ⱱ Dit wist ik al. X Dit klopt niet met wat ik al

Transcriptie

1 1. Kijk naar de tekst. Voorspel waar de tekst over gaat. 2. Lees de tekst actief. Gebruik de volgende tekens bij de tekst om te laten zien dat je actief leest. ⱱ Dit wist ik al. X Dit klopt niet met wat ik al wist/dacht. * Dit is belangrijk.? Hier heb ik een vraag bij.?? Dit snap ik niet/dit is een moeilijk woord.! Dit valt me op! N Dit is nieuw voor me/een nieuw woord. Zonder hulp: een woordenoverzicht maken Welke woorden zijn belangrijk in deze tekst? Maak een overzicht van minstens tien woorden en zet de woorden in alfabetische volgorde. Schrijf de betekenis erachter. Geef in ieder geval ook de betekenis van: vertegenwoordigen (r. 11), de beperking (r. 12), de aandoening (r. 13) en de oorlogsveteraan (r. 20). Woord Betekenis pagina 1 van 5 pagina 1 van 5

2 Met hulp: de betekenis van moeilijke woorden afleiden 1. Lees de uitleg. In een tekst staan soms dingen die je niet meteen begrijpt. Je moet zelf op zoek naar de betekenis. Soms staan er moeilijke woorden in de tekst. Daarbij kun je de woordhulp op het stappenplan gebruiken. Vaak moet je een stukje terug of verder lezen om te begrijpen wat ermee wordt bedoeld. Ook kun je kijken naar de stukjes in het woord. Soms zit er een bekend stukje in. Door goed na te denken kun je vaak de betekenis als een beetje raden. 2. Hoe goed ken je de woorden in het schema hieronder en op de volgende bladzijde? Zet er een 1, 2, 3 of 4 achter. 1 Je kent het woord niet en weet echt niet wat het woord betekent. 2 Je hebt het woord wel eens gezien of gehoord, maar weet niet wat de betekenis is. 3 Je weet ongeveer wat het woord betekent. 4 Je kent dit woord en je kunt de betekenis geven. woord 1/2/3/4 betekenis 1. binnenslepen (regel 5) 2. vertegenwoordigen (regel 11) 3. de visuele beperking (regel 11-12) 4. de aandoening (regel 13) 5. de oorlogsveteraan (regel 20) pagina 2 van 5 pagina 2 van 5

3 6. de nadruk (regel 26) 7. aangepast (regel 27) 8. de categorie (regel 30) 9. exact (regel 30) 10. gelijkwaardig (regel 31) 3. Bespreek met elkaar hoe goed jullie de woorden al kennen. 4. Kijk voor de woorden met een 1 of 2 nog een keer in de tekst. Gebruik de woordhulp op het stappenplan om achter de betekenis te komen van deze woorden. 5. Bedenk van elk woord samen de betekenis en schrijf dit op in het schema. 6. Staan er nog andere woorden in de tekst die je niet kent? Schrijf ze hier op en leid de betekenis af. Gebruik de woordhulp. _ pagina 3 van 5 pagina 3 van 5

4 Een getallenschema maken In de tekst over een groot evenement als de Paralympische Spelen staan veel getallen. De getallen geven informatie. Als je de getallen op een rij zet, zie je meteen waar de getallen in de tekst voor staan. 1. Zoek de getallen in de tekst op. 2. Vul het getallenschema in. Schrijf in het vakje om welk getal het gaat of wat er met het getal wordt bedoeld pagina 4 van 5 pagina 4 van 5

5 Vragen beantwoorden over de tekst 1. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? A. Bij de Paralympische Spelen in Rio de Janeiro heeft de slechtziende Tristan Bangma een gouden medaille gewonnen. Marlou van Rhijn is één van de andere gehandicapte sporters voor Nederland. B. Bij de Paralympische Spelen strijden mensen met een gelijkwaardige handicap tegen elkaar. Er worden alleen aangepaste sporten gespeeld, zoals blindenvoetbal. C. De Paralympische Spelen worden sinds 1960 gehouden vlak na de Olympische Spelen, waarbij sporters met een gelijkwaardige handicap tegen elkaar strijden. Dit jaar zijn ze in Rio de Janeiro en Nederland doet het goed. 2. In de inleiding staat dat Tristan Bangma goud won samen met Teun Mulder. Wat weet je uit de tekst over de handicap van Tristan Bangma? Denk je dat hij voorop of achterop de fiets zit op de foto? Waarom denk je dat? 3. In de tekst staat dat er vijf gouden, acht zilveren en elf bronzen medailles zijn gewonnen (r. 4-5). a. Op welk moment was dat de stand? b. Waar kun je opzoeken hoeveel medailles er nu behaald zijn? 4. Stel je voor dat je een van de aangepaste sporten zou beoefenen: rolstoelbasketbal, zitvolleybal, blindenvoetbal, handbiken of rolstoelrugby. Welke sport zou je kiezen en waarom? Verplaats je eens in (extra opdracht) Stel je voor dat je een been of arm mist, in een rolstoel zit of niet goed kunt zien (een visuele beperking hebt). Waar krijg je mee te maken als je de volgende sporten wilt beoefenen? atletiek - wielrennen - paardrijden (dressuur) - zwemmen Gebruik de volgende vragen om dit met elkaar te bespreken: Hoe gebruik je je lichaam bij deze sport? Hoe belangrijk is het gebruik van je armen of benen bij deze sport? Hoe belangrijk is het kunnen zien bij deze sport? Wat is er lastig als je gehandicapt bent? Welke oplossingen kun je bedenken om de sport toch te kunnen beoefenen? Hoe goed is het als je een paralympische medaille wint? Als je tijd hebt, maak dan een tekening van een bepaalde sport en bedenk er een goede tekstballon bij. pagina 5 van 5 pagina 5 van 5