mond zwaard rand 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. 2 d of t? Schrijf het woord op. spelling 25 hond

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "mond zwaard rand 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. 2 d of t? Schrijf het woord op. spelling 25 hond"

Camiel de Koning
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 spelling 25 thema 7 les 2 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. Je leert hoe je woorden schrijft met d aan het eind die klinkt als t. 1 Rik en Driss spelen dat ze helden zijn. held 2 Hun monden staan strak. mond 3 Ze heffen hun zwaarden. zwaard 4 Ze drijven elkaar naar de randen van het veld. rand 5 De hoeden vliegen van hun hoofden. hoed hoofd 6 Aan het einde schudden ze handen. hand Je hoort t Maak het woord langer: en Je hoort d Je schrijft d. 2 d of t? Schrijf het woord op. 1 Dit verhaal is ech1 spannend! echt 2 Het gaat over Rik en zijn vrien1 Driss. vriend 3 Ze gaan naar het stran1. strand 4 Daar zien ze een wil1 paar1. wild paard 5 Het dier rent har1 ron1. hard rond 7 Het bees1 trapt tegen Driss kon1. beest kont 8 Even ligt hij stil op de gron1. grond 9 Rik steekt hem een han1 toe. hand 10 Je had geen angs1, zegt hij. angst 11 Dat is veel waar1 voor een hel1. waard held

2 thema 7 les 4 spelling 25 Kies uit: tijdje grond veld zaad geld brood Je leert hoe je woorden schrijft met d aan het eind die klinkt als t. Je hoort t Maak het woord langer: en Je hoort d Je schrijft d. 1 Floor heeft veel g# verdiend. geld 2 Ze koopt een stuk gr. grond 3 Daar zaait ze z3 in. zaad 4 Na een t komt er graan op. tijdje 5 Floor maait haar v3. veld 6 Van het graan bakt ze b4. brood 2 Welk woord met d zit in het lange woord? Schrijf dat woord op. 1 kinderen kind 2 moedig moed 3 winderig wind 4 vriendelijk vriend 5 waardevol waard 6 geldig geld 7 grondig grond 8 eindelijk eind

3 thema 7 les 6 spelling 26 1 Vul het woord in. Kies uit: morgen zwerver wonder minder helder Je leert hoe je woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden schrijft. kasteel mantel verder 1 Het was nacht: koud en h. helder 2 Een oude z6 zat onder de poort. zwerver 3 Hij kon niet v5 lopen. verder 4 Zou hij m nog wel leven? Verdeel het woord in en: kas + teel De eerste eindigt op een medeklinker: kas Je hoort een medeklinker. Je schrijft op wat je hoort. De tweede begint met een medeklinker: teel morgen 5 Toen gebeurde er een w%. wonder 6 Sint Maarten gaf hem de helft van zijn m5. mantel 7 Nu had de zwever het m5 koud. minder 2 Schrijf het woord op. Een woord met twee verschillende medeklinkers in het midden. Net als kasteel. 1 Meneer Boretti is een grappig pe@oon. persoon 2 Hij werkt bij het spookhuis op de ke2is. kermis 3 Meneer Boretti is erg slo@ig. slordig 4 Maar het spookhuis houdt hij ne2es. netjes 5 Het is so2er weer. De bli@em slaat in! somber bliksem 6 De mensen gillen een kwa@ier lang door e aar. kwartier elkaar 7 Waar is meneer Boretti? Hij kroop van angst o2er de tafel. onder

4 thema 7 les 8 spelling 26 a Kies uit: kaarten banden fietsen 1 Ga je een dagje f6? fietsen 2 Neem dan goede k^ mee. kaarten 3 En spul om je b5 te plakken. banden b Kies uit: simpel zolders kasten bergen Je leert hoe je woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden schrijft. kasteel Verdeel het woord in en: kas + teel De eerste eindigt op een medeklinker: kas Je hoort een medeklinker. Je schrijft op wat je hoort. De tweede begint met een medeklinker: teel 4 Op veel z6 liggen b5 troep. zolders bergen 5 De oplossing is s5. simpel 6 Koop of bouw een paar k%. kasten 2 Schrijf het rijmwoord op. Een woord met twee verschillende medeklinkers in het midden. Net als kasteel. 1 Weet je waarom ik fluister? Ik ben bang in het d6. duister 2 De schaapjes lopen rustig verder. Ze volgen hun geliefde h5. herder 3 Maak je nou maar geen zorgen. Dat regelen we allemaal m4. morgen 4 Vanaf vandaag eet ik gezonder. Mijn moeder roept: Het is een w5! wonder 5 Die harde wind die we hoorden, kwam zeker uit het n6. noorden 6 We dragen waterdichte vesten, want er komt regen uit het w5. westen

5 thema 7 les 10 spelling 27b Kies uit: ga sta sta zo ja vlo nu ma 1 Wat s2 je te krabben? sta Je leert hoe je woorden met een lange klank aan het eind van een schrijft. jager Verdeel het woord in en. 2 Heb je soms een v2? vlo 3 J@, dat is het vast. Ja 4 G2 je hem vangen, m? Ga ma Je hoort aan het eind van de eerste een lange klank: aa Je schrijft één teken: jager 5 S@ dan even stil! Sta 6 Z@, n2 heb ik hem. Zo nu 2 Vul in elk woord een letter in. Schrijf daarachter het woord op. Tip: kies uit: a e i o u 1 De re gen slaat tegen de ra men. regen ramen 2 Ik zit op mijn ka mer bo ven op zolder. kamer boven 3 Su per koud soms. Super 4 Ik heb een be ker warme melk. beker 5 Met een de ken om mijn be nen. deken benen 6 Ik ben een echte le zer. lezer 7 Mijn ogen vliegen langs de re gels. ogen regels 8 Z o, laat die storm maar ko men. Zo komen

6 thema 7 les 12 spelling 27b Kies uit: regel over beter teken dader even 1 Klaar? O3! zegt Josje. Over Je leert hoe je woorden met een lange klank aan het eind van een schrijft. jager Verdeel het woord in en. 2 Ze geeft het t4 stop. teken 3 Een auto houdt zich niet aan die r4. Hij rijdt door. regel Je hoort aan het eind van de eerste een lange klank: aa Je schrijft één teken: jager 4 E3 de politie bellen, zegt Jo. Even 5 Hallo, ik heb het nummerbord van de d$. dader 6 Die moet zich b4 gedragen. beter 2 Welke woorden kun je maken? Trek een lijn. Schrijf het woord op. ha maat tomaat ka ven haven/hoven ho per kaper to tel hotel me dem bodem bo per koper re gel regel/kogel ko ter meter/boter/koter

Vergelijkbare documenten

held 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. 2 d of t? Schrijf het woord op. spelling 25 hond 1 Rik en Driss spelen dat ze helden zijn.

held 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. 2 d of t? Schrijf het woord op. spelling 25 hond 1 Rik en Driss spelen dat ze helden zijn. spelling 25 1 Kijk naar het vetgedrukte woord. Maak er één van. 1 Rik en Driss spelen dat ze helden zijn. held 2 Hun monden staan strak. 3 Ze heffen hun zwaarden. 4 Ze drijven elkaar naar de randen van