VOORGESCHIEDENIS FINANCIERING MONUMENTENZORG

Transcriptie

1 Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Vaste Kamercommissie voor Financiën Postbus EA Den Haag p/a Datum: 28 september 2016 Betreft: Aanpassingen financiering monumentenzorg Geachte heer, mevrouw, Hierbij willen wij reageren op de door de Minister van OCW, bij brief van 20 september 2016, referentie , aangekondigde aanpassingen in de financiële ondersteuning van monumenten en op de door de Minister van OCW en de Staatssecretaris van Financiën voorgestelde Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. Door het rijk zijn 551 rijksmonumenten aangewezen als Complex Historische Buitenplaats en daarmee gewaardeerd als objecten van grote cultuurhistorische waarde. Van deze 551 buitenplaatsen zijn er circa 330 in particulier eigendom. Onze Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen (VPHB) vertegenwoordigt met 210 leden zo n 65% van de particuliere eigenaren van deze buitenplaatsen en komt op voor de belangen van deze eigenaren. De instandhouding van particuliere buitenplaatsen, veelal complexen met meerdere door het rijk beschermde onderdelen, waaronder historische parken en tuinen, is een kostbare onderneming waarvoor de financiële steun van de overheid onmisbaar is. De bijzondere positie van het Complex Historische Buitenplaats binnen het financieringsstelsel voor rijksmonumenten lichten wij toe in een aparte bijlage. Deze bijlage treft u bij deze brief aan. Graag nemen wij u mee in de jongste geschiedenis van de financiering van de monumentenzorg om daarna in te gaan op de overwegingen van de Minister om de financiële ondersteuning aan te passen. VOORGESCHIEDENIS FINANCIERING MONUMENTENZORG In 1993 is, in opdracht van de rijksoverheid onder leiding van Kor Buitendijk, het onderzoek Monumenten beter bekeken uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat 40% van het monumentenbestand in matige tot slechte staat verkeerde. Op verzoek van de Tweede Kamer is daarna in 1994 door de toenmalige Minister van WVC het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg opgesteld. Hierin is als belangrijkste beleidsdoelstelling van het rijk opgenomen de restauratie-achterstand terug te brengen van 40% naar 10%. Deze werkvoorraad van 10% is nodig om de monumentale vakspecialisten aan het werk te houden en te garanderen dat de benodigde vakkennis van specialistische vaklieden in stand wordt gehouden. Met extra subsidiemiddelen en een systeem van fiscale aftrek gecombineerd met laagrentende leningen via het Nationaal Restauratiefonds is deze beleidsdoelstelling in 2010 gerealiseerd. Pagina 1/8

2 Al in de aanloop naar de realisatie van deze doelstelling wordt, op aandringen van de toenmalige Staatssecretaris Rick van der Ploeg, gewerkt aan een regeling waarmee reeds gerestaureerde monumenten door middel van planmatige instandhouding in goede staat worden gehouden. Het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) wordt in 2006 ingevoerd. Kenmerk van deze regeling was dat van de meer dan rijksmonumenten ruim woonhuismonumenten buiten deze regeling vielen, omdat daarvoor de fiscale aftrekregeling van toepassing was. Het belang van monumenten, voor bijvoorbeeld identiteit van land, provincie en stad of dorp, voor de kennis van het verleden en voor toerisme en economie behoeft door ons niet nader te worden geduid. In eerdere rapporten is het terugverdieneffect voor de rijksoverheid meerdere malen aangetoond waarmee feitelijk het bezuinigen op budgetten voor rijksmonumenten een nog grotere aanslag op de rijksfinanciën betekenen. Immers, voor iedere euro die de rijksoverheid in monumenten investeert vloeit volgens berekeningen van het CPB 1,5 euro terug in de rijkskas. Dat de instandhouding van historische buitenplaatsen en landgoederen loont blijkt ook uit het, in opdracht van de provincies Gelderland, Utrecht en Overijssel, in 2012 uitgebrachte rapport In stand houden loont. Graag verwijzen wij u naar dit rapport van Witteveen en Bos, opgesteld door dr. ir. Elisabeth Ruijgrok. GESCHIEDENIS FISCALE AFTREK Het Besluit inkomstenbelasting 1941 en de Wet inkomstenbelasting 1964 bevatten al regelingen aangaande de kosten voor monumentenpanden. Bij de herziening van de inkomstenbelasting, die leidde tot de Wet inkomstenbelasting 2001, is er voor gekozen de bijzondere positie van monumentenpanden te handhaven. In de toelichting op deze wet staat onder meer: deze regeling is opgenomen omdat de kostenstructuur voor dergelijke monumentenwoningen zo zeer afwijkt van de bij de bepaling van het netto huurwaardeforfait in aanmerking komende kosten dat een afzonderlijke positie op zijn plaats is. Het lijkt dan ook voor de hand liggend in de nieuwe regels een vergelijkbare bepaling op te nemen. In de Miljoenennota 2009 wordt als doelstelling van de belastingsubsidie genoemd: Behoud van het cultureel erfgoed! AFSCHAFFING FISCALE AFTREK In de brief van de Minister van OCW van 20 september 2016 wordt voorgesteld de fiscale aftrek om te zetten in een uitgavenregeling op de OCW-begroting. De besparing van 57 miljoen op de fiscale aftrek én de toevoeging van 32 miljoen aan de OCWbegroting betekent een bezuiniging van 25 miljoen. Uitgaande van de investeringsmultiplier van 3,5 - zoals eerder onder meer in de rapporten Rekenen met monumenten (1994), Verder rekenen met monumenten (1995) en Doorrekenen met monumenten (1998) is aangetoond - betekent dit een reële bezuiniging op de instandhouding van monumenten van ca. 87,5 miljoen per jaar, waarmee weer de eerste stappen terug naar verval van onze monumenten worden gezet. Het eerdergenoemde terugverdieneffect brengt bovendien met zich dat niet alleen de monumenten het kind van de rekening zijn, maar ook de rijksoverheid zelf. Pagina 2/8

3 HUIDIGE INSPANNINGEN VAN HET RIJK De thans voorgestelde maatregelen komen neer op een volledige doorbreking van het in de afgelopen jaren door de overheid zorgvuldig opgebouwde beleid: - De uitvoering van de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo-2009) is nog in volle gang. Het programma Restauratiekwaliteit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is nog niet afgerond, het onderwijsprogramma is nog maar net van start gegaan en zeer onlangs is een onderzoek naar groene monumenten door de RCE opgestart. - Op 29 juni 2015 stuurt de Minister van OCW een brief aan de Tweede Kamer over de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). In deze brief stelt de Minister: Ik hecht eraan de Kamer erop te wijzen dat de financiële ondersteuning door OCW verder reikt dan de Brim-regeling. Het Brim bedient een groep van ruim rijksmonumenten. Naast het Brim is er het Revolving Fund voor woonhuismonumenten. Dat bedient ruim monumenten tot volle tevredenheid. En tenslotte kennen we in ons land de fiscale aftrek voor het onderhoud aan rijksmonumenten. - In maart 2016 is de brochure Monumentaal wonen, gids voor eigenaren van een rijksmonument uitgebracht. Deze gids is ontstaan door een samenwerking van het Nationaal Restauratiefonds en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In deze gids staat: De overheid stimuleert planmatig en sober onderhoud van rijksmonumenten en Belangrijk om te weten, want als eigenaar van een rijksmonument kunt u 80% van de onderhoudskosten fiscaal verrekenen. Waar er tot en met 2011 nog sprake was van een drempel in de fiscaal aftrekbare kosten is in 2012 besloten deze drempel te vervangen door 80% aftrekbare kosten. Met de beoogde vereenvoudiging werd tevens voorkomen dat eigenaren onderhoud zouden uitstellen, waardoor verval zou kunnen optreden. - In de brief d.d. 22 april 2016 van de Minister van OCW aan de Raad voor Cultuur gaat de Minister in op het rapport Van Statisch naar Dynamisch van diezelfde Raad voor Cultuur over onder meer de inrichting van de aanwijzingsprocedure voor Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM) en over de professionalisering van monumentenbehoud. In deze brief kondigt zij een evaluatie aan van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) in Wij moeten constateren dat tal van initiatieven en plannen vanuit de overheid en het veld ook recent nog - in gang zijn gezet en thans nog lopen (zie ook de reactie van de Minister in de eerder genoemde brief van 22 april 2016 ten aanzien van een aantal door de Raad voor Cultuur aangereikte aanbevelingen). De uitwerking, dan wel de uitvoering hiervan, waarbij met name moet worden gewezen op de aangekondigde evaluatie van de Sim, worden kennelijk niet afgewacht en gaande de rit wordt het roer plotseling omgegooid. Naar ons oordeel is dit geen consistent rijksbeleid. Voor een structurele instandhouding van monumenten is een planmatige aanpak van cruciaal belang. Door een monumentenbeleid dat gedurende een reeks van jaren Pagina 3/8

4 ongewijzigd heeft gefunctioneerd wisten monumenteneigenaren in vergaande mate waar zij op konden rekenen. Dit heeft hen in staat gesteld om de instandhouding van hun monumenten planmatig en meerjarig aan te pakken, met als gevolg dat de restauratieachterstand weggewerkt heeft kunnen worden en dat de onderhoudstoestand daarna is bijgehouden. Door nu, onverwachts en nauwelijks gemotiveerd, een jarenlang opgebouwde structuur omver te trekken ontstaat een nieuwe periode van onwetendheid en onzekerheid zoals die ook in een verder verleden bestond, wat tot gevolg zal hebben dat opnieuw een restauratieachterstand ontstaat. Daarbij is van belang dat eigenaren van rijksmonumenten, waaronder de buitenplaatsen, hun financieringsplaatje hebben afgestemd op het opgewekte vertrouwen dat de overheid het gevoerde beleid van de laatste decennia met betrekking tot de ondersteuning zal continueren. De nu voorgestelde maatregelen betekenen dat slechts een deel van de rijksmonumenten zal kunnen rekenen op financiële ondersteuning door de overheid. Voor de andere eigenaren resteert een pleister op de wonde in de vorm van een overgangsmaatregel die geen enkele recht doet aan de omvang van het monument én aan de bijzondere onderhoudskosten. OVERWEGINGEN VAN DE MINISTER Uiteraard is het noodzakelijk na te gaan of de Minister argumenten aanvoert die maken dat de voorgestelde drastische koerswijziging, ondanks de hiervoor aangevoerde zwaarwegende bezwaren, toch aanvaardbaar moeten worden geacht. Hieronder lopen wij daarom de overwegingen die in de brief van de Minister worden vermeld langs. Beperkte sturing op besteding middelen Juist via de fiscale aftrek zou de Minister op kwaliteit kunnen sturen. Immers, de aftrek wordt nu vastgesteld door taxateurs, die door de Belastingdienst daarvoor worden ingezet. De Minister heeft bovendien een uitvoeringsorganisatie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), die bij uitstek ervaring en deskundigheid heeft met betrekking tot het vaststellen van subsidiabele kosten. In het kader van het Programma Restauratiekwaliteit van de RCE zou een dergelijke activiteit perfect passen en vermoedelijk zeer efficiënt en effectief kunnen worden uitgevoerd. Sturing op kwaliteit en prioritering vindt immers ook plaats bij de beoordeling van subsidieaanvragen op grond van de Sim. De inspectierapporten van de, door de overheid gesubsidieerde, Monumentenwacht kunnen bij de prioritering een belangrijke rol spelen. De eventuele gevolgen van het al jarenlange open-einde-karakter worden in de brief van de Minister op geen enkele wijze aan de hand van cijfers geadstrueerd. Ongelijke vergoedingen bij hetzelfde type onderhoud Er wordt vanuit gegaan dat er verschillende tarieven van belastingheffing aan de orde zijn bij de fiscale aftrek, waardoor er sprake is van ongelijkheid in de vergoeding op onderhoudskosten. Dit wordt op zich door ons niet ontkend, maar over de vraag wat het effect hiervan is worden geen cijfermatige gegevens verstrekt. Relevant in dit verband is met name dat het onderhoud aan grote monumenten aanzienlijk meer zal kosten dan het onderhoud aan kleine monumenten. Eigenaren met een hoger belastingtarief zullen Pagina 4/8

5 in veel gevallen ook met veel hogere onderhoudskosten geconfronteerd worden. Een goede analyse van de fiscale aftrekkosten kan hierover duidelijkheid verschaffen. Niet aantoonbare effectiviteit van de regeling (fiscale aftrek) De niet aantoonbare effectiviteit baseert de Minister op een in 2009 uitgevoerde evaluatie. Zoals de Minister stelt is de fiscale aftrek laagdrempelig, goed uitvoerbaar en populair. Dus veeleer een argument om de regeling te laten voortbestaan en desgewenst te verbeteren. De constatering van de Minister dat niet kan worden aangetoond dat zonder aftrek geen onderhoud zal worden uitgevoerd is een redenering uit het ongerijmde en zeker geen argument om de regeling af te schaffen. Overigens willen wij niet nalaten u te wijzen op de bevindingen uit het door de Minister genoemde rapport van PwC uit september 2009: a. De helft van de onderzoeksgroep heeft aangegeven dat er minder of geen onderhoud zou worden uitgevoerd als geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de fiscale aftrek (bevinding 1, pag. 4); b. De uitvoeringskosten zijn voor zowel de uitvoerende organisatie als de gebruiker laag. Op basis van deze lage kosten en andere gehanteerde criteria voor doelmatigheid is het niet aannemelijk dat andere instrumenten doelmatiger zijn (bevinding 2, pag. 4). De conclusie van de Minister dat iedere eigenaar toch wel altijd zijn bezit onderhoudt is niet te herleiden uit het genoemde rapport. Het ontbreekt naar ons oordeel aan een meerjarige analyse van de fiscale aftrek die ten grondslag zou moeten liggen aan een maatregel met dergelijke omvangrijke consequenties. Gevoeligheid voor fouten Gemeld wordt dat door de Belastingdienst regelmatig wordt vastgesteld dat belastingplichtigen kosten in aftrek brengen die daarvoor niet in aanmerking komen, wat leidt tot correcties. Van belang hierbij is om te beginnen dat de meer omvangrijke bedragen vooraf worden vastgesteld door de Belastingdienst Bureau Monumentenpanden. Aan deze overweging van de Minister kan volgens ons dan ook niet veel gewicht worden toegekend. Als jaarlijks meer dan 2000 aanvragers een nietcorrect of helemaal geen monumentnummer opgeven in hun aanvraag moet de vraag worden gesteld of er een adequaat systeem kan worden benut om gegevens uit het monumentenregister te koppelen aan de vooraf ingevulde belastingaangifte. Overigens is een check op monument en monumentnummer een wel heel erg eenvoudige handeling. Het monumentenregister is via de website dermate eenvoudig ingericht dat ook aan dit argument van de Minister naar ons oordeel niet veel gewicht kan worden toegekend. Middelen naar niet-monumentale onderdelen Het is de wetgever die heeft vastgesteld welke onderhoudskosten fiscaal aftrekbaar zijn. Als daarbij kosten zijn opgenomen die als niet-monumentaal worden aangemerkt, dan is dat eenvoudig aan te passen. Overigens werkt het rijk met de leidraad subsidiabele Pagina 5/8

6 instandhoudingskosten bij de uitvoering van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). Het voorbeeld ligt dus voor het grijpen. Een rapport van de Monumentenwacht kan ook in dit geval houvast bieden. Beschikbare alternatieven Ook hier worden de gegevens van de Belastingdienst ingezet als argument, terwijl een meerjarige analyse ontbreekt. Feit is dat sinds 2010 jaarlijks steeds minder restauraties worden uitgevoerd en steeds meer onderhoud wordt gepleegd. De restauratieachterstand is inmiddels ingehaald en vanaf 2010 is naar alle waarschijnlijkheid een volstrekt ander beeld ontstaan. Juist nu zou met de fiscale aftrek het bereikte niveau op peil kunnen worden gehouden. De genoemde faciliteiten voor grootschalige ingrepen bestaan overigens al vele jaren dus vormen feitelijk geen nieuwe elementen in de overwegingen. Daarbij merken wij op dat de genoemde laagrentende lening via het Revolving Fund van het Nationaal Restauratiefonds een minimum rentepercentage van 1,5 hanteert. Het begrip laagrentend is in het huidige tijdsgewricht relatief te noemen. De door de Minister van OCW gemaakte opmerking dat organisaties als Hendrick de Keyser en de NV Stadsherstel Amsterdam alleen gebruik kunnen maken van een lening is onjuist. Deze organisaties maken deel uit van een groep bestaande uit door de Minister van OCW aangewezen Professionele Organisaties Monumentenbehoud (POM s). Deze POM s kunnen wel degelijk aanspraak maken op subsidie in het kader van de Sim. Sterker nog, zij hebben waar het betreft de verdeling van de op grond van de Sim toe te kennen subsidies een voorrangspositie toegekend gekregen. Op grond van artikel 14, lid 1, van de Sim worden de jaarlijks beschikbare subsidies als eerste toegekend aan objecten aangewezen als of liggend binnen Werelderfgoed, als tweede aan de POM s en alle overige eigenaren komen pas daarna voor subsidie in aanmerking. Belangrijk is dat het effect van de voorrangspositie van de POM s de komende jaren steeds zwaarder zal gaan wegen. De reden hiervoor is dat de Minister heeft aangegeven er naar te streven het aantal POM s in de toekomst te laten stijgen. In het kader van de beantwoording van de vraag van het Eerste Kamerlid Ten Hoeve stelde zij in haar antwoord (6) van 6 november 2015, referentie , zeer duidelijk: Het doel van mijn beleid is, en de Raad (bedoeld is de Raad voor Cultuur) onderschrijft dit, om zoveel mogelijk organisaties de POM-status te laten krijgen binnen de daarvoor gestelde eisen. Dit betekent dat wanneer volgens plan van de Minister het aantal POM s die in de regel juist de hoogste subsidies aanvragen inderdaad zal zijn toegenomen, het uit te keren bedrag dat daarna resteert niet voldoende zal zijn om de subsidieverzoeken van de overige eigenaren te honoreren. Wanneer veel eigenaren van monumenten binnen het Werelderfgoed Grachtengordel Amsterdam subsidies gaan aanvragen en een steeds groter aantal POM s zal de subsidiepot naar verwachting al leeg zijn voordat onze leden met hun buitenplaatsen aan de beurt zijn. Pagina 6/8

7 Het voorgaande laat zien dat het argument van de Minister dat het wegvallen van de fiscale aftrek geen probleem zal opleveren omdat de Sim voldoende soelaas biedt volstrekt niet waarachtig is. Overigens sluiten ook wij niet uit dat een sturing op de kwaliteit van aftrekbare kosten zal kunnen leiden tot een verlaging van het door de Minister genoemde bedrag van 57 miljoen. Een bezuiniging achten wij echter niet gewenst. Wij wijzen er graag op dat de subsidiemiddelen voor groene monumenten jaarlijks worden uitgeput, waardoor eigenaren van buitenplaatsen regelmatig met een afwijzing van hun subsidieaanvraag worden geconfronteerd. Als de besparing op de fiscale aftrek zou worden toegevoegd aan het subsidiebudget voor groene monumenten zou er echt sprake zijn van een stimulans voor behoud van cultureel erfgoed. CONCLUSIE Het schrappen van de fiscale aftrek voor onderhoudskosten aan rijksmonumenten in samenhang met een verhoging van het subsidiebudget voor rijksmonumenten met een bescheiden bedrag lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om per saldo een bezuiniging te realiseren. Wij maken ernstig bezwaar tegen deze onvoldoende gemotiveerde bezuiniging. Onze bezwaren zijn op de volgende hoofdlijnen samen te vatten: 1. Doorbreking van een jarenlang consistent beleid. Alle rijksmonumenten worden gecompenseerd voor de beperkingen die het gevolg zijn van de rijksbescherming. Zonder evaluatie en voldoende onderbouwing wordt, nog geen 3 maanden na het opnemen van de onderhoudsplicht in de Erfgoedwet, één van de compenserende maatregelen - de fiscale aftrek - ingetrokken. Cruciaal is dat dit haaks staat op een jaren geleden ingezet overheidsbeleid om de restauratieachterstand in te halen én daarna het monumentenbestand op peil te houden. 2. De overwegingen kloppen niet. De Minister OCW noemt een zestal overwegingen in haar brief van 20 september Deze overwegingen zijn óf onvoldoende onderbouwd óf, en dat vinden wij ernstig, onjuist. Met name het ontbreken van de voor de onderhavige aangelegenheid relevante bevindingen uit het rapport van PwC (2009) en de mededeling dat met name genoemde organisaties alleen gebruik kunnen maken van een lening, terwijl dit niet zo is, zijn naar ons oordeel punten die in een brief van de Minister aan de Tweede Kamer niet thuis horen Op grond van het vorenstaande doen wij een beroep op u om niet akkoord te gaan met het voorstel om de fiscale aftrek af te schaffen van de Minister van OCW zoals omschreven in haar brief d.d. 20 september jl. aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Wij zijn uiteraard graag bereid met u van gedachten te wisselen over verbetering van de kwaliteit van onderhoud aan rijksmonumenten en het toezicht daarop. Indien uw Pagina 7/8

8 commissie daaraan behoefte heeft zijn wij gaarne bereid de gevolgen van het intrekken van de fiscale aftrek aan de hand van enkele concrete voorbeelden duidelijk te maken. Wij zullen de Minister van OCW een afschrift van onze brief aan u doen toekomen. Daarnaast zullen wij zodra zij haar thans voorliggende voorstel heeft ingetrokken - de Minister onze hulp aanbieden bij het uitvoeren van een onderzoek dat moet leiden tot een verbetering van het financiële stelsel voor het monumentenstelsel. Het behoud van het erfgoed zal daarbij voor ons centraal staan. Tot slot delen wij u nog mede dat deze reactie is opgesteld door de Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen in overleg met de Federatie Particulier Grondbezit (FPG). De FPG behartigt de belangen van 1600 grondeigenaren die samen meer dan ha. voor het publiek opengestelde landgoederen, bossen, landbouwgrond en natuurterreinen beheren. Buitenplaatsen bevinden zich vaak op landgoederen waarmee zij een historische band hebben. Deze landgoederen en buitenplaatsen zijn veelal opengesteld voor het publiek en hebben een zeer sterke uitstraling op de omgeving en een aanzienlijke toeristische aantrekkingskracht. Wij hopen dat uw commissie deze brief zal betrekken bij de behandeling van de brief van de Minister van OCW in uw vergadering. Hoogachtend, Namens het bestuur van de Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen, (Mr. E.P. Insinger) p/o (Mr. H.G. van Everdingen) Bijlage A: Bijzondere positie Complex Historische Buitenplaats Bijlage B: Brief aan minister Bussemaker d.d. 28 september 2016 Pagina 8/8

9 Bijlage A Postbus 870 T: Bankrekening: NL91RABO Kamer van Koophandel:

10 Bijzondere positie Complex Historische Buitenplaats In artikel 1 van de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim) wordt het begrip woonhuis omschreven als een beschermd monument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong vervaardigd is voor bewoning. Niet als woonhuis worden bijvoorbeeld aangemerkt kastelen, paleizen en het hoofdhuis van buitenplaatsen. In artikel 12 van diezelfde Sim worden woonhuizen uitgesloten van subsidiëring. Op grond van de Sim is aldus het aanvragen van subsidie voor buitenplaatsen en/of onderdelen daarvan mogelijk. Een eventuele subsidie dient te worden afgetrokken van de bij de Belastingdienst ingediende aftrekbare onderhoudskosten. Deze bijzondere situatie, waarbij zowel subsidie als fiscale aftrek mogelijk is, doet zich overigens niet alleen voor bij buitenplaatsen. Andere monumenten, bijvoorbeeld een molen of een kerk, die een woonhuisfunctie hebben gekregen komen eveneens in aanmerking voor fiscale aftrek. Deze vorm van financiële ondersteuning bevordert de herbestemming van leegstaande monumenten. De subsidiabele kosten voor gebouwde monumenten kennen, voor een periode van 6 jaar, een maximum van 3% van de herbouwwaarde. Voor buitenplaatsen wringt daar de schoen. Veel objecten op een buitenplaats, zoals koetshuizen, oranjerie, tuinmuren, hekwerken etc. hebben nauwelijks herbouwwaarde zodat binnen de herbouwwaarde van het hoofdhuis ruimte moet worden gevonden het onderhoud van de andere monumenten op te vangen. Als gevolg van deze regeling kunnen niet alle onderhoudskosten in een subsidieaanvraag worden opgenomen. De fiscale aftrekmogelijkheid compenseert dit probleem enigszins. Uit het in 2015 door de VPHB aan Witteveen en Bos opgedragen en door Elisabeth Ruijgrok uitgevoerde onderzoek Particuliere instandhouding van historische buitenplaatsen blijkt dat de instandhoudingskosten voor het gebouwde erfgoed op de historische buitenplaatsen voor ruim 61% door de particuliere eigenaar worden gedragen en dus voor ruim 38% door de overheid. Voor de details verwijzen wij graag naar onze website waar het rapport is in te zien en de cijfers te vinden zijn in hoofdstuk 3 van het rapport. Voor de instandhoudingskosten van de groene monumenten (park- en tuinaanleg) lopen de percentages nog verder uiteen: bijna 72% van deze kosten komt voor rekening van de particuliere eigenaar en ca. 28% van de kosten worden gedragen door de overheid. Het verschil wordt mede veroorzaakt door een extreem strenge regeling van subsidiabele kosten voor groene monumenten op grond van het Sim en veel afwijzingen als gevolg van een te beperkt subsidiebudget (ca. 5 miljoen per jaar voor ruim 1300 groene monumenten). Overigens kan worden opgemerkt dat nog zeer onlangs, bij besluit van 7 maart 2016, nr. BLKB 2016/360M, de Staatssecretaris van Financiën de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden heeft aangepast. In dit besluit wordt expliciet ingegaan op de uitgaven voor een tuin of park. Postbus 870 T: Bankrekening: NL91RABO Kamer van Koophandel: