Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

Transcriptie

1 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen, maat, accessoires, enz.). Uitgebreide gebruiksaanwijzingen staan in de gebruikershandleiding. Gebruiksaanwijzing HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION Gebruikershandleiding HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION Handleiding HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION Bedieningshandleiding HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION Instructiehandleiding HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

2 Handleiding samenvatting: Vertrouwelijke computersoftware. Voor het bezit, gebruik van kopiëren hiervan is een geldige licentie van HP van een geautoriseerde licentieverlener vereist. Conform FAR en worden commerciële computersoftware, computersoftwaredocumentatie en technische gegevens voor commerciële artikelen onder een standaard van de leverancier aan de Amerikaanse overheid in licentie gegeven commerciële licentie. Artikelnummer Augustus 2008 Doelgroep Dit document is bedoeld voor de persoon die verantwoordelijk is voor het installeren, beheren en oplossen van problemen met servers en opslagsystemen. HP gaat ervan uit dat u gekwalificeerd bent voor het onderhoud van computerapparatuur en dat u bent getraind in het herkennen van gevaren met betrekking tot producten met gevaarlijke energieniveaus. Inhoudsopgave 1 Toegang tot de opdrachtregelinterface Toegang op afstand tot de Onboard-beheerder... 1 Lokale toegang tot de Onboard-beheerder 1 2 Opdrachtregel Overzicht opdrachtregels.. 3 Conventies voor de opdrachtregel...

3 3 Door Integrity blade opgelegde beperkingen.. 4 Toegangsniveau en -rechten Accountverificatie... 6 AutoLogin (automatisch aanmelden) in ilo 2...

4 Algemene opdrachten CLEAR SCREEN (SCHERM WISSEN) EXIT (AFSLUITEN) HELP... 7 LOGOUT (AFMELDEN)...

5 8 AFSLUITEN Rackopdrachten SET RACKNAAM (RACKNAAM INSTELLEN) SHOW RACKNAAM (RACKNAAM WEERGEVEN)..

6 9 SHOW TOPOLOGY (TOPOLOGIE WEERGEVEN). 9 5 Opdrachten voor gebruikersaccounts ADD GEBRUIKER (GEBRUIKER TOEVOEGEN) ASSIGN (TOEWIJZEN) ASSIGN OA (OA TOEWIJZEN) DISABLE USER (GEBRUIKER UITSCHAKELEN)...

7 .. 12 DISABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN UITSCHAKELEN) ENABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN INSCHAKELEN) ENABLE USER (GEBRUIKER INSCHAKELEN) HISTORIE REMOVE USER (VERWIJDEREN GEBRUIKER) SET MINIMUM PASSWORD LENGTH (MINIMUM LENGTE VOOR WACHTWOORD INSTELLEN).

8 SET PASSWORD (WACHTWOORD INSTELLEN) SET GEBRUIKER ACCESS (GEBRUIKERSTOEGANG INSTELLEN) NLWW iii SET GEBRUIKER CONTACT (GEBRUIKERCONTACT INSTELLEN) SET USER FULL NAME (VOLLEDIGE NAAM GEBRUIKER INSTELLEN) SET USER PASSWORD (WACHTWOORD GEBRUIKER INSTELLEN) SHOW PASSWORD SETTINGS (WACHTWOORDINSTELLINGEN WEERGEVEN).. 17 SHOW USER (GEBRUIKER WEERGEVEN)...

9 17 SLEEP (IN SLAAPSTAND ZETTEN).. 18 UNASSIGN (TOEWIJZING INTREKKEN) UNASSIGN OA (TOEWIJZING OA INTREKKEN) Opdrachten die aan de hand van twee factoren verifiëren DEACTIVATE CRL (CRL UITSCHAKELEN)..

10 DEACTIVATE TWOFACTOR (TWEE FACTOREN UITSCHAKELEN) DOWNLOAD CA CERTIFICATE (CA-CERTIFICAAT DOWNLOADEN) DOWNLOAD USER CERTIFICATE (GEBRUIKERSCERTIFICAAT DOWNLOADEN) REMOVE CA CERTIFICATE (CA-CERTIFICAAT VERWIJDEREN) REMOVE USER CERTIFICATE (GEBRUIKERSCERTIFICAAT VERWIJDEREN) SHOW CA CERTIFICATES (CA-CERTIFICATEN WEERGEVEN) SHOW TWOFACTOR INFO (INFORMATIE AAN DE HAND VAN TWEE FACTOREN WEERGEVEN) Directory-opdrachten ADD LDAP CERTIFICATE (LDAP-CERTIFICAAT TOEVOEGEN).

11 24 ADD LDAP GROUP (LDAP-GROEP TOEVOEGEN).. 24 ASSIGN (TOEWIJZEN) ASSIGN OA (OA TOEWIJZEN) LDAP GROUP. 25 DISABLE LDAP (LDAP UITSCHAKELEN) DOWNLOAD LDAP CERTIFICATE (LDAP-CERTIFICAAT DOWNLOADEN).

12 ENABLE LDAP (LDAP INSCHAKELEN).. 26 REMOVE LDAP CERTIFICATE (LDAP-CERTIFICAAT VERWIJDEREN) 26 REMOVE LDAP CERTIFICATE (LDAP-GROEP VERWIJDEREN). 27 SET LDAP GROUP ACCESS (TOEGANG LDAP-GROEP INSTELLEN) SET LDAP GROUP DESCRIPTION (OMSCHRIJVING LDAP-GROEPSNAAM INSTELLEN) SET LDAP NAME (LDAP-NAAMSTOEWIJZING INSTELLEN) SET LDAP PORT (LDAP-POORT INSTELLEN) SET LDAP SEARCH (LDAP-OPZOEKEN INSTELLEN)..

13 29 SET LDAP SERVER (LDAP-SERVER INSTELLEN) SHOW LDAP CERTIFICATE (LDAP-CERTIFICAAT WEERGEVEN).. 29 SHOW LDAP GROUP (LDAP-GROEP WEERGEVEN) DISPLAY LDAP INFO (LDAP-INFORMATIE WEERGEVEN) UNASSIGN (TOEWIJZING INTREKKEN) UNASSIGN OA LDAP GROUP (TOEWIJZING VOOR OA LDAP-GROEP INTREKKEN)...

14 HP SIM-opdrachten iv NLWW ADD HPSIM CERTIFICATE (HPSIM-CERTIFICAAT TOEVOEGEN).. 32 DOWNLOAD HPSIM CERTIFICATE (HPSIM-CERTIFICAAT DOWNLOADEN) 32 REMOVE HPSIM CERTIFICATE (HPSIM-CERTIFICATE VERWIJDEREN). 33 SET HPSIM Trust Mode (HPSIM-VERTROUWENSSTAND INSTELLEN) SHOW HPSIM CERTIFICATE (HPSIM-CERTIFICAAT WEERGEVEN) Opdrachten voor algemeen beheer DOWNLOAD OA CERTIFICATE (OA-CERTIFICAAT DOWNLOADEN) FORCE TAKEOVER (OVERNAME AFDWINGEN) GENERATE CERTIFICATE (CERTIFICAAT GENEREREN) Certificaat-prompt genereren...

15 36 PINGEN.. 37 SET DEVICE SERIAL NUMBER BLADE (APPARAATSERIENUMMER VAN BLADE INSTELLEN) SET FACTORY (FABRIEK INSTELLEN)...

16 SET SCRIPT MODE (SCRIPTSTAND INSTELLEN) SHOW ALL (ALLES WEERGEVEN) SHOW DEVICE SERIAL NUMBER BLADE (SERIENUMBER VAN BLADE WEERGEVEN). 45 SHOW INTERCONNECT SESSIONS (INTERCONNECT-SESSIES WEERGEVEN).. 45 SHOW OA (OA WEERGEVEN) Opdrachten voor IP-adressering van het vak in de behuizing ADD EBIPA (EBIPA TOEVOEGEN)...

17 48 UITSCHAKELEN EBIPA. 48 UITSCHAKELEN BEHUIZING_IP_MODE ENABLE EBIPA (EBIPA INSCHAKELEN) ENABLE ENCLOSURE_IP_MODE (BEHUIZING_IP_STAND INSCHAKELEN). 50 REMOVE EBIPA (EBIPA VERWIJDEREN)

18 .. 50 SET EBIPA (EBIPA INSTELLEN) SHOW EBIPA (EBIPA WEERGEVEN) Opdrachten voor netwerkconfiguratie van behuizing ADD OA DNS (OA DNS TOEVOEGEN).. 53 ADD SNMP TRAPRECEIVER (SNMP TRAPONTVANGER TOEVOEGEN). 53 ADD SSHKEY (SSHKEY TOEVOEGEN)...

19 . 54 ADD TRUSTED HOST (VERTROUWDE HOST TOEVOEGEN) CLEAR NTP (NTP WISSEN)... SET SNMP COMMUNITY (SNMP-COMMUNITY INSTELLEN). 67 SET SNMP LOCATIE (SNMP LOCATIE INSTELLEN) SHOW NETWORK (NETWERK WEERGEVEN)...

20 67 SHOW SNMP (SNMP WEERGEVEN) 69 SHOW SSHFINGERPRINT (SSHVINGERAFDRUK WEERGEVEN) SHOW SSHKEY (SSHKEY WEERGEVEN) TEST ALERTMAIL (ALERTMAIL TESTEN).. 71 TEST SNMP...

21 Opdrachten voor behuizingbeheer VERWIJDEREN SYSLOGBOEK DISABLE LLF (LLF UITSCHAKELEN) DISABLE SYSLOG REMOTE (SYSLOGBOEK OP AFSTAND UITSCHAKELEN).. 72 ENABLE LLF (LLF INSCHAKELEN) RESTART OA (OA HERSTARTEN).

22 .. 73 vi NLWW SET DATE (DATUM INSTELLEN) SET DISPLAY EVENTS (WEERGAVEGEBEURTENISSEN INSTELLEN) SET ENCLOSURE ASSET (BEVEILIGING BEHUIZING INSTELLEN) SET ENCLOSURE NAME (NAAM VAN DE BEHUIZING INSTELLEN) SET PARTNUMBER ENCLOSURE (ARTIKELNUMMER VAN DE BEHUIZING INSTELLEN) SET ENCLOSURE PDU_TYPE (PDU_TYPE VAN DE BEHUIZING INSTELLEN).. 75 SET SERIAL_NUMBER ENCLOSURE (SERIENUMMER BEHUIZING INSTELLEN) SET ENCLOSURE UID (BEHUIZING-UID INSTELLEN).

23 . 76 SET LLF INTERVAL (LLF-INTERVAL INSTELLEN) SET OA USB (OA USB INSTELLEN). 77 SET POWER MODE (ENERGIESTAND INSTELLEN) SET POWER LIMIT (ENERGIELIMIET INSTELLEN) SET POWER SAVINGS (ENERGIESPAARSTAND INSTELLEN)..

24 79 SET REMOTE SYSLOG (POORT OP AFSTAND VOOR SYSLOGBOEK INSTELLENINSTELLEN) 79 SET REMOTE SYSLOG SERVER (SERVER OP AFSTAND VOOR SYSLOGBOEK INSTELLEN) 79 SET TIJDZONE (TIJDZONE NSTELLEN) SET CONFIG (CONFIG INSTELLEN).

25 SHOW DATE (DATUM WEERGEVEN) SHOW DISPLAY EVENTS (WEERGAVEGEBEURTENISSEN WEERGEVEN) SHOW FAN ENCLOSURE (VENTILATOR VAN BEHUIZING WEERGEVEN). Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

26 .. 82 DISPLAY ENCLOSURE INFO (INFORMATIE BEHUIZING WEERGEVEN) SHOW ENCLOSURE LCD (BEHUIZING LCD WEERGEVEN).. 84 SHOW ENCLOSURE POWERSUPPLY (ENERGIEVOORZIENING BEHUIZING WEERGEVEN). 85 SHOW ENCLOSURE STATUS (STATUS BEHUIZING WEERGEVEN) SHOW ENCLOSURE TEMP (TEMP BEHUIZING WEERGEVEN). 87 SHOW FRU (FRU WEERGEVEN)

27 . 88 SHOW OA CERTIFICATE (OA-CERTIFICAAT WEERGEVEN) SHOW OA INFO (OA-INFORMATIE WEERGEVEN) SHOW OA NETWORK (OA-NETWERK WEERGEVEN). 92 SHOW OA STATUS (OA STATUS WEERGEVEN) 93 SHOW OA USB (OA USB WEERGEVEN)

28 SHOW POWER (ENERGIE WEERGEVEN) SHOW SYSLOG (SYSLOGBOEK WEERGEVEN). 95 SHOW SYSLOGBOEK SETTINGS (SYSLOGBOEK-INSTELLINGEN WEERGEVEN) 96 SHOW VCMODE (VCSTAND WEERGEVEN).. 97 TEST SYSLOGBOEK BIJWERKEN...

29 . 97 UPDATE ILO (ILO BIJWERKEN) UPDATE IMAGE (BEELD BIJWERKEN). 98 UPLOAD CONFIG (CONFIG UPLOADEN)

30 .. 99 NLWW vii 13 Opdrachten blade-beheer CONNECT SERVER (SERVER AANSLUITEN) DISABLE SYSLOG REMOTE (SYSLOGBOEK OP AFSTAND UITSCHAKELEN) 100 ENABLE SYSLOGREMOTE (SYSLOGBOEK OP AFSTAND INSCHAKELEN) HPONCFG POWEROFF SERVER (SERVER UITZETTEN) POWER ON (SERVER AANZETTEN)...

31 102 REBOOT SERVER (SERVER OPNIEUW OPSTARTEN) SET NIC (NETWERKADAPTER INSTELLEN) SET SERVER BOOT (OPSTARTVOLGORDE SERVER INSTELLEN) SET SERVER BOOT ONCE (OPSTARTVOLGORDE SERVER EENMALIG INSTELLEN). 104 SET SERVER POWERDELAY (ENERGIEVERTRAGING SERVER INSTELLEN) SET SERVER UID (SERVER UID INSTELLEN) SHOW SERVER BOOT (OPSTARTVOLGORDE SERVER WEERGEVEN) SHOW SERVER INFO (SERVERINFORMATIE WEERGEVEN)...

32 SHOW SERVER LIST (SERVERLIJST WEERGEVEN) SHOW SERVER PORT MAP (SERVERPOORTMAP WEERGEVEN) SHOW SERVER POWERDELAY (ENERGIEVERTRAGING SERVER WEERGEVEN) SHOW SERVER STATUS (SERVERSTATUS WEERGEVEN) SHOW SERVER TEMP (SERVER TEMP WEERGEVEN) SHOW SYSLOG (SYSLOGBOEK WEERGEVEN) OA SHOW SYSLOG (SYSLOGBOEK WEERGEVEN) SERVER UNASSIGN SERVER (TOEWIJZING SERVER INTREKKEN)

33 Opdrachten voor INTERCONNECT-beheer ASSIGN INTERCONNECT (INTERCONNECT TOEWIJZEN) INTERCONNECT SESSION WISSEN CONNECT INTERCONNECT (INTERCONNECT AANSLUITEN) 117 POWEROFF INTERCONNECT (INTERCONNECT UITZETTEN) 117 POWERON INTERCONNECT (INTERCONNECT AANZETTEN) 117 RESTART INTERCONNECT (INTERCONNECT HERSTARTEN) 118 SET INTERCONNECT POWERDELAY (INTERCONNECT ENERGIEVERTRAGING INSTELLEN)

34 SET INTERCONNECT UID (INTERCONNECT UID INSTELLEN) WEERGEVEN INTERCONNECT INFO SHOW INTERCONNECT LIST (INTERCONNECT-LIJST WEERGEVEN) WEERGEVEN INTERCONNECT PORT MAP SHOW INTERCONNECT POWERDELAY (INTERCONNECT ENERGIEVERTRAGING WEERGEVEN)...

35 . 122 SHOW INTERCONNECT STATUS (INTERCONNECT STATUS WEERGEVEN) Opdrachten voor virtuele media SET SERVER DVD (SERVER-DVD INSTELLEN) SHOW SERVER DVD (SERVER DVD WEERGEVEN) viii NLWW 16 Gebeurtenismeldingen Gebeurtenismeldingen van de behuizing Gebeurtenismeldingen opdrachtregel...

36 Technische ondersteuning Voordat u contact opneemt met HP HP-contactinformatie Tijdzone-instellingen Universal (Universele) tijdzone-instellingen Instellingen voor tijdzone Africa (Afrika)..

37 Instellingen voor tijdzone Americas (Noord- en Zuid-Amerika). 131 Instellingen voor tijdzone Asia (Azië) 132 Instellingen voor tijdzone Oceania (Oceanië) Instellingen voor tijdzone Europe (Europa) Instellingen voor tijdzone Polar (Poolgebieden).

38 Acroniemen en afkortingen Index NLWW ix 1 Toegang tot de opdrachtregelinterface Toegang op afstand tot de Onboard-beheerder Via iedere Telnet- van SSH-sessie kan op afstand toegang verkregen worden tot de CLI (opdrachtregelinterface) van de Onboard-beheerder. Telnet-sessie Open een opdrachtregelvenster vanuit een op het netwerk aangesloten client. Voer achter de prompt telnet en het IP-adres van de Onboard-beheerder in en druk op Enter. U voert bijvoorbeeld telnet in, waarbij het IP-adres het adres is van uw Onboard-beheerder Voer een geldige gebruikersnaam in en druk op Enter. Voer een geldig wachtwoord in en druk op Enter. De CLI-opdrachtprompt wordt weergegeven. Voer de opdrachten voor de Onboard-beheerder in. Voer Exit (Afsluiten), Logout (Afmelden) van Quit (Sluiten) in achter de CLI-opdrachtprompt om de Telnet-sessie op afstand te beëindigen. SSH-sessie Start een SSH-sessie naar de Onboard-beheerder met behulp van een willekeurige SSHclienttoepassing. Voer achter de prompt het toegewezen IP-adres van de DNS-naam van de Onboard-beheerder in en druk op Enter. Voer een geldige gebruikersnaam in en druk op Enter. Voer een geldig wachtwoord in en druk op Enter. De CLI-opdrachtprompt wordt weergegeven. Voer de opdrachten voor de Onboard-beheerder in. Voer Exit (Afsluiten), Logout (Afmelden) van Quit (Sluiten) in achter de CLI-opdrachtprompt om de SSH-sessie op afstand te beëindigen. Lokale toegang tot de Onboard-beheerder U kunt lokaal toegang

39 krijgen tot de Onboard-beheerder via een seriële poortaansluiting aan de achterkant van de Onboard-beheerdersmodule. Gebruik een laptop of andere computer als seriële console om met de Onboard-beheerder te communiceren Sluit een seriële kabel aan tussen de seriële poort op de computer en de bijbehorende seriële poort op de Onboard-beheerdersmodule. Gebruik willekeurige standaardcommunicatiesoftware om een terminal-emulatiesessie te starten met de volgende parameters: NLWW Toegang op afstand tot de Onboard-beheerder 1 Parameter Transmissiesnelheid Databits Pariteit Stopbits Protocol Waarde 9600 bps 8 Geen 1 Geen Voer achter de prompt een geldige gebruikersnaam in en druk op Enter. Voer een geldig wachtwoord in en druk op Enter. De CLI-opdrachtprompt wordt weergegeven. Voer de opdrachten voor de Onboard-beheerder in. Voer Exit (Afsluiten) in achter de prompt om de terminalsessie te beëindigen. 2 Hoofdstuk 1 Toegang tot de opdrachtregelinterface NLWW 2 Opdrachtregel Overzicht opdrachtregels De opdrachtregelinterface kan gebruikt worden als alternatieve manier voor het beheren van de Onboard-beheerder. Het gebruik van de opdrachtregelinterface kan handig zijn in de volgende scenario's: HP Management-toepassingen, zoals De hulpprogramma's Systems Insight Manager en Insight Control kunnen de Onboard-beheerder om informatie vragen. Deze hulpprogramma's moeten een volledig beheeroverzicht geven van HP BladeSystem-behuizingen en de apparaten die daarin zijn geïnstalleerd. Deze interface wordt door de Management hulpprogramma's ook gebruikt om voorwaardelijke taken en configuratietaken uit te voeren voor apparaten binnen de behuizing. Gebruikers kunnen hulpprogramma's ontwikkelen die gebruikmaken van de functies van de Onboard-beheerder voor het verzamelen van gegevens en voor het uitvoeren van voorwaardelijke taken en configuratietaken. Wanneer er geen browser beschikbaar is of wanneer u de voorkeur geeft aan een Linuxopdrachtregelinterface voor toegang tot beheergegevens en het uitvoeren van configuratietaken. Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

40 Conventies voor de opdrachtregel CLI-invoer is niet hoofdlettergevoelig tenzij anders vermeld. Opdrachten worden geordend in een boomstructuur, die ongeveer 30 basisopdrachten bevat. Elk van deze opdrachten kan een willekeurige hoeveelheid subopdrachten hebben. Subopdrachten kunnen ook weer meerdere subopdrachten hebben. Elke opdracht die in deze handleiding wordt gebruikt, voldoet aan de conventies waarvan in de volgende tabel een overzicht wordt gegeven. Symbool <kleine letters> HOOFDLETTERS Omschrijving Geeft de variabele binnen de symbolen aan die vervangen moet worden door een waarde, zoals een gebruikersnaam. De symbolen moeten verwijderd worden. Geeft aan dat de invoer er uit moet zien zoals wordt weergegeven. De symbolen zijn niet hoofdlettergevoelig tenzij anders aangegeven. [] Wordt gebruikt om invoeropties te scheiden. Geeft een lijst van verplichte keuzes aan. De opdracht SET ENCLOSURE UID (BEHUIZING-UID INSTELLEN) [AAN UIT] moet bijvoorbeeld de volgende indeling hebben: {} "" SET ENCLOSURE UID (BEHUIZING-UID INSTELLEN) ON of SET ENCLOSURE UID (BEHUIZING-UID INSTELLEN) UIT Geeft een optioneel argument van een serie tekens aan. Wordt gebruikt om opdrachtargumenten die spaties bevatten in te sluiten. NLWW Overzicht opdrachtregels 3 Door Integrity blade opgelegde beperkingen De serverblades van HP Integrity ondersteunen niet alle opdrachten. Zie specifieke opdrachten voor aan de serverblades van HP Integrity opgelegde beperkingen. De volgende opdrachten zijn niet van toepassing op Integrity Blades. Hponcfg Set Server Boot (OPSTARTVOLGORDE SERVER INSTELLEN) Eenmaal Set Server Boot (OPSTARTVOLGORDE SERVER INSTELLEN) Show Syslog Server weergeven Toegangsniveau en -rechten Accounts en rechten in de Onboard-beheerder U kunt op de Onboard-beheerder accounts maken met een gebruikersnaam, wachtwoord, bevoegdheidsniveau en machtigingen voor apparaatvakken en INTERCONNECT-vakken in de Onboard-beheerder. U kunt op de Onboard-beheerder de rechten van de standaardbeheerderaccount niet verwijderen of wijzigen. U kunt alleen het wachtwoord van de beheerderaccount wijzigen. In de volgende tabel vindt u de gebruikersmogelijkheden gebaseerd op hun rechten en toegestane vakken. Accountklassificatie Mogelijkheden Accountnaam/ bevoegdheidsniveau administrator / administrator (beheerder/beheerder) Voor deze account geselecteerde vakken Alle Beheerder Alle opdrachten Lokale account, niet LDAP Enige overgebleven account na terugzetten van standaardinstellingen in Onboard-beheerder (het beheerderwachtwoord van de account blijft gehandhaafd.) Via de seriële poort op de Onboard-beheerder kan met de hersteloptie voor verloren wachtwoorden met "L" de standaardinstelling voor het wachtwoord van de beheerderaccount worden teruggezet. SSHKey downloaden, toevoegen en wissen. Deze sleutel werkt alleen voor de Administrator-account. Alle opdrachten Verschaft toegang tot alle aspecten van de HP BladeSystem- OA-beheerder username / administrator (gebruikersnaam/beheerder) OA-vakken (automatische selectie van alle vakken) 4 Hoofdstuk 2 Opdrachtregel NLWW Accountklassificatie Mogelijkheden Accountnaam/ bevoegdheidsniveau Voor deze account geselecteerde vakken behuizing en Onboardbeheerder, zoals configuratie, firmwareupdates, gebruikersbeheer en opnieuw instellen op de standaardinstellingen. beheerder Kan alle handelingen uitvoeren met toegestane apparaatvakken en INTERCONNECTvakken, inclusief virtueel in- en uitschakelen en consoletoegang Beheerdermachtiging op ilo2-apparaat SET RACKNAAM (RACKNAAM INSTELLEN) EBIPA toegestane vakken inschakelen/ uitschakelen OA-netwerkinstellingen wijzigen Opdrachten behuizingbeheer uitvoeren Kan alle handelingen uitvoeren met toegestane apparaatvakken en INTERCONNECTvakken, inclusief virtueel in- en uitschakelen en consoletoegang Bedienermachtiging op ilo2-apparaat Kan status en informatie over geselecteerde vakken bekijken Kan CLI-geschiedenis bekijken Kan wachtwoord voor eigen account instellen Kan contactinformatie van gebruiker voor eigen account instellen Kan CLI-opdrachten 'weergeven' user name/operator (gebruikersnaam/gebruiker) Geen OA-vakken en enkele apparaatvakken en INTERCONNECT-vakken user name/operator (gebruikersnaam/bediener) Geselecteerde apparaatvakken en INTERCONNECT-vakken user name/operator (gebruikersnaam/bediener) OA-vakken en andere vakken kunnen zijn geselecteerd, maar de mogelijkheden voor de andere vakken worden onder bediener gedefinieerd gebruikenaam/administrator (gebruikersnaam/beheerder) Geen OA-vakken en alleen geselecteerde apparaatvakken en INTERCONNECT-vakken OA operator (OA-bediener) bediener gebruiker NLWW Toegangsniveau en -rechten 5 Accountverificatie Lokale gebruikers Dit is de standaardinstelling. De lokale gebruikersaccounts worden direct geverifieerd met een wachtwoord voor elke in de actieve Onboard-beheerder opgeslagen account. Als er accountgegevens wijzigen, worden deze automatisch tussen beide Onboardbeheerdersmodules, indien er twee aanwezig zijn, gesynchroniseerd. Lokale gebruikers kunnen worden uitgeschakeld als LDAP is ingeschakeld, waardoor de beheerderaccount als enige lokale account overblijft die niet kan worden uitgeschakeld. LDAP-gebruikers De instelling Enable/Disable LDAP (LDAP inschakelen/uitschakelen) is een optionele instelling. De ingeschakelde LDAP kan met ingeschakelde of uitgeschakelde lokale gebruikers worden gebruikt. De Onboard-beheerder gebruikt de geconfigureerde LDAP-server en zoekcontext om accountverificatie aan te vragen. Niet de gebruikersnaam maar de configuratie van de LDAP-groep bepaalt de rechten. Als een gebruiker voor meerdere groepen met verschillende rechten en vakmachtigingen is geconfigureerd, dan heeft de gebruiker de hoogste rechten en de combinatie van alle toegestane vakken. Voor versie 2.10 van hoger geldt dat als de op de Onboard-beheerder aangemelde gebruiker een LDAP-gebruiker is, de Onboard-beheerder de ilo2-licentie toepast en een Select-licentie voor de ilo vereist voordat de AutoLogin (automatisch aanmelden) in ilo wordt toegestaan. AutoLogin (automatisch aanmelden) in ilo 2 In de volgende tabel vindt u accountrechten uit de Onboard-beheerder die zijn toegewezen aan ilo 2-rechten als de AutoLogin (automatisch aanmelden) in Onboardbeheerder wordt gebruikt. ilo 2-rechten Gebruikersaccounts beheren Remote console access (Toegang console op afstand) Virtual power and reset (virtueel in- en uitschakelen en opnieuw starten) Virtual media (virtuele media) Configure ilo 2 settings (Instellingen van ilo 2 configureren) Login to ilo (Bij ilo aanmelden) beheerder X X X X X bediener gebruiker X X X X X X 6 Hoofdstuk 2 Opdrachtregel NLWW 3 Algemene opdrachten CLEAR SCREEN (SCHERM WISSEN) Opdracht: CLEAR SCREEN (SCHERM WISSEN) Omschrijving: Wist het scherm van de terminal. Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

41 Toegangsniveau: Beheerder, bediener, gebruiker EXIT (AFSLUITEN) Opdracht: EXIT (AFSLUITEN) Omschrijving: Sluit de opdrachtregelinterface af Toegangsniveau: Beheerder, bediener, gebruiker HELP Opdracht: HELP <opdracht> Omschrijving: Als u een opdracht invoert, verschijnen de gebruiks- en helptekst van de opdracht. Als er geen argument wordt gegeven, worden alle standaardopdrachten weergegeven. Toegangsniveau: Beheerder, bediener, gebruiker Voorbeeld: OA-0018FE27577F> HELP TOEVOEGEN TOEWIJZEN WISSEN AANSLUITEN UITSCHAKELEN DOWNLOADEN INSCHAKELEN AFSLUITEN AFDWINGEN GENEREREN HELP HISTORIE HPONCFG LOGOUT (AFMELDEN) PINGEN UITZETTEN AANZETTEN AFSLUITEN OPNIEUW OPSTARTEN VERWIJDEREN OPNIEUW INSTELLEN HERSTARTEN INSTELLEN WEERGEVEN SLEEP (IN SLAAPSTAND ZETTEN) TESTEN TOEWIJZING INTREKKEN BIJWERKEN UPLOADEN NLWW CLEAR SCREEN (SCHERM WISSEN) 7 LOGOUT (AFMELDEN) Opdracht: LOGOUT (AFMELDEN) Omschrijving: Sluit de opdrachtregelinterface af Toegangsniveau: Beheerder, bediener, gebruiker AFSLUITEN Opdracht: AFSLUITEN Omschrijving: Sluit de opdrachtregelinterface af Toegangsniveau: Beheerder, bediener, gebruiker 8 Hoofdstuk 3 Algemene opdrachten NLWW 4 Rackopdrachten SET RACKNAAM (RACKNAAM INSTELLEN) Opdracht: SET RACKNAAM (RACKNAAM INSTELLEN) <racknaam> Omschrijving: Stelt de racknaam in. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder, OA-bediener. Restricties: De <racknaam> mag maximaal 32 tekens lang zijn en kan bestaan uit alle alfanumerieke tekens, het koppelstreepje en het lage streepje De standaardracknaam is Unnamed Rack (Naamloos rack). SHOW RACKNAAM (RACKNAAM WEERGEVEN) Opdracht: SHOW RACKNAAM (RACKNAAM WEERGEVEN) Omschrijving: Geeft de door de gebruiker gedefinieerde racknaaminstelling voor de behuizing weer Toegangsniveau/vakniveau: Alle Restricties: Geen Voorbeeld: OA-0018FE27577F> RACKNAAM WEERGEVEN Racknaam: Unnamed Rack (Naamloos rack) SHOW TOPOLOGY (TOPOLOGIE WEERGEVEN) Opdracht: SHOW TOPOLOGY (TOPOLOGIE WEERGEVEN) Omschrijving: Geeft de behuizingen weer die aangesloten zijn via de behuizinglink. Geeft een tabel weer met de behuizingnaam, de algehele status vitale functies van de behuizing en het IP-adres. NLWW SET RACKNAAM (RACKNAAM INSTELLEN) 9 Toegangsniveau/vakniveau Alle Restricties: Geen Voorbeeld: SHOW TOPOLOGY (TOPOLOGIE WEERGEVEN) Er zijn verbonden behuizingen gedetecteerd... Racktopologie (van boven naar beneden) Rack-UUID: Racknaam: Unnamed Rack (Naamloos rack) Naam van de behuizing Shorty OA-0018FE2F998B OK OK Status Lokaal IP-adres UUID Ja Nee USE644285C 10 Hoofdstuk 4 Rackopdrachten NLWW 5 Opdrachten voor gebruikersaccounts ADD GEBRUIKER (GEBRUIKER TOEVOEGEN) Opdracht: ADD GEBRUIKER (GEBRUIKER TOEVOEGEN)"<gebruikersnaam>" {"<wachtwoord>"} Omschrijving: Voegt een gebruiker toe aan het systeem. Als u geen wachtwoord invoert, wordt weergegeven er een prompt voor het wachtwoord. Als SCRIPT MODE (Scriptstand) is ingeschakeld en het wachtwoord niet is ingevoerd, wordt er een nieuwe unieke string aan het wachtwoord toegewezen. Vervolgens moet de beheerder van de behuizing het wachtwoord wijzigen zodat de nieuwe gebruiker toegang tot het systeem kan krijgen. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: U kunt maximaal 30 gebruikers toevoegen, inclusief de gereserveerde accounts. De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig en moet uniek zijn vergeleken met alle andere gebruikersnamen en groepsnamen. De <gebruikersnaam moet> moet 1 tot 40 tekens lang zijn en kan alle alfanumerieke tekens, het koppelstreepje en het lage streepje bevatten. De <gebruikersnaam> moet met een letter beginnen. Het <wachtwoord> moet 3 tot 8 tekens lang zijn voor firmware 1.00 tot 1.30 en 3 tot 40 tekens lang zijn voor firmware 2.00 en hoger. De tekenset bevat alle afdrukbare tekens. Als u geen wachtwoord invoert, wordt weergegeven er een prompt voor het wachtwoord. Gereserveerde gebruikersnamen zijn: ALL (niet hoofdlettergevoelig), BEHEERDER (niet hoofdlettergevoelig), switch1, switch2, switch3, switch4, switch5, switch6, switch7, switch8, ldapgebruiker, nobody, vcmgebruiker en root (voor firmware 1.00 tot 1.30). ASSIGN (TOEWIJZEN) Opdracht: ASSIGN (TOEWIJZEN) [SERVER INTERCONNECT] [<vaknummer> alle <vaknummer>-<vaknummer>] ["<gebruikersnaam>" LDAP-GROEPSNAAM" <LDAPgroepsnaam>"] Omschrijving: Wijst één of meer vakken toe aan een gebruiker van een groep Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: NLWW ADD GEBRUIKER (GEBRUIKER TOEVOEGEN) 11 De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. Als er op dit ogenblik een vak aan een gebruiker wordt toegewezen, dan moet u de toewijzing van het vak eerst ongedaan maken ASSIGN OA (OA TOEWIJZEN) Opdracht: ASSIGN OA (OA TOEWIJZEN) )["<gebruikersnaam>" LDAP GROUP"<LDAPgroepsnaam>"] Omschrijving: Geeft de Onboard-beheerder toegang tot de opgegeven gebruiker of groep. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. DISABLE USER (GEBRUIKER UITSCHAKELEN) Opdracht: DISABLE USER (GEBRUIKER UITSCHAKELEN) "<gebruikersnaam>" Omschrijving: Schakelt een gebruikersaccount uit. Het systeem meldt de gebruiker onmiddellijk af en voorkomt dat de gebruiker zich opnieuw kan aanmelden totdat de account is ingeschakeld. CLI-sessies worden beëindigd en toegang tot het web via SOAP is daarna niet meer mogelijk. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. U kunt de geïntegreerde beheerderaccount niet uitschakelen. DISABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN UITSCHAKELEN) Opdracht: DISABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN UITSCHAKELEN) Omschrijving: Verwijdert de sterke-wachtwoordvereisten voor gebruikerswachtwoorden. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: 12 Hoofdstuk 5 Opdrachten voor gebruikersaccounts NLWW Alleen beheerders met een Onboard-beheerdermachtiging mogen de sterke wachtwoorden beheren. ENABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN INSCHAKELEN) Opdracht: ENABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN INSCHAKELEN) Omschrijving: Indien ingeschakeld, dan moet voor deze opdracht een gebruikerswachtwoord worden ingevoerd dat ten minste één teken uit drie van vier categorieën bevat. De vier categorieën zijn: Hoofdletters Kleine letters Numerieke tekens Niet-alfanumerieke tekens Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: Alleen beheerders met een Onboard-beheerdermachtiging mogen de sterke wachtwoorden beheren. ENABLE USER (GEBRUIKER INSCHAKELEN) Opdracht: ENABLE USER (GEBRUIKER INSCHAKELEN) "<gebruikersnaam>" Omschrijving: Schakelt een gebruikersaccount in die eerder is uitgeschakeld door de opdracht DISABLE USER (GEBRUIKER UITSCHAKELEN) Toegangsniveau/vakniveau: OAbeheerder Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION

42 HISTORIE Opdracht: HISTORIE Omschrijving: Geeft de geschiedenis van de opdrachten voor de huidige sessie weer NLWW ENABLE STRONG PASSWORDS (STERKE WACHTWOORDEN INSCHAKELEN) 13 Toegangsniveau/vakniveau: Alle Restricties: Geen REMOVE USER (VERWIJDEREN GEBRUIKER) Opdracht: REMOVE USE [ALL (GEBRUIKER VERWIJDEREN CERTIFICAAT "<gebruikersnaam>" Omschrijving: Verwijdert een gebruiker en/of elk door de gebruiker toegewezen certificaat uit het systeem. Indien u ALL (Alles) opgeeft, wordt de opdracht uitgevoerd voor alle gebruikers behalve de standaardaccounts van het systeem. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. U kunt de beheerderaccount niet verwijderen [ALLE ) "<gebruikersnaam>" SET MINIMUM PASSWORD LENGTH (MINIMUM LENGTE VOOR WACHTWOORD INSTELLEN) Opdracht: SET MINIMUM PASSWORD LENGTH (MINIMUM LENGTE VOOR WACHTWOORD INSTELLEN) <lengte> Omschrijving: Stelt een minimum lengte voor wachtwoorden in. Als de minimum lengte is ingesteld, moet een gebruikerswachtwoord ten minste het opgegeven aantal tekens bevatten. Toegangsniveau/vakniveau: OAbeheerder Restricties: De minimum lengte voor wachtwoord kan worden ingesteld tussen 3 en 40 tekens. 14 Hoofdstuk 5 Opdrachten voor gebruikersaccounts NLWW SET PASSWORD (WACHTWOORD INSTELLEN) Opdracht: SET PASSWORD (WACHTWOORD INSTELLEN) {"<wachtwoord>"} Omschrijving: Stelt het wachtwoord in van de gebruiker die de opdracht uitvoert. Als u geen wachtwoord invult in de opdrachtregel wordt weergegeven er een prompt voor het wachtwoord. Toegangsniveau/vakniveau: Alle Restricties: Het <wachtwoord> moet 3 tot 8 tekens lang zijn voor firmware 1.00 tot 1.30 en 3 tot 40 tekens lang zijn voor firmware 2.00 en hoger. De tekenset bevat alle afdrukbare tekens. Deze opdracht is niet geldig in de SCRIPT MODE (Scriptstand). SET GEBRUIKER ACCESS (GEBRUIKERSTOEGANG INSTELLEN) Opdracht: SET GEBRUIKER ACCESS (GEBRUIKERSTOEGANG INSTELLEN) "<gebruikersnaam>" [BEHEERDER BEDIENER GEBRUIKER] Omschrijving: Stelt het toegangsniveau van de gebruiker in. Daarnaast gebruikt u de opdracht ASSIGN (TOEWIJZEN) om de gebruiker toegangsrechten tot de Onboard-beheerder, servervakken en INTERCONNECT-vakken te geven. Toegangsniveau/vakniveau: OA-beheerder Restricties: Geen SET GEBRUIKER CONTACT (GEBRUIKERCONTACT INSTELLEN) Opdracht: SET GEBRUIKER CONTACT (GEBRUIKERCONTACT INSTELLEN) {"<gebruikersnaam>"} "<contactinformatie>" Omschrijving: Stelt de contactinformatie field voor de gebruiker. Indien er geen <gebruikersnaam> is, wijzigt deze opdracht de contactinformatie van de gebruiker die de opdracht uitvoert. NLWW SET PASSWORD (WACHTWOORD INSTELLEN) 15 Toegangsniveau/vakniveau: Alle gebruikers kunnen hun eigen contactinformatie wijzigen. De OA-beheerder kan alle gebruikers wijzigen. Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. De <contactinformatie> mag maximaal 20 tekens lang zijn en kan bestaan uit alle alfanumerieke tekens, het streepje, het lage streepje en de spatie. De standaardcontactinformatie is blanco. U moet dubbele aanhalingstekens gebruiken als de contactinformatie spaties bevat. SET USER FULL NAME (VOLLEDIGE NAAM GEBRUIKER INSTELLEN) Opdracht: SET USER FULLNAME (VOLLEDIGE NAAM GEBRUIKER INSTELLEN) {"<gebruikersnaam>"} "<volledige naam>" Omschrijving: Stelt de volledige naam van een gebruiker in. Als u geen <gebruikersnaam> opgeeft, wijzigt de opdracht de volledige naam van de gebruiker die momenteel is aangemeld. Toegangsniveau/vakniveau: OAbeheerder, OA-bediener. Alle gebruikers kunnen hun eigen volledige naam wijzigen. Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. De <volledige naam> mag maximaal 20 tekens lang zijn en kan bestaan uit alle alfanumerieke tekens, het streepje, het lage streepje en de spatie. De standaard volledige naam is blanco. SET USER PASSWORD (WACHTWOORD GEBRUIKER INSTELLEN) Opdracht: SET USER PASSWORD (WACHTWOORD GEBRUIKER INSTELLEN) "<gebruikersnaam>" {"<nieuw wachtwoord>"} Omschrijving: Stelt het wachtwoord van een gebruiker in. Als u geen wachtwoord invult in de opdrachtregel wordt er een prompt voor het wachtwoord weergegeven. Toegangsniveau/vakniveau OA-beheerder 16 Hoofdstuk 5 Opdrachten voor gebruikersaccounts NLWW Gebruikers op het niveau OA-bediener en Gebruiker kunnen hun eigen wachtwoorden wijzigen. Restricties: Alleen OA-beheerders kunnen het wachtwoord van andere gebruikers wijzigen. Alleen de beheerderaccount kan het wachtwoord van de beheerderaccount wijzigen. De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. Het <nieuwe wachtwoord> moet 3 tot 8 tekens lang zijn voor firmware 1.00 tot 1.30 en 3 tot 40 tekens lang zijn voor firmware 2.00 en hoger. De tekenset bevat alle afdrukbare tekens. Deze opdracht is niet geldig in de SCRIPT MODE (Scriptstand). SHOW PASSWORD SETTINGS (WACHTWOORDINSTELLINGEN WEERGEVEN) Opdracht: SHOW PASSWORD SETTINGS (WACHTWOORDINSTELLINGEN WEERGEVEN) Omschrijving: Geeft de huidige minimum lengte voor wachtwoord en de instellingen voor sterke wachtwoorden weer Toegangsniveau/vakniveau: Alle gebruikers. Restricties: Geen Voorbeeld: OA-0018FE27577F>SHOW PASSWORD SETTINGS (WACHTWOORDINSTELLINGEN WEERGEVEN) Sterke wachtwoorden: Minimum lengte wachtwoord: Uitgeschakeld 3 SHOW USER (GEBRUIKER WEERGEVEN) Opdracht: SHOW USER (GEBRUIKER WEERGEVEN) {"<gebruikersnaam>" LIST} LIJSTWEERGAVE} Omschrijving: Geeft de volgende informatie weer: volledige gebruikersnaam, contactinformatie, of de gebruiker over beheerderrechten beschikt, of de account is ingeschakeld, het toegangsniveau, of de gebruiker toegang heeft tot de Onboard-beheerder en de vakken waartoe de gebruiker toegang heeft Als u LIST ingeeft en u een OA-beheerder bent, wordt de informatie voor iedere gebruiker weergegeven. Een sterretje voor de gebruikersnaam geeft de huidige gebruiker aan. NLWW SHOW PASSWORD SETTINGS (WACHTWOORDINSTELLINGEN WEERGEVEN) 17 Toegangsniveau/vakniveau: Alle Restricties: De <gebruikersnaam> is hoofdlettergevoelig. Gebruikers die niet over OA-beheerder of OA operator-toegangniveaus beschikken, kunnen hun gebruiker informatie alleen bekijken. Voorbeeld: OA-0018FE27577F> SHOW USER (GEBRUIKER WEERGEVEN) Lokale gebruiker "Beheerder" Informatie: Volledige naam: Systeembeheerder Contactinformatie: Gebruikersrechten: Beheer Accountstatus: Ingeschakeld Toegangslijst servervak: 1 1A 1B 2 2A 2B 3 3A 3B 4 4A 4B 5 5A 5B 6 6A 6B 7 7A 7B 8 8A 8B Toegangslijst INTERCONNECT-vak: OA-toegang: Ja SLEEP (IN SLAAPSTAND ZETTEN) Opdracht: SLEEP (IN SLAAPSTAND ZETTEN) <seconden> Omschrijving: Pauzeert de sessie gedurende een vastgestelde periode. Uw gebruiksaanwijzing. HP PROLIANT XW460C BLADE WORKSTATION