Bijlage 1 bij aanbiedingsbrief Gemeenschappelijke Regeling Oude Rijnzone d.d Gemeenschappelijke Regeling Oude Rijnzone.

Transcriptie

1 Gemeenschappelijke Regeling Oude Rijnzone one

2 Inhoudsopgave: De regeling kent de navolgende hoofdstukken: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4: Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 7: Hoofdstuk 8: Hoofdstuk 9: Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 Begripsbepalingen Algemene bepalingen Algemeen bestuur Dagelijks bestuur Voorzitter Commissies Secretaris Ambtelijke organisatie Archief Financiering en Programmering Regionaal Investeringsfonds Financiële bepalingen inzake de interne organisatie Geschillenregeling Evaluatie Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Duur van de regeling Overgangs- en slotbepalingen

3 GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING OUDE RIJNZONE Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bodegraven, Alphen aan den Rijn, Rijnwoude, Zoeterwoude en Leiderdorp hierna genoemd de deelnemers; ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft, overwegende dat: a. de deelnemers op 27 november 2008 een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten met als doel het realiseren van een samenhangende ontwikkeling en integrale uitvoering van werken, wonen, infrastructuur, recreatieve en groen-blauwe structuur, gericht op duurzame ruimtelijke ontwikkeling van het gebied de Oude Rijnzone; b. de Stuurgroep Oude Rijnzone, zoals omschreven in de samenwerkingsovereenkomst, in haar vergadering van 26 juni 2009 heeft besloten een voorstel met een basisbesluit over een meer bindende vorm van samenwerking te formuleren om met de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten te kunnen bespreken; o de deelnemers een aantal documenten hebben opgesteld die leidend zijn voor de uitvoeringsfase, te weten de Transformatievisie Focus Oude Rijn 2020, het rapport Ruimtelijke Kwaliteit Oude Rijnzone, de bedrijventerreinenstrategie en de integrale Businesscase Oude Rijnzone; d. de Provinciale Staten van Zuid-Holland op 30 mei 2007 de derde partiële herziening streekplan Zuid-Holland Oost Oude Rijnzone hebben vastgesteld; e. de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland bestuurlijke afspraken Randstad Urgent voor de Oude Rijnzone hebben getekend op 29 oktober 2007; f. op 19 juni 2009 door de ministerraad is besloten ten behoeve van de ontwikkeling van de Oude Rijnzone Nota Ruimtemiddelen ter beschikking te stellen onder voorwaarde van een meer bindende vorm van regionale samenwerking g. de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu bij brief van 2 oktober 2009, met kenmerk , heeft aangegeven de bijdrage Nota Ruimtemiddelen beschikbaar te willen stellen aan de op te richten gemeenschappelijke regeling Oude Rijnzone. gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet; besluiten: de volgende gemeenschappelijke regeling vast te stellen en aan te gaan: Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen Artikel 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. het openbaar lichaam: de rechtspersoon ex artikel 8 van de wet, genaamd, De Oude Rijnzone; b. de regeling: deze gemeenschappelijke regeling; c. de Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksreiaties; d. de provincie: de provincie Zuid-Holland;

4 e. deelnemende gemeente: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeente; f. de adviseurs: door het algemeen bestuur nader aangewezen publiekrechtelijke rechtspersonen g. de Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen; h. Oude Rijnzone: het gebied ten noorden en ten zuiden van de Oude Rijn tussen de A4 in het westen en de provinciegrens in het oosten, zoals aangegeven in bijlage I; i. het ontwikkelstrategiekader: het ontwikkelstrategiekader zoals beschreven in artikel 23; j. Transformatievisie: Transformatievisie Focus Oude Rijn 2020! van maart 2007 k. Streekplan: De derde partiële herziening Streekplan Zuid-Holland Oost Oude Rijnzone van 30 mei 2007; I. Rapport Ruimtelijke Kwaliteit: Rapport Ruimtelijke Kwaliteit Oude Rijnzone van juli 2007; m. Integrale Businesscase: Integrale Business case voor de Oude Rijnzone van 24 april 2009; n. Bedrijventerreinenstrategie: Bedrijventerreinenstrategie Oude Rijnzone - Rijnstreek van april 2009 o. Regionaal Investeringsfonds: het fonds waarin zowel het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu als de deelnemers een bijdrage storten ter dekking van het regionale tekort uit de integrale Businesscase; p. samenwerkingsovereenkomst: de tussen de deelnemers gesloten samenwerkingsovereenkomst op 27 november 2008; q. clusters: de clusters zoals bedoeld in de samenwerkingsovereenkomst. Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen Artikel 2. Naam en plaats van vestiging 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd De Oude Rijnzone. 2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Alphen aan den Rijn. Artikel 3 Doel Het doel van het openbaar lichaam is het doen uitvoeren van de Transformatievisie en de Samenwerkingsovereenkomst door middel van afspraken over programmering, planning, kwaliteit en het ter beschikking stellen van middelen ten behoeve van de realisatie. Artikel 4 Taken 1. Het openbaar lichaam heeft tot taak het zodanig coördineren, faciliteren, (mede) voorbereiden en (mede) uitvoeren van besluiten van de deelnemers, dat wordt voldaan aan de in artikel 3 omschreven doelstelling. Hiertoe worden onder meer de volgende deeltaken gerekend: a. het bewaken van de samenhang tussen de clusters onderling en de integraliteit van die clusters; b. de communicatie vanuit en over De Oude Rijnzone met alle betrokkenen en belanghebbenden; o de relatie met en het draagvlak bij maatschappelijke organisaties die belang hebben bij, dan wel van belang zijn voor De Oude Rijnzone; d. het aanvragen van subsidies; e. het maken en vastleggen van onderlinge afspraken ten behoeve van de integrale uitvoering van de Transformatievisie en het maken van afspraken zoals bedoeld in de samenwerkingsovereenkomst, vertaald naar programma, planning, kwaliteit en financiële uitgangspunten; f. het voeren van overleg over intergemeentelijk beleid op het gebied van bedrijventerreinen, groen, woningbouw en infrastructuur;

5 g. het verdelen en beheren van de financiële middelen die gestort zijn in het Regionaal Investeringsfonds, waaronder mede wordt verstaan het opstellen van een verordening waarmee het Regionaal Investeringsfonds wordt opgericht. h. het monitoren en het bewaken van de voortgang van de door de clusters uit te voeren en uitgevoerde werkzaamheden. 2. Tot de taken bedoeld in het eerste lid, kan, indien dit bijdraagt tot de realisatie van de in artikel 3 omschreven doelstelling, tevens worden gerekend het betrekken van een of meer deelnemers bij de uitvoering van een of meerdere van de in het eerste lid genoemde (deel)taken. Artikel 5 Bevoegdheden 1. Aan het bestuur van het openbaar lichaam worden ter vervulling van de in artikel 4 omschreven taken, bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend binnen de grens van artikel 54 van de Wet. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 behoren in ieder geval tot de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam: a. het vormen van een Regionaal Investeringsfonds ten behoeve van het beheren en verdelen van de bijdrage verkregen uit het Nota Ruimte budget van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ten behoeve van het beheren en verdelen van de bijdragen van de deelnemers in verband met de regionale financieringsopgave zoals bedoeld in de integrale businesscase; b. het sluiten van uitvoeringsovereenkomsten met de deelnemende gemeenten in het kader van de door de clusters uit te voeren werkzaamheden; o het vaststellen van het ontwikkelstrategiekader als bedoeld in artikel 24; d. het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten met andere overheden, gericht op advisering, ondersteuning en uitvoering van het te voeren beleid; e. het in overleg met één of meerdere deelnemers aanvragen van subsidies. 2. Het bestuur van het openbaar lichaam heeft niet de bevoegdheid tot: a. oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen; b. de vaststelling en uitvoering van planologische maatregelen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 6. Bestuursorganen 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter. 2. De voorzitter is zowel voorzitter van het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur. Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur Artikel 7. Samenstelling, plaatsvervanging 1. Het algemeen bestuur bestaat uit twee leden per deelnemer, waaronder de voorzitter. 2. De (plaatsvervangende) leden van het algemeen bestuur worden aangewezen door: a. de colleges van de deelnemende gemeenten uit het college van Burgemeester en Wethouders van de betreffende gemeente; b. het college van Gedeputeerde Staten uit het college van Gedeputeerde Staten. 3. Een van de twee leden van het AB die door de provincie zijn benoemd, is de voorzitter. 4. Artikel 41c, eerste lid, Gemeentewet en artikel 40c, eerste lid, Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden, als bedoeld in het derde lid. 5. Het ten aanzien van de leden bepaalde in deze regeling, alsmede in de Wet, is van overeenkomstige toepassing op hun plaatsvervangers.

6 Artikel 8. Taken en bevoegdheden 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 behoren aan het algemeen bestuur alle bevoegdheden als bedoeld in artikel 5, met uitzondering van de bevoegdheid genoemd in artikel 5 lid 1 onder b. 2. Het algemeen bestuur kan uitsluitend de bevoegdheid genoemd in artikel 5, lid 1 onder d en e overdragen aan het dagelijks bestuur. 3. Voor zover een door het algemeen bestuur vastgestelde verordening voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van een deelnemer, regelt eerstbedoelde verordening de onderlinge verhouding. Het bepaalde in artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Wet is van overeenkomstige toepassing. Artikel 9. Zittingsduur, vervanging, ontslag 1. De leden, bedoeld in artikel 7, lid 2, worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar. Zij treden evenwel af op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad respectievelijk de provinciale staten afloopt. 2. De colleges besluiten in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden en de plaatsvervanger van het algemeen bestuur. 3. Een lid van het algemeen bestuur, waaronder de voorzitter, dat ophoudt lid van het bestuursorgaan te zijn dat hem als lid van het algemeen bestuur heeft aangewezen, houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn. 4. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen. 5. Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het betreffende bestuursorgaan, ten spoedigste, doch in elk geval binnen twee maanden, een nieuw lid aan. 6. Van elke aanwijzing of wijziging daarin doet het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente, het college van gedeputeerde staten van de provincie schriftelijke mededeling aan het dagelijks bestuur. Artikel 10. Vergaderfrequentie, stemming 1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste drie andere leden zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken. 2. De leden van het algemeen bestuur, inclusief de voorzitter, hebben ieder één stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen met uitzondering van besluiten die betrekking hebben op hetgeen is bepaald in artikel 23. Wordt over een voorstel geen stemming gevraagd, dan is het aangenomen. Artikel 56 van de Gemeentewet en artikel 56 van de Provinciewet zijn van toepassing. 3. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. 4. Bij het staken van de stemmen wordt het nemen van het besluit verdaagd tot een volgende vergadering. Staken de stemmen in deze volgende vergadering, ongeacht of deze voltallig is of niet, opnieuw dan is het voorstel niet aangenomen. 5. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, tenzij 1/5 gedeelte der aanwezige leden verzoekt om een besloten vergadering, of de voorzitter dit nodig oordeelt. 6. Het algemeen bestuur stelt een huishoudelijk reglement vast. Artikel 11. Verantwoording, ontslag, inlichtingen 1. Een lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd over de uitoefening van zijn lidmaatschap. 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door het bestuursorgaan, dat hem heeft aangewezen, worden ontslagen. 3. Op de procedure van het ontslag van een lid, bedoeld in artikel 7, lid 2, zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet respectievelijk de artikelen 49 en 50 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

7 4. Onverminderd artikel 16, zesde lid, van de Wet geeft een lid van het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door één of meer leden van het bestuursorgaan, die hem als lid heeft aangewezen, gevraagde inlichtingen. 5. Over al hetgeen de gemeenschappelijke regeling betreft dient het algemeen bestuur de deelnemers desgevraagd van bericht en raad. Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur Artikel 12. Samenstelling, stemrecht, plaatsvervanging 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit één lid per deelnemer en de voorzitter. 2. De (plaatsvervangende) leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen. 3. De leden van het dagelijks bestuur in nieuwe samenstelling worden aangewezen in de in het vierde lid bedoelde vergadering. 4. Het aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, vindt plaats uiterlijk twee maanden nadat de plaats is opengevallen. Deze aanwijzing kan schriftelijk plaatsvinden. 5. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Artikel 49 en 50 van de Gemeentewet en artikel 49 en 50 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing. 6. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen, blijft niettemin zijn betrekking waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard. Artikel 13. Taken en bevoegdheden 1. Aan het dagelijks bestuur is opgedragen: a. het benoemen, het schorsen en het ontslaan van personeel in dienst van het openbaar lichaam, al dan niet op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, het aangaan van detacheringsovereenkomsten met betrekking tot personeel in dienst van één of meerdere deelnemers, alsmede het aangaan van dienstverleningsovereenkomsten met één of meerdere deelnemers; een en ander voorzover in deze regeling niet anders is bepaald en met inachtneming van door het algemeen bestuur nader te stellen regels. b. het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd; c. het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur, daaronder tevens begrepen het sluiten van (uitvoerings)overeenkomsten met deelnemende gemeenten; d. het stimuleren en coördineren van het intergemeentelijk overleg; e. het opstellen van een financiële verordening ten behoeve van de organisatie van de financiële administratie en kasbeheer van gemeenschappelijke regeling; f. de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding; g. het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit; h. het binnen de door het algemeen bestuur gestelde kaders verrichten van al hetgeen dat nodig is om het ontwikkelstrategiekader uit te voeren. 2. Het dagelijks bestuur kan daarvoor in aanmerking komende bevoegdheden mandateren aan de secretaris. 3. Het dagelijks bestuur geeft aan de colleges ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn. 4. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur; 5. De leden van het dagelijks bestuur geven gevraagd en ongevraagd, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste

8 beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn. 6. Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in het derde tot en met het vijfde lid bepaalde. Artikel 14. Vergaderfrequentie en stemming 1. Het dagelijks bestuur vergadert tenminste één maal per kwartaal en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste twee andere leden van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken. 2. De leden van het dagelijks bestuur, inclusief de voorzitter, hebben ieder één stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. De artikelen 56 van de Gemeentewet en 56 van de Provinciewet zijn van toepassing. 3. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald. 4. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. 5. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering. 6. Op de vergadering, bedoeld in het vijfde lid, is het vierde lid niet van toepassing. 7. Indien de stemmen staken, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel een nieuwe vergadering. 8. Indien tijdens de vergadering als bedoeld in het zevende lid de stemmen wederom staken, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Hoofdstuk 5. Voorzitter Artikel 15. Taken en bevoegdheden 1. De voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen. De voorzitter is een van de AB-leden welke door de provincie is aangewezen. 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. 3. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door een vicevoorzitter. Het algemeen bestuur wijst uit het dagelijks bestuur meerdere vicevoorzitters aan. 4. De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend. 5. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte; hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem schriftelijk aan te wijzen gemachtigde opdragen. 6. Indien de provincie Zuid-Holland partij is in een geding waarbij het openbaar lichaam is betrokken oefent een vice-voorzitter de in het vijfde lid bedoelde bevoegdheid uit. Artikel 16. Verantwoording, ontslag, inlichtingen 1. De voorzitter is aan de colleges van de deelnemers verantwoording verschuldigd over de uitoefening van zijn taken. 2. De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen indien hij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer heeft. De artikelen 49 en 50 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing. 3. De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het algemeen bestuur. Hoofdstuk 6. Commissies Artikel 17. Commissies ex artikel 24 van de Wet

9 1. Het Algemeen Bestuur kan voor de sturende en ordenende taken en bevoegdheden als genoemd in hoofdstuk 3 op voorstel van het Dagelijks Bestuur uit zijn midden vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur instellen. 2. Het Algemeen Bestuur kan op voorstel van het Dagelijks Bestuur andere dan de in het eerste lid bedoelde vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur instellen. 3. Het Algemeen Bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling van de vaste commissies, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel. Artikel 18. Overige commissies ex artikel 24 van de Wet Overige commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur worden door het Dagelijks Bestuur op basis van door dit bestuur vast te stellen regels ingesteld. Artikel 19. Adviseurs 1. Het algemeen bestuur kan derden benoemen tot adviseur. 2. De positie van de adviseurs zal door het algemeen bestuur worden geregeld in het huishoudelijk reglement. 3. Leden van de stuurgroep Oude Rijnzone, als bedoeld in de Samenwerkingsovereenkomst, die geen deelnemer zijn aan deze regeling zullen worden benoemd tot adviseur. Hoofdstuk 7. Secretaris Artikel 20. Taken en bevoegdheden 1. Het algemeen bestuur beslist op voordracht van het dagelijks bestuur omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris. 2. De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur, van het dagelijks bestuur en heeft de leiding over de ambtelijke organisatie. 3. Alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door hem mede-ondertekend. 4. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter terzijde bij de uitoefening van hun taak. 5. Het dagelijks bestuur regelt bij verhindering of ontstentenis van de secretaris zijn vervanging. Hoofdstuk 8. Ambtelijke organisatie Artikel 21. Organisatie en rechtspositie 1. Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris en van het eventuele overige personeel van het openbaar lichaam, al dan niet werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. 2. Op de secretaris en de eventuele overige ambtenaren van het openbaar lichaam en op het eventueel overige personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zijn van overeenkomstige toepassing de door de provincie vastgestelde of nog vast te stellen regelingen van de rechtstoestand en van de arbeidsvoorwaarden met de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften. 3. Bij de uitvoering van de in het derde lid bedoelde regelingen en voorschriften treden in de plaats van de organen en functionarissen van de provincie, de overeenkomstige organen en functionarissen van het openbaar lichaam. Hoofdstuk 9. Archief Artikel 22. Zorg en beheer

10 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen bij dit openbaar lichaam ingesteld, overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van de Archiefwet vast te stellen regeling, die aan gedeputeerde staten moet worden meegedeeld. 2. Het college van gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de krachtens het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig het Archiefbesluit, voor zover deze van toepassing is op de organen van provincie. 3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de provincie. 4. De archivaris van de provincie oefent toezicht uit op het in het derde lid genoemde beheer. 5. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de provincie. 6. De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de provincie. Hoofdstuk 10. Financiering en Programmering Artikel 23. Inhoud en procedure 1. Het dagelijks bestuur stelt voor 1 juli een concept ontwikkelstrategiekader op, dat als kader geldt voor het door het openbaar lichaam uit te voeren beleid binnen het rechtsgebied van deze regeling. In het concept ontwikkelstrategiekader wordt in ieder geval opgenomen: a. de programmering, financiering, planning van bedrijventerreinen, onderlinge afstemming, kwaliteitsborging, herstructurering, infrastructuur, groen en woningbouw; b. de financiële uitgangspunten (rekenregels) voor de integrale realisatie; c. de ruimtelijke en beeldkwaliteit en duurzaamheid; d. de wijze, het tempo en de te verwachten resultaten per deelnemer van realisatie van de in het ontwikkelstrategiekader opgenomen afspraken; e. het te voeren risicomanagement; f. de wijze waarop de periodieke bijstelling van het ontwikkelstrategiekader bij ontwikkelingen plaatsvindt. g. een verplichting voor alle deelnemers om zich maximaal in te spannen om alle aanpassingen die nodig zijn op het gebied van de ruimtelijke ordening te bewerkstelligen en tevens alle bezwaar- en beroepsprocedures te zullen uitvoeren die hieruit voortvloeien. 2. Leidend voor het concept ontwikkelstrategiekader zijn de inhoud van: a. de Transformatievisie ; b. de herziening van het streekplan; o het rapport Ruimtelijke Kwaliteit; d. de Integrale Businesscase; e. de Bedrijventerreinenstrategie. 3. Het ontwikkelstrategiekader beslaat een periode van vijf jaar, met een doorkijk tot het einde van de looptijd van De Oude Rijnzone en wordt jaarlijks geactualiseerd. Het bepaalde in het eerste lid is op de bijstelling van overeenkomstige toepassing. 4. Het concept ontwikkelstrategiekader wordt na opstelling door het dagelijks bestuur gezonden aan de colleges van de deelnemers, de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten. De colleges, de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten kunnen binnen vier maanden hun reacties op het concept ontwikkelstrategiekader kenbaar maken aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze reactie is vervat, bij het concept ontwikkelstrategiekader zoals dit aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het algemeen bestuur betrekt de reacties bij de vaststelling van het ontwikkelstrategiekader.

11 5. Het algemeen bestuur stelt het eerste ontwikkelstrategiekader vast voor 31 december Het eerste ontwikkelstrategiekader dient unaniem te worden vastgesteld. Na vaststelling wordt het ontwikkelstrategiekader toegezonden aan de colleges, de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten. Hoofdstuk 11. Regionaal Investeringsfonds Artikel 24. Regionaal Investeringsfonds 1. Het algemeen bestuur heeft de bevoegdheid om een Regionaal Investeringsfonds op te richten. 2. Het Regionaal Investeringsfonds, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt opgericht ter financiering van de doelstelling van het openbaar lichaam, zoals bedoeld in artikel 3 van deze regeling. 3. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast voor het Regionaal Investeringsfonds. Deze verordening bevat onder meer regels omtrent a. de instelling van het Regionaal Investeringsfonds; b. de wijze van voeding van het fonds zoals is vastgesteld in de vergadering van de Stuurgroep van 22 december 2009; o de procedure van besluitvorming en criteria voor het verlenen van bijdragen uit het fonds; Hoofdstuk 12. Financiële bepalingen inzake de interne organisatie Artikel 25. Algemeen 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer van het openbaar lichaam. 2. Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212, 213, 214 en 215 van de Gemeentewet en de artikelen 216, 217, 218 en 219 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. 3. Het dagelijks bestuur verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. Het algemeen bestuur stelt hierover regels vast. Artikel 26. Comptabiliteitsvoorschriften De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenramingen en de rekening worden ingericht overeenkomstig de in en krachtens het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten gestelde regels. Artikel 27. Begroting 1. Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerp-begroting op voor het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzien van een financiële en beleidsmatige toelichting. 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten. 3. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de raden van de deelnemende gemeenten en de provinciale staten voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing. 4. De raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten kunnen binnen twee maanden na toezending van de ontwerp-begroting het dagelijks bestuur van hun reacties doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze reactie is vervat, bij de ontwerp-begroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het algemeen bestuur betrekt de reacties bij de vaststelling van de begroting. 5. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting moet dienen. Na vaststelling wordt de begroting toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten. De vastgestelde begroting wordt binnen veertien dagen na vaststelling doch

12 uiterlijk 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, gezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 6. De raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen zes weken hun gevoelen over de vastgestelde begroting doen blijken. De in de vorige volzin bedoelde termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de verzending zoals bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. 7. Van de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten. Artikel In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage in de kosten, die voortvloeit uit de gemeenschappelijke regeling. Deze bijdrage wordt als volgt vastgesteld: de provincie draagt 50% van de verschuldigde bijdrage. De gemeenten dragen gezamenlijk de overige 50% van de verschuldigde bijdrage, waarbij de bijdragen van de gemeenten onderling verdeeld worden op basis van het inwoneraantal per 31 december De deelnemers nemen de in de begroting geraamde bijdragen op in hun eigen begroting. 3. De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 16 januari en voor 16 juli de helft van de in het eerste lid bedoelde bijdrage. Artikel 29. Jaarrekening 1. Van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de baten en lasten van De Oude Rijnzone wordt door het dagelijks bestuur over het verstreken dienstjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de door of namens de secretaris, overeenkomstig de in artikel 25 lid 1 bedoelde regels, aangeboden jaarrekening met toelichting. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de jaarrekening, ingesteld door de op grond van artikel 25 lid 2, genoemde regelen aangewezen deskundige. 2. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast voor 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan colleges van de deelnemers. 3. De jaarrekening wordt terstond doch in ieder geval voor 15 juli met alle bijbehorende stukken toegezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4. De vaststelling van de jaarrekening ontlast de leden van het dagelijks bestuur van het daarin verantwoorde financieel beheer, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. 5. In de jaarrekening wordt het werkelijke batige of nadelige saldo opgenomen. Het bepaalde in artikel 31 is van overeenkomstige toepassing. 6. Het algemeen bestuur beslist of een batig saldo van de begroting of rekening van baten en lasten: a. geheel of gedeeltelijk zal worden toegevoegd aan reserves; en/of b. geheel of gedeeltelijk aan de deelnemers zal worden uitgekeerd. 7. Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo van de begroting of jaarrekening van baten en lasten: a. geheel of gedeeltelijk ten laste van het volgende dienstjaar zal worden gebracht; en/of b. geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht: en/of c. geheel of gedeeltelijk ten laste van de deelnemers zal worden gebracht. 8. Indien er sprake is van een verdeling van enig batig saldo ten gunste van de deelnemers dan wel van enig nadelig saldo ten laste van de deelnemers, geschiedt de verdeling als volgt: 50% van het batig dan wel nadelig saldo komt ten gunste dan wel voor rekening van de provincie. De overige 50% van het batig dan wel nadelig saldo komt ten gunste dan wel voor rekening van de deelnemende gemeenten, waarbij de onderlinge

13 verdeling van dit bedrag afhankelijk zal zijn van het inwoneraantal per 31 december Artikel 30. Risicoverdeling deelnemers Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende uitgaven op de gemeentebegroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat de provincie weigert de uit het eerste lid voortvloeiende uitgaven op de provinciebegroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet. Artikel 31. Rekening-courantverhouding 1. Ter voorziening in de behoefte aan kasgeld en voor het aangaan van leningen wordt door de deelnemer die verantwoordelijk is voor de liquiditeitsbeheer ten behoeve van het openbaar lichaam een rekening-courant opengesteld, zulks onder nader door het algemeen bestuur opgestelde regels. 2. De in het eerste lid gecreëerde rekening-courantverhouding laat onverlet dat het openbaar lichaam met bancaire instellingen of met andere deelnemers een rekeningcourantverhouding voor het in het eerste lid genoemde doel kan aangaan. Hoofdstuk 13. Geschillenregeling Artikel 32. Geschillen 1. Bij een geschil tussen twee of meer deelnemers ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van deze regeling benoemen de deelnemers die het geschil hebben ieder een adviseur. Deze adviseurs vormen gezamenlijk een college van adviseurs. De benoemde adviseurs kiezen gezamenlijk een onafhankelijke externe voorzitter. Deze voorzitter kan zich laten bijstaan door een secretaris. De adviseurs en de secretaris zijn onafhankelijk. Tot adviseur en secretaris zijn niet benoembaar: a. leden van de algemeen en dagelijkse besturen van de bij deze regeling betrokken bestuursorganen, leden van door de bestuursorganen ingestelde adviescommissies; b. ambtenaren werkzaam voor of namens een van de partijen die bij het geschil betrokken is. o ambtenaren werkzaam voor of namens het Openbaar Lichaam De Oude Rijnzone. 2. Het advies van de commissie is bindend. Hoofdstuk 14. Evaluatie Artikel 33. Evaluatie De deelnemers verplichten zich om uiterlijk 31 augustus 2012 de toepassing en werking van deze regeling voor de eerste keer te evalueren. 2. De in het eerste lid bedoelde evaluatie heeft tot doel na te gaan: a. of, en zo ja in welke mate de in deze regeling geformuleerde doelstellingen zijn behaald; b. of, en zo ja in welke mate de in deze regeling vastgelegde overdracht van taken en bevoegdheden, in het licht van de doelstelling van deze regeling, aanpassing behoeft; o of, en zo ja onder welke voorwaarden de regeling na het afloop van de in artikel 38 genoemde termijn alsnog dient te worden voortgezet. 3. Door het algemeen bestuur wordt een regeling vastgesteld, volgens welke procedure de in het eerste lid bedoelde evaluatie zal plaatsvinden. 4. Indien op grond van artikel 38 wordt besloten om de looptijd van deze regeling te verlengen zullen de deelnemers uiterlijk 31 augustus 2015 en indien nodig op uiterlijk 31 augustus 2019 de toepassing en de werking van deze regeling evalueren. Lid 2 en 3 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

14 Hoofdstuk 15. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Artikel 34. Toetreding 1. Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling is in beginsel alleen mogelijk voor één of meerdere adviseurs zoals bedoeld in artikel 19, tenzij de deelnemers bij meerderheid van stemmen besluiten dat om redenen van doelmatigheid het wenselijk is dat een derde toetreedt tot de gemeenschappelijke regeling. 2. Toetreding door één of meerdere adviseurs dan wel een derde als bedoeld in lid 1 kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van het algemeen bestuur en het college van het desbetreffende adviseur dan wel het bevoegde orgaan van de in lid 1 bedoelde derde. Indien het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu besluit toe te treden zijn de artikelen 94 en 95 van de Wet van toepassing. 3. Het algemeen bestuur kan besluiten dat aan de toetreding voorwaarden zijn verbonden. 4. De toetreding gaat in op een door het algemeen bestuur met inachtneming van de artikelen 26 en 27 van de Wet te bepalen tijdstip. Artikel 35. Uittreding 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling per 31 december 2012 of aansluitend op één van de latere evaluaties als bedoeld in artikel 33 middels een daartoe strekkend besluit van het college van gedeputeerde staten dan wel het college van burgemeester en wethouders. De in de vorige zin bedoelde besluiten van genoemde bestuursorganen van een deelnemer kunnen eerst worden genomen nadat de in artikel 33, lid 1 of lid 4 bedoelde evaluatie is voltooid, met dien verstande dat de bedoelde besluiten uiterlijk dienen te zijn vastgesteld op 1 november 2012 dan wel 1 november 2015 dan wel 1 november Een afschrift van een besluit tot uittreding van een deelnemer wordt zo spoedig mogelijk toegezonden aan het algemeen bestuur, alsmede aan de colleges. 2. Het algemeen bestuur beslist, bij unanimiteit, binnen acht weken na ontvangst van een besluit tot uittreding van een deelnemer of de regeling wordt opgeheven. Het in de vorige volzin bedoelde besluit van het algemeen bestuur tot opheffing heeft kracht van voorstel, gericht aan de colleges. 3. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding. In ieder geval zal geregeld worden dat een uittreding door een deelnemer niet mag leiden tot verhoging van de bijdragen van de overige deelnemers. Artikel 36. Wijziging 1. Het dagelijks bestuur dan wel de deelnemers kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen voor wijziging van de regeling. 2. Indien het algemeen bestuur wijzigingen van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde voorstel toekomen aan de colleges. 3. Een wijziging van de regeling, met uitzondering van artikel 23, is totstandgekomen, wanneer de in lid 2 bedoelde bestuursorganen van twee derde van het aantal deelnemers met het voorstel van het algemeen bestuur hebben ingestemd. Een voorstel van het algemeen bestuur tot wijzing van artikel 23 is vastgesteld als alle deelnemers unaniem instemmen met de voorgestelde wijziging. 4. De wijziging van de regeling treedt in werking terstond nadat de daartoe strekkende besluiten van de colleges zijn ingeschreven in de registers zoals bedoeld in artikel 27 van de Wet en de bekendmaking zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid van voornoemde Wet heeft plaatsgevonden. Artikel 37. Opheffing 1. De gemeenschappelijke regeling wordt opgeheven: a. met ingang van de datum zoals bedoeld in artikel 38, na verloop van een verlenging als bedoeld in artikel 38 lid 2 wanneer geen verlengingsbesluit is genomen, dan wel b. met ingang van de datum genoemd in het voorstel zoals bedoeld in artikel 36, lid 2, dan wel

15 o indien het niet lukt om binnen één jaar na inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling een unaniem besluit te nemen over de inhoud van het eerste Ontwikkelstrategiekader, zoals bedoeld in artikel 23 van deze regeling; d. met ingang van de datum dat besloten is om het programma van De Oude Rijnzone onder te brengen bij de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland. Het onderbrengen van het programma van De Oude Rijnzone is alleen mogelijk indien het ontwikkelstrategiekader is vastgesteld en wordt onderschreven door het Openbaar Lichaam Holland Rijnland en indien separate overeenkomsten zijn afgesloten tussen het Openbaar Lichaam Holland Rijnland en provincie Zuid-Holland en Bodegraven, waarin rol van genoemde partijen en uitvoering van de Bodegraafse opgave van het Oude Rijnzone programma zijn vastgelegd.. 2. Het bepaalde in artikel 36, lid 4 is van overeenkomstige toepassing. 3. In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt hij daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling bij unanimiteit worden afgeweken. 4. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, na raadpleging van de raden van de deelnemers, vastgesteld. 5. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Voorts voorziet het liquidatieplan in de gevolgen die de opheffing voor het personeel van de gemeenschappelijke regeling heeft. 6. De organen van de gemeenschappelijke regeling blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is voltooid. Hoofdstuk 16. Duur van de regeling Artikel 38. Duur 1. De regeling heeft een looptijd tot 31 december De deelnemers kunnen beslissen tot verlenging van de regeling van telkens één jaar bij unanimiteit. Hoofdstuk 17. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 39. Samenwerkingsovereenkomst 1. De samenwerkingsovereenkomst, welke de deelnemers op 27 november 2008 zijn aangegaan, blijft gehandhaafd. 2. De taken en bevoegdheden van de Stuurgroep, zoals beschreven in de samenwerkingsovereenkomst, worden bij het inwerkingtreden van deze regeling overgedragen aan het algemeen bestuur van het Openbaar Lichaam 3. De Stuurgroep wordt op datum inwerkingtreding van deze regeling opgeheven. 4. De samenwerkingsovereenkomst maakt integraal onderdeel uit van deze regeling. Waar Stuurgroep staat beschreven moet het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling worden gelezen. 5. Bij onderlinge tegenstrijdigheden prevaleert deze regeling. Artikel 40. Tussentijdse benoeming 1. Voorzover van belang, in afwijking van artikel 9, lid 2 van deze regeling geschiedt de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur voor de eerste zittingsperiode binnen één maand na de inwerkingtreding van deze regeling. 2. Voorzover van belang, in afwijking van artikel 12, lid 4 van deze regeling geschiedt de aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur voor de eerste zittingsperiode in de eerste vergadering van het algemeen bestuur. Artikel 41. Niet-voorziene gevallen In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, wordt, voorzover wet-en regelgeving zich daartegen niet verzet, door het algemeen bestuur een voorziening getroffen.

16 Artikel 42. Overgangsbepalingen 1. De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar dan wel, indien het algemeen bestuur daartoe besluit, tot het einde van het volgende kalenderjaar. 2. De eerste jaarrekening heeft betrekking op de periode waarvoor de eerste begroting geldt. 3. Indien besloten wordt om het programma van De Oude Rijnzone onder te brengen bij het Openbaar Lichaam Holland Rijnland zal deze overgang bij voorkeur plaatsvinden op een moment als bedoeld in artikel 33 van deze regeling of zoveel sneller als mogelijk, doch uiterlijk 31 december Voor de overdracht als bedoeld in lid 3 worden separate overeenkomsten gesloten tussen het Openbaar Lichaam Holland Rijnland en de provincie alsmede tussen het Openbaar Lichaam Holland Rijnland en de gemeente Bodegraven. 5. Het over te dragen programma is het programma zoals vastgesteld in het ontwikkelstrategiekader. Artikel 37, lid onder d is van overeenkomstige toepassing. Artikel 43. Inwerkingtreding 1. De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de inschrijving heeft plaatsgevonden in de registers zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid van de Wet en de bekendmaking heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid van de Wet. 2. Het bestuur van de provincie draagt zorg voor toezending van de regeling aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; een en ander conform artikel 26, eerste lid van de Wet. Artikel 44. Citeertitel De regeling wordt aangehaald als gemeenschappelijke regeling "De Oude Rijnzone".