Afstudeertraject masterstudenten kunstbeleid en management, november 2007

Transcriptie

1 Afstudeertraject masterstudenten kunstbeleid en management, november 2007 Voor de afronding van de master kunstbeleid en management door middel van een stage en een scriptie bestaan er twee mogelijkheden. In het eerste geval loopt de student een stage met een omvang van minimaal 200 uur (= 7,5 ECTS) en schrijft hij een scriptie (15 ECTS). In het tweede geval vervangt de student geen scriptie maar een eindwerkstuk. Dit eindwerkstuk is kleiner van omvang dan een scriptie en telt voor 7,5 ECTS. Dat betekent dat de student nog 7,5 ECTS moet halen in de vorm van het volgen van een cursus. Die cursus is seminar 3 in blok 3. Wie kiest voor dit tweede traject moet er vooral rekening mee houden dat zij pas in blok 4 daadwerkelijk met de stage kan beginnen. In het eerste traject kan de student reeds in blok 3 halftijds met de stage beginnen. Beide elementen van het afstudeertraject, stage en scriptie/eindwerkstuk worden apart beoordeeld, maar liggen idealiter in elkaars verlengde en vormen samen het afstudeerproject. Soms is de stagegever tegelijk opdrachtgeer van het afstudeeronderzoek dat uitmondt in de scriptie. In een ander geval is de stage voor de student een leerplek om ervaringen op te doen die van belang zijn voor het schrijven van de scriptie. Hoe de verhouding tusen stage en scriptie is kan per student verschillen, omdat het per onderwerp en stageplek kan verschillen hoeveel tijd besteed wordt aan de stage dan wel het schrijven van de thesis. Het is dan ook handiger te spreken van een afstudeerproject, waarin men geintegreerd of 600 uur - werkt aan zijn / haar afstuderen. Wie kiest voor het traject met de scriptie kan al in blok 3 met stagelopen beginnen. Men moet er wel rekening mee houden dat er in dat blok ook nog een cursus is: kwesties, methoden, theorieën. Een student zal in blok 3 dus maximaal 3 dagen ter beschikking hebben voor een stage. In het tweede traject met het eindwerkstuk vallen stage en scriptie samen in blok 4. In blok 3 zal de student hooguit tijd hebben voor kennismakingsactiviteiten met de stageorganisatie. In alle gevallen geldt dat het raadzaam is tijdig met het regelen van een stageplaats te beginnen. An het begin van blok 2 krijgt elke student een tutor aangewezen. Deze tutor kan de student adviseren bij het kiezen van een afstudeertraject en een stageplaats. Onderzoeksstage Tijdens de masterstage KBM staat het doen van onderzoek centraal; het gaat dus uitdrukkelijk niet om een meeloopstage. Wel mogen uitvoerende taken worden verricht, maar dit mag niet het merendeel van de stageactiviteiten vormen. Het onderwerp van het stageonderzoek kan op twee manieren worden bepaald: De organisatie heeft een vraag die zij onderzocht wil hebben. 1

2 De student heeft een onderwerp dat hij / zij wil onderzoeken binnen een bepaalde organisatie en stemt dit af met een geschikte stageplek. Een derde mogelijkheid is dat men een beperkt (toegepast) onderzoek binnen de stageplek uitvoert, terwijl het onderwerp van de scriptie / het eindwerkstuk algemener of overstijgend is. Het onderzoek wordt bij voorkeur bij de instelling zelf uitgevoerd. Mocht dat om organisatorische redenen niet mogelijk zijn en het onderwerp laat het toe, dan kan het onderzoek vanuit een andere lokatie worden uitgevoerd (thuis, bibliotheek). Regelmatige feedback vanuit de de stageorganisatie is dan essentieel. Als de afspraken over de inhoud en omvang van de stage zijn gemaakt, worden deze vastgelegd in een zogeheten stagewerkplan en wordt deze samen met een stagecontract ondertekend door de instelling, de student en de universiteit. (zie paragraaf formaliteiten) Eindproducten Aan het einde van blok 4 levert men een stageverslag en de scriptie of het eindwerkstuk in: 1) Stageverslag Het stageverslag bestaat uit een overzicht van de bereikte leerdoelen, verrichte taken en het verloop van de samenwerking binnen de instelling. Dit verslag beslaat circa 2500 woorden. Het cijfer voor de stage en het verslag ervan wordt toegekend door de universitaire afstudeerbegeleider, in samenspraak met de stageplaats. Zie ook - stagehandleiding voor studenten - stageverslag. 2) Scriptie / eindwerkstuk De scriptie of het eindwerkstuk wordt verslag gedaan van een helder opgezet en zorgvuldig uitgevoerd onderzoek, aan de hand van een duidelijk geformuleerde en verantwoorde probleemstelling, een doordacht methodologisch en theoretisch kader en een goed gemotiveerd en duidelijk afgebakend onderzoeksobject. Het uitvoeren van het afstudeeronderzoek is onderdeel van het individuele studietraject, waaraan men mag pas beginnen wanneer men minimaal 22,5 ECTS voor het cursorische onderdeel heeft behaald. Een eindwerkstuk omvat circa woorden. Een scriptie omvat circa woorden. 2

3 Belangrijke formaliteiten 1) Contracten en werkplan Iedere student krijgt voor aanvang van het afstudeerblok een universitaire afstudeerbegeleider toegewezen. Aan deze begeleider wordt een stagewerkplan voorgelegd (zie ook punt 9) waarin verwachtingen en leerdoelen en idealiter ook de onderzoeksvraag zijn opgenomen. Wanneer dit werkplan goedgekeurd is, haalt men bij de facultaire stagecoördinator (bij studiepunt letteren) twee formulieren: Een stagecontract: dit wordt ondertekend door de stage instelling en door de facultaire stagecoördinator. Een stageformulier: dit wordt ondertekend door de stage instelling, door de afstudeerbegeleider en door de student. Bij het stageformulier dient het stagewerkplan gevoegd te worden. Stagecontract en stageformulier worden na ondertekening door de student weer ingeleverd bij de facultaire stagecoördinator. De begeleiders van de instelling en de universiteit krijgen hiervan een afschrift. Dit alles dient voor de aanvang van de stage geregeld te zijn. 2) Terugkoppeling Tijdens de stage zal geregeld (ca. 6 keer) terugkoppeling plaatsvinden naar de universitaire afstudeerbegeleider. Een keer in de opstartfase van het afstudeertraject, vervolgens bij de aanvang van de stage en bij de aanvang van de scriptie / het eindwerkstuk en bij de beoordeling van de stage. In het algemeen vindt tussentijds bij het schrijven van de scriptie / het eindwerkstuk een gesprek plaats en ten slotte weer bij de beoordeling van de de scriptie of het eindwerkstuk. Studenten die een scriptie schrijven in plaats van een eindwerkstuk kunnen zonodig nog wat extra begeleiding krijgen. 3) Beoordeling stage De stage wordt afgesloten met een gesprek tussen instelling, student en universitaire afstudeerbegeleider, op basis van het stageverslag. Na dit gesprek wordt een cijfer toegekend voor de stagecomponent van het afstudeertraject. Mocht door omstandigheden geen live gesprek te arrangeren zijn, dan zal de universitaire begeleider telefonisch aaruggespraak houden met de opdrachtgever. 4) De thesis/afstudeeronderzoek wordt beoordeeld door de universitaire afstudeerbegeleider, binnen de daarvoor gestelde termijnen. Wie nog binnen het studiejaar wil afstuderen dient de stage begin juni geheel te hebben afgerond en de scriptie of het eindwerkstuk uiterlijk.. juni te hebben ingeleverd. 3

4 Aanvragen masterexamen: - examenaanvragen. Dit formulier dient voor zo ver mogelijk ingevuld bij de examencommissie ingeleverd te worden voor 21 juni. Traject en begeleiding 1 Het onderwerp van je afstudeeronderzoek wordt bepaald in nauw overleg met de afstudeerbegeleider. Ter voorbereiding op het afstudeeronderzoek wordt een onderzoeksopzet geschreven. Hulpmiddelen daarbij kunnen zijn: de meest recente versie van Schijf van vijf (zie Studiehandleiding BA TFT) en het boek Het ontwerpen van een onderzoek van Piet Verschuren en Hans Doorewaard. De onderzoeksopzet beslaat circa 1000 woorden en dient te worden voorgelegd aan en besproken met je begeleider voordat je aan de slag gaat met het onderzoek. De onderzoeksopzet bestaat minimaal uit de volgende onderdelen: een korte inleiding op het onderwerp, inclusief een verantwoording van de onderwerpskeuze; een helder geformuleerde vraagstelling en een aantal doordachte deelvragen; een gemotiveerde indicatie van het beoogde onderzoeksmateriaal en van de overwegingen die een rol spelen bij het bepalen en afbakenen daarvan (hoeveel, hoelang, welke en waarom), waarbij er rekening is gehouden met de vindbaarheid van de genoemde bronnen; een indicatie van het beoogde theoretisch raamwerk, afgestemd op de vraagstelling, waarbij gedacht kan worden aan kernbegrippen, -argumenten, -auteurs en theoretische tradities; een indicatie van een op de vraagstelling afgestemde methodologische aanpak met daarbijbehorende methodologische reflectie en literatuur; een presentatie van het bibliografisch vooronderzoek, waarbij er rekening is gehouden met de vindbaarheid van de genoemde bronnen. In overleg met je begeleider bereid je voor vervolgafspraken de volgende stukken voor: 1) Verslag literatuuronderzoek Breng in kaart welke literatuur je voor je onderzoek belangrijk acht (bibliografie) en geef in steekhoudende verwoording de relevantie aan van de gevonden literatuur voor het beoogde onderzoek. Ga daarbij telkens kritisch in op onderzoekstraditie en methodologie van de voor jouw betoog relevante literatuur. (Voor annotatierichtlijnen zie de 'Handleiding Academische Vaardigheden' BA TFT). 2) Uitwerking methodische aanpak en methodologische reflectie 1 P. Hesselberth, E. Müller, Handleiding MA-scriptie Film- en Televiseiwetenschap, november

5 Werk je methode van onderzoek uit. Besteed daarbij bijzondere aandacht aan de corpusbepaling, ofwel het benoemen, beschrijven, verantwoorden en afbakenen van het beoogde primaire onderzoeksmateriaal en de vragen en deelvragen die hieraan zullen worden gesteld. Centraal staat het beschrijven, afbakenen, ondervragen en verantwoorden van je methodische keuzes, onder andere door je methodische keuze in de context van andere methoden en methodische tradities te onderbouwen. Reflecteer hierbij op voor- en nadelen van je gekozen aanpak. 3) Uitvoeren onderzoek en verslaglegging Het uitvoeren van je onderzoek gebeurt in nauw contact met je begeleider. Je zal hiervoor een individueel traject afspreken met je begeleider. Beoordelingscriteria scriptie / eindwerkstuk: 1) Argumentatiestructuur De probleemstelling is helder geformuleerd (dat wil zeggen: vraagstelling, theorie, methode en onderzoeksobject zijn goed op elkaar afgestemd) en de centrale invalshoeken en benaderingswijzen zijn toegelicht en gemotiveerd binnen een mediawetenschappelijke context. Het afstudeeronderzoek is argumentatief een samenhangend geheel. Alinea s en paragrafen hangen direct samen met de hoofdvraag eventueel aan de hand van relevante deelvragen, maar ook het onderlinge verband tussen paragrafen en alinea s is ten alle tijden duidelijk en geëxpliciteerd. Paragrafen zijn geen op zichzelf staande eilandjes die niet met elkaar in verband worden gebracht, maar vormen het fundament van de argumentatiestructuur waarop de geformuleerde conclusies zijn gebaseerd. De opmaak is doelmatig en functioneel ingezet: alinea s en paragrafen, gemarkeerd door respectievelijk tabs en witregels, en eventuele tussenkopjes zijn zichtbaar en consistent ingezet om de tekst te structureren. Gegevens, argumenten, analyses, interpretaties en observaties zijn te allen tijde onderbouwd en verantwoord aan de hand van primaire en secundaire bronnen. De geformuleerde conclusies ( het antwoord op de hoofdvraag) sluiten feilloos aan bij de probleemstelling, dat wil zeggen, bij zowel vraagstelling als bij fenomeen, theorie en methode, en bij de resultaten van het onderzoek. De conclusie bestaat uit een reflectie op het eigen vertoog en niet uit louter herhalingen. Het bevat geen nieuwe informatie, maar overstijgt de hoofdtekst in het bondig en gestructureerd uiteenzetten van de belangrijkste conclusies van het onderzoek/ de analyse en een reflectie op de wegen waarlangs deze conclusies zijn bereikt. Daarenboven biedt het onderzoek een kritische reflectie op de relevantie van de onderzoeksresultaten in de maatschappelijke context. 5

6 2) Onderzoeksmateriaal Het onderzoeksmateriaal is zorgvuldig gekozen (corpusbepaling) en duidelijk afgebakend in analyseerbare eenheden. Er is een duidelijk onderscheid waarneembaar tussen het niveau van beschrijving, analyse en interpretatie. 3) Tekstbegrip Begrippen zijn helder geformuleerd en in wetenschappelijke context verantwoord. Er is duidelijk onderscheid tussen feiten, bevindingen, andermans woorden en de eigen mening/ interpretatie van de auteur. De gebruikte literatuur is ingezet ter verheldering, onderbouwing en verdieping van probleemstelling, observaties, analyses en uiteindelijke conclusies en niet ter vervanging daarvan. Alleen de voor de eigen probleemstelling relevante informatie/ argumentatie uit andere bronnen wordt kort samengevat dan wel toegelicht (bij voorkeur) in de hoofdtekst, om deze vervolgens op een voor het eigen vertoog relevante wijze in verband te brengen met andere bronnen, eigen argumenten of observaties of interpretaties en conclusies. Ofwel: de hoofdstekst bestaat niet louter uit een opeenvolging van samenvattingen van het werk van anderen maar levert een eigen kritische bijdrage aan het debat waaraan het refereert. 4) Annotatie Citaten en parafrases zijn met grote zorgvuldigheid gekozen en te allen tijde ingezet ter ondersteuning en/of illustratie en niet ter vervanging van het eigen argument. Citaten zijn voorzien van een heldere in- en/ of uitgeleiding waarin de aangehaalde auteur, tekst of redenering met kritische distantie wordt ingebed in de eigen argumentatie en/ of het academische debat waaraan het refereert. De annotatiestijl is consequent, zorgvuldig en volledig doorgevoerd: verwijzingen staan op de juiste plek (dus niet alleen bij citaten, maar ook bij parafrases en andersoortige verwijzingen naar primaire of secundaire bronnen), ze zijn voldoende aanwezig en gedetailleerd genoeg met name ook als het aankomt op paginanummers. Informeer bij je docent welke annotatiestijl het beste bij de disciplinaire achtergrond van het centrale thema van je groep aansluit en dus in jouw groep zal worden gehanteerd (in de regel MLA/ APA/ Chicago). Ter aanvulling: Citaten zijn ten alle tijden letterlijk overgenomen - eventueel onderbroken met [ ] -, tussen aanhalingstekens geplaatst en/ of waar nodig visueel-onderscheidend weergegeven en voorzien van een juiste annotatie. 5) Verzorging Spelling en grammatica zijn vlekkeloos (!) in orde. Het titelblad bevat de volgende gegevens: titel en eventuele ondertitel, naam, studentnummer, blok/ studiejaar, datum voltooiing, docent/ begeleider, thema. 6

7 Er is een inhoudsopgave met paginanummers aanwezig. Lettertypes zijn corresponderend met de gekozen annotatiestijl - functioneel ingezet. In het geval van MLA bv: audiovisuele bronnen KLEIN KAPITAAL, cursief óf onderstreping in de volgende gevallen: kopjes, titels van boeken en namen van tijdschriften en eventueel buitenlandse woorden (raison d être), vet voor kopjes. Overige formaliteiten zijn eveneens in orde: annotatie, bibliografie, opmaak, regelafstand (1,5pnt), lettergrootte (12pnt), marges (links: 4cm, rechts: 3cm), paginanummering vanaf de pagina na de inhoudsopgave, geen afkortingen. Aantal woorden: het afstudeeronderzoek is niet langer, maar ook niet perse veel korter, dan het aantal woorden dat ervoor staat. In de regel wordt er een marge van 10% aangehouden. Als stelregel geldt: alles wat boven het maximum uitkomt en irrelevant, ongestructureerd, dan wel onnodig lang van stof is, wordt linea recta afgekeurd dan wel negatief doorberekend in het eindcijfer. Indien er afbeeldingen worden opgenomen in de lopende tekst, geldt dat de bronvermelding in orde is en er relevante verwijzingen in de lopende tekst aanwezig zijn die de aanwezigheid van de afbeeldingen motiveren. Verschil scriptie / eindwerkstuk. Aan de scriptien worden hogere eisen gesteld dan aan het eindwerkstuk. 7