bent arm hang en shuttle run werden geen significante verschillen vastgesteld tussen pre en post. Tabel 23 Gemiddelden pre en post voor fitheidstesten interventiegroep PRE POST t-test Df p-waarde Flamingo Balance Rechts <0.001 Plate Tapping <0.001 Sit and Reach Standing Broad Jump Handknijpkracht

69 7.3. Spierkrachttesten Er werden significante verbeteringen gevonden voor Hamstrings make test links, Exorotatie links, Endorotatie links, Hamstrings make test rechts, Quadriceps rechts en exorotatie rechts. Bij de overige testen testen werden er geen significante verschillen waargenomen. Tabel 24 Gemiddelden pre en post voor spierkrachttesten interventiegroep PRE POST t-test df p-waarde Hamstrings make test links <0.001 Exorotatie links Endorotatie links Hamstrings make test rechts <0.001 Quadriceps rechts Exorotatie rechts Toepassing actieve strategieën De studenten hebben een verplichte aanwezigheid van 80% voor alle sportlessen binnen de opleiding. De preventieve strategieën die het meest werden toegepast door de praktijkassistenten zijn cardiovasculaire opwarming (100%) gevolgd door dynamische stretching (82.55%) tijdens de opwarming, controle van juiste technische uitvoering (81.82%) en rompstabilisatie (55.91%). Strategieën die in mindere mate werden toegepast zijn krachtoefeningen voor de scheenbeenspieren (44.55%), krachtoefeningen voor de kuitspieren (43.09%), krachtoefeningen voor de quadriceps (43.09%), krachtoefeningen voor de hamstrings (42.27%), balansoefeningen (38.55%), krachtoefeningen voor de gluteus medius (exorotatie en abductie heup) (29.91%), statische stretching tijdens de cooling-down (16.64%) en cardiovasculaire cooling-down (4.55%). 59

70 DISCUSSIE Het doel van deze studie was de effectiviteit van een interventie ter preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen te onderzoeken bij een populatie bachelorstudenten lichamelijke opvoeding. De belangrijkste bevinding in onze studie is een significante daling van het blessurerisico voor de interventiegroep (IR: 0.73) ten opzichte van de historische controlegroep (IR: 0.93) en de trend tot significante daling voor de incidentie ratio in de interventiegroep (IR: 2.18) ten opzichte van de controlegroep (IR: 2.73). Uit grondig onderzoek in de literatuur blijkt dat er geen interventiestudies terug te vinden zijn bij dezelfde doelgroep, namelijk bachelor studenten lichamelijke opvoeding met een leeftijdsrange tussen jaar binnen het kader van een algemene opleiding met een multiple sportprogramma. Onze resultaten kunnen enkel bediscussieerd worden met populaties die zo goed als mogelijk aanleunen bij onze doelgroep. 1. Interpretatie van resultaten Een RCT van Collard et al. (2010) onderzocht bij lagere schoolkinderen van jaar oud de effectiviteit van een interventie ter preventie van blessures gerelateerd aan fysieke activiteit, iplay genaamd, op risicogedrag en neuromotorische fitness. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante verbetering was voor blessurepreventief gedrag. Alhoewel het interventieprogramma veel elementen bevat uit onze interventie zijn er nog verschillen. Zo werd er in onze interventie aandacht besteed aan balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en de proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen en een juiste technische uitvoering van bewegingen. Bij Collard werden er alleen oefeningen gegeven met als doel het verbeteren van de spierkracht, snelheid, lenigheid en coördinatie. Mogelijk is dit een verklaring voor de niet-significante verbetering met betrekking tot blessurepreventieve gedragingen bij Collard. Een andere verklaring voor de niet effectiviteit van de interventie is de leeftijd van de doelgroep. De iplay studie werd uitgevoerd bij lagere schoolkinderen van jaar, terwijl de studenten in onze interventie gemiddeld jaar (range ) oud zijn. Alhoewel de determinant kennis significant verbeterde bij lagere schoolkinderen en dit niet geldt voor het gedrag van de kinderen, is het mogelijk dat kinderen uit de lagere school te jong zijn om deze verandering in kennis te vertalen naar een effectief gedrag. 60

71 Knapik et al. onderzochten in hun studie bij Amerikaanse militairen de effectiviteit van een multiple interventieprogramma. Na afloop van de interventie werd geconstateerd dat de multiple interventie bijdroeg tot het verminderen van de incidentie ratio in de interventiegroep ten opzichte van de historische controlegroep. Kunnen we deze uitkomsten vergelijken met onze studie? Ten eerste is het gehanteerde studiedesign hetzelfde als in onze studie, namelijk een multiple interventiegroep die wordt vergeleken met een historische controlegroep. Ten tweede werden de blessures geregistreerd op een gelijkaardige manier als bij ons. Bij het optreden van een blessure dienden de militairen een vragenlijst te beantwoorden die vragen bevatte in verband met de activiteit geassocieerd met de blessure, de anatomische locatie, de diagnose en het aantal dagen van inactiviteit. Deze vragenlijst is ietwat gelijkaardig met deze uit onze studie. Als extra dienden de studenten in onze studie de time of exposure, hun voorgeschiedenis, het ontstaan en de timing van letsel te vermelden. Ten derde bevatte de interventie bij militairen een bewustzijnsprogramma en preventieve strategieën voor het beheersen van sportblessures, dit was ook het geval in onze interventie. Het bewustzijnsprogramma bij militairen bestond uit fysiologische principes, concepten van lichamelijke training, blessurepreventief onderzoek en technieken, toepassingen voor het beheren van risicofactoren en praktische oefeningen. Anders in onze interventie waren de posters en de website. De preventieve strategieën gehanteerd bij de militairen bestonden uit gymnastiek, bewegingsuitvoeringen, oefeningen met halters, klimoefeningen, herstel-oefeningen, intervaltraining en training van het vermogen om in groep lange afstanden te lopen. Alleen de correcte bewegingsuitvoeringen is een preventieve strategie zoals in onze interventie. In een studie van Brushoj et al. bij Deense militairen met een gemiddelde leeftijd van 20.9 jaar (range jaar) werd de effectiviteit nagegaan van een 12 weken durend militair preventief trainingsprogramma ten opzichte van een placebo trainingsprogramma, bestaande uit verschillende disciplines. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant verschil was tussen de interventiegroep en de placebogroep (blessurerisico: 0.22 vs. 0.19). Opvallend zijn de zeer lage cijfers voor incidentie in beide groepen. Dit kan een eerste verklaring zijn voor de nietsignificante daling. Aangezien de incidentie voor de controlegroep reeds zo laag is, is het moeilijk om nog lager te gaan voor de interventiegroep. Ten tweede kan de duur van het programma, met 12 weken bij militairen tegenover 28/29 weken bij onze populatie studenten lichamelijke opvoeding ook een verklaring zijn voor de niet significante daling. Ten derde 61

72 kan dit ook liggen aan het feit dat de militairen te trots zijn om hun blessures te registreren, omwille van hun angst om de opleiding te moeten verlaten. De blessures werden tweewekelijks geregistreerd door aan te geven of men last heeft van kniepijn of pijn aan het scheenbeen. Gezien alleen deze blessures geregistreerd worden, verklaart dit ook het lage cijfer voor het blessurerisico. De uitkomstmaat in deze studie bij militairen is anders dan bij ons, waar het globale blessurerisico berekend is. Ten vierde werd er voor de start van de opleiding een medische screening gehouden voor de toelating tot het militaire basisprogramma. Hierbij werden rekruten met een verleden van blessure niet toegelaten tot het programma en werden degene die blessuregevoelig zijn geweerd uit het basisprogramma. Hierdoor blijven wellicht alleen de minst blessuregevoelige rekruten over. Ten vijfde wordt bij de militaire interventie alleen maar gewerkt aan kracht, lenigheid en coördinatie, terwijl er in ons programma ook preventieve gedragingen zijn omtrent balansoefeningen, de juiste technische uitvoering van bewegingen en het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit, het bewustzijnsprogramma, posters, website, een theorieles en een workshop voor de praktijkassistenten. Parkkari et al. onderzocht de effectiviteit van een neuromusculair trainingsprogramma ter preventie van acute spierblessures bij Finse jonge mannen tijdens hun militaire dienst. Op het einde van de interventie werd een significante daling opgemerkt van de controlegroep (IR: 0.78) ten opzichte van de interventiegroep (IR: 0.15) voor het blessurerisico van acute spierblessures. In hun studie werden alleen acute blessures geregistreerd terwijl in onze studie zowel acute als overbelastingblessures werden opgenomen. Dit kan een verklaring zijn voor de sterke daling van het blessurerisico van de controlegroep naar de interventiegroep. Kunnen we de resultaten uit deze studie veralgemenen naar deze uit onze studie? Ten eerste is de groep militairen qua leeftijd goed vergelijkbaar met de bachelorstudenten daar ze gemiddeld 19 jaar oud (range jaar) zijn. Ten tweede bevat de militaire interventie elementen gelijkaardig aan onze interventie. Zo kregen de militairen uit de interventiegroep een neuromusculair trainingsprogramma en een educatief programma ter verbetering van hun kennis en bewustzijn omtrent acute spierblessures. In onze studie werd voor het globaal blessurerisico een significante daling opgemerkt. Echter is het blessurerisico voor beide groepen lager bij de militairen dan bij onze interventie. Wellicht is dit ook te wijten aan het feit dat in deze studie bij militairen enkel de acute blessures zijn opgenomen, terwijl in onze studie ook acute en overbelastingsletsels zijn 62

73 opgenomen. Mogelijk kan dit ook te wijten zijn aan de toelatingproeven voor militairen. Deze zorgen er wellicht voor dat de blessuregevoelige rekruten er worden uitgefilterd, resulterend in een lager blessurerisico. Locatie Het relatieve aandeel blessures ter hoogte van de onderste ledematen is met 71.9% in de interventiegroep gelijkaardig aan de 72.1% in de controlegroep. Opmerkelijk is de stijging in het aantal knieblessures, van 16 (9.1%) in de controlegroep naar 21 (18.6%) in de interventiegroep. Het procentueel aandeel is bijna verdubbeld, maar absoluut werden er slechts 5 knieblessures meer gerapporteerd dan in de controlegroep. Betreft het aantal blessures ter hoogte van het bovenbeen, de enkel en het onderbeen, zijn deze gedaald in de interventiegroep ten opzichte van de controlegroep. Omstandigheden Wat is nu de oorzaak van deze toename in knieblessures? Het relatief aandeel knieblessures tijdens de sportlessen is fors gestegen met 34.7% in de controlegroep naar 45.1% in de interventiegroep. Hetzelfde geldt voor sportblessures die geleidelijk werden opgelopen. Specifiek voor de knie ziet men dat de meeste blessures optreden tijdens de sportlessen, met 7 op 21 (33.3%). Dit is niet zo bij de controlegroep, met 2 op 16 (12.5%). Wellicht door toedoen van onze interventie, omdat er mogelijks bepaalde lessen of preventieve strategieën te zwaar/belastend waren. Visnes & Bahr (2011) stelden bij elite volleybalspelers vast dat de totale belasting van training/wedstrijden en de samenstelling van het lichaam een potentiële risicofactoren zijn voor het oplopen van een kniepeesontsteking (jumpers knie). Een hoge prevalentie van deze blessure is gekenmerkt door hoge eisen aan snelheid en kracht voor de beenstrekspieren (Lian et al., 2005). Zo zouden plyometrische elementen in onze interventie zomaar een oorzaak kunnen zijn voor de stijging van het aantal knieblessures in de interventiegroep ten opzichte van de controlegroep. Gezien het relatieve aandeel blessures voor atletiek bijna verdubbeld is in de interventiegroep (16.8%) ten opzichte van de controlegroep (9.6%) kan dit een mogelijke verklaring zijn. Specifiek voor atletiek werden in de historische controlegroep geen knieblessures opgemerkt, terwijl dit wel het geval was in de interventiegroep. Waarom is het blessurerisico bij atletiek nu hoger in de interventiegroep? Aangezien atletiek een non-contactsport is en het aantal 63

74 knieblessures in onze interventie voor 18 van de 21 blessures het gevolg is van non-contact, kan dit een mogelijke verklaring zijn. Gezien het programma atletiek niet verschillend was voor de historische controlegroep en de interventiegroep kan dit enkel aan de interventie te wijten zijn. Welke onderdelen van de interventie zouden de incidentie van knieblessures kunnen verhoogd hebben? Mogelijk is een overload aan preventieve strategieën bovenop het basisprogramma wel degelijk oorzaak voor de hogere incidentie van knieblessures in de interventiegroep of zijn er bepaalde preventieve strategieën die mogelijk resulteren in meer knieblessures. Specifiek voor onze interventie kan er moeilijk één van de strategieën naar voren geschoven worden als oorzaak van de toename in knieblessures, aangezien er in onze interventie gebruik gemaakt wordt van multiple strategieën. Volgens Schiff et al. (2010) is er bewijs voor multiple interventies met betrekking tot het verminderen van voorste kruisbandblessures en ernstige knieblessures. Zo werd een multiple preventie bestaande uit proprioceptieve balanstraining en plyometrische oefeningen effectief bevonden in het verminderen van het risico voor voorste kruisbandletsels (Caraffa et al., 1996). Omtrent het effect van proprioceptieve balanstraining vonden Verhagen et al. (2004) bij de interventiegroep een vermindering voor hervalblessures aan de enkel, maar wel meer hervalblessures aan de knie ten gevolge van overbelasting. In een studie van Hewett (1999) werd een plyometrisch programma effectief bevonden voor het verminderen van de incidentie van knieblessures. Acute enkel- en knieblessures of blessures aan de onderste ledematen verminderen ten gevolge van een multiple interventie bestaande uit een opwarming, techniek/balanstraining en krachttraining (Olsen et al., 2005). Onze preventieve strategieën spelen juist in op voorste kruisbandletsels. Mogelijk zijn ze wel negatief voor andere knieblessures en kan dit een verklaring zijn voor de toename van knieblessures. Nog een andere mogelijke verklaring is het feit dat het aantal hervalblessures met betrekking tot de knie in de interventiegroep met 23.8% hoger is dan de 6.3% in de controlegroep. Cimbiz & Bayazit (2004) onderzochten in een studie waarin de effectiviteit bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding met betrekking tot balanstraining en spierkracht. Ze stelden vast dat minder ernstige sportblessures het proprioceptief gevoel verminderen. Als men nadien op korte tijd veel spierkracht tracht op te bouwen en het proprioceptief gevoel is 64

75 nog steeds verzwakt, is dit een grote risicofactor voor ernstige letsels (hervalblessures) ter hoogte van de onderste ledematen. Tijdens zelfstandig oefenen werd er een forse daling opgemerkt in het relatief aandeel sportblessures bij de interventiegroep ten opzichte van de controlegroep. Voor wedstrijden en training is het procentueel aandeel blessures ook licht gedaald ten opzichte van de controlegroep. Dit kan mogelijks het gevolg zijn van het bewustzijnsprogramma dat voor een gedragsverandering heeft gezorgd bij de studenten in de interventiegroep. Ernst van de blessures De resultaten tonen aan dat zowel bij de interventiegroep als bij de controlegroep meer dan de helft van de blessures medisch werden behandeld, met relatief een hoger aantal medische behandelingen voor de interventiegroep, ondanks de absolute afname van blessures voor de interventiegroep. Er valt ook op te merken dat het relatieve aandeel studenten zonder inactiviteit bij interventiegroep, met 14.2% ten opzichte van 9.7% bij de controlegroep, is toegenomen. Men kan dus concluderen dat de interventie een effect heeft op de lichte blessures waarvoor geen medische behandeling nodig is en een snel herstel verwacht wordt, maar niet voor de meer ernstige blessures. Deze blijken zowel in positieve als negatieve zin niet beïnvloed te worden door de interventie. Voorts kan men nog veronderstellen dat de studenten uit de interventiegroep meer gesensibiliseerd zijn rond het blessurerisico door middel van het bewustzijnsprogramma en hierdoor mogelijks sneller geneigd zijn om medische hulp te zoeken. Aard van de blessures Voor zowel de interventiegroep als de controlegroep zijn meer dan de helft van de blessures acuut van aard. Hierbij kan opgemerkt worden dat het relatieve aandeel acute blessures gedaald is van 72.2% in de controlegroep naar 66.4% in de interventiegroep. Het aandeel overbelastingsblessures is daarentegen gestegen van 27.8% in de controlegroep naar 33.6% in de interventiegroep. Hieruit kan men mogelijks besluiten dat onze interventie effectief is voor het verminderen van acute blessures en in mindere mate voor het verminderen van overbelastingsletsels. 65

76 Gedrag en motivatie studenten Onze interventie verbeterde bij bachelorstudenten lichamelijke opvoeding significant het preventieve gedrag voor het uitvoeren van balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en de proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen. Alsook voor oefeningen ter verbetering van de rompstabilisatie en voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit. Deze bevindingen worden versterkt door een significante verbetering van de intentie voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit en een significante verbetering van de gedragscontrole voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit en voor het uitvoeren van balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en de proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen. Het dragen van schoenen aangepast aan de sportactiviteit is onrechtstreeks verbonden met enkelblessures. Hieromtrent zijn positieve resultaten gevonden voor verbetering in determinanten van kennis en attitude (Collard et al. 2010). Het aantal enkelblessures in onze studie daalde van 30 (17.0%) voor de controlegroep naar 16 (14.2%) voor de interventiegroep en kan een verklaring zijn voor de verandering in het gedrag van de studenten. Hetzelfde kan geconcludeerd worden voor het uitvoeren van balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en de proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen. Onze interventie vertoonde geen significant verschil in gedrag voor het uitvoeren van oefeningen ter verbetering van de spierkracht ter hoogte van de onderste ledematen en voor het uitvoeren van de juiste technische beweging in functie van de preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen. Dit ondanks de significante verbetering van de gedragscontrole voor het uitvoeren van oefeningen ter verbetering van de spierkracht ter hoogte van de onderste ledematen en voor het uitvoeren van de juiste technische beweging in functie van de preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen. Wellicht kan er aangenomen worden dat de determinant gedragscontrole slechts een miniem effect heeft op het gedrag en tegelijk op het uitvoeren van preventieve strategieën. Het negatieve effect bij attitude inzake luisteren naar het lichaam als er pijn optreedt tijdens het sporten kan enerzijds verklaard worden door het feit dat studenten sterk competitief zijn ingesteld en blijven daarom verder sporten ondanks de pijn die men ervaart tijdens het sporten. Anderzijds kan dit misschien verklaard worden door het feit dat studenten voor de aanvang van de opleiding enkel voor hun plezier sportten tegenover het grote belang van 66

77 resultaatgericht sporten tijdens de studententijd voor de studenten hun studieresultaat en een mogelijke tweede examenperiode. Dit kan ook een reden zijn om langer door te sporten dan men in feite zou willen. Omtrent de invloed van de interventie op de autonome motivatie, voor de uitvoering van preventieve strategieën ter preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen werden geen significante verschillen gevonden. Het is zo dat de studenten al vanaf het begin van het academiejaar goed autonoom gemotiveerd waren (gemiddelde: /-8.79 op een totaalscore van 100 ) en dit blijven tot het einde van het academiejaar (gemiddelde: / op een totaalscore van 100) voor het uitvoeren van preventieve strategieën. Gezien de kleine niet-significante toename voor autonome motivatie van pre naar post is er mogelijks te weinig ingespeeld op de autonome motivatie of zijn er te weinig SDT-strategieën toegepast. Wellicht zal er in de toekomst meer rekening gehouden moeten worden met de vrijheid van studenten om keuzes te maken (bv. meerdere keuzes in activiteiten voorzien), moeten vaardigheden en activiteiten beter aangepast worden aan en door de student (bv. ruimte, materiaal, regels, ) en moeten er meer uitdagingen voorzien worden voor iedere student (Alderman et al., 2006). Praktijkassistenten zullen in de toekomst hierin wellicht een heel belangrijke rol vertolken. Gedrag en motivatie praktijkassistenten In onze interventie werden geen significante verschillen gevonden voor het blessurepreventieve gedrag bij de praktijkassistenten, inzake het toepassen van de preventieve strategieën. Dit wordt bevestigd door het niet vinden van significante verschillen voor de determinanten van gedrag, namelijk attitude en gedragscontrole. Er werd wel een hoge compliance opgemerkt voor het programma. De retrospectieve bevraging in verband met de toepassing van de preventieve strategieën was het hoogste voor opwarmingsoefeningen (100%), gevolgd door dynamische stretching (82.55%), controle van de juiste technische uitvoering (81.82%) en voor rompstabilisatie (55.91%). Omtrent de invloed van de interventie op de autonome motivatie van de praktijkassistenten voor het uitvoeren van preventieve strategieën ter preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen werden geen significante verschillen waargenomen. Echter wel een kleine 67

78 daling van de score pre (gemiddelde: /-2.58) naar de score post (19.09+/-2.81). Dit in tegenstelling tot de hoge compliance van het preventief programma. Testen pre en post interventiegroep De studenten uit de interventiegroep scoren significant beter voor de Single Leg Hop and Deep Flexion Hold (SLHDFH), ten opzichte van de meting in het begin van het academiejaar. De SLHDFH is een test ontwikkeld om de functionele prestatie in te schatten bij individuen met een blessure aan de voorste kruisband of bij individuen die aan het herstellen zijn van een blessure aan de voorste kruisband. De resultaten liggen in lijn met een significante verbetering in prestatie voor de lateral stepdown test (LSD). Dit is een test ontworpen om abnormale bewegingspatronen te detecteren die een risicofactor zijn voor knieblessures. Gezien de resultaten voor de SLHDFH en de LSD, is er een verbetering van determinanten voor knieblessures, terwijl er wel sprake is van meer knieblessures. Wellicht is dit te verklaren door het feit dat er effectief minder voorste kruisbandletsels zijn opgelopen en dat de knieblessures die wel zijn opgetreden niet verklaard kunnen worden door de scores voor deze twee functionele testen. Voor de fitheidstesten scoort de interventiegroep significant beter voor flamingo balance rechts, plate tapping, sit and reach, standing broadjump, handknijpkracht. Met betrekking tot de spierkrachttesten scoort de interventiegroep significant beter voor de hamstrings make test links, exorotatie links, endorotatie links, hamstrings make test rechts, quadriceps rechts en exorotatie rechts. Enerzijds zijn deze verbeteringen wellicht het gevolg van bepaalde intrinsieke strategieën zoals balanstraining, krachttraining, statische en dynamische stretching en core stability die inspelen op al deze componenten. Anderzijds kan het zijn dat deze verbeteringen het gevolg zijn van de opleiding lichamelijke opvoeding waarin de studenten na afloop hun vaardigheden verbeterd hebben. Er bestaat dus geen zekerheid over de invloed van onze interventie op deze componenten van fysieke fitheid en voor het verbeteren van spierkrachttesten. 2. Beperkingen van het onderzoek Voor onze multiple interventie werd er gebruik gemaakt van een historische controlegroep. Omwille van het tijdsverschil is het niet onwaarschijnlijk dat onze historische controlegroep 68

79 werd beïnvloed door veranderingen in de tijd die niet duidelijk waren of niet werden gecontroleerd toen ze zich voordeden. Daar er in onze studie gebruik gemaakt is van meerdere preventieve strategieën, is het moeilijk om uit te maken welke strategie nu precies verantwoordelijk is voor welke daling van sportblessures. Eveneens vragen we ons ook nog af welke preventieve strategie er voor gezorgd heeft dat het aantal knieblessures is toegenomen bij de interventiegroep. 3. Richtlijnen voor verder onderzoek en/of praktische implicatie Onze interventie doelde op preventie van blessures ter hoogte van de onderste ledematen bij bachelor studenten lichamelijke opvoeding. Met een leeftijdsrange tussen jaar binnen het kader van een algemene opleiding met een multiple sportprogramma, is dit naar ons vermoeden de eerste studie die de effectiviteit nagaat van een dergelijke interventie bij deze doelgroep. Hieromtrent is er nood aan verder onderzoek bij eenzelfde populatie, zodat dit de leemte in de literatuur zou opvullen met betrekking tot blessurepreventie. Daarbij is er nood aan verder onderzoek in verband met welke preventieve strategieën die mogelijk een risicofactor kunnen zijn met betrekking tot knieblessures. Tot slot kan men eens nadenken over het invoeren van toelatingsproeven vooraleer men studenten duldt binnen een opleiding lichamelijke opvoeding, omdat er in voorgaande studies bij militairen (Knapik et al., Parkkari et al. & Brushoj et al.) een duidelijk lager blessurerisico was, wellicht te wijten aan de voorafgaande selectieproeven. 69

80 CONCLUSIE Onze interventie met als doel sportblessures verminderen ter hoogte van de onderste ledematen bij bachelorstudenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding, werd effectief bevonden in het voordeel van de interventiegroep voor het verminderen van het blessurerisico. Een trend tot significante daling werd gevonden voor de incidentie ratio. Wat betreft de afzonderlijke blessures ter hoogte van de onderste ledematen zijn de blessures ter hoogte van de knie toegenomen. Maar andere (enkel, onderbeen, bovenbeen ) afgenomen. Het gedrag van de studenten verbeterde significant voor het dragen van schoeisel aangepast aan de sportactiviteit, voor het uitvoeren van balansoefeningen ter verbetering van het evenwicht en proprioceptie ter hoogte van de onderste ledematen en voor oefeningen ter verbetering van de rompstabilisatie. Er kan geconcludeerd worden dat een multiple interventie, dat voornamelijk focust op intrinsieke strategieën, ter preventie van sportblessures bij studenten in een hogere opleiding lichamelijke opvoeding kan geïmplementeerd worden in het bestaande studie-programma. De interventie is in staat om de blessure-incidentie te verminderen. 70

81 BIBLIOGRAFIE Ajzen I. (1991) The Theory of Planned Behavior. Organisational behaviour and human decision processes. 50: Alderman B.L., Beighle A., Pangrazi R.T. (2006). Enhancing Motivation in Physical Education. Joperd. 77(2): Amako M., Oda T., Masuoka K., Yokoi H., Campisi P. (2003) Effect of static stretching on prevention of injuries for military recruits. Military Medicine. 168 (6): Bahr R., Krossaug T. (2005) Understanding injury mechanisms: a key component of preventing injuries in sports. Br J Sports Med. 39: Brushoj C., Larsen K., Albrecht-Beste E., Nielsen M.B., Loye F., Hölmich P. (2008). Prevention of overuse injuries by a concurrent exercise program in subjects exposed to an increase in training load. Am J of Sports Med. 36(4): Cimbiz A., Bayazit V. (2004). Evaluation of balace and muscle strength in physical education students with recovered lower limb injuries. J of Back and Musculoskeletal Rehab. 17: Collard D.C.M., Chinapaw M.J.M., van Mechelen W. & Verhagen E.A.L.M. (2009) Design of the iplay Study: Systematic Development of a Physical Activity Injury Prevention Programme for Primary School Children. Sports Med. 39: Conn J.M., Annest J.L., Gilchrist J. (2003). Sports and recreation related injury episodes in the US population, Injury Prevention. 9: Deci E.L., Ryan R.M. (2008). Facilitating Optimal Motivation and Psychological Well-Being Across Life s Domains. Canadian Psychology. 49(1):

82 Eime R., Owen N., Finch C. (2004). Protective eyewear promotion: applying principles of behaviour change in the design of a squash injury prevention programme. Sports Med. 34: Ehrendorfer S. (1998). Survey of sport injuries in physical education students participating in 13 sports. Wien Klin Wochenschr. 110(11): Finch C. (2006). A New Framework for Research Leading to Sports Injury Prevention. J Sci Medicine. 9: 3-9 Fliciǹski J. (2008). Occurrence and risk factors of musculoskeletal pain and sport injuries in students of physical education in University of Szczecin. Annales Academiae Medicae Stetinensis. 54, 3: Glasgow R.E., Vogt T.M., Boles S.M. (1999). Evaluating the Public Health Impact of Health Promotion Interventions: The RE-AIM Framework. American Journal of Public Health. 89(9): Goossens L., Verrelst L., Cardon G., De Clercq D. (2013). Sports Injuries in Physical Education Teacher Education Students. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports. Hartig D.E., Henderson J.M. (1999). Increasing hamstring flexibility decrease lower extremity overuse injuries in military basic trainees. Am J of Sports Med. 27(2): Jones B.H., Cowan D.N., Tomlinson J.P., Robinson J.R., Polly D.W. & Frykman P.N. (1992). Epidemiology of injuries associated with physical training among young men in the army. Medicine and science in sports and exercise Keats M.R., Emery C.A., Finch C.F. (2012). Are we having fun yet? Fostering Adherence to Injury Preventive Exercise Recommendations in Young Athletes. Sports Med. 42(3):

83 Knapik J.J., Bullock S.H., Canada S., Toney E., Wells J.D., Hoedebecke E., Jones B.H. (2004). Influence of an injury reduction program on injury and fitness outcomes among soldiers. Injury Prevention. 10: Lian O.B., Engebretsen L., Bahr R. (2005). Prevalence of Jumper s knee among elite athletes from different sports: a cross-sectional study. The Am J of Sports Med. 33(4): Lysens R.J., Michel S., Ostyn M.D., Van den Auweele Y., Lefevre J., Vuylsteke M., Renson L. (1989). The accident- prone and overuse-prone profiles of the Young athlete. Am J of Sports Med. 17(5): Meeuwisse W.H. (1994). Assessing causation in sport injury: a multifactorial model. Clin J Sport Med. 4: Meeuwisse W.H., Tyreman H., Hagel B., Emery C. (2007). A dynamic model of etiology in sports injury: the recursive nature of risk and causation. Clin J Sports Med. 17(3): Parkkari J., Kannus P., Natri A., Lapinleimu I., Palvanen M., Heiskanen M. Järvinen M. (2004). Active living and injury risk. Int J Sports Med. 25: Parkkari J., Taanila H., Suni J., Mattila V.M., Ohrankämmen O., Vuorinen P.... Pihlajamäki H. (2011). Neuromuscular training with injury prevention counselling to decrease the risk of acute musculoskeletal injury in young men during military service: a population-based, randomised study. BMC Medicine. 9 (35) Piva S.R., Fitzgerald K., Irrgang J.J., Jones S., Hando B.R., Browder D.A., Childs J.D. (2006). Reliability of measures of impairments associated with patellofemoral pain syndrome. BMC Muskuloskeletal Disorders. 7:33. doi: / Roush J.R., DoVico K., Fairchild S., McGriff K., Bay R.C. (2010). The effect of quality movement on the single leg hop test in soccer player aged years. The Internet Journal of Allied Sciences and Practice. 8(2) 73

84 Schiff M.A., Caine D.J., O Halloran R. (2010). Injury Prevention in Sports. Am J of Lifestyle Med. 4: Schneider S., Seither B., Schmitt H. (2006). Sports injuries: population based representative data on incidence, diagnosis, sequelae, and high risk groups. Br J Sports Med. 40: Twellaer M., Verstappen F.T.J., Huson A. (1996). Is Prevention of Sports Injuries a Realistic Goal? A Four Year Prospective Investigation of Sports Injuries Among Physical Education Students. Am J Sports Med. 24(4): Van Mechelen W., Hlobil H., Kemper H.C.G. (1992). Incidence, Severity, Aetiology and Prevention of Sports Injuries: A Review of Concepts. Sports Medicine. 14(2): Van Mechelen W. (1997). Sports Injury Surveillance Systems One Size Fits All?. Sports Med. 24(3): Van Mechelen W. (1997). The Severity of Sports Injuries. Sports Med. 24(3): Van Mechelen W., Twisk J., Molendijk A., Blom B., Snel J., Kemper H.C.G. (1996). Subjectrelated risk factors for sports injuries: a 1-year prospective study in Young adults. Medicine & Science in Sports & Exercise. 28(9): Verhagen E.A.L.M., Van der Beek A., Twisk J., Bahr R., Van Mechelen W. (2004). The effect of a proprioceptive balance board training program for the prevention of ankle sprains. The Am J of Sports Med. 32(6): doi: / Verhagen E.A.L.M., Van Mechelen W. (2010). Sport for all, injury prevention for all. Br J Sports Med. 44: 158 Verhagen E.A.L.M., van Stralen M.M., van Mechelen W. (2010). Behaviour the Key Factor for Sports Injury Prevention. Sports Med. 40(11):

85 Verrall G.M., Slavotinek J.P., Barnes P.G. (2005). The effect of sports specific training on reducing the incidence of hamstring injuries in professional Australian rules football players. Br J Sports Med. 39: doi: /bjsm Verrelst R., De Clercq D., Willems T.M., Roosen P., Witvrouw E. (2007). Contralateral risk factors associated with exertional medial tibial pain in women. Med & Sci in Sports & Exerc. doi: /mss Visnes H., Bahr R. (2013). Training volume and body composition as risk factors for developing jumper s knee among young elite volleyball players. Scand J Med Sci Sports. 23: doi: /j x Waldén M., Atroshi I., Magnusson H., Wagner P., Hägglund M. (2012). Prevention of acute knee injuries in adolescent female football players: cluster randomised controlled trial. BMJ. 344: e3042. doi: /bmj.e3042 Whiting W.C., Zernicke R.F. (1998). Biomechanics of musculoskeletal injury. Champaign. Human Kinetics. Willems T.M., Witvrouw E., Delbaere K., De Cock A., De Clercq D. (2004) Relationship between gait biomechanics and inversion sprains: a prospective study of risk factors. Gait and Posture. 21: Doi: /j.gaitpost Willems T.M., Witvrouw E., Delbaere K., Mahieu N., De Bourdeaudhuij I., De Clercq D. (2005) Intrinsic risk factors for inversion ankle sprains in male subjects a prospective study. Am J Sports Med. 33: doi: / Willems T.M., Witvrouw E., Delbaere K., Philippaerts R., De Bourdeaudhuij I., De Clercq D. (2005) Intrinsic risk factors for inversion ankle sprains in females a prospective study. Scand J Med Sci Sports. 15: doi: /j x 75

86 Willems T.M., De Clercq D., Delbaere K., Vanderstraeten G., De Cock A., Witvrouw E. (2004) A prospective study of gait related risk factors for exercise-related lower leg pain. Gait and Posture. 23: doi: /j.gaitpost Willems T.M., Witvrouw E., De Cock A., De Clercq D. (2007). Gait-related risk factors for exercise-related lower-leg pain during shod running. Med Sci Sports Exerc. 39(2): doi: /01.mss

87 BIJLAGEN Voor iedere bijlage is alleen de eerste pagina toegevoegd. De volledige bijlage kan geraadpleegd worden via de geüploade versie van deze scriptie op minerva. Bijlage 1: Pre-Vragenlijst studenten LO (Informed consent + baseline + Pre- en Post vragen gedrag, motivatie en kennis) 77

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Evidence Based Blessurepreventie in de Sport

Evidence Based Blessurepreventie in de Sport Evidence Based Blessurepreventie in de Sport Maarten Barendrecht Sportfysiotherapeut, medische begeleiding Hellas docent MOS, MSPT bij Avans+ Nederlands Instituut voor Sportblessurepreventie Overzicht

Nadere informatie

8 Samenvatting Samenvatting Het is alom bekend dat te weinig bewegen schadelijk is voor de gezondheid van zowel kinderen als volwassenen. Ondanks dat de positieve effecten van een actieve jeugd talrijk

Nadere informatie

Chapter 8 SAMENVATTING

Chapter 8 SAMENVATTING Chapter 8 SAMENVATTING Hardlopen is wereldwijd een populaire sport. In Nederland loopt 12% van de bevolking regelmatig hard en is het de op één na populairste sport. Aangezien regelmatig sporten gepaard

Nadere informatie

Geleidelijk ontstane sportblessures

Geleidelijk ontstane sportblessures Geleidelijk ontstane sportblessures in Nederland Blessurecijfers Samenvatting In 2013 liepen sporters 1,4 miljoen blessures op die geleidelijk ontstonden. Dat is bijna een derde (31%) van de 4,5 miljoen

Nadere informatie

Ready? Set Go! Finish. Samenvatting

Ready? Set Go! Finish. Samenvatting Samenvatting Ready? Blessurepreventieve kennis vertalen naar de praktijk Regelmatig sporten en bewegen heeft positieve gevolgen voor de gezondheid, zowel voor het individu als voor de volksgezondheid in

Nadere informatie

Hardlooponderzoek in Nederland nu en in de toekomst. Marienke van Middelkoop, Erasmus MC Sjouke Zijlstra, UMC Groningen

Hardlooponderzoek in Nederland nu en in de toekomst. Marienke van Middelkoop, Erasmus MC Sjouke Zijlstra, UMC Groningen Hardlooponderzoek in Nederland nu en in de toekomst Marienke van Middelkoop, Erasmus MC Sjouke Zijlstra, UMC Groningen Hardloopblessures - Lange afstand lopen worden steeds populairder - Ook steeds meer

Nadere informatie

Informatieavond SDV. Barneveld

Informatieavond SDV. Barneveld Informatieavond SDV. Barneveld Blessurepreventie 22-10-2012 Pieter Jansen & Arjan de Bruijn Voorstellen Pieter Jansen Voorstellen - Fysiotherapeut, master sportfysiotherapeut Fysiotherapie Vis, Wageningen

Nadere informatie

K.F.C. SPARTA PETEGEM JEUGD

K.F.C. SPARTA PETEGEM JEUGD K.F.C. SPARTA PETEGEM JEUGD Het is bijna zover. De eerste ploeg kan volgende week kampioen worden. Nog één wedstrijd scheiden ons van een geweldig feest De eerste prijs is binnen.. SUPPORTERS ALLEN OP

Nadere informatie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers ummery amenvatting Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers 207 Algemene introductie Werkgerelateerde arm-, schouder- en nekklachten zijn al eeuwen

Nadere informatie

Eerste Hulp Bij Sport Ongelukken (EHBSO) Blessure preventie

Eerste Hulp Bij Sport Ongelukken (EHBSO) Blessure preventie Eerste Hulp Bij Sport Ongelukken (EHBSO) & Blessure preventie Wie zijn wij? Wij zijn Procare fysiotherapie met praktijkruimtes in Gorinchem, Vuren en Herwijnen. Onze praktijken bieden naast diverse specialisaties

Nadere informatie

Enkelblessures. Samenvatting. gemiddeld sporters aan een enkelblessure. Het betekent ook 1,4

Enkelblessures. Samenvatting. gemiddeld sporters aan een enkelblessure. Het betekent ook 1,4 Enkelblessures Samenvatting Jaarlijks lopen sporters 650.000 enkelblessures op. Dit is achttien procent van alle sportblessures die in een jaar ontstaan. Na knieblessures (20%) zijn enkelblessures daarmee

Nadere informatie

- 172 - Prevention of cognitive decline

- 172 - Prevention of cognitive decline Samenvatting - 172 - Prevention of cognitive decline Het percentage ouderen binnen de totale bevolking stijgt, en ook de gemiddelde levensverwachting is toegenomen. Vanwege deze zogenaamde dubbele vergrijzing

Nadere informatie

Preventie van enkelverstuikingen; van bewijs, via de praktijk, naar de atleet SAMENVATTING

Preventie van enkelverstuikingen; van bewijs, via de praktijk, naar de atleet SAMENVATTING SAMENVATTING Fysieke activiteit is van cruciaal belang voor een gezonde levensstijl en sport is een belangrijke bron van fysieke activiteit voor de meesten van ons. Sport is ook belangrijk voor onze mentale

Nadere informatie

Extend of injury problem : incidence & severity. Etiology & Mechanisms. Developing & introducing preventive measures

Extend of injury problem : incidence & severity. Etiology & Mechanisms. Developing & introducing preventive measures R. Meeusen, I.Aerts, J. Verschueren, E. Cumps, E. Verhagen Vrije Universiteit Brussel dept. Human Physiology 1. Inleiding 2. Epidemiologie en etiologie Risico profielen 3. Ontwikkeling van screening en

Nadere informatie

Blessurepreventie. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen van klachten of banale letsels om erger te voorkomen

Blessurepreventie. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen van klachten of banale letsels om erger te voorkomen Blessurepreventie Blessurepreventie bestaat uit drie luiken: Primaire preventie is gericht op het voorkomen van nieuwe letsels. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5 Patella tendinopathie (ook wel jumper s knee of springersknie genoemd) is een veel voorkomende blessure in sporten waarin veel wordt gesprongen, zoals basketbal en volleybal. In top- en recreatieve basketballers

Nadere informatie

-Door het karakter van het voetbalspel is er een relatief grote kans om geblesseerd te raken in vergijking met met andere takken van sport. -Het blessurerisico in wedstrijden ligt beduidend hoger dan bij

Nadere informatie

VolleyVeilig: Act as one tegen blessures. Workshop

VolleyVeilig: Act as one tegen blessures. Workshop VolleyVeilig: Act as one tegen blessures Workshop Wie we zijn? Dr. Vincent Gouttebarge Senior researcher, VeiligheidNL, Amsterdam, The Netherlands Chief Medical Officer, Football Players Worldwide (FIFPRO),

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit Dutch summary De financiële en maatschappelijke kosten van jeugdcriminaliteit zijn

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Inleiding.

Hoofdstuk 1. Inleiding. 159 Hoofdstuk 1. Inleiding. Huisartsen beschouwen palliatieve zorg, hoewel het maar een klein deel van hun werk is, als een belangrijke taak. Veel ongeneeslijk zieke patiënten zijn het grootse deel van

Nadere informatie

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen.

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen. Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Scriptietitel Epidemiologisch onderzoek naar de incidentie van sportblessures

Nadere informatie

I.J.J.C.M. Naalden, MSc. J.J.C. de Wolf, MMT.

I.J.J.C.M. Naalden, MSc. J.J.C. de Wolf, MMT. I.J.J.C.M. Naalden, MSc. J.J.C. de Wolf, MMT. Introductie SMC Rijnland Jeugdsport in Nederland Epidemiologie van sportblessures Ontstaan van blessures Trainingsprogramma: INT-training Rol van de trainer/coach

Nadere informatie

Meer dan een elektrocardiogram alleen

Meer dan een elektrocardiogram alleen Meer dan een elektrocardiogram alleen Devlieger Steve - Sportarts Sport beoefenen in medisch verantwoorde omstandigheden Lichamelijke geschiktheid evalueren Fitheidsniveau beoordelen Preventie van plotse

Nadere informatie

Appendix. Nederlandstalige samenvatting (Dutch summary)

Appendix. Nederlandstalige samenvatting (Dutch summary) Appendix Nederlandstalige samenvatting (Dutch summary) 93 87 Inleiding Diabetes mellitus, kortweg diabetes, is een ziekte waar wereldwijd ongeveer 400 miljoen mensen aan lijden. Ook in Nederland komt de

Nadere informatie

eugdopleiding Jong STVV

eugdopleiding Jong STVV eugdopleiding Jong STVV Blessurebeleid Van preventie tot behandeling INHOUDSTABEL INHOUDSTABEL... 3 BLESSUREPREVENTIE... 4 1.1 Actieve blessurepreventie 6-12 jaar... 9 1.2 Actieve blessurepreventie vanaf

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 1 geeft een algemene inleiding op dit proefschrift. Artrose is een chronische progressieve gewrichtsaandoening. Men schat dat de hoge prevalentie wereldwijd verder zal toenemen vanwege de stijgende

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Walking with Knee Osteoarthritis 2012

Walking with Knee Osteoarthritis 2012 Walking with Knee Osteoarthritis 2012 Hoofdstuk 1: Inleiding Veel mensen van boven de 40 jaar lijden aan artrose ( osteoarthritis ) van de knie. Osteoarthritis van de knie is een degeneratieve ziekte van

Nadere informatie

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Chapter 11. Nederlandse samenvatting Chapter 11 Nederlandse samenvatting Chapter 11 Reumatoïde artritis (RA) is een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door ontstekingen van de gewrichten. Symptomen die optreden zijn onder andere pijn,

Nadere informatie

Hoofdstuk 5. Ouderen. 5.1 Inleiding

Hoofdstuk 5. Ouderen. 5.1 Inleiding Hoofdstuk 5 Ouderen Vincent Hildebrandt 1, Claire Bernaards 1, Hedwig Hofstetter 1, Ine Pulles 2, Huib Valkenberg 3 1 TNO Gezond Leven, Leiden 2 Mulier Instituut, Utrecht 3 V eiligheidnl, Amsterdam 5.1

Nadere informatie

GET FIT 2 SPORT De basis voor primaire sportletselpreventie bij jonge sporters

GET FIT 2 SPORT De basis voor primaire sportletselpreventie bij jonge sporters VAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPEN ONDERZOEKSGROEP BIOMECHANICA EN MOTORISCHE CONTROLE GET FIT 2 SPORT De basis voor primaire sportletselpreventie bij jonge sporters INLEIDING 3 GEZONDHEIDSVOORDELEN

Nadere informatie

Gratis open inloopspreekuur

Gratis open inloopspreekuur 1 augustus 2012 In dit nummer Hierbij ontvangt u de nieuwsbrief van Praktijk chiropractie Stegeman. Wij houden u met deze nieuwsbrief op de hoogte Sport Tips Inloopspreekuur Blessures voorkomen van belangrijke

Nadere informatie

INFORMATIEFOLDER FYSIOTHERAPIE BIJ: CROSSFIT BLESSURES

INFORMATIEFOLDER FYSIOTHERAPIE BIJ: CROSSFIT BLESSURES INFORMATIEFOLDER FYSIOTHERAPIE BIJ: CROSSFIT BLESSURES CROSS FIT BLESSURES U heeft een Crossfitblessure opgelopen, wat nu? De folder die voor u ligt is bedoeld om u informatie te verschaffen over de aanpak

Nadere informatie

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Situering Onze maatschappij houdt ons graag een ideaalbeeld voor van een gezonde levensstijl, waarbij

Nadere informatie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is artrose een chronische ziekte die vaak voorkomt bij ouderen en in het bijzonder

Nadere informatie

but no statistically significant differences

but no statistically significant differences but no statistically significant differences Astma is een chronische aandoening, die niet te genezen is. Met de passende zorg kunnen symptomen tot een minimum worden gereduceerd en zou een astma patiënt

Nadere informatie

Enkelblessures. Ongevalscijfers. Samenvatting. Enkelblessure op één na meest voorkomende sportblessure

Enkelblessures. Ongevalscijfers. Samenvatting. Enkelblessure op één na meest voorkomende sportblessure Enkelblessures Ongevalscijfers Samenvatting In 2013 liepen sporters in Nederland 680.000 enkelblessures op. Dit is 15 procent van het totaal aan sportblessures in 2013. Daarmee was de enkelblessure na

Nadere informatie

1 Omvang problematiek. Zaalvoetbalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting

1 Omvang problematiek. Zaalvoetbalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting Zaalvoetbalblessures Blessurecijfers Samenvatting In vijfentwintig jaar tijd is het aantal Spoedeisende Hulp (SEH) behandelingen naar aanleiding van een zaalvoetbalblessure gehalveerd. Echter zaalvoetbal

Nadere informatie

Presentatie blessure preventie. John Klerkx

Presentatie blessure preventie. John Klerkx Presentatie blessure preventie John Klerkx Programma 1. Doel van de presentatie. 2. De meest voorkomende blessures. 3. Preventie (voorkomen blessures). 4. Geslacht, leeftijd, lichaamsbouw/ gezondheid.

Nadere informatie

K. Olsa Brakel Jeugdwerking BLESSUREPREVENTIE. Moeilijkheidsgraad B -B B - B - C - C B - B - C - C - D. Maand 1 2 x 5sec 2 x 10sec 2 x 15sec

K. Olsa Brakel Jeugdwerking BLESSUREPREVENTIE. Moeilijkheidsgraad B -B B - B - C - C B - B - C - C - D. Maand 1 2 x 5sec 2 x 10sec 2 x 15sec BLESSUREPREVENTIE Specifiek trainingsprogramma per leeftijdscategorie: Leeftijdscategorie Aantal oefeningen per training U7 U8 U9-U10 U11 U12 U13 U14 U15 U16 U17 B- kern 3 4 5 Moeilijkheidsgraad B -B B

Nadere informatie

hoofdstuk 4 & 7 hoofdstuk 3 & 6 hoofdstuk 2 hoofdstuk 5 Hoofdstuk 2 tot en met 5 hoofdstuk 6 en 7 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk

hoofdstuk 4 & 7 hoofdstuk 3 & 6 hoofdstuk 2 hoofdstuk 5 Hoofdstuk 2 tot en met 5 hoofdstuk 6 en 7 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk Samenvatting De Lokomat is een apparaat dat bestaat uit een tredmolen, een harnas voor lichaamsgewichtondersteuning en twee robot armen die de benen van neurologische patiënten kunnen begeleiden tijdens

Nadere informatie

Hoofdstuk 3. Jeugd. 3.1 Inleiding

Hoofdstuk 3. Jeugd. 3.1 Inleiding Hoofdstuk 3 Jeugd Vincent Hildebrandt 1, Claire Bernaards 1, Hedwig Hofstetter 1, Dorine Collard 2, Huib Valkenberg 3 1 TNO Gezond Leven, Leiden 2 Mulier Instituut, Utrecht 3 VeiligheidNL, Amsterdam 3.1

Nadere informatie

Samenvatting

Samenvatting - 12 - Samenvatting - 13 - Gebrek aan dagelijkse lichaamsbeweging is een groot probleem voor de volksgezondheid door de bijdrage aan de ziektelast wereldwijd en het risico op sterfte. Hardlopen is een

Nadere informatie

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4 Lichamelijke activiteit is erg belangrijk om de algemene gezondheid van mensen met een dwarslaesie in stand te houden. Door de beperking van de onderste extremiteiten is dit bij mensen met een dwarslaesie

Nadere informatie

Sporthervatting na een enkelblessure

Sporthervatting na een enkelblessure Sporthervatting na een enkelblessure Na uw enkelverstuiking of enkelblessure bent u behandeld op de afdeling spoedeisende hulp van CWZ. Deze folder is bedoeld voor patiënten die na een enkelverstuiking

Nadere informatie

Incidentie van klachten aan het bewegingsapparaat bij leerkrachten Lichamelijke Opvoeding: literatuurstudie en epidemiologisch onderzoek

Incidentie van klachten aan het bewegingsapparaat bij leerkrachten Lichamelijke Opvoeding: literatuurstudie en epidemiologisch onderzoek Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen: Sporttraining Academiejaar 2011-2012 Incidentie van klachten aan het bewegingsapparaat bij leerkrachten

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting amenvatting Het aantal mensen met dementie neemt toe. De huisarts speelt een sleutelrol in het (h)erkennen van signalen die op dementie kunnen wijzen en hiermee in het stellen van de diagnose dementie,

Nadere informatie

Samenvatting. Introductie

Samenvatting. Introductie 143 Introductie Werpers spelen een belangrijke rol in honkbalwedstrijden en hebben een groot aandeel in het wedstrijdresultaat. Het succes van een werper wordt voor een belangrijk deel bepaald door diens

Nadere informatie

1 Omvang problematiek. Fitnessblessures. Blessurecijfers. Samenvatting

1 Omvang problematiek. Fitnessblessures. Blessurecijfers. Samenvatting Fitnessblessures Blessurecijfers Samenvatting Fitness is met jaarlijks ongeveer 3,1 miljoen beoefenaren in populariteit de grootste sport in Nederland. Hoewel de kans op blessures vrij klein is, leidt

Nadere informatie

STARTEN NA EEN BLESSURE: WANNEER, WAT, HOE? TJITTE KAMMINGA Datum 10-11-2012

STARTEN NA EEN BLESSURE: WANNEER, WAT, HOE? TJITTE KAMMINGA Datum 10-11-2012 STARTEN NA EEN BLESSURE: WANNEER, WAT, HOE? TJITTE KAMMINGA Datum 10-11-2012 TJITTE KAMMINGA DOCENT FYSIOTHERAPIE HS LEIDEN FYSIOTHERAPEUT/MANUEEL THERAPEUT EX- TRAINER HARDLOPER WWW.TJITTEKAMMINGA.NL

Nadere informatie

Overbelastingsklachten van de onderbenen bij de KL: samenwerking arts en fysiotherapeut.

Overbelastingsklachten van de onderbenen bij de KL: samenwerking arts en fysiotherapeut. Overbelastingsklachten van de onderbenen bij de KL: samenwerking arts en fysiotherapeut. Door Wessel Zimmermann Geregistreerd sportarts, bedrijfsarts i.o. IOF, Amsterdam, 13 september 2004 Inhoud van deze

Nadere informatie

Aantal blessures waarvan medisch behandeld SEH-behandelingen Ziekenhuisopnamen na SEH-behandeling 20-50

Aantal blessures waarvan medisch behandeld SEH-behandelingen Ziekenhuisopnamen na SEH-behandeling 20-50 Korfbalblessures Blessurecijfers Samenvatting Jaarlijks worden 85.000 blessures opgelopen tijdens korfbal. Dit komt overeen met 4,6 blessures per 1.000 uur dat er gekorfbald wordt. Dit betekent dat het

Nadere informatie

In hoofdstuk 4 hebben we het design van de gerandomiseerde gecontroleeerde studie en de economische evaluatie van HypoBewust beschreven.

In hoofdstuk 4 hebben we het design van de gerandomiseerde gecontroleeerde studie en de economische evaluatie van HypoBewust beschreven. SAMENVATTING HYPOBEWUST Een psycho-educatieve groepsinterventie voor mensen met diabetes type 1 en insulinebehandelde diabetes type 2 en problematische hypoglykemie Een van de meest impactvolle gebeurtenissen

Nadere informatie

Sporthervatting na een enkelblessure

Sporthervatting na een enkelblessure Sporthervatting na een enkelblessure 2 Na uw enkelverstuiking of enkelblessure bent u behandeld op de afdeling spoedeisende hulp van CWZ. Deze folder is bedoeld voor patiënten die na een enkelverstuiking

Nadere informatie

Lennert Goossens Universiteit Gent Els Clays Universiteit Gent

Lennert Goossens Universiteit Gent Els Clays Universiteit Gent Lennert Goossens Universiteit Gent Els Clays Universiteit Gent DEEL 1: PREVENTIE VAN WERKGERELATEERDE MUSCULOSKELETALE AANDOENINGEN 3 LANGDURIG ZITTEN OP HET WERK 4 BEWEGEN ALS WERK 5 WERKGERELATEERDE

Nadere informatie

Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks. Inhoud

Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks. Inhoud Dag van de trainer 15 december 2018 Sportblessures bij kinderen tips and tricks @smacleuven @SMACLeuven Inhoud Doel: inzicht geven in hoe men tijdig specifieke letsels bij jonge atleten kan herkennen en

Nadere informatie

Factoren die kunnen en willen doorwerken tot 65 beïnvloeden

Factoren die kunnen en willen doorwerken tot 65 beïnvloeden Het verhogen van duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking is een van de grootste uitdagingen voor de geïndustrialiseerde landen in de komende decennia. Omdat de beroepsbevolking krimpt en vergrijst

Nadere informatie

Algemeen Namen van de botstukken Botverbindingen Indeling van de gewrichten 20

Algemeen Namen van de botstukken Botverbindingen Indeling van de gewrichten 20 Inhoud Voorwoord 11 Functionele anatomie 14 1.1. Inleiding 14 1.2. Het skelet 15 1.2.1. Algemeen 15 1.2.2. Namen van de botstukken 15 1.2.3. Botverbindingen 18 1.2.4. Indeling van de gewrichten 20 1.3.

Nadere informatie

Blessure Preventief Trainen

Blessure Preventief Trainen Blessure Preventief Trainen Jac Laros Trainer Mila-groep H.A.C.- Helmond. Deze presentatie is gemaakt in samenwerking met Wim Schoots i.o.v. veiligheid.nl 2 Blessurepreventief Trainen. Is het totaal aan

Nadere informatie

Blessurepreventie bij joggers

Blessurepreventie bij joggers Blessurepreventie bij joggers Infosessie Jogbegeleiders 4 oktober 2014 Dr. Kris Peeters Joggen : goed voor lichaam en geest Veel voordelen Toch ook nadelen 1 Lichamelijk voordelen -> goed voor hart en

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Dutch Summary)

Nederlandse samenvatting (Dutch Summary) Nederlandse samenvatting (Dutch Summary) 87 Appendix Inleiding Diabetes mellitus gaat een steeds belangrijkere rol spelen in onze gezondheidszorg. Het aantal patiënten met diabetes zal naar verwachting

Nadere informatie

Hoofdletsels in de sport: een kopzorg? Janine Stubbe, Ariette van Hespen, Jasper Stege en Annemarie Schuller

Hoofdletsels in de sport: een kopzorg? Janine Stubbe, Ariette van Hespen, Jasper Stege en Annemarie Schuller : een kopzorg? Janine Stubbe, Ariette van Hespen, Jasper Stege en Annemarie Schuller Inhoud presentatie Onderzoekslijn Sport Blessure Informatie Systeem (BIS) Relevantie BIS Bespreking resultaten hoofdletsel

Nadere informatie

Deel I Het startpunt van het Vital@Work onderzoek

Deel I Het startpunt van het Vital@Work onderzoek De babyboomer generatie, een langere levensverwachting en lagere geboortecijfers hebben als gevolg dat de samenleving vergrijst. Om de gevolgen van de vergrijzende samenleving, zowel vanuit bedrijfs- als

Nadere informatie

Blessurepreventie Wat kun je doen als club? Hedy Goossens, VeiligheidNL en Jac Laros, HAC-Helmond 5 november 2016

Blessurepreventie Wat kun je doen als club? Hedy Goossens, VeiligheidNL en Jac Laros, HAC-Helmond 5 november 2016 Blessurepreventie Wat kun je doen als club? Hedy Goossens, VeiligheidNL en Jac Laros, HAC-Helmond 5 november 2016 Wat kun je verwachten? Wie zijn wij Cijfers Risicofactoren Beschermingsfactoren Medisch

Nadere informatie

Inleiding. A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële. Transfer van informatie bij ontslag

Inleiding. A Case finding B Multifactoriële C Multifactoriële. Transfer van informatie bij ontslag Inleiding Het College van Geneesheren voor de dienst Geriatrie heeft in het kader van kwaliteitsverbeterende initiatieven de laatste jaren gewerkt rond het gebruik van assessment instrumenten. Aan de hand

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Samenvatting*en*conclusies* *

Samenvatting*en*conclusies* * Samenvatting*en*conclusies* * Kwaliteitscontrole-in-vaatchirurgie.-Samenvattinginhetnederlands. Inditproefschriftstaankwaliteitvanzorgenkwaliteitscontrolebinnende vaatchirurgie zowel vanuit het perspectief

Nadere informatie

Een acuut letsel is een blessure die plots op treed (bvb een enkel verzwikking, een spierscheur, )

Een acuut letsel is een blessure die plots op treed (bvb een enkel verzwikking, een spierscheur, ) Sporten is hoe dan ook gezond, maar brengt ook een verhoogd risico op bepaalde letsels met zich mee. Er zijn echter enkele aandachtspunten en preventie oefeningen die dit risico sterk kunnen verlagen.

Nadere informatie

HET OTAGO-PROGRAMMA. Lenore Dedeyne. Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA

HET OTAGO-PROGRAMMA. Lenore Dedeyne. Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA HET OTAGO-PROGRAMMA Lenore Dedeyne Otago hoofddocent Doctoraatsstudent CHROMETA DE VALPROBLEMATIEK Fatal falls rate per 100,000 habitants 160 140 120 100 80 60 40 20 0 5 11 10 16 19 34 41 64 106 65-69

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

Dr Steven Claes: 5 meest voorkomende lopersblessures. Rode vlek is de plaats waar de pijn gevoeld wordt

Dr Steven Claes: 5 meest voorkomende lopersblessures. Rode vlek is de plaats waar de pijn gevoeld wordt Dr Steven Claes: 5 meest voorkomende lopersblessures Running & Co, november 2018 Dokter Claes was een spreker op de Running & Co dag van de VAL in Herentals. Hij belichte 5 blessures die het meest voorkomen

Nadere informatie

Letselpreventieve gedrags- en kennisveranderingen bij adolescente. jongeren en leerkrachten LO in het secundair onderwijs:

Letselpreventieve gedrags- en kennisveranderingen bij adolescente. jongeren en leerkrachten LO in het secundair onderwijs: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar: 2014-2016 Letselpreventieve gedrags- en kennisveranderingen bij adolescente jongeren

Nadere informatie

Preventie en jeugd (top)sport. SpartaNova

Preventie en jeugd (top)sport. SpartaNova Preventie en jeugd (top)sport en SpartaNova 31 mei 2014 Roy Schaaij Kinderfysiotherapeut Fysiek ktrainer DOELGERICHT INNOVATIEF BEVLOGEN MULTIDISCIPLINAIR PERSOONLIJKE AANDACHT Topjeugd academie wij begeleiden

Nadere informatie

Preventietips voor sportblessures

Preventietips voor sportblessures .Stef Verheyden Kinesitherapie Preventietips voor sportblessures Groepspraktijk De Brug Waarom blessurepreventie? Sportbeoefening en sportblessures, jammer genoeg gaan ze al te vaak samen. Vroeg of laat

Nadere informatie

Sporthervatting na een enkelblessure

Sporthervatting na een enkelblessure Sporthervatting na een enkelblessure 2 Na uw enkelverstuiking of enkelblessure bent u behandeld op de afdeling spoedeisende hulp van het CWZ. Deze folder is bedoeld voor patiënten die na een enkelverstuiking

Nadere informatie

Hardlooptraining in de fysiotherapeutische praktijk. Tjitte Kamminga Fysiotherapeut / docent fysiotherapie

Hardlooptraining in de fysiotherapeutische praktijk. Tjitte Kamminga Fysiotherapeut / docent fysiotherapie Hardlooptraining in de fysiotherapeutische praktijk. Tjitte Kamminga Fysiotherapeut / docent fysiotherapie TJITTE KAMMINGA - Docent fysiotherapie HS Leiden - Fysiotherapeut / manueel therapeut - hersteltrainer

Nadere informatie

S A M E N V A T T I N G 1 6 3

S A M E N V A T T I N G 1 6 3 161 Samenvatting S A M E N V A T T I N G 1 6 3 Veroudering gaat samen met verlies van spiermassa en spierkracht, ook wel sarcopenie genaamd. Dit verlies in spiermassa en spierkracht zorgt in het dagelijkse

Nadere informatie

6,9. Presentatie door een scholier 1940 woorden 14 november keer beoordeeld

6,9. Presentatie door een scholier 1940 woorden 14 november keer beoordeeld Presentatie door een scholier 1940 woorden 14 november 2016 6,9 15 keer beoordeeld Vak LO Sportblessures Inleiding We weten allemaal dat sporten gezond is. Maar te veel sporten is ook niet goed voor je

Nadere informatie

Functioneel Welzijn. Nek, schouders en pols

Functioneel Welzijn. Nek, schouders en pols Functioneel Welzijn Nek, schouders en pols 1 Definitie en structuur van de nek Je nek (cervicale wervelkolom) bestaat uit 7 wervels en strekt zich van de schedel tot het bovenlichaam. 2 Oorzaken van nekpijn

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING

Samenvatting SAMENVATTING SAMENVATTING BokSmart is een landelijk educatieprogramma dat gericht is op het voorkomen van blessures en in het bijzonder catastrofale blessures, in alle Zuid-Afrikaanse rugby spelers. Dit proefschrift

Nadere informatie

Blessurecijfers. Samenvatting. Polsblessure meest behandelde sportblessure op SEH-afdeling

Blessurecijfers. Samenvatting. Polsblessure meest behandelde sportblessure op SEH-afdeling Polsblessures Blessurecijfers Samenvatting Jaarlijks lopen sporters in Nederland gemiddeld 1. blessures aan de pols op. Voor de helft van deze blessures blijkt medische behandeling noodzakelijk. Vier op

Nadere informatie

ENERGETISCHE KOSTEN VAN BALANSCONTROLE BIJ VALIDE PERSONEN

ENERGETISCHE KOSTEN VAN BALANSCONTROLE BIJ VALIDE PERSONEN SAMENVATTING Lopen, het lijkt zo simpel, maar het kan als gevolg van een pathologie zoals een beenamputatie of een Cerebro-Vasculair Accident (CVA) een zeer uitdagende taak worden. Opnieuw leren lopen

Nadere informatie

Fysio-/manueeltherapie van Gerven

Fysio-/manueeltherapie van Gerven Fysio-/manueeltherapie van Gerven Artrose Artrose is een chronische aandoening waarbij een degeneratie van het gewricht optreedt. Het gewrichtkraakbeen vermindert in kwaliteit; vergelijk het kraakbeen

Nadere informatie

PREVENTIEF HANDELEN & WAT TE DOEN BIJ.. BLESSURES

PREVENTIEF HANDELEN & WAT TE DOEN BIJ.. BLESSURES PREVENTIEF HANDELEN & WAT TE DOEN BIJ.. BLESSURES Presentatie VV GKC, najaar 2012 Ralf Henderickx, Fysiotherapeut 1: Inleiding + introductie 2: Enkel Blessure, wat te doen 3: Knie blessure, wat te doen

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

SAMENVATTING. Schouder pijn na een beroerte.

SAMENVATTING. Schouder pijn na een beroerte. SAMENVATTING Schouder pijn na een beroerte. Schouderpijn na een beroerte is een veelvoorkomend bijverschijnsel bij patiënten met een hemiplegie (halfzijdige verlamming) en het voorkomen ervan wordt geschat

Nadere informatie

blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen

blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen blijf staan valpreventie in verzorgingshuizen Valongelukken in verzorgingshuizen - de cijfers Jaarlijks raken ongeveer 3600 bewoners van verzorgingshuizen zodanig verwond dat ze op een Spoedeisende Hulpafdeling

Nadere informatie

Chapter 9. Samenvatting

Chapter 9. Samenvatting Chapter 9 Samenvatting 130 Samenvatting 131 Samenvatting Complicaties van de onderste extremiteit, in het bijzonder voetulcera (voetwonden), veroorzaken een zeer grote ziektelast en een grote mate van

Nadere informatie

Hardlopen Veel voorkomende blessures en het voorkomen ervan

Hardlopen Veel voorkomende blessures en het voorkomen ervan BRENGT GEZONDHEID IN BEWEGING Hardlopen Veel voorkomende blessures en het voorkomen ervan In samenwerking met: Wie zijn wij? MERAS Fysiotherapie Jeroen Panhuizen - Sportfysiotherapeut Ruud Huijbregts -

Nadere informatie

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence, icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence, en het Verband tussen Adherence en Effect icoach, a Web-based

Nadere informatie

Volleybalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting. Omvang problematiek. Jaarlijks lopen volleyballers blessures op,

Volleybalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting. Omvang problematiek. Jaarlijks lopen volleyballers blessures op, Volleybalblessures Blessurecijfers Samenvatting Volleybal is een populaire sport in Nederland, die jaarlijks door ongeveer een half miljoen Nederlanders wordt beoefend. Het blessurerisico bij volleybal

Nadere informatie

Ongevallen en Bewegen in Nederland. Kerncijfers 2000-2001 voor beleid en onderzoek. In samenwerking met:

Ongevallen en Bewegen in Nederland. Kerncijfers 2000-2001 voor beleid en onderzoek. In samenwerking met: 1 Ongevallen en Bewegen in Nederland Kerncijfers 2000-2001 voor beleid en onderzoek P.C. den Hertog 1 L.T.B. van Kampen 2 W.T.M. Ooijendijk 3 S.L. Schmikli 4 W. Schoots 1 I. Vriend 1 Uitgegeven door Stichting

Nadere informatie

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren amenvatting 123 amenvatting 125 Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren Vallen is één van de meest belangrijke oorzaken van letsel

Nadere informatie

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 Vallen komt in alle leeftijdsgroepen voor, maar vormt vooral bij ouderen een groot gezondheidsprobleem. Onder een val wordt verstaan een gebeurtenis waarbij de betrokkene onbedoeld op de grond of een lager

Nadere informatie

Addendum. Nederlandse Samenvatting

Addendum. Nederlandse Samenvatting Addendum A Nederlandse Samenvatting 164 Addendum Cardiovasculaire ziekten na hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap Hypertensieve aandoeningen zijn een veelvoorkomende complicatie tijdens de zwangerschap.

Nadere informatie

CHAPTER 8. Samenvatting

CHAPTER 8. Samenvatting CHAPTER 8 Samenvatting Samenvatting 8. Samenvatting Hoofdstuk 1 is een algemene introductie. Doel van dit proefschrift is om de kosten en effectiviteit van magnetische resonantie (MR) te evalueren indien

Nadere informatie

Traint sinds 1991 bij Flevo Delta, is gediplomeerd trainer loopgroepen sinds 1997.

Traint sinds 1991 bij Flevo Delta, is gediplomeerd trainer loopgroepen sinds 1997. De trainers Links: Henk van Roemburg Midden: Marjo de Groot Rechts: Henk Moerkens Loopt sinds 2006 bij Flevo Delta. Is gediplomeerd trainer sinds 2010. Traint sinds 1991 bij Flevo Delta, is gediplomeerd

Nadere informatie