1. staat precies in de tekst 2. moest ik zoeken in de tekst 3. heb ik zelf bedacht

Transcriptie

1 1. Lees de uitleg. Tekst lezen en moeilijke woorden en stukjes tekst In de tekst Hooikoorts staat veel informatie. Het is een informatieve tekst. De informatie in de tekst heb je nodig als je vragen moet beantwoorden over een tekst. f als je een moeilijk woord ziet. Want vaak kun je in de tekst vinden wat het woord betekent. Soms begrijp je een stukje van de tekst niet goed. Lees het stukje dan nog een keer. En kijk goed wat er staat. Dan begrijp je het vaak wel. 2. Lees de tekst met het stappenplan. Welke woorden vind je moeilijk? Zet daar een streep onder. Welke stukjes tekst vind je moeilijk? Zet daar een streep voor. 3. Geef antwoord op de vragen. Kies het beste antwoord: A, B of C. Zeg bij elke vraag ook hoe je het antwoord hebt gevonden. Je doet dat onder elke vraag. Lees ook de tip. Soms staat het antwoord op een vraag of de betekenis van een woord precies in de tekst. Maar soms moet je ernaar zoeken. Dan moet je bijvoorbeeld op meerdere plaatsen in de tekst kijken. Het kan ook zijn dat het antwoord op de vraag niet in de tekst staat. Denk dan goed aan wat je zelf al weet. 4. Kijk in de inleiding van de tekst. In regel 3 staat: Voor anderen is dit juist geen fijne tijd. Waarom niet? A. mdat ze bomen en bloemen die in bloei staan helemaal niet mooi vinden. B. mdat ze last krijgen van hooikoorts door bomen en bloemen die in bloei staan. C. mdat ze niet goed tegen de hitte kunnen door de zon die de hele dag schijnt. pagina 1 van 5 pagina 1 van 5

2 5. Kijk in het stukje Allergie voor stuifmeel. In regel 11 staat: Dit is ongunstig voor mensen die last hebben van hooikoorts. Wat betekent ongunstig? A. iets wat heel duur en zeldzaam is B. iets wat je heel vaak tegenkomt C. iets wat niet goed of niet leuk is 6. Kijk in het stukje Geen hooi en geen koorts'. In regel staat: Vroeger dacht men dat mensen deze klachten kregen in de hooitijd. Wat betekent de klacht hier? A. iets waar je graag mee bezig bent, wat je leuk vindt B. iets waar je last van hebt, iets waar je over klaagt C. iets wat alleen vroeger voorkwam, maar nu niet meer 7. Kijk in het stukje 'Verschillende soorten'. Er wordt daar gesproken over een pollenkalender. Waarom is een pollenkalender handig? A. mdat er veel soorten grassen zijn die allemaal andere pollen verspreiden. Je kunt het gras dan op tijd maaien. B. mdat je dan weet wanneer de pollen van berken, wilgen, hazelaars, zuring en brandnetel in de lucht zijn. C. mdat je dan weet wanneer pollen in de lucht zijn waar jij allergisch voor bent. Je kunt je er dan op voorbereiden. pagina 2 van 5 pagina 2 van 5

3 8. Kijk in het stukje 'Wie krijgt hooikoorts?'. In regel 26 staat: De allergie voor stuifmeel kan aangeboren zijn. Wat betekent aangeboren? A. waar je graag mee bezig bent, wat je heel graag doet of goed kunt B. waar je mee geboren bent, wat je door je ouders of één ouder krijgt C. waar je wat later last van krijgt, als je al een stuk ouder en groter bent 9. Kijk in het stukje 'Wat kun je tegen hooikoorts doen?' In regel staat: 'Ze kunnen bijvoorbeeld een zonnebril dragen die goed om de ogen sluit'. Waarom moet de zonnebril goed om de ogen sluiten? A. omdat het stuifmeel dan niet zo gemakkelijk in de ogen kan komen B. omdat het stuifmeel niet zo blijft plakken op een donkere zonnebril C. omdat de mensen het stuifmeel in de lucht dan niet zo goed kunnen zien Een schema over hooikoorts invullen In de tekst staat informatie over hooikoorts. Schrijf de informatie onder de goede vraag in het schema. Werk samen. Hooikoorts Wat zijn de Waardoor krijg je Wie kan het Wat kun je klachten? klachten? krijgen? ertegen doen? 1. niezen Door Als één of beide 3. op een goed ouders hooikoorts tijdstip naar hebben. buiten gaan pagina 3 van 5 pagina 3 van 5

4 Vragen over de tekst beantwoorden 1. De tekst gaat over hooikoorts. Waar komt de naam hooikoorts vandaan? 2. Bij 'Wie krijgt hooikoorts?' staat wanneer je hooikoorts kunt krijgen. Wanneer heb je de minste kans om hooikoorts te krijgen, denk je? A. Als allebei je ouders hooikoorts hebben. B. Als één van je ouders hooikoorts heeft. C. Als geen van je ouders hooikoorts heeft. 3. Heb je zelf hooikoorts? f ken je iemand met hooikoorts? Hoe voel je je dan in het hooikoortsseizoen? Hooikoorts in je buurt en in een gedicht 1. Kijk naar de kaart van Nederland hieronder en geef antwoord op de vragen. a. Kijk op de kaart. Waar wonen jullie (ongeveer)? b. Hoeveel pollen zijn er in jouw woonplaats? c. Hoe is het voor mensen met een allergie voor pollen in jouw woonplaats? pagina 4 van 5 pagina 4 van 5

5 2. Je gaat een naamdicht maken. Bij een naamdicht begint elke regel met een letter van een naam of een woord. Een regel kan een woord zijn, maar ook een kort zinnetje. De woorden en zinnen moeten passen bij de naam of het woord. Kijk maar eens naar het voorbeeld: Buiten in het bos f langs de straat Maar soms moet je ervan niezen En snotteren Niet leuk! 3. Maak nu het naamdicht over hooikoorts. H I K R T S pagina 5 van 5 pagina 5 van 5