23 Mei. Economische Welvaart

Transcriptie

1 23 Mei Economische Welvaart Rijkdom en armoede Spr. 3:9,10 Vereer den HEERE van uw goed, en van de eerstelingen al uwer inkomsten; zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen. 10:15 Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen is hun verstoring. 11:4 Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van den dood. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. 13:8 Het rantsoen van ieders ziel is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden niet. 14:20 De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN, dan een grote schat, en onrust daarbij. 17:16 Waarom toch zou in de hand des zots het koopgeld zijn, om wijsheid te kopen, dewijl hij geen verstand heeft? 18:11 Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding. 18:23 De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen. 19:4 Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft. 19:7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden, die niets zijn. 22:2 Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt. 22:7 De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht.

2 23:4,5 Vermoei u niet om rijk te worden; sta af van uw vernuft. Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt. 27:7 Een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem; maar aan een hongerige ziel is alle bitter zoet. 28:6 De arme, wandelende in zijn oprechtheid, is beter, dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk. 28:8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene, die zich des armen ontfermt. 28:11 Een rijk man is wijs in zijn ogen; maar de arme, die verstandig is, doorzoekt hem. 28:20-22 Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; maar die haastig is, om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen. De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden. Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal. Weldaden en gulheid Spr. 3:27,28 Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen. Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is. 11:24-26 Er is een, die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek. De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden. Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers. 13:22 De goede zal zijner kinders kinderen doen erven; maar het vermogen des zondaars is voor den rechtvaardige weggelegd. 14:21 Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig. 18:16 De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. 21:13 Die zijn oor stopt voor het geschrei des armen, die zal ook roepen, en niet verhoord worden.

3 22:9 Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven. 25:14 Een man, die zichzelven beroemt over een valse gift, is als wolken en wind, waar geen regen bij is. 28:27 Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden. Onderdrukking van de armen Spr. 13:23 Het ploegen der armen geeft veelheid der spijze; maar daar is een, die verteerd wordt door gebrek van oordeel. 14:31 Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, eert Hem. 15:15 Al de dagen des bedrukten zijn kwaad; maar een vrolijk hart is een gedurige maaltijd. 16:8 Beter is een weinig met gerechtigheid, dan de veelheid der inkomsten zonder recht. 22:16 Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, en den rijke geeft, komt zekerlijk tot gebrek. 22:22,23 Beroof den arme niet, omdat hij arm is; en verbrijzel den ellendige niet in de poort. Want de HEERE zal hun twistzaak twisten, en Hij zal dengenen, die hen beroven, de ziel roven. 29:7 De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet. 29:13 De arme en de bedrieger ontmoeten elkander; de HEERE verlicht hun beider ogen. Vlijt Spr. 6:6-8 Ga tot de mier, gij luiaard! Zie haar wegen, en word wijs; dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende, haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. 6:9-11 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende; zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. 10:4,5 Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.

4 Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt. 10:26 Gelijk edik den tanden, en gelijk rook den ogen is, zo is de luie dengenen die hem uitzenden. 12:11 Die zijn land bouwt, zal van brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, is verstandeloos. 12:24 De hand der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder cijns wezen. 12:27 Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen. 13:4 De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden. 14:4 Als er geen ossen zijn, zo is de krib rein; maar door de kracht van den os is der inkomsten veel. 14:23 In allen smartelijken arbeid is overschot; maar het woord der lippen strekt alleen tot gebrek. 15:19 De weg des luiaards is als een doornheg; maar het pad der oprechten is welgebaand. 16:26 De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem. 18:9 Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren. 19:24 26:15 Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. 20:4 Om den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in den oogst, maar er zal niet zijn. 20:13 Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood. 21:17 Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden. 21:25,26 De begeerte des luiaards zal hem doden, want zijn handen weigeren te werken. Den gansen dag begeert hij begeerlijke dingen; maar de rechtvaardige zal geven, en niet inhouden. 22:29 Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden.

5 24:27 Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis. 24:30-34 Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; en ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken. Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan; een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende; zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man. 26:14 Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed. 27:18 Die den vijgeboom bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geëerd worden. 27:23-27 Zijt naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden. Want de schat is niet tot in eeuwigheid; of zal de kroon van geslacht tot geslacht zijn? Als het gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden. De lammeren zullen zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds. Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. 28:19 Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden. Sparen Spr. 21:20 In des wijzen woning is een gewenste schat, en olie; maar een zot mens verslindt zulks. Borgstelling Spr. 6:1-5 Mijn zoon! Zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds. Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste. Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering. Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.

6 11:15 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker. 17:18 Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste. 20:16 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden. 22:26,27 Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn. Zo gij niet hadt om te betalen, waarom zou men uw bed van onder u wegnemen? CHRONOLOGIE EN COMMENTAAR The Daily Bible, Copyright 1984 Harvest House Publishers, Eugene, Oregon Met toestemming gebruikt. Nadruk en reproductie is in geen enkele vorm toegestaan. BIJBELTEKSTEN STATENVERTALING, Jongbloed-editie ( ). Public domain.