De fiscale ontwikkeling van de vaste inrichting Van filiaal tot server?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De fiscale ontwikkeling van de vaste inrichting Van filiaal tot server?"

Transcriptie

1 De fiscale ontwikkeling van de vaste inrichting Van filiaal tot server? Naam: Lennart van Vugt ANR: Vak: Masterscriptie 2013/2014 Opleiding: Master Fiscaal Recht Instelling: Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Tilburg Begeleiders: Drs. E. Terra / prof. Dr. G-J van Norden Exam. Com.: Prof. Dr. G-J van Norden & Mr. N. Sayedi Datum: 29 augustus 2014

2 Voorwoord: Een kleine vijf jaar geleden besloot ik dat ik de Bachelor Fiscaal recht aan de Universiteit van Tilburg zou gaan volgen, om hier vervolgens vervolg aan te geven in de vorm van de Master Fiscaal recht, met het accent op de indirecte belastingen. Met deze opleiding met het recht als basis heb ik in deze tijd niet alleen geleerd op verschillende manieren tegen bepaalde probleemstukken aan te kijken en mezelf op juridische wijze uit te drukken, ook heb ik geleerd op zowel creatieve als kritische wijze naar oplossingen te zoeken en niet te snel conclusies te trekken. Naast het feit dat mij op academisch niveau het nodige is bijgebracht en ik mezelf in de meest uiteenlopende materie heb verdiept in deze periode heb ik in deze zelfde studententijd ook verschillende nieuwe mensen leren kennen. Je kijkt immers wel eens om je heen in de collegebanken. Daar waar regelmatig gezegd wordt dat deze personen zoals je deze in de studententijd leert kennen ook vrienden voor het leven zullen zijn zal ik, wanneer de vraag mij wordt voorgelegd wie dat in mijn geval in de eerste plaats zullen zijn, zonder enige aarzeling antwoorden: The Daltons. Met zijn vijven hebben we immers niet alleen mooie momenten in maar ook buiten de colleges meegemaakt. En zo maken we deze nog steeds mee. Mijn dankwoord wil ik in de eerste plaats richten binnen dit voorwoord aan mevrouw Elze Terra. Zij heeft met haar persoonlijke begeleiding mij vanaf moment een niet alleen op een prettige wijze begeleid, doch ook op een wijze waarbij zij telkens duidelijk maakte tot waar ik in staat zou zijn en heeft mij op deze manier extra gemotiveerd tot het neerzetten van dit eindresultaat. Daarnaast had zij naast de zeer persoonlijke houding, tevens een immer kritische- en daarmee professionele houding waarbij zij een extra stimulans gaf tot het vormen van een eigen mening op bepaalde punten binnen het onderwerp. Mijn dank gaat daarbij even zeer uit naar de heer Gert-Jan van Norden. Niet alleen vanwege het feit dat hij bereid bleek te zijn om de begeleiding van Elze over te nemen in het kader van haar zwangerschapsverlof, maar tevens ook om zijn even zo kritische en professionele houding waarbij hij met name nieuwe punten van discussie wist aan te stippen, hetgeen het onderwerp daarmee des te interessanter maakte. Tezamen hebben zij mij begeleid tot een eindresultaat waar ik trots op ben, en mij, mede daarom, bij zal blijven. Mijn dank gaat eveneens uit naar de vakgroep Indirect tax van EY Eindhoven. Zij hebben mij niet alleen gestimuleerd academisch doch ook vooral meer praktisch te kijken naar bepaalde discussiepunten binnen deze thesis. Deze aanvullende insteek is het eindresultaat zeker ten goede gekomen, waarvoor dank. Tot slot gaat mijn speciale dank uit naar een aantal mensen die ik lief heb. In de eerste plaats mijn ouders. Zij hebben mij met behulp van een goede opvoeding in staat gesteld deze mijlpaal te bereiken, waarbij zij mij altijd gemotiveerd hebben om het beste uit jezelf te halen. Daarnaast een speciaal woord van dank voor mijn broertje die altijd als trouwe metgezel daar was en is. Mijn laatste woord van dank gaat uit naar mijn verdere familie en vrienden. Zij vormen eveneens een bron van steun bij mijn doelen zoals ik deze altijd wil bereiken en tonen daarbij interesse in de stappen zoals ik deze zet. Ook zij hebben mij hierdoor in staat gesteld dit neer te zetten. Mijn dank is groot, Lennart van Vugt Eindhoven, 29 augustus

3 Inhoudsopgave: Lijst van gebruikte afkortingen..5 Hoofdstuk 1: Inleiding 6 Hoofdstuk 2: De oorsprong en historische ontwikkeling van de vaste inrichting 2.1 De oorsprong van de vaste inrichting Scheiding hoofdhuis-vaste inrichting De algemene aspecten & de rol van de vaste inrichting De plaats van dienst regelingen Toerekening van prestaties Inkomende prestaties: Vaststelling heffingsaanknopingspunt Uitgaande prestaties: Voorkeur? Toerekening aan zetel, tenzij geen fiscaal rationele oplossing of een bevoegdheidsconflict Zetel van de bedrijfsuitoefening Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van het begrip: van Berkholz tot Daimler & Widex 3.1 Ontwikkeling van het begrip Günter Berkholz Faaborg Gelting Linien DFDS A/S ARO Lease & Leaseplan Luxembourg SA RAL (Channel Islands) Planzer Luxembourg Sarl Daimler AG & Widex A/S Gedestilleerde toets Duurzaamheid Beschikken over Personeel en technische middelen Bruikbaar & Doelmatig Inkoop vaste inrichting Rechtsgeldigheid Praktisch oogpunt (Praktische) voordelen Potentieel beoogd (theoretisch) voordeel (Praktische) nadelen Feitelijk oogpunt Btw-comité Hoofdstuk 4: Houdbaarheid van de huidige invulling 4.1 Verschillen, raakvlakken en aanvullingen met de vennootschapsbelasting Verschillen Raakvlakken Aanvullingen Het begrip vs. het nieuwe ondernemen E-commerce - Materieel? Houdbaarheid

4 Hoofdstuk 5: Welmory; van filiaal tot server? 5.1 HvJ Welmory van filiaal tot server? Gevolgen voor de praktijk?...68 Hoofdstuk 6: De vaste inrichting in de toekomst 6.1 Addressing Base Erosion and Profit Shifting ( BEPS ) International VAT / GST Guidelines Hoofdstuk 7: Conclusie 7.1 Conclusie Aanbevelingen Bronnenlijst 79 4

5 Lijst van gebruikte afkortingen: A-G Art. BNB btw Btw-richtlijn Btw-verordening diss. e.v. FED Hof HR HvJ Jur. m.b.t. m.nt. NJ nr. NTFR o.a. Advocaat-Generaal Artikel Beslissingen in belastingzaken, Nederlandse Belastingrechtspraak (vanaf 1953) Belasting over de toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PbEU 2006 L 347/1 Verordening 282/2011EG van 15 maart 2011, ter vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van btw, PbEU 15 maart 2011, L 77/1. dissertatie, academisch proefschrift en verder Fiscaal Weekblad FED gerechtshof Hoge Raad der Nederlanden Hof van Justitie van de Europese Unie Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot met noot (van) Nederlandse Jurisprudentie nummer Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht onder andere p. pagina( s) par. r.o. paragraaf (rechts)overweging Wet OB Wet op de omzetbelasting 1968 Wet VPB VPB Wet op de vennootschapsbelasting

6 Hoofdstuk 1: Inleiding The growth of international transactions has brought us to the time when we do need a modern Grotius to prepare international rules of tax jurisdiction. 1 Met deze uitspraak zoals gedaan door Norr voor de vennootschapsbelasting werd in het begin van de 70 er jaren de ontwikkeling aan het licht gebracht waarbij grensoverschrijdende economische activiteiten, zeker voor bepaalde branches, eerder als regel dan uitzondering kon worden beschouwd. De roep was zelfs aan het begin van deze ontwikkeling aanwezig, zoals blijkt uit bovenstaande uitspraak, om een nieuwe Hugo de Groot ( Grotius ), om zo te komen tot standvastige fiscale regelingen voor de lopende ontwikkelingen. Als antwoord op deze vraag vond aanpassing plaats van het voor de vennootschapsbelasting al langer bestaande vaste inrichtingsbegrip. Tevens kwam in deze zelfde periode voor de omzetbelasting de noodzaak aan het licht tot het gebruik van een hulpmiddel om in grensoverschrijdende situaties op consistente wijze het toewijzen van heffingsbevoegdheden mogelijk te maken. Daarbij werd zij als begrip ingevoerd gelijktijdig met, en als element van, de plaats van dienstregelingen. 2 De roep om introductie c.q. aanpassing was in beide gevallen nog niet bevredigd of de snel daaropvolgende ontwikkeling, de digitalisering van de maatschappij, werd in beide gevallen mede onderdeel van de volgende uitspraak: An enterprise's connection to the soil, its permanent establishment, is no longer a reliable evidence of economic allegiance. 3 De internationalisering van de economie in combinatie met de digitalisering van de maatschappij zorgde namelijk immers voor het verschijnsel dat een inrichting niet per definitie meer zorgde voor (zichtbare) economische activiteiten op het desbetreffend grondgebied hetgeen op haar beurt voor nieuwe fiscale vragen zorgde. De verdere ontwikkeling van de techniek heeft er inmiddels ( zelfs ) voor gezorgd dat producten welke voorheen werden geleverd op fysieke wijze, dan wel waarvoor een fysieke aanwezigheid was vereist, nu zélf via de digitale snelweg worden verstrekt. Als voorbeeld kunnen beschouwd worden: cursussen, software, muziek en kans- en behendigheidsspelen. Het internet is hiermee niet enkel meer een hulpmiddel tot het aanbieden van goederen en diensten maar vormt thans tevens een middel op zich zelf om dienstverlening te laten plaatsvinden. De stelling welke ziet op het feit dat een vaste inrichting geen bewijs meer hoeft te zijn voor (zichtbare) aanwezige economische activiteiten op desbetreffend grondgebied is daarmee alleen maar meer bewaarheid geworden. De lang aanwezige aanname dat een vaste inrichting als synoniem geldt van een filiaal, zoals deze aanname bijvoorbeeld ook werd gedaan door Hein & Rasser, dient in het licht van deze ontwikkelingen mogelijk toch te worden herzien. Hein & Rasser omschreven dat een vaste inrichting niet meer is dan een buitenlandse vestiging van een bedrijf, waarbij geen inhoudelijk verschil aanwezig is met een kantoor in eigen land. 4 Overigens wordt de term filiaal zelfs momenteel nog als synoniem van de vaste inrichting gebruikt, in bijvoorbeeld het 1 M. Norr, Jurisidiction to Tax and international income, Tax Law Review 1962, Vol. 17, No. 3 (431) Voor de omzetbelasting kwam het vaste inrichtingsbegrip pas later bovendrijven, nationaal bezien in 1968 en Europees bezien in In de vennootschapsbelasting is het begrip voor het eerst in 1899 geïntroduceerd om vervolgens verder te worden verspreid en aangepast. Zie verder A. Skaar, Permanent Establishment. Erosion of a Tax Treaty Principle, In Series on International Taxation, nr. 13, Deventer, Kluwer 1991, R. Hein & T.A. Asser, De onzelfstandigheid van de vaste inrichting in de BTW, WFR 1999/316. 6

7 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. 5 Vraag is dus in hoeverre de aanname dat een vaste inrichting als synoniem dient te gelden van een filiaal nog steeds als terecht moet worden beschouwd. Zonder de vraag al te willen beantwoorden in hoeverre het huidige vaste inrichtingsbegrip momenteel voldoende rekbaar is gelet op de technische ontwikkelingen en in hoeverre dit heffingstechnisch relevant is, is het algemene trend, en niet slechts uitzondering, dat de situatie zich zo voordoet dat het de wetgeving is die achterloopt op de techniek. Treffend nationaal voorbeeld is het Wetsvoorstel Kansspelen op afstand, welk wetsvoorstel het (eindelijk) mogelijk moet maken een vergunning te verkrijgen als aanbieder tot het aanbieden van online kansspelen op de Nederlandse markt. De huidige Wet op de Kansspelen is immers zo bijvoorbeeld al 50 jaar oud, waardoor men als consument zijnde door het achterlopen van de wetgeving al die tijd aangewezen is geweest op het illegale aanbod. 6 In het navolgende moet blijken of van eenzelfde noodzaak tot hervorming sprake is ten aanzien van het v.i. begrip. De omschrijving van het vaste inrichtingsbegrip zal mogelijkerwijs immers door de verschillende veranderende vormen van grensoverschrijdend ondernemen moeten worden aangepast om toch Europees bezien de juiste heffingsbevoegdheid te creëren. Anders omschreven, de (centrale) vraag is of, als vervolg op de stelling dat een vaste inrichting niet per definitie gelijk meer hoeft te zijn aan zichtbare economische activiteiten op bepaald grondgebied, de huidige uitleg van het begrip, in het licht van deze huidige ontwikkelingen en deze nieuw gehanteerde businessmodellen 7, toch als houdbaar kan worden omschreven en of zij niet los komt te staan van haar initiële doelstelling. Daarbij laat ik tevens de vraag de revue passeren of het begrip uniform, en daarmee houdbaar, genoeg is voor de minder innovatieve vormen van ondernemen en of, afgezien van de ontwikkelingen, überhaupt niet tevens sprake is van een begrip dat meer duidelijkheid behoeft in haar uitleg als meer duidelijkheid in haar heffingstechnische toepassing. Het feit dat het vaste inrichtingsbegrip aansluit bij de feitelijke bedrijfsuitoefening en daar tevens van afhankelijk is, is immers direct de reden dat in de praktijk regelmatig vragen opspeelden, en bovendien nog steeds opspelen, omtrent haar uitleg. Inmiddels kan door het ontstaan van deze vragen, zoals in het tweede hoofdstuk aan de orde zal komen, (echter al wel) een jurisprudentiële ontwikkeling van het begrip worden onderkend. Deze ontwikkeling zal in de toekomst alleen maar verder zal worden uitgebreid, te beginnen met de in hoofdstuk vijf te bespreken Welmory zaak, waarbij met deze zaak de internethandel voor het eerst in de rechtspraak aan de orde komt. Het is overigens tevens deze combinatie tussen e- commerce en de vragen omtrent het vaste inrichtingsbegrip die voor mij aanleiding vormden tot deze onderwerpkeuze van mijn thesis. 8 Hopelijk vormt deze zaak daarbij niet enkel aanleiding tot deze onderwerpkeuze maar tevens, zoals ik in het vijfde hoofdstuk zal gaan beschouwen, tot het brengen van de nodige duidelijkheid en/of de nodige uitbreiding omtrent het vaste inrichtingsbegrip. 5 Artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit artikel ziet op de vrijheid tot vestiging binnen de Europese Unie. 6 Wetsvoorstel Kansspelen of afstand, nr , 18 juli Met dit wetsvoorstel moet zowel regulering als heffing mogelijk gemaakt worden. 7 Gehanteerde businessmodellen door m.n. multinationals waarbij gebruik wordt gemaakt van plaatselijk (ingeleend) personeel en plaatselijk (ingeleende) middelen. 8 Met de Welmory zaak geldt tevens dat de internethandel gecombineerd met het v.i. begrip voor het eerst in de rechtspraak aan de orde komt. 7

8 Introductie van het begrip: De term Vaste inrichting is inmiddels al verschillende keren gevallen binnen deze inleiding en ik voorspel u, de term zal nog een aantal keer vallen in de navolgende onderdelen. Bedacht moet daarbij worden dat het begrip als ratio kent een rechtvaardige verdeling van heffingsbevoegdheden tussen lidstaten waarbij heffing in het land van verbruik centraal staat, zoals voor het eerst viel op te maken uit de Zesde Richtlijn en haar considerans. 9 Ondanks deze weinig tot de verbeelding overlatende doelstelling heeft een definitie echter lange tijd op zich laten wachten. Zoals met verscheidene begrippen en criteria binnen de indirecte belastingen het geval, was (en is) het de jurisprudentie die uiteindelijk invulling aan het begrip heeft gegeven. Ter introductie van het begrip, dat deels als codificatie van bovenbedoelde ontwikkeling kan worden gezien, voor zowel de leek als degene met een (meer) fiscale achtergrond, geldt op basis van artikel 11 van de Uitvoeringsverordening dat een vaste inrichting aanwezig kan worden geacht indien het een inrichting betreft, waarbij het niet gaat om de zetel van de bedrijfsuitoefening / het hoofdhuis, die beschikt over het personeel en de technische middelen om diensten af te kunnen nemen en ter plaatse te kunnen gebruiken. Deze locatie wordt als aanknopingspunt ook wel aangeduid als de Inkoop-vaste inrichting. Het is immers niet vereist dat vanuit deze inrichting ook diensten kunnen worden verricht (in de businessto-business ( B2B ) verhouding). De mogelijkheid tot het leveren van prestaties is wel een vereiste, zoals blijkt uit het tweede lid, indien het een andere verhouding dan de B2B verhouding betreft, namelijk de businessto-consumer ( B2C ) verhouding. In deze verhouding staat de consument centraal en dient (logischerwijs) wel minimaal sprake te zijn van een mogelijkheid tot het leveren van diensten. Immers, de consument fungeert binnen de omzetbelasting in tegenstelling tot de ondernemer niet als heffingsaanknopingspunt en indien überhaupt geen mogelijkheid bestaat tot output vanuit deze inrichting bestaat er ook per definitie geen belang bij het aanmerken van een dergelijke inrichting als bedoelde Verkoop-vaste inrichting. Overigens geldt in het navolgende dat telkens uit dient te worden uitgegaan van een verkoop-vaste inrichting indien de term vaste inrichting wordt gebruikt, tenzij aangegeven dat de eerst besproken inkoop-vaste inrichting wordt bedoeld. De scheidslijn tussen beide is relatief echter klein en in sommige situaties geldt dat indien geen (verkoop) vaste inrichting aanwezig kan worden geacht daarmee niet is gezegd dat eveneens geen inkoop vaste inrichting denkbaar is. Een uitgebreidere beschouwing volgt in 3.3 waarin ik tevens in ga op de vraag in hoeverre dat het geïntroduceerde onderscheid middels de gekozen weg eveneens als rechtsgeldig dient te worden beschouwd. Reikwijdte onderzoek: Binnen dit onderzoek beperk ik mij niet enkel tot de uitleg van het vaste inrichtingsbegrip binnen de btw, maar ook laat ik zijdelings de vaste inrichting binnen de vennootschapsbelasting de revue passeren. Immers, momenteel bestaat de mogelijkheid dat een bepaalde inrichting wel kwalificeert als vaste inrichting voor de btw, maar niet voor de vennootschapsbelasting en vice versa. Naast het feit dat dit verschijnsel zorgt voor een bepaalde onduidelijkheid binnen de fiscaliteit zorgt dit verschil ook voor een mogelijk issue binnen de tax planning van bepaalde bedrijven. Een ondernemer kan er immers baat bij hebben een bepaalde activiteit binnen de omzetbelasting te doen laten kwalificeren als vaste inrichting om hiermee te voorkomen dat telkens een teruggaafverzoek dient te worden 9 Artikel 9, eerste lid Zesde Richtlijn 77/388/EG van de raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting & punt 7 van de considerans van deze zelfde richtlijn. Thans: Artikel 44 en 45 Btw-richtlijn & punt 3 van de considerans bij richtlijn 2008/8/EG. 8

9 gedaan ten aanzien van bepaalde betrokken prestaties in het desbetreffende land. Hiertegenover staat dat indien in ditzelfde land een relatief hoog vennootschapsbelastingtarief geldt ten opzichte van de zetel van de bedrijfsuitoefening, men juist de voorkeur zal geven aan het niet kwalificeren als vaste inrichting voor de vennootschapsbelasting om zo voor de desbetreffende activiteiten in dat land niet in dit hogere Vpb-tarief terecht te komen. Daarbij kunnen in deze overweging tevens de administratieve vereisten, waaronder listing- en boekhoudverplichtingen, een rol spelen. 10 Probleemstelling: Is de huidige uitleg van het vaste inrichtingsbegrip binnen de Europese btw, met het oog op de huidige (elektronische) vormen van ondernemen en de tegenwoordig gehanteerde businessmodellen, te definiëren als houdbaar en hoe ziet haar toekomst er uit? 10 Zie verder meer specifiek voor de administratieve verplichtingen voor de omzetbelasting artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelasting, artikel 34 Wet op de omzetbelasting e.v & artikel 31 Uitv. Besch. OB. 9

10 Hoofdstuk 2: De oorsprong en historische ontwikkeling van de vaste inrichting Zoals ook in de inleiding is aangegeven is het doel van dit onderzoek het vaststellen of de invulling van het huidige vaste inrichtingsbegrip wel gelijk loopt met de ontwikkeling van de verschillende vormen van dienstverlening binnen de (wereldwijde) economie. Alvorens deze huidige invulling van de vaste inrichting binnen zowel de omzetbelasting als de vennootschapsbelasting te benaderen en te vergelijken is haar totstandkoming, evenals de rol van het begrip binnen de Europese heffingssystematiek relevant voor de verdere interpretatie van de desbetreffende definities. Beide aspecten zullen in dit hoofdstuk centraal staan en zullen tezamen een zijde van de uiteindelijke vergelijking vormen. De vraag geldt dus of momenteel wel gesproken kan worden van een gelijklopen binnen deze vergelijking (en dus houdbaarheid). Vervolgens zal in het opvolgende hoofdstuk de daadwerkelijke invulling van het begrip, de andere zijde van de vergelijking, worden bezien. 2.1 De oorsprong van de vaste inrichting Het begrip vaste inrichting is ontstaan binnen de directe belastingen. Vanuit historisch oogpunt een honderd tal jaren geleden, in een periode waarin sprake was van een fysische economie en een internationale wereldwijde markt die bol zou staan van elektronische diensten geheel ondenkbaar zou zijn. Ter illustratie, tot ver in de negentiende eeuw vormde de scheepvaart de enige belangrijke uitzondering op de toen geldende immobiele economie, welke werd beheerst door ambachtslieden en hun lokale bedrijven. Ondanks een duidelijk nieuwe periode vanaf 1870 ingegeven door de industriële revolutie die het vasteland van Europa bereikte en waarin onder andere de eerste multinationals 11 ontstonden, bleef de immobiliteit van de productiefactoren nog steeds aanwezig. Het is dan ook niet verwonderlijk dat eind 19 e eeuw, bij het ontstaan van de eerste normatieve begripsomschrijving van het vaste inrichtingsbegrip voor de vennootschapsbelasting, neergelegd in het belastingverdrag tussen Pruisen en Oostenrijk-Hongarije van 21 juni , zijnde het eerste algemene internationale verdrag ter voorkoming van dubbele belastingen, het uitsluitend het fysieke aspect van het entrepreneurschap is dat terugkomt in de toenmalige definitie. 13 Het ontstaan van de Volkenbond in 1920 bracht de ontwikkeling en verspreiding van het vaste inrichtingsbegrip vervolgens daadwerkelijk op gang door het uitvaardigen van modelverdragen en het publiceren van rapporten. Naast het waarborgen van de internationale vrede en veiligheid en het bevorderen van de internationale samenwerking, welke noodzaak aan het licht kwam na het aflopen van de eerste wereldoorlog, beoogde de Volkenbond namelijk ook zorg te dragen voor de interstatelijke verdeling van heffingsbevoegdheden. Kenbaar werd binnen de bond dat dubbele belastingheffing een nadelig effect had op de internationale handel en nijverheid, een effect dat eens te meer werd versterkt door de opgelopen belastingtarieven naar aanleiding van de net afgelopen eerste wereldoorlog. Het vaste inrichtingsbegrip vormde binnen de doelstelling van het tenietdoen van dit nadelige effect een belangrijk onderdeel, waarbij de eerste poging tot het definiëren van het begrip tussen de lidstaten ondernomen werd door middel van het opgestelde Double Taxation rapport in 1925, om vervolgens via het Volkenbond-Modelverdrag van 1927 gelding te 11 Te denken valt aan de van oorsprong Engelse multinational Dynamite Trust Ltd, het van oorsprong Duitse Siemens en AEG en de Amerikaanse United Steel Corporation. 12 Preußische Gesetzessammlung 1899, T. Wustenberghs, Heffingsbevoegdheid bij grensoverschrijdende ondernemingswinst: De vaste inrichting op de helling, Larcier: 2005, p

11 vinden voor de aaneengesloten landen van over de gehele wereld. 14 Het vaste inrichtingsbegrip binnen de directe belastingen, afkomstig van het begrip Source du revenu ofwel Bron van inkomen, was hiermee, na haar voor de lidstaten kenbare noodzaak, geboren om dienst te doen als materieel drempelcriterium. Immers, in beginsel geldt binnen de directe belastingen het woonstaat principe, tenzij een dusdanige band aanwezig wordt geacht met het andere betrokken land waardoor zij heffingsbevoegd wordt verklaard, om hiermee vervolgens het bronstaat principe te volgen. Sindsdien vindt het vaste inrichtingsbegrip voor de vennootschapsbelasting aldus gelding als compromis dat gezien moet worden als hulpmiddel voor het toewijzen van heffingsbevoegdheden tussen lidstaten, ter voorkoming van internationaal dubbele belastingheffing. 15 Na de eerder genoemde intrede van het begrip binnen de vennootschapsbelasting heeft het vaste inrichtingbegrip binnen de omzetbelasting pas later, via invoering van de Zesde Richtlijn in 1977, Europees bezien haar intrede gedaan om te fungeren als middel tot toewijzen van de heffingsbevoegdheid aan een bepaalde lidstaat. Nationaal gezien zijn we overigens al eerder, bij invoering van de Wet op de omzetbelasting 1968, bekend geworden met het begrip, zij het dat van dit nationale vaste inrichtingsbegrip enkel een, verderop te bespreken, eenzijdige werking uitgaat. 16 Vast staat dus dat binnen beide belastingsoorten het vaste inrichtingsbegrip moet worden gezien als hulpmiddel voor het toewijzen van heffingsbevoegdheden tussen lidstaten van de EU respectievelijk de OESO. Ondanks dit overeenkomstige (uiteindelijke) doel van het vaste inrichtingsbegrip loopt de ratio binnen beide belastingvormen uiteen. Met de introductie van het begrip in het toenmalige art. 9, eerst lid en art. 9, tweede lid, onderdeel e van de Zesde richtlijn werd namelijk in tegenstelling tot de directe belastingen niet gepoogd internationale dubbele belastingheffing te voorkomen maar was de doelstelling de betere verwezenlijking van de plaats van dienst regelingen blijkend uit de 7 e overweging van de considerans van de Zesde Richtlijn. Uit deze overweging blijkt namelijk dat gelijktijdig met de introductie van de vaste inrichting in het toenmalige artikel 9, eerste lid en art 9, tweede lid, onderdeel e de Europese wetgever het doel van de regels voor de plaats van dienst nog beter heeft willen verwezenlijken. Deze doelstelling werd vormgegeven door de plaats van verbruik centraal te stellen waarbij de vaste inrichting als element van deze doelstelling werd ingevoerd. De vaste inrichting kan hierdoor ook wel als hulpmiddel worden beschouwd dat zorgt voor handhaving van de economische neutraliteit van de belasting. Het blijkt niet dat verdere materiële wijzigingen in de ratio van het begrip zijn doorgevoerd met de introductie van de huidig geldende Btw-richtlijn. Naar aanleiding van de introductie van het begrip op deze wijze binnen de omzetbelasting worden diensten aan consumenten aldus belast op de plaats waar zij aan de desbetreffende consument worden aangeboden en niet in het land van de hoofdvestiging van de desbetreffende dienstverrichter. Hiermee werd niet alleen bereikt dat de plaats van verbruik door de consument sterker zou worden benaderd dan wanneer heffing ook voor deze verrichte diensten plaats zou vinden op het niveau van de hoofdvestiging, ook werd vermeden dat concerns met een hoofdvestiging buiten de EU btw-vrij gebruik zouden kunnen maken van diensten binnen de EU. Filialen en bijkantoren werden vanaf nu immers eveneens geïdentificeerd als afnemer binnen de plaats van dienst regelingen. 17 Als voorbeeld moge dienen de opzet van verschillende internationaal opererende advocatenkantoren. Zowel in het geval het hoofdhuis is gelegen binnen als buiten Europa is 14 T. Wustenberghs, Heffingsbevoegdheid bij grensoverschrijdende ondernemingswinst: De vaste inrichting op de helling, Larcier: 2005, p P.G.H. Albert, Vaste inrichting en aftrek tvvdb, TFO 2011/ Aanschrijving 29 juni 1970, nr. D69/1985, OB/BTW-249. Zie ook Besluit Staatssecretaris van Financiën van 21 november 2003, nr. DGB M. 17 M.M.W.D. Merkx, De woon- en vestigingsplaats in de btw, Deventer: Kluwer 2011, p

12 de kwalificatie van de vestigingen binnen Europa relevant. Indien deze filialen namelijk niet als vaste inrichting zouden kwalificeren zou in het geval het hoofdhuis buiten Europa is gelegen het bedrijf vrij uit diensten kunnen betrekken van andere ondernemers binnen Europa zonder dat enige heffing van btw binnen Europa plaats zou vinden. De Europese regeling voor deze business to business diensten, ex. artikel 44 Btw-richtlijn, vereist namelijk een adressaat van de desbetreffende prestatie gevestigd binnen de EU om aan desbetreffende heffing binnen de EU toe te komen. Indien deze filialen niet geïdentificeerd zouden worden voor de btw zou deze Europese tak aldus vrij uit diensten, van bijvoorbeeld marketingbureaus, kunnen betrekken zonder hier binnen Europa enige btw over af te hoeven dragen. Immers, de te aan te nemen ontvanger is in dat geval het buiten de EU gelegen hoofdhuis, welk grondgebied niet wordt bestreken door de Europese Btw-richtlijn en waardoor geen gelijke btw-heffing mogelijk is. Nu de situatie zich zo voordoet dat deze filialen in beginsel eveneens worden geïdentificeerd voor de btw, door hantering van het vaste inrichtingsbegrip, wordt deze situatie voorkomen waardoor niet gesproken kan worden van een btw-technisch voor- dan wel nadeel ten opzichte van concurrenten waarvan de zetel van de bedrijfsuitoefening wel binnen Europa is gelegen. Een gelijksoortige discussie is aan de orde in geval het hoofdhuis van het internationaal opererende advocatenkantoor wel in Europa is gevestigd. In dat geval is weliswaar de btwheffing gegarandeerd doordat altijd kan worden teruggevallen op het hoofdhuis, ongeacht of het een B2B of B2C transactie is, echter door het identificeren van de filialen als heffingsaanknopingspunt in de vorm van een vaste inrichting kan het verbruik in beginsel beter worden benaderd. Ondanks haar invoering en de duidelijkheid over de reden van invoering, namelijk het benaderen van de plaats van verbruik en het voorkomen van concurrentieverstoringen door oorspronkelijke non-eu ondernemers op de Europese markt, is de definitie van het vaste inrichtingsbegrip en haar reikwijdte binnen de Zesde Richtlijn uitgebleven. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat in het aanvankelijke voorstel voor de Zesde Richtlijn het begrip in zijn geheel niet was opgenomen. Geheel toevallig is het dan ook niet dat tot op heden voornamelijk binnen de jurisprudentie van het Hof van Justitie een poging is gedaan haar reikwijdte te verduidelijken. Deze jurisprudentiële ontwikkeling van het vaste inrichtingsbegrip zal in het tweede hoofdstuk worden behandeld. Nationaal bezien daarentegen zijn we niet alleen eerder al bekend geworden met het begrip, ook de uitleg volgde op een aanzienlijk kortere termijn. Deze definitie, welke thans nog steeds in essentie dienst doet 18, is echter slechts eenzijdig gericht op de buitenlandse ondernemer in die zin dat zij wel de vestiging van een buitenlandse ondernemer in Nederland betreft, maar niet de vestiging van een Nederlandse ondernemer elders binnen de Europese Unie. Deze al enkele decennia geldende nationale uitleg van het begrip zal desalniettemin, ondanks dat zij slechts een beperkt bereik heeft binnen de btw-heffing, eveneens zijdelings worden besproken en vergeleken met de Europese ontwikkeling van het begrip Scheiding hoofdhuis-vaste inrichting Lange tijd was de verhouding tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting, welke binnen het Europese btw-systeem (en voor het goede begrip binnen deze scriptie) minimaal als van belang kan worden aangemerkt, een groot vraagteken. Het is dan ook vanwege deze lange onduidelijkheid dat van Hilten tot voor het uitspreken van het FCE Bank arrest door het Hof 19, de vaste inrichting typeerde als een onding. 20 De relatie tussen beide is inmiddels met het uitspreken van het FCE Bank arrest daarentegen wel duidelijk geworden, waarmee, voor 18 Vergelijk: Aanschrijving 29 juni 1970, nr. D69/1985, OB/BTW-249 & Staatssecretaris van Financiën, Besluit 21 november 2003, DGB2003/6237M. 19 HvJ 23 maart 2006, zaak C-210/04, VN 2006/18.25 (FCE Bank). 20 Zie noot van Hilten bij HR 14 juni 2002, nr , BNB 2002/

13 zover deze typering al terecht was, de benaming onding niet meer door velen gedeeld zal worden. Alvorens de verhouding tussen beide weer te geven verdient vermelding dat de binnen deze subparagraaf gebezigde term hoofdhuis een term is naar spraakgebruik, waarmee wordt gedoeld op de hoofdvestiging van de desbetreffende ondernemer. Deze term, welke niet wordt gebezigd binnen de Btw-richtlijn, dient desalniettemin als synoniem te worden gezien van de zetel van de bedrijfsuitoefening. Beide benamingen zullen in het navolgende als gelijken worden gehanteerd. De verhouding tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting is zo dat beide zowel fiscaal- als civielrechtelijk moeten worden gezien als één vennootschap. Hierdoor is sprake van een entiteit met verschillende vestigingsplaatsen wat zorgt voor een bijzondere positie, met name wanneer het gaat om het onderling verrichten van prestaties en het bepalen van het aftrekrecht. Bepaald is namelijk dat onderlinge prestaties tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting voor de btw niet worden belast, tenzij sprake is van een rechtsverhouding waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de inrichting zowel een zelfstandige economische activiteit uitoefent als de economische risico s daarvan draagt. Zo lang als dit niet het geval is, hetgeen gezien kan worden als bewijs van een (verwachte) afhankelijkheidsrelatie, vindt geen onderlinge btw-heffing plaats zo blijkt uit het FCE Bank arrest. 21 Een dergelijke zienswijze waarbij een duidelijk afgebakend deel van de economische activiteiten dient te worden onderscheiden van een reguliere (afhankelijke) vaste inrichting blijkt ook uit het arrest Abbey National. 22 Met het uitblijven van deze onderlinge heffing binnen de desbetreffende verhouding wordt de mogelijkheid vermeden dat verschillende vestigingen blijven zitten met niet aftrekbare btw kosten in het geval van kostendoorberekeningen. Daarbij geldt de mogelijkheid de btw-druk daar te laten neerstrijken waar zij het meest compensabel is, hetgeen, zeker in het geval het een maatschappij betreft met vestigingen die relatief gezien veel vrijgestelde activiteiten uitoefenen, niet geheel onwenselijk is. Bovendien ontstaat met het niet belasten van de onderlinge prestaties tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting de optie om door een andere vestiging diensten in te laten kopen waarbij gebruik wordt gemaakt van een voordeliger tarief, een gunstige(re) (nationale) regeling, of zelfs, indien desbetreffende vestiging buiten de EU is gelegen, met het überhaupt uitblijven van enige heffing. Een aan te voeren argument voor een dergelijke handelswijze is niet ditzelfde btw-voordeel 23, hetgeen het als een oneigenlijk situatie zou doen voorkomen of zou doen laten blijken, maar bijvoorbeeld de schaalvoordelen van een dergelijke algemene inkoop of een andere marktconforme reden zoals het doen bevorderen van de uiteindelijke exploitatie vanwege aanwezige kennis aan de kant van de desbetreffende inkopende vestiging. De hoofdhuis-vaste inrichting verhouding moet hierbij onderscheiden worden van de verhouding zoals deze geldt tussen een moeder- en dochtervennootschap. In deze verhouding is namelijk wel sprake van aparte entiteiten, zowel fiscaal- als civielrechtelijk. Gevolg hiervan is dat, in tegenstelling tot de verhouding hoofdhuis-vaste inrichting, onderlinge verrichte prestaties wel binnen het bereik van de btw-heffing vallen. Hierdoor kan 21 HvJ FCE Bank, reeds aangehaald, r.o. 34. Zie ook: HvJ 3 maart 1994, nr. C-16/93 (Tolsma), VN 1994/1069, r.o. 14 & HvJ 21 maart 2002, nr. C-174/00 (Kennemer Golf & Country Club), VN 2002/2013, r.o HvJ EG 22 februari 2001, zaak C-408/98 (Abbey National), V-N 2001/15.26, r.o. 39 & In het kader van het leerstuk misbruik van recht moet worden bekeken in of het wezenlijke doel van de betrokken handeling het verkrijgen van een belastingvoordeel is. Indien dit het geval is, hetgeen wordt bedoeld met een oneigenlijk voordeel, zorgt dat ervoor betrokken handelingen dienen te worden teruggedraaid en het btw-voordeel ongedaan dient te worden gemaakt. 13

14 in de moeder-dochter verhouding, in tegenstelling tot het voorgaande, daarom niet worden gesproken van gelijksoortige mogelijkheden om te komen tot een btw-efficiënte inrichting. HvJ Crédit Lyonnais In de overtreffende trap ten opzichte van het arrest Abbey Nationaal geldt na het uitspreken van het arrest Crédit Lyonnais dat niet alleen in het geval een bepaald gedeelte van de economische activiteiten als afgebakend gedeelte kan worden gezien, maar eveneens dat voor alle verschillende (kwalificerende) vestigingen het pro rata aftrekrecht apart dient te worden bepaald. Met dit oordeel van het Hof, waarmee zij niet mee ging met het oordeel van A-G Cruz Villalón 24, geldt momenteel de overeenkomst binnen de eerder onderscheiden structuren dat zowel in de verhouding tussen een moeder- en dochtermaatschappij, als die tussen hoofdhuis en vaste inrichting, het pro rata aftrekrecht afzonderlijk dient te worden bepaald, hetgeen, onverminderd het voorgaande, toch kan worden gezien als een punt van overeenkomstige zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid is overigens niet aangenomen om hiermee expliciet de bedoelde parallel te trekken of simpelweg uit te gaan van een mogelijk geldende afbakening betreffende de vaste inrichting, maar is aangenomen, met de in mijn optiek legitieme reden, om de bestaansreden van de nationaal geldende btw-regelingen niet te ondergraven door deze aparte berekeningswijze aan te houden. 25 Het in zijn geheel apart bepalen van het pro rata aftrekrecht per vestiging staat overigens haaks op hetgeen is bepaald in Mededeling 22 omtrent het bepalen van het recht op aftrek van de vaste inrichting. 26 Dit besluit stuurt namelijk aan op het wél meenemen van de prestaties van de buitenlandse onderdelen van de onderneming, indien de door deze in Nederland gevestigde vaste inrichting aangeschafte goederen en diensten (mede) worden gebezigd voor prestaties van deze buitenlandse onderdelen om zo het uiteindelijke aftrekrecht te kunnen bepalen. 27 Op het moment van schrijven is dit besluit nog altijd geldig, daar waar Merkx en Schrauwen & Theunissen, niet geheel onterecht, een intrekken van het besluit verwachtten. 28 Mij is niet bekend dat van de kant van de Staatssecretaris enig voornemen bestaat hierin in afzienbare tijd verandering te brengen. Een ondernemer kan zich dus, ondanks het uitspreken van het arrest Credit Lyonnais, nog altijd beroepen op het momenteel geldende besluit op basis van het (inmiddels) gerechtvaardigd vertrouwen. 29 In een eventuele procedure is in mijn optiek overigens tevens aanvoerbaar dat het arrest een in grote lijnen vergelijkbare, doch niet geheel gelijke situatie betrof zoals deze beschreven staat in Mededeling Bovendien kan in geval van het Nederlands hoofdhuis de omzet van buitenlandse vaste inrichtingen toch van invloed zijn op het aftrekrecht doordat voor gemengd gebruikte prestaties worden toegerekend op basis van werkelijk gebruik. Schrauwen & Theunissen noemen daarbij eveneens als optie tot pleitbaar standpunt dat 24 De A-G stuurde in zijn conclusie aan op het meer voorzichtige oordeel dat voor het bepalen van het pro rata aftrekrecht van het hoofdhuis het aan de lidstaten zelf is om te bepalen of zij toestaan de omzet van de buitenlandse vaste inrichtingen mee te nemen in de pro rata breuk. 25 HvJ EU, 12 september 2013, C-388/11, V-N 2013/48.15, (Crédit Lyonnais), r.o Zie in gelijke zin: M.M.W.D. Merkx, Fiscale soevereiniteit overwint in btw-prorataprocedure, NTFR 2014/ 15 (4), p. 12 t/m Staatssecretaris van Financiën, Besluit 21 november 2003, DGB2003/6237M, M.M.W.D. Merkx, Fiscale soevereiniteit overwint in btw-prorataprocedure, NTFR 2014/ 15 (4), p. 17 & M.C. Schrauwen, K.A.M.M. Theunissen, Gevolgen Le Credit Lyonnais-zaak voor de Nederlandse praktijk, BtwBrief 2013/ H.W.M. van Kesteren, Gewettigd vertrouwen op onwettige besluiten, WFR 2013/272. Zie tevens in gelijke zin: M.C. Schrauwen, K.A.M.M. Theunissen, Gevolgen Le Credit Lyonnais-zaak voor de Nederlandse praktijk, BtwBrief 2013/ Het punt van verschil ten opzichte van het besluit is dat in het arrest Credit Lyonnais specifiek de vraag werd gesteld hoe om dient te worden gesprongen met het bepalen van het aftrekrecht voor het hoofdhuis. Het besluit richt zich specifiek op de vraag hoe het aftrekrecht dient te worden bepaald vanuit vaste inrichtingsoogpunt. 14

15 onder het gebruik van een grensoverschrijdende fiscale eenheid de omzet van buitenlandse vaste inrichtingen toch wordt meegenomen (zie HvJ Skandia America Corporation). 31 HvJ Skandia America Corporation In het kader van de belastbaarheid van prestaties tussen hoofdhuis en vaste inrichting dient tevens de zaak Skandia, afgezien van het feit dat zij nog slechts bij het Hof aanhangig is, niet onbesproken te worden gelaten. 32 In de zaak komt namelijk de vraag naar voren, met in het achterhoofd de uitspraak zoals gedaan in het FCE Bank arrest waarbij prestaties tussen hoofdhuis en vaste inrichting in principe geen belaste prestaties vormen voor de btw, of deze situatie anders is wanneer de vaste inrichting wel deel uitmaakt van een fiscale eenheid en het hoofdhuis niet. Tevens komt hierdoor de reikwijdte van de FCE Bank zaak aan de orde. De reikwijdte van het FCE Bank arrest komt middels deze uitspraak ter sprake en wordt namelijk in zekere zin op de proef gesteld doordat in dit geval sprake is van tussenkomst van een fiscale eenheid. Dit fiscaal fenomeen komt er in het kort op neer, zonder dat ik binnen deze thesis verder uitgebreid in zal gaan op bedoelde rechtsfiguur, dat de transacties tussen ondernemers, welke ondernemers onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid, voor de btw als non-existent worden beschouwd. In het geval van vrijgestelde ondernemers zorgt dit namelijk voor een voordeel doordat geen niet-aftrekbare btw resteert op prestaties zoals deze worden verricht binnen de fiscale eenheid. Om in Nederland te komen tot een fiscale eenheid geldt als voorwaarde dat betreffende ondernemers financieel, organisatorisch en economisch verweven zijn op grond van art. 7 lid 4 OB en in Nederland zijn gevestigd om vervolgens als één btw-ondernemer te worden aangemerkt. 33 Daarbij geldt tevens dat de Hoge Raad heeft beslist dat indien een buitenlandse ondernemer een vaste inrichting in Nederland heeft, deze vaste inrichting evenals de buitenlandse onderdelen van deze ondernemer op kunnen worden genomen in de fiscale eenheid waardoor een groter btwvoordeel mogelijk is voor ondernemers welke zich bezighouden met vrijgestelde prestaties. 34 Op de vraag of Skandia America Corporation nog beschouwd dient te worden als een in Zweden gevestigde ondernemer, omwille van de daar aanwezige vaste inrichting, of dat de (territoriale) band wordt doorbroken tussen het Amerikaanse hoofdhuis en de Zweedse vaste inrichting vanwege het feit dat de vaste inrichting is opgenomen in een fiscale eenheid, waardoor Skandia America Corporation aldus plotseling een buitenlandse ondernemer is waarvoor de verleggingsregeling dient te gelden, antwoordt A-G Wathelet in zijn conclusie in de eerste plaats dat een samenloop van tussen beide (begunstigende) regelingen onverenigbaar is. 35 Dit standpunt is te verklaren vanuit het gegeven dat diensten uit de Verenigde Staten in dat geval eveneens vrij van btw in de Zweedse onderdelen van de fiscale eenheid terecht zouden kunnen komen. De A-G stelt zich daarom op het standpunt dat enkel personen opgenomen kunnen worden in een fiscale eenheid, waarbij de term personen naar spraakgebruik dient uitgelegd te worden. Hierdoor komen enkel rechtssubjecten met rechtspersoonlijkheid en natuurlijke personen in aanmerking voor opname in een fiscale eenheid, en niet een vaste inrichting. De A-G acht daarom dan ook om deze reden het besluit van de Zweedse fiscus om de Zweedse vaste inrichting op te nemen in de fiscale eenheid in strijd met de Btw-richtlijnbepaling die ziet op de fiscale eenheid. 31 M.C. Schrauwen, K.A.M.M. Theunissen, Gevolgen Le Credit Lyonnais-zaak voor de Nederlandse praktijk, BtwBrief 2013/ Momenteel aanhangige zaak bij het HvJ EU, nr. C-7/13 (Skandia America Corporation USA). 33 Zie voor een meer uitgebreide en de meest recente uitleg over de verwervenheden : Dijkstra en Duinker, Een ruimere uitleg van de btw-fiscale eenheid, Btw-bulletin 2014/8. 34 Hoge Raad 14 juni 2002, nr , VN 2002/ Conclusie A-G HvJ EU Wathelet, 8 mei 2014, zaak C-7/13 (Skandia America Corporation). 15

16 Voor de verhouding tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting is dus volgend uit de conclusie van de A-G betreffende de Skandia zaak belangrijk het standpunt dat een vaste inrichting niet op kan worden genomen in de fiscale eenheid of dat in ieder geval wordt gezorgd dat de mogelijkheid tot het vrij van btw overhevelen van diensten wordt beperkt. Grond hiervoor kan immers worden gevonden in de Btw-richtlijnbepaling betreffende de fiscale eenheid, waarin staat dat maatregelen tegen belastingfraude en ontwijking worden toegestaan en worden aangemoedigd door het Btw-comité. 36 Mocht volgens de A-G het Hof van Justitie zich, ondanks zijn voorafgaande conclusie, op het standpunt stellen dat de vaste inrichting wél op kan worden genomen in de fiscale eenheid, waardoor de beslissing van de Zweedse belastingdienst in stand wordt gelaten en de prestaties tussen hoofdhuis en vaste inrichting als belaste prestaties dienen te worden beschouwd, dan stelt de A-G dat btw in dat geval verschuldigd is door de fiscale eenheid. In dat geval kan de Zweedse vaste inrichting immers niet meer worden beschouwd als vaste inrichting van Skandia America Corporation maar enkel als onderdeel van de afnemer, de fiscale eenheid. In het kader van de verhouding tussen hoofdhuis en vaste inrichting is overigens opvallend dat de A-G het FCE Bank principe, waarbij geldt dat geen belastbare prestaties plaatsvinden tussen hoofdhuis en vaste inrichting, voor zover het EU vestigingen betreft 37, naadloos doortrekt naar de huidige situatie waarbij het hoofdhuis zich in de Verenigde Staten bevindt en de vaste inrichting in Zweden. 38 Persoonlijk, en ook Merkx acht het echter zeer wel mogelijk dat het Hof van Justitie in deze zaak daarentegen gewoonweg wel prestaties tussen het hoofdhuis en vaste inrichting aanwezig acht, ondanks het feit dat de kenmerken van de verhouding in deze intercontinentale relatie hetzelfde zijn als wanneer het een EU verhouding zou betreffen. 39 De reikwijdte van het FCE Bank principe wordt dus met de Skandia zaak niet alleen op de proef gesteld in die zin dat de vraag is hoe om te gaan met de verhouding in geval van bijkomende fiscale eenheid binnen transacties, maar tevens wordt zij op de proef gesteld gezien het feit dat voorkomende situatie zich niet enkel uitstrekt over EU grondgebied. De vraag daarbij is of het Hof, net als de A-G, het eerdere oordeel uit het FCE Bank arrest al dan niet links laat liggen waarin expliciet te kennen werd gegeven dat het niet belastbaar zijn van prestaties tussen hoofdhuis en vaste inrichting enkel expliciet betrekking had op EU vestigingen. Daar waar de verhoudingen hetzelfde zijn geeft ook Merkx aan dat een doelredenering het Hof van Justitie echter doch niet vreemd is. 40 Concluderend geldt in het algemeen, op de praktijk afgespiegeld, dat het dus juist de bovenstaande mogelijkheid tot het spelen met de toerekening, in combinatie met het niet voor de btw worden gezien van onderlinge prestaties wat de opzet hoofdhuis-vaste inrichting interessant maakt voor met name instellingen zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Dit omwille van het feit dat zij namelijk in beginsel geen recht op aftrek hebben. Voor hen is het met deze opzet eveneens mogelijk om btw-vrij overheadkosten (lees: algemene kosten) door te belasten, zonder dat er hierbij een bedrag aan niet aftrekbare btw resteert voor de lokale vestigingen. Dit in tegenstelling tot de situatie wanneer door bedoelde instellingen 36 Artikel 11 Btw-richtlijn. 37 HvJ FCE Bank, reeds aangehaald, r.o Conclusie A-G HvJ EU Wathelet, 8 mei 2014, zaak C-7/13 (Skandia America Corporation), punt M.M.W.D. Merkx, Diensten zonder btw inkopen buiten de EU? Niet volgens de A-G!, Btw-bulletin 2014/61, p M.M.W.D. Merkx, Diensten zonder btw inkopen buiten de EU? Niet volgens de A-G!, Btw-bulletin 2014/61, p

17 gekozen zou worden voor een moeder-dochter structuur. 41 Overigens zij opgemerkt dat, bij wijze van strikte uitzondering een dochtermaatschappij volgens het DFDS arrest desalniettemin toch als vaste inrichting kan worden aangemerkt. De sterk casuïstische mogelijkheid daartoe zal in worden behandeld. 2.2 De algemene aspecten & de rol van de vaste inrichting: Nu in 2.1 het ontstaan en de ratio van het vaste inrichtingsbegrip aan bod zijn gekomen, evenals de scheiding ten opzichte van het hoofdhuis is de vervolgvraag wat de specifieke relevantie is van het begrip voor de omzetbelasting binnen de internationale heffingssystematiek Ten eerste verduidelijk ik binnen deze paragraaf het verband, zoals aangegeven in 1.1 met de plaats van dienst regels. Vervolgens ga ik in op de onderlinge toerekening welke noodzakelijk is tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting, omwille van het feit dat sprake is van, ook fiscaal gezien, één entiteit. Deze wijze van toerekening aangaande zowel in- als uitgaande prestaties zal ik in behandelen. Vervolgens ga ik, in het kader van de beide wijzen van toerekening de uitleg van het begrip zetel van de bedrijfsuitoefening binnen de omzetbelasting kort de revue laten passeren in alvorens ik in het volgende hoofdstuk daadwerkelijk in zal gaan op de uitleg van het vaste inrichtingsbegrip zelf De plaats van dienst regelingen Zoals in 2.1 aangegeven is de vaste inrichting ingevoerd als element tot een betere verwezenlijking van de plaats van dienst regelingen. Het doel van deze regels is het verdelen van de heffingsbevoegdheden tussen lidstaten onderling evenals de bevoegdheid tot heffing in het geval een derde land is betrokken bij de desbetreffende prestatie. Het begrip kan dan ook simpelweg niet los worden gezien van deze regelingen, waarbij het vaste inrichtingsbegrip zowel binnen als buiten de EU van belang is tot plaatsbepaling. Uiteindelijk wordt met de plaatsbepaling gepoogd heffing zo dicht mogelijk bij het verbruik te laten plaatsvinden, met als aanknopingspunt de desbetreffende leverancier of afnemer. Binnen deze plaats van dienst regels vallen per 2010 twee hoofdregels te onderkennen, namelijk die voor diensten aan belastingplichtigen (B2B), ex. artikel 44 en de regel voor diensten aan consumenten (B2C), ex. artikel 45 van de Btw-richtlijn. In het eerste geval vindt heffing plaats op het niveau van de afnemer, op het niveau van de zetel van de bedrijfsuitoefening dan wel de vaste inrichting. Indien niet gesproken kan worden van een van beide vestigingsvormen wordt aangesloten bij de woonplaats van de ontvanger of de gebruikelijke verblijfplaats. Hierbij geldt de zogenaamde verleggingsregeling indien de (B2B) dienstverrichter niet in de lidstaat van de afnemer de zetel van de bedrijfsuitoefening of de vaste inrichting heeft gevestigd, ter voorkoming van nodeloze administratieverplichtingen (in een mogelijk onbekende taal). De afnemer wordt in dat geval ingevolge art. 192bis juncto art. 196 btwrichtlijn gehouden de desbetreffende btw af te dragen voor haar afnemer. In het tweede geval, de B2C dienstverrichtingen, vindt heffing plaats op het niveau van de dienstverrichter. Ook hierbij geldt dat het in principe de zetel van de bedrijfsuitoefening en de vaste inrichting zijn welke gelden als heffingsaanknopingspunt. Het is enkel bij wijze van uitzondering dat heffing plaats vindt, in het geval van het ontbreken van genoemde twee vestigingsvormen, dat heffing plaatsvindt op het niveau van de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats. De onderlinge wijze van toerekening en rangorde van zowel inkomende als uitgaande prestaties zal ik in behandelen. Het bestaan van deze hoofdregels, in combinatie met de (meer) specifieke regelingen, voor onder andere vervoers-, vermakelijkheids- en elektronische diensten 42, doet wellicht vermoeden dat wat betreft de plaatsbepaling met het opstellen van deze regels de kous af is 41 H.W.M. van Kesteren, Hoe zelfstandig is de vaste inrichting, NTFR 2005/ Zie meer specifiek artikel 46 t/m art. 59bis Btw-richtlijn. 17

De Nederlandse BV als een vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap

De Nederlandse BV als een vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap De Nederlandse BV als een vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap Rashmi Gangaram Panday 5606306 Semester 2, studiejaar 2008/2009 Juli 2009 Bachelorscriptie Begeleider : dhr. mr. drs. W.A.P.

Nadere informatie

Definitie(s) van de term vaste inrichting

Definitie(s) van de term vaste inrichting Definitie(s) van de term vaste inrichting EEN VERRUIMING IN DE HERSCHIKTE UITVOERINGSVERORDENING? IS DIT WENSELIJK? Masterthesis Fiscale Economie Naam Adres Marjolein van den Berg LLM Picushof 192, 5613

Nadere informatie

Hoofdhuis, vaste inrichting en fiscale eenheid: een driehoeksverhouding?

Hoofdhuis, vaste inrichting en fiscale eenheid: een driehoeksverhouding? Hoofdhuis, vaste inrichting en fiscale eenheid: een driehoeksverhouding? Een btw-onderzoek naar de relatie tussen een hoofdhuis, vaste inrichting en fiscale eenheid. Naam: L.A.M. van Zwienen Studie: Master

Nadere informatie

Het pro rata aftrekrecht van een gemengd presterende ondernemer met buitenlandse vaste inrichtingen

Het pro rata aftrekrecht van een gemengd presterende ondernemer met buitenlandse vaste inrichtingen Tilburg University Het pro rata aftrekrecht van een gemengd presterende ondernemer met buitenlandse vaste inrichtingen Een pro rata berekening op basis van de wereldomzet wenselijk? Masterscriptie Fiscale

Nadere informatie

De Vaste Inrichting: is het begrip nog toereikend?

De Vaste Inrichting: is het begrip nog toereikend? De Vaste Inrichting: is het begrip nog toereikend? Door: mr. S.S.C. Wijsman 2015/2016 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 Lijst van gebruikte afkortingen... 3 1. Inleiding... 4 1.1 Aanleiding onderzoek...

Nadere informatie

Hoe moet het pro rata aftrekrecht in een concern met een hoofdhuis en één of meerdere vaste inrichtingen worden vastgesteld?

Hoe moet het pro rata aftrekrecht in een concern met een hoofdhuis en één of meerdere vaste inrichtingen worden vastgesteld? Hoe moet het pro rata aftrekrecht in een concern met een hoofdhuis en één of meerdere vaste inrichtingen worden vastgesteld? Door: Sam Williams 2011/ 2012 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Blz. 2 Hoofdstuk

Nadere informatie

De relatie tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting in de btw.

De relatie tussen het hoofdhuis en de vaste inrichting in de btw. In hoeverre verrichten een vaste inrichting en een hoofdhuis belastbare prestaties voor de omzetbelasting en hoe wordt het recht op aftrek van voorbelasting voor de vaste inrichting bepaald? De relatie

Nadere informatie

Het gevecht tussen twee vestigingsplaatsen van één belastingplichtige

Het gevecht tussen twee vestigingsplaatsen van één belastingplichtige Het gevecht tussen twee vestigingsplaatsen van één belastingplichtige De vaste inrichting met betrekking tot de plaats van dienst regelgeving in de btw Door: Eva Florence Jeanette Dreijer MSc 2011/ 2012

Nadere informatie

Hoofdhuis & vaste inrichting

Hoofdhuis & vaste inrichting Tilburg University Masterscriptie Fiscale Economie Hoofdhuis & vaste inrichting Schizofrenie in de btw Naam: T.S. (Tim) Winkelhuis BSc Studentnummer: 206001 Opleiding: Master Fiscale Economie Tilburg University

Nadere informatie

Bachelorscriptie. Hoofdhuis en vaste inrichting fiscaal een eenheid?

Bachelorscriptie. Hoofdhuis en vaste inrichting fiscaal een eenheid? Bachelorscriptie Hoofdhuis en vaste inrichting fiscaal een eenheid? Een onderzoek naar de behandeling van dienstverleningsactiviteiten tussen hoofdhuis en vaste inrichting in het kader van de Omzetbelasting

Nadere informatie

(On)belastbaarheid van onderlinge prestaties

(On)belastbaarheid van onderlinge prestaties (On)belastbaarheid van onderlinge prestaties Een onderzoek naar de aanwezigheid van een belastbare prestatie tussen hoofdhuis en vaste inrichting en de invloed van een vaste inrichting op de pro rata berekening

Nadere informatie

De Skandia-zaak: Hoofdhuis en vaste inrichting samen in de fiscale eenheid btw?

De Skandia-zaak: Hoofdhuis en vaste inrichting samen in de fiscale eenheid btw? De Skandia-zaak: Hoofdhuis en vaste inrichting samen in de fiscale eenheid btw? Een onderzoek naar de mogelijkheden om een grensoverschrijdend hoofdhuis of vaste inrichting op te nemen in de fiscale eenheid

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Vertaling C-165/17-1 Zaak C-165/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 april 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd: Drie musketiersverliezenstrijd koepelvrijstelling In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd: Moet artikel 13 A lid 1 letter f van de Zesde Richtlijn

Nadere informatie

Is de fiscale eenheid in Nederland in strijd met Europese btw-richtlijn?

Is de fiscale eenheid in Nederland in strijd met Europese btw-richtlijn? Is de fiscale eenheid in Nederland in strijd met Europese btw-richtlijn? Naam: Eline Fleuren Studierichting: Fiscale economie Studentennummer: S798936 Datum: 26-4-2011 Begeleider: Mr. N. Sayedi 1 Hoofdstuk

Nadere informatie

BTW: een update in 45 minuten. Erik Scheer & Casper Evers

BTW: een update in 45 minuten. Erik Scheer & Casper Evers BTW: een update in 45 minuten Erik Scheer & Casper Evers Onderwerpen 1. Inleiding 2. De BTW-verordening (1 juli 2011) 3. Ontwikkelingen Hof van Justitie 2 Inleiding 3 Inleiding Talloze ontwikkelingen die

Nadere informatie

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.3.2018 C(2018) 1650 final AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 21.3.2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid NL NL AANBEVELING VAN

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 8.12.2009 COM(2009)668 definitief Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 Een systematiek voor het oplossen van btw-problemen

HOOFDSTUK 1 Een systematiek voor het oplossen van btw-problemen HOOFDSTUK 1 Een systematiek voor het oplossen van btw-problemen De wijze waarop internationale transacties in de heffing van btw worden betrokken, wordt bepaald door de systematiek van de btw-wetgeving.

Nadere informatie

FCE Bank gecréditeerd?

FCE Bank gecréditeerd? FCE Bank gecréditeerd? Is de manier waarop het recht op aftrek plaatsvindt bij concerns in lijn met het neutraliteitsbeginsel? Masterscriptie Fiscaal recht, accent indirecte belastingen Naam: Dave de Roij

Nadere informatie

De vaste inrichting: een tweezijdig begrip?

De vaste inrichting: een tweezijdig begrip? De vaste inrichting: een tweezijdig begrip? Door: mr. E. Usta 2012/2013 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Hoofdstuk 1 Definitie vaste inrichting... 4 1.1 Europese rechtspraak... 4 1.1.1 Arrest van 4 juli 1985,

Nadere informatie

De ruimte van de fiscale eenheid in Nederland

De ruimte van de fiscale eenheid in Nederland De ruimte van de fiscale eenheid in Nederland Naam student: Bob Klooster Administratie nummer Student: S 572806 Naam begeleider: Mw. Mr. A.H.S. Bouwman 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 Fiscale eenheid in

Nadere informatie

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS)

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) ConseilUE RAADVAN DEEUROPESEUNIE Brusel,26juni2003(02.07) PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) LIMITE FISC108 ENER207 NOTA van: aan: d.d.: Betreft: hetitaliaansevoorziterschap degroepbelastingvraagstukken

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) NOTA VAN WIJZIGING Het

Nadere informatie

ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje

ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje mr. I.M. Duinker; mr. P. de Kock 1 Met ingang van 1 januari 2012 zijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 wijzigingen aangebracht in het kader

Nadere informatie

De verdeeldheid over de reikwijdte van Skandia

De verdeeldheid over de reikwijdte van Skandia De verdeeldheid over de reikwijdte van Skandia By: R. Akpinar LL.M. Post-Master Indirecte Belastingen 2015/2016 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 2 1.1 Probleemstelling, relevantie en opbouw verhandeling...

Nadere informatie

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een tussenregeling voor valutaresultaten op deelnemingen (Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen) Memorie

Nadere informatie

Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel)

Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) VOORSTEL VAN WET Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE PUBLIC FISC 87 ENER 164 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Groep

Nadere informatie

Bachelor Thesis. De btw-fiscale eenheid in Nederland te ruim? De btw-fiscale eenheid in Nederland te ruim? Naam student: Rick Meijer ANR:

Bachelor Thesis. De btw-fiscale eenheid in Nederland te ruim? De btw-fiscale eenheid in Nederland te ruim? Naam student: Rick Meijer ANR: Bachelor Thesis De btw-fiscale eenheid in Nederland te ruim? Naam student: Rick Meijer ANR: 450182 Begeleider: W. J. C. de Bakker Examencommissie: A.J. van Doesum ~ 1 ~ Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding...

Nadere informatie

Door: Marieke Herber 2010 / 2011. De vaste inrichting in de btw: terecht gebruikt of misbruikt?

Door: Marieke Herber 2010 / 2011. De vaste inrichting in de btw: terecht gebruikt of misbruikt? Door: Marieke Herber 2010 / 2011 De vaste inrichting in de btw: terecht gebruikt of misbruikt? Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding 3 1.1 Inleiding 3 1.2 Aanleiding 3 1.3 Probleemstelling en opbouw 4 Hoofdstuk

Nadere informatie

De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via

De juridische nieuwslijn Lexalert informeert u gratis en per  over de juridische actualiteit. Schrijf gratis in via ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 17 september 2014 (*) Prejudiciële verwijzing Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Btw-groep Interne facturering voor

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 I!Entree 2 7 MARS 2013 C-.A6'1IA3-0 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02595 8 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

VRAAG 1 VRAAG 2. Intracommunautaire levering

VRAAG 1 VRAAG 2. Intracommunautaire levering VRAAG 1 Intracommunautaire levering Op grond van art. 12, lid 2, onderdeel a, 2 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is voor de toepassing van het nultarief voor intracommunautaire leveringen vereist

Nadere informatie

Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is Art. 1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende Staten. 2 larcier

Nadere informatie

Date de réception : 16/12/2011

Date de réception : 16/12/2011 Date de réception : 16/12/2011 Vertaling C-560/11-1 Zaak C-560/11 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 7 november 2011 Verwijzende rechter: Commissione tributaria provinciale di

Nadere informatie

De toekomst van de omzetbelasting: Bestemmingslandbeginsel?!

De toekomst van de omzetbelasting: Bestemmingslandbeginsel?! Masterthesis Fiscale Economie Accent indirecte belastingen De toekomst van de omzetbelasting: Bestemmingslandbeginsel?! Auteur: H.J.R.M. Vesseur BSc ANR: S342096 Afstudeerrichting: Master Fiscale Economie,

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 38029 30 december 2014 Vennootschapsbelasting. Fiscale eenheid. Wijziging van het besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/4620M,

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nummer 6486/62 Betreft zaak: Easyjet v. N.V. Luchthaven Schiphol 1. Inleiding 1. Op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 032 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) Nr. 3 Het advies van de Afdeling

Nadere informatie

Een ruimere uitleg van de btw-fiscale eenheid

Een ruimere uitleg van de btw-fiscale eenheid De btw-fiscale eenheid was in 2013 een actueel onderwerp in de jurisprudentie. In dit artikel gaan wij in op de ruimere toepassing die naar onze opvatting het gevolg is van de recentelijk gewezen jurisprudentie.

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/02/2013 Datum van inontvangstneming : 07/02/2013 Vertaling C-7/13-1 Zaak C-7/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 7 januari 2013 Verwijzende rechter: Förvaltningsrätten te Stockholm (Zweden)

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 17208 1 april 2019 Omzetbelasting. Beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen; bijzonder overheidstoezicht Belastingdienst/Directie

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

Interne rente bij de vaste inrichting

Interne rente bij de vaste inrichting 3 Internationaal Belastingrecht en Dividendbelasting Master Internationaal en Europees Belastingrecht Universiteit van Amsterdam Interne rente bij de vaste inrichting Het in aanmerking nemen van interne

Nadere informatie

Erasmus School of Economics

Erasmus School of Economics ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM NADRUK VERBODEN Erasmus School of Economics Het recht op aftrek van voorbelasting van een (juridische) entiteit bestaande uit een zetel van bedrijfsuitoefening en één of

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 7 september 2015

No.W /III 's-gravenhage, 7 september 2015 ... No.W06.15.0279/III 's-gravenhage, 7 september 2015 Bij Kabinetsmissive van 31 augustus 2015, no.2015001437, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

No.W06.15.0231/III 's-gravenhage, 21 augustus 2015

No.W06.15.0231/III 's-gravenhage, 21 augustus 2015 ... No.W06.15.0231/III 's-gravenhage, 21 augustus 2015 Bij Kabinetsmissive van 9 juli 2015, no.2015001243, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 8.1.2004 COM(2004) 853 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij Spanje wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van

Nadere informatie

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 32 622 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van richtlijn nr. 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juli 2009

Nadere informatie

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Jasper van Nes Advocaat Belastingadviseur Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Belastingrecht 23 maart 2018 Rente op een geldlening voor de financiering

Nadere informatie

Per 1 januari 2019: nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen

Per 1 januari 2019: nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen Per 1 januari 2019: nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen Vanaf 1 januari 2019 gelden nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen. De nieuwe regels volgen uit de Europese

Nadere informatie

Uw bv s als fiscale eenheid in De belangrijkste voor- en nadelen op een rij. whitepaper

Uw bv s als fiscale eenheid in De belangrijkste voor- en nadelen op een rij. whitepaper 13.07.16 Uw bv s als fiscale eenheid in 2016 De belangrijkste voor- en nadelen op een rij whitepaper In dit whitepaper: Onderneemt u vanuit meerdere bv s, dan kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om de bv

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGEN EN DOUANE-UNIE Brussel, 11 september 2018 KENNISGEVING AAN BELANGHEBBENDEN TERUGTREKKING VAN HET VERENIGD KONINKRIJK EN EU-REGELS OP HET GEBIED VAN DE

Nadere informatie

Overzicht van de verwachte inkomsten uit indirecte belastingen in De omzetbelasting is de enige indirecte belasting die gebaseerd is op EU

Overzicht van de verwachte inkomsten uit indirecte belastingen in De omzetbelasting is de enige indirecte belasting die gebaseerd is op EU 1 2 Overzicht van de verwachte inkomsten uit indirecte belastingen in 2013. De omzetbelasting is de enige indirecte belasting die gebaseerd is op EU richtlijnen, met nogal dwingende instructies. De stroom

Nadere informatie

Hoe een btw- vraagstuk oplossen?

Hoe een btw- vraagstuk oplossen? Woord vooraf Hoe een btw- vraagstuk oplossen? Bij het correct oplossen van een btw- vraagstuk in het kader van het zaken doen met het buitenland volgt men best volgend stappenplan dat stap voor stap tot

Nadere informatie

Een onderzoek naar de reikwijdte van de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen

Een onderzoek naar de reikwijdte van de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen Een onderzoek naar de reikwijdte van de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen Masterthesis Fiscale Economie Naam: Ruby- Jane de Jong Administratienummer: s505882 Universiteit:

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22561 29 april 2016 Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht 25 april 2016 nr. DGB 2016/1731M

Nadere informatie

Speaking Notes. e-invoicing: Juridisch luik

Speaking Notes. e-invoicing: Juridisch luik Speaking Notes e-invoicing: Juridisch luik 1 Op 1 januari 2013 treden er in België nieuwe factureringsregels in werking in verband met de belasting over de toegevoegde waarde. Deze wijzigingen werden aangebracht

Nadere informatie

Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK

Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK Axel Spiessens BTW BIJ INVOER RESULTATEN UIT ACADEMISCH ONDERZOEK 1 STELLING Er moet het een en ander veranderen of beter worden geregeld in de regelgeving 2 PROGRAMMA o Onderzoeksvragen o Rechtskarakter

Nadere informatie

Europees Economisch en Sociaal Comité ADVIES

Europees Economisch en Sociaal Comité ADVIES Europees Economisch en Sociaal Comité ECO/360 Belastingheffing - Richtlijn moedermaatschappij / dochteronderneming Brussel, 25 maart 2014 ADVIES van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel

Nadere informatie

Eindelijk meer duidelijkheid over het verlaagd btw-tarief voor scholenbouw

Eindelijk meer duidelijkheid over het verlaagd btw-tarief voor scholenbouw Eindelijk meer duidelijkheid over het verlaagd btw-tarief voor scholenbouw Achtergrond Met ingang van 1 januari 2016 is er een verlaagd btw-tarief van 6% voor scholenbouw van toepassing. Het verlaagd tarief

Nadere informatie

Het nauwkeurigheidsvereiste. rechtstreekse toerekening en pro rata. N.P. Arzini

Het nauwkeurigheidsvereiste. rechtstreekse toerekening en pro rata. N.P. Arzini Het nauwkeurigheidsvereiste in relatie tot rechtstreekse toerekening en pro rata N.P. Arzini Mr. N.P. Arzini 1 Artikelen Het nauwkeurigheidsvereiste in relatie tot rechtstreekse toerekening en pro rata

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * VAN DER STEEN ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * In zaak 0355/06, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing

Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing Op 21 maart jl. heeft de Europese Commissie nieuwe regels voorgesteld, die moeten verzekeren dat digitale bedrijven hun fair share betalen

Nadere informatie

Advieswijzer. Fiscale eenheid 2016 De voor- en nadelen op een rij Denk ondernemend. Denk Bol.

Advieswijzer. Fiscale eenheid 2016 De voor- en nadelen op een rij Denk ondernemend. Denk Bol. Advieswijzer Fiscale eenheid 2016 De voor- en nadelen op een rij 13-07-2016 Denk ondernemend. Denk Bol. Onderneemt u vanuit meerdere bv s, dan kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om de bv s een fiscale

Nadere informatie

Wettelijk geregeld onderwijs: Overheidshandelen of vrijgestelde ondernemersprestatie?

Wettelijk geregeld onderwijs: Overheidshandelen of vrijgestelde ondernemersprestatie? Wettelijk geregeld onderwijs: Overheidshandelen of vrijgestelde ondernemersprestatie? Door: Chantal Waage 2011/ 2012 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Blz 2 Hoofdstuk 2 Onderwijsvrijstelling Blz 4 2.1

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Datum van inontvangstneming : 21/06/2016 Vertaling C-238/16-1 [DDP de référence: C-412/15] Zaak C-238/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 26 april 2016 Verwijzende rechter: Finanzgericht

Nadere informatie

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen

Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen Beslissing ET 123563 van 19 december 2012 Nieuwe regels inzake opeisbaarheid van btw Overgangsbepalingen De uitreiking van de factuur, vooraleer het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, is geen oorzaak

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 * ARREST VAN 2.5.1996 ZAAK C-231/94 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 2 mei 1996 * In zaak C-231/94, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar

Nadere informatie

De omvang van de fiscale eenheid in Nederland

De omvang van de fiscale eenheid in Nederland De omvang van de fiscale eenheid in Nederland Masterscriptie Fiscaal Recht Naam: J.H.A. Otten ANR: 714392 Telefoonnummer: 0647679717 Adres: Torenpad 10, 5056 SE Berkel-Enschot Datum: 22 november 2011 Opleiding:

Nadere informatie

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1 Omzetbelasting les 1 programma Omzetbelasting Belasting toegevoegde waarde Inleiding omzetbelasting Kenmerken OB Belasting toegevoegde waarde Van wie en waarover? Kenmerken De omzetbelasting is een algemene,

Nadere informatie

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1

HRo - Omzetbelasting -- Deel 1 Omzetbelasting les 1 programma Omzetbelasting Inleiding omzetbelasting Kenmerken OB Kenmerken De omzetbelasting is een Belasting toegevoegde waarde algemene, Van wie en waarover? niet-cumulatieve, Leveringen

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 * SPI ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 * In zaak C-108/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG-Verdrag van de Conseil d'état (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding

Nadere informatie

Omzetting van de Europese richtlijn naar het Belgisch recht

Omzetting van de Europese richtlijn naar het Belgisch recht 87 HOOFDSTUK 1 Omzetting van de Europese richtlijn naar het Belgisch recht AFDELING 1 Het fiscale stelsel opgelegd door de Europese fiscale fusierichtlijn van 23 juli 1990 (veelvuldig gewijzigd) 1. Toepassingsgebied

Nadere informatie

JJJ. de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

JJJ. de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs JJJ JJJ de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal mr. R.F. Berck Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Amsterdam, 7 mei 2009 Betreft:

Nadere informatie

Btw-heffing over sportbeoefening en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening

Btw-heffing over sportbeoefening en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening drs. Klaas Dijkstra; mr. Iris Duinker 1 Btw-heffing over sportbeoefening en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening Het rommelt in de btw-regelgeving ten aanzien van sportbeoefening, zowel voor wat

Nadere informatie

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. LJN: BO3637, Hoge Raad, 09/00760 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-04-2011 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Omzetbelasting; art. 5, lid 3, en art. 13, B, aanhef en

Nadere informatie

Bachelor Thesis. De niet-ondernemer in de fiscale eenheid. : Jurgen van de Meerendonk. Administratienummer : Datum : december 2013

Bachelor Thesis. De niet-ondernemer in de fiscale eenheid. : Jurgen van de Meerendonk. Administratienummer : Datum : december 2013 Bachelor Thesis De niet-ondernemer in de fiscale eenheid Naam : Jurgen van de Meerendonk Studierichting : Fiscale Economie Administratienummer : 183273 Datum : december 2013 Examencommissie : W.J.C. de

Nadere informatie

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.12.2012 C(2012) 8806 final AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale planning NL NL AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale

Nadere informatie

De heer R.J.A.M. Sadée wil ik bedanken voor zijn kritische blik en zijn bijdrage aan het redigeren van mijn scriptie.

De heer R.J.A.M. Sadée wil ik bedanken voor zijn kritische blik en zijn bijdrage aan het redigeren van mijn scriptie. Voorwoord Beste lezer, Voor u ligt mijn masterscriptie, waarin ik de herzieningsregels in de btw onder de loep neem. Met deze scriptie komt een einde aan mijn zeven jaar durende studententijd waarvan ik

Nadere informatie

MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT

MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT Cassatiemiddelen Schending van het recht, in het bijzonder doel en strekking van artikel 16 lid 2 letter c van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna ook: I6,2,c AWR),

Nadere informatie

NOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP de Groep belastingvraagstukken Indirecte belasting (BTW) Betreft: BTW - Plaats van levering van gas en elektriciteit

NOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP de Groep belastingvraagstukken Indirecte belasting (BTW) Betreft: BTW - Plaats van levering van gas en elektriciteit Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 27 januari 2003 (31.01) (OR. en) PUBLIC 5731/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 10 ENER 23 NOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP aan: de Groep

Nadere informatie

Bachelorthesis. De afnemer van de prestatie voor de btw

Bachelorthesis. De afnemer van de prestatie voor de btw Bachelorthesis De afnemer van de prestatie voor de btw Naam: Luuk Wagenaars Studierichting: Fiscale Economie Administratienummer: 989677 Datum: Juni 2013 Examencommissie: Mr. dr. M.M.W.D. Merkx, Mr. E.G.

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 24.11.2009 COM(2009)641 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij de Portugese Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 034 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 98/2/17) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte?

De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte? De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte? Door: J.I. (Joanna) Rossa MSc 2012/2013 Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2002 2003 Nr. 234 28 887 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de in beginsel tijdelijke invoering van een omzetbelastingregeling

Nadere informatie

Een ruimere algemeenheid

Een ruimere algemeenheid Bachelor thesis Een ruimere algemeenheid Naam Imke Kuunders Adres Oude Molen 14 5757 AZ Liessel Telefoonnummer 0650983558 Studierichting Fiscale Economie Administratienummer 129392 Datum mei 2011 Examencommissie

Nadere informatie

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.12.2015 COM(2015) 646 final 2015/0296 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van

Nadere informatie

Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten Wetingang art. 6, 6a, 6b, 6c, 6d, 6e, 6f, 6g, 6h, 6i, 6j, 13 en 37a Wet OB 1968

Omzetbelasting / Levering van goederen en diensten Wetingang art. 6, 6a, 6b, 6c, 6d, 6e, 6f, 6g, 6h, 6i, 6j, 13 en 37a Wet OB 1968 Cursus Belastingrecht OB.2.1.5 OB.2.1.5 Plaats van dienst, actueel t/m 06-03-2016 Wetingang art. 6, 6a, 6b, 6c, 6d, 6e, 6f, 6g, 6h, 6i, 6j, 13 en 37a Wet OB 1968 OB.2.1.5.A AlgemeenOB.2.1.5.B Algemene

Nadere informatie

De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt?

De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt? De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt? Door: Mw. drs. S. van de Snepscheut 2007/ 2008 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Blz. 2 Hoofdstuk 2 De aftrek van voorbelasting Blz. 3 2.1 Nederlandse wetgeving

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011 ... No.W06.11.0119/III 's-gravenhage, 1 juni 2011 Bij Kabinetsmissive van 12 april 2011, no.11.000950, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie