Advies tot wijziging van de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud

Transcriptie

1 Bestuurskamer Advies tot wijziging van de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud 1. Inleiding De bij het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (hoofdbedrijfschap) betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers (bijlage A) hebben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met hun brieven van 25, 26, 29 en 30 maart 2004 verzocht te bevorderen dat de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap zich beperkt tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met zijn brief van 9 april 2004 de voorzitter van de Sociaal- Economische Raad verzocht advies uit te brengen omtrent het verzoek van de organisaties van ondernemers en van werknemers en daarbij de representativiteit van deze organisaties te onderzoeken, alsmede advies uit te brengen omtrent de gevraagde wijziging van het instellingsbesluit van het hoofdbedrijfschap. Onderhavig advies strekt tot een reactie op het verzoek van de minister. Het advies is als volgt opgebouwd. Paragraaf twee van het advies bevat het standpunt van de bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties over de beoogde wijziging van het instellingsbesluit en het traject dat daaraan voorafging. Informatie over de positie van het personeel en over de financiële positie van het hoofdbedrijfschap is opgenomen in paragraaf drie en vier. Paragraaf vijf bevat actuele informatie over het organisatorisch draagvlak voor het hoofdbedrijfschap met een beperkte werkingssfeer. Paragraaf zes geeft het standpunt van de Bestuurskamer weer. Uit paragraaf zeven blijkt de instemming van alle bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers met het advies. 2. Standpunt verzoekende organisaties In het kader van de modernisering binnen de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie ging het hoofdbedrijfschap op 1 januari 2003 met twee commissies als bedoeld in artikel 88a Wbo van start. Het hoofdbedrijfschap vormt de rechtsopvolger van het Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw-, Terrazzo- /Vloerenbedrijf. Met hun brieven van 12 november 2003 hebben de Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (FOSAG) en de Werkgeversvereniging Vastgoedonderhoud- en Afwerkings-Bedrijven (WVB) de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht de procedure voor te bereiden die leidt tot een opheffingsbesluit voor het hoofdbedrijfschap omdat er bij de betrokken organisaties onvoldoende draagvlak zou zijn om het hoofdbedrijfschap te continueren.

2 2 Met zijn brief van 17 december 2003 heeft de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) de minister evenwel duidelijk gemaakt dit verzoek om opheffing niet te willen ondersteunen. Hierbij heeft de NOA aangegeven dat een PBOorgaan een noodzakelijk middel blijft om het algemeen belang van de bedrijfstak te dienen. De NOA heeft daarom verzocht het hoofdbedrijfschap met een aangepaste werkingssfeer voort te zetten. Op 16 januari 2004 hebben de bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers op hoofdlijnen schriftelijke overeenstemming bereikt over de ontvlechting van het hoofdbedrijfschap. Naar aanleiding van deze overeenkomst hebben de FOSAG en de WVB de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met hun brieven van 25 en 29 maart 2004 verzocht de behandeling van het verzoek om opheffing op te schorten. Bovendien hebben zij aangegeven dat zij op constructieve wijze zullen meewerken aan de totstandkoming van de wijziging van het instellingsbesluit van het hoofdbedrijfschap. Alle overige betrokken organisaties hebben met brieven van 26, 29 en 30 maart 2004 hun steun voor de wijziging van het instellingsbesluit benadrukt. Met de wijziging wordt beoogd het schilders- en afwerkingsbedrijf buiten de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap te brengen. Dit heeft gevolgen voor het personeel en de financiën van het hoofdbedrijfschap. Op 10 mei 2005 hebben de NOA, de Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (FNV Bouw) en de Nederlandse Christelijke Bond van werknemers in de Hout- en Bouwnijverheid (Hout- en Bouwbond CNV) verzocht om bij gelegenheid van de beperking van de werkingssfeer ook twee technische wijzigingen in het instellingsbesluit aan te brengen. Ten eerste willen deze organisaties het hoofdbedrijfschap gebruik kunnen laten maken van de loonsom als grondslag voor de algemene heffing. Ten tweede wensen deze organisaties de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap met een kleine wijziging in overeenstemming brengen met die van de CAO Afbouw. 3. Positie personeel De beoogde ontvlechting van het hoofdbedrijfschap heeft arbeidsrechtelijke en rechtspositionele gevolgen voor 62 van de 75 personeelsleden. Om deze gevolgen op te vangen is op 26 februari 2004 een sociaal plan overeengekomen tussen het hoofdbedrijfschap, FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond. De ondernemingsraad van het hoofdbedrijfschap heeft positief over het sociaal plan geadviseerd. 4. Financiële positie De bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties hebben een deel van de reserves van het hoofdbedrijfschap toegerekend aan de ondernemingen die het schilders- en afwerkingsbedrijf uitoefenen. Op dit bedrag van ,- is een door PriceWaterhouseCoopers onderbouwd bedrag van ,- voor het hoofdbedrijfschap ingehouden om de uit de ontvlechting voortvloeiende kosten te bestrijden. Hogere kosten komen voor rekening van het hoofdbedrijfschap. Een batig saldo door lagere kosten komt ten goede aan het hoofdbedrijfschap.

3 3 Het resterende bedrag van ,- is inmiddels overgedragen aan de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Schilders- en Onderhoudsbedrijf (stichting O&O SAG). De stichting is op 1 maart 2004 opgericht door de FOSAG, FNV Bouw en Hout- en Bouwbond CNV. De overdracht van publieke middelen behoeft volgens het Ministerie van Economische Zaken niet te worden gemeld bij de Europese Commissie. Met de stichting O&O SAG wordt een aantal activiteiten van het hoofdbedrijfschap op privaatrechtelijke wijze voortgezet. Blijkens de statuten heeft de stichting tot doel het financieren, subsidiëren en het (doen) uitvoeren van opleidings- en ontwikkelingsactiviteiten en van activiteiten, die gericht zijn op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in het schilders- en onderhoudsbedrijf. In geval van ontbinding zal het bestuur de bestemming bepalen van een eventueel batig saldo, welke bestemming zoveel mogelijk gelijk moet zijn aan het doel van de stichting. 5. Representativiteit Voor het voortbestaan van het hoofdbedrijfschap met een beperkte werkingssfeer is van belang dat de ondernemersorganisatie en werknemersorganisaties die bij het hoofdbedrijfschap betrokken wensen te blijven, een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers vormen. De Bestuurskamer hanteert voor een oordeel hierover het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen (besluit). Op grond van artikel 3 van het besluit is van een voldoende representatieve vertegenwoordiging aan ondernemerszijde sprake indien: a. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 55% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van één van de maatstaven zoals genoemd in artikel 9 van de SER- Verordening representativiteit organisaties, zijnde: - het aantal ondernemers dat lid is van de organisatie(s); - de omzet van ondernemingen van de leden; - het totale aantal werkzame personen in de ledenondernemingen; - het aantal zelfstandige ondernemingen of vestigingspunten van de leden; - de betaalde lonen; - de door de leden verwerkte hoeveelheid grondstof, of b. door een of meer ondernemersorganisaties ten minste 50% wordt vertegenwoordigd van alle ondernemers binnen de werkingssfeer van het bedrijfslichaam, berekend aan de hand van twee van de maatstaven zoals genoemd onder a. Als criterium voor de beoordeling van de representativiteit aan ondernemerszijde is in dit geval gekozen voor de omzet van ondernemingen van de aangesloten leden. Voor de gegevens is het jaar 2001 als peiljaar gebruikt omdat de omzet in latere jaren nog niet bij het hoofdbedrijfschap bekend is. De procedure voor de totstandkoming van de representativiteitsgegevens is beoordeeld door een externe accountant. In bijlage B zijn de bevindingen aan de hand van voorgaande maatstaven nader in kaart gebracht. Uit deze bijlage komt naar voren dat de representativiteit van de te resteren ondernemersvereniging NOA uitkomt op ongeveer 58 procent, berekend aan de hand van de omzet van ondernemingen van de leden. Daarmee is voldaan aan de representativiteitseis die het besluit aan ondernemerszijde stelt.

4 4 Blijkens artikel 4 van het besluit wordt als voldoende representatieve vertegenwoordiging aan werknemerszijde aangemerkt een of meer organisaties van werknemers die ingevolge de Verordening representativiteit organisaties als representatief zijn te beschouwen. Hout- en Bouwbond CNV en FNV Bouw zijn in dat verband beide voor de gewijzigde werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap representatieve organisaties van werknemers. 6. Standpunt van de Bestuurskamer De Bestuurskamer geeft op grond van artikel 68, tweede lid, van de Wet bo en de Instellingsverordening Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad haar standpunt over de beperking van de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap. Van haar voornemen daartoe, heeft de Bestuurskamer openbaar kennis gegeven in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en de Staatscourant van 29 april Reacties op dit voornemen zijn niet ontvangen. De Bestuurskamer stelt vast dat het verzoek van de bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties aan alle voorwaarden voldoet. Verder constateert de Bestuurskamer dat de thans bekende personele en financiële gevolgen van een eventuele beperking van de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap in voldoende mate zijn onderkend en zullen worden ondervangen. Deze constatering laat de verantwoordelijkheid van het hoofdbedrijfschap voor een ordentelijke afwikkeling van arbeidsverhoudingen en financiële aangelegenheden onverlet. De NOA, Hout- en Bouwbond CNV en FNV Bouw wensen als organisaties bij het hoofdbedrijfschap betrokken te blijven. De Bestuurskamer is gebleken dat zij een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers vormen voor het hoofdbedrijfschap met een beperkte werkingssfeer. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in het Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen. In lijn met het verzoek van de bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties adviseert de Bestuurskamer om de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap te beperken tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf. Dit impliceert een naamswijziging waardoor het hoofdbedrijfschap zal worden voortgezet als een bedrijfschap. Verder adviseert de Bestuurskamer tot twee aanpassingen van technische aard in het instellingsbesluit. De beoogde wijzigingen hebben hun beslag gekregen in het Ontwerp-Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw (bijlage C). De naamswijziging noodzaakt evenwel tot vervanging van het bestaande besluit en een nieuw besluit als bedoeld in artikel 70A van de Wet bo. De Bestuurskamer benadrukt dat het nieuwe besluit materieel uitsluitend strekt tot beperking van de werkingssfeer van een bestaand bedrijfslichaam. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan het moratorium (Tweede Kamer, vergaderjaar , XIII, nr. 8 en 25) tot het instellen van nieuwe schappen.

5 5 7. Instemming organisaties Ingevolge artikel 2 van het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen adviseert de Bestuurskamer niet tot beperking van de werkingssfeer van een bedrijfslichaam dan nadat haar is gebleken dat een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van ondernemers en van werknemers daarmee instemt. De inhoud van dit advies heeft de instemming van alle bij het hoofdbedrijfschap betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers. Hiermee is voldaan aan het besluit. Zij vormen naar het oordeel van de Bestuurskamer tevens representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de Wet bo. Den Haag, 16 november 2005 H.H.F. Wijffels voorzitter D.B. Modderman secretaris

6 6 bijlage A Deze bijlage behoort bij de Nota van toelichting op het Besluit van, houdende de instelling van een bedrijfschap voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend (Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw) ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf Werkgeversvereniging Vastgoedonderhoud- en Afwerkings-Bedrijven Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven ORGANISATIES VAN WERKNEMERS Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid Nederlandse Christelijke Bond van werknemers in de Hout- en Bouwnijverheid

7 7 bijlage B Deze bijlage behoort bij de Nota van toelichting op het Besluit van, houdende de instelling van een bedrijfschap voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend (Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw) ORGANISATIE VAN ONDERNEMERS Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven totaal aantal ondernemers ± aantal lid ondernemers ± percentage ± 21% totale omzet ± leden omzet ± percentage ± 58% ORGANISATIES VAN WERKNEMERS Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid Nederlandse Christelijke Bond van werknemers in de Hout- en Bouwnijverheid

8 8 Ontwerp- Besluit van, houdende de instelling van een bedrijfschap voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend (Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw) bijlage C Wij Beatrix, 1 Begripsbepalingen Artikel 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie; b. de raad: de Sociaal-Economische Raad; c. het bedrijfschap: het Bedrijfschap Afbouw; d. bestuur: bestuur van het bedrijfschap. Artikel 2 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. 2. In dit besluit wordt onder stukadoors- en afbouwbedrijf mede verstaan het plafonden wandbedrijf. 3. In dit besluit wordt onder het vloerenbedrijf mede verstaan: a. het bewerken van vloeren, al dan niet in samenhang met het aanbrengen van een ter plaatse van de bestemming vervaardigde deklaag, met de fysische eigenschappen die vereist zijn voor het beoogde gebruik; b. het storten van betonvloeren in samenhang met het niet-constructief afbouwen van deze vloeren en tevens niet in samenhang met de verantwoordelijkheid voor constructieve werkzaamheden zoals bij het plaatsen van de bekisting en het aanbrengen van de bewapening. 4. In dit besluit wordt onder uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf niet verstaan: a. het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en in het kader van betonreparatie van constructieve aard; b. het vervaardigen van dragende vloeren of wanden; c. het fabrieksmatig vervaardigen van sierbetonproducten, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht; d. het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden, het fabrieksmatig vervaardigen van systeemplafondonderdelen, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht;

9 9 e. het aanbrengen van niet zelf vervaardigde keramische, glazen of natuurstenen tegels, tenzij aangebracht in samenhang met een of meer handelingen behorende tot de uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf. 2 Het bedrijfschap Artikel 3 1. Er is een Bedrijfschap Afbouw. 2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend. 3. Het bedrijfschap is gevestigd te Rijswijk. Artikel 4 Het bestuur van het bedrijfschap bestaat uit twaalf leden. Hiervan kunnen zes leden door organisaties van ondernemers en zes leden door organisaties van werknemers worden benoemd. 3 Bevoegdheden Artikel 5 Het bedrijfschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan met uitzondering van: b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten. Artikel 6 1. Bij een op grond van artikel 5 vastgestelde verordening kan worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voor zover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, plegen te worden verricht. 2. Een bepaling als bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor ondernemingen waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld, indien dat bedrijfslichaam ten aanzien van het onderwerp of de onderwerpen waarop de in het eerste lid bedoelde verordening betrekking heeft, eveneens bindende regelen heeft gesteld. Artikel 7 1. De door het bedrijfschap krachtens artikel 126, eerste lid, van de wet op te leggen heffingen worden, onverminderd het hierna in het tweede en derde lid bepaalde, vastgesteld naar één van de volgende grondslagen: a. het aantal personen of categorieën van personen, werkzaam in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld; b. de in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld bereikte omzet of onderdelen daarvan; c. de loonsom van de werknemers in de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld. 2. Heffingen, met uitzondering van die waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft kunnen, behoudens een krachtens het eerste lid vastgesteld deel,

10 10 voor het andere deel in afwijking van het eerste lid worden opgelegd tot een bedrag dat voor alle ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld gelijk is. 3. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur van het bedrijfschap in verband met die bestemming passend acht. 4. Bij de heffingsverordening kan worden bepaald dat voor daarbij aan te wijzen groepen van ondernemingen, ten aanzien waarvan zich bijzondere omstandigheden voordoen, de heffing op andere wijze wordt berekend. 4 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 8 Het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud is ingetrokken. Artikel 9 1. Het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud is opgeheven. 2. De heffingsverordeningen van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud en de krachtens deze verordeningen genomen heffingsbesluiten blijven na intrekking van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud van kracht; 3. Het personeel, de rechten, de verplichtingen, de vermogensbestanddelen en de archiefbescheiden van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud gaan over naar het bedrijfschap; 4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen, ingesteld door of tegen het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud worden geacht te zijn ingesteld tegen het bedrijfschap. Artikel 10 Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit gaat een nieuwe zittingsperiode voor de bestuursleden en hun plaatsvervangers in. Zij treden af op 1 januari Artikel 11 Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel 12 Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw. Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Minister van Economische Zaken,

11 11 NOTA VAN TOELICHTING 1. Bevoegdheden In artikel 93, tweede lid, van de wet is aangegeven dat het bedrijfschap bevoegd is tot de regeling of nadere regeling van een aantal onderwerpen of onderdelen daarvan. Het bedrijfschap is gerechtigd om een regeling te treffen met betrekking tot al de genoemde onderwerpen, met uitzondering van onderdeel b (de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten). De onderwerpen waartoe de bevoegdheden zich uitstrekken zijn: a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming; c. bevordering van een professionele bedrijfsvoering; d. de lonen en andere arbeidsvoorwaarden; e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein; f. arbeidsmarktvoorzieningen; g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten. Bevoegdheden als vermeld onder a De onder a genoemde bevoegdheden zijn onmisbaar voor het functioneren van het bedrijfschap. Bevoegdheid als vermeld onder c Bij deze bevoegdheid kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat deze moet worden gezien tegen de achtergrond van het toenemend belang van zorgsystemen, in het bijzonder op het gebied van kwaliteit, arbeidsomstandigheden en milieu. Een verantwoorde bedrijfsvoering door de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, vereist dat met een grote mate van zekerheid de onderneming dient te kunnen voldoen aan daartoe vooraf vastgestelde, soms internationaal gestandaardiseerde, normen. Het wordt van belang geacht bindende voorschriften te kunnen geven omtrent de voorwaarden waaraan bij toepassing van deze normen dient te worden voldaan, zodanig dat de voor zorgsystemen bestaande genormaliseerde eisen gelijkluidend worden geïnterpreteerd en toegepast. Tot dezelfde groep van onderwerpen kan gerekend worden de mogelijkheid tot het stellen van regels aangaande de door de ondernemingen gevoerde administratie; een juiste administratie vormt immers de basis voor een gezonde bedrijfsstructuur. Deze bevoegdheid moet worden geplaatst tegen de achtergrond van een gezonde structuur binnen de bedrijfstak. Verbetering in deze langs de weg van voorlichting en ondersteuning verdient vanzelfsprekend de voorkeur. Het kan echter gewenst zijn dat ter ondersteuning van deze instrumenten het bedrijfschap dwingende regelen kan opleggen, bijvoorbeeld ten behoeve van het correct bijhouden van de milieubelastende elementen van de bedrijfsvoering.

12 12 Bevoegdheid als vermeld onder d Deze bevoegdheid moet worden gezien tegen de achtergrond van de daaromtrent reeds bestaande bevoegdheid bij het bedrijfschap. Hoewel momenteel geen plannen bestaan voor de daadwerkelijke toepassing van deze bevoegdheid, wensen de betrokken organisaties de mogelijkheid daartoe voor de toekomst te behouden. Het kan voor wat betreft de sector van belang zijn om een massaal beroep op sociale fondsen en een groot verloop van werknemers in verband met het zeer arbeidsintensieve en seizoensgevoelige karakter van de bedrijfstak tegen te gaan door het treffen van bindende regels. Gedacht kan worden aan voorwaarden rondom bijdrage- en premieregelingen en arbeidsvoorwaardelijke prikkels tot verlenging van dienstverbanden in het winterseizoen. Bevoegdheden als vermeld onder e Bij regels die het bedrijfschap op grond van deze bevoegdheid stelt, kan worden gedacht aan voorschriften van administratieve of praktische aard die nodig zijn voor het organiseren of verrichten van onderzoek in het belang van de sector als geheel of onderdelen daarvan. Bevoegdheid als vermeld onder f Bij arbeidsmarktvoorzieningen moet vooral gedacht worden aan projecten die gericht zijn op de vakopleiding en scholing van werknemers, voorkoming van een tekort aan arbeidskrachten en op voorkoming van werkloosheid. Bevoegdheid als vermeld onder g Bij deze bevoegdheid kan gedacht worden aan opleidings- en ontwikkelingsfondsen en aan fondsen die zowel kunnen dienen ter ondersteuning van maatregelen gericht op het voeren van een in milieuhygiënisch opzicht verantwoorde bedrijfsvoering als die, welke de verbetering van de structuur van de bedrijfstak beogen. Daarnaast kan in verband met aangelegenheden betreffende de arbeidsmarkt gedacht worden aan sociale fondsen. Subsidiebeleid De verordeningen kunnen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening vormen. 2. Artikelen Artikel 2 De werkzaamheden die behoren tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf zijn voor het bedrijfschap en de landelijke CAO Afbouw identiek. Bovendien sluit het bedrijfschap voor het vloerenbedrijf aan bij de norm NEN-EN Hierdoor is de vloerdikte niet relevant voor de uitoefening van het vloerenbedrijf in de zin van dit besluit. Wat onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt verstaan, wordt verder bepaald door hetgeen daaromtrent in de betrokken bedrijfstakken leeft. Artikel 4 Het bestuur bestaat uit twaalf leden en is paritair samengesteld.

13 13 Artikel 5 De betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers zien geen aanleiding om bij verordening regels te stellen op het in artikel 5 uitgezonderde terrein. Daartoe bleek ook in het verleden geen behoefte. Dit hangt enerzijds samen met de aard van de bedrijvigheid van de onder het bedrijfschap vallende ondernemingen en anderzijds met alternatieve mogelijkheden die voor bepaalde aspecten zouden kunnen worden benut. Artikel 9 Met het besluit is inhoudelijk uitsluitend beoogd de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud te beperken tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf. Het hoofdbedrijfschap strekt zich niet langer uit tot het schilders- en afwerkingsbedrijf. Dit impliceert een naamswijziging waardoor het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud zal worden voortgezet als een bedrijfschap. De naamswijziging noodzaakt evenwel tot vervanging van het bestaande besluit en een nieuw besluit als bedoeld in artikel 70A van de Wet op de bedrijfsorganisatie. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De Minister van Economische Zaken,