AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 21 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 30 november 2010 in zaak nr. 10/25241 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Buitenlandse Zaken.

2 /1/V januari Procesverloop Bij besluit van 17 maart 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen afgewezen. Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij mondelinge uitspraak van 30 november 2010, waarvan het procesverbaal is verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, staat in afwijking van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank over een visum voor een verblijf van drie maanden of minder: 2.2. Nu het hoger beroep zich richt tegen een uitspraak van de rechtbank over een visum voor drie maanden of minder, is de Afdeling, anders dan door de rechtbank in de rechtsmiddelenclausule onder de uitspraak is vermeld, kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V januari Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. CE.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat. w.g. Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Roosmalen ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari Verzonden: 21 januari 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 proces-verbaal RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer AWB 10 / mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 november 2010 in het openbaar uitgesproken door mr. mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van drs. M.AJ. Arts, griffier. in de zaak van: geboren op van Egyptische nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. M.G. Evers, juridisch adviseur te Leiden, tegen: het nùàuterië van Bnitenlaadse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. Van der KJis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-gravenhage. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond Overwegingen X>p 7 april 2DHTÏS door dëhcfc? schriftelijk een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 17 maart 2010 van verweerder tot afwijzing van het verzoek van eiser van 3 maart 2010 om afgifte van een visum voor kort verblijf. logevoige artikel 6:6 vac de Aigemcae wet bestuursrecht (Awb) kanfcetbezwaar door het bestuursorgaan niet ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor niet in behandeling nemen van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet is voldaan aan de uit artikel 70, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voortvloeiende verplichting dat het bezwaar wordt ingesteld door de vreemdeling in persoon, ztfn" wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of advocaat en dat de indiener van het bezwaarschrift ter zake van dat verzuim door het bestuursorgaan bij brief van 7 april 2010 in gebreke is gesteld. Weliswaar zou het

5 zaaknummer. AWB10 / verweerder hebben gesierd als bij de indiener van bet bezwaarschrift sa ontvangst van het door hem ondertekenderaachtighigstbrinulierer op had gewezen dat niet bij maar eiser het formulier diende te onderteken. Echter, het feit dat verweerder dat niet beeft gedaan kan niet leiden tot het oordeel dat in dit geval is voldaan aan het vormvoorschrift als bedoeld in artikel 70. eerste lid, Vw. De door eiser in beroep overgelegde u deed of legal representation" kan evenmin tot dat oordeel leiden, reeds omdat die daad door eiser eerst na het bestreden besluit is verricht en bij die daad wd ia gesteld maar niet is gebleken dat de daad een bevestiging is van een in het jaar 2009 gesloten overeenkomst tassen twee partijen. Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in da door do andere partij gemaakte proceskosten. Waarvan proces-verbaal. griffier rechter afschrift verzonden op: * fj -^ Coü: fe J^T Rechtsmiddel Partijen kannen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raaa r vàh\state, Afdeling bestmirsrechtepiaak, Hoger beroep vrecmdeungenzaken^s!b^7l6n3,)2500 BC, 's- Gravenhage, Het hoger beroep moet ingesteld wcasen^door het irkaenen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen/vier wekm na-verzending van dit proces-verbaal door de griffier. Bij het beroepschrift mo^worden gevoegd een afschrift van dit proccs-verbaal \\ Voor eensi ' De griffier fschrwt. bank ie 'fr-gravenhage t i.-i'

6 MR M.G. EVERS JURIDISCH ADVIES Per fax C. RQpstraat WE Leldan Telefttxi 07 X- 3411W3 T«4cfoon: M0110 avwriuridfaehadvli Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak ta. v. de griffie Postbus BC DEN HAAG Leiden, 27 december 2010 Inzake Dossiernr Bijlage /IND EV TM 1 Geachte heer/ mevrouw. Bijgaand doe ik in bovengenoemde zaak een hoger beroepschrift toekomen, tevens treft u nog een door cliënt ondertekende volmacht aan. Ik vercoek u vriendelijk voor verdere afwikkeling zorg te dragen en mij op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen. van uw berichten, verblijf ik, met vriendelijke groet, hoogachtend, Kantoorrekening: Mr M.G. Evers

7 RAAD VAN STATE HOGER BEROEPSCHRIFT. INGEKOMEN Z.8 DEC Z010 Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: OD: PAR: Geeft eerbiedig te kennen: van Egyptische nationaliteit, wonende te verder te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te (2315 WE) Leiden aan de J.C. de Rijpstraat 20 ten kantore Evers Juridisch Advies van wie Mr M.G. Evers door appellant bepaaldelijk tot zijn gemachtigde wordt gesteld en die derhalve onderhavig hoger beroepschrift ondertekent en indient. 1. Appellant heeft kennis genomen van de beschikking van de Rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingplaats Haarlem verzenddatum 30 november 2010, strekkende tot ongegrond verklaring van het door appellant ingestelde beroep tegen een beslissing van de Immigratie en Naturalisatiedienst te s-gravenhage, verder te noemen IND, betreffende een aanvraag tot het vertenen van een visum voor kort verblijf. Een afschrift van deze beschikking wordt bijgaand als productie overgelegd (productie 01). 2. Appellant is het niet eens met deze beschikking en dient derhalve hier tegen onderhavig hoger beroepschrift in. 3, Appellant voert ter onderbouwing van onderhavig hoger de navolgende grieven aan: GRIEF I: Ten onrechte heeft de rechtbank onder rechtsoverweging derde alinea overwogen: " De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet Is voldaan aan de uit artikel 70 eerste tid Vreemdelingenwet voortvloeiende verplichting dat het bezwaar wordt ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of advocaat en dat de indiener van het bezwaarschrift ter zake van dat verzuim door het bestuursorgaan bij brief van 7 april 2010 in gebreke is gesteld De door eiser in beroep overgelegde "deed of legal representation" kan evenmin tot dat oordeel leiden, reeds omdat die daad door eiser eerst na het bestreden besluit is verricht en bij die daad wel is gesteld maar niet is gebleken dat de daad een bevestiging is van een in het jaar 2009 gesloten overeenkomst tussen twee partijen. r kor TOELICHTING: Ten onrechte is door de rechtbank er van uitgegaan dat niet is gebleken dat door appellant reeds in 2009 uitdrukkelijk en bepaaldelijk is gemachtigd om appellant terzake de aanvraag visum kort verblijf in Nederland en ook daarbuiten in rechte te 1

8 vertegenwoordigen. Een en ander is noch door i bestreden en uit nergens blijkt dat noch door appellant niet door appellant ;s gemachtigd. Verder Is rechtens niet relevant óat door appellant de "deed" eerst in beroep en na het bestreden besluit is getekend en overlegd, nu deze een bevestiging is en was van een afspraak welke reeds voor het bestreden besluit is ontstaan en gevestigd tussen appellant en RBD&* H WESHALVE, appellant U verzoekt: I. Onderhavig hoger beroepschrift ontvankelijk te verklaren; II. Onderhavig hoger beroepschrift gegrond te verklaren en opnieuw recht doende te beslissen dat aan appellant wordt verstrekt een visum voor kort verblijf. 7 december 2010

9 HOGER BEROEPSCHRIFT RAAD VAU STATE INGEKOMEN 2 8 DEC 2010 Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DD; PAS- Geeft eerbiedig te kennen: van Egyptische nationaliteit, wonende te verder te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te (2315 WE) Leiden aan de J.C. de Rijpstraat 20 ten kantore Evers Juridisch Advies van wie Mr M.G. Evers door appellant bepaaldelijk tot zijn gemachtigde wordt gesteld en die derhalve onderhavig hoger beroepschrift ondertekent en indient. 1. Appellant heeft kennis genomen van de beschikking van de Rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingplaats Haarlem verzenddatum 30 november 2010, strekkende tot ongegrond verklaring van het door appellant ingestelde beroep tegen een beslissing van de Immigratie en Naturalisatiedienst te s-gravenhage, verder te noemen IND, betreffende een aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Een afschrift van deze beschikking wordt bijgaand als productie overgelegd (productie 01). 2. Appellant is het niet eens met deze beschikking en dient derhalve hier tegen onderhavig hoger beroepschrift in. 3. Appellant voert ter onderbouwing van onderhavig hoger de navolgende grieven aan: GRIEF I: Ten onrechte heeft de rechtbank onder rechtsoverweging derde alinea overwogen: " De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet is voldaan aan de uit artikel 70 eerste lid Vreemdelingenwet voortvloeiende verplichting dat-het bezwaar wordt ingesteld door de vreemdeling In persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of advocaat en dat de indiener van het bezwaarschrift ter zake van dat verzuim door het bestuursorgaan bij brief van 7 april 2010 in gebreke is gesteld De door eiser in beroep overgelegde "deed of legal representation" kan evenmin tot dat oordeel leiden, reeds omdat die daad door eiser eerst na het bestreden besluit is verricht en bij die daad wel is gesteld maar niet is gebleken dat de daad een bevestiging fe van een in het jaar 2009 gesloten overeenkomst tussen twee partijen. TOEUCHTIMG: Ten onrechte is door de rechtbank er van uitgegaan dat niet is gebleken dat door appellant reeds in 2009 uitdrukkelijk en bepaaldelijk is gemachtigd om appellant terzake de aanvraag visum kort verblijf in Nederland en ook daarbuiten in rechte te 1

10 - v'mvertegenwoordigen. Een en ander is noch door bestreden en uit nergens blijkt dat noch door appellant niet door appellant Is gemachtigd. Verder is rechtens ntet retevant dat door appellant de "deed" eerst in beroep en na het bestreden besluit is getekend en overlegd, nu deze een bevestiging is en was van een. afspraak welke reeds voor het bestreden beslurt is ontstaan en gevestigd tussen appellant en REDENEN WESHALVE, appellant U verzoekt: l Onderhavig hoger beroepschrift ontvankelijk te verklaren; Onderhavig hoger beroepschrift gegrond te verklaren en opnieuw recht doende te beslissen dat aan appellant wordt verstrekt een visum voor kort verblijf. i'a 7 december