Gedeputeerde Staten. Nederlandse Aardolie Maatschappij BV Postbus AA SCHIEDAM. Ons kenmerk Uw kenmerk Bijlagen Datum

Transcriptie

1 Gedeputeerde Staten DCMR Mileudienst Rijnmond Reststoffen en Bodem Nederlandse Aardolie Maatschappij BV Postbus AA SCHIEDAM Contactpersoon L.E. Knoester Doorkiesnummer DCMR Milieudienst Rijnmond s-gravelandseweg 565 Postbus AV Schiedam Telefoon Fax Website Ons kenmerk Uw kenmerk Bijlagen Datum BESLUIT van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Onderwerp aanvraag Op 19 december 2003 hebben wij een aanvraag ontvangen van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) om een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning ingevolge de Wet milieubeheer, juncto het Lozingsbesluit bodembescherming. Op 14 januari 2004 heeft de aanvrager op eigen initiatief nadere gegevens verstrekt. Deze gegevens hebben betrekking op het abusievelijk aanvragen van een veranderingsvergunning terwijl het een revisievergunning betreft. De gegevens maken onderdeel uit van de aanvraag en zijn meegenomen in de totstandkoming van dit besluit. Het betreft de inrichting Berkel, bestaande uit twee afzonderlijke locaties, te weten: Berkel-4, gevestigd aan de G.K. Hogendorpweg te Rotterdam Schiebroek op de percelen kadastraal bekend gemeente Rotterdam - Schiebroek, sectie D, nummers 1294 en 1297 en sectie E, nummers 214 en 241; Berkel EVI/ROV (Emulsie Verwerking Installatie, Ruwe Olie Verlading), gevestigd aan de Volkelstraat te Rotterdam Overschie op de percelen, kadastraal bekend gemeente Rotterdam - Overschie, sectie B, nummers 4897, 4899, 5187, 5191 en De activiteiten op de inrichting Berkel omvatten: oliewinning; het scheiden van gas-, olie- en waterstromen; gascompressie en droging van geassocieerd gas; opwekking van elektriciteit (co-generatie) voor eigen gebruik. Het overschot wordt geleverd aan een nutsbedrijf; injectie in de diepe ondergrond van waterstromen. De DCMR is goed bereikbaar met het openbaar vervoer

2 Pagina 2/15 Op de locatie Berkel EVI/ROV vindt olie- en gasbehandeling plaats. Berkel-4 betreft een locatie voor oliewinning en injectie in de diepe ondergrond van het bij de oliebehandeling afgescheiden productiewater en mogelijk met mijnbouwhulpstoffen en lekvloeistoffen verontreinigd hemel-, spuit- en spoelwater, hierna te noemen afvalwater. Het te injecteren water te Berkel-4 betreft in hoofdzaak productiewater en afvalwater dat is vrijgekomen binnen de inrichting Berkel. Incidenteel zal het productie- en afvalwater afkomstig zijn van andere NAM aardgas- en aardoliebehandelingsinstallaties in West Nederland in het geval dat de installatie op de NAM-inrichting Pernis-West uitvalt of als gevolg van onderhoudswerkzaamheden niet kan worden benut. Ten aanzien van de activiteiten van het bovengrondse deel van deze inrichting is de minister van Economische Zaken ingevolge de Wet milieubeheer bevoegd te beslissen op deze aanvraag. Ten aanzien van de activiteiten van het ondergrondse deel wordt een splitsing gemaakt in activiteiten met betrekking tot het injecteren van water afkomstig van binnen de betrokken inrichting en activiteiten met betrekking tot het injecteren van water afkomstig van buiten de betrokken inrichting. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zijn slechts bevoegd te beschikken op de activiteiten met betrekking tot het injecteren van water afkomstig van buiten de betrokken inrichting. De vergunning is aangevraagd voor 10 jaar en vervangt na het van kracht worden de aan het slot van deze vergunning genoemde besluiten. De aanvraag heeft betrekking op de categorie 28.4, onder f, van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Actuele vergunningssituatie Voor de inrichting is de volgende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van kracht: revisievergunning met kenmerk, verleend op 26 juli 2000 door Gedeputeerde Staten van Zuid Holland, welke verleend is voor 4 jaar. Procedure Voor de voorbereiding van de beschikking hebben wij de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd in combinatie met de procedure van afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Voor het in werking hebben van deze inrichting is ingevolge artikel 8.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet milieubeheer (Wm) juncto artikel 25a van het Lozingenbesluit bodembescherming (Stb. 1990, nr 217) een vergunning respectievelijk ontheffing vereist. De minister van Economische Zaken is ingevolge artikel 8.2, derde lid, van de Wet milieubeheer, juncto artikel 3, vierde lid, van het Lozingenbesluit bodembescherming, zoals deze luiden na inwerkingtreding van de Mijnbouwwet (*stb. 2002, nr. 63), bevoegd gezag voor zover het niet betreft de ondergronds gelegen inrichting voor het opslaan van afvalstoffen die van buiten het betrokken mijnbouwwerk afkomstig zijn, dan wel gevaarlijke stoffen.

3 Pagina 3/15 Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zijn op grond van artikel 8.2, tweede lid, juncto categorie 28.4 onder f van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, bevoegd gezag. De toetsing van Gedeputeerde Staten betreft met name de doelmatigheid van het initiatief in de zin van de Wet milieubeheer en de milieuhygiënische aspecten in de zin van het Lozingenbesluit. Op overige milieu- en mijnbouwkundige aspecten wordt toegezien door de Mijnbouwwet en het hierop gebaseerde Mijnbouwbesluit, door de milieuvergunning (op grond van de Wet milieubeheer) en de vergunning Ontheffing Lozingenbesluit van de minister van Economische Zaken. De activiteiten waarvoor vergunning wordt gevraagd vallen onder bijlage C, categorie 18.5 van het Besluit milieueffectenrapportage. Voor het maken van een milieueffectrapport is, op grond van het milieueffectrapport Waterinjectie in Zuidoost Drenthe op 11 juli 1995 ontheffing (kenmerk DGM/MER/ ) verleend door minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer. De procedures inzake de milieuvergunningen worden, gelet op de samenhang van de gevraagde beschikkingen, op verzoek van aanvraagster gecoördineerd behandeld door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Als adviseurs zijn bij de procedure betrokken: de inspecteur van de VROM Inspectie Zuid-West; Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam; het dagelijks bestuur van de deelgemeente Schiebroek; het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie; de Inspecteur-Generaal der Mijnen. Als betrokken bestuursorgaan is bij de procedure ingeschakeld: de directeur stoffen, afvalstoffen en straling van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening Milieubeheer(VROM); Ministerie van Economische Zaken. De gemeenten die gelegen zijn binnen 10 km van de plaats waarin de inrichting is gelegen (of zal zijn), zijn niet bij de totstandkoming van de beschikking betrokken, aangezien wij van oordeel zijn dat de invloed van de belasting van het milieu in deze gemeenten zich niet in noemenswaardige mate zal doen gevoelen. Beoordeling van de aanvraag Algemeen De onderhavige aanvraag dient te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en artikel 25 lid 2a van het Lozingenbesluit. Ingevolge artikel 8.10 van de Wet milieubeheer wordt een vergunning geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen, dan wel indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met regels als bedoeld in artikel 8.9 of de verlening anderszins in strijd zou zijn met het belang van de bescherming van het milieu. Een ontheffing op basis van het Lozingenbesluit is toegestaan wanneer voldaan is aan de vereisten van het genoemde artikel 25 lid 2a.

4 Pagina 4/15 Beleidscriteria Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij rekening gehouden met het Beleidsplan Milieu en Water (BMW), met name met de doelstellingen inzake het beheer van afvalstoffen, voorzover deze niet zijn vervallen door het in werking treden van het Landelijk Afvalstoffenbeheerplan (LAP). Tevens is er bij de beslissing rekening gehouden met het LAP. Beleidsplan Milieu en Water Het Beleidsplan Milieu en Water (BMW) is op 18 oktober 2000 door Provinciale Staten vastgesteld en vanaf 15 december van kracht. Het BMW bestaat uit een Toetsingsdeel en een Strategisch deel, welke delen samen de invulling van het milieubeleidsplan en het waterhuishoudingplan in de zin van de Wet milieubeheer, respectievelijk de Wet op de waterhuishouding geven. In het toetsingsdeel is het beleid uit het Milieubeleidsplan (MBP) vastgelegd en geactualiseerd. Voor de beoordeling van de activiteiten in deze aanvraag om vergunning is het Toetsingsdeel van belang. Toetsing aan het provinciaal beleid De activiteiten in de inrichting betreffen het injecteren van afval- en productiewater in de diepe ondergrond. Hiermee worden de volgende doelstellingen bereikt: - verwijdering van afval- en productiewater dat gelet op de samenstelling en de hoeveelheid niet via een rioolwaterzuivering of door lozing op het oppervlaktewater kan worden afgevoerd. - verhoging van het winningspercentage via het verdringen van olie door water; hiermee wordt het afval- en productiewater nuttig toegepast en geen beslag gelegd op een andere (schoon) waterbron. In beschouwing genomen is bovendien dat in de vloeistoffen geen stoffen voorkomen als bedoeld in de bij het Lozingenbesluit bodembescherming behorende bijlage III, of dat deze stoffen daarin voorkomen met een wat betreft de stoffen van lijst I zodanige geringe toxiciteit, persistentie en bio-accumulatie of wat betreft de stoffen van lijst II zodanig geringe schadelijke werking dat ook op langere termijn geen gevaar voor verontreiniging van de bodem bestaat. Het initiatief is derhalve in overeenstemming met het provinciale beleid. Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) Het afvalstoffenbeleid is neergelegd in het Landelijk Afvalbeheerplan dat op 3 maart 2003 in werking is getreden. Het LAP is gebaseerd op hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer, waarin is vastgelegd hoe afvalstoffen op een zo milieuvriendelijk mogelijke manier moeten worden beheerd. Het LAP dient als toetsingskader voor de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer met betrekking tot het afvalbeheer. Het LAP bestaat uit drie delen: Beleidskader, Sectorplannen en Capaciteitsplannen. Het beleidskader bevat de hoofdlijnen van het beleid voor afvalpreventie en afvalbeheer. De sectorplannen beschrijven het beleid per specifieke (categorieën van) afvalstoffen. In elk sectorplan wordt in de vorm van een minimumstandaard aangegeven wat de minimale hoogwaardigheid van verwerking is voor de betreffende afvalstoffen. De capaciteitsplannen richten zich op thermische verwerking en storten van afvalstoffen.

5 Pagina 5/15 Het afvalbeheer voor de periode waarop het Landelijk afvalbeheerplan betrekking heeft, is gericht op preventie en het beperken van de milieudruk door het beheer van afvalstoffen. Een belangrijke maatstaf hiervoor is de hoeveelheid afval die wordt verwijderd, dat wil zeggen het afval dat wordt gestort en verbrand als vorm van verwijderen. Verwijderen veroorzaakt immers in het algemeen de meeste milieudruk. Om de hoeveelheid afval voor verwijdering te beperken, wordt maximaal ingezet op preventie en nuttige toepassing. Binnen nuttige toepassing ligt de nadruk op product- en materiaalhergebruik. Als hergebruik van afvalstoffen niet mogelijk is, wordt gestreefd naar het inzetten van die afvalstoffen als brandstof. Met deze aanpak wordt invulling gegeven aan de voorkeursvolgorde van afvalbeheer die is vastgelegd in artikel 10.4 van de Wet milieubeheer. In het Beleidskader wordt in hoofdstuk 18, paragraaf 18.4 het volgende uitgangspunt met betrekking tot het opbergen in de diepe ondergrond aangegeven: de bodem is in beginsel niet bestemd voor het opbergen van afvalstoffen of componenten van afvalstoffen die niet rechtstreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn. Dit betekent dat vloeibare afvalstoffen die bijvoorbeeld vrijkomen bij de winning en de bewerking van gas, olie en zout, die rechtstreeks uit de bodem komen (zogenoemd reservoir eigen zijn) en die niet zijn verontreinigd met componenten die oorspronkelijk niet in de bodem aanwezig waren, terug in de bodem kunnen worden gebracht op de plaats waar ze vandaan zijn gekomen. Dit terug brengen in de bodem, ook wel injectie in de diepe ondergrond genoemd, moet plaatsvinden in dezelfde formatie en diepte als waar de afvalstoffen uit afkomstig zijn. Eventueel kan worden geïnjecteerd in vergelijkbare formaties. Er moet worden voorkomen dat de bodemkwaliteit in de diepe ondergrond verslechtert door het daarin injecteren van stoffen die op die plaats niet thuishoren. Concreet betekent dit, dat er geen bezwaar is tegen het ter plekke terug in de bodem brengen van formatiewater/productiewater binnen de hierboven gestelde randvoorwaarden, ook niet als dit formatiewater/productiewater onvermijdelijk enige menging met schoon water heeft ondergaan. Bij het boren naar en het winnen van delfstoffen als aardolie, aardgas en zout, wordt gebruik gemaakt van mijnbouwhulpstoffen. Deze hulpstoffen zijn niet uit de diepe ondergrond afkomstig en ze horen daarom in principe niet in die diepe ondergrond thuis. De hulpstoffen verontreinigen bovendien het formatie- en productiewater. Het gebruik en het in de diepe ondergrond brengen van deze mijnbouwhulpstoffen dient derhalve zoveel als mogelijk te worden vermeden en/of beperkt. Om die reden mag alleen formatiewater/productiewater waaruit zoveel als redelijkerwijs mogelijk is (ALARA) de mijnbouwhulpstoffen zijn verwijderd, in de diepe ondergrond worden teruggevoerd. De aanvrager geeft aan het gebruik van mijnbouwhulpstoffen zo veel mogelijk te minimaliseren in lijn met het milieubeleid. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken heeft Oranjewoud een studie uitgevoerd: Nader onderzoek waterinjectie bij gas-en oliewinning, onderzoek naar de mogelijkheden voor vermindering van het gebruik van chemicaliën en de terugwinning van deze stoffen uit formatiewater (d.d. 13 augustus 1999, kenmerk ). In deze studie wordt aangegeven dat NAM de stand der techniek toepast ten aanzien van de keuze van chemicaliën, de toepassing van maatregelen en dat de NAM conform

6 het ALARA-principe handelt. Ons kenmerk Pagina 6/15

7 Pagina 7/15 Milieuhygiënische aspecten Gezien de aard van de activiteiten kunnen deze gevolgen hebben voor het milieucompartiment bodem. Wij zijn van mening dat dit gevolg voor het milieu tot een minimum beperkt kunnen worden door het verbinden van voorschriften aan het besluit. Adviezen en bedenkingen naar aanleiding van de aanvraag en de ontwerpbeschikking Naar aanleiding van de terinzagelegging van de aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn geen adviezen en/of schriftelijke bedenkingen ontvangen. Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren, waarbij aan de beschikking voorschriften worden verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu en die, voor zover dit redelijkerwijs kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming bieden tegen de nadelige gevolgen voor het milieu. Ook overigens is ons niet gebleken van bezwaren, die verlening van de gevraagde vergunning in de weg zouden staan.

8 Pagina 8/15 Besluit Gelet op de artikelen 8.2, 8.8, 8.10 en 8.17 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 25a Lozingenbesluit bodembescherming hebben wij besloten de gevraagde vergunning voor een termijn van tien jaar onder de volgende voorschriften te verlenen, overeenkomstig de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken, die bij deze beschikking behoren en als zodanig zijn gewaarmerkt. Tegen deze besluiten staan bezwaar en beroep open. Verhouding aanvraag - vergunning De gehele aanvraag maakt deel uit van de vergunning, tenzij de voorschriften anders bepalen. Algemeen Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals bijvoorbeeld Woningwet, Bouwverordening, bestemmingsplan, Flora- en faunawet, Habitatrichtlijn of besluiten ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven.

9 INHOUDSOPGAVE Ons kenmerk Pagina 9/15 1. DEFINITIES TOEGESTANE ACTIVITEITEN ADMINISTRATIE ALGEMEEN...13

10 1. DEFINITIES Ons kenmerk Pagina 10/15 AFVALSTOFCODE Code zoals genoemd in de EURAL. AFVALWATER Mogelijk met mijnbouwhulpstoffen en lekvloeistoffen verontreinigd hemel-, spuit- en spoelwater. BEVOEGD GEZAG Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen, het hoofd van de afdeling Reststoffen en Bodem van de DCMR Milieudienst Rijnmond. EURAL Regeling Europese afvalstoffenlijst. Ministeriële regeling op grond van artikel 1.1, zesde lid van de Wet milieubeheer, waarin is aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten zijn aangewezen als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, moet ontdoen of voornemens is zich te ontdoen (Eerste publicatie in de Staatscourant van 28 maart 2002, nr. 62). PRODUCTIEWATER Water dat vrijkomt bij de behandeling van koolwaterstoffen.

11 2. TOEGESTANE ACTIVITEITEN Ons kenmerk Pagina 11/ In de inrichting mogen de volgende (afval) stoffen worden geaccepteerd ten behoeve van het injecteren in de diepe ondergrond: - bij de oliebehandeling afgescheiden productiewater en; - mogelijk met mijnbouwhulpstoffen en lekvloeistoffen verontreinigd hemel-, spuit- en spoelwater, afkomstig van NAM aardgas- en aardoliebehandelingsinstallaties in West Nederland zoals genoemd in Appendix 3 van de aanvraag,voor zover het geen gevaarlijk afval betreft De vergunninghouder dient binnen één maand na het in werking treden van deze vergunning een beschrijving van de acceptatieprocedure ter goedkeuring voor te leggen aan het bevoegd gezag De vergunninghouder is verplicht te werken volgens de in het vorige voorschrift bedoelde en goedgekeurde acceptatieprocedure inclusief voor zover van toepassing de goedgekeurde wijzigingen Vergunninghouder dient zich te vergewissen dat de aard en samenstelling van de in voorschrift 2.1 genoemde (afval)stoffen overeenkomt met de in de aanvraag onder tabel 1 genoemde samenstelling.

12 3. ADMINISTRATIE Ons kenmerk Pagina 12/ In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle in de diepe ondergrond geïnjecteerd water, zoals beschreven in voorschrift 2.1, het volgende moet worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. reden of oorzaak van aanvoer; c. de aangevoerde hoeveelheid ( liters); d. een omschrijving van de aard en samenstelling; e. de herkomst; f. naam en adres van de vervoerder; g. de afvalstofcode; h. afvalstroomnummer 3.2. Van partijen water die worden geweigerd, dient een registratie te worden bijgehouden waarin staat vermeld: a. een omschrijving van aard en samenstelling; b. de geweigerde hoeveelheid (in kg of liters); c. de herkomst; d. de reden van weigering; e. afvalstroomnummer 3.3. De geregistreerde gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden en gedurende ten minste drie jaar worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven De volledige administratie van de registratie dient binnen de inrichting aanwezig te zijn tenzij hiervoor met bevoegd gezag een andere locatie is overeengekomen.

13 4. ALGEMEEN Ons kenmerk Pagina 13/ Veranderingen van naam van de onderneming of fusies, overnames of andere organisatiewijzigingen, die tot gevolg hebben dat de vergunning voor een ander zal gaan gelden dan de vergunninghouder, dienen ten minste een maand voor de wijzigingsdatum te worden gemeld aan het bevoegd gezag. Binnen veertien dagen na de wijzigingsdatum dient een uittreksel van de Kamer van Koophandel te worden overgelegd aan het bevoegd gezag Alle leidinggevende werknemers die binnen de inrichting betrokken zijn bij de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft moeten op de hoogte zijn van de in deze vergunning vermelde voorschriften en aantoonbaar voor hun taak geïnstrueerd zijn Indien vergunninghoudster geen gebruik meer wil of kan maken (van een deel) van de vergunning dient zij dit onverwijld schriftelijk te kennen te geven aan het bevoegd gezag.

14 Pagina 14/15 Beroep Binnen zes weken na de begindatum van terinzagelegging van de beschikking kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld door: - degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking; - de adviseurs die advies hebben uitgebracht over het ontwerp van de beschikking; - degenen die bedenkingen hebben tegen de wijzigingen in de beschikking ten opzichte van de ontwerpbeschikking; - belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet verweten kan worden geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking. Het beroepschrift moet worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beschikking wordt van kracht na afloop van de beroepstermijn, tenzij gedurende die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. Een dergelijk verzoek moet worden ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beschikking wordt niet van kracht voordat op het verzoek is beslist. Tevens wordt verzocht een kopie van het beroepschrift en/of verzoek om voorlopige voorziening te sturen aan de DCMR Milieudienst Rijnmond, Postbus 843, 3100 AV Schiedam. Verzoek om schadevergoeding Wij wijzen vergunninghouder erop dat, indien hij zich voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, gedeputeerde staten hem, voor zover niet op andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien, een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding kunnen toekennen. Een verzoek daartoe kan bij gedeputeerde staten van Zuid-Holland, p/a DCMR Milieudienst Rijnmond, Postbus 843, 3100 AV Schiedam worden ingediend. Vervallen vergunning Voorts wijzen wij erop, dat de vergunning d.d. 6 juli 2000 verleend door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, onder nummer na het onherroepelijk worden van dit besluit, komt te vervallen. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen, mr. R. Visser, hoofd afdeling Reststoffen en Bodem van de DCMR Milieudienst Rijnmond.

15 Pagina 15/15 Een exemplaar van deze beschikking is verzonden aan: - de Nederlandse Aardolie Maatschappij bv, Postbus 33, 3100 AA Schiedam; - Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-generaal voor Energie, Directie Olie en Gas, Postbus 20101, 2500 EC Den Haag; - Vrom-Inspectie Zuid-West, Postbus 29036, 3001 GA Rotterdam; - Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, Postbus 70016, 3000 KV Rotterdam; - de deelgemeente Overschie, Overschiese Dorpsstraat 64, Postbus 10233, 3004 AE Rotterdam; - de deelgemeente Schiebroek, C.N.A. Looslaan 1, 3045 BN Rotterdam; - Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, DGMH, directie Bodem, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag; - de Inspecteur-Generaal der Mijnen, Postbus 90, 2280 AB Rijswijk; - Ministerie van VROM, directie stoffen, afvalstoffen en straling ; - Stichting Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 241, 3440 AE Woerden.