UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar"

Transcriptie

1 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Effectiviteit van het decubitusspel Eprev in opleiding van verpleegkundigen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde Door Chris De Cooman en Jolien Lammens Promotor: Professor dr. Tom Defloor Copromotoren: Dr. Katrien Vanderwee Dhr. Dimitri Beeckman

2

3 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Effectiviteit van het decubitusspel Eprev in opleiding van verpleegkundigen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde Door Chris De Cooman en Jolien Lammens Promotor: Professor dr. Tom Defloor Copromotoren: Dr. Katrien Vanderwee Dhr. Dimitri Beeckman I

4 Abstract DOEL: Het doel van deze masterproef was om na te gaan of het decubitusspel Eprev de kennis van verpleegkundigen omtrent decubituspreventie in een hogere mate doet toenemen dan een klassiek educatieprogramma aan de hand van een hoorcollege. METHODOLOGIE: De studie was een Randomized Controlled Trial met een pretest-postest design. De experimentele interventie bestond uit een twee uur durend hoorcollege aan de hand van een powerpointpresentatie en het decubitusspel Eprev bestaande uit acht patiëntencasussen. De controle interventie bestond uit een één uur durend hoorcollege aan de hand van een powerpointpresentatie. In beide hoorcolleges werd dezelfde leerinhoud aangeboden. De gelegenheidssteekproef bestond uit 129 verpleegkundigen afkomstig uit verschillende ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen en thuiszorg. RESULTATEN: De gemiddelde kennisscore in de pretest binnen de experimentele groep was 13.8 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 13.3 op 26. Deze scores verschilden niet significant van elkaar (p=0.37). In de posttest was de gemiddelde kennisscore binnen de experimentele groep 18.0 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 17.4 op 26. In beide groepen werd een significante toename van de score geobserveerd (p= <0.001). De toename van de scores binnen beide groepen zijn niet significant verschillend (p=0.91). CONCLUSIE: Het onderzoek toonde aan dat de alternatieve manier van educatie aan de hand van het decubitusspel Eprev niet effectiever was in vergelijking met een klassiek hoorcollege. II

5 Inhoudstafel 1. Inleiding Literatuuroverzicht definitie en etiologie van decubitus classificatie van decubitus Prevalentie van decubitus decubituspreventie kennis en attitude De kennis van verpleegkundigen De attitude van verpleegkundigen Educatie van verpleegkundigen wetenschappelijk artikel inleiding achtergrond De kennis van verpleegkundigen De attitude van verpleegkundigen Educatie van verpleegkundigen studie Doel Design Steekproef Instrumenten Interventie Procedure Ethische commissie goedkeuring Data-analyse Resultaten Demografische gegevens Attitude Kennis discussie conclusie aanvullende resultaten normaliteitstesten attitude kennis Aanvullende tabellen Repeated measures ANOVA met covariaten III

6 5. aanvullende discussie en conclusie discussie conclusie IV

7 Woord vooraf Eerst en vooral een woord van dank aan de mensen die ons hebben geholpen om dit werk tot stand te brengen. In de eerste plaats willen we onze promotor, professor dr. Tom Defloor, bedanken voor zijn continue bereidheid om ons te begeleiden alsook voor zijn onmisbare aanvullingen. Verder waren ook de tips en aanvullingen van onze beide copromotoren dr. Katrien Vanderwee en dhr. Dimitri Beeckman, een grote aanwinst. Tot slot willen we ook de deelnemende instellingen en verpleegkundigen bedanken voor hun inzet en deelname. Naast al deze mensen, ook een dankwoord aan onze familie en vrienden. Zij hebben onze stemmingswisselingen steeds ondergaan en betekenden allen een hart onder de riem voor ons. We vonden het eveneens een unieke ervaring om, als vriendinnen, dit eindwerk samen te schrijven. We zijn samen begonnen aan deze opleiding en beëindigen ze op deze manier ook samen. Daarom bedanken we ook elkaar voor de steun en toeverlaat die we voor elkaar vormden tijdens de afgelopen twee jaar en vooral tijdens het maken van deze masterproef. V

8 1. INLEIDING Definitie van decubitus Decubitus is een degeneratieve verandering van het weefsel veroorzaakt door een zuurstoftekort ten gevolge van het collabereren van bloedvaten door weefselvervorming. Deze vervorming van het weefsel wordt veroorzaakt door een combinatie van druk- en schuifkracht. Drukkracht kan omschreven worden als een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. Schuifkracht wordt omschreven als een kracht die evenwijdig aan het weefsel wordt uitgeoefend en kleiner is dan het kleefvermogen van de huid aan de onderlaag (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). Classificatie van decubitus Decubitus wordt geclassificeerd met behulp van een indeling in vier categorieën. Deze classificatie is afkomstig van het European Pressure Ulcer Advisory Panel (EPUAP) en het National Pressure Ulcer Advisory Panel (NPUAP) (2009). Deze categorieën betreffen verschijningsvormen en kunnen zich dus onafhankelijk van elkaar gaan manifesteren. Een categorie I-letsel is een intacte huid met niet wegdrukbare roodheid ter hoogte van een afgegrensde zone, meestal ter hoogte van een beenderig uitsteeksel. Het kan gepaard gaan met verkleuring van de huid, warmte, oedeem of verharding. Een categorie II-letsel is de aantasting van de gedeeltelijke huiddikte of een blaar (partial thickness skin loss). Deze aantasting is zichtbaar als een ondiepe open ulcus met paars wondbed zonder wondbeslag. Het kan er ook uitzien als een intacte of opengescheurde blaar gevuld met serum of serumbloed. Een categorie III-letsel is de aantasting van de volledige huiddikte (full thickness skin loss). Bij deze aantasting kan subcutaan vetweefsel zichtbaar zijn. Bot, pees of spier zijn niet zichtbaar. Het is mogelijk dat wondbeslag aanwezig is, ook ondermijning en tunnelvorming kunnen optreden. Een categorie IV-letsel betreft schade aan alle lagen van het weefsel (full thickness tissue loss). Deze schade kan een aantasting opleveren ter hoogte van bot, pees of spier. Vaak gaat dit gepaard met vervloeide necrose of necrose en de aanwezigheid van ondermijning en tunnelvorming. 1

9 Prevalentie van decubitus Decubitus is een frequent voorkomend probleem binnen de gezondheidszorg. In Europese ziekenhuizen wordt de prevalentie van decubitus bepaald op 18,1% (Vanderwee, 2007). In België wordt er een prevalentiecijfer gemeten van 12,1% binnen de ziekenhuizen (Defloor et al, 2008). Binnen de rust- en verzorgingstehuizen en de thuisverpleging wordt respectievelijk een prevalentiecijfer tussen 23 en 28% (National Pressure Ulcer Advisory Panel, 2001; Coleman, Martau, Lin & Kramer, 2002; Halfens, Janssen, Meyers & Mistiaen, 2005; Lahman, Halfens & Dassen, 2005) en 6,8% (Paquay, 2003) geobserveerd. Decubitus kent een aanzienlijke associatie met morbiditeit, mortaliteit en kosten. Men kan het ontstaan van een decubitusletsel vermijden aan de hand van preventieve maatregelen. Op die manier kan men de morbiditeit, mortaliteit en kosten geassocieerd met decubitus doen dalen (Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Wipke-Tevis et al, 2004; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2009). Decubituspreventie Omtrent decubituspreventie worden vier pijlers opgesomd als zijnde belangrijk. Als eerste is het noodzakelijk om het risico op decubitus bij de patiënt vast te stellen aan de hand van risicoschalen en het hanteren van een klinische blik. Vervolgens is het belangrijk om zowel de grootte als de duur van de weefselvervorming te gaan beperken. Als laatste is het bewaren van continuïteit in de zorg, meerbepaald met betrekking tot decubituspreventie, van belang. De preventie start bij opname van de patiënt en gaat door gedurende het volledige traject van de patiënt (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). Kennis van verpleegkundigen Verscheidene studies tonen aan dat de kennis inzake decubituspreventie bij verpleegkundigen vaak onvoldoende is (Halfens & Eggink, 1995; Pieper & Mott, 1995 in Buss, Halfens, 2

10 Abu-Saad & Kok, 2004; Wipke-Tevis et al, 2004; Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007). De kennis van verpleegkundigen omtrent risicofactoren, preventieve maatregelen en de behandeling van decubitus blijkt goed te zijn (Bostrom & Kenneth, 1992). Hetzelfde geldt voor de kennis omtrent de aanbevelingen inzake preventieve maatregelen die als nuttig bevonden worden bij hoogrisicopatiënten. De kennis van verpleegkundigen omtrent de maatregelen die in de aanbevelingen als nooit nuttig worden beschreven, is echter zwak. Hierdoor worden in de praktijk teveel maatregelen gebruikt die in principe niet nuttig zijn (Halfens & Eggink, 1995; Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Hulsenboom et al, 2007). Naast algemene kennis en kennis over de aanbevelingen binnen decubituspreventie, is het belangrijk dat verpleegkundigen weten welke de risicofactoren zijn binnen decubitus en welke de risicogebieden zijn. De kennis met betrekking tot deze onderwerpen blijkt goed te zijn (Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Källman & Suserud, 2009). Er dient evenwel opgemerkt te worden dat de kennis van verpleegkundigen kan worden beïnvloed door verscheidene factoren. Ondermeer het diploma, aantal jaren ervaring, het al dan niet volgen van een specifieke educatie, deelname aan wetenschappelijk onderzoek en het type instelling waar men werkzaam is (Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Pancorbo-Hidalgo et al, 2006). Naast deze beïnvloedende factoren, stellen Buss et al (2004) dat verpleegkundigen weinig nieuwe kennis integreren in de praktijk. De verpleegkundigen argumenteren hierbij hun hoge werkbelasting en daaropvolgend een tekort aan tijd als barrières om in contact te komen met nieuwe kennis en de implementatie ervan. Hierdoor kan in de praktijk een ernstige onevenredigheid bestaan tussen weten wat te doen en het werkelijk doen. Verpleegkundigen beschikken soms over de kennis omtrent de preventieve maatregelen, maar passen ze niet toe in de praktijk (Pancarbo-Hidalgo et al, 2007). Attitude van verpleegkundigen Het belang van de attitude van verpleegkundigen inzake decubituspreventie werd door diverse auteurs onderzocht (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss, Halfens, Abu-Saad & Kok, 2004; Moore & 3

11 Price, 2004; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2009). Verpleegkundigen geven volgens Bostrom & Kenneth (1992) en Moore & Price (2004) geen hoge prioriteit aan decubituspreventie en de behandeling van decubitus. Zij vinden ook dat decubitus weinig voorkomt binnen de instelling waarin ze werkzaam zijn. Naar de mening van de verpleegkundigen hebben patiënten reeds decubitusletsels wanneer ze opgenomen worden of ontwikkelen ze deze wanneer ze tijdelijk naar een andere instelling worden overgebracht. De verpleegkundigen erkennen bijgevolg hun verantwoordelijkheid niet (Buss et al, 2004; Hulsenboom et al, 2007). Bovendien tonen ze ook weinig betrokkenheid en interesse naar decubitus toe (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss et al, 2004; Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Deze attitude leidt tot problemen, aangezien de overtuiging van de verpleegkundigen over de effectiviteit van preventieve maatregelen maakt of deze al dan niet worden toegepast (Buss et al, 2004). Het gebrek aan interesse leidt er tevens toe dat verpleegkundigen weinig gemotiveerd zijn tot het volgen van bijscholing omtrent decubitus en decubituspreventie (Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Moore & Price (2004) beschrijven in hun onderzoek dat 67% van de verpleegkundigen binnen hun steekproef geen bijkomende opleiding meer kreeg in decubituspreventie sinds zij afstudeerden. Naast het gebrek aan het stellen van prioriteit naar decubituspreventie, een gebrek aan betrokkenheid en interesse met als gevolg een gebrek aan bijkomende opleiding omtrent dit onderwerp, identificeren verpleegkundigen ook een aantal barrières die decubituspreventie in de weg staan. Deze variëren van een tekort aan tijd, tekort aan personeel, de mentaliteit van het team, de toestand van de patiënt tot een tekort aan middelen en materiaal (Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Vormen van educatie aan verpleegkundigen In de literatuur worden verscheidene alternatieve vormen van educatie beschreven. De voornaamste zijn problem based learning (Smits, Verbeek & de Buisonjé, 2002; Bryce, 2007), computer based learning of e-learning (Browne, Mehra, Rattan & Thomas, 2004; 4

12 Dunbar, 2004; Bryce, 2007; Chang, Sheen, Chang & Lee, 2008) en blended learning (Jonas & Burns, 2010; Woltering, Herrler, Spitzer & Spreckelsen, 2009). Binnen dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het decubitusspel Eprev als alternatieve vorm van educatie. Dit spel maakt gebruik van casuïstiek, waarbij verpleegkundigen door middel van redeneren tot een oplossing moeten komen met betrekking tot decubituspreventie. Problem based learning Bryce (2007) omschrijft problem based learning als een vorm van educatie aan de hand van casuïstiek. Het gebruik van problem based learning begeleidt de studenten bij het verwerven van de nodige kennis om een probleem, dat zich binnen de casus presenteert, te begrijpen en een mogelijke oplossing te zoeken. Deze educatievorm wordt meestal toegepast in een kleine groep, onder begeleiding van een instructeur, waardoor interactie tussen de studenten onderling en tussen de instructeur en de studenten mogelijk is. Smits et al (2002) vonden aan de hand van hun review geen consistent bewijs dat problem based learning beter is dan andere vormen van educatie. Deze vorm van educatie bleek geen bijzonder effect op te leveren op de kennis en de prestaties van de studenten. Er kon wel een matig positief effect bemerkt worden op de tevredenheid van de studenten. Bryce (2007) beschrijft problem based learning als een methode van educatie die het meest effect zal hebben bij personen die geïnteresseerd zijn om hun huidige kennis te verbreden, zijnde gemotiveerde en zelf-motiverende personen. Computer based learning Computer based learning of e-learning wordt door Clarke, Lewist, Cole & Ringrose (2005) gedefiniëerd als het bevorderen en ondersteunen van leren door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Browne et al (2004) konden uit hun onderzoek concluderen dat een traditioneel hoorcollege significant meer succes kan opleveren bij studenten, terwijl een e-learning module meer succesvol is bij docenten. In de literatuur worden voor- en nadelen inzake e-learning aangehaald. Als voordelen worden vermeld dat e-learning gelinkt kan worden aan meer vrijheid, dat de student de informatie op zijn 5

13 eigen tempo kan doorlopen zonder assistentie van een instructeur, dat verpleegkundigen via deze weg kennis en vaardigheden kunnen verwerven en hun professionele ontwikkeling kunnen verbeteren, dat extra kosten vermeden worden, de continue toegankelijkheid, tijdsbesparingen, een consistente presentatie van de inhoud die eventueel snel herzien kan worden en het feit dat de evaluaties geautomatiseerd kunnen verlopen. Het visuele aspect van e-learning wordt eveneens geapprecieerd (Browne et al, 2004; Dunbar et al, 2004; Bryce, 2007). Nadelen waren een gevoel van isolatie door een verlies van persoonlijk contact met professionals, het verlies van ondersteuning en sociale interactie, softwarekosten, angst van de student inzake het gebruik van computers, de onpersoonlijke methode van leren en de moeilijkheid om de vragen van de studenten tijdig te beantwoorden (Browne et al, 2004; Dunbar et al, 2004). Om aan deze nadelen van e-learing tegemoet te komen raden Browne et al (2004) het toepassen van blended learning aan. Blended learning Blended e-learning wordt door Jonas & Burns (2010) gedefinieerd als een combinatie van bijvoorbeeld elektronisch leren en traditionele leermethodes. Bij blended learning worden verschillende educatievormen gelijktijdig toegepast. Het is dus een gemixte vorm van educatie. Woltering et al (2009) konden uit hun onderzoek afleiden dat de studenten een blended problem based learning programma significant beter vonden dan een traditioneel problem based learning programma. Meerbepaald ervaarden de studenten bij een blended problem based learning programma een grotere motivatie, een hogere tevredenheid en een hogere mate van verworven kennis. De docenten ervaarden geen verschil tussen de twee programma s. Ze formuleerden zowel voor het traditioneel problem based learning programma als voor het blended problem based learning programma de positieve aspecten. Opbouw masterproef Deze masterproef bestaat uit een wetenschappelijk artikel en aanvullende hoofdstukken. Hierdoor is overlapping mogelijk. Deze masterproef is een duo-masterproef. Het onderwerp interesseerde ons allebei en leende zich ertoe om als duo uit te voeren. We hebben er 6

14 voor gekozen om elk deel samen te schrijven zodanig dat de verantwoordelijkheid voor deze masterproef door ons beiden gedragen kan worden. In hoofdstuk 1 wordt gestart met een uitgebreid literatuuroverzicht waarin volgende zaken worden besproken: definitie en etiologie van decubitus, classificatie van decubitus, prevalentie van decubitus, decubituspreventie, kennis en attitude bij verpleegkundigen omtrent decubitus en educatie bij verpleegkundigen. Hoofdstuk 2 omvat het wetenschappelijk artikel. Hierin wordt het onderzoek uitgebreid toegelicht, via een inleiding, achtergrond, studie (doel, design, steekproef, datacollectie, instrumenten, interventie, procedure, ethische commissie goedkeuring), resultaten, discussie en conclusie. Hoofdstuk 3 bevat alle aanvullende resultaten van de analyses, namelijk normaliteitstesten, demografische gegevens, attitude en kennis. Het laatste hoofdstuk bevat een uitgebreide discussie en conclusie. 7

15 2. LITERATUUROVERZICHT In dit literatuuroverzicht wordt het volgende besproken: definitie en etiologie van decubitus, classificatie van decubitus, prevalentie van decubitus, decubituspreventie, kennis en attitude bij verpleegkundigen omtrent decubitus en educatie bij verpleegkundigen. 2.1 DEFINITIE EN ETIOLOGIE VAN DECUBITUS Decubitus is een degeneratieve verandering van het weefsel veroorzaakt door een zuurstoftekort ten gevolge van het collabereren van bloedvaten door weefselvervorming. Deze vervorming van het weefsel wordt veroorzaakt door een combinatie van druk- en schuifkracht. Drukkracht kan omschreven worden als een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. Schuifkracht wordt omschreven als een kracht die evenwijdig aan het weefsel wordt uitgeoefend en kleiner is dan het kleefvermogen van de huid aan de onderlaag (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). 2.2 CLASSIFICATIE VAN DECUBITUS Decubitus wordt geclassificeerd met behulp van een indeling in vier categorieën. Deze classificatie is afkomstig van het European Pressure Ulcer Advisory Panel (EPUAP) en het National Pressure Ulcer Advisory Panel (NPUAP) (2009). Deze categorieën betreffen verschijningsvormen en kunnen zich dus onafhankelijk van elkaar gaan manifesteren. Een categorie I-letsel is een intacte huid met niet wegdrukbare roodheid ter hoogte van een afgegrensde zone, meestal ter hoogte van een beenderig uitsteeksel. Het kan gepaard gaan met verkleuring van de huid, warmte, oedeem of verharding. Een categorie II-letsel is de aantasting van de gedeeltelijke huiddikte of een blaar (partial thickness skin loss). Deze aantasting is zichtbaar als een ondiepe open ulcus met paars wondbed zonder wondbeslag. Het kan er ook uitzien als een 8

16 intacte of opengescheurde blaar gevuld met serum of serumbloed. Een categorie III-letsel betreft de aantasting van de volledige huiddikte (full thickness skin loss). Bij deze aantasting kan subcutaan vetweefsel zichtbaar zijn. Bot, pees of spier zijn niet zichtbaar. Het is mogelijk dat wondbeslag aanwezig is, ook ondermijning en tunnelvorming kunnen optreden. Een categorie IV-letsel betreft schade aan alle lagen van het weefsel (full thickness tissue loss). Deze schade kan een aantasting opleveren ter hoogte van bot, pees of spier. Vaak gaat dit gepaard met vervloeide necrose of necrose en de aanwezigheid van ondermijning en tunnelvorming. Het correct classificeren van decubitus vormt dikwijls een probleem. Hoewel de classificatie dagelijks door verpleegkundigen gebruikt wordt, blijken decubitusletsels vaak foutief geclassificeerd te worden. Meerbepaald vinden verpleegkundigen het moeilijk een onderscheid te maken tussen decubitusletsels en vochtletsels. Het maken van een correct onderscheid is echter belangrijk naar de preventie en behandeling van deze letsels toe. Beide letsels vereisen immers een andere aanpak. Een verkeerde classificatie in de praktijk resulteert in een overbodig gebruik van dure materialen en intensieve interventies (Defloor, Schoonhoven, Vanderwee, Weststrate & Myny, 2006). Materialen die de druk- en schuifkracht niet verminderen of die de observatie bemoeilijken, dienen vermeden te worden. Voorbeelden van deze materialen zijn zalven, crèmes, transparante polyurethaan folies en verbandmateriaal. Deze middelen blijken geen preventieve werking te hebben en kunnen het ontstaan van decubitus zelfs in de hand werken in plaats van het te voorkomen (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). 2.3 PREVALENTIE VAN DECUBITUS Decubitus is een frequent voorkomend probleem binnen de gezondheidszorg. In Europese ziekenhuizen wordt de prevalentie van decubitus geschat op 18,1% (Vanderwee, 2007). In België wordt er een prevalentiecijfer gezien van 12,1% binnen de ziekenhuissector (PUMap, 2008). Binnen de rust- en verzorgingstehuizen en de 9

17 thuisverpleging wordt respectievelijk een prevalentiecijfer tussen 23 en 28% (National Pressure Ulcer Advisory Panel, 2001; Coleman et al, 2002; Halfens et al, 2005; Lahman et al, 2005) en 6,8% (Paquay, 2003) geobserveerd. 2.4 DECUBITUSPREVENTIE Binnen decubituspreventie worden vier belangrijke pijlers onderscheiden (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). Als eerste is het noodzakelijk om het risico op decubitus bij de patiënt vast te stellen. Om op een effectieve en efficiënte manier aan decubituspreventie te doen is het immers belangrijk te weten welke patiënten daadwerkelijk risico lopen op het ontwikkelen van een decubitusletsel. Bij deze inschatting kan gebruik gemaakt worden van risicoschalen, in combinatie met de klinische blik van verpleegkundigen. Het consequent, frequent en betrouwbaar observeren van de patiënt blijft in ieder geval belangrijk, ook als risicoschalen worden gebruikt. Een goede risico-opsporing leidt tot een allocatie van middelen die voor patiënt en maatschappij verantwoord is. Decubituspreventie vereist een causale aanpak en wordt toegepast aan de hand van twee pijlers. Deze zijn respectievelijk de grootte en de duur van de druk- en de schuifkracht verminderen. Dit verkleint de kans dat de bloedtoevoer naar het weefsel wordt belemmerd. Op deze manier blijft het weefsel voldoende zuurstof krijgen en ontstaat geen irreversibele schade. Een vierde en laatste pijler betreft de continuïteit van decubituspreventie. Preventieve maatregelen moeten genomen worden, zowel wanneer de patiënt in bed ligt als wanneer hij opzit in rolstoel, zetel of op een stoel, als tijdens transfers, als tijdens een operatie. Wanneer een risicopatiënt niet 24 uur op 24 uur effectieve preventie krijgt, is de kans immers reëel dat zich toch decubitus ontwikkelt. (Belgische richtlijn decubituspreventie, 2005). 10

18 2.5 KENNIS EN ATTITUDE Hieronder wordt een literatuuroverzicht gegeven met betrekking tot de kennis en attitude van verpleegkundigen naar decubituspreventie toe. Binnen dit overzicht wordt geprobeerd de meest relevante artikels aan te halen De kennis van verpleegkundigen Doel van de literatuurstudie Het doel van de literatuurstudie was na te gaan hoe het met de kennis van verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie gesteld is. Op deze manier wordt geprobeerd een duidelijk beeld te scheppen over dit onderwerp. Aanvullend zullen deze artikels gebruikt worden om een vergelijking te maken met onze eigen resultaten. Zoekstrategie Voor dit onderzoek werden artikels verzameld met behulp van volgende elektronische databanken: Pubmed, Cinahl en Google Scholar. De focus lag op het nagaan van de kennis van verpleegkundigen over decubitus en decubituspreventie. Als zoektermen werden nurses, knowledge, en pressure ulcers gebruikt. Deze werden ook met elkaar gecombineerd aan de hand van het commando OR of AND. Om de zoekstrategie uit te breiden werden Mesh termen opgevraagd binnen Pubmed. Als entry term werd pressure ulcers gebruikt. De volgende Mesh termen werden verkregen: bedsores, pressure sores en decubitus ulcers. Er werd eveneens aan snowballsampling gedaan, waarbij werd gestart vanuit de gelezen artikels. Enkel Engelstalige artikels gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften vanaf 1992 werden geïncludeerd. In totaal werden 14 artikels geselecteerd op basis van het abstract. Na het lezen van de artikels, werden er 7 als relevant voor ons onderwerp bevonden. 11

19 Resultaten van de literatuurstudie Verscheidene studies hebben de kennis onderzocht bij verpleegkundigen over decubitus en decubituspreventie (Bostrom & Kenneth, 1992; Halfens & Eggink, 1995; Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Buss, Halfens, Abu-saad & Kok, 2004; Pancorbo-Hidalgo, García-Fernández, Lòpez-Medina & Lòpez-Ortega, 2006; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2009). Kennis omtrent decubitus Bostrom & Kenneth (1992) onderzochten bij 245 afdelingsverpleegkundigen in vijf ziekenhuizen en één thuisverplegingsorganisatie of de problemen omtrent decubitus gerelateerd zijn aan een tekort aan kennis of aan een tekort aan implementatie van die kennis. Deze studie werd uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst. De onderzoekers besloten dat de kennis van verpleegkundigen omtrent risicofactoren, preventieve maatregelen en behandeling van decubitus goed was. Källman & Suserud (2009) analyseerden de kennis, attitude en praktijk bij een verpleegkundig team binnen zes Zweedse ziekenhuizen en zes Zweedse gezondheidscentra. Uit elke instelling namen 20 verpleegkundigen en 20 verpleegassistenten deel aan het onderzoek. Met behulp van een vragenlijst werden 230 verpleegkundigen en verpleegassistenten bevraagd. Hiervan kon men 154 vragenlijsten analyseren. De analyse ging de kennis van de verpleegkundigen en de verpleegassistenten, het toepassen van risicobepaling en documentatie van decubitus na. Als eerste konden de onderzoekers besluiten dat de kennis binnen het team over decubituspreventie positief kon genoemd worden. De meerderheid van de steekproef was in staat om risicogebieden correct te identificeren en geschikte maatregelen ter preventie en behandeling van decubitus voor te stellen. Vervolgens kon men afleiden dat de risicobepaling en documentatie van decubitus gebeurde door de verpleegkundigen. Zij voerden de risicobepaling voornamelijk uit op de dag van de opname en/of wanneer de toestand van de patiënt veranderde. Met betrekking tot de documentatie van decubitus, kwam uit de vragenlijst naar voor dat bijna de helft van de bevraagde verpleegkundigen een individueel 12

20 decubituspreventie zorgplan opmaakte voor de patiënten, een minderheid bleek dit zorgplan dagelijks te evalueren. Kennis over de preventieve maatregelen Het onderzoek van Halfens & Eggink (1995) ging de kennis bij verpleegkundigen na over decubituspreventie. Meerbepaald onderzochten ze de kennis over maatregelen die verpleegkundigen kunnen treffen, zoals beschreven in het Dutch consensus report. Aan de hand van een vragenlijst ondervroeg men 373 verpleegkundigen werkzaam binnen universitaire en algemene Nederlandse ziekenhuizen. Uit de resultaten bleek dat de verpleegkundigen wisten welke maatregelen als nuttig bevonden werden. Deze kennis was het grootst met betrekking tot maatregelen die moeten genomen worden bij hoogrisicopatiënten en was zwakker omtrent de maatregelen bij individuele patiënten. De auteurs leidden hieruit af dat de verpleegkundigen kennis hebben van de aanbevolen maatregelen, maar dat de kennis inzake maatregelen die als nooit nuttig worden beschreven zwak is. Hierdoor worden teveel maatregelen gebruikt die in de praktijk niet nuttig zijn. Aanvullend werd de correlatie nagegaan tussen kennis, attitude en gebruik in de praktijk. Er bestaat een sterke relatie tussen kennis en attitude, waardoor men concludeert dat deze beiden in overeenstemming zijn met het daadwerkelijk gebruik van maatregelen binnen decubituspreventie. Panagiotopoulou & Kerr (2002) bestudeerden de kennis bij Griekse verpleegkundigen omtrent de risicofactoren, de risicogebieden en de preventiemaatregelen bij decubitus. Het onderzoek includeerde 118 verpleegkundigen uit een militair ziekenhuis in Griekenland en gebeurde eveneens aan de hand van een vragenlijst. Een kennisniveau hoger dan 70% werd omschreven als goed. De onderzoekers konden uit de analyse besluiten dat de kennis binnen deze steekproef goed was met betrekking tot de risicofactoren (71%) en de risicogebieden (70.5%). Enkel de kennis over preventiemaatregelen (50%) kon ondermaats genoemd worden. De verpleegkundigen bleken wel kennis te hebben over de preventiemaatregelen bij risicopatiënten, maar kunnen moeilijk een 13

21 onderscheid maken tussen verschillende methoden die enkel bij bepaalde patiënten nuttig zijn. De kennis over preventiemaatregelen die nooit nuttig zijn bleek eveneens zwak te zijn. Zo beweerde slechts 6.9% van de steekproef dat massage van niet-wegdrukbare roodheid nooit een nuttige maatregel is. Uit de studie bleek dat er factoren zijn die de kennis kunnen beïnvloeden. Er werd een significant verschil bemerkt op basis van de variabele kwalificaties. Binnen het onderzoek van Hulsenboom et al (2007) werden 729 verpleegkundigen werkzaam in Nederlandse ziekenhuizen bevraagd naar hun kennis omtrent decubituspreventie, waarvan 522 vragenlijsten werden meegenomen in de analyse. Aanvullend werden deze data vergeleken met de resultaten van een vergelijkbare studie uit 1991, waarbij 556 verpleegkundigen deelnamen en 351 vragenlijsten werden meegenomen in de analyse. De onderzoekers bemerkten dat 70.6% van de verpleegkundigen in 2003 wisten welke preventieve maatregelen nuttig waren bij risicopatiënten. Slechts 32.3% van de verpleegkundigen was zich echter bewust van de preventieve maatregelen die als niet nuttig beschouwd worden. In vergelijking met de resultaten uit het onderzoek in 1991, bleek dat de verpleegkundigen in 2003 beschikten over een betere kennis omtrent de preventieve maatregelen die op het moment van de studie werden aanbevolen. De kennis blijkt niet spectaculair te zijn toegenomen in vergelijking met het vroegere sample. Dit ondanks het feit dat er veel aandacht gaat naar het onderwerp decubitus. Men concludeerde dat de kennis over nuttige maatregelen in lijn met de aanbevelingen matig is en dat de kennis over maatregelen die niet nuttig zijn zwak is. Implementatie van nieuwe preventieve maatregelen Het onderzoek van Buss et al (2004) vond plaats bij 18 gezondheidswerkers, waaronder teamleiders, hoofdverpleegkundigen, afdelingsverpleegkundigen en artsen. De participanten waren werkzaam binnen vijf Nederlandse rust- en verzorgingstehuizen in de provincies Limburg en Noord-Brabant. De dataverzameling gebeurde aan de hand van semi-gestructureerde interviews met de gezondheidswerkers. Na analyse van de interviews 14

22 werden de resultaten opgedeeld in verscheidene categorieën, waaronder kennis. Dit onderzoek over decubituspreventie en de problemen gerelateerd aan decubituspreventie, beschrijft vier belangrijke bronnen van informatie bij verpleegkundigen, namelijk ervaring, informatie verkregen vanuit de basisopleiding verpleegkunde, informatie verkregen van collegae en traditionele kennis. Volgens de auteurs kunnen deze als barrières beschouwd worden in het implementeren van nieuwe kennis in de praktijk. Zo is het moeilijk om bij verpleegkundigen nieuwe preventiemaatregelen te introduceren, omdat ze vaak wensen vast te houden aan tradities en ervaring. Immers wanneer zij zelf vinden dat ze patiënten van goede zorg voorzien, lijken ze niet gehinderd door het feit dat bepaalde kennis (waarop ze hun zorg baseren) gedateerd is. De aanwezigheid van nieuwe kennis garandeert dus geen verandering in het traditionele gedrag van verpleegkundigen. Verpleegkundigen integreren weinig nieuwe kennis in de praktijk. Ze argumenteren dat hun hoge werkbelasting en daaropvolgend een tekort aan tijd een barrière vormt om in contact te komen met nieuwe kennis en de implementatie ervan. Kennis van huidige richtlijnen Pancarbo-Hidalgo et al (2007) hebben onderzocht in welke mate de Spaanse richtlijnen gekend zijn door de verpleegkundigen en of deze kennis in de praktijk wordt geïmplementeerd. Het onderzoek bestond eruit een vragenlijst af te nemen bij een steekproef van verpleegkundigen werkzaam in Spaanse ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen en primaire zorgcentra. Uit het onderzoek bleek dat er in de praktijk een ernstige onevenredigheid bestaat tussen weten wat te doen en het werkelijk doen. Verpleegkundigen beschikken soms over de kennis omtrent de preventieve maatregelen, maar passen ze niet toe in de praktijk. Zo bleek dat de kennis bij verpleegkundigen inzake de behandeling van decubitus ondermaats is, net zoals de kennis over wat in de richtlijnen wordt geïdentificeerd als zijnde ineffectieve preventieve maatregelen. 15

23 Het onderzoek heeft enkele beïnvloedende factoren geïdentificeerd die geassocieerd worden met de kennis van de verpleegkundigen. Deze zijn diploma, aantal jaren ervaring, het al dan niet ontvangen van een specifieke educatie, deelname aan wetenschappelijk onderzoek en het type instelling waar men werkzaam is. Men kon besluiten dat de verpleegkundigen een goede kennis hadden van de richtlijnen, waarbij de preventieve maatregelen beter gekend waren De attitude van verpleegkundigen Doel van de literatuurstudie Het doel van de literatuurstudie was na te gaan hoe het met de attitude van verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie gesteld is. Op deze manier wordt geprobeerd een duidelijk beeld te scheppen over dit onderwerp. Aanvullend zullen deze artikels gebruikt worden om een vergelijking te maken met onze eigen resultaten. Zoekstrategie Voor dit onderzoek werden artikels verzameld met behulp van volgende elektronische databanken: Pubmed, Cinahl en Google Scholar. De focus lag op het nagaan van de attitude van verpleegkundigen over decubitus en decubituspreventie. Als zoektermen werden nurses, attitudes, en pressure ulcers gebruikt. Deze werden ook met elkaar gecombineerd aan de hand van het commando OR of AND. Om de zoekstrategie uit te breiden werden Mesh termen opgevraagd binnen Pubmed. Als entry term werd pressure ulcers gebruikt. De volgende Mesh termen werden verkregen: bedsores, pressure sores en decubitus ulcers. Wanneer de entry term attitudes werd gebruikt, werden de volgende Mesh termen verkregen: views en beliefs. Er werd eveneens aan snowballsampling gedaan, waarbij werd gestart vanuit de gelezen artikels. Enkel Engelstalige artikels gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften vanaf 1992 werden geïncludeerd. In totaal werden 9 artikels geselecteerd op basis van het abstract. Na het lezen van de artikels, werden er 5 als relevant voor ons onderwerp bevonden. 16

24 Resultaten van de literatuurstudie Verscheidene studies hebben het belang van de attitude van de verpleegkundigen inzake decubituspreventie onderzocht (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss, Halfens, Abu-Saad & Kok, 2004; Moore & Price, 2004; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2009). Attitude ten aanzien van decubitus Bostrom & Kenneth (1992) tonen in hun onderzoek bij 245 afdelingsverpleegkundigen in vijf ziekenhuizen en één thuisverplegingsorganisatie aan dat verpleegkundige interventies met betrekking tot decubituspreventie en de behandeling van decubitus geen hoge prioriteit krijgen bij verpleegkundigen. Dit gebrek aan interesse werd eveneens duidelijk door de schaarse aanwezigheid van verpleegkundigen bij bijscholingen rond huidintegriteit. Het onderzoek van Buss et al (2004) vond plaats bij 18 gezondheidswerkers, waaronder teamleiders, hoofdverpleegkundigen, afdelingsverpleegkundigen en artsen. De participanten waren werkzaam binnen vijf Nederlandse rust- en verzorgingstehuizen in de provincies Limburg en Noord-Brabant. De dataverzameling gebeurde aan de hand van semi-gestructureerde interviews met de gezondheidswerkers. De verpleegkundigen beweren dat decubitus weinig voorkomt in hun instelling. Bijgevolg wordt het niet als een probleem aanzien. De patiënten die decubitusletsels hebben, hadden deze volgens de verpleegkundigen al bij opname. Ze plaatsen het probleem dus buiten hun verantwoordelijkheid. De onderzoekers besluiten hieruit dat het tekort aan betrokkenheid bij verpleegkundigen een probleem vormt. Dit is een attitude waarvan men bij verpleegkundigen net het tegenovergestelde zou verwachten. Verpleegkundigen tonen weinig interesse naar algemene verpleegkundige kennis, maar verkiezen hun interesse en betrokkenheid te verschuiven naar directe patiëntenzorg Het al of niet gebruiken van preventieve maatregelen in de dagelijkse praktijk is afhankelijk van de overtuiging van de verpleegkundigen over de effectiviteit van die interventies. Een groot deel van de 17

25 verpleegkundigen gelooft bijvoorbeeld nog steeds in het effect van massage bij niet-wegdrukbare roodheid, waardoor ze dit nog steeds toepassen in de praktijk. Binnen het onderzoek van Hulsenboom et al (2007) werden 729 verpleegkundigen werkzaam in Nederlandse ziekenhuizen bevraagd naar hun kennis omtrent decubituspreventie, waarvan 522 vragenlijsten werden meegenomen in de analyse. Uit dit onderzoek is gebleken dat het verpleegkundig team weinig bezorgd lijkt te zijn omtrent decubituspreventie. Naar hun mening komt decubitus niet frequent voor, waardoor het bijgevolg niet als een probleem wordt beschouwd. Deze redenering toont opnieuw dat gezondheidszorgwerkers decubitus buiten hun verantwoordelijkheid plaatsen. Ervaren barrières binnen decubituspreventie Moore & Price (2004) onderzochten de attitude, het gedrag en de ervaren barrières binnen decubituspreventie bij 300 verpleegkundigen in zes ziekenhuizen. Het onderzoek werd uitgevoerd door middel van een vragenlijst. De onderzoekers besluiten dat de steekproef een positieve attitude kent ten opzichte van decubituspreventie. Echter 41% van de ondervraagden geeft toe dat ze decubituspreventie als een tijdrovende interventie ervaren, 51% kent een lage prioriteit toe aan decubituspreventie en 28% zegt weinig interesse te hebben omtrent dit onderwerp. Deze resultaten staven het besluit van de onderzoekers niet. Het besluit omtrent de positieve attitude dient dus met een kritische blik bekeken te worden. Aanvullend concludeerden de auteurs dat 67% van deze verpleegkundigen geen bijkomende opleiding meer kreeg in decubituspreventie en management sinds zij afstudeerden. De ervaren barrières volgens de verpleegkundigen naar decubituspreventie toe zijn de patiënt (60%), een tekort aan tijd (60%) en een tekort aan personeel (36%). Källman & Suserud (2009) analyseerden de kennis, attitude en praktijk bij een verpleegkundig team binnen zes Zweedse ziekenhuizen en zes Zweedse gezondheidscentra. Uit elke instelling namen 20 verpleegkundigen en 20 verpleegassistenten deel aan het 18

26 onderzoek. Met behulp van een vragenlijst werden 230 verpleegkundigen en verpleegassistenten bevraagd. Hiervan kon men 154 vragenlijsten analyseren. De analyse ging de attitude van de verpleegkundigen en de verpleegassistenten en de ervaren mogelijkheden en barrières met betrekking tot de preventie en behandeling van decubitus binnen het team na. De onderzoekers konden uit de studie besluiten dat de attitude inzake decubituspreventie binnen het team positief kon genoemd worden. Toch blijkt er een tekort aan interesse te zijn binnen deze steekproef inzake decubitus. Zo woonde slechts één derde van de steekproef ooit een bijscholing omtrent decubitus bij. Als laatste identificeerden de onderzoekers de barrières welke ervaren werden binnen het uitvoeren van decubituspreventie en de behandeling van decubitus. Hieruit bleek dat de belangrijkste barrières, volgens het team, een tekort aan tijd, de toestand van de patiënt en een tekort aan bronnen en materiaal zijn. In verband met de toestand van de patiënt omschrijven verpleegkundigen het als een obstakel wanneer de patiënt te ziek is of niet meewerkt. Naast barrières identificeerden de verpleegkundigen en verpleegassistenten ook mogelijkheden die het toepassen van goede decubituspreventie stimuleren, namelijk het hebben van toegang tot drukreducerende materialen, het hebben van kennis, het eenduidig toepassen van decubituspreventie op de afdeling (gebruik van protocols) en teamwork Educatie van verpleegkundigen Doel van de literatuurstudie Binnen dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het decubitusspel Eprev als alternatieve educatiemethode. Het spel maakt gebruik van casuïstiek, waarbij verpleegkundigen door middel van redeneren tot een oplossing moeten komen met betrekking tot decubituspreventie. In de literatuur zijn meerdere alternatieve vormen van educatie terug te vinden. Hieropvolgend wordt een kort overzicht gegeven. Zoekstrategie Voor dit onderzoek werden artikels verzameld met behulp van volgende elektronische databanken: Pubmed, Cinahl en Google 19

27 Scholar. De focus lag op het nagaan welke alternatieve educatievormen binnen de gezondheidszorg in de literatuur worden beschreven. Als zoektermen werden education, healthcare, problem based learning, blended learning, case based learning, problem solving en e-learning gebruikt. Deze werden ook met elkaar gecombineerd aan de hand van het commando OR of AND. Er werd voornamelijk aan snowballsampling gedaan, waarbij werd gestart vanuit de gelezen artikels. Enkel Engelstalige artikels gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften vanaf 2002 werden geïncludeerd. In totaal werden 12 artikels geselecteerd op basis van het abstract. Na het lezen van de artikels, werden er 9 als relevant voor ons onderwerp bevonden. Resultaten van de literatuurstudie Binnen de gelezen literatuur kwamen drie alternatieve educatievormen prominent naar voor. Deze waren: - Problem based learning (Smits et al, 2002; Bryce, 2007). - Computer based learning (e-learning) (Browne et al, 2004; Dunbar, 2004; Bryce, 2007; Beeckman, Schoonhoven, Boucqué, Van Maele & Defloor (2008); Chang et al, 2008). - Blended learning (Jonas & Burns, 2010; Woltering et al, 2009). Deze alternatieve educatievormen zullen nu verder worden toegelicht. In de praktijk is het echter zo dat deze vormen van educatie moeilijk los van elkaar kunnen gezien worden. Er is vaak sprake van overlapping tussen de verschillende educatievormen waardoor een specifieke aflijning niet mogelijk is. Problem based learning Definitie Problem based learning is een onderwijsmethodiek die start met een casus. De casus wordt gepresenteerd aan de student. Problem based learning begeleidt de student bij het verwerven van de nodige kennis om het probleem, dat zich binnen de casus presenteert, te begrijpen en op te lossen. Dit gebeurt meestal binnen een kleine groep, onder begeleiding van een instructeur. Hierdoor wordt interactie tussen de 20

28 studenten onderling en tussen de instructeur en de studenten mogelijk gemaakt (Bryce, 2007). Onderzoek Smits et al (2002) beschreven problem based learning aan de hand van een systematische review. De onderzoekers includeerden Randomized Controlled Trials met een pretest-posttest design waarbij de interventie een problem based educatieprogramma was. Er werden slechts zes relevante studies gevonden. Met behulp van deze studie werd dan ook geen consistent bewijs gevonden dat problem based learning beter is dan andere vormen van educatie. Smits et al (2002) includeerden in hun review drie studies waarbij problem based learning werd vergeleken met een andere vorm van educatie. De onderzoekers konden hieruit afleiden dat problem based learning geen bijzonder effect opleverde op de kennis en prestaties van de studenten. Er kon wel een matige verbetering bemerkt worden inzake de tevredenheid van de studenten. De overige drie studies die werden opgenomen in dit onderzoek bespraken problem based learning zonder het te vergelijken met een andere vorm van educatie. Uit deze studies konden Smits et al (2002) onvoldoende bewijs afleiden over het positief effect van problem based learning op de kennis van de studenten, de prestaties van de studenten en de gezondheid van de patiënten. De onderzoekers raadden na het uitvoeren van deze studie aan meer onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van deze alternatieve manier van educatie. In haar artikel beschrijft Bryce (2007) problem based learning als een methode van educatie die het meest effect zal hebben bij personen die geïnteresseerd zijn om hun huidige kennis te verbreden, zijnde gemotiveerde en zelf-motiverende personen. De kennis die via problem based learning wordt verzameld, kan volgens de auteur onmiddellijk worden toegepast in de praktijk. Aanvullend werd vastgesteld dat de studenten meer vertrouwen krijgen in hun eigen mogelijkheden en in het verantwoorden van hun handelen. Ieder voordeel kent een nadeel. Binnen deze manier van educatie wordt het als een nadeel gezien dat deze vorm van educatie veel inzet en energie vraagt van de lesgever. Deze moet de studenten 21

29 nauwkeurig opvolgen en begeleiden. Daarom wordt deze manier van educatie beter toegepast binnen kleinere groepen studenten. Computer based learning (e-learning) Definitie Clarke et al (2005) definiëren computer based learning of e-learning als het bevorderen en ondersteunen van leren door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Onderzoek Browne et al (2004) onderzochten aan de hand van een Randomised Controlled Trial met pretest-posttest design de effectiviteit van een e- learning module ten opzichte van een traditioneel hoorcollege bij studenten en docenten tandheelkunde. De effectiviteit van de educatievormen werd gemeten met behulp van een kennisvragenlijst. Deze vragenlijst werd telkens voor en na de interventie, in zowel de controlegroep als de experimentele groep afgenomen. Na iedere interventie vond ook een discussie plaats binnen iedere groep waarbij de visie van de studenten inzake de ontvangen educatievorm aan bod kwam. Uit de studie konden de onderzoekers afleiden dat de docenten in de e-learning groep het best scoorden op de kennistest. Daaropvolgend scoorden de docenten die een klassiek hoorcollege ontvingen beter dan de overige twee groepen. Vervolgens scoorden de studenten die een klassiek hoorcollege hadden gekregen beter dan de studenten die de e-learning module ontvingen. Deze laatste groep scoorde het minst op de kennistest. Uit deze resultaten kon men concluderen dat een traditioneel hoorcollege significant meer succes kan opleveren bij studenten, terwijl een e-learning module succesvoller is bij docenten. Browne et al (2004) stellen bijgevolg dat e-learning eerder een voordeel kan opleveren bij mensen met meer kennis dan enkel de basiskennis uit de opleiding. Mensen die enkel die basiskennis hebben, blijken immers meer voordelen te halen uit het leren met behulp van gepersonaliseerde lectuur. De onderzoekers maken dus een mogelijk onderscheid tussen de verschillende personen die in aanmerking komen om educatie te ontvangen door middel van e- learning. 22

30 Beeckman et al (2008) onderzochten aan de hand van een repeated measures design of een e-learning programma de classificatievaardigheden omtrent decubitus kon doen toenemen bij 212 verpleegkundigen en 214 laatstejaarsstudenten verpleegkunde. De experimentele groep ontving een individueel e- learningprogramma en de controlegroep kreeg een klassiek hoorcollege. De classificatievaardigheden verbeterden significant in beide groepen. De studenten verpleegkunde scoorden beter na het e- learningprogramma. Bij de verpleegkundigen werd er geen verschil bemerkt tussen de beide educatieprogramma s. De onderzoekers beschrijven dat e-learning toelaat dat studenten studeren waar en wanneer ze dat wensen. Daarom is e-learning geschikt voor het herhalen van opleidingen. Het onderzoek van Chang et al (2008) beschrijft een Randomised Controlled Trial. Binnen deze studie werd de effectiviteit van een e- learning programma nagegaan in vergelijking met een traditioneel hoorcollege bij 42 verpleegkundigen werkzaam binnen een ziekenhuis in Taiwan. Met behulp van twee vragenlijsten werd de effectiviteit gemeten, meerbepaald de kennis en de tevredenheid van de participanten. Aan de hand van de resultaten van de kennisvragenlijst konden de onderzoekers besluiten dat de verpleegkundigen die een traditioneel hoorcollege ontvingen, een hogere score behaalden. Uit de tevredenheidvragenlijst bleek dat 97.6% van de verpleegkundigen tevreden was met het ontvangen educatieprogramma en dat ze er opnieuw voor zouden kiezen. De tevredenheid binnen deze steekproef lag bijgevolg hoog binnen zowel de groep die een klassiek hoorcollege bijwoonde als de groep die les kreeg door middel van e-learning. Voor- en nadelen Uit de discussies konden Browne et al (2004) voor- en nadelen afleiden die door de participanten naar voor werden gebracht inzake e-learning. Als voordelen worden vermeld dat e-learning gelinkt kan worden aan meer vrijheid, aan het winnen van tijd door het uitsparen van reistijd en het visuele aspect. Nadelen waren een gevoel van isolatie door een verlies van persoonlijk contact met professionals en het verlies van ondersteuning en sociale interactie. Om aan deze 23

31 nadelen van e-learing tegemoet te komen raden de onderzoekers het toepassen van blended learning aan, welke bestaat uit een combinatie van e-learning en hoorcolleges. Dit is opnieuw een alternatieve methode van educatie, welke later in deze sectie aan bod zal komen. De quasi-experimentele studie van Dunbar (2004) beschrijft het toepassen van een computer based learning module bij verpleegkundigen. Meerbepaald werd dit toegepast bij 2181 verpleegkundigen werkzaam binnen drie algemene ziekenhuizen en drie residentiële gezondheidsinstellingen. Nadat de verpleegkundigen les hadden gekregen aan de hand van de module, vulden zij een vragenlijst in om hun kennis te meten. Hieruit kon de onderzoeker besluiten dat de verpleegkundigen gemiddeld 89% scoorden op de kennisvragenlijst in de posttest. Verder geeft Dunbar (2004) in haar artikel een overzicht van de voor- en nadelen van deze manier van educatie. De voordelen zijn volgens haar dat de student de informatie op zijn eigen tempo kan doorlopen zonder assistentie van een instructeur en dat verpleegkundigen via deze weg kennis en vaardigheden kunnen verwerven en hun professionele ontwikkeling kunnen verbeteren. Deze educatievorm kan tijdens een rustig moment op de verpleegafdelingen worden toegepast, waardoor extra kosten vermeden kunnen worden. Andere voordelen betreffen de continue toegankelijkheid, tijdsbesparingen, een consistente presentatie van de inhoud die eventueel snel herzien kan worden en het feit dat de evaluaties geautomatiseerd kunnen verlopen. Nadelen van e-learning zijn volgens Dunbar (2004) softwarekosten, angst van de student inzake het gebruik van computers, de onpersoonlijke methode van leren en de moeilijkheid om de vragen van de studenten tijdig te beantwoorden. In haar artikel beschrijft Bryce (2007) de voordelen en barrières die zich kunnen voordoen bij het toepassen van e-learning als een alternatieve vorm van educatie. De voordelen die door de auteur beschreven worden zijn het leren op eigen tempo, het besparen van tijd en het opleveren van een financieel voordeel. Door deze voordelen worden barrières overwonnen die educatie anders in de weg kunnen staan. Met behulp van e-learning wordt immers 24

32 tegemoet gekomen aan de geografische locatie en het tijdstip van de educatie. Blended learning Definitie Blended e-learning wordt gedefinieerd als een combinatie van elektronisch leren en traditionele leermethodes (Jonas & Burns, 2010). Onderzoek Woltering et al (2009) beschrijven een Randomised Controlled Trial die heeft plaatsgevonden bij 185 derde jaarstudenten geneeskunde en 14 docenten geneeskunde. Men trachtte binnen dit onderzoek een blended problem based learning programma te vergelijken met een traditioneel problem based learning programma. De onderzoekers willen nagaan of het blended problem based learning programma de motivatie van de studenten kan doen toenemen en het leerproces kan ondersteunen. Er werd gebruik gemaakt van vragenlijsten en interviews in groep. De onderzoekers konden afleiden dat de studenten het blended problem based learning programma significant beter vonden dan het traditioneel problem based learning programma. Zo ervaarden de studenten bij het blended problem based learning programma een grotere motivatie, een hogere tevredenheid en een hogere mate van verworven kennis. De ervaring van de docenten werd eveneens nagegaan. Zij ervaarden geen verschil tussen de twee programma s. Over het traditioneel problem based learning programma konden de docenten formuleren dat hier effectievere discussies plaatsvinden en dat de lesgever van het programma meer betrokken is naar de groep toe. De positieve aspecten van het blended problem based learning programma waren volgens de docenten, meer gemotiveerde studenten, het meer opnemen van verantwoordelijkheid voor het studeren en toegenomen flexibiliteit inzake tijd. In het artikel van Jonas & Burns (2010) wordt een veranderingsproces omschreven. De auteurs beschreven de transitie van een klassieke educatiemethode aan de hand van een hoorcollege, naar het toepassen van blended e-learning als een alternatieve vorm 25

33 van educatie. Deze verschuiving vond plaats in het Verenigd Koninkrijk bij verpleegkundigen die een voortgezette opleiding volgen in het pijnmanagement bij kinderen. De auteurs beschrijven de redenen van de onderwijsinstelling om over te gaan naar deze vorm van educatie, namelijk het tegemoetkomen aan veranderde noden van studenten (verpleegkundigen) en werkgevers en het aantrekkelijker maken van de module pijnmanagement bij kinderen waardoor educatie omtrent dit onderwerp verzekerd wordt. Na het doorvoeren van het veranderingsproject werd de module voor de eerste maal gegeven aan 18 studenten. Na het doorlopen van de module werden de studenten gevraagd een beoordeling te geven aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst. Op deze manier kon men de tevredenheid en ervaring van de studenten beschrijven. 13 vragenlijsten werden onderzocht, waaruit enkele voor- en nadelen geformuleerd kunnen worden. Een eerste nadeel dat naar voor kwam was het ervaren van een tekort aan informatica-vaardigheden. Een basiskennis van informatica is immers een vereiste binnen de effectiviteit van een e-learningprogramma. Een tweede nadeel dat werd ervaren door de studenten was dat zij het gevoel hadden de module in isolatie doorlopen te hebben. Desondanks het feit dat er contactmomenten geweest waren, er een online discussieforum voorzien was, bleek een gevoel van isolatie nog aanwezig te zijn. Voordelen die werden opgesomd waren een vermindering van de reistijden- en kosten, vermindering van afwezigheid op de werkvloer en de dagelijkse praktijk en dat de studenten vonden dat zij deze leermethode makkelijker konden inplannen binnen hun dagelijkse bezigheden. 26

34 3. WETENSCHAPPELIJK ARTIKEL 3.1 INLEIDING Decubitus is een frequent voorkomend probleem binnen de gezondheidszorg. In Europese ziekenhuizen wordt de prevalentie van decubitus bepaald op 18,1% (Vanderwee, 2007). In België wordt er een prevalentiecijfer gemeten van 12,1% binnen de ziekenhuizen (Defloor et al, 2008). Binnen de rust- en verzorgingstehuizen en de thuisverpleging wordt respectievelijk een prevalentiecijfer tussen 23 en 28% (National Pressure Ulcer Advisory Panel et al, 2001; Coleman et al, 2002; Halfens et al, 2005; Lahman et al, 2005) en 6,8% (Paquay, 2003) geobserveerd. Decubitus is een degeneratieve verandering van het weefsel veroorzaakt door een zuurstoftekort ten gevolge van het collabereren van bloedvaten door weefselvervorming (Defloor & Vanderwee, 2004). Decubitus kent een aanzienlijke associatie met morbiditeit, mortaliteit en kosten. Men kan deze associatie vermijden aan de hand van preventieve maatregelen (Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Wipke-Tevis et al, 2004; Hulsenboom et al, 2007; Källman & Suserud, 2009). Kennis en attitude vormen belangrijke pijlers in het beïnvloeden van gedrag inzake decubituspreventie (Källman & Suserud, 2009). Binnen de verpleegkunde is levenslang leren een vereiste attitude. Inzake educatie kunnen verschillende vormen onderscheiden worden. De voornaamste zijn problem based learning, computer based learning en blended learning. De klassieke manier van educatie inzake decubituspreventie gebeurt voornamelijk aan de hand kennisoverdracht. Vaak wordt hiervoor gebruik gemaakt van een powerpointpresentatie. Binnen dit onderzoek wordt het effect van een alternatieve manier van educatie aan verpleegkundigen inzake decubituspreventie nagegaan. 27

35 3.2 ACHTERGROND Het doel van de literatuurstudie was na te gaan hoe het met de kennis, de attitude en de educatie van verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie gesteld is. Op deze manier wordt geprobeerd een duidelijk beeld te scheppen over dit topic. Aanvullend zullen deze artikels gebruikt worden om te vergelijken met onze resultaten. Voor dit onderzoek werden artikels verzameld met behulp van volgende elektronische databanken: Pubmed en Cinahl. Als zoektermen werden nurses, knowledge, attitudes, beliefs, pressure ulcers,education, healthcare, problemsolving, problem based learning, case based learning, en e-learning gebruikt. Deze werden ook met elkaar gecombineerd aan de hand van het commando OR of AND. Enkel Engelstalige artikels gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften vanaf 1992 werden geïncludeerd. In totaal werden 35 artikels gevonden, waarvan er 20 als relevant voor ons onderwerp werden bevonden De kennis van verpleegkundigen Verscheidene studies hebben de kennis onderzocht bij verpleegkundigen over decubitus en decubituspreventie (Bostrom & Kenneth, 1992; Halfens & Eggink, 1995; Panagiotopoulou & Kerr, 2002; Buss, Halfens, Abu-saad & Kok, 2004; Pancorbo-Hidalgo, García-Fernández, Lòpez-Medina & Lòpez-Ortega, 2006; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2009). Kennis omtrent decubitus Bostrom & Kenneth (1992) onderzochten bij 245 afdelingsverpleegkundigen in vijf ziekenhuizen en één thuisverplegingsorganisatie of de problemen omtrent decubitus gerelateerd zijn aan een tekort aan kennis of aan een tekort aan implementatie van die kennis. De onderzoekers besloten dat de kennis van verpleegkundigen omtrent risicofactoren, preventieve maatregelen en behandeling van decubitus goed was. 28

36 Källman & Suserud (2009) analyseerden de vragenlijsten van 154 verpleegkundigen en verpleegassistenten inzake hun kennis, attitude en praktijk met betrekking tot decubituspreventie en de behandeling van decubitus. Men kon besluiten dat de kennis binnen het team over decubituspreventie positief was. De meerderheid van de steekproef was in staat om risicogebieden correct te identificeren en geschikte maatregelen ter preventie en behandeling van decubitus voor te stellen. Kennis over de preventieve maatregelen Halfens & Eggink (1995) gingen de kennis bij 373 Nederlandse verpleegkundigen na over maatregelen die verpleegkundigen kunnen treffen binnen decubituspreventie, zoals beschreven in het Dutch consensus report. Uit de resultaten bleek dat de verpleegkundigen wisten welke maatregelen als nuttig bevonden werden. De kennis was het hoogst over maatregelen die moeten genomen worden bij hoogrisicopatiënten en was zwakker over maatregelen bij individuele patiënten. Inzake maatregelen die als nooit nuttig worden beschreven, is de kennis zwak. Hierdoor worden teveel maatregelen gebruikt in de praktijk die niet nuttig zijn. Panagiotopoulou & Kerr (2002) gingen de kennis bij 118 Griekse verpleegkundigen na inzake de risicofactoren van decubitus, risicogebieden met betrekking tot decubitus en de preventiemaatregelen. De onderzoekers konden uit de analyse besluiten dat de kennis goed was met betrekking tot de risicofactoren en de risicogebieden. Enkel de kennis over preventiemaatregelen kon men ondermaats noemen. De verpleegkundigen bleken wel kennis te hebben over de preventiemaatregelen bij risicopatiënten, maar kunnen moeilijk een onderscheid maken tussen methoden die enkel bij bepaalde patiënten nuttig zijn. De kennis over preventiemaatregelen die nooit nuttig zijn bleek zwak te zijn. Hulsenboom et al (2007) analyseerden de vragenlijsten van 522 Nederlandse verpleegkundigen naar hun kennis omtrent decubituspreventie. Aanvullend werden deze data vergeleken met de resultaten van een vergelijkbare studie uit 1991, waarbij 351 vragenlijsten werden meegenomen in de analyse. In vergelijking met de resultaten uit het onderzoek in 1991, bleek dat de 29

37 verpleegkundigen in 2003 beschikten over een betere kennis omtrent de preventieve maatregelen die op het moment van de studie werden aanbevolen. Men concludeerde dat de kennis over nuttige maatregelen in lijn met de aanbevelingen matig is en dat de kennis over maatregelen die niet nuttig zijn zwak is. Implementatie van nieuwe preventieve maatregelen Het onderzoek van Buss et al (2004) vond plaats bij 18 gezondheidswerkers uit vijf Nederlandse rust- en verzorgingstehuizen. Dit onderzoek over decubituspreventie en problemen gerelateerd aan decubituspreventie, beschrijft vier belangrijke bronnen van informatie bij verpleegkundigen, namelijk ervaring, informatie verkregen vanuit de basisopleiding verpleegkunde, informatie verkregen van collegae en traditionele kennis. Volgens de auteurs kunnen deze als barrières beschouwd worden bij het implementeren van nieuwe kennis naar de praktijk, omdat verpleegkundigen vaak wensen vast te houden aan tradities en ervaring. Immers wanneer zij zelf vinden dat ze patiënten van goede zorg voorzien, lijken ze niet gehinderd door het feit dat sommige kennis gedateerd is. Verpleegkundigen integreren weinig nieuwe kennis in de praktijk. Ze benoemen hierbij tijdstekort en een hoge werkbelasting als barrières. Kennis van de huidige richtlijnen Pancarbo-Hidalgo et al (2007) hebben onderzocht in welke mate de Spaanse richtlijnen gekend zijn door verpleegkundigen en ook in de praktijk worden geïmplementeerd. Uit het onderzoek bleek dat er in de praktijk een ernstige onevenredigheid bestaat tussen weten wat te doen en het werkelijk doen. Verpleegkundigen beschikten soms over de kennis omtrent de preventieve maatregelen, maar pasten deze niet toe in de praktijk. Het bleek dat zowel de kennis bij verpleegkundigen inzake de behandeling van decubitus, als de kennis over wat in de richtlijnen wordt geïdentificeerd als zijnde ineffectieve preventieve maatregelen ondermaats is. 30

38 3.2.2 De attitude van verpleegkundigen Verscheidene studies hebben het belang van de attitude van de verpleegkundigen inzake decubituspreventie onderzocht (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss, Halfens, Abu-Saad & Kok, 2004; Moore & Price, 2004; Hulsenboom, Bours & Halfens, 2007; Källman & Suserud, 2008). Attitude ten aanzien van decubitus Bostrom & Kenneth (1992) tonen aan dat verpleegkundige interventies met betrekking tot decubituspreventie en de behandeling van decubitus geen hoge prioriteit krijgen. Dit gebrek aan interesse werd eveneens duidelijk door de schaarse aanwezigheid van verpleegkundigen bij bijscholingen rond huidintegriteit. Het onderzoek van Buss et al (2004) vond plaats bij 18 gezondheidswerkers, werkzaam binnen Nederlandse rust- en verzorgingstehuizen. Hier vinden verpleegkundigen dat decubitus weinig voorkomt binnen hun instelling. De patiënten die decubitusletsels hebben, hadden deze volgens de verpleegkundigen al bij opname. Ze plaatsen het probleem dus buiten hun verantwoordelijkheid en vertonen weinig betrokkenheid. Binnen het onderzoek van Hulsenboom et al (2007) werden 522 vragenlijsten geanalyseerd van verpleegkundigen in verband met hun kennis omtrent decubituspreventie. Uit dit onderzoek is gebleken dat het verpleegkundig team weinig bezorgd lijkt te zijn omtrent decubituspreventie. Naar hun mening komt decubitus niet zo vaak voor, waardoor het bijgevolg niet als een probleem wordt aanschouwd. Ervaren barrières binnen decubituspreventie Moore & Price (2004) onderzochten de attitude, het gedrag en de ervaren barrières binnen decubituspreventie bij 300 verpleegkundigen in zes ziekenhuizen. Na analyse kon men besluiten dat 41% van de participanten decubituspreventie als een tijdrovende interventie ervaart, 51% er een lage prioriteit aan toekent en 28% er weinig in geïnteresseerd is. Aanvullend concludeerden de 31

39 onderzoekers dat 67% van deze verpleegkundigen geen bijkomende opleiding meer kreeg in decubituspreventie en management sinds zij afstudeerden. De ervaren barrières volgens de verpleegkundigen naar decubituspreventie toe zijn de patiënt, een tekort aan tijd en een tekort aan personeel. Källman & Suserud (2008) analyseerden de kennis, attitude en praktijk van 154 verpleegkundigen en verpleegassistenten, en de ervaren mogelijkheden en barrières met betrekking tot de preventie en behandeling van decubitus. De auteurs konden besluiten dat de attitude inzake decubituspreventie positief was. Er blijkt wel een tekort aan interesse te zijn. Zo woonde slechts een derde van de steekproef ooit een bijscholing omtrent decubitus bij. Als laatste identificeerden de onderzoekers ervaren barrières binnen het uitvoeren van decubituspreventie en de behandeling van decubitus. Deze waren een tekort aan tijd, de toestand van de patiënt en een tekort aan bronnen en materiaal. Inzake de toestand van de patiënt omschrijven verpleegkundigen het als een obstakel wanneer de patiënt te ziek is of niet meewerkt. Naast barrières werden ook mogelijkheden die het toepassen van goede decubituspreventie stimuleren, geïdentificeerd. Deze waren het hebben van toegang tot drukreducerende materialen, kennis hebben, het eenduidig toepassen van decubituspreventie op de afdeling en teamwork Educatie van verpleegkundigen Binnen de literatuur kwamen drie alternatieve educatievormen prominent naar voor. Deze waren problem based learning, computer based learning en blended learning In de praktijk kunnen deze vormen van educatie moeilijk los van elkaar gezien worden. Er is vaak sprake van overlapping waardoor een specifieke aflijning niet mogelijk is. Problem based learning Problem based learning start met een casus. Problem based learning begeleidt de student bij het verwerven van de nodige kennis om het probleem in de casus te begrijpen en op te lossen. Deze educatievorm gebeurt meestal binnen een kleine groep, onder begeleiding van een 32

40 instructeur. Hierdoor wordt interactie tussen de studenten onderling en tussen de instructeur en de student mogelijk (Bryce, 2007). Smits et al (2002) beschreven problem based learning aan de hand van een systematische review. Hierbij werden slechts zes relevante studies gevonden waardoor geen consistent bewijs werd geleverd dat problem based learning beter is dan andere vormen van educatie. De onderzoekers konden wel een matig bewijs leveren waarbij problem based learning een positief effect oplevert bij de kennis, prestaties en tevredenheid van studenten. Bryce (2007) beschrijft problem based learning als een methode die het meest effect zal hebben bij personen die geïnteresseerd zijn om hun huidige kennis te verbreden. Aanvullend kan ook opgemerkt worden dat studenten meer vertrouwen krijgen in hun eigen mogelijkheden en in het verantwoorden van hun handelen. Binnen deze manier van educatie wordt het als een nadeel gezien dat het veel inzet en energie vraagt van de lesgever, meerbepaald in het opvolgen en begeleiden van de student. Daarom past men deze manier van educatie beter toe binnen kleinere groepen studenten. Computer based learning (e-learning) Clarke et al (2005) definiëren computer based learning of e-learning als het bevorderen en ondersteunen van leren door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Browne et al (2004) onderzochten aan de hand van een Randomised Controlled Trial de effectiviteit van een e- learning module ten opzichte van een traditioneel hoorcollege bij studenten en docenten tandheelkunde. De onderzoekers konden hieruit afleiden dat een traditioneel hoorcollege significant meer succes kan opleveren bij studenten, terwijl een e-learning module meer succesvol is bij docenten. Ze stellen bijgevolg dat e-learning eerder een voordeel kan opleveren bij mensen met meer kennis dan de basiskennis uit de opleiding. Zo wordt dus een onderscheid gemaakt tussen personen die in aanmerking komen om educatie te ontvangen door middel van e-learning. 33

41 De quasi-experimentele studie van Dunbar (2004) beschrijft het toepassen van een computer based learning module bij 2181 verpleegkundigen. Hierbij geeft zij een overzicht van de voor- en nadelen e-learning. De voordelen waren dat de student de informatie op zijn eigen tempo kan doorlopen en zonder assistentie van een instructeur, dat verpleegkundigen kennis en vaardigheden kunnen verwerven en hun professionele ontwikkeling kunnen verbeteren. E- learning kan tijdens een rustig moment op de afdeling worden toegepast, kent continue toegankelijkheid, tijdsbesparingen, een consistente presentatie van de inhoud die snel herzien kan worden en de evaluaties kunnen geautomatiseerd verlopen. Nadelen van e- learning zijn angst inzake het gebruik van computers, een onpersoonlijke methode van leren en de moeilijkheid om de vragen van de studenten tijdig te beantwoorden. In haar artikel beschrijft Bryce (2007) de voordelen die zich kunnen voordoen bij het toepassen van e learning als een alternatieve vorm van educatie. De voordelen zijn leren op eigen tempo, besparen van tijd en het opleveren van een financieel voordeel. Beeckman et al (2008) onderzochten aan de hand van een repeated measures design of een e-learning programma de classificatievaardigheden omtrent decubitus kon doen toenemen bij 212 verpleegkundigen en 214 laatstejaarsstudenten verpleegkunde. De experimentele groep ontving een individueel e- learningprogramma, de controlegroep een klassiek hoorcollege. De classificatievaardigheden verbeterden significant in beide groepen. De studenten verpleegkunde scoorden beter na het e- learningprogramma. Bij de verpleegkundigen werd er geen verschil bemerkt tussen beide educatieprogramma s. Het onderzoek van Chang et al (2008) beschrijft een Randomised Controlled Trial die de effectiviteit nagaat van een e-learning programma in vergelijking met een traditioneel hoorcollege bij 42 verpleegkundigen werkzaam binnen een ziekenhuis in Taiwan, met betrekking naar hun kennis en tevredenheid. De onderzoekers konden concluderen dat de verpleegkundigen die een traditioneel hoorcollege ontvingen, een hogere kennisscore behaalden. Daarnaast 34

42 lag de tevredenheid binnen deze steekproef hoog binnen zowel de controlegroep als de experimentele groep. Blended learning Blended e-learning wordt gedefiniëerd als een combinatie van elektronisch leren en traditionele leermethodes (Jonas & Burns, 2010). Woltering et al (2009) beschrijven een Randomised Controlled Trial bij 185 derde jaarstudenten geneeskunde en 14 docenten, waarbij een blended problem based learning programma werd vergeleken met een traditioneel problem based learning programma. De onderzoekers willen nagaan of het blended problem based learning programma de motivatie van de studenten kan doen toenemen en het leerproces kan ondersteunen. De onderzoekers konden afleiden dat de studenten het blended problem based learning programma significant beter vonden dan het traditioneel problem based learning programma. Meerbepaald ervaarden zij meer motivatie, een hogere tevredenheid en een hogere mate van verworven kennis. De docenten ervaarden geen verschillen tussen de twee programma s. In het artikel van Jonas & Burns (2010) wordt een transitie van een klassieke educatiemethode aan de hand van een hoorcollege naar het toepassen van blended e-learning omschreven. Deze verandering vond plaats in het Verenigd Koninkrijk bij 18 verpleegkundigen die een voortgezette opleiding volgden. Na het doorlopen van de module werden de studenten bevraagd inzake hun tevredenheid en ervaring. 13 vragenlijsten werden onderzocht, waardoor enkele voor- en nadelen geformuleerd kunnen worden. De nadelen waren het ervaren van een tekort aan informatica-vaardigheden en een gevoel van isolatie. Voordelen waren een vermindering in de reistijden- en kosten, vermindering van afwezigheid op de werkvloer en deze leermethode bleek makkelijker ingepland te worden binnen de dagelijkse bezigheden. 35

43 3.3 STUDIE Doel Het hoofddoel van dit onderzoek was de effectiviteit na te gaan van het decubitusspel Eprev in vergelijking met een klassiek educatieprogramma, inzake de kennis van verpleegkundigen ten opzichte van decubitus. Er werd ook nagegaan of er verschillen inzake de kennis aanwezig zijn tussen diploma, werksetting, leeftijd en werkervaring. De primaire outcome van dit onderzoek is de kennis van de verpleegkundigen. Als secundaire outcome werd bij de verpleegkundigen de attitude inzake decubituspreventie bevraagd. Deze werd slechts éénmalig bevraagd aangezien werd aangenomen dat de attitude van de verpleegkundigen niet onmiddellijk zou wijzigen na de interventie Design Dit onderzoek was een Randomised Controlled Trial (RCT) met een pretest-posttest design. Het onderzoek werd uitgevoerd tussen september 2009 en maart Steekproef Er werd gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproef van gezondheidszorginstellingen gelokaliseerd in Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Binnen deze instellingen werd een gelegenheidssteekproef van 150 verpleegkundigen uitgenodigd tot deelname. De verpleegkundigen werden gerecruteerd in verschillende settings: uit regionale ziekenhuizen, een privaat ziekenhuis, thuisverpleging en rust- en verzorgingstehuizen. Als inclusiecriterium voor de verpleegkundigen was een diploma in de verpleegkunde vereist. Zowel bachelors in de verpleegkunde als gegradueerde verpleegkundigen (HBO5) werden geïncludeerd. 36

44 3.3.4 Instrumenten Aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst werden gegevens opgevraagd van de participanten, namelijk geslacht, leeftijd, zorginstelling, diploma, universitaire opleiding, werkervaring, afdeling, werkregime, referentie wondzorg en of men reeds bijscholing had gevolgd omtrent decubitus (zie bijlage 1). De attitude naar decubitus werd geoperationaliseerd met behulp van de vragenlijst Attitude towards Pressure Ulcers (APU) (Beeckman et al, 2010) (zie bijlage 2). Binnen de APU-vragenlijst worden vijf thema s onderscheiden. Deze thema s zijn Persoonlijke competentie in het voorkomen van decubitus, Prioriteit van decubituspreventie, Impact van decubitus, Verantwoordelijkheid inzake decubituspreventie en Vertrouwen in de effectiviteit van preventie. Hierbij werden 13 stellingen bevraagd aan de hand van een 4-punt Likertschaal met de antwoordmogelijkheden helemaal akkoord, akkoord, niet akkoord en helemaal niet akkoord. Uit het onderzoek van Beeckman et al (2010) bleek dat de APU-vragenlijst een betrouwbaar instrument met een interne consistentie van 0,79 (Cronbach s α) is. Om de kennis te evalueren werd gebruik gemaakt van de Pressure Ulcer Knowledge Assessment Tool (PUKAT) (Beeckman et al, 2010) (zie bijlage 3). Binnen de PUKAT-vragenlijst worden zes thema s onderscheiden. Deze thema s zijn Etiologie en ontstaan van decubitus, Classificatie en observatie, Risico, Voeding, Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht en Preventie de vermindering van de duur van druken schuifkracht. De PUKAT-vragenlijst is eveneens een betrouwbaar instrument met een interne consistentie van 0,77 (Cronbach s α). De inhoudsvaliditeit is excellent gebleken (Content Validity Index = ) (Beeckman et al, 2010). 37

45 3.3.5 Interventie Het decubitusspel Eprev betreft een alternatieve manier van educatie aan verpleegkundigen inzake decubituspreventie aan de hand van een spel dat bestaat uit patiëntencasussen ( Eprev kan worden beschouwd als een vorm van problem based learning. Problem based learning start immers met een casus waarbij de student begeleid wordt bij het verwerven van de nodige kennis om het probleem in de casus te begrijpen en op te lossen (Bryce, 2007). Indien gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatietechnologie, kan Eprev worden omschreven als een vorm van computer based learning. Binnen Eprev worden acht patiëntencasussen gepresenteerd op spelkaarten die de verpleegkundigen dienen te analyseren. Aan de hand van de gegeven informatie, dienen de verpleegkundigen te bepalen in welke mate de patiënt risico loopt op decubitus, aan de hand van ondermeer zijn score op een risicoschaal en het al dan niet aanwezig zijn van niet-wegdrukbare roodheid. Er worden eveneens kaarten ter beschikking gesteld waarop verscheidene types materialen inzake decubituspreventie staan afgebeeld. Het beschikbare preventiemateriaal is echter beperkt in aantal om de realiteit zoveel mogelijk te benaderen. De verpleegkundigen dienen na te gaan welke materialen het meest effectief zijn inzake decubituspreventie. Vervolgens is het de bedoeling dat zij het meest geschikte preventiemanagement koppelen aan iedere casus. Eprev wil verpleegkundigen stimuleren tot nadenken over de afzonderlijke patiënt om individualisatie van de zorg te bekomen. De controlegroep kreeg een klassiek hoorcollege omtrent decubituspreventie aan de hand van een powerpointpresentatie. Deze les duurde ongeveer 40 minuten. De experimentele groep kreeg les aan de hand van het decubitusspel Eprev. Gedurende deze les werd de powerpointpresentatie gebruikt die eveneens in de klassieke les aan bod kwam. De presentatie werd enkel aangevuld met noodzakelijke informatie inzake het spelen van Eprev. De verpleegkundigen binnen de experimentele groep kregen eerst een deel van de presentatie te zien, waarin de basisbegrippen 38

46 omtrent decubitus en de belangrijkste peilers inzake decubituspreventie vermeld worden. Vervolgens dienden ze het spel voor de eerste keer te spelen. Hierbij is het de bedoeling dat ze het geschikte preventiemateriaal aan elke casus koppelen. Nadien werd de presentatie verder gezet, waarbij de preventiematerialen werden verduidelijkt. Achteraf kregen ze de mogelijkheid om het spel voor de tweede keer te spelen. Op deze manier konden ze de kaarten corrigeren indien nodig. Als laatste werden de correcte antwoorden gezamenlijk overlopen. Deze interventie duurde ongeveer 90 minuten. 39

47 Figuur 1: Flowchart interventie 40

48 3.3.6 Procedure Binnen dit onderzoek vonden vijf sessies plaats waarin het Eprevspel werd gespeeld en tevens een controlegroep werd bevraagd. Deze sessies vonden plaats op instellingsniveau. Op deze manier konden er telkens 30 verpleegkundigen deelnemen per interventie. De verpleegkundigen werden per sessie in een groep van 10 tot 30 verpleegkundigen ontvangen. Ze werden ad random verdeeld in twee gelijke groepen. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een computerprogramma (RANDOM.org). Door deze randomisatie werden verpleegkundigen toegewezen aan de experimentele groep en aan de controlegroep. Alvorens de interventies van start gingen, werden beide groepen bevraagd naar kennis en attitude aan de hand van de vragenlijsten PUKAT (Beeckman et al, 2010) en APU (Beeckman et al, 2010). Er werden eveneens demografische gegevens opgevraagd. Na deze pretest vonden de interventies plaats. Na afloop van de lessen werden de proefpersonen in de posttest bevraagd inzake de kennis met behulp van dezelfde vragenlijst. De attitude werd niet meer bevraagd. De vragenlijsten werden verzameld voor en na iedere interventie door de onderzoekers. Dezelfde procedure werd gevolgd binnen elke zorginstelling Ethische commissie goedkeuring Deze studie verkreeg een ethische goedkeuring van het ethisch comité van het Universitair Ziekenhuis Gent ( AB). Er werd eveneens een ethische goedkeuring verkregen bij de deelnemende ziekenhuizen. Van de deelnemende rust- en verzorgingstehuizen en de thuisverpleging werd de schriftelijke toestemming van de directie verkregen. Elke deelnemer werd schriftelijk geïnformeerd inzake zijn betrokkenheid bij deze datacollectie aan de hand van een informed consent. Het invullen en indienen van de vragenlijsten werd beschouwd als een toestemming voor deelname aan het onderzoek. 41

49 3.3.8 Data-analyse De data werden geanalyseerd met behulp van het statistisch softwarepakket SPSS 17.0 (SPSS Inc., Chicago, IL, USA). Inzake de beschrijvende statistiek werden mediaan, IQR, percentages, frequenties, gemiddelde en de standaarddeviatie nagegaan. De normaliteit van de continue variabelen werd nagegaan aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov test, het Q-Q plot en het histogram. Bij normaal verdeelde variabelen werden parametrische testen toegepast, namelijk t-testen. Bij de niet- normaal verdeelde variabelen werd een non-parametrische test toegepast, namelijk de Mann-Whitney U test. Voor de analyse van de categorische variabelen werd gebruik gemaakt van de chi-kwadraattest en de fisher s exact-test Om resultaten tussen twee groepen te vergelijken, werden t-testen gebruikt. Om na te gaan of de kennisscore tussen de experimentele groep en de controlegroep vergelijkbaar was, werd gebruik gemaakt van de independent samples t-test. Vervolgens werd de gepaarde t- test toegepast om de scores tussen de pretest en de posttest van de participanten binnen de experimentele groep en de controlegroep te gaan vergelijken. Volledigheidshalve werden de beide richtingen in één analyse verwerkt, namelijk aan de hand van de repeated measures ANOVA. De attitude-vragenlijst werd geanalyseerd aan de hand van de Mann- Withney U test. Hierbij werd nagegaan of er een verschil in score was tussen de experimentele groep en de controlegroep. 3.4 RESULTATEN Demografische gegevens In de studie participeerden 129 verpleegkundigen. Binnen de totale groep bevonden zich meer vrouwen dan mannen (respectievelijk 83.7% en 16.3%). De grootste groep waren verpleegkundigen uit ziekenhuizen (56.6%). De overige participanten waren werkzaam binnen RVT s (26.4%) en thuisverpleging (17.0%). Het merendeel van de verpleegkundigen had een bachelordiploma (61.2%). De leeftijd van de participanten bevond zich in 40.3% van de groep tussen de 35 en 50 jaar. 42

50 In tabel 1 worden de demografische gegevens van de participanten in de experimentele groep en de controlegroep voorgesteld. Er was geen significant verschil te bemerken tussen de experimentele en controlegroep qua geslacht, leeftijd, instelling, diploma, universiteit, werkervaring, afdeling, werkregime, referentie wondzorg en bijscholing decubitus. Tabel 1: Demografische gegevens van de participerende verpleegkundigen Variabele Experimentele groep Controlegroep n=65 (50.4%) Test p- waarde n=64(49.6%) Geslacht Vrouw 53 (82.8) 55 (84.6) Fisher s 0.82 Man Leeftijd < >50 Instelling Diploma Universiteit Werkervaring Afdeling Werkregime Referentie wondzorg Bijscholing decubitus Ziekenhuizen RVT Thuisverpleging Bachelor Gediplomeerde Ja Neen < >20 Geneeskunde Heelkunde OK Spoed/IZ Thuisverpleging RVT Andere Voltijds (VT) Halftijds (HT) <VT, >HT <HT Ja Neen Ja Neen 11 (17.2) 14 (21.9) 22 (34.4) 24 (37.5) 4 (8.3) 37 (57.8) 16 (25.0) 11 (17.2) 41 (64.1) 23 (35.9) 6 (9.4) 58 (90.6) 19 (29.7) 17 (26.6) 14 (21.9) 14 (21.9) 12 (18.8) 14 (21.9) 1 (1.6) 3 (4.7) 11 (17.2) 16 (25.0) 7 (10.9) 42 (65.6) 9 (14.1) 12 (18.8) 1 (1.6) 10 (15.6) 54 (84.4) 32 (50.0) 32 (50.0) 10 (15.4) 12 (18.5) 17 (26.2) 28 (43.1) 8 (12.3) 36 (55.4) 18 (27.7) 11 (16.9) 38 (58.5) 27 (41.5) 8 (12.3) 57 (87.7) 15 (23.1) 12 (18.5) 15 (23.1) 23 (35.4) 9 (13.8) 15 (23.1) 1 (1.5) 3 (4.6) 11 (16.9) 18 (27.7) 8 (12.3) 35 (53.8) 11 (16.9) 19 (29.2) 0 (0.0) 8 (12.3) 57 (87.7) 38 (58.5) 27 (41.5) exact test Mann- Whitney U test U= X²= Fisher s 0.59 exact test Fisher s 0.78 exact test Mann Whitney U test U= X²= X²= Fisher s exact test Fisher s exact test

51 3.4.2 Attitude De attitude werd bevraagd met behulp van de APU-vragenlijst (Beeckman et al, 2010). In tabel 2a worden de percentages van de antwoorden weergegeven per stelling. Positieve stellingen werden positief gescoord, waarbij men voor het antwoord helemaal akkoord 4 punten kreeg, voor het antwoord akkoord 3 punten, voor het antwoord niet akkoord 2 punten en voor het antwoord helemaal niet akkoord 1 punt. Bij de negatieve stellingen werden deze scores omgedraaid. Inzake de totaalscore was er geen significant verschil in attitude te bemerken tussen de participanten binnen de experimentele groep en die in de controlegroep (p = 0.692). Er waren eveneens geen significante verschillen te bemerken tussen beide groepen inzake de vijf thema s binnen de APU-vragenlijst (zie tabel 2b). Tabel 2a: Attitudescores van de deelnemende verpleegkundigen (n=129) op basis van de APU-vragenlijst (Beeckman et al 2010) Stellingen Akkoord Ik ben van mening dat... (%) Persoonlijke competetentie in het voorkomen van decubitus -Ik in staat ben om goede decubituspreventie toe te passen (n=128). -Ik goed opgeleid ben om decubituspreventie te gev en. Ik weet wat ik moet doen (n=126). -Goede decubituspreventie mogelijk is en dat anderen het beter kunnen dan ik (n=126). Prioriteit van decubituspreventie -Er teveel aandacht gaat naar de preventie van decubitus. Er zijn belangrijkere problemen die aangepakt dienen te worden (n=128). -Er teveel aandacht gegeven wordt aan de decubitusproblematiek (n=128). -Decubituspreventie een prioriteit moet zijn (n=129). Helemaal akkoord (%) Niet akkoord (%) Helemaal niet akkoord (%) Impact van decubitus -Decubitus zelden een ongemak vormt voor de patiënt (n=129)

52 -De kost van decubitus niet moet overdreven worden (n=128). -De kosten van decubitus voor de maatschappij onderschat (n=129). Verantwoordelijkheid inzake decubituspreventie -Als mjn patiënten decubitus krijgen, ik daar een belangrijke verantwoordelijkheid in draag (n=126). -Ik een belangrijke rol heb in de preventie van decubitus (n=127). Vertrouwen in de effectiviteit van preventie -Heel wat decubitusletsels voorkomen kunnen worden als goede preventie gegeven wordt (n=129). -Decubitusletsels bijna nooit te voorkomen zijn (n=128) Kennis De kennis werd bevraagd met behulp van de PUKAT-vragenlijst (Beeckman et al, 2010) Vergelijking tussen experimentele en controlegroep In de pretest was de gemiddelde kennisscore binnen de experimentele groep 13.8 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 13.3 op 26. Deze scores verschilden niet significant elkaar (p = 0.37). De kennisscores worden gepresenteerd in tabel 3. De kennisscores werden afzonderlijk per thema geanalyseerd. In de pretest was de gemiddelde score binnen de experimentele groep inzake het thema Etiologie en ontstaan van decubitus 3.0 op 6, in de controlegroep bedroeg deze 2.8 op 6. De test toonde geen significant verschil aan tussen beide groepen (p = 0.34). Met betrekking tot het thema Classificatie en observatie was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 2.5 op 5, in de controlegroep 2.4 op 5. Ook hier werd geen significant verschil bemerkt (p = 0.30). Betreffende het thema Risico was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 0.8 op 2, in de controlegroep werd eveneens een gemiddelde score gezien van 0.8 op 2. Opnieuw werd hier geen significant verschil bemerkt (p = 0.92). Inzake het thema Voeding was de 45

53 gemiddelde score binnen de experimentele groep 0.9 op 1, in de controlegroep werd eveneens een gemiddelde score gezien van 0.9 op 1. Bijgevolg werd ook hier geen significant verschil bemerkt (p = 0.98). Met betrekking tot het thema Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 5.2 op 7, in de controlegroep bedroeg deze eveneens 5.2 op 7. Opnieuw werd hier geen significant verschil bemerkt (p = 0.99). Betreffende het thema Preventie de vermindering van de duur van druk- en schuifkracht was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 3.6 op 5, in de controlegroep bedroeg deze 3.3 op 5. Ook binnen dit laatste thema werd geen significant verschil bemerkt tussen experimentele en controlegroep (p = 0.10). In de posttest was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 18.0 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 17.4 op 26. De scores tussen de beide groepen verschilden niet significant van elkaar (p = 0.25). Ook inzake de posttest werden de scores binnen de thema s vergeleken. In de posttest was de gemiddelde score binnen de experimentele groep met betrekking tot het thema Etiologie en ontstaan van decubitus 4.2 op 6, in de controlegroep bedroeg deze eveneens 4.2 op 6. De test toonde geen significant verschil aan tussen beide groepen (p = 0.92). Betreffende het thema Classificatie en observatie was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 3.1 op 5, in de controlegroep werd een gemiddelde score gezien van 2.9 op 5. Ook hier werd geen significant verschil bemerkt (p = 0.38). Inzake het thema Risico was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 0.9 op 2, in de controlegroep werd eveneens een gemiddelde score gezien van 0.9 op 2. Opnieuw werd hier geen significant verschil bemerkt (p = 0.77). Met betrekking tot het thema Voeding was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 0.9 op 1, in de controlegroep werd een gemiddelde score gezien van 0.8 op 1. Binnen dit thema werd een trend tot het significant verschillen van de scores binnen beide groepen, bemerkt (p = 0.06). Betreffende het thema Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht was de 46

54 gemiddelde score binnen de experimentele groep 5.2 op 7, in de controlegroep bedroeg deze eveneens 5.2 op 7. Opnieuw werd hier geen significant verschil bemerkt (p = 0.99). Inzake het thema Preventie de vermindering van de duur van druk- en schuifkracht was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 3.6 op 5, in de controlegroep bedroeg deze 3.3 op 5. Ook binnen dit laatste thema werd geen significant verschil bemerkt tussen de experimentele en de controlegroep (p = 0.10). 47

55 Tabel 3: Verschil in kennisscore (PUKAT) tussen experimentele groep en controlegroep in de pretest en de posttest (n=129) Pretest Posttest Thema s Etiologie en ontstaan van decubitus. Classificatie en observatie. Risico. Voeding. Preventie-de vermindering van de grootte van druk-en schuifkracht. Preventie-de vermindering van de duur van druk-en schuifkracht. Experimentele groep Gemiddelde (SD) 3.0 (1.28) 2.5 (1.05) 0.8 (0.68) 0.9 (0.29) Controlegroep Gemiddelde (SD) 2.8 (1.62) 2.8 (1.05) 0.8 (0.66) 0.9 (0.29) t- waarde p- waarde 5.2 (1.25) 3.6 (1.00) 5.2 (1.30) 3.3 (0.96) Totaal pretest 13.8 (3.41) 13.3 (3.32) Etiologie en ontstaan van decubitus. 4.2 (0.99) 4.2 (0.99) Classificatie en observatie. 3.1 (0.87) 2.9 (1.03) Risico. 0.9 (0.61) 0.9 (0.55) Voeding. 0.9 (0.24) 0.8 (0.38) Preventie-de vermindering van de grootte van druk-en schuifkracht. 5.2 (1.25) 5.2 (1.30) Preventie-de vermindering van de duur van druk-en schuifkracht. 3.6 (1.00) 3.3 (0.96) Totaal posttest 18.0 (2.93) 17.4 (2.92)

56 Vergelijking tussen pretest en posttest Om het effect van de interventie te meten werden de scores van de pretest en de posttest van de participanten vergeleken. Binnen de experimentele groep was de gemiddelde score in de pretest 13.8 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 13.3 op 26. In de posttest was de gemiddelde score binnen de experimentele groep 18.0 op 26, in de controlegroep bedroeg deze 17.4 op 26 (zie tabel 4). De gemiddelde score van de participanten binnen de experimentele groep is significant toegenomen met 4.14 punten (p = < 0.001). Ook in de controlegroep is de score met gemiddeld 4.08 punten toegenomen (p= < 0.001). De toename van de scores binnen beide groepen zijn niet significant verschillend, de toename van de gemiddelde scores binnen de groepen is vergelijkbaar (p = 0.91) (zie tabel 5c). In de experimentele groep werd een significante stijging van de gemiddelde score bemerkt, wat betreft de thema s Etiologie en ontstaan van decubitus (p = <0.001), Classificatie en observatie (p = <0.001) en Risico (p = 0.05). Binnen deze groep werd er geen significant verschil bemerkt betreffende de thema s Voeding, Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht en Preventie de vermindering van de duur van druken schuifkracht (zie tabel 4). In de controlegroep was er een significante stijging van de gemiddelde score aanwezig inzake de thema s Etiologie en ontstaan van decubitus (p = <0.001) en Classificatie en observatie (p = <0.001). Bij de overige thema s werd geen significant verschil bemerkt (zie tabel 4) Repeated measures ANOVA Het interventie-effect werd nagegaan aan de hand van de repeated measures ANOVA (zie tabel 7a). De within-factor werd gedefinieerd als de tijdsfactor. Dit betreft de evolutie in de score van de pretest naar de posttest. De between-factor werd gedefinieerd als de groepsfactor, namelijk de experimentele groep en de controlegroep. Er werd eerst gekeken naar het interactie-effect tussen tijd en groep. De analyse toonde aan dat er geen significant interactie-effect bestaat tussen beiden (p= 0.91) (zie figuur 2). Dit betekent dat de evolutie in score tussen de pretest en de posttest niet afhankelijk was van de 49

57 groep waartoe men behoorde. Alle deelnemers vertoonden een positieve evolutie inzake hun score. Vervolgens werden de twee hoofdeffecten, namelijk de factor tijd en de factor groep, afzonderlijk bekeken. Er werd gezien dat de factor tijd een significant effect kent (p<0.001). Dit wordt duidelijk bemerkt aan de hand van de gemiddelden, waarbij de gemiddelde score in de posttest 17.7 op 26 bedroeg en de gemiddelde score in de pretest 13.5 op 26 bedroeg. Bijgevolg kan gezegd worden dat binnen zowel de experimentele als de controlegroep een significante stijging kan gezien worden tussen de kennisscore in de pretest en de posttest (tabel 7a). Inzake de factor groep werd er geen significant verschil bemerkt (p= 0.24). Er is geen verschil tussen de scores binnen de beide groepen, onafhankelijk van de tijdsfactor (tabel 7b). Tabel 7a: Gemiddelde kennisscore in de pretest en posttest binnen experimentele en controlegroep Gemiddelde kennisscore Experimentele groep pretest 13.8 Controlegroep pretest 13.3 Totaal pretest 13.5 Experimentele groep posttest 18.0 Controlegroep posttest 17.4 Totaal posttest 17.7 Tabel 7b: resultaten repeated measures anova F-waarde p-waarde Interactie-effect Tijd*groep Wilks Lambda Hoofdeffecten Tijd Wilks Lambda <0.001 Groep

58 Figuur 2: resultaat repeated measures ANOVA Aanvullend kunnen covariaten meegenomen worden in de analyse. Om te bepalen welke covariaten werden meegenomen, werden twee testen uitgevoerd, namelijk de independent samples t-test en de oneway ANOVA. De independent samples t-test werd toegepast om de samenhang na te gaan tussen een kwantitatieve variabele en een kwalitatieve variabele, waarbij deze laatste slechts bestaat uit twee categorieën. Deze test werd toegepast bij de variabelen geslacht, diploma, universiteit, referentie wondzorg en bijscholing decubitus zowel voor de pretest als de posttest (zie tabel 6a en 6b). Hieruit is gebleken dat de variabelen diploma, referentie wondzorg en bijscholing decubitus significante covariaten zijn, meerbepaald wil dit zeggen dat er bij deze variabelen telkens een significant verschil bestaat tussen de twee groepen. De one-way ANOVA werd toegepast bij variabelen waarvan de kwalitatieve variabele uit meer dan twee categorieën bestaat. Deze test werd toegepast op de variabelen leeftijd, instelling, werkervaring, afdeling en werkregime. Hieruit is gebleken dat geen enkele van deze variabele een significante covariaat is. De drie covariaten die werden meegenomen in de analyse waren diploma, referentie wondzorg en bijscholing decubitus. De evolutie in kennisscores tussen pretest en posttest bleek significant positief beïnvloed te worden door de covariaten referentie wondzorg 51

59 (p=0.002) (zie tabel 9b) en bijscholing decubitus (p=0.05) (zie tabel 10b). 3.5 DISCUSSIE Het doel van het onderzoek was in de eerste plaats het nagaan van de effectiviteit van het decubitsspel Eprev op de kennis van verpleegkundigen. Eprev werd voor de eerste maal toegepast als een alternatieve manier van educatie. Dit onderzoek had een aantal beperkingen. Een belangrijke beperking was het gebruik van een convenience sample. Als eerste kan dit leiden tot een self-selection bias waardoor de validiteit van het onderzoek bedreigd kan worden. Zo kunnen er zich meer verpleegkundigen hebben aangeboden die reeds een bijscholing decubitus hebben gevolgd, die referentieverpleegkundige wondzorg zijn of die hoger geschoold zijn. Wanneer de demografische gegevens van de steekproef binnen dit onderzoek nader werden bekeken, werd opgemerkt dat er meer bachelors in de verpleegkunde hebben deelgenomen (n=79) dan HBO5-verpleegkundigen (n=50). Omtrent de variabelen referentie wondzorg en bijscholing decubitus bleek binnen deze steekproef dat er niet meer verpleegkundigen deelnamen aan het onderzoek die reeds een bijscholing decubitus hebben gevolgd (n=70) of die referentieverpleegkundige wondzorg waren (n=18). Deze drie kenmerken van participanten werden dan ook opgenomen als covariaten in de analyse van de repeated measures ANOVA. Uit deze analyses bleek dat deze wel degelijk een invloed hadden op de evolutie in kennisscore. Echter tussen de experimentele en de controlegroep bleek deze evolutie niet significant te verschillen. Vervolgens kan het gebruik van een convenience sample geleid hebben tot een laag aantal deelnemers. De interesse van verpleegkundigen met betrekking tot dit onderwerp, bleek eerder laag te zijn. De lage interesse met betrekking tot decubitus en decubituspreventie wordt bevestigd door verscheidene artikels (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss et al, 2004; Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Daarbij wordt in de literatuur opgemerkt dat verpleegkundigen weinig gemotiveerd zijn tot het 52

60 volgen van een bijscholing omtrent dit onderwerp (Bostrom & Kenneth, 1992; Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Door een lage interesse en motivatie blijkt uit dit onderzoek dat de kennis van verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen laag is. Sensibilisatie van verpleegkundigen kan een maatregel zijn om hun bewust te maken van de impact die decubitus heeft bij de patiënt, namelijk een verhoogde morbiditeit, mortaliteit en kosten (Wipke-Tevis et al, 2004). Men kan hier ook de rol van de verpleegkundige binnen de preventie van decubitus benadrukken. Binnen dit onderzoek namen voornamelijk verpleegkundigen werkzaam binnen een ziekenhuis deel. Verpleegkundigen werkzaam in de thuisverpleging en rust- en verzorgingstehuizen waren in mindere mate vertegenwoordigd. Volgend onderzoek kan hier aandacht aan geven. Het onderzoek includeerde geen studenten verpleegkunde, dit kan eveneens aan aandachtspunt betekenen binnen verder onderzoek. De interventie betrof het geven van een les omtrent decubituspreventie aan de hand van het decubitusspel Eprev. De participanten die zich in de controlegroep bevonden, kregen les aan de hand van een klassiek hoorcollege. De powerpointpresentatie was in beide groepen steeds dezelfde, met uitzondering van het toevoegen van het Eprev-spel in de experimentele groep. De lessen werden telkens gegeven door de onderzoekers zelf. Hierbij werd steeds afgewisseld van lesgever om de beïnvloeding van de lesgever te minimaliseren. Het decubitusspel Eprev werd ontwikkeld om te spelen binnen groepen van maximaal acht verpleegkundigen. Tijdens dit onderzoek werd bemerkt dat dit maximum toch hoog lag. Een grote groep bleek ervoor te zorgen dat de mening van meer mensen verdrongen werd door verpleegkundigen die het voortouw namen. Het is dan ook aan te raden dat de lesgever de participanten verdeeld onder kleinere groepen. 53

61 De powerpoint die gepresenteerd werd bij zowel de experimentele groep als de controlegroep werd na de eerste les aangepast, door het toevoegen van informatie met betrekking tot voeding en decubitus. Aangezien er binnen de PUKAT-vragenlijst, vragen gesteld worden met betrekking tot deze relatie, bleek dit noodzakelijk. Dit werd aangegeven door de verpleegkundigen zelf tijdens de discussie na de les. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat er geen significant verschil bestond tussen de evolutie in kennisscores. De hypothese dat het Eprev-spel de kennis in een hogere mate zou doen toenemen, wordt niet bevestigd binnen deze studie. Mogelijke redenen voor deze resultaten kunnen zijn dat de basiskennis van de verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie in beide groepen reeds laag was. Zodanig dat de evolutie in kennisscore in beide groepen niet verschilde van elkaar omdat alle verpleegkundigen nood hadden aan een bijscholing omtrent dit topic. Na analyse van de PUKAT-vragenlijsten in de pretest kwam ook duidelijk naar voor dat de vragen binnen de thema s etiologie van decubitus en classificatie van decubitus vaak fout werden beantwoord door de participanten. De resultaten van de analyse van deze vragen in de posttest toonden opvallend meer correcte antwoorden. Deze beide thema s behoren echter tot de basiskennis van een verpleegkundige met betrekking tot decubitus. Hieruit kan dus blijken dat deze kennis reeds bij aanvang ondermaats kon genoemd worden. Een volgende reden die kan verklaren waarom geen significant verschil werd opgemerkt inzake de evolutie in de kennisscore tussen beide groepen is dat de verpleegkundigen niet creatief genoeg omgingen met enerzijds het gebruik van het Eprev-spel en anderzijds het invullen van de antwoorden op de PUKAT-vragenlijst. Meerbepaald zijn binnen de casussen in het Eprev-spel alle gegevens voorhanden om te bepalen in welke mate de patiënt een risico heeft op het al dan niet ontwikkelen van een decubitusletsel. De verpleegkundigen moeten echter zelf, creatief, nadenken over de casussen en de maatregelen die men hierbij kan treffen. Ook bij de PUKAT-vragenlijst is dit het geval. Een laatste reden die kan verklaren waarom geen significant verschil tussen beide groepen werd bemerkt, kan een lage motivatie en 54

62 interesse bij de participanten zijn. Zo werd in het artikel van Bryce (2007) beschreven dat problem based learning het meest effect zal hebben bij personen die geïnteresseerd zijn om hun huidige kennis te verbreden, zijnde gemotiveerde en zelf-motiverende personen. Naast kennis werd de attitude éénmalig bevraagd binnen dit onderzoek. Het is mogelijk dat het Eprev-spel een invloed had op de attitude van de verpleegkundigen. De attitude werd binnen dit onderzoek niet meer bevraagd na de interventie. Hierdoor kunnen geen besluiten gevormd worden met betrekking tot de attitude. Verder onderzoek is aan te raden. Hierbij is het belangrijk duidelijk te maken wat de ernst van de gevolgen is voor de patiënt die een decubitusletsel ontwikkelt. Tevens moet ook aandacht geschonken worden aan welke preventieve maatregelen al dan niet nuttig zijn binnen de praktijk. Bij educatieprogramma s voor verdere opleiding van verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen, dient de aandacht dus gericht te worden op de oorzaak van decubitus en het onderscheid tussen decubitsletsels, frictieletsels en vochtletsels. Uit het onderzoek bleek namelijk dat preventieve maatregelen inzake vocht-en frictieletsels nog vaak gebruikt worden ter preventie van decubitusletsels. Het decubitusspel Eprev bleek niet effectiever te zijn dan een klassiek hoorcollege, inzake het verbeteren van de kennis bij verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen. Deze resultaten corresponderen met de bevindingen van Smits et al (2002) binnen hun systematische review inzake de effectiviteit van educatie aan de hand van problem based learning. De auteurs konden afleiden dat problem based learning geen effect opleverde bij de kennis en prestaties van de studenten. Er kon wel een matige verbetering bemerkt worden inzake de tevredenheid van de studenten. Het Eprev-spel wordt binnen dit onderzoek toegepast als een vorm van problem based learning. Aangezien de resultaten niet tegemoet 55

63 kwamen aan de verwachtingen, kan een andere vorm toegepast worden. De aflijning van de verschillende educatievormen is immers moeilijk te maken. Het Eprev-spel kan elektronisch gespeeld worden via een website. Dit is een manier die aansluit bij de hedendaagse verwachtingen. E-learning kent veel voordelen zoals leren op eigen tempo, kiezen op welk tijdstip het spel wordt gespeeld, minder verlies van tijd door het besparen van reistijd, enzovoort (Browne et al, 2004; Dunbar, 2004; Bryce, 2007; Jonas & Burns, 2010). Verder onderzoek omtrent deze vorm van educatie is bijgevolg zeker aan te raden. 3.6 CONCLUSIE De kennis van verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie is eerder ondermaats gebleken. In de praktijk komt men als verpleegkundige echter vaak in contact met dit probleem. Het hebben van een goede kennis is onontbeerlijk voor het verzekeren van een goede klinische praktijk. Uit het onderzoek kan eveneens geconcludeerd worden dat de noodzaak aan educatie omtrent dit onderwerp hoog is. Binnen educatie omtrent dit onderwerp is een motiverende manier van lesgeven noodzakelijk. Educatie aan de hand van problem based learning is hierbij een mogelijkheid. Het decubitusspel Eprev vormde de alternatieve manier van educatie binnen dit onderzoek. Dit toonde aan dat deze manier van educatie niet effectiever bleek te zijn, in vergelijking met een klassiek hoorcollege, inzake het verbeteren van de kennis bij verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventie hierbij. Rekening houdend met de beperkingen van dit onderzoek en de recente ontwikkeling van het decubitusspel Eprev, wordt verder onderzoek omtrent dit onderwerp aangeraden. 56

64 4. AANVULLENDE RESULTATEN 4.1 NORMALITEITSTESTEN De normaliteit van de continue variabelen werd nagegaan aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov test, het Q-Q plot en het histogram. Aan de hand van deze testen werd besloten om de analyses uit te voeren met behulp van parametrische testen. Tabel 0: Normaalverdeling van de kennisscores in de pretest en de posttest (Kolmogorov-Smirnov test) Thema s Gemiddelde (Sd) Z-waarde p-waarde Pretest Posttest Etiologie en ontstaan van decubitus Classificatie en observatie Risico Voeding Preventie vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht Preventie vermindering van de duur van druk- en schuifkracht 2.9 (1.46) 2.4 (1.05) 0.8 (0.67) 0.9 (0.29) 5.2 (1.27) 3.4 (0.99) <0.001 <0.001 <0.001 <0.001 <0.001 Totaalscore pretest 13.5 (3.36) Etiologie en ontstaan van decubitus 4.2 (0.99) <0.001 Classificatie en observatie 3.0 (0.95) <0.001 Risico 0.9 (0.58) <0.001 Voeding 0.9 (0.32) <0.001 Preventie vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht 5.2 (1.27) <0.001 Preventie vermindering van de duur van druk- en schuifkracht 3.4 (0.99) <0.001 Totaalscore posttest 17.6 (2.93)

65 58

66 59

67 60

68 61

69 62

70 63

71 4.2 ATTITUDE De scores op de APU-vragenlijst werden geanalyseerd aan de hand van Mann-Withney U-test. In tabel 2b zien we dat er geen significant verschil in de totaalscore van attitude te bemerken was tussen de participanten binnen de experimentele groep en die in de controlegroep. Er waren eveneens geen significante verschillen te bemerken tussen beide groepen inzake de vijf thema s binnen de APU-vragenlijst. Tabel 2b: verschil in APU-score tussen experimentele groep en controlegroep per thema en totaal (Mann-Whitney U test) Thema s Thema 1 (n=125) Thema 2 (n=128) Thema 3 (n=128) Thema 4 (n=124) Thema 5 (n=125) Totaal (n=123) Experimentele groep Mediaan (IQR) 9.0 ( ) (n=64) 10.0 ( ) (n=64) 10.0 ( ) (n=64) 6.0 ( ) (n=63) 7.0 ( ) (n=64) 42.0 ( ) (n=63) Controlegroep U- waarde p- waarde Missing values Mediaan (IQR) 9.0 ( ) (n=61) 10.0 ( ) (n=64) 10.0 ( ) (n=64) 6.0 ( ) (n=61) 7.0 ( ) (n=64) 42.0 ( ) (n=60) 64

72 4.3 KENNIS Aanvullende tabellen Tabel 4: Vergelijking van de kennisscores tussen de pretest en de posttest binnen de experimentele en de controlegroep Experimenteel Controle Thema s Etiologie en ontstaan van decubitus Classificatie en observatie Risico Voeding Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht Preventie de vermindering van de duur van druk- en schuifkracht Pretest Gemiddelde (Sd) 3.0 (1.28) 2.5 (1.05) 0.8 (0.68) 0.9 (0.29) 5.2 (1.25) Posttest Gemiddelde (Sd) 4.2 (0.99) 3.1 (0.87) 0.9 (0.61) 0.9 (0.24) 5.2 (1.25) t- waarde * p- waarde <0.001 < (1.00) 3.6 (1.00) * * Totaalscore 13.8 (3.41) 18.0 (2.93) <0.001 Etiologie en ontstaan van decubitus 2.8 (1.62) 4.2 (0.99) <0.001 Classificatie en observatie 2.4 (1.05) 2.9 (1.03) Risico 0.8 (0.66) 0.9 (0.55) Voeding 0.9 (0.29) 0.8 (0.38) Preventie de vermindering van de grootte van druk- en schuifkracht 5.2 (1.30) 5.2 (1.30) * * Preventie de vermindering van de duur van druk- en schuifkracht 3.3 (0.96) 3.3 (0.96) * * Totaalscore 13.3 (3.32) 17.4 (2.92) <0.001 * * Bij deze thema s werden geen verschillen berekend aangezien dezelfde scores werden behaald op de pretest en de posttest. 65

73 Tabel 5a: Verschil in kennisscores tussen de pretest en de posttest binnen de experimentele groep Thema s Experimentele groep Test p-waarde Verschil t-waarde <0.001 Etiologie en ontstaan van decubitus. Classificatie en observatie <0.001 Risico Voeding Preventie-de vermindering van de grootte van de druken schuifkracht. Preventie-de vermindering van de duur van de druk-en schuifkracht * * TOTAAL <0.001 * Bij deze thema s werden geen verschillen berekend aangezien dezelfde scores werden behaald op de pretest en de posttest. 66

74 Tabel 5b: Verschil in kennisscores tussen de pretest en de posttest binnen de controlegroep Thema s Controlegroep Test p-waarde Verschil t-waarde <0.001 Etiologie en ontstaan van decubitus. Classificatie en observatie Risico Voeding Preventie-de vermindering van de grootte van de druken schuifkracht. Preventie-de vermindering van de duur van de druk-en schuifkracht * * TOTAAL <0.001 * Bij deze thema s werden geen verschillen berekend aangezien dezelfde scores werden behaald op de pretest en de posttest. Tabel 5c: Vergelijking van het verschil in toename in kennisscore tussen de experimentele en de controlegroep Experimentele groep verschil Controlegroep verschil Test p-waarde t-waarde

75 Tabel 6a: Vergelijking van de gemiddelde scores in de pretest bij de demografische variabelen Variabele Geslacht Vrouw Man Diploma Bachelor Gediplomeerde Universiteit Ja Neen Referentie Ja Wondzorg Neen Bijscholing Ja Decubitus Neen Leeftijd < >50 Instelling Ziekenhuizen RVT Thuisverpleging Werkervaring < >20 Afdeling Geneeskunde Heelkunde OK Spoed/IZ Thuisverpleging RVT Andere Werkregime Voltijds (VT) Halftijds (HT) <VT, >HT <HT Gemiddelde score (Sd) 13.4 (3.30) 14.3 (3.68) 14.2 (3.39) 12.6 (3.12) 13.8 (3.35) 13.5 (3.38) 17.3 (3.31) 12.9 (2.96) 14.4 (3.59) 12.5 (2.74) 13.2 (2.91) 14.1 (2.85) 13.3 (3.97) 13.5 (3.12) 13.7 (3.41) 13.3 (2.86) 13.4 (4.01) 13.4 (3.06) 14.0 (3.49) 12.7 (3.57) 14.0 (3.36) 12.8 (3.41) 14.1 (3.12) 11.5 (3.54) 16.0 (3.22) 13.4 (4.01) 13.3 (2.86) 13.5 (3.83) 13.9 (3.41) 12.3 (2.94) 13.5 (3.30) 8.0 (/) t- waarde F- waarde p- waarde / / / / < / / / / / /

76 Tabel 6b: Vergelijking van de gemiddelde scores in de posttest bij de demografische variabelen om covariaten te bepalen (Independent Samples t-test en One-way ANOVA) Variabele Geslacht Vrouw Man Diploma Bachelor Gediplomeerde Universiteit Ja Neen Referentie Ja wondzorg Neen Bijscholing Ja decubitus Neen Leeftijd < >50 Instelling Ziekenhuizen RVT Thuisverpleging Werkervaring < >20 Afdeling Geneeskunde Heelkunde OK Spoed/IZ Thuisverpleging RVT Andere Werkregime Voltijds (VT) Halftijds (HT) <VT, >HT <HT Gemiddelde score (Sd) 17.5 (3.05) 18.2 (2.16) 18.4 (2.99) 16.5 (2.42) 18.4 (3.46) 17.6 (2.86) 19.4 (2.57) 17.4 (2.89) 18.0 (2.79) 17.2 (3.04) 17.4 (3.29) 17.7 (2.62) 17.8 (3.00) 17.5 (3.09) 17.9 (3.02) 17.1 (3.00) 17.6 (2.42) 17.2 (3.23) 17.9 (2.60) 17.4 (3.40) 18.0 (2.50) 17.6 (3.04) 18.1 (3.65) 16.5 (0.71) 19.2 (1.72) 17.6 (2.42) 17.1 (3.00) 17.9 (2.20) 17.7 (2.78) 17.6 (3.20) 17.8 (3.13) 13.0 (/) t- waarde F- waarde p- waarde / / < / / / 0.09 / / / / /

77 4.3.2 Repeated measures ANOVA met covariaten Covariaat diploma De repeated measures ANOVA na het toevoegen van de covariaat diploma toonde een significant verschil in kennisscores tussen de pretest en de posttest (p=<0.001). In de pretest is er immers een gemiddelde score van 13.5 op 26, in de posttest bedraagt deze 17.7 op 26. Er is eveneens een significant verschil in kennisscore in de pretest en de posttest tussen bachelorverpleegkundigen en HBO5- verpleegkundigen (p=0.001). In de pretest scoorden de bachelorverpleegkundigen hoger (14.2 op 26) dan de HBO5- verpleegkundigen (12.6 op 26). Hetzelfde effect wordt bemerkt in de posttest waar de bachelorverpleegkundigen gemiddeld een kennisscore van 18.4 op 26 behalen en de HBO5-verpleegkundigen 16.5 op 26. Echter het interactie-effect tussen tijd en het diploma van de verpleegkundige is niet significant (p=0.55). Meerbepaald wordt hiermee bedoeld dat de evolutie in kennisscore van pretest naar posttest niet wordt beïnvloed door het diploma Het interactie-effect tussen de factor tijd, de factor groep en de covariaat diploma bleek niet significant te zijn (p=0.627). Dit toont aan dat de evolutie in kennisscores niet wordt beïnvloed door de groep waaraan men werd toegewezen en het diploma dat men bezit. Tabel 8a: Gemiddelde kennisscore in de pretest en posttest binnen experimentele en controlegroep (covariaat diploma) Diploma Gemiddelde kennisscore Pretest Experimenteel Bachelor 14.4 HBO Controle Bachelor 13.9 HBO Totaal Bachelor 14.2 HBO Totaal 13.5 Posttest Experimenteel Bachelor 18.7 HBO Controle Bachelor 18.0 HBO Totaal Bachelor 18.4 HBO Totaal

78 Tabel 8b: Repeated measures met covariaat diploma F-waarde p-waarde Interactie-effect Tijd*groep Wilks Lambda Hoofdeffect Tijd Wilks Lambda <0.001 Effect covariaat Tijd*diploma Wilks Lambda wegsinteractie Tijd*groep*diploma Wilks Lambda Figuur 3: repeated measures ANOVA met covariaat diploma 71

79 Covariaat referentie wondzorg De repeated measures ANOVA na het toevoegen van de covariaat referentie wondzorg toonde een significant verschil in kennisscores tussen de pretest en de posttest (p=<0.001). In de pretest is er immers een gemiddelde score van 13.5 op 26, in de posttest bedraagt deze 17.7 op 26. Er is eveneens een significant verschil in kennisscore in de pretest en de posttest tussen referentieverpleegkundigen wondzorg en de niet-referentieverpleegkundigen (p=<0.001). In de pretest scoorden de referentieverpleegkundigen wondzorg hoger (17.3 op 26) dan de niet-referentieverpleegkundigen (12.9 op 26). Hetzelfde effect wordt bemerkt in de posttest waar de referentieverpleegkundigen wondzorg gemiddeld een kennisscore van 19.4 op 26 behalen en de niet-referentieverpleegkundigen 17.4 op 26. Ook het interactie-effect tussen tijd en het diploma tot referentieverpleegkundige wondzorg is significant (p=0.002). Meerbepaald wordt hiermee bedoeld dat de evolutie in kennisscore van pretest naar posttest wordt beïnvloed door deze covariaat. Dit wordt duidelijk wanneer de gemiddelde kennisscores bekeken worden (zie tabel 9a). Het interactie-effect tussen de factor tijd, de factor groep en de covariaat referentie wondzorg bleek niet significant te zijn (p=0.763). Dit toont aan dat de evolutie in kennisscores niet wordt beïnvloed door de groep waaraan men werd toegewezen en het hebben van een diploma tot referentieverpleegkundige wondzorg. 72

80 Tabel 9a: Gemiddelde kennisscore in de pretest en posttest binnen experimentele en controlegroep (covariaat referentie wondzorg) Referentie wondzorg Gemiddelde kennisscore Pretest Experimenteel Ja 17.3 Neen 13.2 Controle Ja 17.4 Neen 12.7 Totaal Ja 17.3 Neen 12.9 Totaal 13.5 Posttest Experimenteel Ja 19.6 Neen 17.6 Controle Ja 19.1 Neen 17.1 Totaal Ja 19.4 Neen 17.4 Totaal 17.7 Tabel 9b: Repeated measures met covariaat referentie wondzorg F- waarde p- waarde Interactie-effect Tijd*groep Wilks Lambda Hoofdeffect Tijd Wilks Lambda <0.001 Effect covariaat Tijd*referentie wondzorg Wilks Lambda wegsinteractie Tijd*groep*referentie wondzorg Wilks Lambda Figuur 4: repeated measures ANOVA met covariaat referentieverpleegkundige wondzorg 73

81 Covariaat bijscholing decubitus De repeated measures ANOVA na het toevoegen van de covariaat bijscholing decubitus toonde een significant verschil in kennisscores tussen de pretest en de posttest (p=<0.001). In de pretest is er immers een gemiddelde score van 13.5 op 26, in de posttest bedraagt deze 17.7 op 26. Er is eveneens een significant verschil in kennisscore in de pretest en de posttest tussen verpleegkundigen die reeds een bijscholing omtrent decubitus hebben gevolgd en de verpleegkundigen die dit niet hebben gedaan (p=0.002). In de pretest scoorden de verpleegkundigen die reeds een bijscholing omtrent decubitus hebben gevolgd hoger (14.4 op 26) dan de verpleegkundigen die dit niet hebben gedaan (12.5 op 26). Hetzelfde effect wordt bemerkt in de posttest waar de verpleegkundigen die een bijscholing gevolgd hadden gemiddeld een kennisscore van 18.1 op 26 behalen en de verpleegkundigen die dit niet hebben gedaan 17.2 op 26. Ook het interactie-effect tussen tijd en het reeds hebben gevolgd van een bijscholing omtrent decubitus is significant (p=0.05). Meerbepaald wordt hiermee bedoeld dat de evolutie in kennisscore van pretest naar posttest wordt beïnvloed door deze covariaat. Dit wordt duidelijk wanneer de gemiddelde kennisscores bekeken worden (zie tabel 10a). 74

82 Het interactie-effect tussen de factor tijd, de factor groep en de covariaat bijscholing decubitus bleek niet significant te zijn (p=0.719). Dit toont aan dat de evolutie in kennisscores niet wordt beïnvloed door de groep waaraan men werd toegewezen en het reeds gevolgd hebben van een bijscholing omtrent decubitus. Tabel 10a: Gemiddelde kennisscore in de pretest en posttest binnen experimentele en controlegroep (covariaat bijscholing decubitus) Bijscholing decubitus Gemiddelde kennisscore Pretest Experimenteel Ja 15.0 Neen 12.6 Controle Ja 13.9 Neen 12.3 Totaal Ja 14.4 Neen 12.5 Totaal 13.5 Posttest Experimenteel Ja 18.5 Neen 17.4 Controle Ja 17.7 Neen 17.4 Totaal Ja 18.1 Neen 17.2 Totaal 17.7 Tabel 10b: Repeated measures met covariaat bijscholing decubitus F- waarde p- waarde Interactie-effect Tijd*groep Wilks Lambda Hoofdeffect Tijd Wilks Lambda <0.001 Effect covariaat Tijd*bijscholing Wilks Lambda wegsinteractie Tijd*groep*bijscholing decubitus Wilk slambda

83 Figuur 5: repeated measures ANOVA met covariaat bijcholing decubitus 76

84 5. AANVULLENDE DISCUSSIE EN CONCLUSIE 5.1 DISCUSSIE Het doel van het onderzoek was in de eerste plaats het nagaan van de effectiviteit van het decubitsspel Eprev op de kennis van verpleegkundigen. Hierbij werd de kennis voor en na interventie bevraagd. Secundair werd éénmalig de attitude van de verpleegkundigen bevraagd met betrekking tot decubitus en decubituspreventie. Eprev is een nieuw ontwikkeld spel en werd voor de eerste maal toegepast als een alternatieve educatiemethode. Dit onderzoek had een aantal beperkingen. De voornaamste beperking was het gebruik van een convenience sample. Hierbij kunnen participanten op vrijwillige basis bepalen of ze al dan niet deelnemen aan het onderzoek. Vooreerst kan dit leiden tot een selfselection bias waardoor de validiteit van het onderzoek bedreigd kan worden. Dit kan de resultaten van het onderzoek beïnvloed hebben. In die zin dat de gemiddelde kennisscores hoger lagen dan indien er een andere samenstelling van het sample gebruikt werd. Zo bestaat de kans dat er zich meer verpleegkundigen hebben aangeboden die reeds een bijscholing decubitus hebben gevolgd, die referentieverpleegkundige wondzorg zijn of die hoger geschoold zijn. Wanneer de demografische gegevens van de steekproef binnen dit onderzoek nader werden bekeken, werd opgemerkt dat er meer bachelors in de verpleegkunde hebben deelgenomen (n=79) dan HBO5-verpleegkundigen (n=50). Omtrent de variabelen referentie wondzorg en bijscholing decubitus bleek binnen deze steekproef dat er niet meer verpleegkundigen deelnamen aan het onderzoek die reeds een bijscholing decubitus hebben gevolgd (n=70) of die referentieverpleegkundige wondzorg waren (n=18). Deze drie kenmerken van participanten werden dan ook opgenomen als covariaten in de analyse van de repeated measures ANOVA. Uit deze analyses bleek dat deze drie covariaten wel degelijk een invloed hadden op de evolutie in kennisscore. De evolutie bleek tussen de experimentele en de controlegroep niet significant te verschillen. Vervolgens kan het gebruik van een convenience sample geleid hebben tot een laag aantal deelnemers. 77

85 De interesse bij verpleegkundigen met betrekking tot dit onderwerp bleek ons inziens eerder laag te zijn. De lage interesse met betrekking tot decubitus en decubituspreventie wordt bevestigd door verscheidene artikels (Bostrom & Kenneth, 1992; Buss et al, 2004; Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Daarbij wordt in de literatuur eveneens opgemerkt dat verpleegkundigen weinig gemotiveerd zijn tot het volgen van een bijscholing omtrent dit onderwerp (Bostrom & Kenneth, 1992; Moore & Price, 2004; Källman & Suserud, 2009). Door een lage interesse en motivatie blijkt uit dit onderzoek dat de kennis van verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen laag is. Sensibilisatie van verpleegkundigen kan een maatregel zijn om hun bewust te maken van de impact die decubitus heeft bij de patiënt, namelijk een verhoogde morbiditeit, mortaliteit en kosten (Wipke-Tevis et al, 2004). Men kan hier ook de rol van de verpleegkundige binnen de preventie van decubitus benadrukken. Binnen dit onderzoek namen voornamelijk verpleegkundigen werkzaam binnen een ziekenhuis deel, verpleegkundigen werkzaam in de thuisverpleging en rust- en verzorgingstehuizen waren in mindere mate vertegenwoordigd. Volgend onderzoek kan hier aandacht aan geven. Het onderzoek includeerde geen studenten verpleegkunde, dit kan eveneens aan aandachtspunt betekenen binnen verder onderzoek. De interventie betrof het geven van een les omtrent decubituspreventie aan de hand van het decubitusspel Eprev. De participanten die zich in de controlegroep bevonden, kregen les aan de hand van een klassiek hoorcollege. De powerpointpresentatie was in beide groepen steeds dezelfde, met uitzondering van het toevoegen van het Eprev-spel in de experimentele groep. De lessen werden telkens gegeven door de onderzoekers zelf. Hierbij werd steeds afgewisseld van lesgever om de beïnvloeding van de lesgever te minimaliseren. Het decubitusspel Eprev werd ontwikkeld voor groepen van maximaal acht verpleegkundigen. Tijdens dit onderzoek werd 78

86 bemerkt dat dit maximum hoog lag. Een grote groep bleek ervoor te zorgen dat de mening van meer mensen verdrongen werd door verpleegkundigen die het voortouw namen. Niet iedereen kon zijn mening over bepaalde keuzes bijgevolg duidelijk maken. Het is dan ook aan te raden dat de lesgever de participanten onderverdeeld in kleinere groepen. Bryce (2007) beschrijft eveneens dat deze manier van educatie beter wordt toegepast binnen kleinere groepen studenten. De powerpoint die gepresenteerd werd bij zowel de experimentele groep als de controlegroep werd na de eerste les aangepast door het toevoegen van informatie met betrekking tot voeding en decubitus. Dit bleek noodzakelijk aangezien er binnen de PUKAT-vragenlijst, vragen gesteld worden met betrekking tot deze relatie. Dit werd aangegeven door de verpleegkundigen zelf tijdens de discussie na de les. Uit discussies die gevoerd werden binnen iedere groep bleek eveneens dat de preventieve maatregelen die worden besproken tijdens de les niet noodzakelijk worden toegepast binnen de praktijk omwille van de gebruiksvriendelijkheid en kost. Een voorbeeld hiervan is een instelling die bewust geen gebruik maakt van een luchtkussen als preventieve maatregel tijdens het opzitten van de patiënt in de zetel omwille van het feit dat men ondervonden heeft dat de patiënt hierdoor meer naar voor schuift. Inzake de kost, wordt bij het toepassen van het principe van zwevende hielen over het algemeen gebruik gemaakt van een hoofdkussen in plaats van een wigvormig kussen. Deze kussens blijken te duur in aankoop. In het artikel van Pancorbo-Hidalgo et al (2007) worden obstakels beschreven die het leveren van goede preventie en behandeling van decubitus in de weg staan. Deze zijn met name personeelstekort, te weinig tijd, te veel patiënten, te weinig materiaal en onvoldoende kennis en vaardigheden. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat er geen significant verschil bestond tussen de evolutie in kennisscores. Dit wil zeggen dat de kennisscores van de participanten die les kregen aan de hand van het decubitusspel Eprev en diegene die les kregen via een klassiek hoorcollege niet significant verschilden van elkaar. De 79

87 hypothese dat het Eprev-spel de kennis in een hogere mate zou doen toenemen, wordt niet bevestigd binnen deze studie. Mogelijke verklaringen voor deze resultaten kunnen zijn dat de basiskennis van de verpleegkundigen omtrent decubitus en de preventieve maatregelen in beide groepen reeds laag was. Zodanig dat de evolutie in kennisscore in beide groepen niet verschilde van elkaar omdat alle verpleegkundigen nood hadden aan een bijscholing omtrent dit onderwerp. Na analyse van de PUKAT-vragenlijsten in de pretest kwam ook duidelijk naar voor dat de vragen binnen de thema s etiologie van decubitus en classificatie van decubitus vaak fout werden beantwoord door de participanten, wat resulteerde in een lage score op deze thema s in de pretest. De resultaten van de analyse in de posttest toonden opvallend meer correcte antwoorden. Beide thema s behoren echter tot de basiskennis van een verpleegkundige met betrekking tot decubitus. Hieruit kan dus blijken dat deze kennis reeds bij aanvang laag was. Een volgende reden die kan verklaren waarom geen significant verschil werd opgemerkt inzake de evolutie in de kennisscore tussen beide groepen is dat de verpleegkundigen niet creatief genoeg omgingen met het gebruik van het Eprev-spel enerzijds en het invullen van de antwoorden op de PUKAT-vragenlijst anderzijds. Binnen de casussen in het Eprev-spel zijn alle gegevens voorhanden om te bepalen in welke mate de patiënt een risico heeft op het al dan niet ontwikkelen van een decubitusletsel. De verpleegkundigen moeten echter zelf, creatief, nadenken over de casussen en de maatregelen die men hierbij kan treffen. Ook bij de PUKATvragenlijst is dit het geval. Er werden vijf antwoordmogelijkheden gegeven, het is de bedoeling dat de verpleegkundige haar kennis aanwendt tijdens het beantwoorden van de vragen. Een laatste reden die kan verklaren waarom geen significant verschil tussen beide groepen werd bemerkt, kan een lage motivatie en interesse bij de participanten zijn. Zo werd in het artikel van Bryce (2007) beschreven dat problem based learning het meest effect zal hebben bij personen die geïnteresseerd zijn om hun huidige kennis te verbreden, zijnde gemotiveerde en zelf-motiverende personen. Naast kennis werd de attitude éénmalig bevraagd binnen dit onderzoek. Het is mogelijk dat het Eprev-spel een invloed had op de 80

88 attitude van de verpleegkundigen. Binnen zowel de experimentele groep als de controlegroep werd immers het belang benadrukt van het bepalen van het risico op decubitus, het correct classificeren van decubitus en het toepassen van nuttig bevonden preventieve maatregelen bij de geschikte patiënt. De attitude werd binnen dit onderzoek niet meer bevraagd na de interventie. Hierdoor kunnen geen besluiten gevormd worden met betrekking tot de attitude. Verder onderzoek is aan te raden. Hierbij is het belangrijk duidelijk te maken wat de ernst van de gevolgen is voor de patiënt die een decubitusletsel ontwikkelt. Tevens moet ook aandacht geschonken worden aan welke preventieve maatregelen al dan niet nuttig zijn binnen de praktijk. Inzake educatieprogramma s bij verdere opleiding van verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen, dient de aandacht dus gericht te worden op de oorzaak van decubitus en het onderscheid tussen decubitsletsels, frictieletsels en vochtletsels. Uit het onderzoek bleek namelijk dat preventieve maatregelen inzake vocht-en frictieletsels nog vaak gebruikt worden om decubitusletsels te voorkomen. Men kan hieruit afleiden dat er soms nog ongeschikte methoden worden toegepast inzake preventie en behandeling van decubitus. Pancorbo-Hidalgo et al (2007) stellen dat het binnen educatie belangrijk is om duidelijk te omschrijven welke de redenen zijn waarom bepaalde interventies ineffectief zijn zodat verpleegkundigen hier niet meer in geloven. Educatie is hierbij de meest beïnvloedende factor. De auteurs vermelden eveneens dat deelname aan wetenschappelijk onderzoek ook een positieve invloed kan hebben. Het onderzoek van Edwards et al (2007) beschrijft evenwel barrières die een voortdurende educatie in de weg staan. Deze zijn te weinig tijd, weerstand om te veranderen, druk om rituele praktijken te blijven uitvoeren en een beperkte toegang tot informatiebronnen. Funkesson, Anbäcken & Ek (2006) beschrijven dat redeneren omtrent decubituspreventie gedurende de zorgplanning gedomineerd wordt door routine-denken en tradities. Sommige verpleegkundigen 81

89 achten massage van niet-wegdrukbare roodheid nog steeds als één van de belangrijkste maatregelen inzake de preventie van decubitus. Deze verpleegkundigen beoordelen de niet-wegdrukbare roodheid niet als een eerste graad decubitus, maar als een verhoogd risico op huidbeschadiging. Ook in het onderzoek van Halfens & Egginck (1995) wordt massage beschreven als een voorbeeld van een maatregel die nog steeds wordt toegepast desondanks de ineffectiviteit ervan. Hieropvolgend beschrijven zij het belang van educatie. De kennis en overtuiging van verpleegkundigen inzake de bruikbaarheid van preventieve methoden loopt immers samen met het gebruik ervan. Educatie kan inspelen op de kennis en overtuigingen en er zo toe leiden dat de ineffectieve methoden niet meer worden toegepast. Het decubitusspel Eprev bleek niet effectiever te zijn dan een klassiek hoorcollege, inzake het verbeteren van de kennis bij verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventieve maatregelen. Deze resultaten corresponderen met de bevindingen van Smits et al (2002) binnen hun systematische review inzake de effectiviteit van educatie aan de hand van problem based learning (Smits et al, 2002). Zij includeerden in hun review drie studies waarbij problem based learning werd vergeleken met een andere vorm van educatie. Hieruit kon men afleiden dat problem based learning geen effect opleverde bij de kennis en prestaties van de studenten. Er kon wel een matige verbetering bemerkt worden inzake de tevredenheid van de studenten. De onderzoekers raadden na het uitvoeren van deze review aan meer onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van deze alternatieve manier van educatie. Het Eprev-spel wordt binnen dit onderzoek toegepast als een vorm van problem based learning. Aangezien de resultaten niet tegemoet kwamen aan de verwachtingen, kan een andere vorm toegepast worden. De aflijning van de verschillende educatievormen is immers moeilijk te maken. Het Eprev-spel kan elektronisch gespeeld worden via een website. Dit is een manier die aansluit bij de hedendaagse cultuur van technologie en informatica. E-learning kent veel voordelen zoals leren op eigen tempo, kiezen op welk tijdstip het spel wordt gespeeld, minder verlies van tijd door het besparen van 82

90 reistijd, enzovoort (Browne et al, 2004; Dunbar, 2004; Bryce, 2007; Jonas & Burns, 2010). Verder onderzoek omtrent deze vorm van educatie is bijgevolg zeker aan te raden. 5.2 CONCLUSIE De kennis van verpleegkundigen omtrent decubitus en decubituspreventie is eerder ondermaats gebleken. In de praktijk komt men als verpleegkundige echter vaak in contact met dit probleem. Het hebben van een goede kennis is onontbeerlijk voor het verzekeren van een goede klinische praktijk. Uit het onderzoek kan eveneens geconcludeerd worden dat de noodzaak aan educatie omtrent dit onderwerp hoog is. Binnen educatie is een motiverende manier van lesgeven noodzakelijk. Educatie aan de hand van problem based learning behoort hierbij tot de mogelijkheden. Het decubitusspel Eprev vormde de alternatieve manier van educatie binnen dit onderzoek. Dit toonde aan dat deze manier van educatie niet effectiever bleek te zijn, in vergelijking met een klassiek hoorcollege, inzake het verbeteren van de kennis bij verpleegkundigen met betrekking tot decubitus en de preventie hierbij. Rekening houdend met de beperkingen van dit onderzoek en de recente ontwikkeling van het decubitusspel Eprev, wordt verder onderzoek omtrent dit onderwerp aangeraden. 83

91 Literatuurlijst Beeckman D, Schoonhoven L, Boucqué H, Van Maele G. & Defloor T. (2008) Pressure ulcers: e-learning to improve classification by nurses and nursing students. Journal of Clinical Nursing. 17 (13), Beeckman, D., Vanderwee, K., Demarré, L., Paquay, L., Van Hecke A., Defloor,T. (2010) Pressure ulcer prevention: Development and psychometric validation of a knowledge assessment instrument. International Journal of Nursing Studies, 47 (4), Beeckman, D., Defloor, T., Demarré, L., Van Hecke, A. & Vanderwee, K. (2010). Pressure ulcers: Development and psychometric evaluation of the Attitude towards Pressure ulcer Prevention instrument (APuP). International Journal of Nursing Studies, 47 (4), Bryce, E.A. (2007). Infection control delivering the message in the 21 st century. GMS Krankenhhyg interdisziplinary, 2(1): doc22. Browne, L., Mehra, S., Rattan, R., & Thomas, G. (2004), Comparing lecture and e-learning as pedagogies for new and experienced professionals in dentistry. British dental journal, 197 (2), Buss I.C, Halfens R.J.G, Abu-Saad H.H. & Kok G. (2004). Pressure ulcer prevention in nursing homes: views and beliefs of enrolled nurses and other health care workers. Journal of Clinical Nursing. 13 (6), Chang, W-Y., Sheen, S-T.H., Chang, P.C. & Lee, P-H. (2008). Developing an e-learning education programme for staff nurses processes and outcomes. Nurse Education Today, 28 (7), Clarke, A., Lewist, D., Cole, I. & Ringrose, L. (2005). A strategic approach to developing e-learning capability for healthcare. Health information and libraries Journal, 22 (2),

92 Coleman, E.A., Martau, J.M., Lin, M.K. & Kramer, A.M. (2002). Pressure ulcer prevalence in long-term nursing home residents since the implementation of OBRA 87. Omnibus budget reconciliation act. Journal of the American Geriatrics Society, 50, Defloor, T., Herremans, A., Grypdonck, M., De Schuijmer, J., Paquay, L., Schoonhoven, L., Van den Bossche K., Vanderwee, K., Bours, G., Cuyvers, A., de Laat, E., Feyaerts, S., Demaiter, G., Haalboom, J., Halfens, H., Heyman, H., Van Kol, E. & Weststraete, J. (2005). Belgische richtlijn decubituspreventie Project gefinancieerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Defloor, T., Schoonhoven, L., Vanderwee, K., Weststraete, J., Myny, D. (2006). Reliability of the European Pressure Ulcer Advisory Panel classification system. Journal of Advanced Nursing, 54 (2), Defloor, T., Gobert, M., Bouzegta, N., Beeckman, D., Vanderwee, K., Van Durma, T. (2008). Studie van de decubitusprevalentie in de Belgische ziekenhuizen Project PUmap. Onderzoek uitgevoerd door universiteit Gent, Universitair ziekenhuis Gent en Katholieke universiteit Leuven. Project gefinancieerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Dunbar, A. (2004). An innovative teaching strategy for pressure ulcer documentation: the case for computer-based learning. Ostomy Wound Manage, 50 (11), Edwards, H., Walsh, A., Courtney, M., Monaghan, S., Wilson, J. & Young, J. (2007). Improving paediatric nurses knowledge and attitudes in childhood fever management. Journal of Advanced Nursing, 57 (3), Funkesson, K.H., Anbäcken, E.M. & Ek, A.C. (2007). Nurses reasoning process during care planning taking pressure ulcers prevention as an example. A think-aloud study. International journal of nursing studies, 44 (7),

93 Halfens, R.J.G. & Eggink, M. (1995). Knowledge, beliefs and use of nursing methods in preventing pressure sores in Dutch hospitals. International journal of nursing studies, 32 (1), Halfens, R., Janssen, M., Meijers, J. & Mistiaen, P. (2005). Landelijke prevalentiemeting zorgproblemen (National Pressure Ulcer Prevalence Survey Health Care Problems 2005). Universiteit Maastricht, Maastricht. Hulsenboom M.A, Bours G.J.J.W. & Halfens R.J.G. (2007) Knowledge of pressure ulcer prevention: a cross-sectional and comparative study among nurses. BMC Nursing. 6(2), Jonas, D., & Burns, B. (2009). The transition to blended e-learning. Changing the focus of educational delivery. Nurse Education in Practice, 10 (1), 1-7. Källman U. & Suserud B.O. (2009) Knowledge, attitudes and practice among nursing staff concerning pressure ulcer prevention and treatment a survey in a Swedish healthcare setting. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 23, Lahman, N.A., Halfens, R.J.G. & Dassen, T. (2005). Prevalence of pressure ulcers in Germany. Journal of Clinical Nursing, 14, Moore Z. & Price P. (2004). Nurses attitudes, behaviours and perceived barriers towards pressure ulcer prevention. Journal of Clinical Nursing. 13 (8), National Pressure Ulcer Advisory Panel, Cuddigan, J., Ayello, E. & Sussman, C. (2001). Pressure ulcers in America: prevalence, incidence and implications for the future. NPUAP, Reston, VA. Panagiotopoulou K. & Kerr S.M. (2002) Pressure area care: an explanation of Greek nurses knowledge and practice. Journal of Advanced Nursing. 40(3),

94 Pancorbo-Hidalgo, P.L., García-Fernández, F.P., Lòpez-Medina, I.M. & Lòpez-Ortega, J. (2006). Pressure ulcer care in Spain: nurses knowledge and clinical practice. Journal of Advanced Nursing, 58 (4), Smiths, P.B., Verbeek, J.H. & de Buisonjé, C.D. (2002). Problem based learning in continuing medical education: a review of controlled evaluation studies. British Medical Journal, 324, Wipke-Tevis D.D, Williams D.A, Rantz M.J, Popejoy L.L, Madsen R.W, Petroski G.E & Vogelsmeier A.A. (2004). Nursing Home Quality and Pressure Ulcer Prevention and Management Practices. Journal of the American Geriatrics Society. 52, Wit-Gele Kruis Vlaanderen (2004). Handboek wondzorg. Elsevier geozndheidszorg, Maarssen. Woltering, V., Herrler, A., Spitzer, K., & Spreckelsen, C. (2009). Blended learning positively affects students satisfaction and the role of the tutor in the problem based learning proces: result of a mixedmethod evaluation. Advances in Health Science Education Theory and Practice, 14 (5),

95 Bijlagen Bijlage 1: Vragenlijst demografische gegevens Bijlage 2: APU-vragenlijst Bijlage 3: PUKAT-vragenlijst Bijlage 4: Eprev-spel Bijlage 5: Evidentietabellen literatuurstudie Bijlage 6a: Ethische Commissie Aanvraag Bijlage 6b: Ethische Commissie Goedkeuring Bijlage 7: Informed Consent 88

96 BIJLAGE 1: VRAGENLIJST DEMOGRAFISCHE GEGEVENS Demografische gegevens: Ik ben... Bachelor verpleegkundige (A1) Gediplomeerde verpleegkundige (A2) Bachelor verpleegkundige EN referentieverpleegkundige wondzorg Gediplomeerde verpleegkundige EN referentieverpleegkundige wondzorg Universitaire opleiding: Ja Neen Leeftijd: < 25 jaar jaar jaar > 50 jaar Geslacht: Vrouw Man Werkervaring: < 5 jaar 5 10 jaar jaar > 20 jaar Ik ben werkzaam binnen... Geneeskundige afdeling Heelkundige afdeling Operatiekwartier Spoeddienst/intensieve zorgen Thuisverpleging Rust-en verzorgingstehuis 89

97 Ik werk... Voltijds Halftijds Minder dan voltijds, meer dan halftijds Minder dan halftijds Ik heb reeds een bijscholing gevolgd inzake decubituspreventie... Ja Neen 90

98 BIJLAGE 2: APU-VRAGENLIJST Attitude towards Pressure Ulcers (APU) Ik ben van mening dat... Helemaal Helemaal Niet niet akkoord Akkoord akkoord akkoord Decubituspreventie een prioriteit moet zijn. Ik goed opgeleid ben om decubituspreventie te geven. Ik weet wat ik moet doen. Goede decubituspreventie moeilijk is en dat anderen het beter kunnen dan ik. Heel wat decubitusletsels voorkomen kunnen worden als goede preventie gegeven wordt. Ik een belangrijke rol heb bij de preventie van decubitus. Decubitusletsels bijna nooit te voorkomen zijn. Er teveel aandacht gaat naar de preventie van decubitus. Er zijn belangrijkere problemen die aangepakt dienen te worden. Ik in staat ben om goede decubituspreventie toe te passen. Als mijn patiënten decubitus krijgen, ik daar een belangrijke verantwoordelijkheid in draag. De kosten van decubitus voor de maatschappij onderschat worden. De kost van decubitus niet moet overdreven worden. Er teveel aandacht gegeven wordt aan de decubitusproblematiek. Decubitus zelden een ongemak vormt voor de patiënt. 91

99 BIJLAGE 3: PUKAT-VRAGENLIJST Pressure Ulcer Knowledge Assessment Tool (PUKAT) 1. Welke stelling is correct? Ondervoeding veroorzaakt decubitus. Zuurstoftekort veroorzaakt decubitus. Verweking van de huid veroorzaakt decubitus. Ik weet het niet. 2. Extreem magere patiënten hebben een groter risico op het ontwikkelen van decubitus dan obese patiënten. Correct. De grootte van het contactoppervlak is kleiner waardoor de grootte van de uitgeoefende druk groter is. Fout. De druk is kleiner omdat het lichaamsgewicht lager is dan bij obese patiënten. Fout. Het risico op het ontwikkelen van een vasculaire aandoening is groter bij obese patiënten. Hierdoor verhoogt het risico op het ontwikkelen van decubitus. Ik weet het niet. 3. Een patiënt zit in halfzittende houding (60 ) in bed en glijdt onderuit. Welke stelling is correct? De druk neemt toe wanneer de huid aan de onderlaag blijft kleven. De wrijving neemt toe wanneer de huid aan de onderlaag blijft kleven. De schuifkracht neemt toe wanneer de huid aan de onderlaag blijft kleven. Ik weet het niet. 4. Welke stelling is correct? Zeep kan de huid uitdrogen. Hierdoor neemt het risico op de ontwikkeling van decubitus toe. Decubitus wordt veroorzaakt door verweking van de huid door urine, faeces en wondvocht. Schuifkracht ontstaat wanneer het lichaam onderuit zakt en wanneer de huid aan de onderlaag blijft kleven. Ik weet het niet. 5. Welke stelling is correct? Recent gewichtsverlies, waardoor het gewicht lager is dan het ideale lichaamsgewicht, verhoogt het risico op de ontwikkeling van decubitus. Obese patiënten die medicatie gebruiken die de perifere bloedcirculatie vermindert, hebben geen hoger risico op het ontwikkelen van decubitus. De voedingstoestand en de leeftijd van de patiënt hebben geen impact op de weefseltolerantie indien de patiënt een normaal lichaamsgewicht heeft. Ik weet het niet. 6. Er bestaat GEEN verband tussen het risico op decubitus en: Leeftijd. Dehydratatie. Hypertensie. Ik weet het niet. 92

100 7. Welke stelling is correct? Een decubitusletsel dat zich uitstrekt tot aan de fascia is een graad 3 decubitus. Een decubitusletsel dat zich uitstrekt tot onder de fascia is een graad 3 decubitus. Een decubitusletsel graad 3 wordt altijd voorafgegaan door een decubitusletsel graad 2. Ik weet het niet. 8. Welke stelling is correct? Een blaar op de hiel is steeds een decubitusletsel graad 2. Bij alle graden van decubitus (1,2,3,4) is er beschadiging aan de weefsellagen van de huid. Bij aanwezigheid van necrose is het letsel een graad 3 of graad 4 decubitus. Ik weet het niet. 9. Welke stelling is correct? Wrijving of schuifkrachten kunnen ontstaan wanneer een patiënt wordt verplaatst in bed. Een oppervlakkig huidletsel, voorafgegaan door niet-wegdrukbare roodheid, is waarschijnlijk een frictieletsel. Een kopieletsel wordt veroorzaakt door druk- en schuifkrachten. Ik weet het niet. 10. In een zittende houding is het risico op het ontwikkelen van decubitus het grootst ter hoogte van: Bekken, elleboog en hiel. Knie, enkel en heup. Heup, schouder en hiel. Ik weet het niet. 11. Welke stelling is correct? Bij alle risicopatiënten dient de huid systematisch 1 keer per week geobserveerd te worden. Bij een immobiele patiënt die opzit in een zetel dient de huid elke 2 tot 3 uur geobserveerd te worden. Bij patiënten die op een drukspreidende matras liggen, dienen de hielen minstens 1 keer per dag geobserveerd te worden. Ik weet het niet. 12. Welke stelling is correct? Een risicoschaal identificeert alle hoog risico patiënten die nood hebben aan decubituspreventie. Het gebruik van een risicoschaal reduceert de kosten van preventie. Een risicoschaal zou het ontwikkelen van decubitus niet accuraat voorspellen en dient gecombineerd te worden met klinische expertise. Ik weet het niet. 13. Welke stelling is correct? Het risico op het ontwikkelen van decubitus dient dagelijks beoordeeld te worden bij alle bewoners van een rust- en verzorgingstehuis. Vochtabsorberende onderleggers dienen onder de patiënt gelegd te worden om het risico op decubitus te verminderen. 93

101 Een patiënt die reeds decubitus gehad heeft in het verleden, heeft een groter risico op het ontwikkelen van decubitus. Ik weet het niet. 14. Welke stelling is correct? Ondervoeding veroorzaakt decubitus. Voedingssupplementen kunnen dure preventieve maatregelen vervangen. Het optimaliseren van de voeding kan de algemene toestand verbeteren en zo bijdragen tot een verminderd risico op decubitus. Ik weet het niet. 15. Minder patiënten zullen decubitus ontwikkelen indien... Voedingssupplementen toegediend worden. Massage toegepast wordt ter hoogte van de drukpunten. Patiënten gemobiliseerd worden. Ik weet het niet. 16. De zithouding met de laagste contactdruk tussen het lichaam en de zitting is: Rechtop zittend met beide voeten rustend op een voetbankje. Rechtop zittend met beide voeten rustend op de grond. Achterover zittend met beide benen rustend op een voetbankje. Ik weet het niet. 17. Welk wisselhouding schema reduceert het risico op decubitus het meest? Ruglig zijlig 90 - ruglig zijlig 90 - ruglig -... Ruglig zijlig 30 - zijlig 30 - ruglig -... Ruglig zijlig 30 - zitten zijlig 30 - ruglig -... Ik weet het niet. 18. Welke stelling is correct? Aan patiënten die zich kunnen herpositioneren in een zetel wordt aanbevolen om zich minstens om het uur te herpositioneren. Patiënten in zijlig dienen in een 90 houding ten opzichte van het bed gepositioneerd te worden. De schuifkracht is maximaal ter hoogte van het sacrum wanneer het hoofdeinde van het bed in een 30 graden positie staat. Ik weet het niet. 19. Wanneer een patiënt onderuit glijdt in de zetel kan de druk best gereduceerd worden door: Een luchtkussen. Een ringkussen. Een gelkussen. Ik weet het niet. 20. Bij het gebruik van een traag foam matras bij een risicopatiënt voor decubitus... Wordt de druk voldoende gereduceerd waardoor geen wisselhouding dient toegepast te worden. Dient om de 2 uur wisselhouding toegepast te worden. Dient om de 4 uur wisselhouding toegepast te worden. Ik weet het niet. 94

102 21. Een nadeel van een watermatras is: De schuifkracht ter hoogte van de billen neemt toe. De druk ter hoogte van de hielen neemt toe. Kleine spontane lichaamsbewegingen worden gereduceerd. Ik weet het niet. 22. Wanneer een patiënt op een drukverlagende foam matras ligt... Dient het principe van zwevende hielen niet toegepast te worden. Is het toepassen van het principe van zwevende hielen belangrijk. Dient de patiënt minstens 2 keer per dag geïnspecteerd te worden op bottoming-out. Ik weet het niet. 23. Wisselhouding is een adequate preventieve methode omdat... De grootte van de druk- en schuifkrachten gereduceerd wordt. De grootte en de duur van de druk- en schuifkrachten gereduceerd worden. De duur van de druk- en schuifkrachten gereduceerd wordt. Ik weet het niet. 24. Welke stelling is correct? Risicopatiënten die op een foam matras liggen zonder drukreducerende eigenschap, dienen om de 2 uur wisselhouding te krijgen. Risicopatiënten die op een alternerende matras liggen, dienen om de 4 uur wisselhouding te krijgen. Risicopatiënten die op een traag foam matras liggen, dienen om de 2 uur wisselhouding te krijgen. Ik weet het niet. 25. Wanneer een patiënt op een alternerende matras ligt, wordt volgende hielpreventie aanbevolen: Er dienen geen maatregelen genomen te worden. Een drukreducerend kussen onder de hielen. Een kussen onder de onderbenen dat de hielen opheft. Ik weet het niet. 26. Aanbevolen preventie bij een bedlegerige patiënt die geen wisselhouding kan krijgen is: Een drukspreidende traag foam matras. Een alternerende matras. Lokale behandeling van de risicoplaatsen met zinkoxide pasta. Ik weet het niet. 95

103 BIJLAGE 4: EPREV-SPEL Inhoud INHOUD 1 watermatras 2 traagfoam-matrassen (visco-elastisch) 1 alternerende matras 5 zwevende hielkussens 1 gelkussen 1 ringkussen 2 luchtkussens (monovolume) 3 schapenvachten 5 verbanden (transparante folie, poly-urethaan) 5 tubes met huidbarrière crème 2 wisselhouding om de 2 uur 4 wisselhouding om de 4 uur 8 huidobservatie 96

104 8 cases BEGELEIDER 8 CASES 97

105 98

106 99

107 100

108 101

109 102

110 103

111 104

112 Preventiematerialen 105

113 106

114 107

115 108

116 109

117 110

118 111

119 112

120 113

121 114

122 115

Overzicht. Inleiding. Inleiding. Preventie van decubitus Principes en materialen & methodes

Overzicht. Inleiding. Inleiding. Preventie van decubitus Principes en materialen & methodes Overzicht Preventie van decubitus Principes en materialen & methodes Prof. dr. Katrien Vanderwee Prof. dr. Tom Defloor Verplegingswetenschap Universiteit Gent Hoe risico bepalen? Preventieprincipes Aanbevelingen

Nadere informatie

NIEUWE CLASSIFICATIE DRUKLETSELS

NIEUWE CLASSIFICATIE DRUKLETSELS NIEUWE CLASSIFICATIE DRUKLETSELS WCS WERKGROEP DRUKLETSELS 28 SEPTEMBER 2017 INLEIDING DRUKLETSEL WORDT NATIONAAL EN INTERNATIONAAL GEZIEN ALS EEN BELANGRIJKE INDICATOR VOOR KWALITEIT VAN ZORG 1 DEFINITIE

Nadere informatie

Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid

Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid Tom Defloor Verplegingswetenschap Probleem(pje) Definitie en observatie Risico Preventie principes Preventie Prevalentie Definitie en observatie Definitie

Nadere informatie

Nood aan duidelijkheid?! Liesa Verhaeghe

Nood aan duidelijkheid?! Liesa Verhaeghe Nood aan duidelijkheid?! Liesa Verhaeghe 1 Inhoud 1. Aanleiding 2. Planning 3. Literatuurstudie 4. Protocolontwikkeling 5. Opleiding 6. Kennistest 7. Besluit 2 1 Aanleiding Prevalentiecijfers Europees

Nadere informatie

Kennis en attitude van verpleegkundigen ten aanzien van decubitus

Kennis en attitude van verpleegkundigen ten aanzien van decubitus Kennis en attitude van verpleegkundigen ten aanzien van decubitus Dr. Dimitri Beeckman Florence Nightingale School of Nursing & Midwifery, King s College London Arteveldehogeschool Gent Plaats hierover

Nadere informatie

Decubitus. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde. Door Pieter Bauwens & Frederik Borms

Decubitus. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde. Door Pieter Bauwens & Frederik Borms UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Decubitus Onderzoek naar de kennis en attitude van zorgverleners in woonzorgcentra in Vlaanderen Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

Decubitus preventie en behandeling. Mirjam Kempkes Gespecialiseerd verpleegkundige huiddefecten

Decubitus preventie en behandeling. Mirjam Kempkes Gespecialiseerd verpleegkundige huiddefecten Decubitus preventie en behandeling Mirjam Kempkes Gespecialiseerd verpleegkundige huiddefecten Landelijke multidisciplinaire richtlijn Decubitus preventie en behandeling Inhoud van de presentatie * * *

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN DECUBITUS

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN DECUBITUS SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN 2014-2015-2016 DECUBITUS 1 I. INLEIDING... 3 II. METHODOLOGIE... 4 STRUCTUURINDICATOREN... 4 PROCESINDICATOREN... 4 RESULTAATINDICATOREN... 5 DEFINITIE

Nadere informatie

- Geplaatst in VISUS EBM IN DE OPTOMETRIE: HOE PAS JE HET TOE?

- Geplaatst in VISUS EBM IN DE OPTOMETRIE: HOE PAS JE HET TOE? - Geplaatst in VISUS 4-2017 - EBM IN DE OPTOMETRIE: HOE PAS JE HET TOE? Om de verschillen tussen de kennis uit het laatste wetenschappelijk bewijs en de klinische praktijk kleiner te maken is de afgelopen

Nadere informatie

Evidence-Based Nursing: decubitus

Evidence-Based Nursing: decubitus Evidence-Based Nursing: decubitus Sam Cordyn, verpleegkundig beleidsmedewerker WGK van Vlaanderen Hilde Claessen, stafmedewerker wondzorg WGK Antwerpen 1. Inleiding 2. Enkele cijfers 3. Differentiële diagnose

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

Lijst van redacteuren en auteurs 1 1. Voorwoord 1 4. Inleiding 1 6

Lijst van redacteuren en auteurs 1 1. Voorwoord 1 4. Inleiding 1 6 Inhoud Lijst van redacteuren en auteurs 1 1 Voorwoord 1 4 Inleiding 1 6 1 Prevalentie van decubitus 2 3 1.1 Inleiding 2 3 1.2 Definitie van decubitus 2 4 1.2.1 Oorzaken 2 4 1.3 Meten van decubitus 2 5

Nadere informatie

Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011

Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011 Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011 Peter Quataert, Voorzitter V&VN Wondconsulenten Richtlijn-project EPUAP & NPUAP: Februari 2005 Guideline Development Groups Preventie: EPUAP C.Dealey, M.Clark, T.Defloor,

Nadere informatie

De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC

De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC De kost van preventie en behandeling van decubitus in Vlaamse ziekenhuizen en WZC 20 November 2014 Liesbet Demarré Promotor: Prof. dr. D. Beeckman Co-promotor: Prof. dr. L. Annemans INLEIDING Types gezondheidseconomisch

Nadere informatie

MODULE Evidence Based Midwifery

MODULE Evidence Based Midwifery VZW Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen vzw MODULE Evidence Based Midwifery Van Schoonbekestraat 143 Sint-Jacobsmarkt 84 2018 Antwerpen 2000 Antwerpen Programma Overzicht Dag 1: maandag 8 november 2010

Nadere informatie

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie. Samenvatting De primaire doelstelling van het onderzoek was het onderzoeken van de lange termijn effectiviteit van oefentherapie en de rol die therapietrouw hierbij speelt bij patiënten met artrose aan

Nadere informatie

Richtlijn-project. Richtlijn-project methodologie. Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011. Sterkte van aanbeveling

Richtlijn-project. Richtlijn-project methodologie. Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011. Sterkte van aanbeveling Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011 Peter Quataert, Voorzitter V&VN Wondconsulenten Richtlijn-project EPUAP & NPUAP: Februari 2005 Guideline Development Groups Preventie: EPUAP C.Dealey, M.Clark, T.Defloor,

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Samenvatting NEDERLANDSE SAMENVATTING In de gezondheidszorg is decubitus nog steeds een veel voorkomend zorgprobleem. Decubitus betekent voor de patiënt pijn en overlast en kan

Nadere informatie

Goede scores voor het OLV Ziekenhuis

Goede scores voor het OLV Ziekenhuis Toelichting bij de resultaten van het OLV Ziekenhuis voor de kwaliteitsindicatoren van het Vlaams Ziekenhuisnetwerk Goede scores voor het OLV Ziekenhuis Het project Sinds enkele jaren is er meer aandacht

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011

Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011 Nieuwe Richtlijn Decubitus 2011 Peter Quataert, Voorzitter V&VN Wondconsulenten Richtlijn-project EPUAP & NPUAP: Februari 2005 Guideline Development Groups Preventie: EPUAP C.Dealey, M.Clark, T.Defloor,

Nadere informatie

EEN E-LEARNING PROGRAMMA VOOR

EEN E-LEARNING PROGRAMMA VOOR Departement Gezondheidszorg EEN E-LEARNING PROGRAMMA VOOR DELIRIUM Detroyer Elke Netwerksessie 4 december 2012 INLEIDING PROBLEEM DELIRIUM DELIRIUM: Bewustzijnstoornis met gedaalde aandacht, verandering

Nadere informatie

Ontwikkelen van een pakket van wetenschappelijke tools ter ondersteuning van evidence-based decubituszorg

Ontwikkelen van een pakket van wetenschappelijke tools ter ondersteuning van evidence-based decubituszorg Ontwikkelen van een pakket van wetenschappelijke tools ter ondersteuning van evidence-based decubituszorg Projectleiders Prof. Dr. T. Defloor Equipe Ugent Lic. A. Courtens 2 Ontwikkelen van een pakket

Nadere informatie

Infobrochure. Doorligwonden (decubitus)

Infobrochure. Doorligwonden (decubitus) Infobrochure Doorligwonden (decubitus) Infobrochure Ziekenhuishygiëne Mevrouw, mijnheer, Doorligwonden vormen een belangrijk probleem in de gezondheidszorg. Ze brengen heel wat ongemakken en kosten met

Nadere informatie

Bedenking van een deelnemer...

Bedenking van een deelnemer... De bijdrage van wetenschappelijk onderzoek aan decubitus preventie dr. Dimitri Beeckman Coördinator decubitus onderzoek Universiteit Gent, België EPUAP Trustee Symposium Samen werken aan een beter decubitusbeleid

Nadere informatie

Deutsches Netzwerk für Qualitätsentwicklung in der Pflege (Hrsg.) Expertenstandaard Decubituspreventie in de zorg

Deutsches Netzwerk für Qualitätsentwicklung in der Pflege (Hrsg.) Expertenstandaard Decubituspreventie in de zorg Hochschule Osnabrück University of Applied Sciences Deutsches Netzwerk für Qualitätsentwicklung in der Pflege (Hrsg.) [Duits Netwerk voor kwaliteitsontwikkeling in verpleegkunde (Ed.)] Expertenstandaard

Nadere informatie

Nieuwe richtlijn decubitus. Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis Delft

Nieuwe richtlijn decubitus. Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis Delft Nieuwe richtlijn decubitus Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis Delft Disclosure belangen spreker (potentiële) belangenverstrengeling Voor bijeenkomst mogelijk relevante relaties

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

Chapter 9 Samenvatting CHAPTER 9. Samenvatting

Chapter 9 Samenvatting CHAPTER 9. Samenvatting Chapter 9 Samenvatting CHAPTER 9 Samenvatting 155 Chapter 9 Samenvatting SAMENVATTING Richtlijnen en protocollen worden ontwikkeld om de variatie van professioneel handelen te reduceren, om kwaliteit van

Nadere informatie

Decubitus & Wondzorg. Janine Janssen en Jolanda Thiecke 1

Decubitus & Wondzorg. Janine Janssen en Jolanda Thiecke 1 Decubitus & Wondzorg Janine Janssen en Jolanda Thiecke 1 Inhoud presentatie Decubitus: veranderingen nieuwe EPUAP/ NPUAP richtlijn Wondzorg een overview Interactieve casuistiek 2 Decubitus Nieuw volgens

Nadere informatie

Belgische Richtlijn 2013 www.decubitus.be. Focus op DECUBITUS... Focus op DECUBITUS... Inhoud. Inhoud. 1/3 onderzoeken = preventie

Belgische Richtlijn 2013 www.decubitus.be. Focus op DECUBITUS... Focus op DECUBITUS... Inhoud. Inhoud. 1/3 onderzoeken = preventie Belgische Richtlijn 2013 www.decubitus.be DECUBITUS Wetenschappelijk onderzoek en zijn beperkingen dr. Dimitri Beeckman Coördinator decubitus onderzoek Universiteit Gent EPUAP Trustee Vijfde Vlaams tweedaags

Nadere informatie

PROGRAMMA SYMPOSIUM NAAR AANLEIDING VAN DE INTERNATIONALE DAG TEGEN DECUBITUS 2017 SPREKERS:

PROGRAMMA SYMPOSIUM NAAR AANLEIDING VAN DE INTERNATIONALE DAG TEGEN DECUBITUS 2017 SPREKERS: SYMPOSIUM NAAR AANLEIDING VAN DE INTERNATIONALE DAG TEGEN DECUBITUS 207 Handvaten voor een goed, zinvol en effectief decubitusbeleid SPREKERS: 6 november 207 Prof. dr. Dimitri Beeckman Dhr. Steven Smet

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Docenten in het hoger onderwijs zijn experts in wát zij doceren, maar niet noodzakelijk in hóe zij dit zouden moeten doen. Dit komt omdat zij vaak weinig tot geen training hebben gehad in het lesgeven.

Nadere informatie

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening. amenvatting Elk jaar krijgen in Nederland zo n 45.000 mensen een beroerte, ook wel CVA (Cerebro Vasculair Accident) genoemd. Ongeveer 60% van hen keert na opname in het ziekenhuis of revalidatiecentrum

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Inleiding.

Hoofdstuk 1. Inleiding. 159 Hoofdstuk 1. Inleiding. Huisartsen beschouwen palliatieve zorg, hoewel het maar een klein deel van hun werk is, als een belangrijke taak. Veel ongeneeslijk zieke patiënten zijn het grootse deel van

Nadere informatie

Samenvatting Samenvatting

Samenvatting Samenvatting Samenvatting Samenvatting Binnen het domein van hart- en vaatziekten is een bypassoperatie de meest uitgevoerde chirurgische ingreep. Omdat bij een hartoperatie het borstbeen wordt doorgesneden en er meestal

Nadere informatie

Peer review EBM. Ontwikkeld door WVVK in opdracht van Pro-Q-Kine

Peer review EBM. Ontwikkeld door WVVK in opdracht van Pro-Q-Kine Peer review EBM Inleiding Doelstellingen? Attitude: bereid zijn om evidence based te handelen, om expertise te delen, om evidentie te bespreken Kennis: wat is EBM, wat is evidentie, wat is een richtlijn,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het Samenvatting Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het individu als op populatieniveau. Effectieve

Nadere informatie

Evidence Based Practice in de alledaagse praktijk. Definitie EBP 16-4-2015

Evidence Based Practice in de alledaagse praktijk. Definitie EBP 16-4-2015 Evidence Based Practice in de alledaagse praktijk Lies Braam, verpleegkundig specialist neurologie 26 maart 2015 V &VN neurocongres Definitie EBP Bij EBP gaat het om klinische beslissingen op basis van

Nadere informatie

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Samenvatting Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 Vallen komt in alle leeftijdsgroepen voor, maar vormt vooral bij ouderen een groot gezondheidsprobleem. Onder een val wordt verstaan een gebeurtenis waarbij de betrokkene onbedoeld op de grond of een lager

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 168 Samenvatting 169 HOOFDSTUK 1: INLEIDING Bij circa 13.5% van de ouderen komen depressieve klachten voor. Met de term depressieve klachten worden klachten bedoeld die klinisch relevant zijn, maar niet

Nadere informatie

2. In functie van implementatie van onderzoekscompetenties in de lerarenopleiding

2. In functie van implementatie van onderzoekscompetenties in de lerarenopleiding Gebruikswijzer P- Reviews: Hoe kunnen de Reviews op een nuttige manier geïntegreerd worden in de lerarenopleiding? In deze gebruikswijzer bekijken we eerst een aantal mogelijkheden tot implementatie van

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING

Samenvatting SAMENVATTING Samenvatting 147 Samenvatting Bezorgdheid om te vallen is een algemeen probleem onder zelfstandig wonende ouderen en vormt een bedreiging voor hun zelfredzaamheid. Deze bezorgdheid is geassocieerd met

Nadere informatie

DECUBITUSPREVENTIE SAMEN DECUBITUSLETSELS VOORKOMEN. - Patiëntinformatie -

DECUBITUSPREVENTIE SAMEN DECUBITUSLETSELS VOORKOMEN. - Patiëntinformatie - DECUBITUSPREVENTIE SAMEN DECUBITUSLETSELS VOORKOMEN - Patiëntinformatie - U verblijft in het ziekenhuis omwille van ziekte, een ongeval of een operatie. Tijdens uw hospitalisatie werd een decubitusletsel

Nadere informatie

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest. Samenvatting 152 Samenvatting Ieder jaar krijgen in Nederland 16.000 mensen een hartstilstand. Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van dit proefschrift. De kans om een hartstilstand te overleven is met

Nadere informatie

EEN VIRTUELE LEERMODULE TER

EEN VIRTUELE LEERMODULE TER EEN VIRTUELE LEERMODULE TER VERBETERING VAN DE KENNIS EN VROEGTIJDIGE DETECTIE VAN DELIRIUM DOOR VERPLEEGKUNDIGEN Detroyer Elke 1 e Vlaamse Onderzoeksdag 1 april 2011 Week van verpleegkundigen en vroedvrouwen

Nadere informatie

How to present online information to older cancer patients N. Bol

How to present online information to older cancer patients N. Bol How to present online information to older cancer patients N. Bol Dutch summary (Nederlandse samenvatting) Dutch summary (Nederlandse samenvatting) Goede informatievoorziening is essentieel voor effectieve

Nadere informatie

Evidence based nursing: wat is dat?

Evidence based nursing: wat is dat? Evidence based nursing: wat is dat? Sandra Beurskens Lector kenniskring autonomie en participatie van mensen met een chronische ziekte Kenniskring autonomie en participatie EBN in de praktijk: veel vragen

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De organisatie van de geboortezorg in Nederland is gebaseerd op het principe dat zwangerschap, bevalling en kraambed fysiologische processen zijn. Het verschil met veel andere landen is de

Nadere informatie

Door op een eenduidige wijze de juiste graad van de decubitus te definiëren, kan de juiste behandeling worden ingezet.

Door op een eenduidige wijze de juiste graad van de decubitus te definiëren, kan de juiste behandeling worden ingezet. DECUBITUS WONDBESCHRIJVING Observation Decubitus_Wond_Beschrijving File Doc_Obs_Decubitus_Wond_Beschrijving_R1_V1.1.doc Versie documentatie 1.1 Status Draft/ Recquest for Comments / Final Standaard HL

Nadere informatie

Methode. Doelstelling van internationale richtlijnen voor preventie en behandeling van decubitus

Methode. Doelstelling van internationale richtlijnen voor preventie en behandeling van decubitus European Pressure Ulcer Advisory Panel & National Pressure Ulcer Advisory Panel 2009 Doelstelling van internationale richtlijnen voor preventie en behandeling van decubitus Zoeken naar informatie die op

Nadere informatie

Bij gebrek aan bewijs

Bij gebrek aan bewijs Bij gebrek aan bewijs kennis is macht! internet in de spreekkamer P.A. Flach Bedrijfsarts Arbo- en milieudienst RuG 09-10-2006 1 3 onderdelen 1. Wat is EBM 2. Zoeken in PubMed 3. Beoordelen van de resultaten

Nadere informatie

Samenvatting. Inleiding

Samenvatting. Inleiding Inleiding Overgewicht en obesitas bij kinderen is een serieus volksgezondheidsprobleem. Het wordt veroorzaakt door een complex geheel van onderling samenhangende persoonlijke, sociale en omgevingsfactoren.

Nadere informatie

Nieuwe internationale richtlijn decubitus 2014 versus landelijke richtlijn decubitus V&VN 2011

Nieuwe internationale richtlijn decubitus 2014 versus landelijke richtlijn decubitus V&VN 2011 Decubitus Nieuwe internationale richtlijn decubitus 2014 versus landelijke richtlijn decubitus V&VN 2011 T. Knip-Hoeksema, A. Westra, K. Halff-Butter * In 2014 is een nieuwe internationale richtlijn decubitus

Nadere informatie

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH)

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH) Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting In hoofdstuk 1 wordt de algemene introductie van dit proefschrift beschreven. De nadruk in dit proefschrift lag op patiënten met hoofd-halskanker (HHK) en

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

Beïnvloedende factoren vanuit EBNN die de implementatie van innovaties op verpleegafdelingen bevorderen

Beïnvloedende factoren vanuit EBNN die de implementatie van innovaties op verpleegafdelingen bevorderen Associatiedag Katrin Gillis, Krista Turnhout Heeren 12 en september Hilde Lahaye 2011 Beïnvloedende factoren vanuit EBNN die de implementatie van innovaties op verpleegafdelingen bevorderen 1 De EBNN bijdragen

Nadere informatie

Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes. Evidence-based handelen bij lage rugpijn

Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes. Evidence-based handelen bij lage rugpijn Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes Evidence-based handelen bij lage rugpijn Prof. dr. M.W. van Tulder Prof. dr. B.W. Koes Evidence-based handelen bij lage rugpijn Epidemiologie, preventie, diagnostiek,

Nadere informatie

Handhygiëne in Nederlandse ziekenhuizen

Handhygiëne in Nederlandse ziekenhuizen Handhygiëne in Nederlandse ziekenhuizen Elise van Beeck Maatschappelijke Gezondheidszorg & Medische Microbiologie en Infectieziekten Erasmus MC Rotterdam Overzicht presentatie Introductie: waar is het

Nadere informatie

Casuïstiek. Extreem (w)on(d)geval. Extreme (w)on(d)gevallen 22/11/2017. Preventie en behandeling in de praktijk

Casuïstiek. Extreem (w)on(d)geval. Extreme (w)on(d)gevallen 22/11/2017. Preventie en behandeling in de praktijk Preventie en behandeling in de praktijk Casuïstiek Nathalie Vandergheynst Wondzorgconsulente AZMM Gent Extreem (w)on(d)geval Extreme (w)on(d)gevallen 1 Risico-analyse bij opname Controle EPD Risico-analyse

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010 BELEMMERENDE FACTOREN BIJ HET TOEPASSEN VAN DECUBITUSPREVENTIE Ontwikkelen en piloottesten van een verpleegkundige

Nadere informatie

WERKT DE WEBCARE INTERVENTIE?

WERKT DE WEBCARE INTERVENTIE? WERKT DE WEBCARE INTERVENTIE? Onderwerp: Hoe lees ik een wetenschappelijk artikel? Marjolein Snaterse, docent/onderzoeker Faculteit Gezondheid, Hogeschool van Amsterdam TOCH MAAR WEER: EVIDENCE BASED PRACTICE

Nadere informatie

Addendum. Nederlandse Samenvatting

Addendum. Nederlandse Samenvatting Addendum A Nederlandse Samenvatting 164 Addendum Cardiovasculaire ziekten na hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap Hypertensieve aandoeningen zijn een veelvoorkomende complicatie tijdens de zwangerschap.

Nadere informatie

Evidence Based Nursing

Evidence Based Nursing Evidence Based Nursing - filosofie - Bart Geurden, RN, MScN Van verpleegkundige Diagnostiek naar evidence-based handelen Medische Diagnostiek >1900 Multi- Disciplinaire Problemen 1980- Verpleegkundige

Nadere informatie

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase Inleiding Door de toenemende globalisering en bijbehorende concurrentiegroei tussen bedrijven over de hele wereld, de economische recessie in veel landen, en de groeiende behoefte aan duurzame inzetbaarheid,

Nadere informatie

Decubitus. samen doorligwonden voorkomen

Decubitus. samen doorligwonden voorkomen Decubitus samen doorligwonden voorkomen Inhoud Decubitus 3 Risicofactoren 4 Decubitus voorkomen 5 Niet geschikt 6 Tot slot 7 Contact 7 Ter bevordering van het leesgemak wordt in elke brochure de derde

Nadere informatie

Hora-Est: Preventie van decubitus Hou het simpel

Hora-Est: Preventie van decubitus Hou het simpel Home no. 2 Themanummer Huidziekten April 2017 Eerdere edities Verenso.nl Hora-Est: Preventie van decubitus Hou het simpel Eefje Sizoo redactie@verenso.nl Onze oud-hoofdredacteur en specialist ouderengeneeskunde

Nadere informatie

Werkstress is fysieke, mentale of sociale spanning die voortkomt uit werk. Werkstress kan nadelige

Werkstress is fysieke, mentale of sociale spanning die voortkomt uit werk. Werkstress kan nadelige SAMENVATTING Werkstressisfysieke,mentaleofsocialespanningdievoortkomtuitwerk.Werkstresskannadelige gevolgenhebbenvoorwerknemers,organisatiesendemaatschappijinhetalgemeen.opindividueel niveauhangtwerkstresssamenmetdepressie,angstenburnoutenmetfysiekegezondheidsrisico

Nadere informatie

Decubitus - Smetten - Vochtletsel

Decubitus - Smetten - Vochtletsel WONDVERZORGING INFECTIEBESTRIJDING PREVENTIE Decubitus - Smetten - Vochtletsel WWW.BIOLOGIQ.NL Definitie Decubitus Volgens de NPUAP en EPUAP wordt decubitus als volgt gedefinieerd: Decubitus is een gelokaliseerde

Nadere informatie

17/11/2017 EEN NIEUW GEVALIDEERD INSTRUMENT VOOR DE CLASSIFICATIE VAN INCONTINENTIE- GEASSOCIEERDE DERMATITIS (IAD) INHOUD INHOUD INTRODUCTIE

17/11/2017 EEN NIEUW GEVALIDEERD INSTRUMENT VOOR DE CLASSIFICATIE VAN INCONTINENTIE- GEASSOCIEERDE DERMATITIS (IAD) INHOUD INHOUD INTRODUCTIE DEPARTMENT OF PUBLIC HEALTH UNIVERSITY CENTRE FOR NURSING AND MIDWIFERY EEN NIEUW GEVALIDEERD INSTRUMENT VOOR DE CLASSIFICATIE VAN INCONTINENTIE- GEASSOCIEERDE DERMATITIS (IAD) drs. Karen Van den Bussche

Nadere informatie

SAMENVATTING Het ontwikkelen van een solide studie design met bijbehorende instrumenten om een CRM training te evalueren

SAMENVATTING Het ontwikkelen van een solide studie design met bijbehorende instrumenten om een CRM training te evalueren SAMENVATTING Op de Intensive Care (IC) worden fouten gemaakt, sommige met ernstige gevolgen voor de patiënt. Er is steeds meer bewijs dat deze fouten kunnen worden vermeden, of de gevolgen er van af te

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Sinds enkele decennia is de acute zorg voor brandwondenpatiënten verbeterd, hetgeen heeft geresulteerd in een reductie van de mortaliteit na verbranding, met name van patiënten

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT. Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Academiejaar

UNIVERSITEIT GENT. Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Academiejaar UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2004-2005 Ontwikkeling en validering van een vragenlijst die peilt naar de kennis van verpleegkundigen en verzorgenden omtrent

Nadere informatie

De richtlijn dateert uit 2011. Onderstaande samenvatting is herzien in 2014, zonder dat de essentie van de richtlijn is gewijzigd.

De richtlijn dateert uit 2011. Onderstaande samenvatting is herzien in 2014, zonder dat de essentie van de richtlijn is gewijzigd. 77 Decubitus Dr. R.H. Houwing De richtlijn dateert uit 2011. Onderstaande samenvatting is herzien in 2014, zonder dat de essentie van de richtlijn is gewijzigd. Inleiding In 2011 is de nieuwe richtlijn

Nadere informatie

Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid

Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid Decubitus nieuwe inzichten vragen een nieuw beleid Prof.dr.Tom Defloor Probleem(pje) Probleem(pje) met dank aan E.Koopman Probleem(pje) Jonge vrouw na een normale bevalling. Decubitus ten gevolge van schuifkracht

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

samenvatting Opzet van het onderzoek

samenvatting Opzet van het onderzoek 167 Angst en depressie komen vaak voor bij kinderen. Angst en depressie beïnvloeden niet alleen het huidige welbevinden van kinderen, maar kunnen ook een negatieve invloed hebben op hun verdere leven.

Nadere informatie

Genetische kennis, attitudes en vaardigheden onder artsen niet werkzaam op het terrein van de genetica

Genetische kennis, attitudes en vaardigheden onder artsen niet werkzaam op het terrein van de genetica NINE Chapter 9 Genetische kennis, attitudes en vaardigheden onder artsen niet werkzaam op het terrein van de genetica De laatste decennia hebben snelle ontwikkelingen de relevantie van genetica in de geneeskunde

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Academiejaar 2010-2011

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Academiejaar 2010-2011 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011 VERGELIJKENDE CONTACTDRUKMETINGEN VAN VERSCHILLENDE ALTERNERENDE MATRASSEN IN VERSCHILLENDE LICHAAMSHOUDINGEN

Nadere informatie

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes Nederlandse samenvatting Uit een recente rapportage van KWF Kankerbestrijding blijkt dat 64% van de (ex-) patiënten met kanker zorgen ervaart over psychosociale

Nadere informatie

Decubitus en microklimaat. Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis

Decubitus en microklimaat. Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis Decubitus en microklimaat Barbara den Boogert Wondconsulent Reinier de Graaf Gasthuis Definitie decubitus Decubitus is een gelokaliseerde beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel meestal ter

Nadere informatie

Onderwijs & Onderzoek Interdisciplinair postgraduaat deskundige NAH

Onderwijs & Onderzoek Interdisciplinair postgraduaat deskundige NAH Onderwijs & Onderzoek Interdisciplinair postgraduaat deskundige NAH Auteurs: Annemie Spooren (Hogeschool PXL) Els Knippenberg (Hogeschool PXL) Frederik Houben (Hogeschool PXL) 1 INDEX 1. Doelstellingen

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars Management Summary Wat voor een effect heeft de vorm van een bericht op de waardering van de lezer en is de interesse in nieuws een moderator voor dit effect? Auteur Tessa Puijk Organisatie Van Diemen

Nadere informatie

Informatie over de deelnemers

Informatie over de deelnemers Tot eind mei 2015 hebben in totaal 45558 mensen deelgenomen aan de twee Impliciete Associatie Testen (IATs) op Onderhuids.nl. Een enorm aantal dat nog steeds groeit. Ook via deze weg willen we jullie nogmaals

Nadere informatie

Chapter 10 Samenvatting

Chapter 10 Samenvatting Chapter 10 Samenvatting Chapter 10 De laatste jaren is de mortaliteit bij patiënten met psychotische aandoeningen gestegen terwijl deze in de algemene populatie per leeftijdscategorie is gedaald. Een belangrijke

Nadere informatie

Nieuwsbrief gezonde leefstijl - 3 e kwartaal 2018

Nieuwsbrief gezonde leefstijl - 3 e kwartaal 2018 Nieuwsbrief gezonde leefstijl - 3 e kwartaal 2018 Overzicht nieuws Agenda Kennismaking met nieuwe onderzoekers Marjolijn Wagenaar en Inge Meinen Onderzoek Rianne Steenbergen Leefstijlaanpak binnen zorgorganisaties

Nadere informatie

Voeding en gezondheid anno 2016

Voeding en gezondheid anno 2016 Voeding en gezondheid anno 2016 Anke van den Brand, stafmedewerker gezonde voeding, VIGeZ Diabetessymposium Gent, 14 november 2016 1 AANDACHT VOOR GEZONDE VOEDING EN GEZONDHEID NEEMT TOE 2 Aandacht voor

Nadere informatie

Hoe weet ik waarom mijn interventies werken en voor wie?

Hoe weet ik waarom mijn interventies werken en voor wie? Hoe weet ik waarom mijn interventies werken en voor wie? Maartje van Stralen: Mine Yildirim: Femke van Nassau: Mia Kösters: Hoe evalueer ik hoe mijn interventie werkt? Analyse van mediatoren Hoe evalueer

Nadere informatie

Workshop de oudere huid. Henri Post MA-ANP Wond Expertisecentrum Evean Willem Masker Sales/productspecialist BiologiQ

Workshop de oudere huid. Henri Post MA-ANP Wond Expertisecentrum Evean Willem Masker Sales/productspecialist BiologiQ Workshop de oudere huid Henri Post MA-ANP Wond Expertisecentrum Evean Willem Masker Sales/productspecialist BiologiQ Skin tears Skin tears is een scheurwond bij ouderen die ontstaat door frictie en/of

Nadere informatie

Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie

Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie Voorkomen van toekomstig letsel Wat werkt in valpreventie? Valpreventie in VPH Update richtlijn valpreventie Dr. Nathalie van der Velde Internist-Geriatrician Academisch Medisch Centrum, Amsterdam www.menti.com

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 200 NEDERLANDSE SAMENVATTING Duizeligheid is een veel voorkomend probleem bij ouderen. Tot 30% van de thuiswonende ouderen van 65 jaar en ouder ervaart enige vorm van duizeligheid.

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Resultaten HBSC 14 Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Hoofdstuk 1 Dementie is een progressieve ziekte die de levensverwachting bekort. De ziekte leidt tot een geleidelijke verslechtering van het mentaal functioneren. In Nederland

Nadere informatie

Chapter 9. Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Chapter 9. Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Chapter 9 Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Samenvatting Samenvatting Depressie en angst klachten bij Nederlandse patiënten met een chronische nierziekte Het onderwerp van dit proefschrift is depressieve

Nadere informatie

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen. Samenvatting Samenvatting Depressie en angst zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de adolescentie met een enorme impact op het individu. Veel adolescenten rapporteren depressieve en angst

Nadere informatie

Educhron. Preferenties van chronisch zieken wat betreft educatie. onderzoeker:nele Zupancic begeleiders: Tessa Avermaete, Philip Moons

Educhron. Preferenties van chronisch zieken wat betreft educatie. onderzoeker:nele Zupancic begeleiders: Tessa Avermaete, Philip Moons Educhron Preferenties van chronisch zieken wat betreft educatie onderzoeker:nele Zupancic begeleiders: Tessa Avermaete, Philip Moons Plaats hierover uw logo 2 ste Vlaamse Onderzoeksdag, 38 ste Week, Oostende,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

Decubituspreventie: een kwaliteitslabel voor een Woon- en Zorgcentrum? Nita Myburgh, Ergotherapeute Rudi logist, Hoofd Bewonerszorg

Decubituspreventie: een kwaliteitslabel voor een Woon- en Zorgcentrum? Nita Myburgh, Ergotherapeute Rudi logist, Hoofd Bewonerszorg Decubituspreventie: een kwaliteitslabel voor een Woon- en Zorgcentrum? Nita Myburgh, Ergotherapeute Rudi logist, Hoofd Bewonerszorg Inhoud: Wie zijn we? Wat doen we? Welke beroepsgroepen werken er? Personeelsbeleid

Nadere informatie