Principe-akkoord CAO voor de Bouwnijverheid

Transcriptie

1 Principe-akkoord CAO voor de Bouwnijverheid 1. Looptijd. Partijen komen één nieuwe CAO voor de Bouwnijverheid overeen met een looptijd tot en met 31 maart Het betreft een samenhangend pakket van arbeidsvoorwaarden voor zowel bouwplaatspersoneel (bouw) als uitvoerend, technisch en administratief personeel (UTA). 2. Loonsverhoging. Gedurende de looptijd van de CAO ontvangt de werknemer de navolgende structurele loonsverhogingen, waarin de apc geacht is te zijn opgenomen: Per 1 juli 2005: 1,25% Per 1 januari 2006: 1% Per 1 juli 2006: 0,75% 1 ) Per 1 januari 2007: 0,75% 1 ) Gedurende de looptijd van de CAO ontvangt de werknemer de navolgende eenmalige bruto uitkeringen: Per 1 juli 2005: 200 (bouw)/0,5% (UTA) 2 ) Per 1 januari 2006: 200 (bouw)/0,5% (UTA) 2 ) Per 1 juli 2006: 150 (bouw) 3 ) Per 1 januari 2007: 250 (bouw) 3 ) Met ingang van 1 januari 2005 biedt de werkgever de leden van FNV Bouw, Hout- en Bouwbond CNV, vakvereniging het Zwarte Corps en De Unie de mogelijkheid hun vakbondscontributie fiscaal gefacilieerd in te doen houden op het bruto loon. 1 ): voor werknemers bouw: 0,25% van deze structurele loonsverhogingen, de eenmalige uitkeringen genoemd onder 3 ) in zijn geheel, de mogelijkheid de vakbondscontributie te doen inhouden op het bruto loon als ook de 25% toeslag die wordt uitbetaald in het kader van de inzet van twee atv-dagen waarvan onder 3. sprake is zijn bedoeld als compensatie van het overigens afnemende inkomensnadeel voor de werknemer bouw als gevolg van het omzetten van het vakantiefonds in een verloffonds (zie onder 4.). Voor werknemers UTA is 0,25% van deze structurele loonsverhoging bedoeld voor mogelijke nadelige effecten als gevolg van de afgesproken excedentregeling in de pensioenregeling 2 ) een deel van deze eenmalige uitkeringen is bedoeld als gedeeltelijke compensatie van de in 2004 en 2005 gestegen ziektekosten. Partijen komen overeen op zo kort mogelijke termijn met de belastingdienst in overleg te treden teneinde de mogelijkheden te bespreken van een fiscaal gefacilieerde integrale onkostenvergoeding. Mochten die mogelijkheden er zijn, dan zal die vergoeding worden geïndexeerd met de hierboven genoemde structurele percentages. 3. Vroegpensioen. Bouw. Partijen komen overeen dat met ingang van 1 januari 2006 of zoveel later als de in deze toepasselijke wetgeving in werking treedt een nieuwe 'vroegpensioenregeling' totstandkomt, die beoogt de werknemer in staat te stellen om na veertig jaar werken op zestigjarige leeftijd uit te treden met een uitkering ter hoogte van 70% van het middelloon. Deze regeling is 'onvoorwaardelijk zonder slapers', waarbij de uitgangspunten zoals neergelegd in de BPF-notitie van 28 januari 2005 zijn gehanteerd

2 Deze regeling bestaat uit twee elementen: - een 'zo collectief mogelijk vormgegeven' levensloopregeling (zie hierna), die na veertig jaar werken voorziet in een uitkering van 70% als bovenbedoeld van 60 jaar tot en met 61 jaar en twee maanden; - een ouderdomspensioen, dat vervolgens voorziet in een uitkering van 70% als bovenbedoeld vanaf 61 jaar en twee maanden. In verband met de hiervoor genoemde levensloopregeling komen partijen overeen dat uiterlijk met ingang van 1 januari 2006 op bedrijfstakniveau een door het Sociaal Fonds Bouwnijverheid beheerde, voor iedere werknemer toegankelijke, faciliteit ('een persoonlijke levenslooprekening') operationeel is. Daarin spaart de werknemer fiscaal gefacilieerd volgens de daarop toepasselijke wetgeving een levenslooptegoed bij elkaar dat hij kan inzetten voor 'vroegpensioen' als hierboven bedoeld. De werknemer die gedurende de periode 1 november 1999 tot 1 mei 2000 tenminste één dag als werknemer onder de CAO voor het Bouwbedrijf werkzaam was (en dus in aanmerking kwam voor de destijds tussen partijen overeengekomen voorwaardelijke aanvullingsregeling in het kader van de overgang van vut naar vroegpensioen) en die tot zijn zestigste onvoldoende jaren in de sector werkzaam is om een volledig 'vroegpensioen' als bovenbedoeld bijeen te sparen (minder dan veertig dus), heeft recht op een onvoorwaardelijke volledige aanvulling op zijn eigen spaartegoed voor bovengenoemd ouderdomspensioendeel (van 61 jaar en twee maanden tot 65 jaar) en op een voorwaardelijke volledige aanvulling voor het levensloopdeel (van 60 tot en met 61 jaar en twee maanden). De kosten van de hier bedoelde nieuwe vroegpensioenregeling bedragen 23% van de loonsom. Hierin is begrepen een bijdrage van 1% aan de levenslooprekening van de werknemer, die de werkgever betaalt bij de laatste loonbetaling van ieder kalenderjaar (te beginnen in december 2005). De werknemer levert vanaf 2006 daarvoor op jaarbasis verplicht 2 atv-dagen in, zodat een totaal van 20 resteert. De alsdan resterende meerkosten ten opzichte van de bij de huidige vroeg- en ouderdomspensioenregeling horende kostendekkende premie van 20,48% worden 50/50 tussen werkgever en werknemer verdeeld. Ieder betaalt in verband daarmee met ingang van 1 januari 2006 (of zoveel later als de regeling in werking treedt) dus 0,76% extra aan ouderdomspensioenpremie. Van de op basis van de huidige regelingen op 1 januari 2006 noodzakelijke stijging (van 19,04% naar de genoemde 20,48%) neemt de werkgever 1% en de werknemer 0,44% voor zijn rekening. Daarop wordt dus de bij de huidige regelingen horende premieverdeling toegepast. Voor de goede orde: de hierboven genoemde premiepercentages zijn gemiddelden, gebaseerd op de totale loonsom in de sector. UTA. Partijen komen overeen dat met ingang van 1 januari 2006 of zoveel later als de in deze toepasselijke wetgeving in werking treedt een nieuwe 'vroegpensioenregeling' totstandkomt, die beoogt de werknemer in staat te stellen om na veertig jaar werken op tweeënzestigjarige leeftijd uit te treden met een uitkering ter hoogte van 70% van het middelloon

3 Deze regeling is 'onvoorwaardelijk zonder slapers', waarbij de uitgangspunten zoals neergelegd in de BPF-notitie van 28 januari 2005 zijn gehanteerd. Deze regeling bestaat uit een ouderdomspensioen, dat na veertig jaar werken voorziet in een uitkering van 70% als bovenbedoeld vanaf 62 jaar. Voor de huidige vroeggepensioneerde in de bouw zal werken naast een vroegpensioen in 2005 mogelijk worden gemaakt. Partijen komen overeen dat de onder 'Bouw' genoemde levensloopfaciliteit ook geldt voor de UTA-werknemer. De UTA-werknemer die gedurende de periode 1 oktober 1997 tot 1 april 1998 tenminste één dag als werknemer onder de CAO voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in de bouwbedrijven werkzaam was (en dus in aanmerking kwam voor de destijds tussen partijen overeengekomen voorwaardelijke aanvullingsregeling in het kader van de overgang van vut naar vroegpensioen) en die tot zijn tweeënzestigste onvoldoende jaren werkzaam is om een volledig 'vroegpensioen' als bovenbedoeld bijeen te sparen (minder dan veertig dus), heeft recht op een onvoorwaardelijke aanvulling op zijn eigen spaartegoed die hem in staat stelt op zijn tweeënzestigste uit te treden met een uitkering ter hoogte van 70% van het middelloon. De kosten van de hier bedoelde nieuwe 'vroegpensioenregeling' bedragen 16,9% van de loonsom. De kosten van de huidige vroeg- en ouderdomspensioenregeling bedragen 19,5%. Aangezien de nieuwe regeling een maximum pensioengevend salaris hanteert van ,54 (niveau 2005) is de werkgever verplicht aan de daarvoor in aanmerking komende werknemer een zogenaamde 'excedentregeling' (tot een pensioengevend salaris van ,72 (niveau 2005) aan te bieden. De kosten van die excedentregeling worden 50/50 tussen werkgever en de desbetreffende werknemer verdeeld. De (eventuele) minderkosten van de nieuwe regeling (inclusief bedoeld excedentdeel) worden eveneens 50/50 tussen werkgever en werknemer verdeeld. De werkgever betaalt, evenals bij werknemers bouw, bovendien bij de laatste loonbetaling van ieder kalenderjaar (te beginnen in december 2005) 1% als bijdrage aan de levenslooprekening van de werknemer. De werknemer levert daarvoor op jaarbasis verplicht 2 atv-dagen in, zodat een totaal van 15 resteert. Voor de goede orde: de hierboven genoemde premiepercentages zijn gemiddelden, gebaseerd op de totale loonsom in de sector. Algemeen. Partijen komen overeen eventuele meerkosten, maar ook minderkosten, in de toekomst 50/50 te verdelen. Ingeval van daling van de kosten voor de nieuwe regeling in de bouw onder de 20,48% kostendekkende premie van de huidige regelingen zal de daarvoor geldende verdeling tussen werkgever en werknemer worden gehanteerd. Partijen komen overeen in het bestuur van het pensioenfonds te ijveren voor een in het kader van de nieuwe regelingen te verrichten nieuwe ALM-studie

4 Partijen komen een aanpassing van de in deze toepasselijke reglementen overeen in die zin dat CAO-partijen om advies dient te worden gevraagd alvorens tot premie-aanpassing kan worden overgegaan. 4. CAO à-la-carte. Partijen komen overeen het Vakantiefonds per 1 januari 2006 op te heffen. Daarvoor in de plaats treedt met ingang van genoemde datum de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tijdens verlof- en feestdagen als ook voor wat betreft 8% vakantietoeslag. De huidige premie van het Vakantiefonds bedoeld voor de zogenaamde seniorendagen zal worden overgeheveld naar het aanvullingsfonds en zal door werkgevers worden opgebracht. Declaratie zal voortaan plaatsvinden vanuit dit fonds; partijen zullen een en ander nader uitwerken. Uiterlijk op 1 januari 2006 wordt onder de naam 'tijdspaarfonds' op bedrijfstakniveau een zogenaamd 'à-la-carte-systeem' operationeel dat door het Sociaal Fonds Bouwnijverheid zal worden beheerd. Dat systeem biedt de werknemer de mogelijkheid om binnen zijn geheel van arbeidsvoorwaarden bepaalde keuzes te maken. Daartoe wordt het systeem gevuld met 'bronnen', die door de werknemer vervolgens voor bepaalde 'doelen' kunnen worden aangewend, zoals opname in tijd en/of geld, waaraan partijen nadere voorwaarden zullen verbinden. Dit zal nader worden uitgewerkt. In bedoeld systeem worden door de werkgever voor de werknemer bouw in ieder geval verplicht de navolgende bronnen gestort: - 8% vakantietoeslag; - de waarde van 5 bovenwettelijke vakantiedagen bij een full-time dienstverband; - de waarde van 10 vrij opneembare atv-dagen bij een full-time dienstverband. De waarde van een bovenwettelijke vakantiedag, atv-dag e.d. wordt vastgesteld op het vast overeengekomen loon plus 8% vakantietoeslag. Hierbij geldt verder als uitgangspunt dat dubbele premieheffing van bedrijfstakpremies zal worden vermeden. Dit zal nader door partijen worden uitgewerkt. De werknemer UTA kan ervoor kiezen bedoelde bronnen door zijn werkgever in bedoeld systeem te laten storten, met dien verstande dat in zijn geval niet sprake is van 10, maar van 5 vrij opneembare atv-dagen. De werkgever zal op verzoek van de werknemer UTA hieraan meewerken. Storting vindt door de werkgever tijdsevenredig elke vier weken/maandelijks plaats. Het staat de werkgever vrij om in overleg met zijn werknemers de mogelijkheid te bieden om extra 'bronnen' aan het systeem toe te voegen (waarbij onder meer valt te denken aan vakantiedagen, atv-dagen, overuren, chauffeurstoeslag en reisuren). De werknemer bepaalt voor het einde van een kalenderjaar of en zo ja welke van genoemde bronnen hij begin volgend jaar wil overzetten naar zijn persoonlijke levenslooprekening. Voorzover hij daar niet voor kiest, wordt het in het systeem aanwezige saldo jaarlijks in mei aan hem uitbetaald

5 5. Kort verzuim/wachtdagen bij ziekte. In verband met kort verzuim wordt de werknemer (zowel bouw als UTA) bij het begin van elk kalenderjaar door middel van storting in het onder 4. bedoelde tijdspaarfonds drie extra dagen (3 maal 8 = 24 uur) toegekend, waarbij geldt dat bij beëindiging van het dienstverband gedurende het desbetreffende kalenderjaar verrekening plaatsvindt. Doen zich gedurende het kalenderjaar omstandigheden voor die recht geven op kort verzuim, dan kan de werknemer daarvoor die dagen (al dan niet in uren) aanspreken. De storting in het tijdspaarfonds treedt in de plaats van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tijdens kort verzuim. Bij de tweede en derde ziekmelding gedurende een kalenderjaar is de werkgever niet tot loondoorbetaling van de eerste ziektedag gehouden. Het is vervolgens aan de werknemer om te bepalen of hij in dat geval een deel van bedoelde drie dagen aanspreekt. Is sprake van recht op kort verzuim voor meer dan drie dagen c.q. 24 uur dan wel resteren in verband met de voorgaande zin onvoldoende dagen, dan dient de werknemer daarvoor zijn vakantie- of atv-dagen aan te spreken of onbetaald verlof op te nemen. Is sprake van recht op kort verzuim voor minder dan drie dagen c.q. 24 uur dan wel het aantal dat na een eventuele tweede en derde ziekmelding nog resteert, dan wordt het restant van bedoelde dagen in de maand mei van het daaropvolgende kalenderjaar aan de werknemer uitbetaald. De werknemer kan er ook voor kiezen bedoeld restant over te hevelen naar zijn persoonlijke levenslooprekening. Hij dient dat vóór het einde van het lopende kalenderjaar te doen. 6. Loondoorbetaling bij ziekte. De werknemer heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon. Tijdens dat tweede ziektejaar vindt overigens wel steeds 100% vroegpensioen opbouw plaats. Ingeval van succesvolle reïntegratie in dezelfde of een andere functie in het tweede ziektejaar ontvangt de werknemer een zogenaamde 'reïntegratiebonus'. Die bonus bestaat uit een aanvulling ineens tot 100% over de hele periode die na afloop van het eerste ziektejaar verstreken is. De werkgever wiens werknemer op deze wijze succesvol reïntegreert, kan bij het Aanvullingsfonds een bonus ter hoogte van declareren. De uitbetaling van voornoemde bonussen kan voor dezelfde slechts werknemer eenmaal per jaar plaatsvinden. 7. Preventie, reïntegratie en loopbaanbeleid. Partijen zijn een samenhangend pakket aan maatregelen in het kader van preventie, reïntegratie en loopbaanbeleid overeengekomen. Dat pakket, zoals neergelegd in bijgevoegd akkoord van de paritaire adviescommissie Vakopleiding ('het akkoord van Bergen'), wordt geacht een integraal onderdeel van onderhavig principe-akkoord te zijn, inclusief de daarbij overeengekomen financiering van het LCGA-project. 8. Nieuw ziektekostenstelsel per 1 januari Partijen komen overeen dat uiterlijk met ingang van 1 januari 2006 gratis een bouwgerelateerd aanvullend ziektekostenpakket (waarvan in ieder geval fysiotherapie deel uitmaakt) aan alle werknemers zal worden aangeboden. Dit kan bijdragen aan imagoverbetering van de bedrijfstak. Financiering daarvan vindt plaats vanuit het

6 Aanvullingsfonds. De kosten van de door partijen gezamenlijk in verband hiermee te verrichten studie worden gedragen door het O&O-fonds. 9. Werkdruk UTA. Partijen komen overeen het onderdeel van de pilot 'werkdruk' dat voorziet in hulp aan de werknemer ingeval van te hoge werkdruk (het 'netwerk') om te zetten in een structurele regeling. De financiering daarvan vindt plaats vanuit het O&O-fonds, waarbij voor de jaren 2005, 2006 en 2007 telkens wordt geoormerkt. 10. Aanvullingsregelingen WW en WAO. Partijen zijn een samenhangend pakket maatregelen in verband met de aanvullingsregelingen WW en WAO overeengekomen, dat pakket wordt geacht een integraal onderdeel van onderhavig principe-akkoord te zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de regelingen weliswaar veranderen, doch dat de in 2003 gehanteerde premie gehandhaafd blijft. Met ingang van de wetswijzigingen op het terrein van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zal de aanvulling alleen nog voor volledige arbeidsongeschikten en de huidige gedeeltelijk arbeidsongeschikten gelden en niet meer voor nieuwe gedeeltelijk arbeidsongeschikten. 11. Reiskosten/reisuren. Partijen komen overeen dat de in artikel 20 lid 2 van de CAO voor het Bouwbedrijf opgenomen tabel 'chauffeurstoeslag' als volgt wordt aangepast: Enkele reisafstand 0-30 km km 66 km en meer 1 of meer meerijders De chauffeur die niet expliciet als zodanig door zijn werkgever is aangewezen, maar gedurende tenminste twee kalenderweken feitelijk wel als zodanig optreedt wordt in deze als chauffeur beschouwd. Partijen komen overeen de in artikel 23 lid 3b van de CAO voor het Bouwbedrijf opgenomen tabel in die zin aan te passen dat vergoeding van de reistijd bij een reisafstand van meer dan 105 kilometer enkele reis plaatsvindt aan de hand van de werkelijke reistijd, waarbij tenminste de reistijd zoals genoemd in de afstandscategorie daarvóór wordt vergoed. Partijen komen tevens overeen dat voor de afstandsberekening gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde 'snelste route' als ook dat de in genoemde artikel opgenomen zinsnede 'met goedvinden van de werkgever' vervalt. 12. Discontinuïteit. De full-time werknemer kan per kalenderjaar gedurende maximaal 26 weken tot overwerk worden verplicht en wel tot op zijn hoogst drie uur per week. Overwerk vindt plaats in eenheden van minstens een uur. Het saldo aan overuren dat op die wijze ontstaat, kan uiterlijk in het kwartaal volgend op dat waarin ze zijn gemaakt door de werkgever (in hele dagen en uiterlijk veertien dagen voorafgaand gemeld) worden ingezet voor opvang van discontinuïteit. Zodra echter een saldo

7 van 39 uur (exclusief de toeslag) ontstaat, zal het meerdere direct als overwerk aan de werknemer worden uitbetaald. De bepalingen in de CAO met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van overwerk en de daarvoor geldende vergoeding blijven ongewijzigd. Dat betekent dat een hierboven bedoeld overuur zowel voor wat betreft de aanwending voor discontinuïteit als in het geval van uitbetaling wordt gewaardeerd volgens artikel 22 van de CAO voor het Bouwbedrijf. Overigens blijven de bepalingen met betrekking tot werk op onregelmatige tijdstippen eveneens gehandhaafd. Het jaarmodel zoals geformuleerd in de vorige CAO komt te vervallen. De aan deze vergroting van de interne flexibiliteit gekoppelde extra werkzekerheid wordt op de navolgende manier vorm gegeven: - indien en zo lang de werknemer nog een saldo aan overuren als hierboven bedoeld heeft, kan (behoudens indien sprake is van een ontslag op staande voet rechtvaardigende 'dringende reden') geen ontslagprocedure worden in gang gezet; - indien en zo lang sprake is van door eigen werknemers gemaakte (en nog niet voor discontinuïteit ingezette) overuren als hierboven bedoeld, kunnen voor vergelijkbare werkzaamheden op hetzelfde project geen externe arbeidskrachten worden ingezet; - deze vorm van flexibiliteit is slechts van toepassing op eigen werknemers. Indien de werkgever dan wel een organisatie van werkgevers wanneer daartoe aanleiding bestaat in overleg met vertegenwoordigers van de vakorganisaties afspraken omtrent arbeidsduur heeft gemaakt die afwijken van hetgeen de CAO daaromtrent bepaalt, zal dispensatie van de desbetreffende CAO-bepalingen worden verleend. 13. Naleving van de CAO. Partijen komen overeen gedurende de looptijd van de CAO vanuit het O&O-fonds een bedrag ter hoogte van 2 miljoen beschikbaar te stellen om concrete activiteiten te ondernemen teneinde de naleving van de CAO met name met betrekking tot buitenlandse arbeidskrachten en onrechtmatige bedrijfsuitoefening te bevorderen. Bedoelde activiteiten zullen worden vastgesteld en gecoördineerd door een paritaire stuurgroep. 14. Uitzendarbeid. Partijen komen overeen op zo kort mogelijke termijn in overleg te treden met sociale partners uit de uitzendbranche (ABU, NBBU, FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbond), waarbij uitgangspunt is het verkrijgen van garanties omtrent algemeen verbindendverklaring van de in artikel 4 van de CAO neergelegde bepalingen. Mocht zulks nodig zijn, dan treden partijen vervolgens met elkaar in overleg, waarbij de eerder in deze gemaakte en in de CAO neergelegde afspraken uitgangspunt zijn. 15. Loondoorbetaling bij vorst/opheffen Risicofonds. Partijen bevestigen de op de werkgever rustende verplichting aan de werknemer ingeval van werkverhindering als gevolg van ongunstige weersomstandigheden als vorst het vast overeengekomen loon door te betalen. Bovendien zullen partijen voor 1 september 2005 zodanige afspraken maken dat in voorkomende gevallen voor zowel werkgever als werknemer duidelijk is of en zo ja, wanneer

8 van de werknemer als gevolg van vorst niet kan worden gevergd zijn werkzaamheden te verrichten. Zodra door werkgevers een volwaardig alternatief voor het huidige Risicofonds is geoperationaliseerd, zullen zowel de premie voor het Risicofonds als ook de declaratiemogelijkheid ingeval van werkverhindering in verband met vorst worden gehalveerd. Mocht na evaluatie tussen partijen blijken dat een en ander niet tot problemen aan werknemerszijde leidt, dan zal het huidige Risicofonds het jaar daarop worden geliquideerd. Gelijktijdig met bovenbedoeld alternatief zal aan werknemerszijde een zogenaamd 'garantiefonds loondoorbetaling' worden geoperationaliseerd, dat ten doel heeft in voorkomende gevallen loondoorbetaling bij misstanden te garanderen. Zowel de kosten van het van werkgeverszijde als van het van werknemerszijde te operationaliseren fonds worden voldaan vanuit de reserves van het huidige Risicofonds. De dan nog resterende reserves zullen aan werkgevers (die immers de premie daarvoor hebben betaald) toekomen. 16. O&O-fonds Het huidige Scholingsfonds zal als deelfonds worden ondergebracht bij het O&O-fonds. De premie wordt langjarig vastgesteld op 0,8% ter aanwending van de financiering van de afspraken rondom loopbaanbeleid en art.35b-cursussen conform afspraken in het PAVakkoord. Partijen komen overeen een volwaardig alternatief uit te werken in het kader van de zgn. B- gelden. De huidige premie wordt gedurende drie jaar gemaximeerd op het huidige niveau, zonder rekening te houden met het hiervoor bedoelde. Ten behoeve van 2 ontwikkelingssamenwerkingsprojecten, resp. in Oost-Europa en een leermiddelenproject in India, stellen partijen tweemaal beschikbaar. 17. 'Steering Committee.' Partijen komen overeen een zogenaamd, in omvang beperkt, 'steering committee' in te stellen dat tot doel heeft een gezamenlijke visie te formuleren op de ontwikkelingen in de bedrijfstak als ook mede vorm te geven aan die ontwikkelingen, met name op het gebied van de arbeidsverhoudingen en -voorwaarden. Daarnaast zal dit steering committee zich in het bijzonder bezighouden met: - het implementeren en monitoren van de gemaakte afspraken in het principe-akoord; - het bevorderen van een verdere integratie in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers bouw en werknemers UTA; - het scheppen van kaders om te komen tot brancheafspraken op het terrein van arbeidsvoorwaarden (zoals met bijvoorbeeld de steigerbouw); - het aanzetten geven om te komen tot verheldering en vereenvoudiging van de CAO-tekst en andere relevante teksten; - het coördineren van bedrijfstakonderzoek alsmede de bugettering daarvan; - het bevorderen van efficiency van de exploitatie en huisvesting van de door de bedrijfstak gesubsidieerde instituten

9 18. Redactiecommissie De redactiecommissie zal de volgende afspraken nader uitwerken en vormgeven in de CAO: - afspraken met betrekking tot declaratie in het kader van stervensbegeleiding en rouwverlof; - werkingssfeer Metaal en Leo; - afspraken met betrekking tot het aanslaan van lasten (aanpikkelateurs); - de leermeester- en/of voorliedentoeslag; - contractvorming kinderopvang; - klokkeluidersregeling; - standaard-rie kleine bedrijven; - premiebeleid en dekking COV in relatie tot fiscale mogelijkheden. Bij eventueel gebrek aan consensus binnen de Redactiecommissie zal het steering committee beslissen. Nieuwegein, 24 april Namens FNV-Bouw Namens Bouwend Nederland J. W. M. Kerstens R. L. M. Jacobs Namens FNV-Bouw Namens Bouwend Nederland F. W. C. M. Kokke J. Bijker Namens HBB-CNV Namens Conga M. Post A.C. Blonk Namens HBB-CNV G. Lokhorst Namens HZC C. E. M. van Dongen Namens De Unie A. van Dijk