BESCHIKKING D.D. 1 OKTOBER ZAAKNUMMER /MPM18811 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie

1 BESCHIKKING D.D. 1 OKTOBER ZAAKNUMMER /MPM18811 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet milieubeheer 1. FEITEN 1.1 Onderwerp aanvraag Op 26 januari 2010 hebben wij een aanvraag ontvangen van Container Service Maasdriel B.V. (verder te noemen: CSM) om een vergunning ingevolge artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor het veranderen en in werking hebben na die veranderingen van de gehele inrichting (revisievergunning). Het betreft een inrichting voor het opbulken, op- en overslaan, scheiden of sorteren, zeven en breken van van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen. Het betreft een aanvraag om een revisievergunning krachtens artikel 8.4 Wet milieubeheer. Een voorwaarde voor het verlenen van een revisievergunning is een onderliggende vergunning op het moment van besluitvorming op de aanvraag om revisievergunning. De onderliggende vergunningen van CSM zijn echter verlopen op 7 maart Dit betekent formeel dat er sprake is van een oprichtingssituatie. Wij hebben de aanvraag dan ook behandeld als ware het een oprichtingssituatie conform artikel 8.1, eerste lid, onder a en c Wet milieubeheer. Ook bij het beoordelen of en hoeverre sprake is van bestaande rechten is van belang dat er een onderliggende vergunning is. Indien de onderliggende vergunning is geëxpireerd, betekent dit dat er formeel geen bestaande rechten meer zijn. In zo n geval dient de bedrijfsvoering zoals deze ooit was vergund in ogenschouw te worden genomen. Een eventuele aanscherping van voorschriften in een nieuwe vergunning kan niet geheel los worden gezien van deze bedrijfsvoering. In deze besluitvorming hebben wij een en ander conform bovenstaande in ogenschouw genomen. 1.2 Inhoud aanvraag De aanvraag heeft betrekking op: - het bewerken van puin- en steenachtige stoffen; - het overslaan en bewerken van slakken; - het bewerken van teer- en niet teerhoudend asfalt; - het bewerken van gemengd bouw- en sloopafval; - het bewerken van groenafval; - het bewerken van bedrijfsafval/grof huisvuil; - het opbulken, zeven en samenvoegen van grond; - het produceren van granulaten; - de op- en overslag van asbest; - de overslag van huisvuil; - het accepteren van afvalstromen, zoals metalen, kunststof, glas, hout; - het opbulken en scheiden van hout, papier, metalen, kunststoffen, glas, teer- en niet teerhoudend dakleer en banden; - de opslag van zand- en grind ten behoeve van handelsactiviteiten; - de opslag van materieel en materialen ten behoeve van transport en aannemingsactiviteiten; - aanverwante activiteiten waaronder een opslagruimte voor aangevoerde afvalstoffen, een werkplaats, kantoorruimten, tank- en wasplaats en een weegbrug. Ten opzichte van de vergunde situatie zal de capaciteit van de breekactiviteiten toenemen van ton per jaar naar ton per jaar. Ook is de inzet van een grondzeef aangevraagd en is de lijst van in te nemen afvalstromen en de lijst van te bewerken afvalstromen uitgebreid. Bovendien zijn de activiteiten met betrekking tot de gemeentelijke milieustraat beëindigd. De vergunning wordt aangevraagd voor een termijn van 10 jaar. code:

2 De aanvraag bestaat uit: - het aanvraagformulier; - 15 bijlagen: 1. Kadastrale tekening 2. Globale plattegrond 3. Gedetailleerde plattegrondtekening 4. Topografische kaarten 5. Kaart met nabijgelegen woningen 6. Niet technische samenvatting (vervangen op 14 april 2010) 7. Afschrift van verzending SBA-formulier 8. Beschrijving van bedrijfsprocessen 9. Nulsituatie bodemonderzoekrapporten 10. Bodemrisico-analyse 11. Onderzoek luchtkwaliteit 12. Akoestisch onderzoek 13. Bijlage afvalwater 14. Eigen afvalwaterstromen 15. Acceptatieprocedure - inclusief aanvullende gegevens. 1.3 Locatie inrichting De inrichting is gelegen op het niet-geluidsgezoneerd industrieterrein. De inrichting ligt aan De Tweede Geerden 21 en 27 te Velddriel, kadastraal bekend gemeente Maasdriel sectie M nummers 1620, 1621, 1751 en 1662 (gedeeltelijk). 1.4 Bestemmingsplan Het terrein is gevestigd op het industrieterrein De Tweede Geerden en heeft een industriële bestemming. De aangevraagde activiteiten passen binnen het geldende bestemmingsplan. 1.5 Vergunningsituatie De volgende vergunningen zijn aan de inrichting verleend: - 7 maart 2000 (revisievergunning, MW ); - 24 november 2005 (veranderingsvergunning, MPM 4502). 2. PROCEDUREEL 2.1 Bevoegd gezag Op grond van categorie 28.4 b1, b2 en c2 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij het bevoegd gezag voor de inrichting. 2.2 GPBV-installatie De opslag van gevaarlijke stoffen voorafgaand aan verwijdering wordt genoemd in categorie 5.1 van bijlage I van de Europese richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv) met nummer 2008/01/EG. Ook wel genoemd de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC). De drempel hiervoor is gesteld op 10 ton. Aangezien CSM de opslag van meer dan 10 ton gevaarlijk afval (asbest, gewolmaniseerd c-hout en teerhoudend dakafval) per dag heeft aangevraagd, voorafgaand aan verwijdering, wordt de inrichting (in afwijking van de aanvraag) aangemerkt als een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort. 2

3 2.3 Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) De inrichting is aan te merken als een gpbv-installatie als bedoeld in vorengenoemde bijlage, de zogenaamde IPPC-richtlijn. Uit artikel 8.1, lid 1, van de Wm volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. 2.4 Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. 2.5 M.e.r.- (beoordelings)plicht Het bewerken, verwerken of vernietigen van groenafval is een activiteit die genoemd is in Bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.). De drempelwaarde hiervoor is gesteld op 100 ton per dag (categorie 18.2). Bij CSM vindt geen bewerking van groenafval plaats en daarmee is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. 2.6 Waterwet Per 22 december 2009 is de Wet verontreiniging oppervlaktewateren komen te vervallen door het in werking treden van de Waterwet. In de Invoeringswet Waterwet is bepaald, dat wij het bevoegd gezag zijn voor aanvragen om indirecte lozingen bij aanvragen die vanaf die datum zijn ingediend. Het betreft een indirecte lozing dus zijn wij hiervoor het bevoegd gezag. 2.7 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 25 februari 2010 in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na het verzenden van de brief de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 14 april 2010 ontvangen. Bovendien hebben wij op 4 juni 2010 aan CSM twee vragen per voorgelegd. De aanvulling/wijziging (referentienummer /SDR) van de aanvraag hebben wij schriftelijk op 16 juni 2010 ontvangen. De termijn voor het nemen van het besluit wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort met 15 weken. Op 17 september 2010 hebben wij een notitie (nr ) van CSM ontvangen waarin door CSM een verbeterde werking van de sproei-installatie is beschreven. 2.8 Toezending De aanvraag is door ons doorgestuurd naar: - Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel; - Waterdienst te Lelystad; - Het dagelijks bestuur van het Waterschap Rivierenland. 2.9 Terinzagelegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb hebben de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit ter inzage gelegen van 22 juli 2010 tot en met 1 september Binnen de termijn zijn zienswijzen naar voren gebracht. Onder hoofdstuk 17 worden de binnengekomen zienswijzen inhoudelijk behandeld Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Als gedurende de beroepstermijn een verzoek om een voorlopige voorziening wordt indiend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Voorzover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de 3

4 Woningwet, treedt deze vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm). 3. BELEIDSKADER Bij vergunningverlening in het kader van de Wm wegen wij de verschillende milieugevolgen af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen. Algemeen De Wet milieubeheer omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Gelders milieuplan Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder a, van de Wm moeten wij bij de beslissing op de aanvraag eveneens rekening houden met het voor ons geldende milieubeleidsplan, in dit geval het Gelders Milieu Plan (GMP4), dat als ondertitel heeft Verantwoordelijkheid voor een duurzame leefomgeving. Provinciale Staten hebben dit plan op 30 juni 2010 vastgesteld. Op 1 september 2010 is het in werking getreden. Het GMP4 continueert het beleid van het GMP-3. Doel van dat beleid is het realiseren van een basiskwaliteit voor de leefomgeving voor de Gelderse burger en de Gelderse natuur. Met "basiskwaliteit" wordt bedoeld dat de risico's voor mens en natuur op het vlak van gezondheid en veiligheid vallen binnen een acceptabele grens. De "basiskwaliteit" is vastgelegd in de wetgeving, met grenswaarden voor stoffen en effecten. Soms is maximaal toelaatbaar risico (MTR) de grenswaarde, soms wordt de waarde op een andere wijze uitgedrukt. De "basiskwaliteit" is de Gelderse stap in de richting van duurzaamheid. De keuze voor "basiskwaliteit" als inzet heeft tot gevolg dat gebiedsgericht wordt gewerkt aan het verbeteren van de (lokale) milieukwaliteit. Kortom evenals in het GMP-3 is de milieusituatie van de leefomgeving het uitgangspunt. Speerpunten van het nieuwe beleid zijn het terugdringen of voorkomen van de vervuiling of belasting van het milieu door het verkeer en vervoer, de bedrijvigheid, de landbouw en het wonen. De doelstellingen van het beleid zijn verder uitgewerkt in verschillende milieuthema s te weten lucht (incl. geur), geluid, bodem, externe veiligheid, natuur en biodiversiteit, klimaat en verantwoordelijkheid voor een duurzame ontwikkeling. Het GMP-4 kent geen specifiek afvalbeheerbeleid in aanvulling op het Landelijk Afvalbeheerplan. Landelijk afvalbeheersplan (LAP) Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder b van de Wm moeten wij bij de beslissing op deze aanvraag rekening houden met het bepaalde in artikel van de Wm. Volgens dit artikel moet rekening worden gehouden met het geldende afvalbeheersplan voor wat betreft het beheer van afvalstoffen. De wijze waarop rekening is gehouden met het LAP is verder uitgewerkt in het hoofdstuk Afvalstoffen. 4. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) 4.1 Toetsingskader In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel 4

5 mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken, BBT, worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de Wm vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. Voor installaties als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installaties) moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. Blijkens jurisprudentie moeten wij ook de eindconcept-bref's (Final Draft), en definitieve BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. 4.2 Concrete bepaling best beschikbare technieken Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben we rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BREF's: - BREF Afvalbehandeling; - BREF Op- en overslag bulkgoederen; - BREF Monitoring; - BREF Crossmedia en economics. BREF Afvalbehandeling Met behulp van deze BREF kan getoetst worden of het gehanteerde proces van afvalverwerking en de daarmee gepaard gaande emissies als BBT is aan te merken. Het gaat dan vooral om managementsystemen ten aanzien van de acceptatie, het verwerkingsproces en daarbij vrijkomen-de emissies en reststoffen. Ten aanzien van het proces en de emissies zijn de daarvoor gebruikte technieken van belang. De in hoofdstuk 5.2 van de BREF Afvalbehandeling opgenomen BBT voor specifieke verwerkingsmethoden zijn, gelet op de gpbv-plichtige activiteiten van CSM, in dit geval niet van toepassing. In het Landelijk Afvalbeheerplan LAP is aangegeven dat alle afval accepterende bedrijven een beschrijving van het acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dienen op te nemen in hun aanvraag om een Wm-vergunning. In de beschrijving van het A&V-beleid moet worden aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de afvalstoffen plaatsvindt op basis van een indeling van deze afvalstoffen in hoog, matig of laag risico bij acceptatie. Voor bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren moet het A&V-beleid zijn vastgelegd in toereikende procedures voor de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). CSM heeft bij de aanvraag een beschrijving van het A&V-beleid en de AO/IC gevoegd. Bij de opslag en bewerking van gevaarlijke afvalstoffen spelen stof, geluid en emissie naar de bodem een rol. Voor een toetsing van deze milieuessenties verwijzen wij naar de hierna volgende hoofdstukken. BREF Op- en overslag bulkgoederen De opslag en bewerking van vaste, gevaarlijke afvalstoffen geschiedt overeenkomstig de NeR. De verrichte handelingen van SITA passen binnen het BREF-document "Op- en overslag bulkgoederen". 5

6 BREF Monitoring De BREF Monitoring heeft betrekking op de monitoring van door de inrichting veroorzaakte emissies naar het milieu. In het A&V-beleid en AO/IC van SITA dient de monitoring, dataopslag, databewaring, rapportages e.d. aangaande het afvalverwerkingsproces te worden beschreven. BREF Crossmedia en economics Bij de bepaling van de BBT moet naast de kosten en baten, rekening worden gehouden met het voordeel voor het milieu en de verschillende effecten op de verschillende milieucompartimenten. Een goede beoordeling van afval tijdens de acceptatieprocedure en het vervolgens sorteren en samenvoegen van afval draagt bij aan een efficiënt transport van afval en een hoogwaardig afvalbeheer. 4.3 Beoordeling De activiteiten van de inrichting zijn getoetst aan tabel 2 van de bij de Regeling aanwijzing BBTdocumenten. Op de aangevraagde activiteiten zijn de volgende Nederlandse informatiedocumenten van toepassing: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht; - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. 4.4 Conclusies BBT De inrichting voldoet met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften aan de beste beschikbare technieken (BBT). Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. 5. MILIEUASPECTEN 5.1 AFVALSTOFFEN Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De (indicatieve) hoeveelheid afval die binnen de inrichting per jaar vrijkomt bedraagt: - 50 kg lege emballage; liter afgewerkte olie; - 10 kg oliehoudend afval (oliefilters + poetsdoeken); 6

7 - circa 5000 kg olie-water-slibmengsel; - circa 100 kg banden; - minder dan 5 ton kantoorafval (divers); - minder dan 5 ton papier en karton. In de aanvulling van 14 april 2010 is bovendien aangegeven dat er ook onverhoopt aangetroffen afvalstromen (bv. kitkokers of flessen) vrijkomen en binnen de inrichting worden opgeslagen. Het gaat hier om geringe hoeveelheden. De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Aangezien dit afval een logisch gevolg is van de activiteiten die bij CSM worden uitgevoerd en dit afval redelijkerwijs niet is te voorkomen, hebben wij geen voorschriften aan de vergunning verbonden waarbij CSM wordt verplicht tot het opstellen van een afvalpreventieplan Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag is op te maken dat lege emballage gevaarlijke hulpstoffen, afgewerkte olie, oliehoudend afval (oliefilters en poetsdoeken) oliewaterslibmengsels uit olie afscheider, slibwatermengsel uit slibvangput, banden, kantoorafval (divers) en papier/karton gescheiden worden afgevoerd. Wij hebben dit in de voorschriften vastgelegd Uitsluitend opslaan van afvalstoffen Bij CSM worden de volgende afvalstoffen tijdelijk op het terrein op- en/of overgeslagen: - asbest (Euralcodes en ); - huisvuil (Euralcode ). Asbest Asbest wordt bij CSM dubbel verpakt aangeleverd en tijdelijk op het terrein opgeslagen. Het asbest wordt zonder bewerking weer afgevoerd. In het LAP is aangegeven dat een voorwaarde voor het verkrijgen van een vergunning voor uitsluitend opslaan, is dat het bedrijf beschikt over de benodigde voorzieningen. Bij CSM wordt het asbest opgeslagen in een container boven een vloeistofkerende vloer. Verder moet in de vergunning een termijn worden opgenomen voor de duur van het opslaan. In deze vergunning hebben wij vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is. Bovendien zullen wij in deze vergunning voorwaarden stellen aan de capaciteit en voorzieningen van de overslag. Huisvuil Huisvuil wordt bij CSM in gesloten containers aangevoerd en blijft kortdurig (maximaal 48 uur) in dezelfde gesloten containers op het inrichtingsterrein staan, om vervolgens in dezelfde gesloten containers te worden afgevoerd. 7

8 Onder overslaan wordt in het LAP verstaan: - het kortdurend stallen van containers met afval, bijvoorbeeld containers die door schepen worden aangevoerd en daarna door voertuigen worden verder getransporteerd, of andersom; - het overbrengen van afval in een groter transportmiddel, bijvoorbeeld vanuit de chemokar naar grotere vrachtwagens. Het kan daarbij gaan om afval dat door rechtspersoon A is ingezameld of wordt getransporteerd en tijdelijk binnen de inrichting van rechtspersoon B wordt overgeslagen; - het stallen van met afval geladen voertuigen, bijvoorbeeld het overnachten van een volle vrachtwagen op een inrichting. Volgens het LAP is het overslaan van afvalstoffen zonder uitgebreide acceptatie/registratie doelmatig, als: 1. er geen enkele handeling met het afval geschiedt (uitgezonderd eventueel overladen zonder dat daarbij feitelijk wordt gemengd) én 2. de begeleidingsdocumenten in orde zijn. Aan bovenstaande wordt voldaan. Bovendien zullen wij in deze vergunning voorwaarden stellen aan de capaciteit, duur en voorzieningen van de overslag Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip bescherming van het milieu is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat wordt verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan houden wij rekening met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel van de Wm). In het bedoelde afvalbeheerplan (het Landelijk Afvalbeheerplan , LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Het LAP dient als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: - het stimuleren van preventie van afvalstoffen; - het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; - het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); - het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; - het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een Wmvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moet houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog Wm-vergunning verleend mag worden. 8

9 Er zijn drie soorten nuttige toepassing. Dat zijn in volgorde van belangrijkheid: 1. Producthergebruik. Een afvalstof wordt hergebruikt voor het oorspronkelijk doel. Dit wordt bijvoorbeeld bereikt met een inzamelingssysteem met statiegeld waarbij ingeleverde lege flessen opnieuw worden gevuld. 2. Materiaalhergebruik. Een afvalstof wordt opnieuw gebruikt, maar voor een andere toepassing. 3. Gebruik als brandstof. Afval wordt als brandstof gebruikt om elektriciteit op te wekken of voor stadsverwarming. Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing. Sectorplan 1: Huishoudelijk restafval (inclusief grof) Door CSM is de volgende afvalstroom met betreffende Euralcode aangevraagd: (grof vuil). Grof huisvuil wordt bij CSM gescheiden en gesorteerd in diverse materialen. Deze stromen worden in de sorteerhal gescheiden in diverse deelstromen, welke geschikt worden gemaakt voor hergebruik. De fracties worden in containers gedeponeerd. Waarna deze worden afgevoerd naar een klant. De minimumstandaard voor grof huishoudelijk restafval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden. CSM voldoet hiermee aan de minimumstandaard. Sectorplan 3: Procesafhankelijk industrieel afval Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (grind- en rotsafval) (afval afkomstig van hakken en zagen van steen) (zand- en kleiafval) (voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal) (schors- en kurkafval) (afval van het scheiden van voor recycling bestemd papier en karton) (niet elders genoemd metaal/kunststofafval) (niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering: roostergoed) (niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering: afval van zandvang) (brandbaar afval) CSM geeft aan dat: - De afvalstromen met Euralcodes en worden bewerkt, zodat het materiaal (granulaat) daarna kan worden afgezet voor hergebruik; - De afvalstroom met Euralcode wordt bewerkt, zodat het materiaal (grond) elders conform Besluit bodemkwaliteit kan worden toegepast; - De afvalstroom met Euralcode wordt bewerkt, zodat het materiaal (hout) elders nuttig kan worden toegepast; - De afvalstromen met Euralcodes , en worden uitgesorteerd en opgebulkt, zodat dit materiaal elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van procesafhankelijk industrieel afval is nuttige toepassing, tenzij nuttige toepassing niet mogelijk is op grond van de aard of samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger liggen dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. 9

10 CSM voldoet hiermee aan de minimumstandaard. De afvalstroom met Euralcode is volgens de Eural roostergoed van afvalwaterzuivering. CSM heeft in de zienswijze aangegeven dat deze deelstromen zoals plastic, hout en metaal op milieuhygiënische wijze conform het LAP 2 worden verwerkt. Wij kunnen ons voorstellen dat deze genoemde monostromen aanwezig kunnen zijn. Aangezien deze afvalstroom nuttig wordt toegepast, wordt voldaan aan de minimumstandaard. Wij zullen deze afvalstroom met Euralcode vergunnen. De afvalstroom met Euralcode (afval van zandvang) is een afvalstof afkomstig van afvalwaterzuivering. In bijlage 15 van de aanvraag is in paragraaf 4.4 geen verwijzing gemaakt naar deze afvalstof en is door CSM niet nader uitgewerkt of voldaan wordt aan de minimumstandaard. Bovendien zijn de milieuhygiënische gevolgen van het opslaan van deze afvalstroom niet in de aanvraag uitgewerkt. De ingebrachte zienswijzen heeft dit inzicht bij ons niet gewijzigd. Wij zullen deze afvalstroom met Euralcode dan ook niet vergunnen. De afvalstroom met Euralcode (voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal) is afval afkomstig van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse. In bijlage 15 van de aanvraag is in paragraaf 4.4 geen verwijzing gemaakt naar dit organisch afval en is door CSM niet nader uitgewerkt of voldaan wordt aan de minimumstandaard. Bovendien zijn de milieuhygiënische gevolgen van het opslaan van deze afvalstroom niet in de aanvraag uitgewerkt. Wij gaan er hierdoor vanuit dat deze afvalstroom met Euralcode abusievelijk is aangevraagd. Wij zullen deze afvalstroom dan ook niet vergunnen. Sectorplan 4: Gescheiden ingezameld papier en karton Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (papieren en kartonnen verpakking); (papier en karton); (papier en karton). Bij CSM wordt papier uitgesorteerd en opgebulkt zodat dit elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing. Indien het papier niet meer geschikt is voor hergebruik zal het worden verbrand. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld papier en karton is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Voor papier en karton dat niet voor materiaalhergebruik geschikt is, bijvoorbeeld nat of sterk vervuild papier en karton, is de minimumstandaard verbranden als vorm van verwijdering. CSM voldoet hiermee aan de minimumstandaard. Sectorplan 5: Gescheiden ingezameld textiel Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (kleding); (textiel); (textiel). 10

11 In bijlage 15 van de aanvraag is in paragraaf 4.4 geen verwijzing gemaakt naar textielafval en is door CSM niet nader uitgewerkt of voldaan wordt aan de minimumstandaard. Bovendien zijn de milieuhygiënische gevolgen van het opslaan van deze afvalstromen niet in de aanvraag uitgewerkt. Wij zullen de afvalstromen met Euralcodes , en niet vergunnen. De ingebrachte zienswijzen heeft dit inzicht bij ons niet gewijzigd. Sectorplan 6: Gescheiden ingezameld groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens Door CSM is de volgende afvalstroom met betreffende Euralcode aangevraagd: (biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval). In de aanvraag is vermeld dat het groenafval dat bij CSM wordt geaccepteerd bestaat uit snoeien tuinafval, plantaardig materiaal afkomstig van veilingen, tuinbouwsector en agrarische sector. In bijlage 15 van de aanvraag is in paragraaf 4.4 geen verwijzing gemaakt naar biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval en is door CSM niet nader uitgewerkt of voldaan wordt aan de minimumstandaard. In bijlage 15 van de aanvraag in paragraaf 4.4 alleen een verwijzing gemaakt naar groenafval dat valt onder sectorplan 8. Bovendien zijn de milieuhygiënische gevolgen van het op- en overslaan van deze afvalstromen niet in de aanvraag uitgewerkt. Wij gaan er vanuit dat deze stroom met Euralcodes abusievelijk is aangevraagd. Wij zullen deze afvalstroom dan ook niet vergunnen. Sectorplan 8: Gescheiden ingezameld groenafval Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (afval van plantaardige weefsels); (afval van bosbouw); (tuin- en plantsoenafval); (overig niet biologisch afbreekbaar afval). Het groenafval wordt indien nodig uitgesorteerd en gezeefd, zodat het materiaal wordt ontdaan van niet organisch materiaal en zand. Daarna wordt het groenafval opgebulkt en afgevoerd naar een composteerinrichting. In de zienswijze heeft CSM aangegeven dat de afvalstroom met Euralcode (overig niet biologisch afbreekbaar afval) wordt uitgesorteerd in diverse monostromen zoals hout, kunststof en metaal. Aangezien wij ons kunnen voorstellen dat deze genoemde monostromen aanwezig kunnen zijn en deze afvalstroom nuttig wordt toegepast wordt voldaan aan de minimumstandaard. Wij zullen deze afvalstroom met Euralcode vergunnen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval is nuttige toepassing. CSM voldoet aan de minimumstandaard. Sectorplan 9: Afval van onderhoud van openbare ruimten De volgende Euralcodes zijn door CSM aangevraagd en hebben betrekking op afval dat valt onder de reikwijdte van dit sectorplan: (marktafval); (veegvuil). Bij CSM worden deze afvalstromen volgens bijlage II van bijlage 15 van de aanvraag gescheiden, gesorteerd en opgebulkt. 11

12 De minimumstandaard voor het be- en verwerken van veegafval en RKG-slib (RKGV-slib) is het afscheiden van de inerte fractie die, al dan niet na reiniging, nuttig wordt toegepast. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van marktafval, drijfafval en de restfractie die overblijft na het scheiden van veegafval en RKG-slib (RKGV-slib), is verwijderen door verbranden. Sorteren, nascheiden en andere bewerkingen gericht op nuttige toepassing van (een deel van) het afval van onderhoud van openbare ruimten zijn alleen toegestaan wanneer er geen deelstromen of residuen worden gestort. Er vindt bij CSM geen afscheiding plaats van de inerte fractie of reiniging van het veegvuil. Er is niet aangegeven of het marktafval wordt verbrand en bovendien is niet aangegeven dat deelstromen of residuen eventueel worden gestort. De ingebrachte zienswijzen heeft dit inzicht bij ons niet gewijzigd. CSM voldoet niet aan de minimumstandaard. Wij zullen deze afvalstroom dan ook niet vergunnen. Sectorplan 11: Kunststof Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (kunststofafval, exclusief verpakkingen) (kunststofverpakking) (kunststoffen) (kunststof) (kunststof die gevaarlijke stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn) (kunststoffen en rubber) kunststoffen. Bij CSM worden kunststoffen uitgesorteerd en opgebulkt, zodat deze elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing of definitief kunnen worden verwijderd. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van kunststofafval is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik.voor kunststofafval waarvoor materiaalhergebruik niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het te sterk is verontreinigd, is verkleefd met andere materialen of om andere redenen vanuit technisch oogpunt feitelijk niet voor materiaalhergebruik geschikt gemaakt kan worden, is de minimumstandaard verbranden als vorm van verwijdering. In de vergunning hebben wij opgenomen dat kunststof met de Euralcode separaat moet worden opgeslagen, omdat deze mogelijk gevaarlijke stoffen bevat. CSM voldoet aan de minimumstandaard. Sectorplan 12: Metalen Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (metaalafval) (lasafval) (metalen verpakking) (ferrometalen) (non-ferrometalen) (koper, brons en messing) (aluminium) (lood) (zink) (ijzer en staal) (tin) (gemengde metalen) (ijzer- en staalafval) (non-ferroafval) 12

13 (ferrometalen) (non-ferrometalen) (metalen). Bij CSM worden metalen uitgesorteerd en opgebulkt en worden elders verwerkt ten behoeve van nuttige toepassing. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van metaalafval is nuttige toepassing door materiaalhergebruik. CSM voldoet hiermee aan de minimumstandaard. Sectorplan 16: Waterzuiveringsslib Door CSM is de volgende afvalstroom met betreffende Euralcode aangevraagd: (slib van behandeling van stedelijk afvalwater). Bij CSM worden deze afvalstroom volgens bijlage II van bijlage 15 van de aanvraag opgebulkt en op- en overgeslagen. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van afvalwaterzuiveringsslib niet zijnde slibben van afvalwater uit de voedings- en genotmiddelenindustrie is thermisch verwerken, al dan niet na voordrogen, leidend tot oxidatie van het organisch materiaal. Dit houdt in dat verbranding in verschillende typen installaties al dan niet in combinatie met biologische dan wel thermische voordroging is toegestaan. Ook vergassen gevolgd door nuttige toepassing van het verkregen gas is toegestaan. Natte oxidatie en pyrolyse/smelten zijn op basis van de gegevens van de Milieu-Effect Rapportage ten behoeve van LAP1 niet toegestaan. Ook drogen of anderszins bewerken voorafgaand aan storten is niet toegestaan. De minimumstandaard de be- en verwerking van zuiveringsslibben van afvalwater uit de voedings- en genotmiddelenindustrie is nuttige toepassing, tenzij dat niet mogelijk is op grond van de aard en samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger liggen dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. Onder substantieel wordt verstaan meer dan 150% van het tarief van thermisch verwerken. Daarnaast is de inzet van alle vormen van zuiveringsslib als hulpstof in Hydrostab voor toepassing op een stortplaats toegestaan. In bijlage 15 van de aanvraag is in paragraaf 4.4 geen verwijzing gemaakt naar waterzuiveringsslib en is door CSM niet nader uitgewerkt of voldaan wordt aan de minimumstandaard. Bovendien zijn de milieuhygiënische gevolgen van het op- en overslaan van deze afvalstromen niet in de aanvraag uitgewerkt. Wij gaan er vanuit dat deze stroom met Euralcode abusievelijk is aangevraagd. Wij zullen daarom de afvalstroom met Euralcode niet vergunnen. Sectorplan 17: Reststoffen van drinkwaterbereiding Door CSM is de volgende afvalstroom met betreffende Euralcode aangevraagd: (vast afval van primaire filtratie en roostergoed). Bij CSM wordt deze afvalstromen volgens bijlage II van bijlage 15 van de aanvraag opgebulkt en op- en overgeslagen. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van reststoffen van drinkwaterbereiding met een arseenconcentratie tot maximaal 150 mg/kg is nuttige toepassing, tenzij toepassing binnen de randvoorwaarden van het besluit Bodemkwaliteit of andere wettelijke regelingen niet mogelijk 13

14 is. In dat laatste geval mogen de reststoffen van drinkwaterbereiding worden gestort op een daarvoor geschikte stortplaats. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van reststoffen van drinkwaterbereiding met een arseenconcentratie groter dan 150 mg/kg is storten op een daarvoor geschikte stortplaats. Nuttige toepassing is in dit geval niet toegestaan teneinde diffuse verspreiding van Arseen te voorkomen. De grens van 150 mg/kg mag niet door mengen van partijen worden bereikt. Partijen met een hoger gehalte aan arseen moeten worden gestort op een daarvoor geschikte stortplaats. De afvalstroom is volgens de Eural vast afval van primaire filtratie en roostergoed. CSM geeft in de zienswijze aan dat deze deelstromen zoals plastic, hout en metaal op milieuhygiënische wijze conform het LAP 2 worden verwerkt. Wij kunnen ons voorstellen dat deze genoemde monostromen aanwezig kunnen zijn. Aangezien deze afvalstroom nuttig wordt toegepast wordt tevens voldaan aan de minimumstandaard. Het niet vergunnen van de afvalstroom met Euralcode is hierdoor naar onze mening onterecht gedaan. Wij zullen deze afvalstroom vergunnen. Sectorplan 23: Reststoffen van kolengestookte energiecentrales Door CSM is de volgende afvalstroom met betreffende Euralcode aangevraagd: (slakken van elektriciteitscentrales); (afval van de verwerking van slakken). De afvalstroom met Euralcode is een afvalstroom afkomstig van de verwerking van slakken (afkomstig van de ijzer- en staalindustrie). Aangezien deze afvalstroom geen slakken betreft, gaan wij er vanuit dat deze stroom met Euralcodes abusievelijk is aangevraagd. De ingebrachte zienswijzen heeft dit inzicht bij ons niet gewijzigd. Wij zullen deze afvalstroom niet vergunnen. Bij CSM worden slakken bewerkt (opbulken/breken/zeven) zodat het materiaal (granulaat) daarna kan worden afgezet voor hergebruik. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van reststoffen van kolengestookte energiecentrales is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik, binnen de kaders van het beleidskader. Deze minimumstandaard is in het geval van bijstook van andere (primaire danwel secundaire) brandstoffen ook van toepassing op de reststoffen van deze meegestookte andere brandstoffen. CSM voldoet wat betreft afvalstroom met Euralcode aan de minimumstandaard. Sectorplan 24: Reststoffen van energiewinning uit biomassa De volgende Euralcodes is door CSM aangevraagd en heeft betrekking op afval dat valt onder de reikwijdte van dit sectorplan: (slakken van andere verbrandingsinstallaties). Bij CSM worden slakken uitgesorteerd en opgebulkt, zodat dit materiaal (granulaat) elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing of definitief kan worden verwijderd. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van reststoffen van energiewinning uit biomassa is vooralsnog storten op een daarvoor geschikte stortplaats. Daar waar nuttige toepassing als materiaal of als meststof mogelijk is, heeft dit de voorkeur. CSM voldoet wat betreft afvalstroom met Euralcode aan de minimumstandaard. 14

15 Sectorplan 28: Gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (overig isolatiemateriaal dat uit gevaarlijke stoffen bestaat); (isolatiemateriaal); (gemengd bouw- en sloopafval); (overig afval dat gevaarlijke afvalstoffen van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat); (overig niet onder vallend afval). Het gemengde bouw- en sloopafval wordt bij CSM gescheiden en gesorteerd. De verschillende stromen die zijn uitgesorteerd worden bij elkaar opgebulkt. Deze verschillende uitgesorteerde stromen (zoals bijvoorbeeld hout, metaal, kunststof, etc) vallen onder diverse sectorplannen en zullen bij CSM worden behandeld volgens het daarvoor geldende sectorplan. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van bouw- en sloopafval, daarmee in samenstelling vergelijkbaar bedrijfsafval en particulier gemengd verbouwingsafval is sorteren of anderszins bewerken en het vervolgens verwerken van de daarbij ontstane monostromen conform de daarvoor geldende minimumstandaarden. Voor zover deze monostromen niet onder een minimumstandaard in het LAP vallen, moet be- of verwerking worden getoetst aan de voorkeursvolgorde, bedoeld in Hoofdstuk 5.2 van het Beleidskader. De minimumstandaard voor gemengde fracties is nuttige toepassing al dan niet na verdere sortering of anderszins bewerken. Sorteerresidu waarvoor materiaalhergebruik en verbranden met als hoofdgebruik brandstof niet mogelijk is, moet worden verbrand als vorm van verwijdering. Door CSM wordt voldaan aan de minimumstandaard. Sectorplan 29: Steenachtig materiaal Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (beton) (stenen) tegels en keramische producten) (mengsels van beton, stenen of keramische producten die geen gevaarlijke stoffen bevatten) (spoorwegballast die gevaarlijke stoffen bevat) (spoorwegballast die geen gevaarlijke stoffen bevat) (niet teerhoudend asfalt) (minerale stoffen bijv. zand of steen). De geaccepteerde puin- en steenachtige materialen worden bij CSM bewerkt zodat het materiaal (granulaat) daarna kan worden afgezet voor hergebruik. Het geaccepteerde niet teerhoudend asfalt wordt bewerkt (gebroken), zodat het materiaal daarna kan worden afgezet voor hergebruik. Steenachtig materiaal bestaat in hoofdzaak uit beton- en metselwerk, tegels, dakpannen, stenen en steengruis en ballastgrind. Ook niet-teerhoudend asfalt (concentratie aan PAK10 is kleiner dan 75 mg/kg droge stof) valt onder dit sectorplan. Het ontstaat bij het bouwen, renoveren en slopen van gebouwen, bouwwerken en wegen. Steenachtig materiaal is asbesthoudend als de concentratie serpentijnasbest, vermeerderd met tien maal de concentratie amfiboolasbest, bepaald overeenkomstig een in de Productenregeling asbest vastgestelde methode, hoger is dan 100 mg/kg droge stof. In aanvulling hierop wordt steenachtig materiaal waaraan opzettelijk asbesthoudende (afval)stoffen zijn toegevoegd in het kader van dit sectorplan gelijkgesteld aan asbesthoudend materiaal, ook als concentratie serpentijnasbest, vermeerderd met tien maal de 15

16 concentratie amfiboolasbest, bepaald overeenkomstig een in de Productenregeling asbest vastgestelde methode, kleiner dan of gelijk is dan 100 mg/kg droge stof. Wij hebben dit in de voorschriften opgenomen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van steenachtig materiaal is nuttige toepassing door materiaalhergebruik, binnen de kaders van het beleidskader. Voor de deelstroom asfalt mag de grens van 75 mg/kg droge stof PAK10 mag niet door mengen van partijen worden bereikt. Het niet teerhoudend asfalt wordt bij CSM geanalyseerd op gehalte PAK 10 om te voorkomen dat het gehalte binnen de gestelde norm (kleiner dan 75 mg/kg) blijft. Wij hebben dit in de voorschriften opgenomen. Aan de minimumstandaard wordt door CSM voldaan. Sectorplan 30: Zeefzand Door CSM is zeefzand uit bouw- en sloopafval aangevraagd met Euralcodering Deze afvalstroom valt onder sectorplan 28 (gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties) en niet onder sectorplan 30 (zeefzand). De Euralcodes voor zeefzand zijn en Deze zijn niet aangevraagd. Sectorplan 33: Dakafval Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (bitumineuze mengsels die koolteer bevatten); (niet onder vallende bitumineuze mengsels); (koolteer en met teer behandelde producten). Bij CSM wordt dakleer uitgesorteerd en opgebulkt zodat het elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing of definitief kan worden verwijderd. Het dakleer wordt uitgesorteerd in teerhoudend en niet teerhoudend zodat dit apart bewerkt kan worden conform minimumstandaard. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van teerhoudend dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. Vormen van nuttige toepassing zijn uitsluitend toegestaan wanneer daarbij geen verspreiding van de aanwezige PAK mogelijk is. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van bitumineus dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van composieten van teerhoudend- of bitumineus dakafval is verbranden als vorm van verwijderen. Vormen van nuttige toepassing zijn uitsluitend toegestaan wanneer daarbij geen verspreiding van de aanwezige PAK mogelijk is. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van dakgrind, verkleefd met teer of bitumen is reinigen en nuttig toepassen van het grind, binnen de kaders van het beleidskader. De restanten teer en bitumen mogen worden verbrand. Uitgangspunt is dat bij geen van de toepassingen van componenten van deze afvalstof verspreiding van PAK mogelijk is. In geen van de gevallen mag de grens van 75 mg/kg droge stof PAK10 door mengen van partijen worden bereikt. Aan de minimumstandaard wordt door CSM voldaan. Sectorplan 34: Teerhoudend asfalt Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (bitumineuze mengsels die koolteer bevatten) (koolteer en met teer behandelde producten) De minimumstandaard voor het be- en verwerken van teerhoudend asfalt is nuttige toepassing binnen de kaders van het beleidskader, voorafgegaan door thermische bewerking waarbij de aanwezige PAK worden vernietigd. 16

17 CSM heeft in de aanvraag aangegeven dat men een dienst wil kunnen aanbieden om, ten behoeve van efficiënt transport en wijze van aanbieding van teerhoudend asfalt naar een erkende verwerker, op de locatie van CSM teerhoudend asfalt te verkleinen tot economisch transporteerbare hoeveelheden. De thermische reiniging gebeurt niet bij CSM maar elders bij een erkende verwerker. CSM geeft in de aanvraag aan dat het hierdoor niet direct kan voldoen aan de minimum standaard. Het geaccepteerde teerhoudende asfalt wordt gescheiden van nietteerhoudend asfalt opgeslagen en opgebulkt zodat het elders verwerkt kan worden voor nuttige toepassing. Afvalstoffen dienen na het ontstaan zoveel als mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. De reden hiervoor is dat nuttige toepassing van homogene stromen over het algemeen beter mogelijk is dan van samengestelde stromen. Verder is het ongewenst wanneer er in afval gecumuleerde milieugevaarlijke stoffen door wegmengen ongecontroleerd in het milieu verspreid raken. Om te voorkomen dat teerhoudend asfalt ongecontroleerd in het milieu verspreid raakt, nemen wij in de voorschriften op dat het breken van teerhoudend asfalt drie werkdagen vooraf moet worden gemeld bij het Provincieloket van de provincie Gelderland (tel. (026) ), zodat de toezichthouder in de gelegenheid wordt gesteld bij het breken aanwezig te zijn. Aan de minimumstandaard wordt door CSM voldaan. Sectorplan 36: Hout Door CSM zijn de volgende afvalstromen met betreffende Euralcodes aangevraagd: (zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer) (schors en houtafval) (houten verpakking) (hout) (hout die gevaarlijke stoffen bevatten) (hout dat gevaarlijke stoffen bevat) (hout) (hout dat gevaarlijke stoffen bevat) (hout) Bij CSM komt hout vrij bij het sorteren van gemengd bouw- en sloopafval en wordt aangeleverd als monostroom. Hout wordt uitgesplitst in A, B en C-hout. A-hout: Wordt opgebulkt zodat elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing. B-Hout Wordt opgebulkt zodat elders verwerkt kan worden ten behoeve van nuttige toepassing. C-Hout Wordt opgebulkt zodat elders definitief kan worden verwijderd. Elders wordt C-hout verder uitgesplitst in gewolmaniseerd en niet gewolmaniseerd. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van A- en B-hout is nuttige toepassing. 17