SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN"

Transcriptie

1

2 SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SEPTEMBER 2015 Socio-economische analyse 1 POM-ERSV Limburg

3 Socio-economische analyse 2 POM-ERSV Limburg

4 Voorwoord Wist u dat meer dan de helft van de niet-belgen die in Limburg wonen Nederlander is, gevolgd door de Italianen, Turken en Polen? Of dat het netto fiscaal inkomen per inwoner in Limburg 7,6% lager ligt dan in Vlaanderen? Dat bijna 3 op de 4 loontrekkende Limburgers in de eigen provincie werken? En dat het totale vermogen aan groene stroom sinds 2008 met 444% is toegenomen in Limburg? Deze en tal van andere opvallende cijfers leest u in deze Socio-economische analyse van Limburg en haar 5 streken. POM-ERSV Limburg publiceert tweejaarlijks deze analyse van het sociaal-economisch weefsel van de provincie. Inmiddels is deze publicatie uitgegroeid tot een gewaardeerd naslagwerk voor de Limburgse gemeentebesturen en voor tal van sociaal-economische actoren binnen en buiten de provincie. Dataverzameling en analyse vormen immers de basis voor strategische planning. Ook voor de opvolging van de effecten van het Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat (SALK) blijft deze cijfermatige analyse zeer waardevol. De opgenomen indicatoren geven een grondig beeld van de evolutie die de Limburgse economie de afgelopen jaren doormaakte. De cijfers zijn ingedeeld in drie grote domeinen die onlosmakelijk verbonden zijn met de economische ontwikkeling van een regio, nl. het menselijk potentieel, het economisch weefsel en de omgevingsfactoren. De geselecteerde prestatie-indicatoren vormen goede meetpunten voor de opvolging van de evolutie van de economie in Limburg in algemene termen en voor de opvolging van de economische leefbaarheid van de vijf Limburgse streken, zijnde Noord- Limburg, West-Limburg, Midden-Limburg, het Maasland en Zuid-Limburg. De socio-economische analyse bevat de meest recent beschikbare officiële cijfergegevens die beschikbaar waren op de datum van verwerking ( ). Doorgaans wordt als referentiejaar 2008 gebruikt. De Limburgse streken worden onderling vergeleken en met Vlaanderen en België. Omdat het administratief arrondissement voor sommige onderwerpen het laagste geografische niveau is waarvan gegevens voorhanden zijn, worden mits beschikbaar en/of relevant de 5 Limburgse streken hiervoor vervangen door de 3 Limburgse arrondissementen om toch een idee te hebben over eventuele streekverschillen binnen Limburg. Voor sommige indicatoren is het dan weer niet zinvol lager te gaan dan het provinciale niveau. Alle data die in deze publicatie aan bod komen, zijn terug te vinden op de website (rubriek Statistieken ). Waar mogelijk worden de data op deze website tot op gemeentelijk niveau ter beschikking gesteld. Marc Vandeput Gedeputeerde voor Economie Voorzitter POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse 3 POM-ERSV Limburg

5 Socio-economische analyse 4 POM-ERSV Limburg

6 Inhoudsopgave Limburgse streken en arrondissementen 9 5 Limburgse streken 9 3 Limburgse arrondissementen 10 Menselijk potentieel Demografie 13 Bevolkingsaantal en spreiding 13 Bevolkingsdichtheid 13 Evolutie van de bevolking 14 Bevolkingsvooruitzichten 14 Loop van de bevolking: natuurlijk accres en migratiesaldo 15 Bevolking per nationaliteit 19 Leeftijdsopbouw 20 Ouderdomscoëfficiënt 21 Particuliere huishoudens Arbeidsmarktaanbod 25 Doorstromingscoëfficiënt 25 Afhankelijkheidsratio 26 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie 27 Evolutie van de beroepsbevolking 28 Activiteitsgraad 29 Werkloosheid Opleiding 35 Schoolbevolking in het voltijds onderwijs 35 Voltijds gewoon secundair onderwijs 36 Schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs 37 Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs (participatie) 38 Studierendement in het hoger onderwijs 39 Economisch weefsel Welvaartscreatie 43 Bruto toegevoegde waarde 43 Bruto binnenlands product 45 Bruto binnenlands product per inwoner 46 Beschikbaar inkomen per inwoner 48 Netto fiscaal inkomen per inwoner 50 Socio-economische analyse 5 POM-ERSV Limburg

7 2. Concurrentievermogen op gebied van arbeidskost 53 Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde 53 Arbeidseenheidskost 55 Loonkost per eenheid product 56 Bruto maandloongegevens Investeringen 64 Bruto-investeringen in vaste activa 64 Investeringsratio 65 Buitenlandse directe investeringen Export Ondernemerschap 73 Zelfstandigen 73 Vestigingen met personeel 75 Starters 77 Faillissementen Werkgelegenheidscreatie 83 Evolutie van de totale werkgelegenheid 83 Werkgelegenheidsgraad 84 Jobs in loondienst 85 Vacatures en spanningsgraad Innovatievermogen 90 Patenten 90 Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren 91 Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren Werkenden 96 Aantal werkenden 96 Werkzaamheidsgraad 97 Tijdelijke werkloosheid Pendelarbeid 101 Uitgaande pendelarbeid in Limburg en de andere provincies (incl. Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 101 Uitgaande pendelarbeid in de Limburgse streken 105 Inkomende pendelarbeid in Limburg en de andere provincies (incl. Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 107 Inkomende pendelarbeid in de Limburgse streken 111 Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken 114 Socio-economische analyse 6 POM-ERSV Limburg

8 10. Speerpuntsectoren 117 Bruto toegevoegde waarde 118 Export 121 Tewerkstelling 124 Omgevingsfactoren Toerisme 129 Toeristische aankomsten (bezoekers) 129 Toeristische overnachtingen 132 Gemiddelde toeristische verblijfstijd Maatschappelijke voorzieningen 136 Woongelegenheden in woonzorgcentra 136 Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden Groene stroom 140 Conclusies Samenvattende tabellen Belangrijkste bevindingen 149 Demografie 149 Arbeidsmarktaanbod 149 Opleiding 150 Welvaartscreatie 150 Concurrentievermogen op het vlak van arbeidskost 151 Investeringen 151 Export 152 Ondernemerschap 152 Wekgelegenheidscreatie 152 Innovatievermogen 153 Werkenden 153 Pendelarbeid 154 Speerpuntsectoren 154 Toerisme 155 Maatschappelijke voorzieningen 155 Groene stroom 156 Tabellen en figuren Tabellen Figuren 161 Socio-economische analyse 7 POM-ERSV Limburg

9 Socio-economische analyse 8 POM-ERSV Limburg

10 Limburgse streken en arrondissementen Deze publicatie omvat een sociaal-economische analyse van Limburg en haar 5 streken. Indien de gegevens niet op streekniveau beschikbaar zijn, worden de streken vervangen door arrondissementen, om toch een idee te hebben over eventuele geografische verschillen binnen Limburg. Voor sommige indicatoren is het provinciale niveau het meest aangewezen of het meest gedetailleerd beschikbare niveau. 5 Limburgse streken Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha) Totaal = ha Socio-economische analyse 9 POM-ERSV Limburg

11 3 Limburgse arrondissementen Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha) Totaal = ha Socio-economische analyse 10 POM-ERSV Limburg

12

13 Socio-economische analyse 12 POM-ERSV Limburg

14 Menselijk potentieel 1. Demografie Bevolkingsaantal en spreiding De provincie Limburg telt inwoners op 1 januari 2015: mannen en vrouwen. België heeft inwoners; in Vlaanderen zijn er dat Het aandeel van Limburg in de Belgische bevolking bedraagt 7,7%, het Limburgs aandeel in Vlaanderen is 13,3%. Figuur 1 : Verdeling van de Limburgse bevolking over de 5 Limburgse streken op 01/01/2015 Bevolkingsdichtheid Begin 2015 ligt de bevolkingsdichtheid van Limburg (355 inwoners per km²) beneden het landelijk gemiddelde (367) en dat van Vlaanderen (477). Binnen de provincie is de dichtst bevolkte streek Midden-Limburg met 556 inwoners per km². Noord-Limburg is het dunst bevolkt en telt 246 inwoners per km². Figuur 2 : Bevolkingsdichtheid (inwoners per km²) op 01/01/2015 Socio-economische analyse 13 POM-ERSV Limburg

15 Evolutie van de bevolking Uit tabel 1 blijkt dat West-Limburg tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2015 met +4,6% de regio met de sterkste bevolkingstoename is binnen Limburg. Hiermee is West-Limburg de enige Limburgse streek met een grotere bevolkingsgroei dan Vlaanderen (+3,8%). Daar waar Limburg in het verleden traditioneel een sterkere stijging kende dan Vlaanderen en België, zien we de afgelopen jaren een trager groeiritme. Tabel 1 : Evolutie van het aantal inwoners tussen 1/01/2009 en 1/01/2015 1/01/2009 1/01/2015 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,4 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,6 Maasland ,6 Zuid-Limburg ,5 LIMBURG ,2 VLAANDEREN ,8 BELGIE ,2 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Bevolkingsvooruitzichten Ook de volgende 50 jaar zal het Vlaamse en Belgische groeiritme van de bevolking hoger blijven dan in Limburg, zoals blijkt uit de resultaten van de bevolkingsvooruitzichten (figuur 3 en tabel 2). Deze bevolkingsprognose geeft aan dat het inwonertal in Limburg zal toenemen van begin 2011 tot begin 2061, een stijging met +6,6% ( ). In Vlaanderen en België zal in dezelfde periode de populatie aangroeien met respectievelijk +16,3% en +19,9%. De bevolkingsomvang zal in Limburg in 2040 zijn toppunt bereiken, terwijl dat in Vlaanderen en België niet vóór 2061 verwacht wordt. Figuur 3 : Bevolkingsvooruitzichten (Indices, 1/01/2011 = 100) Socio-economische analyse 14 POM-ERSV Limburg

16 Tabel 2 : Bevolkingsvooruitzichten /01/2001 1/01/2011 1/01/2021 1/01/2031 1/01/2041 1/01/2051 1/01/2061 Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : Federaal Planbureau, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Binnen Limburg zal de verwachte bevolkingsgroei tussen 2011 en 2061 het hoogst zijn in het arrondissement Hasselt (+10,0%) en het laagst in het arrondissement Tongeren (+3,1%). Het inwonersaantal van de arrondissementen Tongeren en Maaseik zal maar stijgen tot 2040, terwijl de bevolkingstoename in het arrondissement Hasselt zou aanhouden tot Er wordt wel een sterke afzwakking van de groei verwacht vanaf Loop van de bevolking: natuurlijk accres en migratiesaldo Vergeleken met 2008, is in alle beschouwde regio s in 2014 (tabel 3 en figuur 4) het aantal geboorten per inwoners gedaald. Het aantal sterften per inwoners is nog gestegen in Limburg, meer bepaald in Noord-, West- en Midden-Limburg. Elders nemen deze overlijdens af. Met 1,2 geboorten minder per inwoners is in West-Limburg het aantal geboorten het meest afgenomen. Het aantal overlijdens is het meest toegenomen in Noord-Limburg, nl. met 0,7 sterften meer per inwoners. Figuur 4 : Evolutie geboorten en sterften per inwoners Socio-economische analyse 15 POM-ERSV Limburg

17 Tabel 3 : Loop van de bevolking Geboor- Natuur Internationaal Intern Totaal Intern Migratie- Migratie- Migratie- Totaal Geboor- Natuur- Migratie- Internationaal Migratie- Totaal Migratie- ten Sterften lijk accres saldo saldo saldo accres ten Sterften lijk accres saldo saldo saldo accres Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Totaal Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie; Studiedienst Vlaamse Regering SVR Verwerking : ERSV-Limburg Interne migraties = a) gemeentegrensoverschrijdende in- en uitwijkingen binnen België ( ); b) de betreffende geografische eenheid (excl. Limburgse streken) overschrijdende migraties binnen België (2011 e.v.) Internationale migraties = Externe migratiebeweging = in- en uitwijkingen van en naar het buitenland + aanvullende correcties Buitenlandse inwijking = Inwijkingen Externe migratiebeweging + Veranderd van register (binnen-buiten) + Heringeschrevenen na schrappingen (2010 e.v.) Buitenlandse uitwijking = Uitwijkingen Externe migratiebewegingen + Ambtshalve geschrapten (2010 e.v.) Het aantal geboorten en sterften per inwoners in Limburg ligt in de beschouwde periode lager dan in Vlaanderen en België (figuur 5 en 6). Het landelijke geboorte- en sterftecijfer blijft het hoogst. In Zuid-Limburg zijn er relatief het minste geboorten en een hoog sterftecijfer, dat zich doorgaans situeert tussen het Vlaamse en het landelijke niveau. Hoewel in Noord-Limburg de sterftetoename het grootst is, wordt er toch nog telkens het laagste sterftecijfer opgetekend. Figuur 5 : Evolutie geboorten per inwoners Figuur 6 : Evolutie sterften per inwoners Socio-economische analyse 16 POM-ERSV Limburg

18 In 2008 is de aangroei van de populatie nog overal hoofdzakelijk te danken aan het positieve totale migratiesaldo of inwijkingsoverschot (tabel 3). In 2014 is het belang hiervan al gevoelig gedaald ten voordele van de natuurlijke aangroei. In Noord-Limburg, Midden-Limburg en het Maasland is in 2014 het natuurlijk accres zelfs al groter dan het totale migratiesaldo. Deze verschuiving is het gevolg van het feit dat over het algemeen het totale migratiesaldo nog minder gunstig verloopt dan het natuurlijk accres, voornamelijk als gevolg van een felle daling de laatste jaren van het internationaal migratiesaldo (figuur 8). Figuur 7 : Evolutie natuurlijk accres en totaal migratiesaldo per inwoners Figuur 8 : Evolutie internationaal migratiesaldo per inwoners Socio-economische analyse 17 POM-ERSV Limburg

19 Figuur 9 : Evolutie intern migratiesaldo per inwoners Het totale migratiesaldo is de som van het interne en het internationale migratiesaldo. De laatste component van deze som is in 2014 in elk gebied, behalve in West-Limburg, het meest bepalend (tabel 3 en figuur 10). Dit betekent dat het inwijkingsoverschot voor het merendeel bestaat uit buitenlandse inwijkelingen. Per saldo zijn er in 2014 per Limburgers 2,2 buitenlanders naar Limburg geïmmigreerd. Slechts 0,6 inwijkelingen per inwoners in Limburg komen van elders in België. Voor Vlaanderen bedragen deze cijfers respectievelijk 2,8 en 1,2. Binnen Limburg kent het Maasland (2,8) het hoogste internationale migratiesaldo per inwoners en Midden-Limburg (1,9) het laagste. Van alle beschouwde gebieden hebben enkel Midden-Limburg (-0,9) en het Maasland (-1,5) in 2014 een negatief intern migratiesaldo. Figuur 9 laat tevens zien dat dit zich in het Maasland sinds 2008 elk jaar voordoet. Dit betekent voor het Maasland dat er al jaren meer Maaslanders elders in België gaan wonen dan omgekeerd. Figuur 10 : Natuurlijk accres, intern migratiesaldo, internationaal migratiesaldo en totaal accres per inwoners in 2014 Socio-economische analyse 18 POM-ERSV Limburg

20 Bevolking per nationaliteit Op 1 januari 2015 telt Limburg inwoners met een niet-belgische nationaliteit of 9,6% van de totale Limburgse bevolking (tabel 4 en figuur 11). Voor Vlaanderen is dit of 7,8% en voor België of 11,2%. West-Limburg met 4,9% en het Maasland met 19,0% kennen binnen Limburg respectievelijk het kleinste en het grootste aandeel vreemdelingen onder hun bevolking. In de periode neemt het aantal niet-belgen in Limburg toe met personen of +11,1%, tegenover +23,9% ( ) in België en +33,4% ( ) in Vlaanderen. In de Limburgse streken varieert de toename van +3,9% in Midden-Limburg tot +22,7% in Zuid-Limburg. In elke beschouwde regio groeit het aandeel van de vreemde bevolking sinds 2009, uitgezonderd in Midden-Limburg. Tabel 4 : Evolutie niet-belgen 01/01/ /01/2015 1/01/2009 1/01/2015 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,6 Midden-Limburg ,9 West-Limburg ,0 Maasland ,6 Zuid-Limburg ,7 LIMBURG ,1 VLAANDEREN ,4 BELGIE ,9 Bron : FOD Economie - ADSEI Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 11 : %-aandeel niet-belgen in totale bevolking Van de buitenlandse bevolking in Limburg (tabel 5 en figuur 12) is meer dan de helft Nederlander (54,1%). In Noord-Limburg vertegenwoordigen zij 80,6% van alle niet-belgen. In het Maasland is dit 69,7%, in Zuid-Limburg 50,6% en in West-Limburg 24,5%. Hiermee hebben de Nederlanders de Turken Socio-economische analyse 19 POM-ERSV Limburg

21 (18,8%) in West-Limburg, traditioneel het belangrijkst in aantal, naar de tweede plaats verwezen. In Midden-Limburg hebben de Italianen met 25,8% nog steeds het grootste aandeel van de niet-belgische bevolking. Opmerkelijk is dat begin 2015 de Polen (3.256 of 3,9%) in Limburg reeds de 4 de plaats bezetten binnen de buitenlandse bevolking. Tabel 5 : Niet-Belgen per nationaliteit op 01/01/2015 Nederlanders Marok- Span- Italianen Turken Polen kanen Duitsers jaarden Bulgaren Overige Totaal Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 12 : %-aandeel nationaliteiten binnen buitenlandse bevolking in Limburg op 01/01/2015 Leeftijdsopbouw Tabel 6 en figuur 13 over de leeftijdsopbouw laten duidelijk zien dat tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2015 de vergrijzing overal nog toeneemt. Het aandeel van de bevolking jonger dan 50 jaar is afgenomen ten voordele van de leeftijdsgroepen boven 50 jaar. Aan de ontgroening of daling van de jongerenaandelen daarentegen lijkt stilaan een eind te komen. In Limburg evolueert deze leeftijdsopbouw echter nog minder gunstig dan elders. Tevens blijkt in Zuid-Limburg het verouderingsfenomeen het meest uitgesproken, met vooral een relatief grotere groep 65-plussers. Socio-economische analyse 20 POM-ERSV Limburg

22 Figuur 13 : Evolutie procentuele leeftijdsopbouw 01/01/ /01/2015 Tabel 6 : Procentuele leeftijdsopbouw 1/01/2009 1/01/ Totaal Totaal Noord-Limburg 15,7 12,8 35,3 20,1 16,1 100,0 15,3 11,8 31,9 22,5 18,4 100,0 Midden-Limburg 15,7 12,4 35,9 19,8 16,2 100,0 15,5 11,5 33,0 21,7 18,3 100,0 West-Limburg 16,3 11,9 36,4 19,4 15,9 100,0 16,5 11,1 33,6 21,0 17,7 100,0 Maasland 15,6 12,3 35,9 20,6 15,5 100,0 15,6 11,4 32,5 22,8 17,8 100,0 Zuid-Limburg 14,9 11,1 35,6 20,9 17,5 100,0 14,9 10,7 32,3 22,4 19,6 100,0 LIMBURG 15,6 12,1 35,8 20,2 16,3 100,0 15,5 11,3 32,7 22,0 18,4 100,0 VLAANDEREN 16,1 11,8 34,7 19,5 18,0 100,0 16,2 11,4 32,5 20,6 19,3 100,0 BELGIE 16,9 12,1 34,9 19,0 17,1 100,0 17,0 11,8 33,2 19,9 18,1 100,0 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Ouderdomscoëfficiënt Figuur 14 illustreert de vergrijzing nog beter aan de hand van de ouderdomscoëfficiënt. De ouderdomscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking van 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jonger dan 20 jaar. Bovendien worden de verschillen in vergrijzing meer zichtbaar tussen de Limburgse streken, Limburg, Vlaanderen en België. De ouderdomscoëfficiënt neemt forser toe in Limburg dan elders. De vergrijzing in Limburg (119,9) situeert zich in 2015 niet alleen boven het Belgische (106,4) maar ook boven het Vlaamse (117,4) niveau. Opvallend is dat in Zuid-Limburg, met een ouderdomscoëfficiënt van 132,2, de vergrijzing veel verder gevorderd is dan in de rest van Limburg. Een ouderdomscoëfficiënt van boven de 100 betekent dat er meer 60-plussers dan jongeren zijn. Sedert enkele jaren is dit dus niet alleen zo in Vlaanderen maar zelfs in nog grotere mate in Zuid-Limburg. In 2015 zijn er nu ook in de overige Limburgse streken meer 60-plussers dan jongeren. Socio-economische analyse 21 POM-ERSV Limburg

23 Figuur 14 : Ouderdomscoëfficiënt (bevolking van 60j. en meer in % van de bevolking 0-19j) Particuliere huishoudens Onder huishouden verstaat men alle personen die gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samen leven. Een huishouden bestaat ofwel uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel uit twee of meer personen die al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de particuliere en collectieve huishoudens. Onder collectief huishouden wordt verstaan: religieuze gemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- en werkliedenhuizen, ziekenhuizen en gevangenissen. In collectieve huishoudens is er geen referentiepersoon, wat wel noodzakelijk is bij de particuliere huishoudens (PHH). De bepaling van een referentiepersoon binnen het particulier of privaat huishouden maakt het mogelijk om elk lid binnen het huishouden te situeren (verwantschapsband). Tabel 7 : Aantal particuliere huishoudens (PHH) volgens grootte en aantal personen in de PHH ALLEEN WONENDE MANNEN ALLEEN WONENDE VROUWEN 2 PERSONEN 3 PERSONEN 4 PERSONEN EN MEER TOTAAL PHH AANTAL PERSONEN IN PHH ALLEEN WONENDE MANNEN ALLEEN WONENDE VROUWEN 2 PERSONEN 3 PERSONEN 4 PERSONEN EN MEER TOTAAL PHH AANTAL PERSONEN IN PHH Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg LIMBURG VLAANDEREN BELGIE Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg 1/01/2009 1/01/2012 Het aantal PHH (tabel 7) bedraagt op 01/01/2012 in Limburg , waarmee het Limburgs aandeel 12,8% is in Vlaanderen ( ) en 7,2% in België ( ). Sinds begin 2009 (figuur 15) stijgt het aantal PHH in Limburg (+3,2%) betrekkelijk meer dan in Vlaanderen (+2,8%) en België (+2,9%). De sterkste stijging op streekniveau in Limburg wordt met +3,5% opgetekend in Noord-, Midden- en West- Socio-economische analyse 22 POM-ERSV Limburg

24 Limburg en de zwakste in het Maasland (+2,6%) en Zuid-Limburg (+2,7%). Bij de kleinste PHH (alleenwonenden en PHH van 2 personen) worden binnen Limburg in de beschouwde periode de omvangrijkste relatieve toenames vastgesteld, wat elders niet langer het geval is. De PHH van 3 personen kennen overal nagenoeg een status-quo. De evolutie bij de PHH van minstens 4 personen laat in Limburg (van -1,1% in Noord-Limburg tot +1,5% in West-Limburg) een duidelijk afwijkend beeld zien met Vlaanderen (+2,6%) en België (+3,3%). Dit alles resulteert begin 2012 in de grootteverdeling van de PHH zoals getoond in figuur 16. Figuur 15 : %-evolutie van het aantal PHH volgens grootte 01/01/ /01/2012 Figuur 16 : %-verdeling van de PHH volgens grootte op 01/01/2012 Socio-economische analyse 23 POM-ERSV Limburg

25 Door deze ontwikkeling sinds 2009 is de gemiddelde PHH-grootte (figuur 17) overal in Limburg sneller gedaald dan in Vlaanderen en België, met als resultaat een gemiddelde PHH-grootte begin 2012 van 2,46 personen in Limburg. Binnen Limburg variëren deze waarden dan van 2,52 in West-Limburg tot 2,41 in Zuid-Limburg, waarmee alle Limburgse streken nog altijd boven de Vlaamse (2,35) en Belgische (2,30) gemiddelde grootte van de PHH blijven. Figuur 17 : Gemiddelde grootte van de PHH Socio-economische analyse 24 POM-ERSV Limburg

26 2. Arbeidsmarktaanbod Doorstromingscoëfficiënt De structuur van de bevolking is ook van belang voor het aanbod en de vervanging van arbeidskrachten. De doorstromingscoëfficiënt geeft belangrijke aanwijzingen over de mate waarin uittreders uit de arbeidsmarkt vervangen kunnen worden door intredende starters. De doorstromingscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking jaar ten opzichte van de bevolking jaar. Deze indicator houdt wel enkel rekening met de leeftijd en zegt niets over de bereidheid om te werken en de competenties van de in- en uittreders. Op 01/01/2015 heeft Limburg een doorstromingscoëfficiënt (figuur 18) van 80,6%. Dat wil zeggen dat per 100 personen die in de leeftijdsklasse van de laatste fase van hun carrière zitten, er afgerond nog 80 personen klaarstaan om hun plaats in het arbeidsleven in te nemen. Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging op de arbeidsmarkt in Limburg dus niet meer gegarandeerd. Op 01/01/2009 bedroeg deze indicator nog 96,6%. In alle beschouwde regio s is de doorstromingscoëfficiënt de laatste jaren gedaald tot onder de 100%. Hierdoor is de vervanging op de arbeidsmarkt nergens meer verzekerd, wat binnen Limburg al enkele jaren en nog meer uitgesproken het geval is voor Zuid-Limburg (84,7% in 2009 en 75,0% in 2015). Op basis van de bevolkingsvooruitzichten van 2014 tot 2060 zal in de nabije toekomst deze doorstromingscoëfficiënt (figuur 19) in België, Vlaanderen en bij uitstek in Limburg zeer snel blijven dalen. Figuur 18 : Doorstromingscoëfficiënt (bevolking van 15-24j. in % van de bevolking 55-64j) Socio-economische analyse 25 POM-ERSV Limburg

27 Figuur 19 : Doorstromingscoëfficiënt op basis van waarnemingen en prognose (telkens op 1 januari berekening van de bevolking 15-24j. in % van de bevolking 55-64j.) Afhankelijkheidsratio De afhankelijkheidsratio is de verhouding van de bevolking jonger dan 20 jaar plus 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jaar. Zoals blijkt uit figuur 20 kennen Limburg (84,5%) en haar 5 streken (van 83,2% in het Maasland tot 86,4% in Zuid-Limburg) op 01/01/2015 nog relatieve lage afhankelijkheidsratio s vergeleken met Vlaanderen (88,8%). Dat wil zeggen dat er relatief minder inwoners op inactieve leeftijd zijn t.o.v. de potentieel beroepsactieven dan in Vlaanderen. Maar volgens de prognoses zullen de gebieden met de laagste waarden vandaag de sterkste aangroei kennen, zodat de druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking overal hoog zal worden. Figuur 20 : Afhankelijkheidsratio (bevolking van 0-19j. plus 60j. en meer in % van de bevolking 20-59j.) Socio-economische analyse 26 POM-ERSV Limburg

28 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie Tabel 8 en figuur 21 laten de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2013 zien. Hieruit blijkt dat Limburg relatief gezien minder werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), meer werklozen (niet-werkende werkzoekenden) en meer niet-beroepsactieven heeft dan Vlaanderen. Limburg telt 64,1% werkenden, 5,7% werklozen en 30,3% niet-beroepsactieven onder de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Binnen Limburg heeft Zuid- Limburg een iets betere procentuele verdeling dan deze op Vlaams niveau. Voor wat betreft de werklozen heeft Noord-Limburg (4,8%) de meest gunstige toestand. Het Maasland, gevolgd door Midden-Limburg, scoort het slechtste voor elke socio-economische positie en sluit daarmee eerder aan bij de landelijke %-verdeling van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Tabel 8 : Bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie in 2013 (jaargem.) Absoluut Procentueel Bevolking Werkzoekend Nietberoepsactief Bevolking Werkzoekend Niet- (15-64 jaar) Werkend (nwwz) (15-64 jaar) Werkend (nwwz) beroepsactief Noord-Limburg ,0 65,7 4,8 29,5 Midden-Limburg ,0 62,4 6,5 31,1 West-Limburg ,0 64,0 5,1 30,9 Maasland ,0 61,2 6,7 32,2 Zuid-Limburg ,0 66,8 5,1 28,1 LIMBURG ,0 64,1 5,7 30,3 VLAANDEREN ,0 66,1 5,3 28,6 BELGIE ,0 61,1 8,0 30,9 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 21 : %-verdeling bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2013 (jaargemiddelde) Socio-economische analyse 27 POM-ERSV Limburg

29 Evolutie van de beroepsbevolking De beroepsbevolking is het gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat daadwerkelijk actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), hetzij als niet-werkende werkzoekenden. In de periode (tabel 9 en figuur 22) stijgt de Limburgse beroepsbevolking met +2,8% aan een iets trager tempo dan in Vlaanderen (+2,9%) en België (+3,0%). Met +4,0% is Noord-Limburg de Limburgse streek met relatief de meest positieve evolutie. In Zuid-Limburg bedraagt de groei slechts +2,0%. Sinds 2010 doet er zich zelfs een status-quo voor. Tabel 9 : Evolutie van de beroepsbevolking (15-64 jaar) (jaargemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,5 West-Limburg ,4 Maasland ,7 Zuid-Limburg ,0 LIMBURG ,8 VLAANDEREN ,9 BELGIE ,0 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 22 : Evolutie van de beroepsbevolking (Indices, 2008 = 100) In figuur 23 is goed zichtbaar dat de mannelijke beroepsbevolking in alle regio s maar weinig meer toeneemt. In Zuid-Limburg is er zelfs al geen groei meer. De vrouwelijke beroepsbevolking kent globaal in Limburg (+5,5%) een hoger groeicijfer dan Vlaanderen (+5,0%) en België (+5,0%). Het hoogste groeiritme bij de vrouwen wordt met +7,4% opgetekend in Noord-Limburg en het laagste met +4,5% in Midden-Limburg. Socio-economische analyse 28 POM-ERSV Limburg

30 Figuur 23 : Groei-% van de beroepsbevolking (15-64j.) Activiteitsgraad De activiteitsgraad (tabel 10) geeft een idee van de mate waarin de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) actief is op de arbeidsmarkt, d.w.z. een job heeft of een job zoekt. De activiteitsgraad is namelijk de verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. De Limburgse activiteitsgraad ligt in 2013 met 69,7% tussen de Vlaamse (71,4%) en de Belgische (69,1%). Sinds 2008 heeft Limburg haar activiteitsgraad t.o.v. Vlaanderen en België verbeterd. Zuid- Limburg (71,9%) weet in de betrokken periode de achterstand t.o.v. Vlaanderen volledig weg te werken. Van de Limburgse streken ziet Midden-Limburg (met +0,8% tot 68,9%) haar activiteitsgraad het minst toenemen en Noord-Limburg (met +2,0% tot 70,5%) het meest. Aangezien de mannelijke beroepsbevolking maar weinig meer aangroeit, vindt de toename van de activiteitsgraad nagenoeg uitsluitend plaats bij de vrouwen. Tabel 10 : Evolutie van de activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) (de beroepsbevolking/bevolking op arbeidsleeftijd) Evolutie M V T M V T M V T Noord-Limburg 74,8 61,8 68,5 75,2 65,5 70,5 0,4 3,7 2,0 Midden-Limburg 73,8 62,2 68,1 73,6 64,1 68,9-0,2 1,9 0,8 West-Limburg 74,4 61,2 67,9 74,6 63,5 69,1 0,2 2,3 1,2 Maasland 72,4 59,3 66,0 72,8 62,6 67,8 0,4 3,3 1,8 Zuid-Limburg 76,1 64,5 70,4 76,1 67,5 71,9 0,1 3,0 1,5 LIMBURG 74,4 62,1 68,3 74,5 64,8 69,7 0,1 2,7 1,4 VLAANDEREN 76,0 65,0 70,6 75,8 67,0 71,4-0,3 2,0 0,8 BELGIE 74,5 63,2 68,9 73,7 64,6 69,1-0,8 1,4 0,3 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 29 POM-ERSV Limburg

31 Figuur 24 : Evolutie activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 25 : Groei activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 26 laat duidelijk zien dat van de Limburgse regio s in 2013, het Maasland (67,8%) de laagste activiteitsgraad heeft en Zuid-Limburg (71,9%) de hoogste. Dit was in 2008 ook al zo. Opvallend is ook dat de Maaslandse activiteitsgraad achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Niettemin lijkt er in het Maasland toch een inhaalbeweging te zijn ingezet. Socio-economische analyse 30 POM-ERSV Limburg

32 Figuur 26 : Activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) per geslacht in 2013 (beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) Werkloosheid Niet-werkende werkzoekenden In de periode 31/12/ /12/2014 stijgt het aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz) in Limburg van tot of met +21,5%. Hiermee presteert Limburg minder slecht dan Vlaanderen (+29,0%). In Noord-Limburg (+30,7%) verloopt de werkloosheid het slechtst. Midden- Limburg (+16,8%) en West-Limburg (+17,0%) scoren het best. Opmerkelijk is dat in de beschouwde periode in alle regio s de werkloosheid bij de vrouwen duidelijk minder is gestegen dan bij de mannen. West-Limburg kent met +1,9% de kleinste toename bij de vrouwen en het Maasland met +18,2% de grootste, wat wel nog beter is dan de Vlaamse stijging met +19,3%. De mannelijke werkloosheid evolueert het minst gunstig in Noord-Limburg (+50,5%) en het meest gunstig in Midden-Limburg (+31,8%). Waar eind 2008 vrouwen nog duidelijk vaker terug te vinden zijn in de werkloosheidsstatistieken dan mannen, is dit patroon eind 2014 nagenoeg overal omgekeerd. Tabel 11 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden /12/ /12/2014 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,7 Midden-Limburg ,8 West-Limburg ,0 Maasland ,9 Zuid-Limburg ,6 LIMBURG ,5 VLAANDEREN ,0 Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 31 POM-ERSV Limburg

33 Figuur 27 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden (Indices, december 2008 = 100) Figuur 28 : %-evolutie van de niet-werkende werkzoekenden per geslacht Figuur 29 : Evolutie %-aandeel vrouwen in de niet-werkende werkzoekenden Socio-economische analyse 32 POM-ERSV Limburg

34 Figuur 30 : %-verdeling van de niet-werkende werkzoekenden naar arbeidshandicap, leeftijd, duur, studieniveau en origine op 31/12/2014 Socio-economische analyse 33 POM-ERSV Limburg

35 Van de nwwz in Limburg op 31/12/2014 is: 18,0% arbeidsgehandicapt; 19,9% jonger dan 25 jaar en 26,2% 50 jaar of ouder; 26,8% 2 jaar of langer werkloos; 45,6% laaggeschoold; 22,5% allochtoon. In de Limburgse streken worden hiervan de grootste aandelen nwwz opgetekend in: Zuid-Limburg met 21,5% arbeidsgehandicapten; West-Limburg met 21,9% jonger dan 25 jaar en Noord-Limburg met 29,0% 50 jaar of ouder; het Maasland met 28,4% 2 jaar of langer werkloos; het Maasland met 47,7% laaggeschoold; Midden-Limburg met 29,8% allochtonen. Werkloosheidsgraad De werkloosheidsgraad is het aandeel van de niet-werkende werkzoekenden in de beroepsbevolking. Tussen december 2008 en december 2014 is de Limburgse werkloosheidsgraad iets minder gestegen dan in Vlaanderen. Dit geldt voor alle Limburgse streken, uitgezonderd het Maasland. Eind december 2008 ligt de werkloosheidsdruk enkel in Noord-Limburg (5,3%) en Zuid-Limburg (6,1%) onder het Vlaamse niveau van 6,2%, terwijl overig Limburg slechter scoort. Zes jaar later zit naast Noord-Limburg (6,8%) en Zuid-Limburg (7,2%) ook West-Limburg (7,2%) onder de Vlaamse werkloosheidsdruk van 7,8%. Zowel in 2008 als in 2014 kennen Midden-Limburg (8,1% in 2008 en 9,2% in 2014) en het Maasland (7,9% en 9,8%) het hoogste aantal werklozen t.o.v. hun beroepsbevolking. Figuur 31 : Evolutie werkloosheidsgraden per jaar (niet-werkende werkzoekenden in % van beroepsbevolking) Socio-economische analyse 34 POM-ERSV Limburg

36 3. Opleiding Schoolbevolking in het voltijds onderwijs In Limburg bedraagt in het schooljaar de schoolbevolking in het voltijds onderwijs eenheden, of 12,3% van het totaal voor Vlaanderen ( ). Sinds het schooljaar is de schoolbevolking in Limburg gestegen met +2,0% en in Vlaanderen met +5,2%. Het aantal leerlingen in Limburg in het kleuteronderwijs (+10,4%), het lager onderwijs (+1,5%) en het secundair onderwijs (-6,8%) evolueert minder goed dan in Vlaanderen (respectievelijk +10,5%, +4,5% en -3,7%). Het hogescholenonderwijs in Limburg (+8,3%) ziet zijn studentenbevolking vlugger toenemen dan in Vlaanderen (+3,1%). Het aantal studenten dat in Limburg universitair onderwijs volgt, kent met een toename van +115,4% een beduidend hoger stijgingsritme dan in geheel Vlaanderen (+50,4%). Toch blijft er een groot verschil tussen Limburg en Vlaanderen in het aandeel van de schoolbevolking dat universitair onderwijs volgt. Sinds het schooljaar verminderen overigens de aandelen van het lager en secundair onderwijs en vermeerderen de aandelen van nagenoeg alle overige onderwijsniveaus, zowel in Limburg als Vlaanderen. In vergelijking met Vlaanderen is het aandeel van het secundair onderwijs in Limburg beduidend groter. In het academiejaar is het hoger onderwijs in Vlaanderen grondig hervormd. De hogescholen hebben hun academische bachelor- en masteropleidingen overgedragen aan de universiteiten. Na de integratie bieden de hogescholen wel nog verder hun professionele opleidingen aan. Tabel 12 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds onderwijs in de schooljaren en Evolutie / Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Kleuteronderwijs , ,5 Gewoon , ,6 Buitengewoon ,2 65 3,3 Lager onderwijs , ,5 Gewoon , ,7 Buitengewoon , ,8 Secundair onderwijs , ,7 Gewoon , ,3 Buitengewoon , ,5 Hogescholenonderwijs (*) , ,1 Universitair onderwijs (*) , ,4 Totaal , ,2 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg (*) = aantal actieve inschrijvingen met een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Socio-economische analyse 35 POM-ERSV Limburg

37 Figuur 32 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau in de schooljaren en Voltijds gewoon secundair onderwijs Nog iets meer uitgesproken dan in het schooljaar , kiezen de meeste scholieren binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs in het schooljaar zowel in Limburg (24,1%) als in Vlaanderen (27,3%) na de 1 ste graad voor het algemeen secundair onderwijs (ASO). Het aandeel van het technisch secundair onderwijs (TSO) stagneert rond 22,0% in Limburg en 21,3% in Vlaanderen. Het aandelenpercentage voor het beroepssecundair onderwijs (BSO) daalt in beide regio s, respectievelijk in Limburg tot 20,8% en in Vlaanderen tot 17,7%. In de beschouwde periode is de schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs praktisch in elke studierichting merkelijk afgenomen. Enkel het kunstsecundair onderwijs laat nog een toename optekenen. Deze evolutie verloopt in Limburg telkens iets forser dan in Vlaanderen. Tabel 13 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Evolutie / Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers , ,9 1ste graad secundair onderwijs , ,4 2de en 3de graad ASO , ,8 2de en 3de graad TSO , ,5 2de en 3de graad KSO ,2 65 1,0 2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair) , ,8 Totaal , ,3 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg Socio-economische analyse 36 POM-ERSV Limburg

38 Figuur 33 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs Schoolse vertraging of schoolse achterstand is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door ziekte, atypische studieovergangen, enz. Figuur 34 : %-aandeel scholieren met schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. het 7 de leerjaar + modulair onderwijs) per studierichting in de schooljaren en Voor wat betreft de schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. 7de leerjaar en modulair onderwijs) blijkt uit figuur 34 dat in het schooljaar in Limburg het ASO met 12,3% procentueel duidelijk de minste leerlingen met schoolse achterstand telt, gevolgd door het TSO en het kunstsecundair onderwijs of KSO. Verhoudingsgewijs zitten de meeste scholieren met Socio-economische analyse 37 POM-ERSV Limburg

39 vertraging in het BSO (58,5%). De leerlingenaandelen met schoolse vertraging zijn in Vlaanderen voor elke studierichting nagenoeg van dezelfde grootteorde als in Limburg. Sinds het schooljaar zijn, zowel in Limburg als Vlaanderen, de leerlingenaandelen met schoolse vertraging gedaald, behalve in het BSO. Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs (participatie) In het academiejaar volgen Vlaamse jongeren, waarvan (12,7%) Limburgse, hoger onderwijs in Vlaanderen. In vergelijking met het academiejaar wordt voor de Vlaamse jongeren een stijging vastgesteld met eenheden of 20,8%, tegenover een toename met of 22,0% bij de Limburgse studenten. Deze aangroei bij de Limburgse studenten hoger onderwijs wordt vooral opgetekend in het universitair onderwijs ( Limburgse studenten of 81,7% van de totale toename van Limburgers in het Vlaamse hoger onderwijs). Bij de Vlaamse studenten hoger onderwijs is dit aandeel zelfs nog iets hoger ( Vlaamse universiteitsstudenten of 92,7% van het totaal). De reeds eerder vermelde grondige hervorming in het hoger onderwijs in Vlaanderen in het academiejaar heeft deze evolutie uiteraard danig beïnvloed. Indien het aantal studenten in het hoger onderwijs uit een bepaalde regio wordt afgezet tegen het aantal inwoners tussen 18 en 24 jaar uit diezelfde regio, bekomt men de participatiegraad. In het academiejaar haalt Limburg een participatiegraad van 37,2% in het Vlaamse hoger onderwijs, wat beneden het Vlaamse gemiddelde van 39,3% ligt. Sinds het academiejaar heeft Limburg zijn achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake de deelname aan het hoger onderwijs verkleind van 3,2% tot 2,1%. In het hogescholenonderwijs en het universitair onderwijs apart scoort Limburg in het academiejaar een participatiegraad van respectievelijk 20,3% en 16,9% (Vlaanderen: 20,1% en 19,1%). De vergelijking met de partipatiegraden in het academiejaar (figuur 35) maakt duidelijk dat de verkleining van de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen betreffende de deelname aan het Vlaamse hoger onderwijs uitsluitend is toe te schrijven aan de Limburgse jongeren in het hogescholenonderwijs. Tabel 14 : Potentieel en werkelijk aantal studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in het academiejaar en Evolutie / Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Bevolking jaar (jaargem.) , ,1 Hoger onderwijs , ,8 Hogescholenonderwijs , ,5 Universitair onderwijs , ,7 Bron : Departement Onderwijs; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg (*) = aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Socio-economische analyse 38 POM-ERSV Limburg

40 Figuur 35 : Participatiegraad Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaams hoger onderwijs in de academiejaren en Studierendement in het hoger onderwijs Het studierendement geeft niet de traditioneel bekende slaagcijfers weer. Sinds de invoering van de Ba-Ma structuur werkt men in het hoger onderwijs met studiepunten. Elke opleiding bestaat uit een aantal opleidingsonderdelen (= vakken, opleidingsactiviteiten, ) van een aantal studiepunten. Studiepunten geven de studieomvang van elke opleiding en van elk opleidingsonderdeel weer. Een academische bachelor bestaat bijvoorbeeld uit minimum 180 studiepunten. De student schrijft zich in voor een aantal opleidingsonderdelen (wat uitgedrukt kan worden in studiepunten) en slaagt al dan niet voor alle of voor bepaalde opleidingsonderdelen. Het studierendement wordt berekend als de verhouding van het aantal verworven studiepunten ten opzichte van het aantal opgenomen studiepunten. In de hier gehanteerde berekening gaat het ook enkel over de actieve inschrijvingen en worden de uitgeschreven studenten niet meegeteld. In de definitie van studierendement worden gedelibereerde studiepunten niet meegenomen bij de berekening van het studierendement. Gedelibereerde studiepunten reflecteren immers de interne werking van de onderwijsinstelling. De Limburgse studenten in het hoger onderwijs halen in het academiejaar een studierendement van 78,8%, wat iets lager is dan de 79,4% van de Vlaamse studenten. Vergeleken met academiejaar betekent dit een studierendementsdaling met -0,8% en -0,5% voor respectievelijk de studenten die wonen in Limburg en Vlaanderen, waardoor de kleine achterstand van de Limburgers sindsdien wat is toegenomen. Deze vergroting van de studierendementsachterstand van de Limburgse studenten t.o.v. de Vlaamse wordt enkel veroorzaakt door de hogeschoolstudenten (van 79,4% tot 77,5% voor Limburg en van 79,2% tot 78,0% voor Vlaanderen). De universitaire studenten uit Limburg weten daarentegen hun rendement zelfs iets op te voeren (van 80,2% tot 80,5% voor Limburg en van 81,1% tot 80,9% voor Vlaanderen). Socio-economische analyse 39 POM-ERSV Limburg

41 Tabel 15 : Studierendement studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Totaal Totaal opgenomen verworven studiepunten studiepunten Hogescholen Universiteiten Hoger onderwijs Totaal opgenomen studiepunten Totaal verworven studiepunten Totaal opgenomen studiepunten Totaal verworven studiepunten Studierendement Studierendement Studierendement LIMBURG , , , VLAANDEREN , , ,9 LIMBURG , , , VLAANDEREN , , ,4 Evolutie LIMBURG , , ,8 VLAANDEREN , , ,5 Bron : Departement Onderwijs; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg (*) aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Studierendement = het aandeel van de verworven studiepunten in de opgenomen studiepunten van het aantal studenten naar woonregio in het hoger onderwijs. Figuur 36 : Studierendement Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Socio-economische analyse 40 POM-ERSV Limburg

42

43 Socio-economische analyse 42 POM-ERSV Limburg

44 Economisch weefsel 1. Welvaartscreatie Bruto toegevoegde waarde De bruto toegevoegde waarde (btw) is het bedrag dat de productiefactoren aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten toevoegen. Het is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten. De reële economische groei van een regio wordt berekend op de toename van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in kettingeuro s met als referentiejaar Het gaat om "bruto" toegevoegde waarde, omdat ook de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen worden inbegrepen. De waardering gebeurt tegen basisprijzen. Dit betekent dat de productie niet de door de producent in rekening gebrachte belasting over de toegevoegde waarde omvat en ook niet mogelijke andere productgebonden belastingen zoals accijnzen. Wel zijn productgebonden subsidies inbegrepen. Figuur 37 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2012) in de periode Over de periode kent Limburg met +2,2% een hogere jaarlijkse gemiddelde reële economische groei dan Vlaanderen (+1,6%) en België (+1,2%). De groeiritmes van de arrondissementen Hasselt (+2,6%) en Tongeren (+2,3%) situeren zich boven het provinciaal niveau. Het arr. Maaseik (+1,1%) daarentegen haalt zelfs niet het landelijke niveau door een duidelijk zichtbare inkrimping van zijn economie in 2012 en 2013 (zie figuur 38). Socio-economische analyse 43 POM-ERSV Limburg

45 Figuur 38 : Evolutie bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2012) (Indices, 2009 = 100) De btw beloopt in 2013 in Limburg ,9 miljoen euro of respectievelijk 11,0% en 6,4% van de btw in Vlaanderen ( ,7 miljoen euro) en België ( ,0 miljoen euro). Zoals in alle ontwikkelde economieën, zijn ook hier de tertiaire activiteiten verantwoordelijk voor het grootste deel van de btw, gaande van een aandeel van 70,8% in Limburg, over 72,6% in Vlaanderen tot 76,7% in België. Alle andere beschouwde sectoren zijn in Limburg naar verhouding belangrijker dan in Vlaanderen en België, zoals duidelijk blijkt via de specialisatie-index in figuur 39. De specialisatie-index t.o.v. Vlaanderen wordt berekend als het aandeel van een sector in het totaal van alle sectoren voor een regio t.o.v. het analoge aandeel voor Vlaanderen, vermenigvuldigd met 100. Een index groter dan 100 wijst op een specialisatie voor de regio. Door de relatief grotere belangrijkheid van de secundaire sector in onze provincie, is Limburg één van de Vlaamse provincies die doorgaans heel conjunctuurgevoelig is. Dit komt doordat de secundaire sector een grotere exportgerichtheid heeft en zo meer onderhevig is aan internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. Tabel 16 : Economische structuur in 2013 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (miljoenen euro s) Abs. (in miljoen euro's) Limburg Vlaanderen België Abs. Abs. %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal Landbouw, bosbouw en visserij 329,2 1, ,6 1, ,6 0,8 Industrie 4.577,9 20, ,3 20, ,9 16,9 Bouwnijverheid 1.688,1 7, ,2 6, ,0 5,6 Tertiaire sector ,7 70, ,6 72, ,5 76,7 Totaal bruto toegevoegde waarde ,9 100, ,7 100, ,0 100,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 44 POM-ERSV Limburg

46 Figuur 39 : Specialisatie-indices in 2013 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen inzake de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (Indices, Vlaanderen=100) Bruto binnenlands product Het bruto binnenlands product (bbp) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd. Het bbp is een veelgebruikte maatstaf voor de economische situering van een regio. Het bruto binnenlands product wordt samengesteld door bij de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen de productgebonden belastingen op productie en invoer op te tellen en de productgebonden subsidies op productie en invoer af te trekken. In 2013 bedraagt het bbp in Limburg ,4 miljoen euro. Dit is 11,0% van het Vlaamse bbp ( ,2 miljoen euro) en 6,4% van het Belgische bbp ( ,1 miljoen euro). Het arrondissement Hasselt levert veruit het grootste aandeel in het Limburgse bbp. Figuur 40 : Bruto binnenlands product tegen lopende prijzen in 2013 per Limburgs arrondissement (in miljoen euro) Socio-economische analyse 45 POM-ERSV Limburg

47 Bruto binnenlands product per inwoner Het bbp per inwoner is een belangrijke indicator voor het meten van de geproduceerde welvaart. Limburg realiseert in 2013 een bbp per inwoner van euro, wat 17,8% minder is dan het Vlaamse bbp per inwoner ( euro). Binnen Limburg spant het arr. Hasselt (36.249) de kroon. Het situeert zich hiermee zelfs boven het Vlaamse en Belgische (35.529) niveau. Het arr. Maaseik (24.557) en vooral het arr. Tongeren (21.400) scoren laag. Opvallend is ook dat sinds 2009 enkel het arr. Maaseik zich niet verbeterd heeft t.o.v. Vlaanderen. Vooral in 2012 en 2013 kende het arr. Maaseik een markante daling van het bbp per inwoner. Dit is uiteraard het direct gevolg van de economische krimp in die jaren in het arr. Maaseik, zoals hiervoor reeds aangehaald (figuur 38). Tabel 17 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner tegen lopende prijzen in de periode Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% Arr. Hasselt ,8 100,9 4,0 Arr. Maaseik ,1 68,4 1,7 Arr. Tongeren ,1 59,6 3,6 LIMBURG ,5 82,2 3,4 VLAANDEREN ,0 100,0 2,8 BELGIE ,4 98,9 2,4 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 41 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner (Indices, 2009 = 100) Via een synthetische opsplitsing van het BBP per inwoner kunnen diverse socio-economische aspecten van een regio bekeken worden, zoals blijkt uit volgende identiteit : of m.a.w. bbp bevolking = bbp werkgelegenheid x werkgelegenheid werkenden x werkenden bevolking jaar x bevolking jaar bevolking bbp per inwoner = arbeidsproductiviteit x pendelarbeidsratio x werkzaamheidsgraad x onafhankelijkheidsratio Socio-economische analyse 46 POM-ERSV Limburg

48 De grootte van het bbp per inwoner in een regio wordt dus niet alleen bepaald door de onafhankelijkheidsratio, de werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit, maar ook door de concentratie van de werkgelegenheid in deze regio. Figuur 42 : Determinanten van het bbp per inwoner in 2013 (Indices, Vlaanderen=100) Uit figuur 42 met de 4 determinanten van het bbp per inwoner blijkt dat in 2013 in Limburg : de arbeidsproductiviteit (bruto binnenlands product per werknemer of zelfstandige) 12,7% lager ligt dan in Vlaanderen; o alle Limburgse arrondissementen situeren zich min of meer rond het provinciaal niveau. de pendelarbeidsratio (werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners) 5,4% beneden het Vlaamse peil blijft; o Hasselt scoort niet alleen beter dan Limburg maar zelfs 13,5% beter dan Vlaanderen. o Maaseik doet het op dit onderdeel 19,6% en Tongeren 27,5% slechter vergeleken met Vlaanderen. de werkzaamheidsgraad (het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd) zich 3,1% onder deze van Vlaanderen situeert; o In elk Limburgs arrondissement wordt nagenoeg dezelfde achterstand t.o.v. Vlaanderen opgetekend als globaal in Limburg. de onafhankelijkheidsratio (het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking) 2,8% hoger is dan in Vlaanderen. o Alle Limburgse arrondissementen vertonen nagenoeg dezelfde gunstige demografische factor t.o.v. Vlaanderen als de provincie in haar geheel. Socio-economische analyse 47 POM-ERSV Limburg

49 De grotere aanwezigheid van potentiële actieven in de Limburgse bevolking kan dus blijkbaar niet verhinderen dat het bbp per inwoner lager blijft dan in Vlaanderen. In Limburg drukken de minder goede arbeidsproductiviteit, pendelarbeidsratio en werkzaamheidsgraad op de gerealiseerde welvaart. De demografische determinant zorgt zoals gezegd wel voor enige verluchting, doch enkel in het arr. Hasselt geholpen door een gunstige pendelarbeidsratio die voortvloeit uit een hoge concentratie van de werkgelegenheid in dit arrondissement. Beschikbaar inkomen per inwoner Om de welvaart van de inwoners in kaart te brengen is het beschikbaar inkomen van de inwoners van een regio een goede indicator. In tegenstelling tot het bbp, dat de geproduceerde welvaart van een regio aangeeft, is het beschikbaar inkomen per inwoner een betere indicator voor de welvaart die de inwoners van een gebied verdiend hebben. Voordeel van deze indicator is dat het gaat over het inkomen dat beschikbaar blijft na aftrek van belastingen op inkomen en vermogen. Nadeel voor onderhavige analyse is dat het administratief arrondissement het laagste geografisch niveau is waarvan gegevens beschikbaar zijn. Limburg laat in 2012 een beschikbaar inkomen per inwoner optekenen van euro of 7,3% minder dan het Vlaams gemiddelde ( euro). Binnen Limburg heeft het arr. Hasselt (19.326) het hoogste beschikbaar inkomen per hoofd en situeert zich hiermee iets boven het landelijke niveau (18.927). Het arr. Maaseik (17.858) kent per inwoner gemiddeld het laagste beschikbaar inkomen. Sinds 2008 hebben Limburg en elk van haar arrondissementen iets van hun achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake het beschikbaar inkomen per inwoner weten weg te werken. Tabel 18 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner in de periode Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% Arr. Hasselt ,5 96,0 1,3 Arr. Maaseik ,7 88,7 1,2 Arr. Tongeren ,7 90,8 1,2 LIMBURG ,5 92,7 1,2 VLAANDEREN ,0 100,0 0,9 BELGIE ,3 94,0 0,8 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 48 POM-ERSV Limburg

50 Figuur 43 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) Belangrijk is dat de regionale spreiding van het gemiddeld beschikbaar inkomen per hoofd minder groot is dan van het bbp per capita, zoals geïllustreerd wordt in figuren 44 en 45. De milderende werking van de sociale zekerheid en pendelarbeidsbewegingen zorgen daarvoor. Hierdoor is de regionale spreiding van deze inkomensindicator op arrondissementeel vlak binnen Limburg in 2012 beperkt tot een standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van 623 tegenover een standaarddeviatie van inzake het BBP per inwoner. Deze standaarddeviatie geeft aan in hoeverre de inkomens afwijken van het gemiddelde. De respectievelijke standaardafwijkingen van 639 en in 2009 wijzen sindsdien op een licht convergerende ontwikkeling van de verdiende welvaart en een wat groter divergerend verloop van de geproduceerde welvaart in de Limburgse arrondissementen. Figuur 44 : Relatie tussen geproduceerde en verdiende welvaart in 2012 Socio-economische analyse 49 POM-ERSV Limburg

51 Figuur 45 : Standaarddeviatie in reële termen (in constante prijzen van 2004) voor de Limburgse arrondissementen inzake het BBP per inwoner en het beschikbaar inkomen per inwoner Netto fiscaal inkomen per inwoner De basis voor deze indicator is het totaal netto belastbaar inkomen, verwezenlijkt door natuurlijke personen zowel in België als in het buitenland en onderworpen aan de personenbelasting, opgesteld op basis van de belastingsaangiften. Het netto belastbaar inkomen is samengesteld uit inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en beroepsinkomsten. Het centrale element in deze statistiek is het totale netto belastbaar inkomen per aangifte (fiscaal gezin). Het fiscale gezin kan bestaan uit een alleenstaande, wettelijk samenwonenden of een gehuwd paar. Het totale netto belastbaar inkomen bestaat uit alle netto inkomsten min de aftrekbare uitgaven. Er dient op gewezen te worden dat de resultaten alleen betrekking hebben op gezinnen die belasting betalen (ingecohierde inkomens). Een aantal belastingplichtigen, die omwille van hun inkomen of van hun gezinslasten niet belastbaar zijn, komen in de statistiek niet voor. Nadeel is dus dat het netto fiscale inkomen niet de absolute hoogte van het werkelijke inkomensniveau weergeeft. Voordeel is dat deze fiscale statistieken toch toelaten een zekere welvaartswaardeschaal op te stellen en zelfs tot op gemeentelijk niveau. Enkel het gemiddelde netto fiscaal inkomen per inwoner wordt geanalyseerd, aangezien dit een betere indicator is van de economische welvaart van een gebied dan het gemiddelde netto fiscaal inkomen per aangifte. Het gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner bedraagt in Limburg in 2012 (aanslagjaar 2013) euro, wat overeenkomt met een welvaartsindex van 92,4% t.o.v. het gemiddelde in Vlaanderen ( euro). Zuid-Limburg (16.956) heeft met 95,4% de hoogste welvaartsindex van alle Limburgse streken en plaatst zich daarmee samen met Midden-Limburg (93,8%) iets boven het landelijke welvaartsniveau (93,7%). Het Maasland ( of 87,3%) bekleedt de laatste plaats. Socio-economische analyse 50 POM-ERSV Limburg

52 Sinds 2008 is de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen iets afgenomen. Noord- en Zuid-Limburg weten de welvaartskloof het meest te dichten, gevolgd door het Maasland. Midden- en West-Limburg moeten wat terrein prijsgeven. De relatieve groeicijfers van de 5 Limburgse streken variëren tussen 2008 en 2012 van +8,8% in Midden-Limburg tot +10,6% in Noord-Limburg. Tabel 19 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner Welvaartsindex Absoluut in Vlaanderen=100 Groei-% Noord-Limburg ,3 90,1 10,6 Midden-Limburg ,5 93,8 8,8 West-Limburg ,7 92,5 9,4 Maasland ,0 87,3 10,0 Zuid-Limburg ,8 95,4 10,5 LIMBURG ,3 92,4 9,8 VLAANDEREN ,0 100,0 9,7 BELGIE ,2 93,7 9,1 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Financiële statistieken Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 46 : Evolutie gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) De standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van de verdeling van deze welvaartsindicator over de 5 Limburgse streken bedraagt 470,41 in 2012, wat duidt op een vrij gelijkmatige spreiding van de inkomens op streekniveau als gevolg van pendelarbeid en sociale correcties. In 2008 was de standaarddeviatie nog 495,18. Socio-economische analyse 51 POM-ERSV Limburg

53 Figuur 47 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in 2012 en het groei-% ervan sinds 2008 Socio-economische analyse 52 POM-ERSV Limburg

54 2. Concurrentievermogen op gebied van arbeidskost Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde De economische prestatie van een land of regio wordt veelal bepaald aan de hand van de arbeidsproductiviteit. In dit onderdeel wordt arbeidsproductiviteit gedefinieerd als de bruto toegevoegde waarde per werknemer. Dit is een iets engere definitie dan de arbeidsproductiviteit op basis van het bbp, die in het voorgaande hoofdstuk werd gehanteerd. In 2013 wordt in Limburg een arbeidsproductiviteit van ,7 opgetekend, tegenover ,3 in Vlaanderen en ,9 in België. Dit betekent voor Limburg t.o.v. Vlaanderen een arbeidsproductiviteitsniveau dat 13,1% lager ligt. Niettemin heeft Limburg (+13,0%) sinds 2009 haar achterstand inzake arbeidsproductiviteit t.o.v. Vlaanderen (+12,2%) iets kunnen verkleinen, wat weliswaar enkel te danken is aan het het arr. Hasselt (+14,2%). Deze evolutie heeft in 2013 als resultaat dat alle Limburgse arrondissementen zich min of meer situeren rond het provinciaal arbeidsproductiviteitsniveau. Tabel 20 : Arbeidsproductiviteit in 2013 per sector in Limburg, Vlaanderen en België Limburg Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 Vlaanderen Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 België Jaarlijks gem. groei-% sinds 2009 Abs. (in euro's) Abs. (in euro's) Abs. (in euro's) Landbouw, bosbouw en visserij ,1 7, ,8 3, ,5 2,9 Industrie ,3 4, ,5 4, ,7 3,8 Bouwnijverheid ,1 1, ,4 2, ,7 2,8 Tertiaire sector ,8 3, ,9 2, ,9 2,6 Totaal ,7 3, ,3 3, ,9 2,8 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 48 : Arbeidsproductiviteit (Indices, 2009 = 100) (Bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers) Socio-economische analyse 53 POM-ERSV Limburg

55 Figuur 49 : Arbeidsproductiviteitsniveau (Indices, Vlaanderen =100) Per sector scoort in 2013 in Limburg de bouw ( ,1) de hoogste productiviteit en de primaire sector ( ,1) de laagste. In Vlaanderen en België wordt telkens de laagste productiviteit opgetekend in de tertiaire sector en de hoogste in de primaire sector. De jaarlijkse gemiddelde groeipercentages sinds 2009 tonen dat Limburg in de industrie en de bouw haar productiviteitsachterstand t.o.v. Vlaanderen niet weet te reduceren. De grotere productiviteitstoename in Limburg in de primaire en tertiaire sector heeft er echter toch voor gezorgd dat de globale Limburgse (+3,2% groei per jaar) productiviteit t.o.v. Vlaanderen (+3,1 %) en België (+2,8%) iets is verbeterd. Figuur 50 illustreert evenwel dat Limburg in 2013 in alle beschouwde sectoren nog altijd een beduidend lagere arbeidsproductiviteit blijft hebben. Figuur 50 : Arbeidsproductiviteitsniveau in 2013 per sector (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 54 POM-ERSV Limburg

56 Arbeidseenheidskost De arbeidseenheidskost (totale loonsom gedeeld door totaal aantal werknemers) is een indicator voor de gemiddelde loonkost van een werknemer. In 2012 bedraagt de arbeidseenheidskost in Limburg ,1 euro. In Vlaanderen was dit ,9 euro. Vergeleken met Vlaanderen is de arbeidseenheidskost in Limburg sinds 2009 licht gedaald. Dit wil zeggen dat de arbeid in Limburg gemiddeld relatief goedkoop is gebleven (11,0% lager dan Vlaanderen in 2012). Het arr. Hasselt (7,7% minder duur) benadert het meest de gemiddelde Vlaamse loonkost per werknemer. Maaseik is 14,6% goedkoper en Tongeren zelfs 17,6%, hoewel Tongeren het enige arrondissement is waar sinds 2009 de arbeidseenheidskost wat sneller is toegenomen dan in Vlaanderen. Figuur 51 : Evolutie arbeidseenheidskost (Indices, 2009 = 100) (totale beloning werknemers/totaal aantal werknemers) Figuur 52 : Arbeidseenheidskost (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 55 POM-ERSV Limburg

57 Loonkost per eenheid product De loonkost per eenheid product (totale loonsom gedeeld door de bruto toegevoegde waarde) geeft weer hoezeer de loonkost doorweegt in de productie van goederen en diensten. De loonkost per eenheid product bedraagt in 2012 in Vlaanderen gemiddeld 0,552 euro per euro bruto toegevoegde waarde, wat 1,3% minder is dan in Ondanks een snellere daling met -2,2% in Limburg (0,578 in 2009 en 0,566 in 2012) blijft onze provincie iets boven het Vlaamse niveau liggen. Relatief gezien t.o.v. Vlaanderen betekent dit dat tussen 2009 en 2012 in Limburg de loonkost per eenheid product goedkoper is geworden, maar dat Limburg in 2012 nog steeds een meerkost heeft van 2,4%. Frappant is dat binnen Limburg deze duurdere loonkost per eenheid product uitsluitend is toe te schrijven is aan het arr. Hasselt, dat in de beschouwde periode met -3,2% toch de grootste loonkostdaling kent. Figuur 53 : Evolutie loonkost per eenheid product (Indices, 2009 = 100) (totale beloning werknemers/bruto toegevoegde waarde) Figuur 54 : Loonkost per eenheid product (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 56 POM-ERSV Limburg

58 De loonkost per eenheid product is tevens gelijk aan de verhouding van de arbeidseenheidskost tot de arbeidsproductiviteit. De duurdere loonkost per eenheid product in Limburg t.o.v. Vlaanderen komt bijgevolg doordat niet alleen de arbeidseenheidskost maar ook de arbeidsproductiviteit eerder laag zijn in Limburg. De lage gemiddelde loonkost per werknemer compenseert in Limburg aldus onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit. Ook hier blijkt dat Hasselt het arrondissement is binnen Limburg met een te lage arbeidsproductiviteit vergeleken met zijn arbeidseenheidskost. Figuur 55 : Determinanten loonkost per eenheid product in 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) (arbeidseenheidskost/arbeidsproductiviteit) De totstandkoming van de loonkost per eenheid product en diens determinanten is evenwel afhankelijk van meerdere factoren: samenstelling van het productieapparaat, inzet van geschoolde arbeidskrachten, loonanciënniteit, Men mag uit een hoge loonkost per eenheid product niet zonder meer afleiden dat het gebied in kwestie niet competitief zou zijn. De werkgelegenheid en de welvaart van een regio worden immers evenzeer bepaald door handel, pendel en de specialisatie in bepaalde activiteiten. Niettemin is deze loonkostindicator één van de vele factoren die het investeringsklimaat bepalen. Bruto maandloongegevens Deze bruto maandloongegevens bevatten alle betalingen, inclusief loon voor overuren, premies voor ploeg-, nacht- en weekendwerk en overige regelmatig uitbetaalde premies. Jaarlijkse of nietregelmatige premies zoals het vakantiegeld of een dertiende maand zijn niet inbegrepen. Met uitzondering van de leerjongens en meisjes, zijn deze gegevens naar werkplaats beperkt tot de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden, werkzaam in lokale eenheden van ondernemingen met minstens tien werknemers en actief in de privésector. Bepaalde sectoren zijn niet opgenomen, met name de landbouw, de visserij, het openbaar bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en de overige publieke diensten. Socio-economische analyse 57 POM-ERSV Limburg

59 De bruto maandloongegevens worden hieronder geanalyseerd volgens een aantal karakteristieken. Tabel 21 : Gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober 2012 volgens bepaalde karakteristieken van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens 10 werknemers en actief in de privésector Index Absolute cijfers in euro's Totaal privésector = 100 Vlaanderen Vlaan- Limburg België Limburg deren België Totaal privésector ,0 100,0 100,0 Geslacht Vrouwen ,2 92,6 94,5 Mannen ,0 102,4 101,9 Opleidingsniveau Geen of lager onderwijs ,1 81,4 78,5 Lager secundair ,4 82,0 80,4 Hoger secundair (ASO) ,1 88,0 85,9 Hoger secundair (TSO, KSO en BSO) ,8 88,0 85,4 Hoger, niet universitair van het korte type ,0 112,0 109,2 Universitair of hoger van het lange type ,9 153,2 154,3 Beroepscategorie Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel ,3 196,7 198,0 Intellectuele en wetenschappelijke beroepen ,5 135,7 134,3 Ondergeschikt personeel in intellect. en wetensch. beroepen ,2 110,3 107,9 Bedienden ,1 89,0 88,1 Dienstverlenend en verkoopspersoneel ,7 76,3 73,9 Ambachtslieden en ambachtelijke vakarbeiders ,0 82,8 81,1 Fabrieksarbeiders, machine- en montagearbeiders ,4 88,0 85,4 Ongeschoold personeel ,3 77,8 74,6 Anciënniteit Minder dan 2 jaar ,2 84,4 83,9 2 tot 5 jaar ,8 94,1 93,2 5 tot 10 jaar ,3 101,5 100,6 10 tot 20 jaar ,5 110,3 110,0 20 jaar of meer ,1 119,8 119,9 Bedrijfstak Industrie ,1 103,3 101,4 Productie en distributie van elektriciteit, water en gas NG ,7 121,0 Bouwnijverheid ,5 92,3 89,6 Groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen ,1 95,5 93,6 Hotels en restaurants ,1 70,2 73,2 Vervoer, opslag en communicatie ,3 99,3 98,9 Financiële instellingen ,1 115,3 126,7 Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven ,2 100,5 101,1 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg NG = Niet gekend, wegens te klein steekproefaantal Socio-economische analyse 58 POM-ERSV Limburg

60 Werkplaats Het gemiddeld bruto maandloon in de privésector bedraagt in oktober 2012 in Limburg 3.033, of 94,9% van het gemiddelde in Vlaanderen ( 3.196). In België ( 3.258) is dit maandloon 1,9% hoger dan in Vlaanderen. Binnen Limburg hebben de arrondissementen Tongeren en Maaseik de laagste maandlonen met respectievelijk en Hiermee blijven zij 11 à 12% onder het Vlaamse salarispeil. Het arrondissement Hasselt scoort veel beter met per maand en situeert zich daarmee op het Vlaamse niveau. Sinds oktober 2008 heeft enkel het arrondissement Maaseik zich licht weten te verbeteren t.o.v. Vlaanderen. In de periode oktober 2008-oktober 2012 stijgt het Vlaamse maandloon met +11,0%. Limburg kent een toename met +9,7%, terwijl de vermeerdering in haar arrondissementen varieert van +8,9% (arr. Hasselt) tot 11,2% (arr. Maaseik). Tabel 22 : Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Index Vlaanderen = groei-% Arr. Hasselt ,8 99,9 8,9 Arr. Maaseik ,8 88,9 11,2 Arr. Tongeren ,3 88,0 10,6 LIMBURG ,1 94,9 9,7 VLAANDEREN ,0 100,0 11,0 BELGIE ,0 101,9 11,0 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 56 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon (in euro) in oktober in de privésector Socio-economische analyse 59 POM-ERSV Limburg

61 Figuur 57 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon in oktober in de privésector (Indices, Vlaanderen = 100) Geslacht Met een gemiddeld bruto maandloon van verdienen de Limburgse mannen 6,4% minder dan hun Vlaamse collega s ( 3.273) en 7,7% minder dan het gemiddelde loon van de Belgische mannen ( 3.320). De vrouwen in Limburg ( 2.765) zitten 6,6% beneden hun Vlaamse loonniveau ( 2.959) en 10,2% onder het Belgische gemiddelde ( 3.079). De gemiddelde lonen bij de mannen liggen in elke beschouwde regio hoger dan bij de vrouwen. De genderloonkloof bedraagt in Limburg 9,7%, in Vlaanderen 9,6% en in België 7,3%. Dit betekent voor Limburg dat voor elke 100 die een man maandelijks op zijn bankrekening bijgeschreven ziet, een vrouw het gemiddeld met 90,3 moet stellen. Figuur 58 : Gemiddeld bruto maandloon per geslacht en per opleidingsniveau in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 60 POM-ERSV Limburg

62 Opleidingsniveau Algemeen kan gesteld worden dat de omvang van het loon recht evenredig is met het scholingsniveau (tabel 21). Loontrekkenden zonder diploma, met een diploma van het lager onderwijs of van het secundair onderwijs verdienen binnen hun regio minder dan de regiogemiddelden. Wie in het bezit is van een diploma van het tertiair onderwijs, verdient gemiddeld meer. Voor houders van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type ligt het loon in België 9,2% hoger dan het gemiddelde, in Vlaanderen 12,0% en in Limburg zelfs 14,0%. Dit stijgt in elk beschouwd gebied tot boven de 50% voor universitairen. Figuur 58 toont dat binnen elk opleidingsniveau de lonen zowel in Limburg als België grosso modo rond het Vlaamse niveau schommelen. Beroepscategorie Loonverschillen worden uiteraard in grote mate verklaard doordat loontrekkenden verschillende functies uitoefenen. Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel krijgen overal het hoogste loon uitbetaald. In Limburg bedraagt dit gemiddeld 5.560, in Vlaanderen en in België Hiermee verdienen ze nagenoeg overal dubbel zoveel als de gemiddelde loontrekkende binnen hun regio. De functies waarvoor doorgaans gemiddeld de laagste lonen worden uitbetaald zijn het ongeschoold, dienstverlenend en verkooppersoneel. Zij verdienen maandelijks ca of ongeveer 4/5 van het gemiddeld maandloon van het desbetreffende gebied. De 3 best betaalde functies worden in Limburg gemiddeld minder gehonoreerd dan in Vlaanderen (tot 11,5% minder voor bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel). De overige functies hebben dan weer een iets lager of iets hoger salaris dan in Vlaanderen. Figuur 59 : Gemiddeld bruto maandloon per beroepscategorie in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 61 POM-ERSV Limburg

63 Anciënniteit binnen de onderneming De differentiatie in de bezoldiging gebeurt evenzeer op basis van productiviteitsverschillen tussen de werknemers. Een werknemer die beschikt over nuttige ervaring kan een taak vaak efficiënter uitvoeren. Anciënniteit blijkt bijgevolg een aanvaardbaar argument om verschillende lonen uit te betalen. Met anciënniteit wordt hier de lengte van tewerkstelling binnen de onderneming bedoeld. Er is in elke beschouwde streek vrijwel dezelfde toename van het gemiddelde loon naarmate het aantal jaren dat men in dienst is binnen het bedrijf. Opvallend is wel dat binnen elke anciënniteitsklasse Limburg steeds beneden het Vlaamse salarispeil blijft en België erboven. Figuur 60 : Gemiddeld bruto maandloon naar anciënniteit binnen een onderneming in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Bedrijfstak De sector waar men werkt heeft een grote impact op het uitbetaalde loon. De hoogste lonen worden uitbetaald in de financiële instellingen. In Limburg ligt het maandloon er ca. 27% hoger dan dit van de modale loontrekkende (in Vlaanderen ca. 15%). In de sector productie en distributie van elektriciteit, water en gas is het geldelijk eveneens interessant om te werken. Wegens een te klein steekproefaantal op provinciaal niveau in deze sector zijn er voor Limburg geen cijfers gekend. De laagste lonen worden uitbetaald in de hotels en restaurants. Een loontrekkende verdient er overal rond de of vrijwel 30% minder dan het gebiedsgemiddelde. Voorts blijkt het vanuit pecuniair perspectief ook minder aantrekkelijk om in Limburg te werken in de sectoren vervoer, opslag en communicatie, groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen en bouwnijverheid. Niet alleen worden in Limburg met de hoogste gemiddelde lonen uitbetaald in de financiële instellingen, maar uit figuur 61 blijkt dat Limburg hiermee ook 4,6% boven het corresponderende Vlaamse loonniveau van blijft. Er is verder geen enkele bedrijfstak waar Limburg hoger scoort dan Vlaanderen. Socio-economische analyse 62 POM-ERSV Limburg

64 Figuur 61 : Gemiddeld bruto maandloon per bedrijfstak in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse 63 POM-ERSV Limburg

65 3. Investeringen Investeringen zijn een noodzakelijke voorwaarde om het maatschappelijk en economisch weefsel te vernieuwen. Ze zijn bijgevolg een maat voor de opbouw en renovatie, en aldus een indicatie van de mate waarin men gelooft in de toekomst van een land of regio. Bruto-investeringen in vaste activa In 2012 beloopt het globale bedrag voor de bruto-investeringen in vaste activa in Limburg 6,1 miljard euro. Dit is 11,0% van de Vlaamse investeringen (55,9 miljard euro) en 6,9% van de Belgische (89,1 miljard euro). De tertiaire sector neemt in elke beschouwde regio ca. 3/4 van de investeringen voor zijn rekening. Tabel 23 : Sectorverdeling in 2012 van de bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (bedragen in miljoenen euro s) Limburg Vlaanderen België Abs. %-aandeel in totaal Abs. %-aandeel in totaal Abs. %-aandeel in totaal Landbouw, bosbouw en visserij 90,2 1,5 819,9 1, ,0 1,3 Industrie 1.125,4 18, ,0 20, ,8 19,1 Bouwnijverheid 193,9 3, ,7 3, ,1 3,6 Tertiaire sector 4.713,0 77, ,1 74, ,1 76,0 Totaal 6.122,5 100, ,7 100, ,0 100,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 62 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen in 2012 per Limburgs arrondissement (in miljoenen euro) Tabel 24 en figuur 63 tonen de evolutie van de investeringen sinds Het investeringsvolume in Limburg daalt tot 5,4 miljard euro (-6,6%) in het economisch crisisjaar 2009 (Vlaanderen: -7,0% en België: -7,2%). In 2011 halen de investeringen weer het pré-crisisniveau van 2008 om nadien, door de Europese schuldencrisis, in een sterk afgezwakt groeiritme verder te stijgen in In de volledig beschouwde periode ligt de jaarlijkse gemiddelde investeringsgroei in Limburg (+1,4%) iets hoger dan in Vlaanderen (+1,1%) en België (+0,8%). Van de 3 Limburgse arrondissementen scoort het arr. Hasselt het beste investeringsresultaat en het arr. Tongeren duidelijk het slechtste. Socio-economische analyse 64 POM-ERSV Limburg

66 Tabel 24 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (bedragen in miljoenen euro s) Jaarlijks gem groei-% Arr. Hasselt 3.315, , , , ,7 2,1 Arr. Maaseik 1.435, , , , ,4 0,9 Arr. Tongeren 1.050,3 957,8 937, , ,4-0,3 LIMBURG 5.800, , , , ,5 1,4 VLAANDEREN , , , , ,7 1,1 BELGIE , , , , ,0 0,8 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 63 : Evolutie bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (Indices, 2008 = 100) Investeringsratio Met behulp van de investeringsratio (hier gemeten als de verhouding tussen de bruto-investeringen in vaste activa en de bruto toegevoegde waarde) wordt de investeringsdynamiek in de economie weergegeven. Limburg haalt in 2012 een investeringsratio van 27,6%. Dit is even goed als het Vlaamse gemiddelde (27,6%) en beter dan het Belgische (25,7%). Binnen Limburg heeft het arrondissement Maaseik (28,5%) een hogere ratio dan het provinciale niveau, terwijl Tongeren (27,4%) en Hasselt (27,3%) hier net onder blijven. Bovendien wordt in figuur 64 geïllustreerd dat Limburg globaal, met een in verhouding lagere bruto toegevoegde waarde per inwoner (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de omvang van de bruto toegevoegde waarde per inwoner weer), toch een iets sneller investeringsgroeiritme (+1,4%) kent in de periode Limburg weet m.a.w. haar investeringsvolume in die periode blijkbaar iets beter op peil te houden dan elders (+1,1% in Vlaanderen en +0,8% in België). Ook blijkt dat in de Limburgse arrondissementen met een in verhouding lage bruto toegevoegde waarde per inwoner relatief veel geïnvesteerd wordt, maar wel met een trager investeringsgroeiritme. Socio-economische analyse 65 POM-ERSV Limburg

67 Figuur 64 : Bruto toegevoegde waarde per inwoner & investeringsratio in 2012 en jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto-investeringen in vaste activa Per sector is de investeringsratio of investeringsbereidheid in 2012 overal het laagst in de bouwnijverheid (Limburg: 11,5%, Vlaanderen: 16,8% en België: 15,9%). De primaire sector kent in Vlaanderen (41,2%) en België (43,2%) de hoogste investeringsratio, terwijl in Limburg met 30,2% de hoogste ratio wordt opgetekend in de tertiaire sector. Ten opzichte van Vlaanderen is de investeringsbereidheid in Limburg enkel hoger in de tertiaire sector. Niettemin lijkt dit voldoende om de lagere scores in de overige sectoren te compenseren, zodat Limburg globaal toch het Vlaams investeringsniveau evenaart. Tabel 25 : Sectorverdeling van de investeringsratio s in 2012 Limburg Vlaanderen België Landbouw, bosbouw en visserij 29,4 41,2 43,2 Industrie 24,6 27,4 28,3 Bouwnijverheid 11,5 16,8 15,9 Tertiaire sector 30,2 28,5 25,6 Totaal 27,6 27,6 25,7 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 66 POM-ERSV Limburg

68 Figuur 65 : Investeringsratio-niveau in 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Buitenlandse directe investeringen Buitenlandse directe investeringen (BDI) gebeuren wanneer buitenlandse bedrijven direct investeren in de productie in een ander land. Dit kan gebeuren door er een bedrijf op te starten of door fusies en overnames. Indirecte investeringen daarentegen worden meestal gedaan door financiële instituten, bijvoorbeeld door de aankoop van aandelen of obligaties. Volgens Flanders Investment and Trade (FIT) worden in 2014 in Limburg 19 BDI-projecten opgetekend, wat overeenkomt met een aandeel van 10,3% in Vlaanderen (184). Hiermee worden voor Limburg tevens 276 jobs en een investering van ca. 128 miljoen euro aangekondigd, tegenover jobs en een investering van ca. 2,8 miljard euro in Vlaanderen. Het Limburgs aandeel in Vlaanderen is aldus in 2014 qua jobs 6,6% en qua investeringsbedrag 4,6%. Tabel 26 : Buitenlandse directe investeringen in Limburg en Vlaanderen Projecten Aangekondigde jobs Aangekondigd investeringsbedrag (in miljoenen euro's) Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen , , , , , , , , , , , ,120 Totaal , ,277 Bron : FIT Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 67 POM-ERSV Limburg

69 Sinds 2009 zijn er in Limburg 112 BDI-projecten (11,5% van Vlaanderen) geteld, waarmee jobs (15,1%) en een investering van 2,8 miljard euro (24,0%) gepaard gaan. Per jaar bekeken zijn er grote schommelingen te zien, vooral in de investeringsvolumes. Van de afgelopen jaren blijkt voor Limburg 2011 het topjaar geweest te zijn met 24 BDI-projecten en een investering van 1,4 miljard euro, waardoor toen binnen Vlaanderen de Limburgse aandelen opliepen tot respectievelijk 13,8% en maar liefst 77,2%. Met 191 projecten en 3 miljard euro investeringen is 2013 het beste BDI-jaar voor Vlaanderen geweest. Opvallend in de beschouwde periode is de geringe belangstelling in 2013 en 2014 van buitenlandse ondernemingen voor Limburg, niet zo zeer wat betreft het aantal investeringsprojecten maar wel inzake de grootte van de investeringsvolumes, die zeer bescheiden blijven in tegenstelling tot de Vlaamse. Figuur 66 : %-aandeel van Limburg in Vlaanderen inzake de buitenlandse directe investeringen Figuur 67 : Evolutie aantal buitenlandse directe investeringsprojecten (Indices, 2009 = 100) Socio-economische analyse 68 POM-ERSV Limburg

70 Nagenoeg 90% van de 112 BDI-projecten in Limburg in de periode valt onder de activiteiten productie (53 projecten of 47%), logistiek (25 of 22%), onderzoek & ontwikkeling (12 of 11%) en verkoop & marketing (10 of 9%). Figuur 68 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per activiteit Tabel 27 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per activiteit Productie Logistiek Onderzoek & Ontwikkeling Verkoop & Marketing Testen & Reparatie Opleiding & Training Hoofdkwartieren Andere Totaal Bron : FIT Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 69 POM-ERSV Limburg

71 In de beschouwde tijdspanne blijven de VS (28 projecten of 25%) en Nederland (22 of 20%) traditioneel de top-10 van de herkomstlanden van de BDI-projecten in Limburg aanvoeren. De top-5 wordt aangevuld door Japan (8 of 7%), China (6 of 5%) en Duitsland (6 of 5%). Daarna volgen Australië, Frankrijk, India, Zweden en Canada. Tabel 28 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per land VSA Nederland Japan China Duitsland Australië Frankrijk India Zweden Canada Andere Totaal Bron : FIT Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 69 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per land Socio-economische analyse 70 POM-ERSV Limburg

72 4. Export De export behelst de verkoop van goederen en diensten aan derden in het buitenland of m.a.w. de in het buitenland gerealiseerde omzet. Limburg exporteert in 2011 voor ca. 20,8 miljard euro. Het Limburgse aandeel in de Vlaamse (216,4 miljard euro) en Belgische (313,8 miljard euro) export bedraagt respectievelijk 9,6% en 6,6%. Tabel 29 : Evolutie van de export van goederen en diensten (in miljoenen euro s) Jaarlijks gem groei-% Arr. Hasselt , , , ,5-6,4 Arr. Maaseik 4.616, , , ,2-0,9 Arr. Tongeren 3.459, , , ,7-5,7 LIMBURG , , , ,4-5,3 VLAANDEREN , , , ,2 2,3 BELGIE , , , ,0 2,4 Bron: NBB Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 70 : Verdeling van de export van goederen en diensten in 2011 per Limburgs arrondissement (in miljoenen euro s) Door haar economische structuur heeft Limburg een grotere exportgerichtheid dan Vlaanderen en het land. Hierdoor is Limburg gevoeliger voor conjunctuurbewegingen. Daarom krimpt de uitvoer in Limburg in het crisisjaar 2009 veel meer dan elders (ca. -30% tegenover ca. -15% in Vlaanderen en België). Bovendien verloopt sindsdien het herstel van de Limburgse uitvoer ook minder snel. Dit alles zorgt in Limburg voor een negatieve jaarlijkse gemiddelde exportgroei van -5,3% sinds 2008, in tegenstelling tot Vlaanderen (+2,3%) en België (+2,4%). Geen enkele van de 3 Limburgse arrondissementen slaagt er binnen de beschouwde periode in om opnieuw zijn pré-crisisniveau inzake export te halen. Het arr. Maaseik strandt in 2011 op 97,4% van haar exportpeil van 2008 en het arr. Hasselt haalt zelfs maar 80,8%. Socio-economische analyse 71 POM-ERSV Limburg

73 Figuur 71 : Evolutie export van goederen en diensten (Indices, 2008 = 100) Socio-economische analyse 72 POM-ERSV Limburg

74 5. Ondernemerschap Zelfstandigen Limburg telt op 31 december 2013 in totaal zelfstandigen (exclusief bijberoepen), onder wie mannen en vrouwen. Hiermee vertegenwoordigt Limburg respectievelijk een aandeel van 7,5% in België ( ) en 12,2% in Vlaanderen ( ). In vergelijking met eind 2008 neemt het aantal zelfstandigen in Limburg (+6,6%) relatief meer toe dan in Vlaanderen (+5,0%) en België (+6,3%). Opvallend is dat het sindsdien overal hoofdzakelijk de mannen zijn die zorgen voor de zelfstandigenaangroei. Binnen Limburg kent West-Limburg (+9,9%) de beste evolutie en Zuid-Limburg (+2,2%) de minst goede. Tabel 30 : Evolutie van het aantal zelfstandigen, exclusief bijberoepen, per geslacht 31/12/ /12/2013 Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,2 Midden-Limburg ,6 West-Limburg ,9 Maasland ,9 Zuid-Limburg ,2 LIMBURG ,6 VLAANDEREN ,0 BELGIE ,3 Bron : RSVZ Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 72 : Evolutie van de zelfstandigen, excl. bijberoepen (Indices, december 2008 = 100) In alle beschouwde regio s zijn de meeste zelfstandigen actief in de tertiaire sector (commerciële diensten). Relatief gezien levert deze sector het grootst aantal zelfstandigen op in Midden-Limburg (58,9%) en het minst in Noord-Limburg (52,1%). Voorts blijkt dat in 2013 het sectoraandeel van de primaire sector in Midden-Limburg (3,4%) het kleinst is van alle regio s en in Zuid-Limburg (14,7%) het grootst. De zelfstandigenbijdrage van de secundaire sector in het totaal aantal zelfstandigen is het geringste in Zuid-Limburg (13,6%) en het hoogst in Noord-Limburg (17,5%). Het aandeel van de Socio-economische analyse 73 POM-ERSV Limburg

75 quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer het omvangrijkst in Midden-Limburg (19,2%). In deze sector sluiten Noord-Limburg, het Maasland en Vlaanderen de rij met telkens 15,2%. Figuur 73 : Sectoraandeel van de zelfstandigen, excl. bijberoepen, op 31/12/2013 De relatieve omvang van het aantal zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in de beschouwde gebieden wordt het duidelijkst uitgedrukt aan de hand van de aanwezigheidsindex. Deze index geeft per gebied weer in hoeverre de zelfstandigen er sterk of minder sterk aanwezig zijn in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde hoger dan 1 wijst erop dat het gebied sterker staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde lager dan 1 wijst op het omgekeerde. Figuur 74 illustreert dat in 2013 de zelfstandigen (exclusief bijberoepen) minder sterk aanwezig zijn in Limburg (0,89) in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. De zelfstandige werkgelegenheid staat in vergelijking met Vlaanderen ook in bijna alle Limburgse streken minder sterk. Enkel in Zuid-Limburg (1,01) staat de zelfstandige werkgelegenheid ongeveer even sterk als in Vlaanderen. Het Maasland scoort het zwakst met een aanwezigheidsindex van 0,79. Figuur 74 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake de zelfstandigen, excl. bijberoepen Socio-economische analyse 74 POM-ERSV Limburg

76 Vestigingen met personeel Het aantal vestigingen met personeel vermeerdert tussen 31/12/2008 en 31/12/2013 in Limburg van tot of met +0,5%, tegenover een toename met +0,7% in Vlaanderen en +1,6% in België. Hiermee komt eind 2013 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,1% en in België op 7,6%. De evolutie van het aantal vestigingen verloopt veruit het meest gunstig in Midden-Limburg (+2,3%) en het meest ongunstig in Noord-Limburg (-1,2%) en het Maasland (-0,9%). Tabel 31 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel 31/12/ /12/2013 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,2 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,7 Maasland ,9 Zuid-Limburg ,2 LIMBURG ,5 VLAANDEREN ,7 BELGIE ,6 Bron : R.S.Z. Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 75 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel (Indices, december 2008 = 100) Eind 2013 is het sectoraandeel van de primaire sector in Zuid-Limburg (10,4%) het grootst van alle regio s en in Midden-Limburg (0,5%) het kleinst. Het sectoraandeel van de secundaire sector scoort het hoogst in West-Limburg (25,2%) en Noord-Limburg (24,9%) en het laagst in België (17,7%) en Midden-Limburg (18,5%). De tertiaire sector (commerciële diensten) heeft relatief gezien het grootst aantal vestigingen in Midden-Limburg (57,9%) en Vlaanderen (57,4%) en het minst in Zuid-Limburg (49,7%) en West-Limburg (51,6%). Het geringste aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) wordt opgetekend in Zuid-Limburg (20,5%) en Noord-Limburg (20,6%). De beste scores in deze sector hebben België en Midden-Limburg met respectievelijk 23,7% en 23,0%. Socio-economische analyse 75 POM-ERSV Limburg

77 Figuur 76 : Sectoraandeel van het aantal vestigingen met personeel op 31/12/2013 Uit een aanwezigheidsindex van 0,95 voor Limburg t.o.v. Vlaanderen in 2013, blijkt dat er in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen iets minder vestigingen met personeel actief zijn. Van de Limburgse streken kent enkel Midden-Limburg (1,13) een sterkere aanwezigheid van bedrijfsvestigingen dan Vlaanderen. Van alle Limburgse streken heeft het Maasland met 0,83 de laagste aanwezigheidsindex. Figuur 77 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake de vestigingen met personeel Socio-economische analyse 76 POM-ERSV Limburg

78 Het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in het totaal aantal vestigingen met personeel bedraagt eind 2013 in Limburg, Vlaanderen en België ca. 95%. Midden-Limburg (94,0%) heeft het minst hoge aandeel en Zuid-Limburg (96,1%) het hoogste. Sinds eind 2008 is dit KMO-aandeel enkel in het Maasland nog iets gestegen. Figuur 78 : %-aandeel KMO s (< 50 wns) in het totaal aantal vestigingen met personeel Starters De hieronder geanalyseerde startergegevens hebben betrekking op btw-plichtige bedrijven. Het kan gaan om een eerste of primo-onderwerping of om een weder-onderwerping (de heractivering van de btw-plichtige activiteit van een onderneming die gedurende een zekere periode niet werd gevoerd). Voor de uitsplitsing van de statistieken naar gewest, provincie of arrondissement wordt het adres van de maatschappelijke zetel of woonplaats gebruikt. De economische activiteit vindt echter niet altijd plaats op dat adres van de maatschappelijke zetel of woonplaats. Bij de vergelijking van geografisch verdeelde gegevens is dus omzichtigheid geboden. Het aantal starters onder de btw-plichtige bedrijven bedraagt in 2014 in Limburg 6.803, wat overeenkomt met een aandeel van 7,3% in België (93.529) en 12,7% in Vlaanderen (53.532). In vergelijking met 2008 neemt het aantal starters in Limburg toe met +21,2%, in Vlaanderen met +33,3% en in België met +36,5%. Zonder de BTW-plicht voor advocaten vanaf 01/01/2014 zou het aantal starters in 2014 overal uiteraard veel minder zijn toegenomen. De geringe stijging in het arrondissement Maaseik (+9,0%) valt hierdoor des te meer op. Socio-economische analyse 77 POM-ERSV Limburg

79 Tabel 32 : Evolutie van het aantal starters %-evolutie Arr. Hasselt ,7 Arr. Maaseik ,0 Arr. Tongeren ,9 LIMBURG ,2 VLAANDEREN ,3 BELGIE ,5 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 79 : Evolutie van het aantal starters (Indices, 2008 = 100) Faillissementen De faillissementscijfers zijn gebaseerd op de declaraties van de rechtbanken van Koophandel en worden, indien nodig, aangevuld met informatie uit het bedrijvenregister van de FOD Economie- Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Het aantal faillissementen vermeerdert tussen 2008 en 2014 in Limburg van 505 tot 740 of met +46,5%, tegenover een toename met +23,7% in Vlaanderen en +26,7% in België. Hiermee komt in 2014 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 14,0% en in België op 6,9%. De Limburgse falingenaangroei sinds 2008 verloopt het snelst in West-Limburg (+57,8%) en Noord-Limburg (+56,0%). In Midden- Limburg (+31,2%) wordt de kleinste faillissementstijging vastgesteld. Socio-economische analyse 78 POM-ERSV Limburg

80 Tabel 33 : Evolutie van het aantal faillissementen %-evolutie Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,2 West-Limburg ,8 Maasland ,2 Zuid-Limburg ,6 LIMBURG ,5 VLAANDEREN ,7 BELGIE ,7 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 80 : Evolutie van het aantal faillissementen (Indices, 2008 = 100) Socio-economische analyse 79 POM-ERSV Limburg

81 Socio-economische analyse 80 POM-ERSV Limburg

82

83 Socio-economische analyse 82 POM-ERSV Limburg

84 6. Werkgelegenheidscreatie Evolutie van de totale werkgelegenheid De totale werkgelegenheid omvat de jobs in loondienst en de zelfstandigen exclusief de bijberoepen. Tussen 2008 en 2013 vermeerdert de totale werkgelegenheid in Limburg van tot jobs of met +1,3%, tegenover een toename met +1,7% in Vlaanderen en +1,9% in België. Het aandeel van Limburg ( jobs) in de Vlaamse groei ( ) bedraagt 9,4% Tabel 34 : Evolutie van de werkgelegenheid (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) 31/12/ /12/2013 Evolutie Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Abs. % Noord-Limburg ,0 Midden-Limburg ,8 West-Limburg ,6 Maasland ,9 Zuid-Limburg ,9 LIMBURG ,3 VLAANDEREN ,7 BELGIE ,9 Bron : RSZ, RSVZ Verwerking: ERSV-Limburg West-Limburg (+3,6%) groeit inzake werkgelegenheid beduidend sneller dan Limburg. Het Maasland (-2,9%) laat als enige Limburgse streek een daling zien. Het overgrote deel van de sinds eind 2008 gecreëerde werkgelegenheid wordt in alle regio s ingenomen door de vrouwen. Dit gaat bovendien gepaard met een vrijwel algemene inkrimping van de werkgelegenheid bij de mannen. Figuur 81 : Evolutie van de werkgelegenheid (Indices, december 2008 = 100) (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) Socio-economische analyse 83 POM-ERSV Limburg

85 Werkgelegenheidsgraad De werkgelegenheidsgraad, of de verhouding tussen het aantal jobs en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), is in de beschouwde periode overal nagenoeg gelijk gebleven. Dit wijst op een stabilisering van de globale arbeidsmarktsituatie ondanks de impact van de mondiale economische crisis en later de Europese schuldencrisis. Maar de werkgelegenheidsgraad blijft vrij veel ruimtelijke spreiding vertonen. Dit laatste komt omdat in deze ratio, die betrekking heeft op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, demografische karakteristieken minder een rol spelen. De aanwezigheid van nijverheidstakken en van stedelijke centra zijn bepalend of een streek een werkgelegenheidspool is of niet. Dit komt tot uiting in de hoge ratio van ca. 80% voor Midden-Limburg waar de bi-pool Hasselt- Genk is gelegen. De overige Limburgse regio s (allen duidelijk minder dan 60%) kunnen onvoldoende arbeidsplaatsen creëren voor hun beroepsbevolking. Dit kan grotendeels verklaard worden door de aantrekkingskracht van het naburig regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk als tewerkstellingspool. Sinds 2008 verloopt de evolutie van de werkgelegenheidsgraden bij de vrouwen overal duidelijk gunstiger dan bij de mannen. Figuur 82 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad (aantal jobs in % van de bevolking jaar) Tabel 35 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad per geslacht (aantal jobs in % van de bevolking jaar) 31/12/ /12/2013 Evolutie Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Noord-Limburg 59,3 46,6 53,1 57,6 49,4 53,6-1,7 2,8 0,5 Midden-Limburg 86,0 72,5 79,4 83,8 74,2 79,0-2,3 1,7-0,3 West-Limburg 59,4 43,3 51,4 59,0 45,8 52,4-0,4 2,5 1,0 Maasland 45,7 40,7 43,3 43,0 41,1 42,1-2,7 0,3-1,2 Zuid-Limburg 52,3 43,9 48,2 51,8 46,5 49,2-0,5 2,5 1,0 LIMBURG 63,2 51,8 57,5 61,7 53,8 57,8-1,4 2,0 0,3 VLAANDEREN 70,1 57,7 64,0 68,7 59,1 63,9-1,4 1,4 0,0 BELGIE 69,5 57,6 63,6 67,4 58,8 63,1-2,1 1,2-0,5 Bron : RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 84 POM-ERSV Limburg

86 Jobs in loondienst Volgens de RSZ-statistieken (tabel 36 en figuur 83) verhoogt tijdens de periode 31 december december 2013 in België de werkgelegenheid in dienstverband met +1,0% van eenheden naar eenheden; of arbeidsplaatsen, waarvan in Vlaanderen (+1,0%). De aangroei van de bezoldigde werkgelegenheid in de periode bedraagt in Limburg +548 banen of +0,2%. Het aandeel van Limburg in de Vlaamse en Belgische groei bedraagt aldus respectievelijk slechts 2,6% en 1,4%, wat zeer gering is. In de beschouwde periode is bovendien de jobtoename overal een louter vrouwelijke aangelegenheid geworden. Het banenverlies bij de mannen is algemeen, gaande van -2,2% in Vlaanderen tot -10,1% in het Maasland. Van de 5 Limburgse streken realiseert West-Limburg met +2,3% (+979 jobs) de grootste toename qua jobs in loondienst. Het Maasland (-5,0% of ) daarentegen kent een fors tewerkstellingsverlies. Tabel 36 : Evolutie aantal jobs in loondienst (R.S.Z.-tewerkstelling) per geslacht 31/12/ /12/2013 Toestand 31/12/2008 Toestand 31/12/2013 Evolutie 31/12/ /12/2013 Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Absoluut % Noord-Limburg ,1 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,3 Maasland ,0 Zuid-Limburg ,9 LIMBURG ,2 VLAANDEREN ,0 BELGIE ,0 Bron : R.S.Z. Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 83 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst (Indices, december 2008 = 100) Inzake loontrekkende banen in 2013 blijkt dat in Zuid-Limburg (2,0%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio s en in Midden-Limburg (0,1%) het kleinst. De jobcontributie van de secundaire sector in het totaal aantal jobs is het hoogst in West-Limburg (31,9%) en Noord-Limburg (31,3%) en het geringste in België (19,5%) en Zuid-Limburg (21,8%). De tertiaire Socio-economische analyse 85 POM-ERSV Limburg

87 sector (commerciële diensten) verschaft relatief gezien het grootst aantal arbeidsplaatsen in Vlaanderen (41,5%), België (40,9%), Midden-Limburg (39,6%) en Zuid-Limburg (36,2%). In de overige Limburgse streken schommelt dit percentage rond de 32%. De bijdrage van de quartaire sector (nietcommerciële diensten) blijkt dan weer betrekkelijk het hoogst in Zuid-Limburg (40,0%), het Maasland (39,7%) en België (39,2%). West-Limburg sluit de rij met 34,5% in deze sector. Figuur 84 : Sectoraandeel van de jobs in loondienst op 31/12/2013 De aanwezigheidsindex drukt per regio uit in hoeverre de loontrekkende werkgelegenheid er sterk of minder sterk aanwezig is in vergelijking met het Vlaams gemiddelde. Een verfijning naar sector (tabel 37) laat tevens zien hoe de werkgelegenheid in de betrokken sector van de regio aanwezig is t.o.v. dezelfde sector in Vlaanderen. Figuur 85 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake jobs in loondienst Socio-economische analyse 86 POM-ERSV Limburg

88 Globaal gezien telt Limburg in 2013 in verhouding, met een aanwezigheidsindex van 0,91, iets minder arbeidsplaatsen dan Vlaanderen. Midden-Limburg (1,32) is de enige Limburgse streek waar de loontrekkende werkgelegenheid sterker aanwezig is dan in Vlaanderen. In het Maasland (0,63) wordt de kleinste aanwezigheidsindex opgetekend. Tabel 37 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 per hoofdsector inzake de jobs in loondienst Primair Secundair Tertiair Quartair Totaal Noord-Limburg 1,28 1,14 0,65 0,83 0,83 Midden-Limburg 0,18 1,37 1,26 1,38 1,32 West-Limburg 0,44 1,14 0,65 0,79 0,81 Maasland 1,06 0,76 0,48 0,71 0,63 Zuid-Limburg 2,81 0,69 0,63 0,81 0,72 LIMBURG 1,13 1,05 0,79 0,95 0,91 VLAANDEREN 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 BELGIE 0,74 0,86 0,98 1,11 1,00 Bron : RSZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg De aanwezigheidsindex wordt berekend als de verhouding tussen enerzijds het aantal arbeidsplaatsen in een bepaald gebied in een bepaalde sector en anderzijds het totaal aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in datzelfde gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor het Vlaams Gewest De primaire sector staat in Limburg met een index van 1,13 sterker dan gemiddeld in Vlaanderen. Dit geldt echter niet voor alle Limburgse streken. In Midden-Limburg (0,18) en West-Limburg (0,44) staat de primaire sector beduidend zwakker dan gemiddeld in Vlaanderen. In de andere 3 streken staat de primaire sector daarentegen sterker met als koploper Zuid-Limburg, waar de aanwezigheidsindex voor de primaire sector zelfs 2,81 bedraagt. Voorts stellen we in Limburg een iets sterkere vertegenwoordiging vast in de secundaire sector (1,05). In de tertiaire sector zien we dat Limburg minder sterk staat (0,79). Het Maasland en Zuid-Limburg zijn de enige twee streken waarin zowel de commerciële dienstensectoren (resp. 0,48 en 0,63) als de industrie & bouw (0,76 en 0,69) minder sterk vertegenwoordigd zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. In Noord-Limburg zien we exact hetzelfde beeld als in West-Limburg: de tertiaire sector (0,65) is minder sterk vertegenwoordigd en de secundaire sterker (1,14). Midden-Limburg doet het tot slot beter dan gemiddeld in Vlaanderen in zowel de industrie & bouw (1,37) als in de commerciële dienstensectoren (1,26). In bijna alle Limburgse regio s is de aanwezigheidsindex in de quartaire sector lager dan in Vlaanderen. Enkel in Midden-Limburg (1,38) is de relatieve omvang van het aantal loontrekkende jobs groter dan in Vlaanderen. Hiermee blijft het provinciaal gemiddelde (0,95) toch maar net onder het Vlaamse. Figuur 86 : Belang van de secundaire en tertiaire sector in 2013 inzake de jobs in loondienst (de grootte van de cirkel staat voor het totaal aantal loontrekkende jobs) Socio-economische analyse 87 POM-ERSV Limburg

89 Uit figuur 87 wordt duidelijk dat in 2013 het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in de bezoldigde werkgelegenheid in Limburg (45,4%) en haar streken (van 46,2% tot 52,9%) hoger is dan in Vlaanderen (42,8%) en België (41,7%), met uitzondering van Midden-Limburg (39,0%) waar het aandeel zelfs kleiner is dan in België. Sinds 2008 is het KMO-aandeel in de RSZ-tewerkstelling in alle beschouwde regio s gestegen, behalve in West-Limburg. De grootste stijging van dit KMO-gewicht doet zich voor in het Maasland (+2,1%). Figuur 87 : %-aandeel van de KMO s (<50 wns) in het totaal aantal jobs in loondienst Vacatures en spanningsgraad Het betreft hier de vacatures uit het normaal economisch circuit zonder uitzendopdrachten (NECzU) die rechtstreeks aan de VDAB gemeld worden. De in het verleden meegetelde vacatures uit het NECzU via wervings- en selectiekantoren zijn niet meer opgenomen. Dit moet volgens de VDAB toelaten een reëler beeld te krijgen van de arbeidsmarktevoluties. De verhouding tussen het maandgemiddelde van de niet-werkende werkzoekenden (nwwz) en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand noemt men de spanningsgraad. Deze spanningsgraad, d.i. het aantal nwwz per openstaande vacature, is een maatstaf voor het al of niet makkelijk invullen van vacatures binnen een gebied. Hoe hoger de spanningsgraad, hoe gemakkelijker een vacature zal ingevuld worden door het groter aanbod aan werkzoekenden. Een hoge spanningsgraad wordt vanuit werkgeversperspectief als gunstig beschouwd; dit impliceert nl. minder knelpunten. Deze indicator moet evenwel met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. De vacatures worden geregistreerd volgens de vestigingsplaats van het bedrijf, wat niet altijd overeenkomt met de plaats van tewerkstelling. In kleine gebieden kan dit tot een vertekend beeld leiden. In Limburg registreerde de VDAB in de loop van 2014 gemiddeld openstaande vacatures per maand. Afgezet tegen het gemiddeld aantal nwwz (33.421) geeft dit in 2014 voor Limburg een spanningsgraad van 16,4 nwwz per openstaande vacature. Ten opzichte van Vlaanderen (9,3) is dit een betere score. Het Maasland (31,5) kent de hoogste spanningsgraad van de 5 Limburgse streken. Hekkensluiter is Midden-Limburg met 11,6 werkzoekenden per vacature, waarmee deze streek zich Socio-economische analyse 88 POM-ERSV Limburg

90 maar net boven het Vlaams gemiddelde situeert. In alle beschouwde regio s is de spanningsgraad sinds 2008 gestegen. De stijgingen variëren van +4,9 in Vlaanderen tot +18,4 in het Maasland. Tabel 38 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, openstaande vacatures en spanningsgraden (maandgemiddelden) Openstaandningsstaandnings- Span- Open- Span- Openstaande Span- NWWZ vacatures nings- NWWZ vacatures graad NWWZ vacatures graad Abs. % Abs. % graad Noord-Limburg , , , ,5 15,9 Midden-Limburg , , , ,6 6,0 West-Limburg , , , ,6 9,3 Maasland , , , ,8 18,4 Zuid-Limburg , , , ,4 8,8 LIMBURG , , , ,1 9,4 VLAANDEREN , , , ,1 4,9 Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg Evolutie Spanningsgraad = de verhouding tussen het maandgemiddelde van de NWWZ en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand Figuur 88 : Evolutie van de spanningsgraden (maandgemiddelden) (aantal NWWZ per openstaande vacature) Socio-economische analyse 89 POM-ERSV Limburg

91 7. Innovatievermogen Patenten Patenten vormen de sluitsteen van het onderzoek dat aan de basis ligt van de commercialisering van producten. Het aantal patenten, ingediend bij het European Patent Office, per miljoen inwoners kan aldus voor regio s (beschikbaarheid volledige cijfers tot op provinciaal niveau) als een innovatieoutputindicator gebruikt worden, om aan te geven in hoeverre deze regio s daadwerkelijk innovatief zijn. Hierbij dient evenwel opgemerkt te worden dat niet voor elke nieuwe vondst een patent wordt aangevraagd. Bovendien is een patent nog geen garantie voor het uiteindelijke verkoopsucces van dat product, een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie van toegevoegde waarde. In 2011 zijn in Limburg bij het European Patent Office (EPO) 101 patenten per miljoen inwoners ingediend, tegenover 128 in Vlaanderen en 110 in België. Van jaar tot jaar kunnen er belangrijke schommelingen zijn, maar over het algemeen heeft Limburg de laatste jaren zijn achterstand wel weten te verkleinen. Toch blijft Limburg vooral in verhouding met Vlaanderen beduidend minder patenten indienen. Naar categorie bekeken blijkt dat Limburg vergeleken met Vlaanderen en België in 2011 vooral zwak presteert inzake biotechnologie- en high-techpatenten. Figuur 89 : Aantal patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners in de periode Figuur 90 : %-aandeel patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners naar categorie in 2011 Socio-economische analyse 90 POM-ERSV Limburg

92 Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren Innovatie draagt bij aan de creatie van een kenniseconomie. De kenniseconomie is niet zomaar eenduidig te omschrijven. Vele definities gaan in de richting van het al dan niet intensief gebruik van onderzoek en ontwikkeling in het productieproces. Eurostat onderscheidt voor de industrie vier categorieën: hoogtechnologische (farmacie / computers, electronische en optische producten / vliegtuigbouw); mediumhoogtechnologische (chemie / wapens en munitie / elektrische apparatuur / machines, apparaten en werktuigen / motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers / overige transportmiddelen minus scheeps- en vliegtuigbouw/ medische en tandheelkundige instrumenten); mediumlaagtechnologische (reproductie van opgenomen media / cokes en geraffineerde aardolieproducten / rubber en kunststof / overige niet-metaalhoudende minerale producten / metalen in primaire vorm / producten van metaal minus wapens en munitie / scheepsbouw / reparatie en installatie van machines en apparaten); laagtechnologische industriële sectoren (voedingsmiddelen / dranken / tabaksproducten / textiel / kleding / leer en producten van leer / hout / papier / drukkerijen / meubelen / overige industrie minus medische en tandheelkundige instrumenten). Ook voor de dienstensectoren bestaan er classificaties die de kennisintensiteit weergeven en door Eurostat worden gedefinieerd als : kennisintensieve high-techdiensten (films en video- en tv-programma's, geluidsopnamen en uitgev. van muziek / programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's / telecommunicatie / ontw. en progr. van computerprogramma's, computerconsultancy / dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie / speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied); kennisintensieve financiële diensten (financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen / verzekeringen, herverzek. en pensioenfondsen, excl. verplichte soc. verzek. / ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen); kennisintensieve marktdiensten (vervoer over water / luchtvaart / rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening / act. van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeh. / architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen / reclamewezen en marktonderzoek / overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten / terbeschikkingstelling van personeel / beveiligings- en opsporingsdiensten); overige kennisintensieve diensten (uitgeverijen / veterinaire diensten / openbaar best. en defensie, verpl. sociale verzek., onderwijs / menselijke gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening / kunst, amusement, sport, recreatie). Op basis van de RSZ-tewerkstellingsdata worden deze sectoren hieronder geanalyseerd en wordt dieper ingegaan op de capaciteit van Limburg en haar 5 streken om toekomstige uitdagingen aan te gaan in het kader van de globalisering van handels- en industriële processen. Een belangrijke Socio-economische analyse 91 POM-ERSV Limburg

93 kanttekening is de schaal van de gebieden in kwestie. Het kan zinvol zijn om te analyseren of een grote regio of een land relatief meer of minder sectoren telt die toekomstgericht zijn. Op een laag geografisch niveau is dit anders: sommige industriële en dienstenactiviteiten zullen zich clusteren in de nabijheid van grote steden of zijn omwille van historische redenen tot bloei gekomen in een gebied. Delen van het Vlaamse buitengebied lenen zich misschien beter voor de vestiging van activiteiten in traditionele sectoren die ruimtebehoevend (vb. fruitsector in Zuid-Limburg) zijn. Dit wil zeggen dat elke regio niet zomaar eenzelfde aandeel van deze of gene sectoren moet tellen. Diversiteit is tot op zekere hoogte troef. Onderstaande is dan ook louter descriptief bedoeld. Tabel 39 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de kennisintensieve sectoren 31/12/ /12/ /12/2008 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren 31/12/2013 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren Abs. % Abs. % Noord-Limburg , ,2 Midden-Limburg , ,7 West-Limburg , ,4 Maasland , ,2 Zuid-Limburg , ,7 LIMBURG , ,9 VLAANDEREN , ,3 BELGIE , ,8 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg Evolutie Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve Figuur 91 : Tewerkstellingsgraad in de hoog- en mediumhoogtechnologische industriële sectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren De arbeidsplaatsen in de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (HT-MHT) maken eind 2013 in Limburg 3,0% uit van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar). Tussen 31 december 2008 en 31 december 2013 is er in Limburg een daling met -18,1%, terwijl de totale provinciale bezoldigde tewerkstelling in dezelfde periode stijgt met +0,2%. Hiermee scoort Limburg iets beter dan Vlaanderen (2,9%) en België (2,4%) inzake de tewerkstellingsgraad, maar wel Socio-economische analyse 92 POM-ERSV Limburg

94 minder goed dan Vlaanderen en België voor wat betreft de banenevolutie (resp. -14,3% en -12,6%). In Midden-Limburg (4,8%) en West-Limburg (3,9%) komen de HT-MHT sectoren het best aan bod, maar is de achteruitgang van het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren toch aanzienlijk. De Noord- Limburgse situatie (2,4% als tewerkstellingsgraad en -24,2% als jobontwikkeling) is vergelijkbaar met de landelijke qua tewerkstellingsgraad maar is de slechtste van alle beschouwde gebieden qua jobontwikkeling. In Zuid-Limburg (1,8%) en vooral het Maasland (0,8%) is er een eerder zwakke vertegenwoordiging van de HT-MHT-bedrijfstakken. Figuur 92 : Tewerkstellingsgraad in de kennisintensieve dienstensectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren De bezoldigde tewerkstelling in het geheel van de kennisintensieve dienstensectoren is eind 2013 in Limburg goed voor 21,8% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren vermeerdert sedert december 2008 met +1,9%, wat beter is dan de evolutie van de totale Limburgse bezoldigde tewerkstelling. Niettemin ziet Limburg met deze cijfers sinds 2008 zijn achterstand inzake kennisintensieve dienstenjobs t.o.v. Vlaanderen (+3,3%) iets groter worden. Bijgevolg is ook de tewerkstellingsgraad in deze sectoren in Limburg niet verbeterd t.o.v. de Vlaamse (24,8%). Midden-Limburg bewijst dat deze categorie van diensten beter gedijt in een regionaalstedelijk gebied zoals de bi-pool Hasselt-Genk door een meer prominente aanwezigheid (33,2%) van de betrokken bedrijfstakken dan in Vlaanderen en België. Met een banengroei van +5,2% komt Noord- Limburg uit op een tewerkstellingsgraad van 18,4%. Hiermee situeert deze regio zich iets boven West- Limburg (17,8%) en Zuid-Limburg (17,7%). In het Maasland komen de kennisintensieve diensten blijkbaar minder van de grond. Socio-economische analyse 93 POM-ERSV Limburg

95 Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren In het ondernemerschap is het noodzakelijk om zich te onderscheiden van zijn concurrenten en om creatief met nieuwe ideeën om te springen. Gebieden die begunstigd zijn met culturele en creatieve beroepsgroepen of activiteiten kunnen volgens bepaalde studies als een magneet werken op de vestiging van andere activiteiten. De culturele en creatieve sectoren kunnen naar Duits voorbeeld op basis van nace-codes als volgt gedefinieerd worden: detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespec. winkels; uitgeverijen van boeken en tijdschriften (en overige); uitgeverijen van software; activiteiten in verband met films en video- en tv-programma's; maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen; uitzenden van radioprogramma's; programmeren en uitzenden van televisieprogramma's; ontw. en progr. van computerprogramma's en computerconsultancy; architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviseurs; reclamewezen; gespecialiseerde designers; creatieve activiteiten, kunst en amusement; bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten. Tabel 40 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de culturele en creatieve sectoren 31/12/ /12/ /12/ /12/2013 Evolutie Abs. % Noord-Limburg ,3 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,9 Maasland ,3 Zuid-Limburg ,9 LIMBURG ,8 VLAANDEREN ,8 BELGIE ,7 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg Eind 2013 telt Limburg bezoldigde arbeidsplaatsen in de culturele en creatieve sectoren. Dat is goed voor 1,25% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Het is daarmee duidelijk dat het voorlopig (nog) niet om een belangrijke activiteitsgroep gaat. Toch evolueert de tewerkstelling tussen 2008 en 2013 in deze sectoren met +7,8% beduidend beter dan de totale bezoldigde werkgelegenheid. Met een tewerkstellingsgraad van 2,57% en een groeipercentage van +7,3% scoort Midden-Limburg beter dan de Vlaamse (1,92% en +3,8%) en Belgische (1,89% en +1,7%) gemiddelden. Deze cijfers zijn het logische gevolg van de aanwezigheid van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk waar een positief klimaat is voor culturele en creatieve activiteiten. In de overige Limburgse streken komen de culturele en creatieve sectoren (nog) niet zo goed uit de verf. De 3 Limburgse streken met de laagste Socio-economische analyse 94 POM-ERSV Limburg

96 tewerkstellingsgraden in deze sectoren, t.w. Zuid-Limburg (0,57%), het Maasland (0,57%) en Noord- Limburg (0,63%), kennen wel de hoogste groeicijfers, gaande van +11,3% in Noord-Limburg tot +20,9% in Zuid-Limburg. West-Limburg situeert zich met een tewerkstellingsgraad van 1,17% in de buurt van het provinciale niveau, maar laat als enige Limburgse streek in de beschouwde periode een jobverlies (-1,9%) optekenen. Figuur 93 : Tewerkstellingsgraad in de culturele en creatieve sectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren Socio-economische analyse 95 POM-ERSV Limburg

97 8. Werkenden Aantal werkenden De groep werkenden tussen 15 en 64 jaar is samengesteld uit de loontrekkenden, de zelfstandigen en de uitgaande grensarbeid. In de periode is het aantal werkenden dat in Limburg woont, toegenomen met (van in 2008 tot in 2013) of met +0,9%,. Dat betekent een iets trager groeiritme dan de werkenden woonachtig in Vlaanderen (+1,2%) en België (+1,6%). Noord- Limburg (+2,2%) is de Limburgse streek met relatief de meest gunstige evolutie en het Maasland (-0,4%) met de meest ongunstige. In alle beschouwde regio s wordt de stijging van het aantal werkenden enkel nog gerealiseerd door de vrouwen. Bij de mannen neemt het aantal werkenden overal af. Tabel 41 : Evolutie van het aantal werkenden (jaargemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,2 Midden-Limburg ,2 West-Limburg ,0 Maasland ,4 Zuid-Limburg ,5 LIMBURG ,9 VLAANDEREN ,2 BELGIE ,6 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid Figuur 94 : Evolutie van de werkenden (15-64 jaar) (Indices, 2008 = 100) Socio-economische analyse 96 POM-ERSV Limburg

98 Figuur 95 : %-evolutie van de werkenden (15-64 jaar) Werkzaamheidsgraad De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) noemt men de werkzaamheidsgraad. Deze indicator verwijst naar de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en laat zien welk gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan het werk is. Verschillen zijn te verklaren door de aanwezige, beschikbare arbeidsplaatsen, maar ook door pendelbereidheid, de wens tot arbeidsdeelname en de mogelijkheid daartoe. De werkzaamheidsgraad in Limburg bedraagt in ,1%, een stijging met 0,1% t.o.v Hierdoor is de achterstand met Vlaanderen (66,5% in 2008 en 66,1% in 2013) kleiner geworden. Alle Limburgse streken, behalve Midden-Limburg, weten hun positie t.o.v. Vlaanderen te verbeteren. Met een werkzaamheidsgraad van 66,8% doet Zuid-Limburg het nu zelfs beter dan Vlaanderen. Binnen Limburg heeft het Maasland in 2013 de laagste werkzaamheidsgraad (61,2%). Tabel 42 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Evolutie M V T M V T M V T Noord-Limburg 72,1 57,5 65,0 70,6 60,6 65,7-1,5 3,1 0,8 Midden-Limburg 69,3 56,6 63,0 66,7 58,0 62,4-2,6 1,5-0,6 West-Limburg 71,1 56,1 63,7 69,5 58,3 64,0-1,6 2,2 0,2 Maasland 68,3 54,1 61,3 65,9 56,2 61,2-2,4 2,2-0,2 Zuid-Limburg 72,5 60,1 66,4 70,7 62,7 66,8-1,8 2,6 0,4 LIMBURG 70,7 57,1 64,0 68,7 59,3 64,1-2,0 2,2 0,1 VLAANDEREN 72,1 60,7 66,5 70,1 62,0 66,1-2,0 1,4-0,4 BELGIE 67,7 55,7 61,7 65,3 56,9 61,1-2,4 1,2-0,6 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid Socio-economische analyse 97 POM-ERSV Limburg

99 Figuur 96 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 97 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 98 : Werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht in 2013 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Socio-economische analyse 98 POM-ERSV Limburg

100 Aangezien de vermeerdering van de werkenden een louter vrouwelijke aangelegenheid is geworden, wordt dit uiteraard ook weerspiegeld in de evolutie van de werkzaamheidsgraad. Dit beeld wordt nog uitvergroot door de recessie in de beschouwde periode, aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw. Tot 2010 werd de afbakening jaar gehanteerd in het kader van de opvolging van de 70%- doelstelling die geformuleerd werd in de Lissabonstrategie. In de Europa 2020-strategie, opvolger van de Lissabonstrategie, wordt meer belang gehecht aan de scholing van jongeren alvorens zij de arbeidsmarkt betreden. Dit uit zich onder meer in de verenging van de leeftijdsafbakening in de nieuwe werkzaamheidsdoelstelling. Tegen 2020 moet minstens 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar aan het werk zijn. Figuur 99 laat de werkzaamheidsgraden per geslacht in 2013 zien van de jarigen. Figuur 99 : Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) per geslacht in 2013 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Tijdelijke werkloosheid Een tijdelijk werkloze is een werkloze die door een arbeidsovereenkomst is verbonden waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is. Een werknemer kan tijdelijk werkloos gesteld worden wegens economische oorzaken, technische stoornis, slecht weer, overmacht, collectieve jaarlijkse vakantie, staking of lock-out. Vanaf 25 juni 2009 is de tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken ook voor de bedienden van kracht. Tussen 2008 en 2014 neemt het maandgemiddelde van het aantal tijdelijk werklozen in Limburg toe van tot of met +23,8%, wat een duidelijk slechter resultaat is dan in Vlaanderen (-2,0%) en België (+0,3%). Hiermee vertegenwoordigt Limburg in 2014 respectievelijk een aandeel van 20,8% en 13,0% in de tijdelijke werkloosheid van Vlaanderen en België. Van de 5 Limburgse streken kennen het Maasland (+39,7%) en Midden-Limburg (+33,3%) sinds 2008 de grootste procentuele toenames van tijdelijk werklozen en Zuid-Limburg (+11,8%) en West-Limburg (12,1%) de kleinste. Socio-economische analyse 99 POM-ERSV Limburg

101 Aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw, reflecteert zich dit overal door een permanent veel groter aandeel van de mannen in de tijdelijke werkloosheid. Doorgaans blijken in Limburg nu nog 4 op de 5 tijdelijk werklozen mannen te zijn. Tabel 43 : Evolutie van de tijdelijk werklozen per geslacht (maandgemiddelden) Evolutie T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg ,9 Midden-Limburg ,3 West-Limburg ,1 Maasland ,7 Zuid-Limburg ,8 LIMBURG ,8 VLAANDEREN ,0 BELGIE ,3 Bron : RVA Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 100 : Evolutie maandgemiddelden van de tijdelijk werklozen (Indices, 2008 = 100) Figuur 101 : Evolutie %-aandeel van de mannen in de tijdelijk werklozen (maandgemiddelden) Socio-economische analyse 100 POM-ERSV Limburg

102 9. Pendelarbeid De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid die wordt ingezet in de vestigingen van een regio, uitgedrukt in personen of arbeidsvolume. Het verschil tussen de werkende beroepsbevolking en de binnenlandse werkgelegenheid van een regio kunnen we verklaren door de interregionale en internationale (grensarbeid) pendelstromen. Werkende personen die in een regio wonen maar elders werken, dragen wel bij tot de werkzaamheid van die regio, maar niet tot de economische activiteit van die regio (uitgaande pendel). Het omgekeerde geldt voor personen die niet in die regio wonen, maar er wel een job uitoefenen (inkomende pendel). Aangezien bij zelfstandigen de werkplaats wordt gelijkgesteld met de woonplaats worden voor de pendelstatistieken enkel de loontrekkenden weerhouden. De pendelstromen geven een aanduiding van de mate waarin economische regio s onderling arbeidskrachten uitwisselen. Uitgaande pendelarbeid in Limburg en de andere provincies (incl. Brussels Hoofdstelijk Gewest) In 2012 zijn er loontrekkenden die in Limburg wonen of 8,3% van het totaal aantal in België ( ). Van de 11 beschouwde regio s komt Limburg hiermee op de 7de plaats inzake omvang van de loontrekkende beroepsbevolking. Figuur 102 : Loontrekkende beroepsbevolking per provincie (incl. BHG) in 2012 (jaargemiddelde jaar) Gemiddeld is de uitgaande provinciale pendelintensiteit bij de werknemers van België 28,7%, wat betekent dat van de werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie werken dan waar ze wonen. Met 26,1% ( van de ) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies een eerder lage uitgaande provinciale pendelintensiteit. Meer dan de helft van de loontrekkende inwoners van Waals-Brabant (55,1%) werkt niet in de eigen provincie, waardoor deze provincie veruit de meest mobiele is in België, gevolgd door Vlaams-Brabant (48,3%), Luxemburg (43,7%) en Namen (41,4%). West-Vlamingen (17,2%), Antwerpenaren (19,5%) en Luikenaars (19,5%) blijven dan weer het vaakst binnen de eigen provinciegrenzen werken. Socio-economische analyse 101 POM-ERSV Limburg

103 Figuur 103 : Uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Uit de provinciale uitstroompercentages voor Limburg blijkt dat Antwerpen (7,0% of personen), het buitenland (6,1% of ), Vlaams-Brabant (6,0% of ) en Brussel (3,5% of ) de voornaamste werkbestemmingen zijn van de Limburgse pendelaars. De overgrote meerderheid (98%) van de Limburgers die in het buitenland gaan werken, verrichten hun grensarbeid in Nederland. Figuur 104 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Socio-economische analyse 102 POM-ERSV Limburg

104 Tabel 44 : Uitgaande pendelarbeid in 2012 Uitgaande pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WOONPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS TOTAAL (WOON- PLAATS) Uitstroompercentages (%-verdeling uitgaande pendelarbeid) in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WOONPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 80,5 0,4 0,6 0,6 0,1 0,2 1,9 3,1 5,6 0,8 92,0 5,4 0,2 0,2 0,0 0,1 0,2 0,8 98,2 1,8 100,0 Noord-Limburg 7,9 53,6 12,3 3,8 3,0 0,9 73,5 1,1 2,5 0,7 85,7 1,7 0,1 0,2 0,0 0,1 0,1 0,5 87,9 12,1 100,0 Midden-Limburg 5,6 3,2 61,8 6,5 3,4 5,5 80,4 1,3 4,9 0,8 92,9 4,1 0,2 0,7 0,0 0,1 0,2 1,2 98,2 1,8 100,0 West-Limburg 15,2 4,1 18,9 39,4 0,8 2,9 66,1 1,2 11,1 0,6 94,2 4,0 0,2 0,4 0,0 0,1 0,2 1,0 99,2 0,8 100,0 Maasland 3,2 6,1 20,6 2,1 41,7 2,8 73,3 0,8 2,1 0,5 79,9 2,0 0,2 0,5 0,1 0,0 0,2 1,0 82,9 17,1 100,0 Zuid-Limburg 3,7 0,8 22,6 2,9 2,4 44,2 72,9 1,0 8,2 0,6 86,5 4,9 0,3 3,5 0,1 0,2 0,6 4,6 96,0 4,0 100,0 Limburg 7,0 12,2 30,5 10,6 7,9 12,7 73,9 1,1 6,0 0,7 88,6 3,5 0,2 1,2 0,0 0,1 0,3 1,8 93,9 6,1 100,0 Oost-Vlaanderen 8,5 0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 0,6 68,8 5,5 4,4 87,9 10,5 0,5 0,2 0,0 0,1 0,3 1,2 99,6 0,4 100,0 Vlaams-Brabant 8,5 0,1 1,1 0,9 0,1 0,7 2,9 3,2 51,7 0,8 67,0 29,5 0,7 0,5 0,1 0,2 1,8 3,2 99,7 0,3 100,0 West-Vlaanderen 2,4 0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,5 7,1 1,5 82,8 94,3 3,7 1,3 0,2 0,0 0,1 0,2 1,8 99,7 0,3 100,0 VLAANDEREN 27,1 1,8 4,6 1,8 1,1 1,9 11,2 19,0 12,9 16,3 86,6 10,2 0,6 0,4 0,0 0,1 0,5 1,6 98,5 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 2,4 0,0 0,2 0,2 0,0 0,1 0,5 1,3 9,7 0,5 14,4 77,9 1,6 0,8 0,2 0,6 3,9 7,1 99,4 0,6 100,0 Henegouwen 0,9 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,2 1,3 2,4 1,5 6,3 11,9 70,2 1,2 0,3 3,1 5,4 80,3 98,5 1,5 100,0 Luik 0,9 0,0 0,3 0,1 0,0 0,4 0,9 0,5 1,4 0,3 3,9 5,5 1,2 80,5 1,1 2,7 1,3 86,8 96,2 3,8 100,0 Luxemburg 0,4 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,2 0,2 0,5 0,2 1,6 2,4 0,9 4,2 56,3 4,2 0,6 66,2 70,3 29,7 100,0 Namen 0,9 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,5 1,6 0,3 3,5 10,4 11,9 3,9 3,8 58,6 7,1 85,4 99,3 0,7 100,0 Waals-Brabant 1,4 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,3 0,7 7,1 0,4 9,9 34,4 5,2 1,7 0,3 3,2 44,9 55,2 99,5 0,5 100,0 WALLONIE 0,9 0,0 0,2 0,1 0,0 0,2 0,4 0,8 2,3 0,7 5,2 11,4 27,9 26,1 5,8 11,0 8,3 79,1 95,7 4,3 100,0 BELGIË 17,2 1,1 2,9 1,1 0,7 1,2 7,1 12,1 9,5 10,3 56,2 16,0 8,9 8,2 1,8 3,5 3,1 25,5 97,7 2,3 100,0 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS TOTAAL (WOON- PLAATS) Socio-economische analyse 103 POM-ERSV Limburg

105 Tabel 45 : Uitgaande grensarbeid in 2012 Uitgaande grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) Uitstroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Antwerpen 98,2 0,0 0,0 0,0 0,0 1,7 1,8 100,0 Noord-Limburg 87,9 0,0 0,0 0,0 0,0 12,0 12,1 100,0 Midden-Limburg 98,2 0,0 0,1 0,0 0,0 1,7 1,8 100,0 West-Limburg 99,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,8 0,8 100,0 Maasland 82,9 0,0 0,2 0,0 0,0 16,9 17,1 100,0 Zuid-Limburg 96,0 0,0 0,1 0,0 0,1 3,8 4,0 100,0 Limburg 93,9 0,0 0,1 0,0 0,0 6,0 6,1 100,0 Oost-Vlaanderen 99,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 0,4 100,0 Vlaams-Brabant 99,7 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 100,0 West-Vlaanderen 99,7 0,0 0,0 0,2 0,0 0,1 0,3 100,0 VLAANDEREN 98,5 0,0 0,0 0,0 0,0 1,4 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,4 0,4 0,0 0,1 0,1 0,1 0,6 100,0 Henegouwen 98,5 0,1 0,0 1,3 0,1 0,0 1,5 100,0 Luik 96,2 0,0 1,5 0,0 1,9 0,3 3,8 100,0 Luxemburg 70,3 0,0 0,0 0,1 29,5 0,0 29,7 100,0 Namen 99,3 0,0 0,0 0,1 0,6 0,0 0,7 100,0 Waals-Brabant 99,5 0,1 0,0 0,1 0,3 0,0 0,5 100,0 WALLONIE 95,7 0,0 0,5 0,5 3,2 0,1 4,3 100,0 BELGIË 97,7 0,1 0,2 0,2 1,0 0,9 2,3 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) Socio-economische analyse 104 POM-ERSV Limburg

106 Uitgaande pendelarbeid in de Limburgse streken Binnen Limburg zijn in 2012 de meeste werknemers (27,2%) in Midden-Limburg gehuisvest. In het Maasland wonen er het minst (13,8%). Figuur 105 : Loontrekkende Limburgse beroepsbevolking per streek in 2012 (jaargemiddelde jaar) Met 60,6% heeft West-Limburg in 2012 de grootste uitgaande pendelintensiteit op Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat 3 van 5 loontrekkenden die in West-Limburg wonen, er niet werken. Zij pendelen naar een andere Limburgse streek, een andere provincie of naar het buitenland. Hiermee is West-Limburg de meest mobiele Limburgse streek. De laagste mobiliteit wordt opgetekend in Midden- Limburg (38,2%) waardoor hier omgekeerd ruim 3 van de 5 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld werkt bijna de helft van de Limburgse loontrekkenden (50,5%) in de Limburgse streek waar ze woont. Figuur 106 : Uitgaande pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Socio-economische analyse 105 POM-ERSV Limburg

107 De uitstroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken maken duidelijk waar hun forenzen aan de slag zijn. De meest in het oog springende pendelaarsbestemmingen zijn voor: Noord-Limburg: Midden-Limburg (12,3%), het buitenland (12,1%) en Antwerpen (7,9%); Midden-Limburg: West-Limburg (6,5%), Antwerpen (5,6%), Zuid-Limburg (5,5%), Vlaams- Brabant (4,9%) en Brussel (4,1%); West-Limburg: Midden-Limburg (18,9%), Antwerpen (15,2%), Vlaams-Brabant (11,1%), Noord- Limburg (4,1%) en Brussel (4,0%); Maasland: Midden-Limburg (20,6%), het buitenland (17,1%) en Noord-Limburg (6,1%); Zuid-Limburg: Midden-Limburg (22,6%), Vlaams-Brabant (8,2%), Brussel (4,9%), het buitenland (4,0%), Antwerpen (3,7%) en Luik (3,5%). Figuur : Uitstroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Socio-economische analyse 106 POM-ERSV Limburg

108 Zoals eerder vermeld, pendelen Limburgse grensarbeiders naar Nederland. Zo zijn van de Maaslandse loontrekkenden (16,9%) in Nederlandse loondienst. Voor Noord-Limburg is dit 12,0% (6.727), voor Zuid-Limburg 3,8% (2.764), voor Midden-Limburg 1,7% (1.454) en voor West-Limburg 0,8% (426). Figuur 112 : Uitstroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Inkomende pendelarbeid in Limburg en de andere provincies (incl. Brussels Hoofdstelijk Gewest) De loontrekkende werkgelegenheid bestaat in 2012 in Limburg uit personen van 15 jaar en ouder. Dat komt overeen met 7,2% van het totaal aantal in België. Hiermee positioneert Limburg zich van de 11 beschouwde regio s op de 8 e plaats qua omvang van de tewerkstelling in loondienst. Limburg heeft bijgevolg minder loontrekkende arbeidsplaatsen dan loontrekkende inwoners ( ). In meer of mindere mate is dit ook zo in de andere provincies, behalve in Antwerpen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Figuur 113 : Loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid per provincie (incl. BHG) in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse 107 POM-ERSV Limburg

109 Tabel 46 : Inkomende pendelarbeid in 2012 Inkomende pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WERKPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS) Instroompercentages (%-verdeling inkomende pendelarbeid) in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WERKPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 78,9 0,7 0,7 1,3 0,2 0,4 3,3 7,1 5,2 1,5 96,0 1,1 0,6 0,5 0,1 0,2 0,3 1,6 98,7 1,3 100,0 Noord-Limburg 5,9 70,1 6,3 5,5 6,1 1,3 89,2 0,9 1,2 0,5 97,8 0,2 0,2 0,2 0,0 0,1 0,1 0,5 98,5 1,5 100,0 Midden-Limburg 3,5 6,3 47,9 9,8 8,1 14,8 86,9 1,5 3,9 0,9 96,8 0,5 0,4 1,1 0,1 0,2 0,1 1,8 99,2 0,8 100,0 West-Limburg 9,1 4,9 12,9 51,9 2,1 4,9 76,7 1,5 8,4 1,0 96,7 1,1 0,4 0,6 0,0 0,1 0,2 1,4 99,1 0,9 100,0 Maasland 1,7 6,1 10,8 1,6 66,3 6,3 91,1 0,9 1,1 0,6 95,5 0,3 0,3 0,6 0,1 0,1 0,1 1,1 96,9 3,1 100,0 Zuid-Limburg 2,4 1,1 9,7 3,4 2,5 66,3 83,0 1,1 6,0 0,6 93,1 0,4 0,4 3,1 0,1 0,2 0,2 3,9 97,4 2,6 100,0 Limburg 4,4 15,2 25,3 13,9 11,7 19,4 85,4 1,3 4,3 0,8 96,2 0,5 0,3 1,2 0,1 0,1 0,1 1,8 98,5 1,5 100,0 Oost-Vlaanderen 4,4 0,1 0,2 0,1 0,1 0,2 0,8 81,9 2,8 6,4 96,2 0,8 1,1 0,3 0,0 0,2 0,2 1,9 98,9 1,1 100,0 Vlaams-Brabant 10,0 0,4 1,2 1,8 0,2 1,7 5,2 8,4 58,3 1,8 83,7 8,1 2,8 1,3 0,1 0,7 2,5 7,4 99,2 0,8 100,0 West-Vlaanderen 1,3 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,5 6,0 0,8 85,3 93,9 0,4 1,5 0,2 0,1 0,1 0,1 2,0 96,3 3,7 100,0 VLAANDEREN 27,5 2,2 3,7 2,5 1,6 2,9 12,9 22,3 12,6 18,2 93,6 2,0 1,2 0,6 0,1 0,3 0,6 2,7 98,4 1,6 100,0 BRUSSELS H. GEW. 5,7 0,2 0,6 0,4 0,1 0,6 1,8 9,5 19,7 2,5 39,2 38,4 8,0 3,1 0,4 2,8 7,1 21,4 99,0 1,0 100,0 Henegouwen 0,4 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,8 0,8 1,5 3,7 1,4 80,4 1,2 0,2 5,4 1,8 89,0 94,0 6,0 100,0 Luik 0,5 0,0 0,2 0,1 0,1 0,8 1,2 0,4 0,6 0,3 2,9 0,8 1,6 89,9 1,3 2,0 0,7 95,5 99,1 0,9 100,0 Luxemburg 0,3 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,3 0,3 0,2 1,3 0,6 1,9 5,3 72,8 8,3 0,4 88,6 90,5 9,5 100,0 Namen 0,5 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,2 0,5 0,7 0,3 2,2 1,4 9,6 7,2 3,0 72,2 3,1 95,0 98,6 1,4 100,0 Waals-Brabant 1,2 0,0 0,1 0,1 0,1 0,3 0,7 1,2 6,1 0,6 9,7 9,7 18,6 3,9 0,5 9,7 47,0 79,7 99,1 0,9 100,0 WALLONIE 0,5 0,0 0,1 0,1 0,0 0,3 0,6 0,6 1,3 0,7 3,8 2,1 33,0 30,4 6,4 13,9 6,9 90,7 96,6 3,4 100,0 BELGIË 16,8 1,3 2,2 1,5 1,0 1,8 7,9 14,5 10,8 11,0 61,0 7,9 10,7 8,9 1,8 4,3 3,3 29,1 98,0 2,0 100,0 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS) Socio-economische analyse 108 POM-ERSV Limburg

110 Tabel 47 : Inkomende grensarbeid in 2012 Inkomende grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen VLAANDEREN BRUSSELS H. GEW Henegouwen Luik Luxemburg Namen Waals-Brabant WALLONIE BELGIË Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) Instroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen 98,7 0,0 0,1 0,0 0,5 0,7 1,3 100,0 Noord-Limburg 98,5 0,1 0,0 0,0 0,8 0,5 1,5 100,0 Midden-Limburg 99,2 0,1 0,1 0,0 0,3 0,4 0,8 100,0 West-Limburg 99,1 0,1 0,1 0,0 0,2 0,5 0,9 100,0 Maasland 96,9 0,1 0,1 0,0 1,8 1,1 3,1 100,0 Zuid-Limburg 97,4 0,0 0,1 0,0 0,3 2,2 2,6 100,0 Limburg 98,5 0,1 0,1 0,0 0,5 0,8 1,5 100,0 Oost-Vlaanderen 98,9 0,0 0,2 0,0 0,4 0,5 1,1 100,0 Vlaams-Brabant 99,2 0,0 0,2 0,0 0,1 0,5 0,8 100,0 West-Vlaanderen 96,3 0,0 2,9 0,0 0,1 0,7 3,7 100,0 VLAANDEREN 98,4 0,0 0,6 0,0 0,3 0,6 1,6 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,0 0,0 0,3 0,0 0,1 0,7 1,0 100,0 Henegouwen 94,0 0,0 5,4 0,0 0,0 0,6 6,0 100,0 Luik 99,1 0,2 0,2 0,0 0,1 0,4 0,9 100,0 Luxemburg 90,5 0,0 8,7 0,3 0,0 0,5 9,5 100,0 Namen 98,6 0,0 1,0 0,0 0,0 0,3 1,4 100,0 Waals-Brabant 99,1 0,0 0,3 0,0 0,0 0,5 0,9 100,0 WALLONIE 96,6 0,1 2,8 0,0 0,0 0,5 3,4 100,0 BELGIË 98,0 0,0 1,1 0,0 0,2 0,6 2,0 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) Socio-economische analyse 109 POM-ERSV Limburg

111 Gemiddeld is de inkomende provinciale pendelintensiteit bij de werknemers van België 28,4%, wat betekent dat ruim 1 op 4 werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie wonen dan waar ze werken. Met 14,6% ( van de ) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies de op één na laagste inkomende provinciale pendelintensiteit. Bijgevolg wordt slechts ca. 1 van de 7 loontrekkende jobs in Limburg niet ingevuld door een Limburger. In West-Vlaanderen (14,7%) doet zich nagenoeg hetzelfde voor. Enkel Luik (10,1%) kent een nog lagere verhouding. De hoogste inkomende provinciale pendelintensiteiten worden opgetekend in Brussel (61,6%), Waals-Brabant (53,0%) en Vlaams-Brabant (41,7%). Figuur 114 : Inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Uit de provinciale instroompercentages voor Limburg blijkt dat Antwerpen (4,4%), Vlaams-Brabant (4,3%), het buitenland (1,5%), Oost-Vlaanderen (1,3%) en Luik (1,2%) de voornaamste woonplaatsen zijn van de inkomende pendelaars. Figuur 115 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse 110 POM-ERSV Limburg

112 Van de buitenlanders die 1,5% van de Limburgse arbeidsplaatsen invullen, komt de grootste groep uit Nederland (0,5%). De inkomende grensarbeid uit Duitsland, Frankrijk en Luxemburg is beduidend kleiner. De overige komen uit nog andere landen dan onze 4 buurlanden. Figuur 116 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Inkomende pendelarbeid in de Limburgse streken Binnen Limburg zijn in 2012 de meeste werknemers actief in Midden-Limburg ( of 40,5% van de Limburgse arbeidsplaatsen in loondienst). In het Maasland ( of 10,0%) is de tewerkstelling het kleinst. Vier Limburgse streken hebben minder loontrekkende jobs dan loontrekkende inwoners. Enkel in Midden-Limburg is deze situatie omgekeerd met een loontrekkende werkgelegenheid van banen t.o.v loontrekkende inwoners. Alleen al puur theoretisch moet deze streek ruim 1 op 5 van de banen (22,5%) laten innemen door pendelaars. Dit wordt grotendeels verklaard door de aantrekkingskracht van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk binnen Midden-Limburg als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. Figuur 117 : Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid per streek in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse 111 POM-ERSV Limburg

113 Met 52,1% heeft Midden-Limburg in 2012 de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat iets meer dan de helft van de loontrekkenden die in Midden- Limburg werken er niet wonen. Zij wonen in een andere Limburgse streek, in een andere provincie of in het buitenland. In Noord-Limburg (29,9%) wordt de laagste inkomende pendelintensiteit opgetekend, waardoor hier 7 van 10 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor Limburg (42,8%) dat ongeveer 2 op de 5 loontrekkenden niet in de Limburgse streek wonen waar ze werken. Figuur 118 : Inkomende pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) De instroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken laten duidelijk zien waar hun inkomende forenzen gehuisvest zijn. De meest opvallende regio s waar de pendelaars vandaan komen, zijn in 2012 voor: Noord-Limburg: Midden-Limburg (6,3%), Maasland (6,1%), Antwerpen (5,9%), en West- Limburg (5,5%); Midden-Limburg: Zuid-Limburg (14,8%), West-Limburg (9,8%), Maasland (8,1%) en Noord- Limburg (6,3%); West-Limburg: Midden-Limburg (12,9%), Antwerpen (9,1%), Vlaams-Brabant (8,4%), Noord- Limburg (4,9%) en Zuid-Limburg (4,9%); Maasland: Midden-Limburg (10,8%), Zuid-Limburg (6,3%) en Noord-Limburg (6,1%); Zuid-Limburg: Midden-Limburg (9,7%), Vlaams-Brabant (6,0%), West-Limburg (3,4%) en Luik (3,1%). Socio-economische analyse 112 POM-ERSV Limburg

114 Figuur : Instroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Zoals eerder vermeld, werken buitenlanders in Limburgse loondienst, wat overeenkomt met 1,5% van het totaal aantal Limburgse arbeidsplaatsen ( ). Relatief bekeken binnen Limburg, is het aandeel van de buitenlanders het omvangrijkst in het Maasland (3,1% of 830 van de Maaslandse werknemers) en blijkt de inkomende grensarbeid daar hoofdzakelijk uit Nederland (1,8% of 476) te komen. In Midden-Limburg (0,8% of 926) zijn er betrekkelijk het minste grensarbeiders actief, eveneens pendelend vanuit vooral Nederland (0,3% of 354). West-Limburg kent, zowel absoluut als relatief, de minste pendelaars uit Nederland (0,2% of 82). Socio-economische analyse 113 POM-ERSV Limburg

115 Figuur 124 : Instroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad (het aantal loontrekkende jobs t.o.v. de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 j.)) en de werkloosheidsgraad (het aantal niet-werkende werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking (werkenden en niet-werkende werkzoekenden)) kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een streek meer zichtbaar maken. Eveneens kan het belang van een streek met een groot jobaanbod aangetoond worden voor de ruimere omgeving. Tabel 48 : Pendelintensiteit, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) Uitgaande pendelintensiteit Inkomende pendelintensiteit Tewerkstellingsgraad Werkloosheidsgraad of jobratio Noord-Limburg 46,4 29,9 42,9 5,9 Midden-Limburg 38,2 52,1 69,2 8,7 West-Limburg 60,6 48,1 41,4 7,1 Maasland 58,3 33,7 33,2 8,8 Zuid-Limburg 55,8 33,7 37,6 6,6 LIMBURG 50,5 42,8 47,4 7,4 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse 114 POM-ERSV Limburg

116 In dit kader valt vooral Midden-Limburg op. Zoals reeds eerder vermeld, heeft Midden-Limburg in 2012, in tegenstelling tot de overige Limburgse streken, meer loontrekkende jobs ( ) dan loontrekkende inwoners (84.902), wat resulteert in een hoge tewerkstellingsgraad van 69,2%. Logisch gevolg voor deze streek is een lage uitgaande pendelintensiteit (38,2%) en een hoge inkomende pendelintensiteit (52,1%). Opmerkelijk hierbij is echter dat dit in Midden-Limburg gepaard gaat met de tweede hoogste werkloosheidsgraad (8,7%) van alle Limburgse streken. In Midden-Limburg gaat bijgevolg een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het onaangesproken aanbod van de eigen plaatselijke bevolking. Het belang van deze streek met een groot jobaanbod voor de omliggende 4 andere Limburgse streken blijkt onmiskenbaar uit het feit dat of 74,9% van de inkomende pendelaars uit deze andere Limburgse streken komen. Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vergelijkbare waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad, kent het Maasland met 8,8% toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg met 6,6%. Hieruit blijkt dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Noord-Limburg en West-Limburg hebben met respectievelijk 42,9% en 41,4% vrijwel dezelfde tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit in West-Limburg ligt veel hoger. West-Limburg wordt niet alleen gekenmerkt door de hoogste uitgaande pendelintensiteit (60,6%) van alle Limburgse streken, maar ook door een bijna even hoge inkomende pendelintensiteit (48,1%) als Midden-Limburg. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook hier nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, wat resulteert in een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg (7,1%) dan in Noord- Limburg (5,9%). Figuur 125 : Inkomende pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) (de grootte van de cirkel geeft de hoogte van de tewerkstellingsgraad weer) Socio-economische analyse 115 POM-ERSV Limburg

117 Figuur 126 : Uitgaande pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) (de grootte van de cirkel geeft de hoogte van de tewerkstellingsgraad weer) Socio-economische analyse 116 POM-ERSV Limburg

118 10. Speerpuntsectoren De sluiting van Ford in Genk eind 2014 heeft onmiskenbaar een grote economische en sociale impact op Limburg. Op initiatief van de Vlaamse Regering en het Limburgse provinciebestuur werd daarom het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) opgesteld. SALK is een plan voor de toekomstige economische ontwikkeling van Limburg waarbij de nadruk ligt op het bevorderen van duurzame werkgelegenheid en het versterken van het economisch weefsel op korte en lange termijn. In het SALK worden 8 speerpuntsectoren geïdentificeerd waarop in Limburg vooral de focus dient gelegd te worden. Het gaat om sectoren waarin de regio een zekere specialisatie heeft en/of die nog een reëel groeipotentieel hebben in Limburg, m.n.: Landbouw Bouw Logistiek & mobiliteit Maakindustrie Vrijetijdseconomie ICT, digitale media en creatieve economie Zorgsector Cleantech & recycling Omwille van het belang van deze sectoren voor de Limburgse economie worden ze in deze publicatie geanalyseerd via de indicatoren bruto toegevoegde waarde (btw), export en tewerkstelling. De sectoren worden afgebakend aan de hand van nace-codes (zie tabel 49). Aangezien cleantech & recycling zich niet laat definiëren in nace-codes wordt deze speerpuntsector niet opgenomen in onderstaande analyse. Tabel 49 : Definities in nace-codes van de speerpuntsectoren SPEERPUNTSECTOREN SECTIES NACEBEL 2008 Landbouw Landbouw, bosbouw en visserij (AA = 01,02,03) Bouw Bouwnijverheid (FF = 41,42,43) Logistiek & Mobiliteit Vervoer en opslag (HH = 49,50,51,52,53) Maakindustrie Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten (CA = 10,11,12) Vervaardiging van textiel, kleding, leer en producten van leer (CB = 13,14,15) Houtindustrie, vervaardiging van papier en papierwaren, drukkerijen (CC = 16,17,18) Vervaardiging van meubelen en overige industrie, reparatie en installatie van machines en apparaten (CM = 31,32,33) Vervaardiging van producten van rubber en kunststof en van andere niet-metaalhoudende minerale producten (CG = 22,23) Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal, exclusief machines en apparaten (CH = 24,25) Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten (CI = 26) Vervaardiging van elektrische apparatuur (CJ = 27) Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. (CK = 28) Vervaardiging van transportmiddelen (CL = 29,30) Vrijetijdseconomie ICT, digitale media en creatieve economie Zorgsector Verschaffen van accommodatie en maaltijden (II = 55,56) Kunst, amusement en recreatie (RR = 90,91,92,93) Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzendingen (JA = 58,59,60) Telecommunicatie (JB = 61) Informaticadiensten en dienstverlenende activiteiten op gebied van informatie (JC = 62,63) Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten (MC = 73,74,75) Menselijke gezondheidszorg (QA = 86) Maatschappelijke dienstverlening (QB = 87,88) Socio-economische analyse 117 POM-ERSV Limburg

119 Bruto toegevoegde waarde In 2013 bedraagt de btw van de zeven beschouwde speerpuntsectoren in Limburg in totaal ca. 9,9 miljard euro of 43,8% van de totale btw in Limburg. Met 15,7% van de globale btw in Limburg in 2013 is de maakindustrie afgetekend de grootste van de 7 speerpuntsectoren, gevolgd door de zorgsector (9,4%), de bouw (7,5%) en de logistiek & mobiliteit (5,0%). De kleinste Limburgse speerpuntsectoren zijn de landbouw (1,5%), de vrijetijdseconomie (2,3%) en ICT, digitale media en creatieve economie (2,4%). In Vlaanderen komen deze speerpuntaandelen gecumuleerd op een btw-aandeel van 39,3%. Tabel 50 : btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren (in miljoenen euro's) LIMBURG VLAANDEREN Evolutie Evolutie Abs. % Abs. % Landbouw 217,9 329,2 111,3 51, , ,6 464,9 27,3 Bouw 1.568, ,1 119,6 7, , , ,4 9,8 Logistiek & Mobiliteit 1.017, ,2 118,1 11, , ,2 474,6 4,2 Maakindustrie 3.375, ,4 178,6 5, , , ,7 6,9 Vrijetijdseconomie 468,8 525,2 56,4 12, , ,3 696,9 16,7 ICT, digitale media en creatieve economie 426,4 538,0 111,6 26, , , ,1 15,1 Zorgsector 1.609, ,2 517,8 32, , , ,1 19,2 TOTAAL 7 speerpuntsectoren 8.683, , ,4 14, , , ,7 11,0 TOTAAL ALLE SECTOREN , , ,2 16, , , ,3 14,1 Bron : INR Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 127 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen Socio-economische analyse 118 POM-ERSV Limburg

120 In Vlaanderen bedraagt de btw van de zeven beschouwde sectoren in ,8 miljard euro. Dat wil zeggen dat Limburg voor deze sectoren een aandeel heeft van 12,2% in het Vlaamse totaal. Ter vergelijking, voor de btw van alle economische sectoren is dit aandeel van Limburg in Vlaanderen 11,0%. Uit de btw-aandelen van Limburg in Vlaanderen inzake de respectievelijke speerpuntsectoren blijkt dat in 2013 de Limburgse landbouw 15,2% uitmaakt van de Vlaamse landbouw. Voor de ICT, digitale media en creatieve economie beloopt dit Limburgse btw-aandeel slechts 6,5%. Figuur 128 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen Sinds 2009 is de globale BTW in Limburg (+16,0%) sneller toegenomen dan in Vlaanderen (+14,1%). De 7 speerpuntsectoren scoren een iets mindere groei maar ook hier doet Limburg (+14,0%) het beter dan Vlaanderen (+11,0%). De landbouw (+51,1%), de zorgsector (+32,2%) en de ICT, digitale media en creatieve economie (+26,2%) behalen in Limburg de hoogste groeicijfers en de maakindustrie (+5,3%) en de bouw (+7,6%) de laagste. Vergeleken met Vlaanderen evolueren 4 speerpuntsectoren sinds 2009 in Limburg merkelijk beter, t.w. de landbouw, de zorgsector, de ICT, digitale media en creatieve economie en de logistiek & mobiliteit. Opvallend in Vlaanderen is dat logistiek & mobiliteit met +4,2% de kleinste btw-toename laat optekenen. Socio-economische analyse 119 POM-ERSV Limburg

121 Figuren : BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren (Indices, 2009 = 100) LIMBURG VLAANDEREN Socio-economische analyse 120 POM-ERSV Limburg

122 Export De 7 speerpuntsectoren in Limburg exporteren in 2011 in totaal ca. 13,1 miljard euro of 13,2% van de overeenkomstige Vlaamse export van 99,3 miljard euro. Uitgebreid naar alle sectoren bedraagt dit aandeel van Limburg in Vlaanderen 9,6%. Van de 7 speerpuntsectoren is de maakindustrie in 2011 met 55,0% van de globale uitvoer van goederen en diensten in Limburg veruit de belangrijkste exportsector, op grote afstand gevolgd door de vrijetijdseconomie (4,5%) en de logistiek & mobiliteit (2,2%). In totaliteit vertegenwoordigen de 7 speerpuntsectoren in Limburg 63,1% van de totale Limburgse export in In Vlaanderen komen deze speerpuntaandelen samengevoegd op een exportaandeel van 45,9%. Tabel 51 : Uitvoer van goederen en diensten in de speerpuntsectoren (in miljoenen euro's) LIMBURG VLAANDEREN Evolutie Evolutie Abs. % Abs. % Landbouw 68,3 87,4 19,1 28,0 603,2 705,5 102,3 17,0 Bouw 142,4 81,1-61,3-43, , ,1 407,8 34,3 Logistiek & Mobiliteit 330,2 463,1 132,9 40, , ,1 352,9 2,0 Maakindustrie , , ,4-22, , , ,0-3,8 Vrijetijdseconomie 798,0 931,9 133,9 16, , ,1 496,1 13,4 ICT, digitale media en creatieve economie 36,8 92,4 55,6 151, , ,7 653,2 43,1 Zorgsector 19,2 28,4 9,2 47,9 255,4 319,8 64,4 25,2 TOTAAL 7 speerpuntsectoren , , ,0-18, , ,7-761,3-0,8 TOTAAL ALLE SECTOREN , , ,4-15, , , ,0 7,0 Bron : INR Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 131 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de uitvoer van goederen en diensten Socio-economische analyse 121 POM-ERSV Limburg

123 Figuur 132 toont de exportaandelen in 2011 van de Limburgse speerpuntsectoren in de Vlaamse. Van de Vlaamse uitvoer in de sector logistiek & mobiliteit blijkt slechts 2,6% uit Limburg te komen. Het grootste exportaandeel in Vlaanderen haalt Limburg in de vrijetijdseconomie met 22,2%. Figuur 132 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de uitvoer van goederen en diensten De globale uitvoer van goederen en diensten is in de periode in Limburg afgenomen met -15,8%, tegenover een toename met +7,0% in Vlaanderen. De grotere exportgerichtheid van Limburg zorgt in deze provincie immers voor een hogere conjunctuurgevoeligheid. In het crisisjaar 2009 krimpt de export in Limburg (ca. -30%) veel meer dan in Vlaanderen (ca. -15%). Nadien verloopt het herstel van de Limburgse uitvoer blijkbaar ook minder voorspoedig. De totale exportevolutie sinds 2008 van de 7 speerpuntsectoren verloopt nog slechter, met -18,6% in Limburg en -0,8% in Vlaanderen. Hiervoor zorgt bijna uitsluitend de maakindustrie als zeer exportgerichte zwaargewichtsector. Het exportvolume in de bouw en de maakindustrie krimpt in Limburg met respectievelijk -43,0% en -22,3%. De overige Limburgse speerpuntsectoren kennen daarentegen een exportgroei gaande van +16,8% in de vrijetijdseconomie tot +151,1% in de ICT, digitale media en creatieve economie. Vergeleken met Vlaanderen is de uitvoerevolutie sinds 2008 in Limburg merkelijk beter verlopen in 3 speerpuntsectoren, t.w. in de ICT, digitale media en creatieve economie, in de logistiek & mobiliteit en in de zorgsector. Frappant is dat naast de maakindustrie ook de bouw in Limburg er niet in slaagt om opnieuw zijn pré-crisisniveau inzake export te halen. Socio-economische analyse 122 POM-ERSV Limburg

124 Figuren : Uitvoer van goederen en diensten in de speerpuntsectoren (Indices, 2008 = 100) LIMBURG VLAANDEREN Socio-economische analyse 123 POM-ERSV Limburg

125 Tewerkstelling In 2013 werken in de 7 speerpuntsectoren in Limburg in totaal loontrekkenden. Dit komt overeen met voor 51,2% van de Limburgse loontrekkende werkgelegenheid. In Vlaanderen komen deze speerpuntaandelen tezamen op een tewerkstellingsaandeel van 48,2%. Met respectievelijk 16,9% en 15,5% van de globale tewerkstelling in Limburg in 2013 zijn de maakindustrie en de zorgsector de grootste van de 7 speerpuntsectoren, gevolgd door de bouw (6,8%), de logistiek & mobiliteit (5,2%) en de vrijetijdseconomie (4,4%). De Limburgse speerpuntsectoren met het minste aantal loontrekkende jobs zijn de landbouw (0,6%) en ICT, digitale media en creatieve economie (1,6%). Tabel 52 : Tewerkstelling eind december in de speerpuntsectoren LIMBURG VLAANDEREN Evolutie Evolutie Abs. % Abs. % Landbouw , ,2 Bouw , ,7 Logistiek & Mobiliteit , ,3 Maakindustrie , ,6 Vrijetijdseconomie , ,1 ICT, digitale media en creatieve economie , ,4 Zorgsector , ,5 TOTAAL 7 speerpuntsectoren , ,3 TOTAAL ALLE SECTOREN , ,0 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg Figuur 135 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de tewerkstelling Socio-economische analyse 124 POM-ERSV Limburg

126 Limburg is goed voor 13,2% van de Vlaamse werkgelegenheid in dienstverband in de 7 beschouwde sectoren. Globaal voor alle sectoren samen is dit aandeel van Limburg in Vlaanderen 12,5%. Van de loontrekkende banen in de Vlaamse maakindustrie in 2013 worden er of 15,6% in Limburg gesitueerd. Een nagenoeg even hoog tewerkstellingsaandeel wordt opgetekend in de landbouw (15,5%). Voor de ICT, digitale media en creatieve economie beloopt dit Limburgs jobaandeel slechts 7,6%. Figuur 136 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de tewerkstelling Sinds 2008 is de globale werkgelegenheid in dienstverband in Limburg (+0,2%) iets langzamer gestegen dan in Vlaanderen (+1,0%). De 7 speerpuntsectoren daarentegen verliezen jobs wat hoofdzakelijk plaats vindt in de maakindustrie en de logistiek & mobiliteit. Ook hier scoort Limburg (-5,3%) slechter dan Vlaanderen (-4,3%). De maakindustrie (-13,5%), de logistiek & mobiliteit (-6,4%), de bouw (-1,6%) en de vrijetijdseconomie (-0,9%) kennen in Limburg een tewerkstellingskrimp, terwijl de landbouw (+8,9%), de ICT, digitale media en creatieve economie (+7,4%) en de zorgsector (+1,0%) hun banentotaal weten te vergroten. Vergeleken met Vlaanderen doet Limburg het sinds 2008 enkel merkelijk beter in de ICT, digitale media en creatieve economie. Opvallend in zowel Limburg als Vlaanderen is dat vooral de maakindustrie en de logistiek & mobiliteit er niet in slagen om opnieuw hun tewerkstellingsniveau van voor de crisis te halen. Socio-economische analyse 125 POM-ERSV Limburg

127 Figuren : Tewerkstelling in de speerpuntsectoren (Indices, 2008 = 100) LIMBURG VLAANDEREN Socio-economische analyse 126 POM-ERSV Limburg

128

129 Socio-economische analyse 128 POM-ERSV Limburg

130 Omgevingsfactoren 1. Toerisme Het aantal personen dat bij alle commerciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme 2 basisindicatoren op: het aantal aankomsten en het aantal overnachtingen. Het aantal aankomsten komt grosso modo overeen met het aantal verblijfstoeristen. Het volume aan overnachtingen is de optelsom van alle verblijfsnachten die met de geregistreerde aankomsten gepaard gaan. Een combinatie van deze 2 indicatoren geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Toeristische aankomsten (bezoekers) In 2014 telt Limburg toeristische aankomsten of verblijfstoeristen in commerciële logiesinrichtingen, wat overeenkomt met een aandeel van 13,3% in Vlaanderen ( ) en 7,6% in België ( ). Binnen Limburg is Noord-Limburg, met toeristische bezoekers of 44% van het Limburgs totaal, de belangrijkste toeristische streek in Limburg. Daarna volgen Midden-Limburg ( of 28%), het Maasland ( of 12%), Zuid-Limburg ( of 12%) en West-Limburg ( of 4%). Tabel 53 : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) Evolutie Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Noord-Limburg , , ,6 Midden-Limburg , , ,4 West-Limburg (*) , , ,6 Maasland , , ,4 Zuid-Limburg (*) , , ,0 LIMBURG , , ,9 VLAANDEREN , , ,4 BELGIE , , ,6 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim. Socio-economische analyse 129 POM-ERSV Limburg

131 Figuur 139 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische aankomsten in 2014 Het aandeel van de buitenlandse toeristische bezoekers bedraagt in 2014 in Limburg 35,3%, in Vlaanderen 47,9% en in België 53,5%. In de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken (Noord- Limburg: 45,1% en Midden-Limburg: 32,6%) komen relatief gezien ook de meeste vreemdelingen op toeristisch bezoek. In de overige Limburgse regio s schommelt dit buitenlands aandeel tussen 16,8% (West-Limburg) en 24,8% (Zuid-Limburg). Figuur 140 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische aankomsten in 2014 Sinds 2008 is het aantal toeristische aankomsten in België (+20,6%) en Vlaanderen (+23,4%) toegenomenmet ruim 1/5. In Limburg is er maar een stijging met +4,9%, vooral dankzij het Maasland (+21,4%) en Zuid-Limburg (+16,0). Zeer markant is de forse terugval in 2013 in Noord-Limburg met verblijfstoeristen of -10,1% en in Midden-Limburg met of -15,1%. In 2014 weet Noord- Limburg dit verlies nagenoeg volledig weg te werken, terwijl het herstel in Midden-Limburg zeer miniem blijft. Socio-economische analyse 130 POM-ERSV Limburg

132 Niettemin wordt sinds 2008 in alle beschouwde regio s een toename vastgesteld bij de Belgen. De evolutie van de buitenlandse verblijfstoeristen verloopt doorgaans veel minder gunstig. Binnen Limburg is de ontwikkeling vrij divers, maar opvallend is: de daling in Noord-Limburg, de Limburgse toeristische streek bij uitstek, met -0,6% waarvan bij de Belgen +16,6% en bij de buitenlanders -15,7%, de eveneens forse afname bij de vreemdelingen in Midden-Limburg, de tweede belangrijkste toeristische regio in Limburg (+14,3% bij de Belgen en -15,8% bij de buitenlanders), de omvangrijkste relatieve stijging bij de Belgen in het Maasland (+30,6% bij de Belgen en -3,1% bij de buitenlanders), de gunstige ontwikkeling bij de buitenlandse bezoekers (+14,4% bij de Belgen en +21,1% bij de buitenlanders) in Zuid Limburg, als enige Limburgse streek. Figuur 141 : Evolutie aantal toeristische aankomsten (Indices, 2008 = 100) Figuur 142 : %-evolutie aantal toeristische aankomsten Socio-economische analyse 131 POM-ERSV Limburg

133 Toeristische overnachtingen Toeristische overnachtingen vormen een indicator die eigenlijk beter het economisch gewicht van het verblijfstoerisme weergeeft. De verblijfstoeristen zorgen in 2014 in Limburg voor toeristische overnachtingen. Het aandeel van Limburg in respectievelijk Vlaanderen ( ) en België ( ) komt hiermee op 18,4% en 11,0%. Onder de Limburgse streken wordt exact dezelfde ranking over de toeristische belangrijkheid genoteerd als bij de eerste toeristische indicator. Tabel 54 : Evolutie toeristische overnachtingen Evolutie Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Noord-Limburg , , ,6 Midden-Limburg , , ,4 West-Limburg (*) , , ,5 Maasland , , ,4 Zuid-Limburg (*) , , ,1 LIMBURG , , ,9 VLAANDEREN , , ,6 BELGIE , , ,6 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim. Figuur 143 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische overnachtingen in 2014 Het aandeel van de buitenlanders in de overnachtingen in de beschouwde gebieden vertoont ook nagenoeg hetzelfde beeld als bij de aankomsten. Wat betreft de evolutie sinds 2008 van de toeristische overnachtingen zien we in Limburg een afname met -3,9%, in tegenstelling tot Vlaanderen (+11,6%) en België (+11,6%). Enkel Midden-Limbug (-13,4%) en Noord-Limburg (-4,6%) zorgen voor deze Limburgse daling. De toeristische achteruitgang van Midden-Limburg sinds 2013 is bij de overnachtingen zelfs nog groter dan bij de aankomsten. Socio-economische analyse 132 POM-ERSV Limburg

134 Figuur 144 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische overnachtingen in 2014 Figuur 145 : Evolutie aantal toeristische overnachtingen (Indices, 2008 = 100) Figuur 146 : %-evolutie aantal toeristische overnachtingen Socio-economische analyse 133 POM-ERSV Limburg

135 Gemiddelde toeristische verblijfstijd Het gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. In 2014 spendeert de verblijfstoerist in Limburg (3,2 dagen) gemiddeld één dag langer dan in Vlaanderen (2,3) en België (2,2). Vooral de buitenlanders maken hier het verschil (Limburg: 3,7; Vlaanderen: 2,2; België: 2,2). Voor deze goede Limburgse resultaten zorgen zoals verwacht vooral Noord- en Midden-Limburg, de 2 belangrijkste toeristische streken in Limburg, met respectievelijk een gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist van 3,9 en 2,8. Ondanks de goede gemiddelde toeristische verblijfstijd van 3,3 dagen in West-Limburg is het verblijfstoerisme in deze streek te gering in aantal om het Limburgs gemiddelde significant te beïnvloeden. Sinds 2008 is de verblijfstijd in bijna alle regio s langzaam gedaald. Enkel in West-Limburg is deze lichtjes gestegen. Meest opvallend is de daling in Midden-Limburg bij de buitenlanders. Figuur 147 : Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2014 Figuur 148 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) Socio-economische analyse 134 POM-ERSV Limburg

136 Figuur 149 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) Socio-economische analyse 135 POM-ERSV Limburg

137 2. Maatschappelijke voorzieningen Woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc) Per inwoners van 65 jaar en ouder zijn er begin 2015 in Limburg slechts 49,09 woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc), tegenover 59,10 in Vlaanderen. Dit betekent dat Limburg met een absoluut aantal van wgwzc in 2015 een beduidende achterstand heeft t.o.v. Vlaanderen met in totaal wgwzc. Binnen de provincie hebben Midden-Limburg (54,91) en Zuid- Limburg (51,28) de meeste wgwzc per inwoners van 65 jaar en ouder. Het Maasland sluit de rij met amper 40,99. De afgelopen jaren heeft Limburg haar achterstand t.o.v. Vlaanderen wel verkleind. Tussen 2009 en 2015 steeg het aantal wgwzc in Limburg met 5,47 (van 43,62 tot 49,09) en in Vlaanderen met 0,67 (van 58,43 tot 59,10). Ook alle Limburgse streken weten de kloof met Vlaanderen iets te dichten, gaande van Noord-Limburg met +0,78 tot het Maasland met +8,55. Bekijken we tevens de toename van de grijze druk (bevolking van 60 jaar en meer in % van de bevolking jaar) sinds 2009, dan zien we dat het aangroeitempo van de grijze druk het hoogst is in het Maasland (+7,52%) en Noord-Limburg (+7,44%). Dit groeiritme is het laagst in West-Limburg (+5,98%), wat toch ook nog hoger is dan het Vlaamse stijgingsniveau (+3,84%). Zoals ook al in het hoofdstuk demografie werd vastgesteld, neemt de vergrijzing sinds 2009 bijgevolg in heel Limburg forser toe dan in Vlaanderen. Binnen Limburg is de vergrijzing het verst gevorderd in Zuid-Limburg, met een grijze druk van 49,19% in Tabel 55 : Evolutie woongelegenheden in woonzorgcentra (WZC) en grijze druk Woongelegenheden in WZC 1/01/2009 Bevolking 65 j. en + Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Woongelegenheden in WZC 1/01/2015 Bevolking 65 j. en + Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Evolutie Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + (*)Grijze druk Woongelegenheden in WZC 65 j. en + Abs. % Abs. % Noord-Limburg ,43 38, ,21 46, , ,6 0,78 7,44 Midden-Limburg ,25 38, ,91 45, , ,9 7,67 6,99 West-Limburg ,85 38, ,12 43, , ,0 5,27 5,98 Maasland ,44 37, ,99 44, , ,5 8,55 7,52 Zuid-Limburg ,39 42, ,28 49, , ,7 4,89 6,51 LIMBURG ,62 39, ,09 46, , ,6 5,47 6,85 VLAANDEREN ,43 44, ,10 47, , ,6 0,67 3,84 Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: ERSV-Limburg Bevolking (*) Grijze druk = bevolking van 60 j. en meer in % van de bevolking j. Socio-economische analyse 136 POM-ERSV Limburg

138 Figuur 150 : Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + op 01/01/2015 Figuur 151 : Evolutie grijze druk en woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + in de periode 01/01/ /01/2015 Socio-economische analyse 137 POM-ERSV Limburg

139 Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden In 2014 telt Vlaanderen 66 algemene ziekenhuizen (AZ) en 37 psychiatrische ziekenhuizen (PZ). Limburg heeft 8 AZ en 4 PZ, waarvan 4 AZ en 2 PZ in het arr. Hasselt, 1 AZ en 2 PZ in het arr. Tongeren en 3 AZ in het arr. Maaseik. Sinds 2008 zien we een daling met 8 AZ en 2 PZ in Vlaanderen, waarvan in Limburg 1 AZ en 1 PZ, beide in het arr. Hasselt. Tabel 56 : Aantal ziekenhuizen in Limburg en Vlaanderen Algemene ziekenhuizen Psychiatrische Algemene ziekenhuizen ziekenhuizen Psychiatrische ziekenhuizen Arr. Hasselt Arr. Maaseik Arr. Tongeren LIMBURG VLAANDEREN Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Verwerking : ERSV-Limburg Het aantal algemene ziekenhuisbedden (AZB) bedraagt in 2014 in Limburg of 10,9% van het Vlaamse aantal van Inzake psychiatrische ziekenhuisbedden (PZB) heeft Limburg (1.235 bedden) een beddenaandeel van 12,1% in het totaal in Vlaanderen (10.185). De arrondissementele verdeling van deze Limburgse ziekenhuisbeddencapaciteit ziet eruit als volgt : AZB : 70,9% in arr. Hasselt, 19,4% in arr. Maaseik, 9,7% in arr. Tongeren; PZB : 49,2% in arr. Hasselt en 50,8% in arr. Tongeren. Dit ziekenhuisbeddenlandschap is sinds 2008 lichtjes verkleind. Tabel 57 : Aantal ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen Algemene ziekenhuisbedden Evolutie Psychiatrische Algemene Psychiatrische Algemene ziekenhuisbeddebeddebedden ziekenhuis- ziekenhuis- ziekenhuisbedden Psychiatrische ziekenhuisbedden Abs. % Abs. % Arr. Hasselt , ,0 Arr. Maaseik ,0 0 NVT Arr. Tongeren ,2 0 0,0 LIMBURG , ,5 VLAANDEREN , ,4 Bron : Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Verwerking : ERSV-Limburg De ziekenhuisbeddendichtheid (aantal ziekenhuisbedden per inwoners) is sedert 2008 bij de 2 soorten ziekenhuisbedden en op alle beschouwde geografische niveaus wat gedaald. Limburg kent in 2014 een densiteit van 39,2 in AZB en van 14,4 in PZB, tegenover respectievelijk 47,9 en 15,9 voor Vlaanderen. Van de 3 Limburgse arrondissementen heeft het arr. Hasselt met 56,8 ziekenhuisbedden Socio-economische analyse 138 POM-ERSV Limburg

140 per inwoners de hoogste concentratie inzake AZB en het arr. Tongeren (16,3) de laagste. Dit laatste arr. heeft dan weer met 31,3 de hoogste dichtheid voor wat betreft de PZB, terwijl er in het arr. Maaseik geen PZB zijn. Figuur 152 : Dichtheid van de ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen (aantal ziekenhuisbedden per inwoners) Socio-economische analyse 139 POM-ERSV Limburg

141 3. Groene stroom De groene stroom wordt hier bekeken aan de hand van het nominaal elektrisch vermogen in kilowatt (kw) van productie-installaties van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. De aanvraag tot toekenning van groenestroomcertificaten en/of garanties van oorsprong voor deze installaties werd goedgekeurd door de VREG. Eind 2014 heeft Limburg een geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen (GSV) van kw. Het aandeel van Limbug in Vlaanderen ( kw) bedraagt hiermee 19,6%. Per technologie lopen deze Limburgse aandelen in Vlaanderen op van 12,4% voor biomassa tot 21,2% voor zonne-energie. Midden-Limburg is eind 2014 goed voor het grootste aandeel (31,1%) van het GSV in Limburg. Het kleinste aandeel (12,2%) wordt opgetekend door het Maasland. In 2008 was deze geografische verdeling van het GSV in Limburg veel minder evenwichtig. Midden-Limburg had toen bv. nog een aandeel van 58,4%. Tabel 58 : Geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen per technologie in kw 31/12/2014 %-evolutie Windenergie Wind- Biomasskracht Water- Zonne- Bio- Waterenergie Zonne- Biogas op land energie TOTAAL Biogas massa kracht op land energie TOTAAL Noord-Limburg ,7 NVT 0,0 62, ,3 412,4 Midden-Limburg ,8-4,9 NVT NVT 2.092,2 189,4 West-Limburg NVT NVT NVT NVT 987, ,7 Maasland ,0 NVT NVT 125, ,2 683,4 Zuid-Limburg ,1 NVT NVT NVT 2.899, ,5 LIMBURG ,5 12,2 0,0 376, ,8 443,9 VLAANDEREN ,6 3,1 14,6 215, ,5 290,2 Bron : VREG Verwerking: ERSV-Limburg NVT = Niet van toepassing Figuur 153 : Aandelen van Limburg in Vlaanderen inzake het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Socio-economische analyse 140 POM-ERSV Limburg

142 Figuur 154 : %-verdeling over de Limburgse streken van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Met 68,7% van het totale Limburgse GSV genereert zonne-energie in 2014 in Limburg de meeste groene stroom, gevolgd door windenergie (17,1%), biomassa (10,4%) en biogas (3,8%). Waterkracht als groenestroomtechnologie wordt zowel in Limburg als Vlaanderen nauwelijks toegepast. Dit was ook al zo in 2008, toen overigens zonne-energie veel minder gebruikt werd voor de productie van groene stroom. Figuur 155 : Technologieaandelen van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Socio-economische analyse 141 POM-ERSV Limburg

143 Sinds 2008 is het totale GSV in Limburg (+444%) nog spectaculairder toegenomen dan in Vlaanderen (+290%). Binnen Limburg worden Midden-Limburg (+189%) en Noord-Limburg (+412%), de relatieve groenestroomzwaargewichten van 2008, bijgebeend door de 3 overige Limburgse streken met groeipercentages van % in Zuid-Limburg, % in West-Limburg en +683% in het Maasland. Naast windenergie heeft vooral de massale implementatie van zonne-energie sindsdien overal gezorgd voor deze groenestroomboost. Behalve in het Maasland, wordt er ook een respectabele vooruitgang geboekt met biogas. Een eerder bescheiden groenestroomtoename wordt opgetekend op basis van de biomassatechniek, die in Limburg in 2014 nagenoeg enkel gebruikt wordt in Midden- en West- Limburg. Figuur 156 : Evolutie van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen (Indices, 31/12/2008 = 100) Figuur 157 : %-evolutie per technologie van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Socio-economische analyse 142 POM-ERSV Limburg

144

145 Socio-economische analyse 144 POM-ERSV Limburg

146 Conclusies 1. Samenvattende tabellen Demografie (gegevens ) %-aandeel niet Belgen in totale bevolking %-aandeel 65- plussers in totale bevolking Doorstromingscoëfficiënt (% verhouding jarigen vs jarigen) Bevolkingsdichtheid (aantal inw./m²) Noord-Limburg ,7 18,4 83,8 Midden-Limburg 556 7,8 18,3 82,6 West-Limburg 427 4,9 17,7 83,2 Maasland ,0 17,8 78,7 Zuid-Limburg 283 6,5 19,6 75,0 Limburg 355 9,6 18,4 80,6 Vlaanderen 477 7,8 19,3 87,7 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie Verwerking: ERSV Limburg Arbeidsmarkt Werkloosheidsgraad (dec 2014) Werkgelegenheidsgraad (dec 2013) Werkzaamheidsgraad (2013) Noord-Limburg 6,8 53,6 65,7 Midden-Limburg 9,2 79,0 62,4 West-Limburg 7,2 52,4 64,0 Maasland 9,8 42,1 61,2 Zuid-Limburg 7,2 49,2 66,8 Limburg 8,0 57,8 64,1 Vlaanderen 7,8 63,9 66,1 Bron: VDAB, RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV Limburg Jaarlijks gemiddeld groei-% BTW Economische activiteit Jaarlijks gemiddeld groei-% BBP/inwoner Arbeidsproductiviteit op basis van BTW (2013) Aantal starters (% evolutie ) Arr. Hasselt 2,6 4, ,2 29,7 Arr. Maaseik 1,1 1, ,5 9,0 Arr. Tongeren 2,3 3, ,9 16,9 Limburg 2,2 3, ,7 21,2 Vlaanderen 1,6 2, ,3 33,3 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV Limburg Socio-economische analyse 145 POM-ERSV Limburg

147 Ondernemerschap Vestigingen met personeel (% evolutie ) Zelfstandigen (% evolutie ) Jobs in loondienst (% evolutie ) Noord-Limburg 6,2-1,2 1,1 56,0 Midden-Limburg 9,6 2,3-0,3 31,2 West-Limburg 9,9 0,7 2,3 57,8 Maasland 5,9-0,9-5,0 51,2 Zuid-Limburg 2,2-0,2 1,9 52,6 Limburg 6,6 0,5 0,2 46,5 Vlaanderen 5,0 0,7 1,0 23,7 Aantal faillissementen (% evolutie ) Bron: RSVZ, RSZ, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV Limburg Speerpuntsectoren in Limburg %-evolutie btw %-evolutie export %-evolutie tewerkstelling Lanbouw 51,1 28,0 8,9 Bouw 7,6-43,0-1,6 Logistiek & Mobiliteit 11,6 40,2-6,4 Maakindustrie 5,3-22,3-13,5 Vrijetijdseconomie 12,0 16,8-0,9 ICT, digitale media en creatieve economie 26,2 151,1 7,4 Zorgsector 32,2 47,9 1,0 Totaal 7 speerpuntsectoren 14,0-18,6-5,3 Totaal alle sectoren 16,0-15,8 0,2 Bron: INR, RSZ Verwerking: ERSV Limburg Participatiegraad hoger onderwijs, netto fiscaal inkomen, investeringen en patenten (Limburg vs. Vlaanderen) Participatiegraad hoger onderwijs (academiejaar ) Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in (2012) Jaarlijkse gemiddeld groei% investeringen Aantal patenten per miljoen inwoners (2011) Limburg 37, ,4 101 Vlaanderen 39, ,1 128 Bron: Departement Onderwijs, SVR, Steunpunt WSE, FOD Economie, Eurostat Verwerking: ERSV Limburg Socio-economische analyse 146 POM-ERSV Limburg

148 Pendelarbeid Uitgaande pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking (2012) Inkomende pendelintensiteit bij de loontrekkende werkgelegenheid (2012) Noord-Limburg 46,4 29,9 Midden-Limburg 38,2 52,1 West-Limburg 60,6 48,1 Maasland 58,3 33,7 Zuid-Limburg 55,8 33,7 Limburg 50,5 42,8 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV Limburg Evolutie toeristische aankomsten ( ) Evolutie toeristische overnachtingen ( ) Omgevingsfactoren Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2014 Woongelegenheden in woonzorgcentra per inwoners van 65 jaar en ouder ( ) Noord-Limburg -0,6-4,6 3,9 45,21 Midden-Limburg 2,4-13,4 2,8 54,91 Aantal ziekenhuisbedden (algemeen en psychiatrisch) per inwoners (2014) West-Limburg 10,6 13,5 3,3 47,12 Arr. Hasselt 71,3 Maasland 21,4 13,4 2,6 40,99 Arr. Maaseik 27,4 Zuid-Limburg 16,0 8,1 2,2 51,28 Arr. Tongeren 47,5 Limburg 4,9-3,9 3,2 49,09 Limburg 53,6 Vlaanderen 23,4 11,6 2,3 59,10 Vlaanderen 63,8 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, NIS, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Verwerking: ERSV Limburg Socio-economische analyse 147 POM-ERSV Limburg

149 Socio-economische analyse 148 POM-ERSV Limburg

150 2. Belangrijkste bevindingen Demografie Tragere bevolkingsaangroei ( ) in Limburg dan in Vlaanderen en België, behalve voorlopig in West-Limburg. Dit trager groeiritme van de bevolking in Limburg zal ook de volgende 50 jaar aanhouden. De bevolkingsaangroei wordt nog voornamelijk veroorzaakt door het inwijkingsoverschot. Door een felle daling de laatste jaren van het internationaal migratiesaldo daalt het belang van het inwijkingsoverschot ten voordele van het natuurlijk accres. Al jaren gaan er meer Maaslanders elders in België wonen dan omgekeerd. Bijna 1 op de 10 Limburgers heeft niet de Belgische nationaliteit. In het Maasland loopt dit op tot bijna 1 op de 5. Ruim de helft van de niet-belgen in Limburg is Nederlander. Opmerkelijk is dat de Polen nu al de 4de plaats bezetten binnen de buitenlandse bevolking in Limburg. De vergrijzing neemt in Limburg forser toe dan elders en is in Zuid-Limburg beduidend verder gevorderd dan in Vlaanderen. Overal in Limburg zijn er nu meer 60-plussers dan jongeren (0-19j.). In de meeste streken van Limburg is er nog een sterkere stijging van de particuliere huishoudens (PHH) dan elders. Bij de kleinste PHH (alleenwonenden en PHH van 2 personen) worden binnen Limburg in de beschouwde periode de omvangrijkste relatieve toenames vastgesteld, wat elders niet langer het geval is. Voorlopig hebben alle Limburgse streken wel nog een grotere gemiddelde grootte van de PHH dan in Vlaanderen en België. Arbeidsmarktaanbod Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging van de uittreders op de arbeidsmarkt nergens meer gegarandeerd, wat binnen Limburg nog meer uitgesproken het geval is in Zuid-Limburg. Op basis van de bevolkingsvooruitzichten zal in de nabije toekomst de doorstromingscoëfficiënt in België, Vlaanderen en bij uitstek in Limburg zeer snel blijven dalen (in Limburg tot beneden de 70% in 2020). Vergeleken met Vlaanderen en België hebben alle Limburgse streken nog een lagere afhankelijkheidsratio. Deze druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking zal echter overal zeer hoog worden. Zuid-Limburg heeft een gunstigere %-verdeling van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie (werkenden, werkzoekenden en nietberoepsactieven) dan Vlaanderen. In het Maasland is deze situatie het meest ongunstig. De groei van de beroepsbevolking en de activiteitsgraad is nog in hoofdzaak te danken aan de vrouwen. Ondanks een inhaalbeweging, blijft de Maaslandse bevolking het minst actief op de arbeidsmarkt (job hebben of zoeken), zowel bij de mannen als de vrouwen. De werkloosheidsstijging ( ) is vooral een mannelijke aangelegenheid, waardoor er nu nagenoeg overal meer mannen dan vrouwen werkloos zijn. Het Maasland en Midden-Limburg blijven de hoogste werkloosheidsgraden hebben. Socio-economische analyse 149 POM-ERSV Limburg

151 Van de niet-werkende werkzoekenden in Limburg eind 2014 is doorgaans : o 1 op de 2 laaggeschoold o 1 op de 4 50 jaar of ouder o 1 op de 4 2 jaar of langer werkloos o 1 op de 4 allochtoon o 1 op de 5 jonger dan 25 jaar o 1 op de 5 arbeidsgehandicapt Opleiding De schoolbevolking in het voltijds onderwijs ( tot ) stijgt in Limburg minder snel dan in Vlaanderen. De keuze van de scholieren voor het ASO is nog toegenomen. Ongeveer 3 op de 5 scholieren in het BSO heeft een schoolse vertraging opgelopen en dit percentage neemt nog toe. De participatiegraad van de Limburgse jongeren (18-24j.) aan het hoger onderwijs loopt nog 2% (ca jongeren) achter op deze van de Vlaamse jongeren. Hoewel de achterstand t.o.v. Vlaanderen de laatste jaren is verkleind met 1%, volgen in het academiejaar nog steeds te weinig Limburgse jongeren hoger onderwijs. De kleine achterstand van de Limburgse t.o.v. de Vlaamse studenten aan het hoger onderwijs inzake studierendement is iets groter geworden. Welvaartscreatie In Limburg is er een hogere jaarlijkse gemiddelde economische groei ( ) dan elders, behalve in het arr. Maaseik dat een duidelijk zichtbare inkrimping van zijn economie kent in 2012 en Op basis van de bruto toegevoegde waarde (btw) per sector blijkt dat de secundaire sector in Limburg relatief belangrijker is dan in Vlaanderen en België. Hierdoor is Limburg meer conjunctuurgevoelig omdat de secundaire sector een grotere exportgerichtheid heeft dan de andere sectoren en aldus meer onderhevig is aan de internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. Het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner (geproduceerde welvaart) ligt in 2013 in Limburg 17,8% lager dan in Vlaanderen. Het arr. Tongeren scoort zeer laag (40,4% lager dan Vlaanderen). Het arr. Hasselt doet het 0,9% beter dan Vlaanderen. Als direct gevolg van de hiervoor reeds aangehaalde economische krimp in 2012 en 2013 heeft enkel het arr. Maaseik zich binnen Limburg niet weten te verbeteren t.o.v. Vlaanderen inzake het bbp per inwoner. Uit de determinanten van het bbp per inwoner blijkt het volgende voor Limburg t.o.v. Vlaanderen: o Te lage arbeidsproductiviteit (12,7% lager) o Te weinig werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners (5,4% lager) Uitgezonderd arr. Hasselt (13,5% hoger) Slechtste score voor arr. Tongeren (27,5% lager) Socio-economische analyse 150 POM-ERSV Limburg

152 o o o o Te lage werkzaamheidsgraad of te weinig werkenden (3,1% lager) Hogere aanwezigheid van potentiële actieven (2,8% hoger) Beschikbaar inkomen (verdiende welvaart) per inwoner ligt in Limburg 7,3% lager dan in Vlaanderen. Arr. Hasselt : ca. 4% lager Arr. Maaseik en Tongeren : ca. 10% lager Netto fiscaal inkomen per inwoner ligt in Limburg 7,6% lager dan in Vlaanderen Zuid- en Midden-Limburg : ca. 5% lager Maasland : ca. 13% lager Concurrentievermogen op het vlak van arbeidskost De arbeidsproductiviteit (op basis van de btw) ligt in 2013 in Limburg 13,1% lager dan in Vlaanderen. Sinds 2009 is de productiviteitsachterstand enkel nog toegenomen in het arr. Maaseik. De arbeidseenheidskost is sinds 2009 in Limburg nog iets goedkoper geworden t.o.v. Vlaanderen. In 2012 is Limburg op dit vlak 11,0% minder duur dan Vlaanderen. Dat de loonkost in Limburg lager is dan in Vlaanderen blijkt ook uit de lagere gemiddelde bruto maandlonen in de privé-sector. De loonkost per eenheid product is sinds 2009 in Limburg iets minder duur geworden t.o.v. Vlaanderen. Toch blijft Limburg hierin 2,4% duurder dan Vlaanderen in Frappant is dat in Limburg de duurdere loonkost per eenheid product enkel toe te schrijven is aan het arr. Hasselt, waar de lage arbeidseenheidskost onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit compenseert. Investeringen De bruto-investeringen in vaste activa dalen in Limburg met -6,6% in het economisch crisisjaar 2009 (Vlaanderen: -7,0% en België: -7,2%). In 2011 halen de investeringen weer het pré-crisisniveau van 2008 om nadien, door de Europese schuldencrisis, in een sterk afgezwakt groeiritme verder te stijgen in In de volledig beschouwde periode ligt de jaarlijkse gemiddelde investeringsgroei in Limburg (+1,4%) iets hoger dan in Vlaanderen (+1,1%) en België (+0,8%). Van de 3 Limburgse arrondissementen scoort het arr. Hasselt (+2,1%) het beste investeringsresultaat en het arr. Tongeren (-0,3%) het slechtste. Van 2009 t.e.m zijn er in Limburg 112 buitenlandse directe investeringsprojecten (11,5% van Vlaanderen) geteld, waarmee jobs (15,1%) en een investering van 2,8 miljard euro (24,0%) gepaard gaan. Opvallend is de geringe belangstelling in 2013 en 2014 van buitenlandse ondernemingen voor Limburg, niet zo zeer wat betreft het aantal investeringsprojecten maar wel inzake de grootte van de investeringsvolumes die zeer bescheiden blijven in tegenstelling tot de Vlaamse. De VS en Nederland blijven traditioneel de top-10 van de herkomstlanden van de buitenlandse directe investeringsprojecten in Limburg aanvoeren. Socio-economische analyse 151 POM-ERSV Limburg

153 Export Het Limburgse aandeel in de Vlaamse en Belgische export bedraagt in 2011 respectievelijk 9,6% en 6,6%. Door haar economische structuur heeft Limburg een grotere exportgerichtheid dan Vlaanderen en het land en is aldus gevoeliger voor conjunctuurbewegingen. In het crisisjaar 2009 krimpt de uitvoer in Limburg veel meer dan elders, t.w. in Limburg met ca. -30% tegenover ca. -15% in Vlaanderen en België. Bovendien verloopt sindsdien het herstel van de Limburgse uitvoer ook minder snel. Dit alles zorgt in Limburg voor een negatieve jaarlijkse gemiddelde exportgroei van -5,3% in de periode , in tegenstelling tot Vlaanderen (+2,3%) en België (+2,4%). Geen enkele van de 3 Limburgse arrondissementen slaagt er binnen de beschouwde periode in om opnieuw zijn précrisisniveau inzake export te halen. Ondernemerschap Sinds 2008 is er in Limburg een iets sterkere aangroei dan elders van het aantal zelfstandigen (excl. bijberoepen). De groei wordt vooral opgetekend in West- en Midden-Limburg en nagenoeg uitsluitend bij de mannen. Ondanks deze sterkere aangroei zijn er t.o.v. Vlaanderen relatief beduidend minder zelfstandigen in Limburg, uitgezonderd in Zuid-Limburg. De zwakste score is voor het Maasland. Limburg kent sinds 2008 ca. dezelfde toename dan Vlaanderen van het aantal vestigingen met personeel. Relatief gezien zijn er slechts iets minder vestigingen in Limburg dan in Vlaanderen. In Midden-Limburg is er een sterkere aanwezigheid dan in Vlaanderen. De zwakste scores zijn voor het Maasland, West- en Noord-Limburg. Het KMO-aandeel (<50 wns) in deze vestigingen bedraagt overal ca. 95%. In de periode is het aantal starters in Limburg gestegen met +21,2%, tegenover een stijging in Vlaanderen met +33,3% en België met +36,5%. Zonder de BTWplicht voor advocaten vanaf 01/01/2014 zou het aantal starters overal uiteraard veel minder zijn toegenomen. De geringe stijging in het arrondissement Maaseik (+9,0%) valt hierdoor des te meer op. Van 2008 t.e.m is het aantal faillissementen in Limburg gestegen met +46,5%, tegenover een stijging met +23,7% in Vlaanderen en +26,7% in België. De Limburgse falingenaangroei sinds 2008 verloopt het snelst in West-Limburg (+57,8%) en Noord- Limburg (+56,0%). In Midden-Limburg (+31,2%) wordt de kleinste faillissementstijging vastgesteld. Werkgelegenheidscreatie De totale werkgelegenheid (jobs in loondienst en zelfstandigen, excl. bijberoepen) groeit sinds 2008 in Limburg (+1,3%) iets trager dan in Vlaanderen (+1,7%). Binnen Limburg kent West-Limburg de beste evolutie (+3,6%) en het Maasland de slechtste (-2,9%). Het overgrote deel van de gecreëerde werkgelegenheid wordt ingenomen door de vrouwen. Dit gaat bovendien gepaard met een vrijwel algemene inkrimping van de werkgelegenheid bij de mannen. Socio-economische analyse 152 POM-ERSV Limburg

154 De werkgelegenheidsgraad blijft eind 2013 in Limburg (57,8%) beduidend lager dan in Vlaanderen (63,9%). Van de Limburgse streken heeft Midden-Limburg de hoogtste werkgelegenheidsgraad (79,0%) en het Maasland de laagste (42,1%). Sinds 2008 kent Limburg (+0,2%) een tragere groei dan Vlaanderen (+1,0%) inzake de jobs in loondienst. De jobtoename is overal een louter vrouwelijke aangelegenheid geworden. In West-Limburg groeit het aantal jobs in loondienst tussen 2008 en 2013 het sterkst met +2,3%. Het Maasland ziet het aantal jobs in loondienst in die periode afnemen met -5,0%. Eind 2013 telt Limburg in verhouding iets minder arbeidsplaatsen dan in Vlaanderen. Er is een beduidend sterkere aanwezigheid in Midden-Limburg en een beduidend zwakkere in het Maasland. Verhoudingsgewijs telt Limburg meer arbeidsplaatsen dan Vlaanderen in de primaire en secundaire sector, iets minder in de quartaire sector en aanzienlijk minder in de tertiaire sector. Het aandeel van de KMO s in de bezoldigde werkgelegenheid is in Limburg (45,4%) hoger dan in Vlaanderen (42,8%) en België (41,7%). De spanningsgraad is in 2014 in Limburg (16,4 nwwz per openstaande vacature) gunstiger dan in Vlaanderen (9,3). Sinds 2008 is de spanningsgraad overal beduidend toegenomen. Innovatievermogen Limburg blijft in verhouding met Vlaanderen beduidend minder patenten indienen bij het European Patent Office. Vooral inzake biotechnologie- en high-techpatenten scoort Limburg zwak. Sinds 2008 is er in Limburg een tewerkstellingsdaling van -18,1% in de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (Vlaanderen: -14,3%), tegenover een stijging met +0,2% voor de totale bezoldigde werkgelegenheid. Sinds 2008 is er in Limburg een tewerkstellingsstijging met +1,9% in de kennisintensieve dienstensectoren (Vlaanderen: +3,3%). Sinds 2008 is er in Limburg een tewerkstellingsstijging met +7,8% in de culturele en creatieve sectoren (Vlaanderen: +3,8%). Werkenden Het aantal werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen en uitgaande grensarbeid) neemt sinds 2008 in Limburg (+0,9%) iets langzamer toe dan in Vlaanderen (+1,2%). De stijging wordt uitsluitend gerealiseerd door de vrouwen. Bij de mannen neemt het aantal werkenden overal af. De beste evolutie inzake het aantal werkenden binnen Limburg wordt genoteerd in Noord-Limburg (+2,2%). Het Maasland kent de slechtste evolutie (-0,4%). De werkzaamheidsgraad in 2013 blijft in Limburg (64,1%) lager dan in Vlaanderen (66,1%), hoewel deze achterstand sinds 2008 verkleind is. Van de Limburgse streken Socio-economische analyse 153 POM-ERSV Limburg

155 heeft Zuid-Limburg de hoogste werkzaamheidsgraad (66,8%) en het Maasland de laagste (61,2%). De tijdelijke werkloosheid in de periode is in Limburg (+23,8%) duidelijk slechter verlopen dan in Vlaanderen (-2,0%) en België (+0,3%). Pendelarbeid Limburg heeft in 2012 vergeleken met de overige Belgische provincies (incl. Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG)) een eerder lage uitgaande pendelintensiteit. Ruim 1 op 4 (26,1%) loontrekkende Limburgers werkt in een andere provincie of in het buitenland. West-Limburg en het Maasland zijn de meest mobiele streken in Limburg met een uitgaande pendelintensiteit van ca. 60% op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit wil zeggen dat 3 van 5 loontrekkenden die in West-Limburg of in het Maasland wonen, voor het werk pendelen naar een andere Limburgse streek, naar een andere provincie of naar het buitenland. Limburg heeft in 2012 vergeleken met de overige Belgische provincies (incl. BHG) een lage inkomende pendelintensiteit. Slechts ca. 1 van de 7 loontrekkende jobs in Limburg wordt niet ingevuld door een Limburger. Midden-Limburg heeft met 52,1% de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit wil zeggen dat iets meer dan helft van de loontrekkenden die in Midden-Limburg werken er niet wonen. Van deze inkomende pendelaars in Midden-Limburg komen er 3 op 4 uit de 4 andere Limburgse streken. Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad en de werkloosheidsgraad kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een regio meer zichtbaar maken. o In Midden-Limburg gaat een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg. o Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vergelijkbare waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad, kent het Maasland toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg, wat er op wijst dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet. o Noord-Limburg en West-Limburg hebben vrijwel dezelfde tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit, zowel uitgaand als inkomend, in West-Limburg ligt veel hoger. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook in West-Limburg nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, met als gevolg een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg dan in Noord-Limburg. Speerpuntsectoren Van 2009 t.e.m is de globale bruto toegevoegde waarde (btw) in Limburg (+16,0%) sneller toegenomen dan in Vlaanderen (+14,1%). De 7 speerpuntsectoren scoren een iets mindere groei maar ook hier doet Limburg (+14,0%) het beter dan Vlaanderen (+11,0%). De landbouw (+51,1%), de zorgsector (+32,2%) en de ICT, digitale media en Socio-economische analyse 154 POM-ERSV Limburg

156 creatieve economie (+26,2%) behalen in Limburg de hoogste groeicijfers en de maakindustrie (+5,3%) en de bouw (+7,6%) de laagste. De globale uitvoer van goederen en diensten is in de periode in Limburg afgenomen met -15,8%, tegenover een toename met +7,0% in Vlaanderen. De totale exportevolutie sinds 2008 van de 7 speerpuntsectoren verloopt nog slechter, met -18,6% in Limburg en -0,8% in Vlaanderen. Hiervoor zorgt bijna uitsluitend de aanwezigheid bij de speerpuntsectoren van de maakindustrie als zeer exportgerichte zwaargewichtsector. Vergeleken met Vlaanderen is de uitvoerevolutie sinds 2008 in Limburg merkelijk beter verlopen in 3 speerpuntsectoren, t.w. in de ICT, digitale media en creatieve economie, in de logistiek & mobiliteit en in de zorgsector. Opvallend is dat naast de maakindustrie in zowel Limburg als Vlaanderen, ook de bouw in Limburg er niet in slaagt om opnieuw zijn pré-crisisniveau inzake export te halen. In de tijdspanne is de globale werkgelegenheid in dienstverband in Limburg (+0,2%) iets langzamer gestegen dan in Vlaanderen (+1,0%). De 7 speerpuntsectoren daarentegen verliezen jobs wat hoofdzakelijk plaats vindt in de maakindustrie en de logistiek & mobiliteit. Ook hier scoort Limburg (-5,3%) slechter dan Vlaanderen (-4,3%). Vergeleken met Vlaanderen doet Limburg het sinds 2008 enkel merkelijk beter in de ICT, digitale media en creatieve economie. Opvallend in zowel Limburg als Vlaanderen is dat vooral de maakindustrie en de logistiek & mobiliteit er niet in slagen om opnieuw hun tewerkstellingsniveau van voor de crisis te halen. Toerisme Noord- en Midden-Limburg zijn afgetekend de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken. In de periode doet Limburg, meer bepaald Noord- en Midden-Limburg, het duidelijk minder goed dan België en Vlaanderen. Zeer markant is de forse terugval in Noord- en Midden-Limburg in 2013, waarvan Midden-Limburg nadien maar moeizaam lijkt te herstellen. In de beschouwde periode is het Maasland binnen Limburg het meest performant. Het zijn bijna uitsluitend de buitenlandse verblijfstoeristen die zorgen voor de minder goede gang van zaken in toeristisch Limburg. Enkel in Zuid-Limburg haken de buitenlanders niet af. De verblijfstoerist spendeert gemiddeld 1 dag langer in Limburg (3,2 dagen) dan in Vlaanderen (2,3) en België (2,2). Sinds 2008 is de toeristische verblijfstijd in bijna alle regio s langzaam gedaald. Enkel in West-Limburg is deze lichtjes gestegen. Meest opvallend is de daling in Midden-Limburg bij de buitenlanders. Maatschappelijke voorzieningen Inzake woongelegenheden in woonzorgcentra (wgwzc), heeft Limburg begin 2015, met 49,09 wgwzc per inwoners van 65 jaar en meer, een beduidende achterstand t.o.v. Vlaanderen (59,10). Relatief gezien bevinden de meeste wgwzc binnen Limburg zich in Midden-Limburg (54,91) en Zuid-Limburg (51,28) en relatief de minste in het Maasland Socio-economische analyse 155 POM-ERSV Limburg

157 (40,99). Alle Limburgse streken hebben sinds begin 2009 hun achterstand t.o.v. Vlaanderen verkleind. Niettemin neemt de grijze druk in alle Limburgse streken merkelijk sneller toe dan in Vlaanderen en Zuid-Limburg heeft nu al een hogere grijze druk dan Vlaanderen. Ondanks de vermindering sinds 2008 van het aantal ziekenhuizen in Vlaanderen (-8 algemene ziekenhuizen en -2 psychiatrisch ziekenhuizen) en Limburg (-1 AZ en -1 PZ), is het ziekenhuisbeddenlandschap slechts lichtjes verkleind. Door de aangroei van de bevolking echter is de ziekenhuisbeddendichtheid (aantal ziekenhuisbedden per inwoners) sindsdien overal in iets grotere mate gedaald. Groene stroom Sinds 2008 is het totale groenestroomvermogen (GSV) in Limburg (+444%) nog spectaculairder toegenomen dan in Vlaanderen (+290%). Binnen Limburg worden Midden-Limburg en Noord-Limburg, de relatieve groenestroomzwaargewichten van 2008, bijgebeend door de 3 overige Limburgse streken. Naast windenergie heeft vooral de massale implementatie van zonne-energie sindsdien overal gezorgd voor deze groenestroomboost. Behalve in het Maasland, wordt er ook een respectabele vooruitgang geboekt met biogas. Socio-economische analyse 156 POM-ERSV Limburg

158

159 Socio-economische analyse 158 POM-ERSV Limburg

160 Tabellen en figuren 1. Tabellen Tabel 1 : Evolutie van het aantal inwoners tussen 1/01/2009 en 1/01/2015 Tabel 2 : Bevolkingsvooruitzichten Tabel 3 : Loop van de bevolking Tabel 4 : Evolutie niet-belgen 01/01/ /01/2015 Tabel 5 : Niet-Belgen per nationaliteit op 01/01/2015 Tabel 6 : Procentuele leeftijdsopbouw Tabel 7 : Aantal particuliere huishoudens (PHH) volgens grootte en aantal personen in de PHH Tabel 8 : Bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64j.) naar socio-economische positie in 2013 (jaargem.) Tabel 9 : Evolutie van de beroepsbevolking (15-64 jaar) (jaargemiddelden) Tabel 10 : Evolutie van de activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) Tabel 11 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden Tabel 12 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds onderwijs in de schooljaren en Tabel 13 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Tabel 14 : Potentieel en werkelijk aantal studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in het academiejaar en Tabel 15 : Studierendement studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Tabel 16 : Economische structuur in 2013 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (miljoenen euro s) Tabel 17 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner tegen lopende prijzen in de periode Tabel 18 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner in de periode Tabel 19 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner Tabel 20 : Arbeidsproductiviteit in 2013 per sector in Limburg, Vlaanderen en België Tabel 21 : Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Tabel 22 : Gemiddelde bruto maandlonen (in euro) in oktober 2012 volgens bepaalde karakteristieken van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens 10 werknemers en actief in de privésector Tabel 23 : Sectorverdeling in 2012 van de bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen Tabel 24 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen Tabel 25 : Sectorverdeling van de investeringsratio s in 2012 Tabel 26 : Buitenlandse directe investeringen in Limburg en Vlaanderen Tabel 27 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per activiteit Tabel 28 : Aantal buitenlandse directe investeringen in Limburg per land Socio-economische analyse 159 POM-ERSV Limburg

161 Tabel 29 : Evolutie van de export van goederen en diensten (in miljoenen euro s) Tabel 30 : Evolutie van het aantal zelfstandigen, exclusief bijberoepen, per geslacht Tabel 31 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel Tabel 32 : Evolutie van het aantal starters Tabel 33 : Evolutie van het aantal faillissementen Tabel 34 : Evolutie van de werkgelegenheid Tabel 35 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad per geslacht Tabel 36 : Evolutie aantal jobs in loondienst (R.S.Z.-tewerkstelling) per geslacht 31/12/ /12/2013 Tabel 37 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 per hoofdsector inzake de jobs in loondienst Tabel 38 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, openstaande vacatures en spanningsgraden (maandgemiddelden) Tabel 39 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de kennisintensieve sectoren 31/12/ /12/2013 Tabel 40 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de culturele en creatieve sectoren 31/12/ /12/2013 Tabel 41 : Evolutie van het aantal werkenden (jaargemiddelden) Tabel 42 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) Tabel 43 : Evolutie van de tijdelijk werklozen per geslacht (maandgemiddelden) Tabel 44 : Uitgaande pendelarbeid in 2012 Tabel 45 : Uitgaande grensarbeid in 2012 Tabel 46 : Inkomende pendelarbeid in 2012 Tabel 47 : Inkomende grensarbeid in 2012 Tabel 48 : Pendelintensiteit, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) Tabel 49 : Definities in nace-codes van de speerpuntsectoren Tabel 50 : btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren Tabel 51 : Uitvoer van goederen en diensten in de speerpuntsectoren Tabel 52 : Tewerkstelling eind december in de speerpuntsectoren Tabel 53 : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) Tabel 54 : Evolutie toeristische overnachtingen Tabel 55 : Evolutie woongelegenheden in woonzorgcentra (WZC) en grijze druk Tabel 56 : Aantal ziekenhuizen in Limburg en Vlaanderen Tabel 57 : Aantal ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen Tabel 58 : Geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen per technologie in kw Socio-economische analyse 160 POM-ERSV Limburg

162 2. Figuren Figuur 1 : Verdeling van de Limburgse bevolking over de 5 Limburgse streken op 01/01/2015 Figuur 2 : Bevolkingsdichtheid (inwoners per km²) op 01/01/2015 Figuur 3 : Bevolkingsvooruitzichten (Indices, 1/01/2011 = 100) Figuur 4 : Evolutie geboorten en sterften per inwoners Figuur 5 : Evolutie geboorten per inwoners Figuur 6 : Evolutie sterften per inwoners Figuur 7 : Evolutie natuurlijk accres en totaal migratiesaldo per inwoners Figuur 8 : Evolutie internationaal migratiesaldo per inwoners Figuur 9 : Evolutie intern migratiesaldo per inwoners Figuur 10 : Natuurlijk accres, intern migratiesaldo, internationaal migratiesaldo en totaal accres per inwoners in 2014 Figuur 11 : %-aandeel niet-belgen in totale bevolking Figuur 12 : %-aandeel nationaliteiten binnen buitenlandse bevolking in Limburg op 01/01/2015 Figuur 13 : Evolutie procentuele leeftijdsopbouw 01/01/ /01/2015 Figuur 14 : Ouderdomscoëfficiënt Figuur 15 : %-evolutie van het aantal PHH volgens grootte 01/01/ /01/2012 Figuur 16 : %-verdeling van de PHH volgens grootte op 01/01/2012 Figuur 17 : Gemiddelde grootte van de PHH Figuur 18 : Doorstromingscoëfficiënt Figuur 19 : Doorstromingscoëfficiënt op basis van waarnemingen en prognose Figuur 20 : Afhankelijkheidsratio Figuur 21 : %-verdeling bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2013 (jaargemiddelde) Figuur 22 : Evolutie van de beroepsbevolking (Indices, 2008 = 100) Figuur 23 : Groei-% van de beroepsbevolking (15-64j.) Figuur 24 : Evolutie activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) Figuur 25 : Groei activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) Figuur 26 : Activiteitsgraad (jaargemiddelden jaar) per geslacht in 2013 Figuur 27 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden (Indices, december 2008 = 100) Figuur 28 : %-evolutie van de niet-werkende werkzoekenden per geslacht Figuur 29 : Evolutie %-aandeel vrouwen in de niet-werkende werkzoekenden Figuur 30 : %-verdeling van de niet-werkende werkzoekenden naar arbeidshandicap, leeftijd, duur, studieniveau en origine op 31/12/2014 Figuur 31 : Evolutie werkloosheidsgraden per jaar Figuur 32 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau in de schooljaren en Figuur 33 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren en Figuur 34 : %-aandeel scholieren met schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. het 7de leerjaar + modulair onderwijs) per studierichting in de schooljaren en Socio-economische analyse 161 POM-ERSV Limburg

163 Figuur 35 : Participatiegraad Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaams hoger onderwijs in de academiejaren en Figuur 36 : Studierendement Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs in de academiejaren en Figuur 37 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2012) in de periode Figuur 38 : Evolutie bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2012) (Indices, 2009 = 100) Figuur 39 : Specialisatie-indices in 2013 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen inzake de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (Indices, Vlaanderen=100) Figuur 40 : Bruto binnenlands product tegen lopende prijzen in 2013 per Limburgs arrondissement Figuur 41 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner (Indices, 2009 = 100) Figuur 42 : Determinanten van het bbp per inwoner in 2013 (Indices, Vlaanderen=100) Figuur 43 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) Figuur 44 : Relatie tussen geproduceerde en verdiende welvaart in 2012 Figuur 45 : Standaarddeviatie in reële termen (in constante prijzen van 2004) voor de Limburgse arrondissementen inzake het BBP per inwoner en het beschikbaar inkomen per inwoner Figuur 46 : Evolutie gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (Indices, 2008 = 100) Figuur 47 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in 2012 en het groei-% ervan sinds 2008 Figuur 48 : Arbeidsproductiviteit (Indices, 2009 = 100) Figuur 49 : Arbeidsproductiviteitsniveau (Indices, Vlaanderen =100) Figuur 50 : Arbeidsproductiviteitsniveau in 2013 per sector (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 51 : Evolutie arbeidseenheidskost (Indices, 2009 = 100) Figuur 52 : Arbeidseenheidskost (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 53 : Evolutie loonkost per eenheid product (Indices, 2009 = 100) Figuur 54 : Loonkost per eenheid product (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 55 : Determinanten loonkost per eenheid product in 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) (arbeidseenheidskost/arbeidsproductiviteit) Figuur 56 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon (in euro) in oktober in de privésector Figuur 57 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon in oktober in de privésector (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 58 : Gemiddeld bruto maandloon per geslacht en per opleidingsniveau in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 59 : Gemiddeld bruto maandloon per beroepscategorie in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 60 : Gemiddeld bruto maandloon naar anciënniteit binnen een onderneming in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 61 : Gemiddeld bruto maandloon per bedrijfstak in de privésector in oktober 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 62 : Bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen in 2012 per Limburgs arrondissement Figuur 63 : Evolutie bruto-investeringen in vaste activa tegen lopende prijzen (Indices, 2008 = 100) Figuur 64 : Bruto toegevoegde waarde per inwoner & investeringsratio in 2012 en jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto-investeringen in vaste activa Socio-economische analyse 162 POM-ERSV Limburg

164 Figuur 65 : Investeringsratio-niveau in 2012 (Indices, Vlaanderen = 100) Figuur 66 : %-aandeel van Limburg in Vlaanderen inzake de buitenlandse directe investeringen Figuur 67 : Evolutie aantal buitenlandse directe investeringsprojecten (Indices, 2009 = 100) Figuur 68 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per activiteit Figuur 69 : %-verdeling van het gecumuleerde aantal BDI-projecten in Limburg per land Figuur 70 : Verdeling van de export van goederen en diensten in 2011 per Limburgs arrondissement Figuur 71 : Evolutie export van goederen en diensten (Indices, 2008 = 100) Figuur 72 : Evolutie van de zelfstandigen, excl. bijberoepen (Indices, december 2008 = 100) Figuur 73 : Sectoraandeel van de zelfstandigen, excl. bijberoepen, op 31/12/2013 Figuur 74 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake de zelfstandigen, excl. bijberoepen Figuur 75 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel (Indices, december 2008 = 100) Figuur 76 : Sectoraandeel van het aantal vestigingen met personeel op 31/12/2013 Figuur 77 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake de vestigingen met personeel Figuur 78 : %-aandeel KMO s (< 50 wns) in het totaal aantal vestigingen met personeel Figuur 79 : Evolutie van het aantal starters (Indices, 2008 = 100) Figuur 80 : Evolutie van het aantal faillissementen (Indices, 2008 = 100) Figuur 81 : Evolutie van de werkgelegenheid (Indices, december 2008 = 100) Figuur 82 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad Figuur 83 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst (Indices, december 2008 = 100) Figuur 84 : Sectoraandeel van de jobs in loondienst op 31/12/2013 Figuur 85 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2013 inzake jobs in loondienst Figuur 86 : Belang van de secundaire en tertiaire sector in 2013 inzake de jobs in loondienst (de grootte van de cirkel staat voor het totaal aantal loontrekkende jobs) Figuur 87 : %-aandeel van de KMO s (<50 wns) in het totaal aantal jobs in loondienst Figuur 88 : Evolutie van de spanningsgraden (maandgemiddelden) Figuur 89 : Aantal patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners in de periode Figuur 90 : %-aandeel patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners naar categorie in 2011 Figuur 91 : Tewerkstellingsgraad in de hoog- en mediumhoogtechnologische industriële sectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren Figuur 92 : Tewerkstellingsgraad in de kennisintensieve dienstensectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren Figuur 93 : Tewerkstellingsgraad in de culturele en creatieve sectoren op 31/12/2013 en %-evolutie van deze sectoren Figuur 94 : Evolutie van de werkenden (15-64 jaar) (Indices, 2008 = 100) Figuur 95 : %-evolutie van de werkenden (15-64 jaar) Figuur 96 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 97 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht (jaargemiddelden) Socio-economische analyse 163 POM-ERSV Limburg

165 Figuur 98 : Werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht in 2013 (jaargemiddelden) Figuur 99 : Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) per geslacht in 2013 (jaargemiddelden) Figuur 100 : Evolutie maandgemiddelden van de tijdelijk werklozen (Indices, 2008 = 100) Figuur 101 : Evolutie %-aandeel van de mannen in de tijdelijk werklozen (maandgemiddelden) Figuur 102 : Loontrekkende beroepsbevolking per provincie (incl. BHG) in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 103 : Uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 104 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 105 : Loontrekkende Limburgse beroepsbevolking per streek in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 106 : Uitgaande pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur : Uitstroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 112 : Uitstroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2012 (jaargemiddelde jaar) Figuur 113 : Loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid per provincie (incl. BHG) in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 114 : Inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 115 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 116 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 117 : Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid per streek in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 118 : Inkomende pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur : Instroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 124 : Instroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2012 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Figuur 125 : Inkomende pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) Figuur 126 : Uitgaande pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2012 (jaargemiddelden) Figuur 127 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen Socio-economische analyse 164 POM-ERSV Limburg

166 Figuur 128 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de btw tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen Figuren : BTW tegen basisprijzen en tegen lopende prijzen in de speerpuntsectoren (Indices, 2009 = 100) Figuur 131 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de uitvoer van goederen en diensten Figuur 132 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de uitvoer van goederen en diensten Figuren : Uitvoer van goederen en diensten in de speerpuntsectoren (Indices, 2008 = 100) Figuur 135 : Aandelen van de speerpuntsectoren in Limburg en Vlaanderen inzake de tewerkstelling Figuur 136 : Aandelen van de speerpuntsectoren van Limburg in Vlaanderen inzake de tewerkstelling Figuren : Tewerkstelling in de speerpuntsectoren (Indices, 2008 = 100) Figuur 139 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische aankomsten in 2014 Figuur 140 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische aankomsten in 2014 Figuur 141 : Evolutie aantal toeristische aankomsten (Indices, 2008 = 100) Figuur 142 : %-evolutie aantal toeristische aankomsten Figuur 143 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische overnachtingen in 2014 Figuur 144 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische overnachtingen in 2014 Figuur 145 : Evolutie aantal toeristische overnachtingen (Indices, 2008 = 100) Figuur 146 : %-evolutie aantal toeristische overnachtingen Figuur 147 : Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2014 Figuur 148 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) Figuur 149 : Evolutie gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) Figuur 150 : Woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + op 01/01/2015 Figuur 151 : Evolutie grijze druk en woongelegenheden in WZC per inwoners van 65 j. en + in de periode 01/01/ /01/2015 Figuur 152 : Dichtheid van de ziekenhuisbedden in Limburg en Vlaanderen Figuur 153 : Aandelen van Limburg in Vlaanderen inzake het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Figuur 154 : %-verdeling over de Limburgse streken van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Figuur 155 : Technologieaandelen van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Figuur 156 : Evolutie van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen (Indices, 31/12/2008 = 100) Figuur 157 : %-evolutie per technologie van het geïnstalleerd elektrisch groenestroomvermogen Socio-economische analyse 165 POM-ERSV Limburg

167 Socio-economische analyse 166 POM-ERSV Limburg

168 COLOFON De socio-economische analyse is een uitgave van POM-ERSV Limburg Kunstlaan Hasselt Tel Fax Web: Redactie: POM-ERSV Limburg Fotografie: POM-ERSV Limburg V.U.: Marc Vandeput Socio-economische analyse 167 POM-ERSV Limburg

169 Socio-economische analyse 168 POM-ERSV Limburg

170

Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken

Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken Augustus 2017 INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen de basis voor strategische planning.

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten OKTOBER 2016

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten OKTOBER 2016 STREEKFOTO MAASLAND Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van het Maasland en haar 5

Nadere informatie

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO WEST-LIMBURG STREEKFOTO WEST-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek West-Limburg en haar 8 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van West-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Midden-Limburg en haar 8 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Midden-Limburg

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN FEBRUARI 2014 Socio-economische analyse -1- POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse -2- POM-ERSV Limburg VOORWOORD De financiële crisis die in

Nadere informatie

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO WEST-LIMBURG STREEKFOTO WEST-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek West-Limburg en haar 8 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van West-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG STREEKFOTO NOORD-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Noord-Limburg en haar 9 gemeenten - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Noord-Limburg en

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - OKTOBER 2016 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Zuid-Limburg en

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van Zuid-Limburg en haar

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JULI 2014

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JULI 2014 STREEKFOTO MAASLAND Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - JULI 2014 -2- VOORWOORD Deze streekfoto omvat een sociaal-economische analyse van het Maasland en haar 5 gemeenten

Nadere informatie

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010 STREEKFOTO MAASLAND Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen

Nadere informatie

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG Socio economische analyse van de streek Midden Limburg en haar 8 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG STREEKFOTO ZUID-LIMBURG Socio-economische analyse van de streek Zuid-Limburg en haar 14 gemeenten - - JUNI 2012 INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt FEBRUARI 2012 INHOUD Blz 1. Bevolking 2 1.1 Totale bevolking 2 1.2 Doorstromingscoëfficiënt 2 1.3 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

STREEKFOTO ZUID LIMBURG

STREEKFOTO ZUID LIMBURG STREEKFOTO ZUID LIMBURG Socio economische analyse van de streek Zuid Limburg en haar 14 gemeenten - - JUNI 2010 INLEIDING Dataverzameling en data analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse,

Nadere informatie

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt SEPTEMBER 2012 INHOUD Blz 1. Bevolking 2 1.1 Totale bevolking 2 1.2 Doorstromingscoëfficiënt 2 1.3 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE. 0. KENGETALLEN Brugge Midden- West-Vlaanderen Oostende Westhoek Zuid- West-Vlaanderen West- Vlaanderen Vlaams Gewest Totale bevolking (01/01/2008) 275.599 233.200 149.287 213.729 278.672 1.150.487 6.161.600

Nadere informatie

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN NOVEMBER 2011 Socio-economische analyse -1- POM-ERSV Limburg VOORWOORD De wereldwijde economische crisis van 2008-2009 en de huidige dreigende eurocrisis

Nadere informatie

FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT

FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT JANUARI 2009 INHOUD Blz INLEIDING 3 A. MENSELIJK POTENTIEEL 4 A.1. ARBEIDSMARKTAANBOD 4 Doorstromingscoëfficiënt 4 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische

Nadere informatie

STEEKKAART Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting

STEEKKAART Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting STEEKKAART 2013 - Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting DEMOGRAFIE Totale bevolking 1/1/2012 ADSEI Evolutie bevolking 2001-2011 1/1/2002-1/1/2012 ADSEI Aandeel niet-belgen in totale bevolking 1/1/2012

Nadere informatie

Noord-Limburg , , ,2

Noord-Limburg , , ,2 Tabel : Evolutie toeristische aankomsten (bezoekers) 3-7 Toerisme Het aantal personen dat bij alle commer ciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme twee

Nadere informatie

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking.

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking. 2.1. Totale bevolking Noord-Limburg telde op 01.01.1998 134.962 inwoners. Dit is 17% van de Limburgse bevolking op 25% van de oppervlakte van de provincie.

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013 Meer 55-plussers aan het werk Arbeidsmarktcijfers eerste kwartaal 2013 66,7% van de 20- tot 64-jarigen is aan het werk. Dat percentage daalt licht in vergelijking met

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014 Geen heropleving van de arbeidsmarkt in 2013 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten 4.530.000 in België wonende personen zijn aan het werk in 2013. Hun aantal

Nadere informatie

67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk

67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 28 oktober 67,3% van de 20-64-jarigen aan het werk Tegen 2020 moet 75% van de Europeanen van 20 tot en met 64 jaar aan het werk zijn.

Nadere informatie

Socio-economische blik op de Kempen

Socio-economische blik op de Kempen Socio-economische blik op de Kempen AAN : CC : AUTEUR : Streekplatform Kempen Kim Nevelsteen, Dominique Van Dijck DATUM : 6 maart 2017 BETREFT : Socio-economische analyse van de Kempen 517.884 inwoners

Nadere informatie

Socio-economische blik op de Kempen

Socio-economische blik op de Kempen Socio-economische blik op de Kempen AAN : CC : AUTEUR : Streekplatform Kempen Kim Nevelsteen, Dominique Van Dijck DATUM : 6 maart 2017 BETREFT : Socio-economische analyse van de Kempen 517.884 inwoners

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013 PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013 De Belgische arbeidsmarkt in 2012 Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten Hoeveel personen verrichten betaalde arbeid? Hoeveel mensen zijn werkloos? Hoeveel inactieve

Nadere informatie

Demografie SAMENVATTING

Demografie SAMENVATTING Demografie SAMENVATTING 521.701 inwoners groeiend aantal + 23.723 t.a.v. 2010 Verwachting 2035: +45.870 inwoners Bevolkingsgroei grotendeels door internationale migratie (vooral uit Oost-Europa, Nederland

Nadere informatie

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog De Brusselse arbeidsmarkt: statistische gegevens - Activiteitsgraad, werkzaamheidsgraad en werkloosheidsgraad Oktober 2015 A. Activiteitsgraad, werkgelegenheidsgraad en werkloosheidsgraad Deze kerncijfers

Nadere informatie

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten - ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 14 mei 2008 Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in 2007 - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten - In 2007 Zijn 4,38 miljoen in

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Sint-Jans- Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Sint-Agatha- Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Sint-Lambrechts-Woluwe

Sint-Lambrechts-Woluwe Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013 PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013 Licht herstel van de arbeidsmarkt? Arbeidsmarktcijfers tweede kwartaal 2013 67,5% van de 20- tot 64-jarigen is aan het werk. Dat percentage stijgt met 0,8 procentpunten

Nadere informatie

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 5 februari 2009 Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal 2008 - Het hoeft geen

Nadere informatie

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in

Tewerkstelling Werkzaamheidsgraad 9 Aandeel werkenden in de bevolking van 20 tot en met 64 jaar naar herkomstgroep in Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens Bierings, H., Schmitt, J., van der Valk, J., Vanderbiesen, W., & Goutsmet, D. (2017).

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013 Werkgelegenheid stabiel, werkloosheid opnieuw in stijgende lijn Arbeidsmarktcijfers derde kwartaal 2013 Na het licht herstel van de arbeidsmarkt in het tweede kwartaal

Nadere informatie

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010 Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de se streken en gemeenten FEBRUARI 21 POM ERSV, Kunstlaan 18, 35 Hasselt, www.ersvlimburg.be 1 De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid

Nadere informatie

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers FOCUS OP TALENT BAROMETER Kansengroepen in cijfers 217-218 Inhoudsopgave 1. Verklarende woordenlijst... 2. Samenvatting... 4. PERSONEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP... 7 4. PERSONEN GEBOREN BUITEN EU28... 12

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten

Regionale economische vooruitzichten 2015/2 Regionale economische vooruitzichten 2015-2020 Dirk Hoorelbeke D/2015/3241/213 Samenvatting Dit webartikel geeft een bondig overzicht van de nieuwe regionale economische vooruitzichten tot 2020.

Nadere informatie

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010 ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010 Meer personen op de arbeidsmarkt in de eerste helft van 2010. - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, 2 de

Nadere informatie

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS (laatste actualisatie op 24 april 2013) Demografie Bevolking en loop van de bevolking Totale bevolking Private huishoudens Familiekernen Bevolkingsdichtheid Geboorten per 1.000

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt INHOUDSOPGAVE Maandverslag November 2013 Inhoudsopgave en kerncijfers...1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau...2 Door de RVA vergoede werklozen...3 Overzicht

Nadere informatie

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010

W E L Z I J N S M O N I T O R L I M B U R G Editie 2010 S T A R T P A G I N A Welkom op de startpagina van de welzijnsmonitor! De welzijnsmonitor is toegankelijk via drie ingangspoorten: rubrieken, fiches n en fiches streken. Via de poort rubrieken en fiches

Nadere informatie

DE GENKSE BEVOLKING OP

DE GENKSE BEVOLKING OP UPDATE CIJFERS DE GENKSE BEVOLKING OP 01.01.2010 (voorlopige cijfers) Bron: Stad Genk, Dienst Bevolking Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op de bevolkingscijfers

Nadere informatie

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers ) UPDATE CIJFERS DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers 2008-2009) Bron: Vlaamse Arbeidsrekening (Steunpunt WSE / Departement Werk en Sociale Economie) Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De data over

Nadere informatie

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners.

Op 31 december 2012 telde het arrondissement Turnhout inwoners. Hiermee vertegenwoordigen we 7% van de Vlaamse inwoners. Streekpact 2013-2018 Cijferanalyse Publicatiedatum: 30 september 2013 Contactpersoon: Kim Nevelsteen Demografie Samenvatting Inwonersaantal: 442.508 (2012) 90% van de inwoners heeft de Belgische nationaliteit.

Nadere informatie

NOVEMBER 2014 BAROMETER

NOVEMBER 2014 BAROMETER NOVEMBER 2014 BAROMETER In deze nieuwe editie van de barometer staan we stil bij de Census 2011 die afgelopen maand werd gepubliceerd door Statistics Belgium, onderdeel van de FOD Economie. We vertalen

Nadere informatie

Onderwijs SAMENVATTING

Onderwijs SAMENVATTING Onderwijs SAMENVATTING 88.343 leerlingen basis- en secundair onderwijs schooljaar 2016-2017 In verhouding meer leerlingen TSO (bijna 1 op 4 van de lln. SO) en BSO (1 op 5) dan Vlaanderen 17.820 studenten

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015 Lichte daling werkloosheid Arbeidsmarktcijfers tweede kwartaal 2015 De werkloosheidgraad gemeten volgens de definities van het Internationaal Arbeidsbureau daalde

Nadere informatie

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen De impact van de economische crisis in West Limburg Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen MEI 2009 1. Werkloosheid 1.1 Niet werkende werkzoekenden Een eerste indicator die de economische

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 2014/6 Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 Dirk Hoorelbeke D/2014/3241/218 Samenvatting Dit artikel geeft een bondig overzicht van enkele resultaten uit de nieuwe Regionale economische vooruitzichten

Nadere informatie

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4 VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4 Seppe Van Gils In vergelijking met Europa (EU-15) wordt Vlaanderen gekenmerkt door een gemiddeld aandeel werkenden (63,4%). Ten opzichte van het gemiddelde

Nadere informatie

RESOC Zuid-West-Vlaanderen

RESOC Zuid-West-Vlaanderen RESOC Zuid-West-Vlaanderen Kengetallen Aantal inwoners (2007): 278.160 personen (Rijksregister) Oppervlakte (2006): 40.286,65 ha (Kadaster) Aantal huishoudens (2007): 114.702 huishoudens (Rijksregister)

Nadere informatie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie Lange duur werkfractie / werkfractie Werkfractie Spotlight Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht Deze keer: De evoluties van de overgangen naar werk van de werklozen volgens hun profiel. 1 Inleiding

Nadere informatie

Niet-werkende werkzoekenden in Genk

Niet-werkende werkzoekenden in Genk Niet-werkende werkzoekenden in Genk Genk telde eind december 2016 3.367 niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). De niet-werkende werkzoekenden omvatten volgende categorieën: werkzoekenden met werkloosheidsuitkeringsaanvraag

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

TOELICHTING BIJ DE KUBUS "AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT"

TOELICHTING BIJ DE KUBUS AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT TOELICHTING BIJ DE KUBUS "AANTAL MIGRATIES NAAR PLAATS VAN HERKOMST EN PLAATS VAN BESTEMMING PER LEEFTIJD, GESLACHT EN NATIONALITEIT" 1. Algemeen Deze tabellen geven aantallen migraties. In de "Inleiding

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015 PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015 Jeugdwerkloosheid gedaald in het eerste kwartaal van 2015 Arbeidsmarktcijfers eerste kwartaal 2015 In het eerste kwartaal van 2015 was 67,4% van de 20- tot 64-jarigen

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs December 29 VLAAMS MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VORMING AGENTSCHAP VOOR ONDERWIJSDIENSTEN (AgODi) Arbeidsmarktbarometer Onderwijs december

Nadere informatie

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten Communiqué 8 mei 2008 plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060 Kenmerken van de Bevolkingsvooruitzichten

Nadere informatie

STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN

STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN STEM monitor 2015 SITUERING In het STEM-actieplan 2012-2020 van de Vlaamse regering werd voorzien in een algemene monitoring van het actieplan op basis van een aantal indicatoren. De STEM monitor geeft

Nadere informatie

RESOC Antwerpen. Demografie. Kengetallen

RESOC Antwerpen. Demografie. Kengetallen RESOC Antwerpen Kengetallen Aantal inwoners (2007): 961.131 personen (Rijksregister) Oppervlakte (2006): 87.979,9 ha (Kadaster) Aantal huishoudens (2007): 420.680 huishoudens (Rijksregister) Werkzaamheidsgraad

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs Algemeen overzicht : Resoc-Serr Midden-West West-Vlaanderen NWWZ (2004) : 5989 Werkloosheidsgraad : 5,45 5989 werklozen Werkzaamheidsgraad : 72,67 102026 werkenden Activiteitsgraad

Nadere informatie

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE De data over de arbeidsmarkt zijn afkomstig van de Vlaamse Arbeidsrekening, d.i. een raamwerk waarin arbeidsmarktstatistieken die zowel de vraag- als aanbodzijde van de arbeidsmarkt beschrijven worden

Nadere informatie

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers ) UPDATE CIJFERS DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers 2007-2008) Bron: Vlaamse Arbeidsrekening Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De data zijn afkomstig van de Vlaamse Arbeidsrekening, d.i. een raamwerk

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs R A P P O RT Arbeidsmarktbarometer Onderwijs Basisonderwijs en secundair onderwijs december 2009 Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015 Positieve arbeidsmarktevoluties in het derde kwartaal van 2015 De werkgelegenheidsgraad bij de 20- tot 64-jarigen bedroeg in het derde kwartaal van 2015 67,4% en steeg

Nadere informatie

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK) FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Statistisch Product Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK) Algemene informatie De enquête naar de arbeidskrachten (EAK) is een sociaal-economische steekproefenquête

Nadere informatie

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2.2 Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid 2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Het wordt steeds belangrijker om met voldoende kwalificaties naar de arbeidsmarkt te kunnen gaan. In Europees

Nadere informatie

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR)

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR) Seminarie Subregionale en lokale arbeidsmarkt in cijfers Sessie 2 Lokale statistieken over de arbeidsmarkt, mens & maatschappij Wouter

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs. Deel 1 SCHOOLBEVOLKING. 3.1. Gewoon secundair onderwijs

Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs. Deel 1 SCHOOLBEVOLKING. 3.1. Gewoon secundair onderwijs Deel 1 SCHOOLBEVOLKING 1 Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs 3.1. Gewoon secundair onderwijs 3.1.3. Schoolse vorderingen en zittenblijven in het gewoon secundair onderwijs 118 Schooljaar 2013-2014 Schoolse

Nadere informatie

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en Antwerpen Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en Gent Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Algemeen rapport: vergelijk Postzones: Antwerpen Noord (2060), Antwerpen Kiel (2020), Antwerpen Linkeroever (2050), Borgerhout (2140)

Algemeen rapport: vergelijk Postzones: Antwerpen Noord (2060), Antwerpen Kiel (2020), Antwerpen Linkeroever (2050), Borgerhout (2140) Inhoud Algemeen rapport: vergelijk Postzones: Antwerpen Noord (2060), Antwerpen Kiel (2020), Antwerpen Linkeroever (2050), Borgerhout (2140) Dit rapport brengt de Postzones: Antwerpen Noord (2060), Antwerpen

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013 DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013 1 De arbeidsmarkt wordt krapper: alle talent is nodig Evolutie van de vervangingsgraad (verhouding 15-24-jarigen

Nadere informatie

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA Vooraf Door de aanbevelingen van de Europese Unie is de aandacht momenteel vooral gericht op de werkgelegenheidsgraad van de oudere uitkeringstrekkers.

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juni 2018 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Februari 2019

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Februari 2019 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Februari 2019 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst Directie Statistieken, Budget en Studies Stat@rva.be Inhoudsopgave: 1 INLEIDING 1 2 EVOLUTIE VAN DE VERGOEDE VOLLEDIGE

Nadere informatie

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en

Woonwagenbewoners 6 Aantal woonwagengezinnen in 2003 en Hasselt Inhoudstafel Demografie Vreemdelingen 1 en aandeel personen met vreemde nationaliteit in 2017 1 en aandeel vreemdelingen, totaal en naar nationaliteitsgroep 1 en aandeel vreemdelingen met nationaliteit

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag April 2019

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag April 2019 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag April 2019 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag November 2018

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag November 2018 Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag November INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave en kerncijfers... 1 Geharmoniseerde cijfers op Europees niveau... 2 Door de RVA vergoede werklozen... 3 Overzicht

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs Nieuwsbrief NOVEMBER 2011 Arbeidsmarkt Onderwijs Inleiding In dit nummer 1 Inleiding 1 Vlaanderen - Vraag 3 Vlaanderen - Aanbod 5 Brussel - Vraag 6 Brussel - Aanbod Elke maand schetsen we u aan de hand

Nadere informatie

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt in de logistiek

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt in de logistiek De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt in de logistiek APRIL 2012 INHOUD Blz 1. Loontrekkende werkgelegenheid 2 1.1 Algemeen 2 1.2 Hoofdsectoren 2 1.3 Logistiek 3 1.3.1 Algemeen 3 1.3.2 Limburgse

Nadere informatie

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE

RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE RAPPORT KANSARMOEDE-INDICATOREN IN ERPE-MERE Bij het openen van het rapport worden de meest recente gegevens uit de databank gehaald. Inleiding In dit document worden de kansarmoede-indicatoren weergegeven

Nadere informatie