Toets 301 b questions

Transcriptie

1 Toets 301 b questions Vraag 1 Coderen en interpreteren Is onderstaande informatie juist? Tijdens een observatie kun je het de lezers van je uiteindelijke observatieverslag makkelijker maken door te coderen. Interpreteren moet je echter nog niet doen. a. Ja, dat is juist. b. Nee, dat is niet juist. Vraag 2 Observatiemethoden Geef voor de volgende omschrijvingen aan of het gaat om een voor of nadeel van een beschrijvende observatie of een observatieschema. a. De uitwerking neemt veel tijd in beslag. (i) voordeel beschrijvende observatie (ii) nadeel beschrijvende observatie (iii) voordeel observatieschema (iv) nadeel observatieschema b. Je kunt niet alle gedragingen van cliënten observeren. (i) voordeel beschrijvende observatie (ii) nadeel beschrijvende observatie (iii) voordeel observatieschema (iv) nadeel observatieschema Vraag 3 Observeren 1 Observeren is: a. doelgericht waarnemen van gedragingen en uitingen van één of meerdere personen of van een gebeurtenis met de bedoeling informatie te verzamelen b. het je bewust zijn van alle informatie die met behulp van je zintuigen tot je komt c. uitleg geven over hoe te handelen in een bepaalde situatie d. inlichtingen verstrekken over andere instanties Vraag 4 Observeren 2 Een observatiemethode is: a. planning van de observatie vanaf het doel tot en met de persoon of personen aan wie je verslag over de observatie gaat uitbrengen b. de bedrevenheid, de na langdurige oefening verworven vaardigheid in het observeren c. een manier die je helpt de gebeurtenissen of dingen die zich voordoen vast te leggen terwijl je aan het observeren bent Vraag 5 De piramide van Maslow Vul op de lege plekken de juiste woorden in: De behoeften van de basis van de piramide van Maslow tot aan de top in de juiste volgorde zijn: 1. primaire biologische behoeften, 2. a., 3. sociale behoefte, 4. b. en 1

2 5. zelfontwikkeling. Vraag 6 Indeling behoeften Vul op de lege plekken het juiste woord in: Behoeften kunnen hoofdzakelijk van binnenuit komen we spreken dan van een a. motivatie of juist meer van buitenaf opgelegd of aangeleerd zijn. In het laatste geval spreken we van b. motivatie. Vraag 7 Informatie Vul het juiste woord in: Een a. Een b. is een uitleg over hoe te handelen in een bepaalde situatie. is het voordoen van een bepaalde handeling. Vraag 8 Informatiemethoden en technieken 1 Welke term hoort bij de omschrijving? 'De is een manier om direct informatie te geven aan een groep. Dat kunnen cliënten zijn, maar ook nieuwe cliënten, ouders/verzorgers, etc.' Kies de juiste term: a. adviesgesprek b. informatieboekje c. voorlichtingsgesprek d. presentatie e. mededelingenbord Vraag 9 Informatiemethoden en technieken 2 Welke term hoort bij de onderstaande omschrijving? 'Hierop kan de cliënt informatie vinden die actueel is en die hij direct nodig kan hebben.' Kies de juiste term: a. voorlichtingsgesprek b. mededelingenbord c. adviesgesprek d. informatieboekje e. presentatie Vraag 10 Officiële informatie Vul op de lege plek het juiste woord in. Als de informatie in een officieel kader wordt gegeven, is de informatie van aard. Vraag 11 Begeleidingsmethoden 1 Kies bij de onderstaande omschrijving de naam van de begeleidingsmethode die er bij hoort. 'Deze methode stelt dat het eindpunt zou moeten zijn dat de in de leefgroep levende krachten aangewend moeten worden voor het behandelingsdoel. De mens is deel van een sociaal systeem en dat is in hoge mate bepalend voor zijn gedrag. Een voorbeeld van deze methode is gezinstherapie.' Welke methode hoort bij de beschrijving? a. gedragtherapie 2

3 b. orthopedagogische leefsituatie c. Rogeriaans methode d. systeemtheoretische benadering Vraag 12 Begeleidingsmethoden 2 Kies bij de onderstaande omschrijving de naam van de begeleidingsmethode die er bij hoort. 'Deze methode stelt de cliënt als middelpunt in de hulpverlening. De hulpverlener gaat ervan uit dat de cliënt om hulp vraagt en gemotiveerd is om iets aan zijn probleem te doen.' Welke begeleidingsmethode hoort bij deze omschrijving? a. orthopedagogische leefsituatie b. systeemtheoretische benadering c. gedragtherapie d. Rogeriaanse methode Vraag 13 Methodisch handelen Methodisch handelen verloopt altijd volgens bepaalde stappen. Over het algemeen zijn vijf fasen te onderscheiden. We spreken daarom van het vijffasenmodel. Vul de juiste term in op de open plekken. Het vijffasenmodel heeft een logische volgorde met achtereenvolgens de volgende fasen: huidige situatie, a., strategiebepaling, uitvoering en b.. Vraag 14 Onderwijspedagogiek 1 Kies de pedagoog die bij de onderstaande omschrijving past. 'Materialen zoals wol, steen, hout of bijenwas worden veel gebruikt. Ook het meubilair is van natuurlijk materiaal (hout) gemaakt. Op die manier leren kinderen hoe de natuur in elkaar zit en tegelijkertijd wordt de zintuiglijke ontwikkeling gestimuleerd.' Deze omschrijving past bij: a. Thomas Gordon b. Maria Montessori c. Rudolf Steiner d. Céleste Freinet e. Reggio pedagogiek Vraag 15 Onderwijspedagogiek 2 Lees de onderstaande omschrijving. 'In deze methode speelt ruimte een heel belangrijke rol; het wordt zelfs als derde leidster beschouwd. Het idee is dat de ruimte de kinderen kan uitdagen om van alles te ondernemen. Zo zijn in elk kindercentrum de ruimten speciaal ingericht voor verschillende activiteiten.' Welke pedagoog of pedagogische stroming past bij de omschrijving? a. Reggio pedagogiek b. Maria Montessori c. Céleste Freinet d. Thomas Gordon e. Rudolf Steiner Vraag 16 Arbodienst Tot de taken van de Arbodienst behoort niet: a. het arbeidsgezondheidskundig spreekuur 3

4 b. het verzuimbeleid in het bedrijf c. het goedkeuren van risico inventarisatie en evaluatie d. het controleren of werkgevers en werknemers zich houden aan de Arbowet Vraag 17 Basisprincipes EHBO Welke van de onderstaande punten hoort niet tot de vijf basisprincipes van de EHBO? a. Let op gevaar. b. Zorg voor deskundige hulp. c. Help het slachtoffer op de plaats waar hij ligt of zit. d. Stel het slachtoffer gerust. e. Stel de identiteit van het slachtoffer vast. Vraag 18 Verbranding Als door verbranding de huid rood, licht gezwollen en pijnlijk is en blaren vertoont, dan is er sprake van: a. een eerstegraadsverbranding b. een derdegraadsverbranding c. een tweedegraadsverbranding Vraag 19 Doelen bij het werk 1 In een instelling krijg je te maken met verschillende soorten doelen. Doelen die gelden voor de begeleiding van één cliënt, zijn: a. individuele doelen b. tussendoelen c. informele doelen d. groepsdoelen Vraag 20 Doelen bij het werk 2 In een instelling krijg je te maken met verschillende soorten doelen. Doelen die niet van tevoren duidelijk vastgelegd zijn, zijn: a. informele doelen b. tussendoelen c. individuele doelen d. hoofddoelen Vraag 21 Evaluatie Evaluatie kan verdeeld worden in procesevaluatie en productevaluatie. Welk soort evaluatie hoort bij elk van de onderstaande vragen? a. Hoe was de taakverdeling? (i) procesevaluatie (ii) productevaluatie b. Is het gestelde doel bereikt? (i) procesevaluatie (ii) productevaluatie c. Hoe was de onderlinge samenwerking? (i) procesevaluatie (ii) productevaluatie 4

5 Vraag 22 Soorten doelen In het geformuleerde doel staat welke situatie gewenst is. Je moet acties ondernemen om de gewenste situatie te bereiken. De aard van de acties hoort bij het soort doel. Bij acties na overleg met het team en met deskundigen horen: a. langetermijndoelen b. directe doelen c. kortetermijndoelen Vraag 23 Werkplan Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist? a. In een werkplan staat wanneer de evaluatiemomenten zijn. (i) juist (ii) onjuist b. Na het maken van het werkplan formuleer je de doelen. (i) juist (ii) onjuist Vraag 24 Beoordelingsgesprekken Tijdens je stage krijg je te maken met het bespreekbaar maken van je functioneren. Ook al word je door een ander beoordeeld, het blijft belangrijk dat je ook zelf meedenkt en deelneemt aan het gesprek. Het is verstandig zoveel mogelijk op papier te zetten. Bij de aandachtspunten die horen bij een beoordelingsgesprek in de praktijk hoort niet: a. de planning en de organisatie van je werk b. de individuele doelen van je cliënt c. de manier waarop je communiceert met cliënten uit je doelgroep d. de samenwerking en communicatie met teamleden e. de manier waarop je praktisch werkt met je doelgroep Vraag 25 Feedback Feedback is: a. het vastleggen van wat je wilt bereiken b. persoonlijke opvatting van iemand over wat hij belangrijk of waardevol vindt c. informatie over hoe je gedrag op de ander overkomt d. de manier waarop je mondeling of schrfitelijk informatie onder woorden brengt Vraag 26 Mondelinge en schriftelijke rapportage 1 'De informatie is exact reproduceerbaar.' Dit is: a. een voordeel van mondelinge rapportage b. een voordeel van schriftelijke rapportage Vraag 27 Mondelinge en schriftelijke rapportage 2 'Het is een vluchtige manier van rapporteren, je kunt de informatie niet exact herhalen.' Dit is: a. een nadeel van mondelinge rapportage b. een nadeel van schriftelijke rapportage 5

6 Vraag 28 Rapporteren Rapporteren is: a. doelgericht en systematisch waarnemen b. nagaan of het doel van een activiteit bereikt is c. het doorgeven van informatie met een bepaald doel d. de aanwezigheid van iets of iemand opmerken Vraag 29 Schriftelijke rapportagemethoden 1 Kies bij onderstaande beschrijving de juiste rapportagemethode. 'Omdat veel instellingen werken met verschillende diensten en niet alle groepsleden op dezelfde tijd aanwezig zijn, is het noteren van gegevens hierin een manier om belangrijke informatie of gebeurtenissen door te geven.' Bij de omschrijving hoort: a. overdrachtsschrift b. voortgangsrapportage c. notulen teamvergadering d. dagboek e. informatieboekje f. observatieverslag Vraag 30 Schriftelijke rapportagemethoden 2 Kies bij onderstaande beschrijving de juiste rapportagemethode. 'Hierin wordt beschreven wat de stand van zaken is ten aanzien van de algehele ontwikkeling van de cliënt. Dus: de sociale, lichamelijke en emotionele ontwikkeling in zijn leefsituatie.' Bij de omschrijving hoort: a. overdrachtsschrift b. dagboek c. notulen teamvergadering d. informatieboekje e. observatieverslag f. voortgangsrapportage 6