Overgang van een algemeenheid van goederen bij vastgoed

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Overgang van een algemeenheid van goederen bij vastgoed"

Transcriptie

1 Overgang van een algemeenheid van goederen bij vastgoed Door: René Maat 2011/ 2012

2 INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 2 Inleiding Algemeen Wettelijk en richtlijn kader Reikwijdte artikel 19 BTW-richtlijn aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie Abbey National Zita Modes Schriever 6 Hoofdstuk 2 7 Levering projecten tussen projectontwikkelaars Hof Leeuwarden 31 mei Deelconclusie...7 Hoofdstuk 3 7 Overdrachten verhuurd vastgoed met tussenkomst vastgoedhandelaren Jurisprudentie Deelconclusie...9 Hoofdstuk 4 9 Levering verhuurd vastgoed tussen beleggers Arrest 6 juni 2008, BNB 2008/ Artikel 19 ook bij levering van één enkele verhuurde onroerende zaak? Is toepasselijkheid unit/complextheorie nog relevant voor aanwezigheid algemeenheid van goederen Deelconclusie...12 Hoofdstuk 5 12 Levering in het kader van een sale/lease back transactie Analyse jurisprudentie Deelconclusie...12 Hoofdstuk 6 13 Levering verhuurd nieuw vervaardigd vastgoed door 13 een projectontwikkelaar Inleiding Analyse visie fiscus op basis van jurisprudentie Hof van Justitie Reikwijdte artikel 37d Wet OB 1968 aan de hand van de Nederlandse jurisprudentie Deel conclusie...22 Hoofdstuk 7 23 Totaalconclusie 23 Literatuurlijst 25 1

3 Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Algemeen In de vastgoedpraktijk neemt artikel 19 van de BTW-richtlijn de laatste jaren een steeds prominentere plaats in. In deze scriptie wil ik nagaan hoe prominent die positie thans is. Ik zal daarbij diverse casusposities die voorkomen in de diverse fasen van de vastgoedcyclus analyseren op basis van de nationale rechtspraak en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Ik zal mij hierna zoveel mogelijk beperken tot de vraag of al dan niet sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen. Kortom mijn onderzoek richt zich op de reikwijdte van artikel 19 van de BTW richtlijn binnen de vastgoedpraktijk. Deze zal ik beantwoorden middels de analyse van diverse casussen waaronder: 1. De levering van vastgoedprojecten tussen projectontwikkelaars; 2. Overdrachten verhuurd vastgoed met tussenkomst vastgoedhandela(a)r(en); 3. Levering verhuurd vastgoed tussen beleggers inclusief problematiek gehele of gedeeltelijke leegstand; 4. Levering vastgoed in het kader van een sale/lease back transactie; 5. Levering verhuurd nieuw vervaardigd vastgoed door een projectontwikkelaar. Ik zal meer technische punten die optreden als gevolg van een overgang van een algemeenheid van goederen niet dan wel slechts beperkt behandelen. 1.2 Wettelijk en richtlijn kader Artikel 19 en artikel 29 van de BTW-richtlijn (hierna zal daar waar ik Artikel 19 BTW-richtlijn noem tevens artikel 29 BTW-richtlijn dienen te worden gelezen) biedt lidstaten de mogelijkheid om een overgang van een algemeenheid van goederen niet als een levering of dienst aan te merken. Nederland heeft deze bepalingen geïmplementeerd in artikel 37d Wet op de omzetbelasting 1968 ( Wet OB ). De tekst van artikel 19 BTW-richtlijn (voorheen: artikel 5, lid 8, Zesde richtlijn) luidt als volgt. De lidstaten kunnen, in geval van overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zich op het standpunt stellen dat geen levering van goederen heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om verstoringen van de mededinging te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan, niet volledig belastingplichtig is. Zij kunnen ook alle maatregelen vaststellen 2

4 die nodig zijn om belastingfraude en -ontwijking met gebruikmaking van dit artikel te voorkomen. Nederland heeft artikel 19 en 29 BTW-richtlijn op de volgende wijze in artikel 37d Wet OB 1968 opgenomen. Bij overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, wordt geacht dat geen leveringen of diensten plaatsvinden en treedt, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, degene op wie de goederen overgaan in de plaats van de overdrager. In artikel 8 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is de volgende bepaling opgenomen. 1. In het geval, bedoeld in artikel 37d van de wet, wordt hij aan wie de overdracht is geschied, voor het berekenen van de door hem verschuldigde belasting wat de onderneming of het overgedragen gedeelte betreft, geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de onderneming of een gedeelte daarvan heeft overgedragen. 2. Het eerste lid geldt niet voor de toepassing van artikel 4c, derde en vierde lid. De koper treedt dus in de plaats van de verkoper. Die in de plaatstreding levert in de praktijk nog de nodige onduidelijkheden op. Althans hoe moet worden omgegaan met bijvoorbeeld een koper die een ander boekjaar kent dan de verkoper. Is een dergelijke koper verplicht om vaak voor lengte van jaren op een ander tijdstip dan het einde van zijn eigen boekjaar de BTW over het met toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn aangekochte vastgoed toe te passen? Dat lijkt wel de consequentie van een in de plaats stelling. De vraag is of die consequentie ook aanvaard zou moeten worden indien het boekjaar van ingebruikname van de verkoper nog niet is geëindigd op het moment dat de levering van het bewuste vastgoed met artikel 19 BTW-richtlijn plaatsvindt Reikwijdte artikel 19 BTW-richtlijn aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie Het belangrijkste arrest van het Europese Hof inzake de al dan niet aanwezigheid van een algemeenheid van goederen is ongetwijfeld Zita Modes (Hof van Justitie 27 november 2003, C-497/01). Daarnaast zijn er met name in de sfeer van de aftrek van voorbelasting nog een aantal andere arresten gewezen, waarvan de belangrijkste Abbey National I (Hof van Justitie 22 februari 2001, zaak C-408/98), Faxworld en eigenlijk ook SKF (Hof van Justitie 29 oktober 2009, C-29/08) zijn. Het zeer recente arrest Schriever (HvJ 10 november 2011, C444/10) gaat net als Zita Modes meer om de inhoudelijke vraag of er in een bepaalde casus sprake is van een algemeenheid van goederen. 3

5 Abbey National Voorafgaand aan Zita Modes is er in Abbey National I (Hof van Justitie 22 februari 2001, C-408/98) reeds het nodige opgemerkt over (de gevolgen van) de toepassing van artikel 5 lid 8 van de Zesde richtlijn (thans artikel 19 BTW richtlijn). De casus was als volgt: Scottish Mutual Assurance Plc. (hierna: Scottish Mutual), een levensverzekeringsmaatschappij, is een volledige dochteronderneming van Abbey National, die haar voor de toepassing van de BTW vertegenwoordigt. Buiten haar activiteit op het vlak van verzekeringen verhuurt Scottish Mutual ook gebouwen voor beroeps- en handelsdoeleinden. In het kader van deze laatste activiteit had zij voor de duur van 125 jaar het voor beroeps- en handelsdoeleinden bestemde onroerend goed Atholl House te Aberdeen, gehuurd, dat zij BTW belast onderverhuurde aan handelsondernemingen. In 1992 verkocht de maatschappij haar rechten aan een andere niet gelieerde vennootschap. De overdracht werd in het Verenigd Koninkrijk beschouwd als een overdracht van een onderneming welke niet onderworpen is aan BTWheffing op grond van artikel 5 lid 8 van de Zesde Richtlijn. De Engelse fiscus stelde dat de BTW op de kosten daartoe gemaakt slechts gedeeltelijk in aftrek konden worden gebracht. Abbey National meende daarentegen recht te hebben op een volledig aftrekrecht. Op prejudiciële vragen oordeelde het Hof van Justitie dat wanneer een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de in artikel 5 lid 8 van de Zesde Richtlijn geboden mogelijkheid, zodat de overdracht van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen wordt geacht geen levering van goederen te vormen, de uitgaven van de overdrager voor de ten behoeve van deze overdracht gebruikte diensten deel uitmaken van de algemene kosten van deze belastingplichtige en dus in beginsel rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de gehele economische activiteit van de belastingplichtige. Bijgevolg kan de overdrager, indien hij zowel handelingen verricht waarvoor recht op aftrek bestaat als handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, ingevolge artikel 17 lid 5, van de zesde richtlijn enkel het gedeelte van de BTW aftrekken dat evenredig is aan het bedrag van eerstbedoelde handelingen. Wanneer evenwel de diverse door de overdrager ten behoeve van de overdracht van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen gebruikte diensten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een duidelijk afgebakend gedeelte van zijn economische activiteiten, zodat de kosten van deze diensten deel uitmaken van de algemene kosten van dat gedeelte van de onderneming en wanneer alle met betrekking tot dit gedeelte verrichte handelingen aan BTW zijn onderworpen, kan de belastingplichtige de BTW die over de uitgaven voor de verkrijging van die diensten is geheven, volledig aftrekken. In feite is Abbey National I een onroerend goed casus. Kennelijk had de Engelse fiscus (veel eerder dan de Nederlandse fiscus) geen problemen met het toepassen van artikel 5 lid 8 Zesde Richtlijn op in casu de overdracht van huurcontracten ter zake van vastgoed. In Abbey National I gaat het echter 4

6 met name om het recht op aftrek van voorbelasting ingeval van de overdracht van een algemeenheid van goederen. Het Hof beslist dat de voorbelasting die samenhangt met een overdracht van een algemeenheid van goederen bepaald wordt op basis van de pro rata van de overdragende belastingplichtige. Het Hof biedt daarbij de mogelijkheid om een deel pro rata toe te passen vermits de overgedragen algemeenheid een duidelijk afgebakend gedeelte van de economische activiteiten van de belastingplichtige vormen. Het is niet duidelijk wat het Hof precies heeft bedoeld met een duidelijk afgebakend gedeelte. Volgens Van Kesteren ( H.W.M. van Kesteren, Directe en algemene kosten in de BTW, WFR 2008/6757) zal niet te gemakkelijk kunnen worden aangenomen dat sprake is van een afgebakend gedeelte. Hij noemt een afdeling van een bedrijf dat personeel en bedrijfsmiddelen met andere deelt als voorbeeld. In ieder geval zal het niet zo zijn dat iedere overdracht van een algemeenheid van goederen tevens de overdracht van een duidelijk afgebakend gedeelte impliceert. Abbey National I lijkt dus een deel pro rata mogelijk te maken. Van Kesteren is van mening dat, dat alleen mogelijk is als een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de in artikel 173 van de BTW-richtlijn geboden mogelijkheid om uit te gaan van deel pro rata s per sector van de economische activiteit. Dat was in Nederland niet het geval. In het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB 2011/641M, stcrt nr wordt onder verwijzing naar het Abbey National arrest de deel pro rata mogelijk gemaakt. Vanuit de visie van Van Kesteren zou deze mogelijkheid een vorm van goedkeurend beleid zijn (gezien het feit dat de Nederlandse wetgeving niet in een deel pro rata voorziet). Wellicht dat daardoor belastingplichtigen de mogelijkheid hebben om de voor hen meest interessante optie te kiezen deel pro rata of totaal pro rata. Interessant is dat de besluitgever ook een nadere invulling geeft aan het in Abbey National I geïntroduceerde begrip duidelijk afgebakend deel van de onderneming. Althans een algemeenheid van goederen kwalificeert blijkens de volgende passage uit het Besluit kennelijk als een dergelijk afgebakend deel: Dit geldt bijvoorbeeld bij een bedrijfsonderdeel, al dan niet deel uitmakend van een fiscale eenheid, dat met toepassing van artikel 37d van de wet wordt verkocht (HvJ 22 februari 2001, zaak C-408/98, Abbey National) Zita Modes Naar mijn mening geldt met name het arrest Zita Modes, (Hof van Justitie, 27 november 2003, C-497/01) als leidraad bij de beoordeling van de reikwijdte van artikel 19 BTW-richtlijn voor vastgoedtransacties. Onderstaand geef ik de belangrijkste overwegingen van het Hof van Justitie weer: 30. Op grond van de tweede zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn kunnen de lidstaten de toepassing van het niet-leveringsbeginsel uitsluiten wanneer een algemeenheid van goederen overgaat op een begunstigde die geen belastingplichtige in de zin van deze richtlijn is of slechts voor een deel van zijn activiteiten belastingplichtig is, indien dit nodig is om concurrentieverstoringen te voorkomen. Deze bepaling moet worden opgevat als een exhaustieve precisering van de voorwaarden waaronder een lidstaat 5

7 die gebruik maakt van de in de eerste zin van dat lid geboden mogelijkheid, de toepassing van het niet-leveringsbeginsel kan beperken. 31. Hieruit volgt dat een lidstaat die gebruik maakt van de mogelijkheid van de eerste zin van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn, het niet-leveringsbeginsel moet toepassen op elke overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen en dus de toepassing van deze regel niet kan beperken tot bepaalde vormen van overgang, behalve in de omstandigheden bedoeld in de tweede zin van hetzelfde lid. 40. Gelet op deze doelstelling moet het begrip overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap aldus worden uitgelegd dat daaronder valt de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, en dat daaronder niet valt de verkoop van goederen zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten. 44. Uit het doel van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn en de eruit voortvloeiende uitlegging van het begrip overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zoals in punt 40 van het onderhavige arrest uiteengezet, blijkt inderdaad dat deze bepaling doelt op de overdrachten waarbij de verkrijger de bedoeling heeft om de handelszaak of het overgedragen bedrijfsonderdeel te exploiteren, en niet om de betrokken activiteit onmiddellijk zonder meer te vereffenen en in voorkomend geval de voorraden te verkopen Schriever De Duitse Christel Schriever exploiteerde een winkel in sportartikelen in een pand waarvan zij eigenares was. Op 30 juni 1996 verkocht zij de inventaris en voorraden aan Sport GmbH en verhuurde zij de winkelruimte vanaf 1 augustus 1996 voor onbepaalde tijd aan Sport GmbH. In de huurovereenkomst was opgenomen dat de huur op de derde werkdag van een kwartaal voor het volgende kwartaal kon worden opgezegd. Het Finanzamt Lüdenscheid vond echter dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor een overdracht van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 5, lid 8, Zesde BTW-richtlijn, omdat het onroerend goed als essentieel onderdeel van de onderneming niet was overgedragen. In de hierop volgende beroepsprocedures legde het Bundesfinanzhof uiteindelijk een prejudiciële vraag voor aan het Hof van Justitie. Het Hof heeft beslist dat de vraag of sprake was van een algemeenheid van goederen moest worden beoordeeld tegen de achtergrond van de aard van de economische activiteit. In dit geval werd de verkrijger van de inventaris en voorraad van de sportartikelenzaak tegelijk met de verhuur van de winkelruimte in staat gesteld om de voorheen door de verkoper uitgeoefende autonome 6

8 economische activiteit voort te zetten. Dat de winkelruimte alleen aan de verkrijger werd verhuurd, en niet werd verkocht, stond volgens het Hof niet in de weg aan de voortzetting van de activiteit van de verkoper door deze verkrijger. De mogelijkheid dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd op korte termijn kon worden opgezegd, was volgens het Hof niet doorslaggevend bij het antwoord op de vraag of de verkrijger een autonome economische activiteit duurzaam zou voortzetten. Hoofdstuk 2 Levering projecten tussen projectontwikkelaars 2.1 Hof Leeuwarden 31 mei 2006 In een uitspraak van Hof Leeuwarden van 31 mei 2006 worden de criteria van het Zita Modes arrest voor het eerst toegepast op een overdracht van lopende vastgoedprojecten tussen projectontwikkelaars. Volgens het Hof is bij overdracht van een onderneming bestaande uit de ontwikkeling van een project (een bungalowpark) door een projectontwikkelaar aan een nieuwe projectontwikkelaar sprake van een algemeenheid van goederen wanneer naast de onroerende zaak waarop het project wordt ontwikkeld rechten en verplichtingen overgaan die de overdragende projectontwikkelaar heeft verkregen/is aangegaan. In casu bestonden de overgedragen rechten en verplichtingen uit bouwvergunningen, vrijwaringen, correspondentie en processtukken. Het hof refereert bij haar vonnis als volgt naar het Zita Modes arrest: In r.o. 40 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap te Luxemburg van 27 november 2003, nr. C-497/01(Zita Modes) heeft het Hof aangegeven dat de regeling geldt voor elke overdracht van een handelszaak met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend Deelconclusie Een overdracht van bestaande projecten door een projectontwikkelaar aan een andere projectontwikkelaar leidt al vrij snel tot een algemeenheid van goederen aangezien alsdan meestal ook allerlei met een dergelijke projectontwikkeling verband houdende contractuele verplichtingen en dergelijke onderdeel zullen vormen van de overname. Hoofdstuk 3 Overdrachten verhuurd vastgoed met tussenkomst vastgoedhandelaren 3.1. Jurisprudentie In haar arrest van 6 juni 2008 besliste de Hoge Raad dat artikel 37d Wet OB mede toegepast kan worden op verhuurd vastgoed. Een belangrijke passage uit dit arrest luidt als volgt: 7

9 In aanmerking genomen s-hofs onbestreden vaststelling dat in het onderhavige geval sprake is van de overgang van een vermogensbestanddeel dat zowel voor als na de overgang werd respectievelijk zou worden geëxploiteerd om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen, geeft voorts het oordeel van het Hof dat hier sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 31 van de Wet, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De duurzame exploitatie-eis die hierboven vetgedrukt is aangegeven lijkt te zien op het vastgoed zelf. Aldus zou zo lang het vastgoed maar voorafgaand aan en ook na de levering verhuurd wordt aan dit vereiste worden voldaan. Er zijn echter onder meer belastinginspecteurs die vinden dat er ook duurzame exploitatie moet hebben plaatsgevonden door degene die vervreemd. Naar mijn mening kan uit het Zita Modes arrest van het Hof van Justitie met name rechtsoverwegingen 42 en 43 niet de conclusie worden getrokken dat artikel 37d Wet OB 1968 niet van toepassing is bij een directe doorverkoop van verhuurde panden. Het Hof van Justitie zegt immers expliciet dat de voortzetting geen toepassingsvoorwaarde is. Naar mijn mening zou artikel 37d Wet OB 1968 ook bij een directe doorverkoop van een deel van verhuurde panden van toepassing moeten zijn indien de exploitatie van de verhuurde panden wordt voortgezet. Het is in mijn benadering dus niet van belang wie de exploitatie voortzet. In gelijke zin heeft Rechtbank Arnhem beslist in haar uitspraak van 24 maart 2011 (V-N 2011/36.20). De redactie van Vakstudie Nieuws kon zich in tegenstelling tot de belastingdienst (althans zij is niet in beroep gegaan) niet geheel vinden in deze uitspraak zoals blijkt uit haar onderstaand weergegeven aantekening bij deze uitspraak: De rechtsopvatting van de rechtbank over de toepassing van art. 31 Wet OB 1968 (thans art. 37d) is naar onze mening aan de ruime kant. De ruime uitleg houdt in dat de verkrijger de verkregen onderneming niet zelf hoeft voort te zetten, maar dat het voldoende is dat de onderneming uiteindelijk wordt voortgezet.., nu geenszins vaststaat dat deze ruime uitleg van de rechtbank juist is. De uitspraak kan ons inziens nog niet richtinggevend genoemd worden. We lichten onze mening als volgt toe. Voortzettingsvereiste Sinds het Zita Modes-arrest (HvJ EG 27 november 2003, C-497/01, V-N 2003/61.18), geldt voor de toepassing van art. 31 Wet OB 1968 weer het voortzettingsvereiste, nadat dit vereiste per 24 juni 1998 als gevolg van een wetswijziging formeel was komen te vervallen. De herintrede van deze eis volgt uit een richtlijnconforme uitlegging van art. 31 Wet OB Volgens het Hof van Justitie volgt de eis dat de verkrijger de onderneming wil voortzetten uit de regeling van art. 5 lid 8 en art. 6 lid 5 Zesde richtlijn zelf (thans respectievelijk art. 19 en art. 29 btwrichtlijn). De hier genoemde bepalingen hebben ten doel de lidstaten in staat te stellen de overdrachten van ondernemingen of delen daarvan te vergemakkelijken door ze uit te 8

10 zonderen van belastingheffing en te vermijden dat de financiële toestand van de verkrijger onder een buitensporige fiscale druk komt te staan. Dit om de reden dat de verkrijger de in rekening gebrachte belasting later hoe dan ook zou hebben gerecupereerd via een aftrek van de als voorbelasting betaalde btw (althans als de verkrijger recht op aftrek heeft voor zijn prestaties). In het Zita Modes-arrest merkt het Hof van Justitie slechts op: bij een dergelijke overdracht moet de verkrijger evenwel de bedoeling hebben om de aldus overgedragen handelszaak of het aldus overgedragen bedrijfsonderdeel te exploiteren, en niet om de betrokken activiteit onmiddellijk zonder meer te vereffenen en in voorkomend geval de voorraden te verkopen. Dat is dus wezenlijk iets anders dan dat voldoende is dat in een transactieketen de uiteindelijke verkrijger de zaak moet (willen) voortzetten. Mijns inziens ziet het niet-vereffeningsvereiste c.q. het nieuwe voortzettingsvereiste van het Hof van Justitie op het in stand houden van de algemeenheid van goederen na de levering. Zolang een verkrijger, ongeacht hoe lang hij de algemeenheid van goederen in bezit heeft, maar de algemeenheid niet onmiddellijk verbreekt c.q. de betrokken activiteit niet onmiddellijk (kennelijk mag het wel na een kennelijk vrij korte tijdspanne, althans het woord onmiddellijk lijkt een handeling direct na de levering te impliceren) vereffend is er sprake van een overdracht van een algemeenheid van goederen Deelconclusie Op basis van het Zita Modes arrest impliceert de relatief kortstondige bezitsperiode (soms zelfs slechts enkele minuten) van een vastgoedhandelaar niet dat er niet zou zijn voldaan aan het nieuwe voortzettingsvereiste zoals geformuleerd in het Zita Modes arrest. Dat vereiste ziet naar mijn mening namelijk op de voorzetting van het object (de onderneming) waarbij irrelevant is hoe lang door iedere belastingplichtige (het subject) die voortzetting plaatsvindt. Kennelijk is voor enkelen deze visie nog niet helder genoeg geformuleerd in het Zita Modes arrest zodat naar verwachting toekomstige jurisprudentie meer helderheid zal moeten geven op dit punt. Hoofdstuk 4 Levering verhuurd vastgoed tussen beleggers 4.1 Arrest 6 juni 2008, BNB 2008/221 De Hoge Raad was tot 6 juni 2008 mening (zie onder meer HR 25 april 2003, nr , BNB 2003/216) dat artikel 37d Wet OB niet van toepassing was op de overdracht door een 7-2-b Wet OB ondernemer. Op 6 juni 2008 ging de Hoge Raad om door te erkennen dat voor de toepassing van artikel 37d Wet OB niet een bepaalde categorie ondernemers/belastingplichtigen kan worden uitgesloten. In de jaren voorafgaand aan dit arrest (met name na het Zita Modes arrest) accepteerden een aantal belastinginspecteurs (niet alle) overigens de toepassing van artikel 37d Wet OB op vastgoedtransacties 9

11 vermits er maar meer activiteiten waren dan de enkele kale verhuur van vastgoed (er diende sprake te zijn van een 7-1 Wet OB ondernemer). Meer specifiek heeft de Hoge Raad in haar arrest van 6 juni 2008 beslist dat artikel 37d Wet OB van toepassing was op de overdracht van een bedrijfsverzamelgebouw bestaande uit acht zelfstandige units. Het feit dat sprake was van een 7-2-b ondernemer is/was niet langer relevant. Dit arrest is gebaseerd op het criterium algemeenheid van goederen zoals in het Zita Modes arrest gegeven. Een bedrijfsverzamelgebouw is geen handelszaak derhalve zal de Hoge Raad hebben geconcludeerd (alhoewel dat niet expliciet uit het arrest blijkt) dat het gaat om een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend. De acht units waren aan te merken als acht afzonderlijke onroerende zaken (eigen ingang, noodzakelijke voorzieningen, zelfstandige exploitatie) zodat in ieder geval sprake was van meerdere lichamelijke zaken Artikel 19 ook bij levering van één enkele verhuurde onroerende zaak? De vraag is of er ook sprake is van een algemeenheid als er sprake is van één kantoorpand met één of meerdere huurders. Gezien het meervoud dat wordt gebruikt in het Zita Modes arrest en overigens ook in de term algemeenheid van goederen valt er met Van Zadelhoff 1 iets voor te zeggen dat er geen sprake is van een algemeenheid van goederen. Servicecontracten worden niet overgedragen maar binden alleen de overdragende partij. Huurovereenkomst(en) worden niet overgedragen maar gaan van rechtswege mee over. Een huurovereenkomst is een onlichamelijke zaak. Bij een verhuurd pand met één huurder gaat er dus een lichamelijke en een onlichamelijke zaak over. De Wet OB en de BTW Richtlijn spreken van overgang en niet van overdracht. Het equivalent voor artikel 19 BTW Richtlijn voor diensten is artikel 29 BTW Richtlijn dat artikel 19 van overeenkomstige toepassing verklaard op diensten. De vraag die dan gesteld kan worden is of het niet leveringsbeginsel alleen van toepassing is op overgang van alleen goederen of alleen diensten of dat een combinatie van beiden (zoals een pand in combinatie met een huurovereenkomst) ook als algemeenheid wordt geaccepteerd. Op basis van de Duitse en Engelse taalversie van de BTWrichtlijn lijkt dat het geval daar waar wordt gesproken over Gesamtvermögen oder Teilvermögen respectievelijk Totality of assets or part thereof wat vrij vertaald het totaal van de activa is. In Zita Modes bevestigt het Hof dit in feite ook nu zij spreekt over lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken. In Abbey National I was uiteindelijk ook sprake van het een algemeenheid van goederen terwijl enkel huurrechten werden overgedragen. 1 WFR 2009/45, prof. Dr. B.G. van Zadelhoff, Overdrachten zonder BTW 10

12 4.3. Is toepasselijkheid unit/complextheorie nog relevant voor aanwezigheid algemeenheid van goederen De vraag is welke rol de unit en/of complextheorie speelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeenheid van goederen. Althans bij toepassing van de complex theorie zal een pand met bijvoorbeeld 4 verdiepingen waarvan er maar 1 verhuurd is in zijn geheel aangemerkt worden als een algemeenheid van goederen. Bij toepassing van de unit theorie zou voor datzelfde pand het standpunt kunnen worden ingenomen dat alleen ten aanzien van de verhuurde unit sprake is van een algemeenheid van goederen. Overigens zou men op basis van de unit theorie (thans nog immer een optie gezien het Besluit van de staatssecretaris van 14 juli 2009 nr. CPP2008/137M) het standpunt kunnen innemen dat er bij een levering van een gebouw met meerdere verdiepingen sprake is van een meerdere onroerende zaken. In dat geval worden er in ieder geval meerdere goederen overgedragen zodat in ieder geval taalkundig wordt voldaan aan het onderdeel goederen binnen het begrip algemeenheid van goederen. Dat er een zekere samenhang bestaat tussen verdiepingen van hetzelfde gebouw valt niet te ontkennen. Het zijn daarmee niet losse goederen zoals bijvoorbeeld twee geheel leegstaande panden in bijvoorbeeld Nieuwegein of in de Riekerpolder te Amsterdam. De vraag is of deze samenhang tussen de verdiepingen maakt dat er toch sprake kan zijn van een algemeenheid van goederen ook al staat het bewuste pand geheel leeg. Gezien onderstaande passage uit rechtsoverweging 40 in het Zita Modes arrest acht ik een belanghebbende die zulks beoogd te stellen niet geheel kansloos: daaronder valt de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, en dat daaronder niet valt de verkoop van goederen zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten. Althans er is sprake van meerdere onroerende zaken en het zal helder zijn dat met deze onroerende zaken een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend. Deze visie is overigens door de Hoge Raad verworpen in haar arrest van 25 april 2008 waarin is geoordeeld dat het enkele feit dat het pand geschikt is voor exploitatie niet voldoende is om te spreken van een algemeenheid van goederen. Er moet dus sprake zijn van enige activiteit wil er sprake zijn van een algemeenheid van goederen. In haar arrest van 7 oktober 2011 nr. 09/02214 lijkt de Hoge Raad overigens onvoorwaardelijk te hebben gekozen voor de complex theorie. 11

13 4.4. Deelconclusie Een levering van verhuurd vastgoed tussen beleggers zal naar mijn mening altijd kwalificeren als overgang van een algemeenheid van goederen. Problemen kunnen ontstaan bij bijvoorbeeld leegstand waardoor enkel een onroerende zaak over gaat (dus geen combinatie van huurcontract en onroerende zaak). De vraag is echter hoe omgegaan moet worden met het feit dat het Hof van Justitie uitdrukkelijk heeft gesteld dat er een autonome economische activiteit moet kunnen worden uitgeoefend. Zij stelt dus niet uitdrukkelijk dat die economische activiteit er op het moment van levering reeds moet zijn. Punt is echter wel dat het Hof van Justitie vereist dat de activiteit niet direct na overdracht wordt beëindigd. Bij leegstand zijn er geen relevante activiteiten daarmee lijkt een overdracht met toepassing van artikel 19 BTW richtlijn niet tot de mogelijkheden behoren. Althans als je activiteiten al niet mag beëindigen voor de toepassing van artikel 19 BTW richtlijn zal deze bepaling zeker niet van toepassing zijn als die activiteiten per de leveringsdatum in het geheel niet bestaan. Hoofdstuk 5 Levering in het kader van een sale/lease back transactie 5.1. Analyse jurisprudentie In haar uitspraak van 1 juni 2007 heeft Hof Leeuwarden beslist dat wanneer de exploitatie niet wordt mee overgedragen, geen sprake is van een algemeenheid van goederen. De exploitatie wordt als een nieuwe onderneming beschouwd voor de koper. In gelijke zin heeft de Hoge Raad in haar arrest van 25 april 2008 beslist. De vraag is hoe deze uitspraken van de nationale rechter zich verhouden tot het toch wel ruime definitie die het Hof van Justitie in het arrest Zita Modes heeft gegeven aan het begrip algemeenheid van goederen. Immers in dat arrest wordt uitdrukkelijk gesteld dat het moet gaan om het autonoom kunnen uitoefenen van economische activiteiten. Dat is met onroerend goed vrij snel het geval. Bovendien eist het Hof van Justitie niet dat dezelfde activiteit met de overgedragen algemeenheid behoeft te worden uitgeoefend door de verkrijger. Kortom er lijkt gezien het arrest Zita Modes iets te zeggen voor de toepassing van artikel 19 Richtlijn op een sale/lease back transactie. Dat geldt nog eerder indien bij de verkoper intern reeds sprake was van een verhuursituatie Deelconclusie Het Zita Modes arrest lijkt meer ruimte te bieden aan de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn op sale/lease back situaties dan tot op heden door de Nederlandse rechters is gehonoreerd. 12

14 Hoofdstuk 6 Levering verhuurd nieuw vervaardigd vastgoed door een projectontwikkelaar 6.1 Inleiding In tegenstelling tot de levering van verhuurd vastgoed door de ene belegger aan de andere blijkt de belastingdienst thans nog niet bereid artikel 19 en 29 BTW Richtlijn toe te passen op de levering van nieuw vastgoed dat in verhuurde toestand wordt geleverd door een projectontwikkelaar. Deze weigering beargumenteerd de belastingdienst onder meer op onderstaande wijze: In essentie komt de vraag er op neer, of artikel 37 d de eis stelt of de overdragende partij zelve het pand duurzaam geëxploiteerd moet hebben, ja dan nee. Ik meen die vraag bevestigend te moeten beantwoorden onder meer op grond van het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2010, BNB 2010/223c. Ik verwijs hierbij naar rechtsoverweging van de Advocaat Generaal (AG). Naar mijn idee wordt naast de eis dat er sprake is van een algemeenheid van goederen en de eis dat de koper de algemeenheid voortzet de eis gesteld door de HR en de AG dat de (on)lichamelijke zaken die de algemeenheid vormen, voorafgaand aan de overgang gezamenlijk door één ondernemer in het kader van diens onderneming worden gebezigd. Een theoretische huur/exploitatie van X dagen maximaal acht ik geen duurzame exploitatie door de verkopende partijen en zo zijnde is artikel 37d niet van toepassing. In de praktijk wordt dit argument nog nader onderbouwd met het feit dat er bij een levering door een projectontwikkelaar aan een belegger geen overdracht zou zijn binnen de horizontale bedrijfskolom. Deze gedachte lag ten grondslag aan artikel 30 Wet OB De gedachte daarbij was dat als gevolg van de overdracht van een onderneming enig goed niet dichter bij de consument komt en aan hem geen dienst wordt verricht. Volgens Merkx 2 is die gedachte met name van belang voor de vrijgestelde ondernemer Analyse visie fiscus op basis van jurisprudentie Hof van Justitie Door de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn afhankelijk te stellen van het oogmerk van de verkoper beperkt de belastingdienst naar mijn mening de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn tot bepaalde vormen van overgang. Een dergelijke beperking zou uitsluitend zijn toegestaan in het kader van de omstandigheid als bedoeld in de tweede volzin van artikel 19 BTW-richtlijn. Nederland heeft echter geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid (zie ook hierna). Vandaar dat de zienswijze van de belastingdienst naar mijn mening in strijd is met de opvatting van het Hof van Justitie. Het is dus niet toegestaan onderscheid te maken tussen de overdracht van een verhuurd gebouw door een projectontwikkelaar en de overdracht van hetzelfde gebouw door een 2 Modewereld nu ook verantwoordelijk voor de trend in de BTW MBB 2005/02 13

15 belegger. Dat een dergelijk onderscheid naar mijn mening ook niet objectief te onderbouwen is, blijkt uit het volgende eenvoudige voorbeeld. Vanwege de huidige malaise op de vastgoedmarkt blijven nieuw ontwikkelde (en verhuurde) gebouwen steeds langer te koop staan en moeten projectontwikkelaars deze gebouwen noodgedwongen gedurende een steeds langere periode verhuren. Een projectontwikkelaar heeft uiteraard de bedoeling om een nieuw ontwikkeld gebouw (binnen zes maanden na de ingangsdatum van het huurcontract) zonder heffing van overdrachtsbelasting over te dragen. Het komt in de huidige markt regelmatig voor dat de eigendom van het gebouw niet binnen de zesmaandstermijn kan worden overgedragen. Het oogmerk van de projectontwikkelaar verandert echter niet tijdens de verhuurfase. De vraag die op basis van het door de belastingdienst gehanteerde argument dan bij mij opkomt, is of en vanaf welk moment een sfeerovergang plaatsvindt en sprake is van de overdracht van een algemeenheid van goederen. Strikt formeel zou volgens de belastingdienst een sfeerovergang van voorraad producten naar algemeenheid van goederen niet aan de orde kunnen zijn bij de verhuur van een gebouw door een projectontwikkelaar. Het oogmerk van de projectontwikkelaar is en blijft immers de verkoop van het gebouw. Kortom, bij een overdracht van een verhuurd gebouw door een projectontwikkelaar zou volgens deze zienswijze altijd sprake moeten zijn van een (btw-belaste) levering. Ik kan me echter voorstellen dat het standpunt van de belastingdienst is dat na een bepaalde periode van verhuur een sfeerovergang plaatsvindt. In dat geval komt de vraag bij mij op wat de periode is dat het gebouw door de projectontwikkelaar zou moeten worden verhuurd om een sfeerovergang te kunnen laten plaatsvinden. Is dat 1 maand, 3 maanden, 6 maanden, 12 maanden of na een nog langere periode?. Bovendien zou ik dan graag willen weten wat de juridische onderbouwing van deze periode is. Waarom zou 2 weken bijvoorbeeld te kort zijn en zou bijvoorbeeld 7 maanden wel voldoende zijn? Wellicht kan worden aangesloten bij het einde van de bouw- en handelsfase, dus na twee jaar na eerste ingebruikname. Die termijn is echter ook min- of meer willekeurig omdat het aan de lidstaten is of zij de bouw- en handelsfase wensen uit te breiden tot na het moment van eerste ingebruikname (zie artikel 12 lid 2 laatste volzin, BTW richtlijn). Een dergelijke uitleg zou impliceren dat in de ene lidstaat sneller sprake is van een algemeenheid van goederen dan in een ander land. Hetgeen weer strijdig is met het feit dat dit begrip gelijkluidend voor alle lidstaten dient te worden geïnterpreteerd. In het verleden werd in de vennootschapsbelastingpraktijk wel gewerkt met termijnen van drie jaar waarna vastgoed niet als voorraad maar als bedrijfsmiddel zou kwalificeren. Na het arrest van 1 april 2005, nr , BNB 2005/208 is voor de vennootschapsbelasting uitsluitend relevant of de koper reeds bij aankoop de overwegende intentie had om het vastgoed op het eerstkomende geschikte moment weer te verkopen, meer precies stelt de Hoge Raad: 14

16 De vervangingsreserve heeft ten doel te bevorderen dat boekwinsten, gemaakt doordat bedrijfsmiddelen uit de onderneming verdwijnen, voor de in het kader van de continuïteit van de onderneming nodige vervanging van die bedrijfsmiddelen beschikbaar blijven. Naar zijn aard kan die reserve slechts toepassing vinden ter zake van onroerende zaken die duurzaam aan de onderneming verbonden waren, en derhalve niet ter zake van onroerende zaken die werden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze per eerstkomende, geschikte gelegenheid weer te verkopen. Aanschaffen met de overheersende bedoeling deze per eerstkomende, geschikte gelegenheid te verkopen is een vrij subjectief criterium dat in de praktijk vrij lastig te objectiveren is. Doorgaans bieden financieringsvoorwaarden (wordt de rente vast gezet of wordt deze bewust in verband met de voorgenomen verkoop variabel gehouden) een indicatie maar deze zijn ook niet alleszeggend (soms is een variabele rente nu eenmaal ook op de langere termijn de goedkoopste optie). Nu het in de vennootschapsbelasting om intenties gaat met daarnaast de case by case verschillende uitkomst op de vraag wanneer nu het eerstkomende geschikte moment voor wederverkoop is (in de huidige markt kan dat pas wellicht na vele jaren zijn) lijkt de vennootschapsbelasting ook geen goede aanknopingspunten te bieden voor een termijn waarbinnen als voorraad aan te merken vastgoed zou omslaan in een algemeenheid van goederen. Ik licht in de volgende paragraaf toe waarom uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat, vanwege het gesloten huurcontract vanaf de ingangsdatum van het huurcontract sprake is van een algemeenheid van goederen. Vanaf dat moment is sprake van een combinatie van elementen en dus van een algemeenheid van goederen en vindt er een sfeerovergang plaats van een los goed (voorraad producten) naar een algemeenheid van goederen. Naar mijn mening is de ingangsdatum van het huurcontract ook de enige objectieve maatstaf om te bepalen of sprake is van een algemeenheid van goederen. De belastingdienst zou zich uiteraard ook op het standpunt kunnen stellen dat de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn tot een ongerechtvaardigd voordeel leidt aangezien over de met de verkoop behaalde winst geen btw is verschuldigd. Om te voorkomen dat de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn tot ongerechtvaardigde voordelen zou leiden is de tweede volzin van artikel 19 BTW-richtlijn toegevoegd (zie in dit verband de rechtsoverwegingen 29 en 30 van Advocaat-Generaal F.G. Jacobs in zijn conclusie bij het arrest Zita Modes). Nederland heeft echter geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Naar mijn mening blijkt uit rechtsoverweging 31 dat lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van deze bevoegdheid het argument van ongerechtvaardigd voordeel niet kunnen gebruiken om de reikwijdte van artikel 19 BTW-richtlijn te beperken (zie ook hiervoor). Volgens het Hof van 15

17 Justitie moet deze bepaling worden opgevat als een exhaustieve precisering van de voorwaarden waaronder een lidstaat, die gebruik maakt van de in de eerste zin van artikel 19 BTW-richtlijn geboden mogelijkheid, de toepassing van het niet-leveringsbeginsel te beperken. Naar mijn mening zou zonder de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn voor het verhuurde gebouw een ongerechtvaardigde concurrentieverstoring kunnen ontstaan tussen de aannemer die voor zichzelf bouwt en de projectontwikkelaar die voor de markt bouwt. De aannemer die voor zichzelf bouwt en het gebouw zelf gaat exploiteren is vanwege de integratieheffing (niet-aftrekbare) btw verschuldigd over de voortbrengingskosten terwijl de projectontwikkelaar die voor de markt bouwt (niet-aftrekbare) btw is verschuldigd over de verkoopprijs. In het kader van de verkoop door de projectontwikkelaar zou dus juist het uitsluiten van de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn leiden tot concurrentieverstoringen. 39. Gelet op de context van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn en de doelstelling van deze richtlijn, zoals beschreven in punten 36 tot en met 38 van het onderhavige arrest, is het duidelijk dat deze bepaling ertoe strekt de lidstaten in staat te stellen de overdrachten van ondernemingen of delen daarvan te vergemakkelijken, door ze te vereenvoudigen en te vermijden dat de financiële toestand van de verkrijger onder een buitensporige fiscale druk komt te staan, nu hij deze belasting later hoe dan ook zou hebben gerecupereerd via een aftrek van de als voorbelasting betaalde BTW. De belastingdienst zou zich uiteraard op het standpunt kunnen stellen dat deze doelstelling bij een levering niet aan de orde is ingeval van btwvrijgestelde verhuur. De koper heeft als gevolg van deze btw-vrijgestelde verhuur immers geen recht op aftrek van voorbelasting. De koper zou in geval van btw-belaste verhuur de verschuldigde btw wel hebben moeten voorfinancieren. Bovendien is voor de toetsing of sprake is van de overdracht van een algemeenheid van goederen uiteraard niet van belang of het gebouw btw-belast dan wel btw-vrijgesteld wordt verhuurd. Een dergelijk onderscheid zou, zoals blijkt uit rechtsoverweging 31, ook niet toegestaan zijn. Vandaar dat deze doelstelling naar mijn mening in een breder perspectief moet worden beoordeeld. Vanwege de bijzondere btw-regelgeving voor onroerende zaken is dit financieringsaspect normaal gesproken aan de orde bij een door de projectontwikkelaar te leveren nieuwbouwproject. De ervaring leert dat de financiële toestand van de koper in dat geval onder een buitensporige fiscale druk komt te staan en dat in de praktijk (en zeker in de huidige tijd) naar mogelijkheden wordt gezocht om de nadelige effecten van deze voorfinanciering weg te nemen. Naar mijn mening betekent dit dat de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn op de overdracht van een verhuurd gebouw door een projectontwikkelaar past binnen de doelstelling van artikel 19 BTW-richtlijn. 16

18 Volgens Merkx 3 is de geruisloze overdracht van destijds artikel 31 Wet OB juist bedoeld voor ondernemers die vrijgestelde prestaties verrichten. Meer precies merkt zij op: Zonder een bepaling als artikel 31 Wet OB 1968 zou de overnemer zich niet alleen geconfronteerd zien met niet aftrekbare BTW die de overdrager doorberekent in de prijs van zijn onderneming. Weliswaar krijgt de overdrager bij de levering van sommige goederen herzienings-btw terug, maar dit geldt niet voor alle goederen en helemaal niet voor diensten. Als gevolg van de overdracht zouden de prestaties bij de overnemer in de meeste gevallen dan ook zwaarder belast zijn als bij de overdrager, wat niet past bij het feit dat zij feitelijk in dezelfde situatie verkeren. Is artikel 31 Wet OB 1968 wel van toepassing dan wordt de overnemer alleen geconfronteerd met niet aftrekbare BTW die de overdrager doorberekent in de prijs van zijn onderneming. Berekent hij alle niet-aftrekbare BTW die hij nog niet op zijn afnemers heeft kunnen afwentelen door dan bevindt de overnemer zich in dezelfde positie als de overdrager. Artikel 31 Wet OB 1968 is dan ook met name met het oog op de vrijgestelde ondernemer opgenomen.. De Richtlijn gaat mijns inziens ten onrechte niet uit van die gedachte. Op grond van de tweede volzin van artikel 5 lid 8, Zesde Richtlijn kunnen Lidstaten in die situatie namelijk maatregelen treffen om concurrentievoordeel te voorkomen wanneer de overnemer een vrijgestelde ondernemer is. Een dergelijk concurrentievoordeel wordt geacht aanwezig te zijn doordat een ondernemer die vrijgesteld presteert zonder een bepaling voor geruisloze overdracht BTW in rekening gebracht krijgt die hij niet in aftrek had kunnen brengen (hierop wijst de Commissie in r.o. 25 van Zita Modes en A-G Jacobs in punt 29 van zijn conclusie van 26 september 2002 bij die zaak). Hoewel in die bepaling wordt gesproken van niet volledig belastingplichtig", ziet ze naar mijn mening op de situatie waarin de overnemer na de overdracht vrijgestelde prestaties verricht en niet op de situatie waarin de overnemer niet belastingplichtig is in de zin van artikel 4 lid 1, Zesde Richtlijn. Het komt mij voor dat de overnemer vanwege het enkele feit dat hij na de overdracht over een algemeenheid van goederen of een deel daarvan beschikt, reeds tot ondernemer bestempeld kan worden. In de Engelse taalversie worden in artikel 5 lid 8 Zesde Richtlijn ook gesproken van not wholly liable to tax, terwijl in artikel 4 lid 1 Zesde Richtlijn wordt gesproken van taxable person. Wanneer men vrijgesteld is, is men feitelijk niet aan de BTW onderworpen. Een (zeker in de huidige tijd) niet te onderschatten bijkomend element is dat de toepassing van artikel 19 BTW-richtlijn ook de belastingdienst beschermt tegen het gevaar dat de projectontwikkelaar de in rekening gebrachte btw niet betaalt aan de belastingdienst wat tot een netto belastingverlies zou leiden. 4 3 Modewereld nu ook verantwoordelijk voor de trend in de BTW MBB 2005/02 4 Zie in dit verband rechtsoverweging 28 van Advocaat-Generaal F.G. Jacobs in zijn conclusie bij het arrest Zita Modes. 17

19 Ik verwijs in dit verband naar de rechtsoverwegingen 33 tot en met 43 van Advocaat-Generaal F.G. Jacobs in zijn conclusie bij het arrest Zita Modes (waarin hij het verschil tussen de combinatie van elementen (de algemeenheid van goederen) en het losse element (de voorraad producten) duidelijk maakt. Bij de verkoop van een voorraad producten moet worden gedacht aan de verkoop van een los element (verkoop van losse activa). Vanwege het ontbreken van de combinatie is in dat geval geen sprake van een algemeenheid van goederen. Naar mijn mening kun je hieruit de conclusie trekken dat bij de verkoop van een verhuurd gebouw door de combinatie van het gebouw (lichamelijke zaak) en het huurrecht (onlichamelijke zaak) sprake is van een combinatie van elementen en dus van een algemeenheid van goederen. In rechtsoverweging 34 van zijn conclusie noemt Advocaat- Generaal F.G. Jacobs bij het geheel van elementen ook het bedrijfsgebouw (lichamelijk) en het huurrecht (onlichamelijk). Een en ander wordt overigens bevestigd door de Hoge Raad in haar arrest van 6 juni 2008 nr (VN 2008/29.21) Reikwijdte artikel 37d Wet OB 1968 aan de hand van de Nederlandse jurisprudentie Naar mijn mening geldt de jurisprudentie die is verschenen na de uitspraak in de zaak Zita Modes als leidraad waarbij rekening dient te worden gehouden met de uitkomst van de volgende arresten. Hoge Raad, 6 juni 2008, nr (VN 2008/29.21) Hoge Raad, 2 maart 2007, nr (VN 2007/13.21) Hoge Raad, 26 februari 2010, nr. 08/02136 (VN 2010/14.26) Het arrest van 6 juni 2008 had specifiek betrekking op de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 bij de overdracht van een verhuurd gebouw. De overwegingen van de Hoge Raad waren als volgt: Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het gelet op het aangehaalde arrest van het Hof van Justitie niet voor twijfel vatbaar is dat de onderhavige levering van het gebouw onder het toepassingsbereik van artikel 5, lid 8, eerste volzin, van de Zesde richtlijn valt, nu met dit gebouw een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, te weten het exploiteren (verhuren) van de units waaruit dit gebouw bestaat, en de verkoop van dit gebouw niet valt aan te merken als verkoop van een goed zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten. Op grond van deze oordelen heeft het Hof de conclusie getrokken dat de onderhavige overdracht van het gebouw geacht moet worden deel uit te maken van een overgang als bedoeld in artikel 31 van de Wet en mitsdien niet als een levering in de zin van artikel 3 van de Wet Tegen deze oordelen richt zich het middel. Het middel faalt. Gelet op hetgeen het Hof van Justitie heeft overwogen in zijn hiervoor in

20 aangehaalde arrest Zita Modes Sàrl, is - naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is - van de toepassing van artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn en mitsdien van artikel 31 van de Wet - dat ook in de sedert 24 juni 1998 geldende tekst moet worden uitgelegd overeenkomstig artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn (vgl. HR 4 februari 1987, nr , BNB 1987/147) - niet uitgesloten de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen van dan wel op ondernemers in de zin van artikel 7, lid 2, letter b, van de Wet. De Hoge Raad komt in zoverre terug van zijn oordelen dienaangaande in zijn hiervoor in vermelde arresten. Naar mijn mening kunnen uit dit arrest de volgende conclusies worden getrokken: Met een verhuurd gebouw kan een economische activiteit worden uitgeoefend. Vandaar dat de overdracht van een verhuurd gebouw de overdracht van een algemeenheid van goederen is die onder het toepassingsbereik van artikel 37d Wet OB 1968 valt. De toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 kan volgens het Hof van Justitie niet worden beperkt tot bepaalde vormen van overgang. Vandaar dat de Hoge Raad om is gegaan en de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 niet meer uitsluit voor ondernemers in de zin van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wet OB In het arrest van 6 juni 2008 was sprake van de overdracht door een belegger aan een andere belegger. Het ging in die casus dus niet om een projectontwikkelaar die niet het oogmerk had het gebouw zelf te exploiteren. In verband hiermee stelt de belastingdienst zich op het standpunt dat geen sprake is van de overdracht van een algemeenheid van goederen maar van de verkoop van een voorraad producten. De belastingdienst is van mening dat het oogmerk van de overdrager een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een algemeenheid van goederen (subjectieve benadering) en zij sluit de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 daardoor uit voor een overdracht door een projectontwikkelaar. Laat ik voorop stellen dat ik van mening ben dat de benadering van de belastingdienst in strijd is met rechtsoverweging 31 in de zaak Zita Modes (waarin het Hof van Justitie uitdrukkelijk laat weten dat de toepassing van artikel 37d Wet OB 1968 niet kan worden beperkt tot bepaalde vormen van overgang) en dat het standpunt van de belastingdienst niet past binnen de doelstelling van artikel 37d Wet OB Ik verwijs naar de toelichting zoals ik die in de vorige paragraaf heb gegeven en mijn tweede conclusie bij het arrest van 6 juni Bovendien sluit de benadering van de belastingdienst ook niet aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat licht ik in het vervolg van deze paragraaf toe. Mogelijk dat de belastingdienst zich baseert op de volgende passage uit het arrest van 6 juni 2008 (rechtsoverweging 3.3). 19

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 10 november 2011 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 10 november 2011 * ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 10 november 2011 * In zaak C-444/10, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland)

Nadere informatie

Een ruimere algemeenheid

Een ruimere algemeenheid Bachelor thesis Een ruimere algemeenheid Naam Imke Kuunders Adres Oude Molen 14 5757 AZ Liessel Telefoonnummer 0650983558 Studierichting Fiscale Economie Administratienummer 129392 Datum mei 2011 Examencommissie

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 februari 2001 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 februari 2001 * ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 22 februari 2001 * In zaak C-408/98, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de High Court of Justice (England

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

De toepassing van artikel 31 Wet OB bij vastgoedtransacties

De toepassing van artikel 31 Wet OB bij vastgoedtransacties De toepassing van artikel 31 Wet OB bij vastgoedtransacties Door: drs. P.W.C. Hoezen januari 2007 Inleiding 2 1. De quasi-ondernemer. 4 1.1.De Zesde Richtlijn. 4 1.2.De Wet OB. 4 1.3.Doel en strekking.

Nadere informatie

R/?6o3. X2. i.v. te betreffende de aanslag vennootschapsbelasting. Toelichting. Den Haag, 8 SEP Kenmerk:

R/?6o3. X2. i.v. te betreffende de aanslag vennootschapsbelasting. Toelichting. Den Haag, 8 SEP Kenmerk: R/?6o3 Den Haag, 8 SEP. 2017 Kenmerk: 2017-0000180894 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 17/03603) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 juni 2017, nr. 16/00344, inzake

Nadere informatie

Incidenteel beroep in cassatie zaaknummer F 13/00282

Incidenteel beroep in cassatie zaaknummer F 13/00282 i Incidenteel beroep in cassatie zaaknummer F 13/00282 Edelhoogachtbaar College, De uitspraak van de Rechtbank te Arnhem van 6 december 2012, nr. 11 / 04103, betreft de X in geschil zijnde vraag of belanghebbende,

Nadere informatie

In deze praktijknotitie gaan wij in op de bijzondere regeling die getroffen is in art. 37d Wet OB voor de overdracht van een onderneming

In deze praktijknotitie gaan wij in op de bijzondere regeling die getroffen is in art. 37d Wet OB voor de overdracht van een onderneming Van: NOAB Adviesgroeplid INSTITUUT, drs. Daphne van den Heuvel Datum: juni 2018 Onderwerp: Btw en overdracht onderneming 1. Inleiding Voor de overdracht van ondernemingen is een bijzondere regeling getroffen

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 18 oktober 2011 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 18 oktober 2011 heb ik de eer het volgende op te merken. Den Haag, 2 9 NOV 2011 Kenmerk: DGB 2011-6473 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 11/04540) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 2 september 2011, nr. r, 2

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000.

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000. C/& Z^o^jr Edelhoogachtbaar College, y> "2_ Op 17 februari j.l. is door mij namens C igllllllpljp te IHllIll^, hierna belanghebbende, beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte?

De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte? De overdracht van een algemeenheid van goederen bij de verkoop van een deelneming: Is er sprake van een kijkdoos gedachte? Door: J.I. (Joanna) Rossa MSc 2012/2013 Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen

Nadere informatie

Actualiteiten btw en overdrachtsbelasting

Actualiteiten btw en overdrachtsbelasting Actualiteiten btw en overdrachtsbelasting Mr. Henk de Kat Bouw- en vastgoedcursus Slot Zeist 11 juni 2015 Programma BTW: Leegstand gebouw Verbouwing / btw-aftrek Overdracht gebouw aan derde/ in de plaats

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:185 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-02-2017 Datum publicatie 10-02-2017 Zaaknummer 15/04877 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:3523, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt?

De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt? De pro rata: De omzet werkelijk gebruikt? Door: Mw. drs. S. van de Snepscheut 2007/ 2008 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Blz. 2 Hoofdstuk 2 De aftrek van voorbelasting Blz. 3 2.1 Nederlandse wetgeving

Nadere informatie

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd: Drie musketiersverliezenstrijd koepelvrijstelling In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd: Moet artikel 13 A lid 1 letter f van de Zesde Richtlijn

Nadere informatie

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. LJN: BO3637, Hoge Raad, 09/00760 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-04-2011 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Omzetbelasting; art. 5, lid 3, en art. 13, B, aanhef en

Nadere informatie

ARREST VAN ZAAK C-497/01. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 november 2003 *

ARREST VAN ZAAK C-497/01. ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 november 2003 * ARREST VAN 27. 11. 2003 ZAAK C-497/01 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 november 2003 * In zaak C-497/01, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal d'arrondissement

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 I!Entree 2 7 MARS 2013 C-.A6'1IA3-0 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02595 8 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder

Nadere informatie

De overdracht van beleggingsvastgoed wel of geen btw?

De overdracht van beleggingsvastgoed wel of geen btw? De overdracht van beleggingsvastgoed wel of geen btw? Een onderzoek naar de reikwijdte en de gevolgen van de toepassing van artikel 31 Wet op de omzetbelasting 1968 bij transacties met beleggingsvastgoed

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH DEN HAAG. Edelhoogachtbaar College,

Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH DEN HAAG. Edelhoogachtbaar College, Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH DEN HAAG Edelhoogachtbaar College, De gemeente MP heeft bij brief van 21 september 2017 cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * ARREST VAN 25. 5.1993 ZAAK C-193/91 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 * In zaak C-193/91, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het

Nadere informatie

Reikwijdte art. 37d Wet OB De overgang van algemeenheid van goederen en diensten

Reikwijdte art. 37d Wet OB De overgang van algemeenheid van goederen en diensten Bachelor Thesis Universiteit van Tilburg Reikwijdte art. 37d Wet OB De overgang van algemeenheid van goederen en diensten In hoeverre is de invulling die de Hoge Raad aan art 37d Wet op de Omzetbelasting

Nadere informatie

Praktijknotitie BTW. 1. Inleiding. 2. Btw-algemeen. 3. Leegstand vóór ingebruikneming Aftrek investerings-btw

Praktijknotitie BTW. 1. Inleiding. 2. Btw-algemeen. 3. Leegstand vóór ingebruikneming Aftrek investerings-btw Van: NOAB Adviesgroeplid -INSTITUUT, dhr. Frank Resseler en drs. Daphne van den Heuvel Datum: April 2018 Onderwerp: Btw en leegstand 1. Inleiding Het gebeurt regelmatig dat onroerende zaken leeg staan

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) NOTA VAN WIJZIGING Het

Nadere informatie

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

REACTIE OP HET FISCALE BODEMRECHT VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI) REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI) mr. R.M. Bottse* I n AJV-Nieuwsbrief no.1, 2016 (januari) verscheen een bijdrage van de hand van mr. R. Rosaria

Nadere informatie

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543 Titel Bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing op de verkrijging van fictieve onroerende zaken I Nummer 49 / 2779 Belastingjaar/tijdvak 2014 Brondocumenten Beroepschrift in cassatie bij HR nr. 17/04543,

Nadere informatie

Workshop. Casus woningen en beperking btw druk. Bedrijfsonroerend goed; leegstand en btw aftrek. pagina 1

Workshop. Casus woningen en beperking btw druk. Bedrijfsonroerend goed; leegstand en btw aftrek. pagina 1 Workshop Casus woningen en beperking btw druk Bedrijfsonroerend goed; leegstand en btw aftrek pagina 1 Casus Ontwikkelende bouwer bouwt woningen en verkoopt die aan woningbelegger Grond 100 ovb 6 Bouwkosten

Nadere informatie

De btw-impact van grensoverschrijdende reorganisaties

De btw-impact van grensoverschrijdende reorganisaties IFA 28 februari 2012 De btw-impact van grensoverschrijdende reorganisaties Stéphanie Houx 1 INLEIDING Context Een bedrijfsreorganisatie kan plaatsvinden via aandelentransacties de overdracht van een bedrijfstak

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989*

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* SKATTEMINISTERIET / HENRIKSEN ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 13 juli 1989* In zaak 173/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Højesteret, in het aldaar aanhangig

Nadere informatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak Datum uitspraak: 10-10-2008 Datum publicatie: 10-10-2008 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Verkoop van (gebruikte) goederen

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving Geldend op 24-07-2009 - Besluit van 27 maart 2001; CPP 2001/366M De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris

Nadere informatie

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen: '"Sr "- AANTEKENEN Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH 'S-GRAVENHAGE Datum Referentie Betreft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (08/00041) op het hoger beroep

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*) ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*) Belasting over toegevoegde waarde Richtlijn 2006/112/EG Artikel 135, lid 1, sub k, juncto artikel 12, leden 1 en 3 Onbebouwde grond Bouwterrein Begrippen

Nadere informatie

Fiscale informatie over vakantiewoning in Nederland

Fiscale informatie over vakantiewoning in Nederland April 2017 Mr. P. Homan Belastingadviseur E-mail: p.homan@edo.nl Internet: www.edo.nl Fiscale informatie over vakantiewoning in Nederland Bij de aankoop van een vakantiewoning in Nederland komt een aantal

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * VAN DER STEEN ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 * In zaak 0355/06, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 luxembourg c - ~~///3 - Entrée 2 5 FEV. 2013 oge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/04457 1 februari 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 c. -A601A3-0) Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer c "~" - I: Luxemboure Nr. 11/05307 Entrée 2 8 MARS 2013 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof

Nadere informatie

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters,

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en J.-J. Kasel (rapporteur), rechters, ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 19 juli 2012 (*) Zesde btw-richtlijn Artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a en b, 11, A, lid 1, sub c, en 17, lid 2 Gedeelte van tot bedrijf behorend investeringsgoed

Nadere informatie

Verruiming btw-sportvrijstelling

Verruiming btw-sportvrijstelling omzetbelasting Verruiming btw-sportvrijstelling FISCAAL PRAKTIJKBLAD 2015-16 6 oktober 2015 De btw-sportvrijstelling voor sportverenigingen moet op termijn verruimd worden. Dit heeft de Staatssecretaris

Nadere informatie

BTW-nieuwtjes 17-2013

BTW-nieuwtjes 17-2013 BTW-nieuwtjes 17-013 van vilsteren BTW advies bv Heidesteinlaan a, 6866 AG Heelsum E-mail: info@btwadvies.com Website: www.btwadvies.com Telefoon: 06-7071710 KvK Arnhem 0913609 1. Nieuw vastgoedbesluit

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014 Datum van inontvangstneming : 07/08/2014 Vertaling C-334/14-1 Zaak C-334/14 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 juli 2014 Verwijzende rechter: Hof van beroep te Bergen (België)

Nadere informatie

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 Relevante feiten Als kaderlid van M heeft eerste eiser in 1993 aandelenopties verkregen op aandelen

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt

Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt Page 1 of 5 Properties Title : Circulaire 2019/C/22 betreffende werken uitgevoerd door een Btw-belastingplichtige in een gebouw dat hij huurt Summary : Deze circulaire bespreekt de gevolgen op het vlak

Nadere informatie

Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur?

Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur? Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur? Onlangs heeft de rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarbij de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting heeft opgelegd,

Nadere informatie

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen HOGE RAAD nr. 31/695 ARREST gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 13 oktober 1995 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde

Nadere informatie

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een tussenregeling voor valutaresultaten op deelnemingen (Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen) Memorie

Nadere informatie

(Ver)bouwen; het fiscale bestek

(Ver)bouwen; het fiscale bestek ;#B#M*/ IÖs (Ver)bouwen; het fiscale bestek Mr. M.A. Broekman en mr. D.J.M. Westerhoff 1 1. Inleiding Bij de afweging een onroerende zaak te renoveren of geheel te slopen en een nieuwe onroerende zaak

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Datum van inontvangstneming : 22/06/2017 Vertaling C-264/17-1 Zaak C-264/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 mei 2017 Verwijzende rechter: Finanzgericht Münster (Duitsland)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* STICHTING UITVOERING FINANCIËLE ACTIES / STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989* In zaak 348/87, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag

Nadere informatie

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op

Nadere informatie

Vastgoed: BTW en overdrachtsbelasting 3 juni 2015

Vastgoed: BTW en overdrachtsbelasting 3 juni 2015 Vastgoed: BTW en overdrachtsbelasting 3 juni 2015 mr. R.A.W. Maat RechtStaete vastgoedadvocaten en belastingadviseurs B.V. Tel: 020 573 03 84 E-mail: ram@rechtstaete.nl Programma 1. Verhuur en BTW 2. Aan-

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer) 22 juni 2016 (*) Prejudiciële verwijzing Belasting over de toegevoegde waarde Voorbelasting Aftrek In zaak C-267/15, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 april 2004 *

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 april 2004 * ARREST VAN 29. 4. 2004 ZAAK C-137/02 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 april 2004 * In zaak C-137/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland),

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 * In zaak 165/86, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Nadere informatie

Collegeaantekeningen Fiscale aspecten Registergoederen. Week 1

Collegeaantekeningen Fiscale aspecten Registergoederen. Week 1 Collegeaantekeningen Fiscale aspecten Registergoederen Week 1 2016-2017 HC week 1 Fiscale aspecten van Registergoederen 9 februari 2017 Inleiding Waarom is het vak voor notariëlen van belang? Wat heeft

Nadere informatie

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis)

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) mr. J.C. (Kees) van de Water, KW Legal, juli 2008 Aan de orde in onderhavige zaak is (mede)

Nadere informatie

Fiscaal bouwrecht. belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht; 2. de invoer van goederen.'

Fiscaal bouwrecht. belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht; 2. de invoer van goederen.' Tijdschrift voor Bouwrecht Fiscaal bouwrecht TBR 2013/150 Hof van Justitie EU, 8 november 2012 C 299/Ï1 (Reikwijdte integratieheffing) A. Tizzano, A. Borg Barthet, M.Ilesic (rapporteur), E. Levits en M.

Nadere informatie

Verkoop van deelnemingen in de economische en niet-economische sfeer

Verkoop van deelnemingen in de economische en niet-economische sfeer Verkoop van deelnemingen in de economische en niet-economische sfeer Door: N. Tanouti M. Sc. 2010/ 2011 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding... 4 Hoofdstuk 2 Belastingplicht van houdstermaatschappijen bij

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017 Datum van inontvangstneming : 20/12/2017 Vertaling C-647/17-1 Zaak C-647/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 20 november 2017 Verwijzende rechter: Högsta förvaltningsdomstolen

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* ARREST VAN 8. 2. 1990 ZAAK C-320/88 ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990* In zaak C-320/88, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden,

Nadere informatie

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486) > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 AE Den Haag Directie Douane en Verbruiksbelastingen Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2013:700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/03952

ECLI:NL:PHR:2013:700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/03952 ECLI:NL:PHR:2013:700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 02-07-2013 Datum publicatie 13-09-2013 Zaaknummer 12/03952 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( ) stuk ingediend op 367 (2009-2010) Nr. 1 9 februari 2010 (2009-2010) Voorstel van decreet van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij houdende wijziging van artikel 159

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau Conclusie van de Avocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/6) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000

Nadere informatie

Vragen en antwoorden verhoging btw-tarief

Vragen en antwoorden verhoging btw-tarief Vragen en antwoorden verhoging btw-tarief Onlangs is een wetswijziging aangenomen waardoor het algemene btw-tarief in Nederland van 19% naar 21% zal worden verhoogd. In de praktijk leidt dit tot verschillende

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014

Datum van inontvangstneming : 17/04/2014 Datum van inontvangstneming : 17/04/2014 Hoge Raad der Nederla 'Entrée 1 8 MARS 2014 den ------1 Derde Kamer Nr. 09/02220 21 februari 2014 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris

Nadere informatie

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast

BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast BTW-bulletin, De aftrek van btw staat niet meer rotsvast Samenvatting Op 18 december 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ) arrest gewezen over de aftrek van btw als sprake is

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 713 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve)

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 20 juni 2013 (*)

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 20 juni 2013 (*) Page 1 of 7 ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 20 juni 2013 (*) Zesde btw-richtlijn Artikel 4, leden 1 en 2 Begrip economische activiteiten Aftrek van voorbelasting Exploitatie van fotovoltaïsche installatie

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 14 februari 1985 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 14 februari 1985 * ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 14 februari 1985 * In zaak 268/83, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Datum van inontvangstneming : 23/05/2017 Vertaling C-165/17-1 Zaak C-165/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 april 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

Hoge Raad, 8 maart 2013 12/02061, LJN: ECLI:NL:HR:2013:BZ3574 (Uitleg begrip vervaardiging)

Hoge Raad, 8 maart 2013 12/02061, LJN: ECLI:NL:HR:2013:BZ3574 (Uitleg begrip vervaardiging) TBR 2013/151 Hoge Raad, 8 maart 2013 12/02061, LJN: ECLI:NL:HR:2013:BZ3574 (Uitleg begrip vervaardiging) Mr. J.A.C.A. Overgaauw, mr. D.G. van Vliet, mr. C.B. Bavinck, mr. E.N. Punt en mr. P.M.F, van Loon

Nadere informatie

RB bijeenkomst Btw actualiteiten

RB bijeenkomst Btw actualiteiten RB bijeenkomst Btw actualiteiten Annette Pol-Habing 8 februari 2016 Hengelo Btw-actualiteiten Ondernemerschap Holdingvennootschap Aftrek van voorbelasting Afnemer van de prestatie Leegstand Privé gebruik

Nadere informatie

Edelachtbaar college,

Edelachtbaar college, Edelachtbaar college, X% Namens cliënten, a «a ^ ^ ^ ^ ^ M l e n tel^^^^ tekenen wij beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2011 op het beroepschrift van 10

Nadere informatie

TBR 2014-14: Vaststelling WOZ waarde Page 1 of 5

TBR 2014-14: Vaststelling WOZ waarde Page 1 of 5 TBR 2014-14: Vaststelling WOZ waarde Page 1 of 5 Hoge Raad 9-8-2013, 12/03419, ECLi:NL;HR;23i3;477 (Vaststelling WOZ waarde) Mr. M.W.C. Feteris, mr. N. Punt, mr. C. Schaap, mr. P.M.F, van Loon en mr. R.J.

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011 ... No.W06.11.0119/III 's-gravenhage, 1 juni 2011 Bij Kabinetsmissive van 12 april 2011, no.11.000950, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 april 2017, nummer AWB 16/2734, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 april 2017, nummer AWB 16/2734, in het geding tussen belanghebbende en GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN locatie Arnhem nummer 17/00563 uitspraakdatum: 12 december 2017 Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de gemeente [X] te [Z] (hierna:

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

ECLI:NL:HR:2013:BX9444 ECLI:NL:HR:2013:BX9444 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-04-2013 Datum publicatie 12-04-2013 Zaaknummer 12/01372 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Cassatie Omzetbelasting.

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

Rolnummer 4790. Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

Rolnummer 4790. Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T Rolnummer 4790 Arrest nr. 10/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 73 van de programmawet (I) van 27 december 2006, gesteld door de Vrederechter van het

Nadere informatie

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761

Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761 VOORSTEL AAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS & RAADSINFORMATIEBRIEF Van: W. Lam Tel nr: 8318 Nummer: 17A.00761 Datum: 26 juni 2017 Team: Vastgoed Tekenstukken: Ja Bijlagen: 1 Afschrift aan: wethouder Haring,

Nadere informatie

De Nederlandse integratieheffing in Europees perspectief: Is het einde van de Nederlandse integratieheffing nabij?

De Nederlandse integratieheffing in Europees perspectief: Is het einde van de Nederlandse integratieheffing nabij? De Nederlandse integratieheffing in Europees perspectief: Is het einde van de Nederlandse integratieheffing nabij? Door: mr. A.M. Kruijer 2012/2013 Inhoudsopgave Inleiding 3 Hoofdstuk 1 De integratieheffing

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 18 maart 1986

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 18 maart 1986 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 18 maart 1986 In zaak 24/85, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

Nadere informatie

11558/02 jv 1 DG G I

11558/02 jv 1 DG G I RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 augustus 2002 (28.08) (OR. fr) 11558/02 FISC 216 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Sylvain BISARRE, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018 Datum van inontvangstneming : 17/07/2018 Vertaling C-388/18 1 Zaak C-388/18 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 13 juni 2018 Verwijzende rechter: Bundesfinanzhof (Duitsland) Datum

Nadere informatie

2009 -- Overdrachtsbelasting -- Deel 1

2009 -- Overdrachtsbelasting -- Deel 1 Overdrachtsbelasting les 1 programma Inleiding overdrachtsbelasting Verkrijgingen Maatstaf van heffing Verandering in beperkt recht Hoe bij gezamenlijk eigendom Vrijstellingen Heffing en teruggaaf Object

Nadere informatie

Vastgoed-nieuws. 21 november 2013. Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur

Vastgoed-nieuws. 21 november 2013. Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur Vastgoed-nieuws 21 november 2013 Huur woonruimte naar zijn aard van korte duur Essentie Verhuurders proberen vaak op creatieve manier onder dwingendrechtelijke huur(prijs)beschermingsbepalingen uit te

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 27 september 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 27 september 2012 (*) ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 27 september 2012 (*) Btw Vrijstelling van verhuur van onroerend goed Verhuur van commerciële ruimten Aan deze verhuur verbonden diensten Kwalificatie van handeling voor

Nadere informatie

De exploitatievennootschap A wenst uit te breiden. Momenteel huurt zijn een pand om haar fabriekswerkzaamheden in uit te voeren.

De exploitatievennootschap A wenst uit te breiden. Momenteel huurt zijn een pand om haar fabriekswerkzaamheden in uit te voeren. Situatieschets De exploitatievennootschap A wenst uit te breiden. Momenteel huurt zijn een pand om haar fabriekswerkzaamheden in uit te voeren. De bedoeling is dat deze vennootschap een terrein aankoopt

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 * HEGER ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 * In zaak C-166/05, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Overdrachtsbelasting -- Deel 1

Overdrachtsbelasting -- Deel 1 Overdrachtsbelasting les 1 programma Inleiding overdrachtsbelasting Verkrijgingen Maatstaf van heffing Verandering in beperkt recht Hoe bij gezamenlijk eigendom Vrijstellingen Heffing en teruggaaf Object

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

De fiscale aspecten van een onroerende recreatiewoning

De fiscale aspecten van een onroerende recreatiewoning De fiscale aspecten van een onroerende recreatiewoning Hieronder wordt ingegaan op de fiscale consequenties van de aankoop en het bezit van een recreatiewoning die zodanig met de (onder)grond is verbonden

Nadere informatie