Opleidingsstatuut bacheloropleidingen ICT en CMD, studiejaar

Transcriptie

1 Opleidingsstatuut bacheloropleidingen ICT en CMD, studiejaar Deel 3A-dt Beschrijving HBO-ICT eerste jaar (DT) De inhoud van dit deel maakt onverkort deel uit van de Onderwijs- en examenregeling (OER) die in deel 2 van dit opleidingsstatuut is opgenomen. 1

2 Curriculumoverzicht HBO-ICT eerste jaar (deeltijd) Conform artikel 4.1 lid 2 van de OER Het eerste jaar HBO-ICT DT omvat per inrichtingsvorm als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van de OER twee modules. Het gemeenschappelijk deel bestaat uit een module (BIS) van 30 studiepunten. Daarna volgen alle studenten een route naar keuze, bestaande uit een tweede module van 30 studiepunten. Business Information Systems (BIS)... 3 Business Organisation (BO)... 8 Application Prototyping (APP)

3 Module Business Information Systems (BIS) Deze module bestaat uit de volgende onderwijseenheid (OWE). 1. Naam en code OWE Business Information Systems (I-BIS) 2. Opleiding & doelgroep HBO-ICT studenten deeltijd 3. Beroepstaak Ontwerp en bouw een informatiesysteem 4. Studiepunten, studielast en contacttijd 30. Geprogrammeerde contacttijd locatie: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde contacttijd online: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde onderwijstijd voor zelfwerkzaamheid: 710 uur Tentamentijd: 10 uur. 5. Ingangseisen N.v.t. 6. Algemene omschrijving Aan de hand van een casus worden bedrijfsprocessen beschreven. De bedrijfsprocessen worden in kaart gebracht door het opstellen van procesmodellen in BPMN. Deze procesmodellen dragen bij aan de kennisopbouw en het inzicht in het verloop van een bedrijfsproces. Van de opgestelde bedrijfsprocesmodellen worden knelpunten geïnventariseerd. De geïnventariseerde knelpunten zijn de basis voor op te stellen requirements van een functioneel ontwerp van een nieuw informatiesysteem, waarin met behulp van MoSCoW-prioriteiten zijn aangegeven. Onderdelen van het ontwerp van het nieuwe informatiesysteem zullen zijn: - een use case diagram, - een beschrijving van high level use cases die naderhand worden uitgewerkt in fully dressed use cases, - wireframes waarmee de te ondersteunen taken kunnen worden uitgevoerd. Aan het ontwerp wordt een apart hoofdstuk toegevoegd dat zich richt op de te nemen organisatorisch procedurele maatregelen die nodig zijn om gegevens te beschermen. Op grond van deze eisen wordt een nauwkeurig model gemaakt van de gegevens die uiteindelijk gebruikt gaan worden om in de informatiebehoeften te voorzien. Hierbij wordt de techniek Entity- Relationship Modelling (ERM) gehanteerd om tot een conceptueel gegevensmodel te komen. Uit het conceptueel gegevensmodel wordt het relationele database-schema afgeleid. Bij deze gegevensmodellering wordt normalisatie toegepast om redundantie in gegevens te voorkomen, tot op het niveau van de derde normaalvorm. Vanuit het relationele schema wordt met de data manipulatie-statements uit SQL een werkende database in een RDBMS geïmplementeerd. Hierbij worden beperkingsregels die zijn af te leiden meegenomen. Op deze database worden met behulp van de vraagtaal SQL-queries uitgevoerd, data toegevoegd, verwijderd en bewerkt. Het opgestelde ontwerp wordt omgezet naar een werkend systeem door gebruik te maken van MS-Access. Hierbij worden schermformulieren en rapportages gerealiseerd. Er wordt een koppeling gelegd tussen Access en het RDBMS in MS SQL Server. Binnen de MS-Access omgeving wordt (verplicht) gebruik gemaakt van wizards. Het werkende systeem wordt getest aan de hand van de use cases uit het ontwerprapport. De uitkomsten van de test worden vastgelegd in een rapportage. Als laatste worden een aantal technische maatregelen besproken die gebruikt kunnen worden om gegevens te beschermen. Eén van deze technische maatregelen wordt toegevoegd aan de gebouwde oplossing. 7. Competenties BIS-1. De student brengt bedrijfsprocessen in kaart aan de hand van een gedetailleerde casusbeschrijving. BIS-2. De student inventariseert knelpunten en zet deze om naar passende requirements (oplossing van deze geïnventariseerde knelpunten). BIS-3. De student vertaalt requirements naar ontwerpspecificaties van een informatiesysteem in termen van use cases. BIS-4. De student vertaalt requirements naar ontwerpspecificaties van een informatiesysteem in termen van wireframes. BIS-5. De student kent procedurele beveiligingsmaatregelen en past deze toe in ontwerpspecificaties. BIS-6. De student interpreteert en analyseert bedrijfsprocessen die zijn vastgelegd in een BPMNnotatie en stelt op basis hiervan een conceptueel gegevensmodel op, gebruikmakend van entityrelationship modelling (ERM). 3

4 BIS-7. De student kan van een gegeven relationele database waarin redundantie voorkomt, aangeven door welke wijzigingen in de tabelstructuur de redundantie kan worden verwijderd. BIS-8. De student kan een logisch en een fysiek datamodel afleiden uit een conceptueel informatiemodel en het resultaat controleren op correctheid en volledigheid. BIS-9. De student kan een gegeven LRS (Logisch Relationeel Schema) vertalen naar DDL-instructies (CREATE en ALTER TABLE) voor een specifiek gegeven RDBMS (Relationeel Database Management Systeem). BIS-10. De student kan gegeven een SQL SELECT-instructie en de populatie van een database voorspellen wat het resultaat van deze query zal zijn. BIS-11. De student kan een informatiebehoefte geformuleerd in natuurlijke taal waarbij gegevens uit meerdere tabellen nodig zijn vertalen naar een SQL SELECT-instructie. BIS-12. De student kan een informatiebehoefte geformuleerd in natuurlijke taal waarbij geaggregeerde informatie wordt gevraagd vertalen naar een SQL SELECT-instructie. BIS-13. De student kan door het invoeren van populatie nagaan of de gerealiseerde functionaliteiten al dan niet voldoen aan de vooraf opgestelde specificaties. BIS-14. De student kan niet-declaratief oplosbare problemen oplossen, gebruikmakend van de procedurele mogelijkheden van het DBMS (functies en views). BIS-15. De student kan wijzigingen in de populatie van een database aanbrengen door gebruik te maken van INSERT-, UPDATE- en DELETE-statements. BIS-16. De student kan op grond van een gegeven specificatie eenvoudige wijzigingen aanbrengen in de structuur van een bestaande database, rekening houdend met de bestaande populatie. BIS-17. De student kan een client-applicatie zodanig ontwikkelen dat er vanuit deze applicatie een connectie wordt gemaakt met de database die zich op een server bevindt. BIS-18. De student kan een client-applicatie ontwikkelen in lijn met de geïnventariseerde en ontworpen functionaliteiten. BIS-19. De student kan een rapport realiseren als uitvoerfunctie van het informatiesysteem. BIS-20. De student past de beveiligingsmaatregelen in ontwerpspecificaties toe in het te bouwen informatiesysteem. BIS-21. De student heeft inzicht in zijn eigen professionele en ethisch handelen, werkt op een professionele manier samen en zorgt voor een adequate planning en organisatie van eigen en groepswerk. 8. scriteria Competentie scriteria Deeltentamen BIS-1 BIS-2 BIS-3 BIS-4 Heeft kennis van BPMN level-1 notatiewijze. Stelt van een bedrijfsproces een processchema in BPMN (level-1) op. Documenteert opgestelde processchema s in termen van invoer, werking en uitvoer. Stelt aanvullende eisen (normen, doorlooptijden) op voor bedrijfsprocessen. Leidt knelpunten af uit (opgestelde) processchema s en ordent deze in een knelpunteninventarisatie. Koppelt knelpunten aan de bedrijfsobjecten zoals proces, gegevens, techniek, besturen, mens en bepaalt of ICT het knelpunt kan oplossen. Zet knelpunten om naar duidelijk geformuleerde requirements. Prioriteert requirements volgens de Moscow-methode. Stelt een UC-model op waarin de systeemgrens duidelijk is aangegeven; de juiste actoren zijn onderkend en de juiste relaties zijn gelegd. De UC s zijn op het juiste niveau gedefinieerd (niet te grof en niet te gedetailleerd). De opgestelde UC s voldoen aan een gehanteerde standaard (qua format). De onderdelen van de opgestelde UC s zijn inhoudelijk (gegeven de casus) correct en het detailniveau van de UC s is voldoende diep. In de fully dressed UC s is de basic flow goed uitgewerkt. In de fully dressed UC s zijn de (indien aanwezig) alternative flow(s) goed uitgewerkt. Er is een duidelijke koppeling gelegd tussen requirements en UC s. Wireframes zijn netjes uitgewerkt en gedocumenteerd. Lay-out van schermen is logisch en overzichtelijk. Student kan een duidelijke navigatiestructuur opstellen. Er is een koppeling gelegd tussen wireframes en UC s. Wireframes en use cases vullen elkaar aan om het gedrag van het systeem te beschrijven. 4 Kennistoets (1) Functioneel ontwerp Kennistoets (1) Functioneel ontwerp Kennistoets (1) Functioneel ontwerp Kennistoets (1) Functioneel ontwerp

5 BIS-5 BIS-6 BIS-7 BIS-8 BIS-9 BIS-10 BIS-11 BIS-12 BIS-13 BIS-14 BIS-15 Weet wat privacygevoelige gegevens zijn en kent het belang om informatie te beveiligen. Weet op hoofdlijnen welke onderdelen deel kunnen uitmaken van een beveiligingsplan. Benoemt een aantal procedurele beveiligingsonderdelen zoals: administratieve organisatie, toegangsbeheer en toegangscontrole, en koppelt deze aan ontwerpspecificaties. Destilleert uit een bedrijfsprocesmodel de juiste elementen voor het gegevensmodel. Koppelt op correcte wijze data aan processen die deze data verwerken. Gebruikt de juiste symbolen behorend bij een ERM. Benoemt juiste entiteittypen. Plaatst de juiste attributen bij de juiste entiteittypen, geeft aan of deze attributen al dan niet verplicht zijn en geeft de juiste domeinen/datatypen bij de attributen. Modelleert de identificatie van entiteittypen op de juiste wijze, gebruikmakend van primary identifiers. Geeft de juiste relatietypen met de juiste cardinaliteiten. Geeft bij gegeven tabelstructuur de juiste functionele afhankelijkheden. Geeft aan in welke normaalvorm (1 e t/m 3 e ) een gegeven tabelstructuur staat. Transformeert een gegeven tabelstructuur, zodat deze in een hogere normaalvorm komt te staan. Leidt de juiste tabellen af uit de entiteittypen. Zet de juiste kolommen gebaseerd op attributen bij de tabellen, geeft bij kolommen aan of deze al dan niet null zijn en geeft de juiste domeinen/datatypen bij de kolommen. Geeft de juiste primary keys gebaseerd op de PI's en de afhankelijkheden. Geeft de foreign keys afgeleid van de relatietypen en zet de juiste cardinaliteiten bij de fkverwijzingen. Implementeert de database waarbij de naamgeving van tabellen en kolommen conform het ERM is. Draagt zorg voor implementatie van de datatypen van de kolommen conform het ERM. Creëert syntactisch correcte DDL-instructies voor het creëren van tabellen en constraints (PK, FK, AK, NULL/NOT NULL). Draagt zorg voor een notatievolgorde van meerdere SQL-instructies zodat alle instructies batchgewijs (in zijn geheel) geëxecuteerd kunnen worden. Leest het ER-diagram en legt de koppeling met de logische structuur van de populatie. Interpreteert de voorbeeldpopulatie en formuleert hiervandaan met logische vraagtaal informatiebehoeftes (informatiebehoefte geformuleerd in natuurlijke taal). Heeft begrip van de basis SQL-statements. Bouwt SQL-instructies en voert deze uit. Interpreteert de informatiebehoefte. Heeft begrip van de basis SQL-statement en JOIN-statements. Bouwt SQL-instructies met meervoudige JOINS en voert deze uit. Interpreteert de informatiebehoefte. Heeft begrip van de basis SQL-statement en JOIN-statements en GROUP BY / HAVING statements. Bouwt SQL-instructies met meervoudige tabelcombinaties en groeperingen. Maakt een insert-script om met een voorbeeldpopulatie te kunnen testen. Test gestructureerd de eerder vastgestelde functionaliteitswensen. Maakt aanpassingen in applicatie en/of scripts aan de hand van de bevindingen van de werking van de gemaakte functionaliteiten. Vertaalt complexere informatiebehoeftes in logische subbehoeftes die in deelresultaten zorgen voor het gewenste eindresultaat. Formuleert functies en views in MS SQL-server. Past functies en views toe wanneer dit sneller en/of noodzakelijk is. Vertaalt de gewenste wijzigingen in SQL-wijzigingsscripts. Maakt wijzigingen in populaties door het toepassen van SQL-statements INSERT, UPDATE of DELETE. Legt de gevolgen van deze wijzigingen op een begrijpbare manier uit. Kennistoets (1) Functioneel ontwerp Kennistoets (2) Databaseschema Kennistoets (2) Databaseschema Kennistoets (2) Databaseschema Kennistoets (2) Databaseschema Kennistoets (2) Databaseschema BIS-16 Vertaalt de gewenste wijzigingen in de structuur van een database in SQL-wijzigingsscripts. 5

6 BIS-17 BIS-18 BIS-19 BIS-20 BIS-21 Maakt scripts voor het kopiëren van data vanuit een tabel naar een andere tabel. Past constraints aan (PRIMAIRE en VERWIJZENDE sleutels) in lijn met de vastgestelde functionaliteitswensen of wijzigingen. Maakt een koppeling tussen een client-omgeving en de database op MS SQL Server. Leest vanuit de client-omgeving de tabellen uit op het RDBMS in MS SQL Server. Realiseert een eenvoudige client-applicatie volgens de gedefinieerde functionaliteiten en ontworpen schermen. Test de werking van applicaties met de ontworpen use cases. Rapporteert de testresultaten in een kort overzicht. Definieert de SQL-queries die nodig zijn voor de gewenste rapportages. Implementeert de rapport-lay-outs zoals deze ontworpen zijn. Koppelt de rapport-sql-queries aan de rapport-lay-outs. Realiseert de gedefinieerde en ontworpen beveiligingsmaatregelen in de applicatie. Test de beveiligingsmaatregelen op correcte werking. Geeft samenwerking op een professionele manier vorm. Richt een persoonlijke en groepsplanning op een adequate manier in. Heeft inzicht in eigen professioneel en ethisch handelen. Dossier 9. Tentaminering B_F-Ontwerp Beroepsproduct Deeltentamenbeschrijving Functioneel ontwerp Groepscijfer Weging (%) 15 B_DbImplem Beroepsproduct, Assessment Deeltentamenbeschrijving Databaseschema en implementatie Groepsccijfer Weging (%) 15 B_Infosysteem Beroepsproduct, Assessment Deeltentamenbeschrijving Weging (%) 15 S_Toets1 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving Kennistoets (1) over theorie-analyse & requirements en processen. Weging (%) 15 S_Toets2 6

7 Deeltentamenbeschrijving Schriftelijk tentamen Kennistoets (2) ER-Modeling, SQL DDL, open vragen, open boek. Weging (%) 20 Deeltentamenbeschrijving S_Toets3 Schriftelijk tentamen SQL DML/DQL, open vragen, open boek. Weging (%) 20 Deeltentamenbeschrijving 10. Onderwijsperiode Zie Opleidingsstatuut (deel 1) en lesrooster. 11. Maximum aantal deelnemers N.v.t. B_Dossier Mondeling tentamen, Beroepsproducten Dossier met bewijsmateriaal professional skills Voldoende Onvoldoende (Individueel) Minimaal resultaat Voldoende Weging (%) N.v.t. 7

8 Module Business Organisation (BO) Deze module bestaat uit de volgende onderwijseenheid (OWE). 1. Naam en code OWE Business Organisation (I-BO) 2. Opleiding & doelgroep HBO-ICT studenten deeltijd (Information Management & Consultancy) 3. Beroepstaak Beschrijf een organisatie op basis van een organisatie-, probleem- en bedrijfsprocessenanalyse, adviseer een business- en IT-oplossing ter verbetering van de bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen en stel een daarbij passende business case op. 4. Studiepunten, studielast en contacttijd Geprogrammeerde contacttijd locatie: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde contacttijd online: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde onderwijstijd voor zelfwerkzaamheid: 710 uur Tentamentijd: 10 uur. 5. Ingangseisen N.v.t. 6. Algemene omschrijving Van de eigen werkgever wordt (een deel van) de organisatie in kaart gebracht en de bedrijfsprocessen die zich hier afspelen. De organisatie wordt in kaart gebracht door het opstellen van een Business Model Canvas en procesmodellen. De onderdelen van het Business Model Canvas worden op basis van deskresearch en interviews concreet gemaakt. De bedrijfsprocessen worden in kaart gebracht door het opstellen van procesmodellen. Deze procesmodellen dragen bij aan de kennisopbouw en het inzicht in het verloop van een bedrijfsproces. Van de opgestelde bedrijfsprocesmodellen wordt bepaald of de processen worden ondersteund door informatievoorziening. Van de processen die door informatievoorziening worden ondersteund worden een aantal beheeraspecten beschreven zoals: gebruikersbeheer, de relatie naar de IT dienstverlener; het gebruik van standaard pakketoplossingen en mogelijke (al geregistreerde) knelpunten die zich voordoen. Er wordt een bondig advies opgesteld op basis van de uitgevoerde analyse waarin te ondernemen acties voor een vervolg zijn geformuleerd. Van groot belang is dat de student leert te denken vanuit de business. IT heeft immers als doel een toegevoegde waarde voor de bedrijfsvoering te zijn. Vervolgens geeft de student een advies op welke wijze de knelpunten het best kunnen worden opgelost. Vanzelfsprekend sluit de oplossing aan bij de organisatiebehoeften en heeft een duidelijke meerwaarde voor de organisatie heeft (kwalitatief en kwantitatief). 7. Competenties BO-1. De student heeft kennis van functionele deelgebieden van een organisatie. Ook heeft de student kennis van bedrijfskunde, procesmanagement, financiële aspecten van een organisatie en (innovatieve) informatiesystemen. BO-2. De student stelt een organisatiebeschrijving op aan de hand van research en interviews en behandelde bronnen. BO-3. De student brengt bedrijfsprocessen in kaart en kan bedrijfsprocessen en de aanwezige informatievoorziening aan elkaar relateren. BO-4. De student kan op hoofdlijnen het (gebruikers)beheer van de informatievoorziening beschrijven. BO-5. De student kan op basis van de organisatie- en procesbeschrijvingen een analyse uitvoeren om (mogelijke) knelpunten boven water te krijgen. BO-6. De student kan mogelijke (IT-)oplossingen adviseren voor de knelpunten die uit de diverse analyses naar voren komen. BO-7. De student berekent de kosten, baten en ROI voor mogelijke (IT-)oplossingen van de gevonden knelpunten in de vorm van een business case. BO-8. De student heeft inzicht in zijn eigen professionele en ethisch handelen, en rapporteert op passende wijze, aansluitend bij de doelgroep, in correct Nederlands en presenteert een advies voor de organisatie. 8. scriteria Competentie scriteria Deeltentamen BO-1 Heeft kennis van organisatiestructuren en bedrijfsvoering. Heeft kennis van de diverse soorten informatiesystemen en ontwikkelmethoden. Heeft kennis van de functionele deelgebieden van een organisatie en bedrijfskundige modellen en aspecten. Kent de concepten van het business model canvas als basis van een bedrijfsbeschrijving. Kennistoets 1 Kennistoets 2 Kennistoets 3 8

9 Heeft kennis van bedrijfsprocessen. Heeft kennis van financiële aspecten zoals kostprijsberekening, kostenplaatsen, afschrijvingen, investeringen, financiële kengetallen, kosten-baten en business cases. BO-2 Brengt de bedrijfsorganisatie in kaart door het toepassen van het business model canvas. Voert een eenvoudig toegepast onderzoek uit naar organisatiestructuren, -besturing, functionele deelgebieden en bedrijfsprocessen. (Her)kent soorten van informatiesystemen. BO-3 Stelt een bedrijfsproces en processchema op. Maakt onderscheid tussen primaire-besturende en ondersteunende bedrijfsprocessen. Maakt onderscheid tussen hoofdprocessen en deelprocessen door gebruik te maken van hiërarchische processchema s. Stelt eisen op voor bedrijfsprocessen Maakt onderscheid tussen informatievoorziening in productie- en handelsbedrijven. Herkent rol en plaats van informatiesystemen in relatie met bedrijfsprocessen. Beschrijft op hoofdlijnen de wijze waarop de informatievoorziening het bedrijfsproces ondersteunt. BO-4 Heeft kennis van het beheermodel van Looijen. Deelt (op hoofdlijnen) beheerprocessen in naar technisch beheer, applicatiebeheer en functioneel beheer. Onderscheidt beheerprocessen naar demand (vraagkant) en supply (aanbodkant). Relateert (op hoofdlijnen) de (onderzochte) informatievoorziening aan de functioneel beheerprocessen (vraagkant). Brengt (op hoofdlijnen) in kaart op welke wijze het functioneel beheer is vormgegeven. BO-5 Inventariseert mogelijke knelpunten binnen de algemene organisatie. Inventariseert mogelijke knelpunten van bedrijfsprocessen. Inventariseert mogelijke knelpunten met betrekking tot de uitvoering van (functioneel) beheer. Inventariseert mogelijke knelpunten in de informatievoorziening en informatiesystemen. Beschrijft de geanalyseerde knelpunten in de IST-situatie. BO-6 Beschrijft oplossingsalternatieven (SOLL voor de geanalyseerde IST situatie). Is in staat om afweging te maken tussen verschillende oplossingsalternatieven om een onderbouwde keuze te kunnen maken. Neemt in de oplossingsalternatieven minimaal een innovatieve IT-oplossing meegenomen. Beoordeelt oplossingen op de impact die het heeft op de organisatie en bedrijfsprocessen. BO-7 Houdt rekening bij de keuze tussen de verschillende alternatieven (SOLL) met de financiële aspecten. Benoemt de verschillende kostenposten die spelen bij het gekozen oplossing. Berekent de benodigde investering (kosten) van de oplossing. Berekent de baten van de investering van de oplossing. Beoordeelt de financiële haalbaarheid van een investering. Rapporteert de baten in een ROI-calculatie en business case. BO-8 Schrijft doel- en doelgroepgericht, en de tekst voldoet aan de eisen van de ICAcontrolekaart. Presenteert passend bij de boodschap en de doelgroep. Heeft inzicht in eigen professioneel en ethisch handelen. Organisatieanalyse Procesanalyse Procesanalyse Organisatieanalyse Procesanalyse Business case Business case Organisatieanalyse Procesanalyse Business case Dossier 9. Tentaminering S_Toets1 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving Kennistoets over bedrijfskunde en soorten informatiesystemen Minimaal resultaat 5,5 Weging (%) 15 9

10 Deeltentamenbeschrijving S_Toets2 Schriftelijk tentamen Kennistoets (2) over procesmanagement Weging (%) 15 S_Toets3 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving over financiële aspecten Weging (%) 10 V_RappOrg Verslag Deeltentamenbeschrijving Organisatiebeschrijving en -analyse Groepscijfer Minimaal resultaat 5,5 Weging (%) 20 Periode afname V_Proces Verslag Deeltentamenbeschrijving Procesbeschrijving en -analyse Groepscijfer Minimaal resultaat 5,5 Weging (%) 20 Periode afname 10. Onderwijsperiode Zie Opleidingsstatuut (deel 1) en lesrooster 11. Maximum aantal deelnemers N.v.t. B_BusCase Beroepsproduct, Presentatie Deeltentamenbeschrijving Business case & advies en presentatie Groepscijfer Minimaal resultaat 5,5 Weging (%) 20 Periode afname B_Dossier Beroepsproducten, Mondeling tentamen Deeltentamenbeschrijving Dossier met bewijsmateriaal professional skills Voldoende Onvoldoende (Individueel) Minimaal resultaat Voldoende Weging N.v.t. 10

11 Module Application Prototyping (APP) Deze module bestaat uit de volgende onderwijseenheid (OWE). 1. Naam en code OWE Application Prototyping (I-APP) 2. Opleiding & doelgroep HBO-ICT studenten deeltijd (Software Development) 3. Beroepstaak Ontwerp, realiseer en test een dynamische website met gebruikersinteractie, rekening houdend met de doelgroep. 4. Studiepunten, studielast en contacttijd Geprogrammeerde contacttijd locatie: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde contacttijd online: 3 * 1 * 20 = 60 uur. Geprogrammeerde onderwijstijd voor zelfwerkzaamheid: 710 uur Tentamentijd: 10 uur. 5. Ingangseisen N.v.t. 6. Algemene omschrijving In het eerste deel van de module wordt met behulp van Processing aan de hand van diverse probleemstellingen de basis gelegd voor verder programmeeronderwijs. Hierbij komen programmeertechnische aspecten aan de orde. Uitgangspunt is steeds een probleemstelling van waaruit een programmadoel wordt geformuleerd, waar opvolgend een oplossingsalgoritme wordt ontworpen dat vervolgens wordt gerealiseerd en getest. In het tweede deel staat het ontwerpen en implementeren van objectgeoriënteerde software in Java centraal. Er wordt voortgebouwd op de kennis en kunde die de student in het eerste deel heeft opgedaan. Eerder gerealiseerde programma s worden opnieuw ingedeeld in klassen en er wordt overgestapt van Processing naar Java. Ook wordt aandacht besteed aan analyse en ontwerp, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aantal elementen uit UML. Dit deel wordt afgesloten met een geïntegreerde opdracht, waarin een volledig softwareontwikkeltraject wordt doorlopen. Daarin wordt een game gerealiseerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een engine die voor deze course is ontwikkeld. In het laatste deel wordt een basis gelegd voor ICT-infrastructuren, netwerken en de werking daarvan. De principes van internetprotocollen TCP/IP en HTTP worden behandeld en met tools wordt de werking bekeken en verklaard. De studenten leren te werken met HTML5, CSS3, PHP en MSSQL. Daarnaast wordt extra aandacht besteed aan semantisch correcte websites volgens de regels van het World Wide Web Consortium ( De student gaat op basis van een gegeven functioneel ontwerp een statische website maken met meerdere pagina s welke correct valideren volgens de W3C standaard. Dit product wordt daarna verder uitgebreid met een koppeling naar een database en de inhoud van de website dynamisch gevuld met data uit de database. 7. Competenties APP-1. De student kan een aangedragen programmeeropdracht omzetten naar functionele eisen voor een computerprogramma. APP-2. De student kan met behulp van natuurlijke taal of pseudocode een oplossingsalgoritme ontwerpen voor de geformuleerde functionele eisen op basis van stapsgewijze verfijning en verklaart keuzes die hij/zij hierin heeft gemaakt. APP-3. De student kan een technisch ontwerp opstellen welke voldoet aan de functionele eisen en kan dienen als basis voor de implementatie. APP-4. De student kan een programma op basis van een gemaakt ontwerp realiseren en verklaren hoe dit ontwerp is toegepast in het programma. APP-5. De student kan aantonen dat het programma voldoet aan de gestelde eisen. APP-6. De student kan een objectgeoriënteerd programma realiseren in Java, gegeven een specificatie of software-ontwerp. APP-7. De student begrijpt de belangrijkste concepten betreffende objectgeoriënteerd programmeren en overerving in Java en kan deze uitleggen. APP-8. De student heeft inzicht in de toestand van objecten gedurende de uitvoering van een Javaprogramma. APP-9. De student kan een functioneel ontwerp opstellen dat als basis kan dienen voor een ontwerp en implementatie. APP-10. De student kan een technisch ontwerp opstellen dat als basis kan dienen voor een implementatie. APP-11. De student heeft kennis van de TCP/IP-V4 en HTTP protocollen en kan de werking verklaren. APP-12. De student heeft kennis van het OSI netwerkmodel en taxonomie waarbij de student in 11

12 staat is om een vergelijking te maken met de internet protocol stack. APP-13. De student heeft kennis van gebruikte hardware bij ICT infrastructuren en kan de werking verklaren. APP-14. De student doet in groepsverband onderzoek naar UI-layout waarbij gebruik gemaakt wordt van de Gestalt-principes. De resultaten van het onderzoek worden toegepast op de statische- en dynamische webpagina s. APP-15. De student heeft kennis van de basiselementen van HTML5 en CSS3 APP-16. De student kan statische webpagina s realiseren met HTML5 en CSS3 overeenkomstig een gegeven ontwerp. APP-17. De student controleert elke gerealiseerde webpagina op kwaliteit. APP-18. De student heeft kennis van ServerSide webdevelopment met gebruik van PHP en MSSQL en kan dynamische webpagina s realiseren m.b.v. HTML5, CSS3 en PHP. Daarbij maakt de student gebruik van de voorschreven software. APP-19. De student heeft inzicht in zijn eigen professionele en ethisch handelen, werkt op een professionele manier samen en zorgt voor een adequate planning en organisatie van eigen en groepswerk. 8. scriteria Competentie scriteria Deeltentamen APP-1 APP-2 APP-3 APP-4 APP-5 APP-6 APP-7 APP-8 APP-9 De functionele eisen zijn volledig beschreven en dekken de volledige opdracht af. De gebruikersacties zijn volledig beschreven. Per gebruikersactie is beschreven wat het resultaat hiervan is, zoals uiteindelijk in het programma moet worden gerealiseerd. Het oplossingsalgoritme is volledig en passend bij de functionele eisen. Gemaakte keuzes bij het ontwerpen van het algoritme zijn beschreven en onderbouwd. Alle nodige variabelen zijn volledig beschreven. Alle methoden zijn volledig beschreven. De structuur van het programma in hoofdlijnen is beschreven en onderbouwd. Het ontwerp dekt alle eisen af. Gemaakte ontwerpkeuzes zijn gedocumenteerd en onderbouwd. Er is geen overbodige of herhalende code. Oplossingen die in de aangeboden API s (Processing, maar ook standaard Java) reeds bestaan, worden gebruikt. Controlestructuren in de source code zijn correct toegepast. Voorgeschreven coderingsstandaarden zijn toegepast. Afwijkingen van het ontwerp worden verklaard. Er is een testplan opgesteld met testcases die de functionaliteit en eisen voldoende afdekken. Alle beschreven eisen uit de analyse zijn getest en het test resultaat is beschreven in het rapport en voldoet aan de ICA-controlekaart. Het is duidelijk te zien welke testdata bij welke tests worden gebruikt. Toont kennis aan van OO-concepten zoals het onderscheid tussen klasse en object, verantwoordelijkheden van klassen, overerving, abstracte klassen, interfaces en polymorfisme. Past relevante objectgeoriënteerde gereedschappen op de juiste manier toe. Past de Java-syntax en aangeleerde programmeerconventies correct toe. Schrijft documentatie bij het programma die compleet en duidelijk is. Legt uit wat overerving is en kan beschrijven hoe en wanneer dit kan worden toegepast. Legt uit wat een interface is en hoe en wanneer deze kan worden toegepast. Legt uit wat de keywords static en final betekenen en wanneer en hoe ze kunnen worden toegepast. Legt uit wat de keywords public, private en protected betekenen en wanneer en hoe ze kunnen worden toegepast. Geeft een correcte weergave van de toestand van het programma in de aangeleverde tekentaal ( geheugenmodel ) Creëert een functioneel ontwerp dat een (informele) beschrijving bevat die voldoende basis biedt om een technisch ontwerp en realisatie op te baseren. Ontwerp & code Ontwerp & code Ontwerp & code Toets (1) Ontwerp & code Ontwerp & code Toets (2) Assessment Toets (2) Assessment Toets (2) Assessment 12

13 APP-10 APP-11 APP-12 APP-13 APP-14 APP-15 APP-16 Schrijft conform de eisen van de ICA-controlekaart. Creëert een technisch ontwerp dat een klassendiagram bevat dat is opgesteld volgens de aangereikte UML-regels. Creëert een technisch ontwerp dat een volledig overzicht geeft en gebruikt kan worden als basis voor een implementatie. Schrijft conform de eisen van de ICA-controlekaart. Neemt kennis van de aangereikte theorie door voldoende aanwezig te zijn tijdens colleges en gebruik te maken van feedbackmomenten. Weet hoe de aangereikte tools voor protocol analyse werken en kan deze toepassen. Verklaart met de aangereikte tools de werking van TCP/IP-V4 en HTTP. Weet wat het OSI netwerkmodel is, kan de diverse netwerklagen benoemen en weet de functie van elke laag. Mapt de TCP/IP- en http-protocollen op het OSI netwerkmodel en kan dit verklaren. Benoemt relevante hardware en verklaart de werking ervan. Weet de plaats van relevante hardware in ICT-infrastructuren. Heeft kennis van eenvoudig toegepast onderzoek. Voert een eenvoudig toegepast onderzoek uit naar UI-ontwerp voor het web met gebruikmaking van een onderzoeks-sjabloon. Verwerkt de resultaten in een onderzoeksverslag-sjabloon. Kent de Gestalt-principes voor web ontwerp en kan deze toepassen. Past de resultaten uit het onderzoek toe op het webontwerp. Geeft constructieve feedback op deelproducten van medestudenten. Weet wat de criteria zijn voor een correct schriftelijk rapport en past deze toe in alle op te leveren producten. Schrijft doel- en doelgroepgerichte teksten die voldoen aan de ICA controlekaart. Weet het verschil tussen HTML en CSS. Weet hoe een semantisch en syntactische correcte HTML en CSS tag opgebouwd is en kan deze toepassen. Identificeert in gegeven HTML en CSS code onjuistheden en corrigeert deze. Weet inhoud en opmaak van statische webpagina s op een correcte wijze te scheiden. De statische webpagina s worden op een juiste wijze weergegeven in minimaal twee verschillende browsers en komen overeen met de gegeven ontwerpen. Levert nette, overzichtelijke en scripts op en zorgt dat kwalitatieve elementen meegenomen zijn in de opgeleverde scripts. Assessment Toets (3) HTML/CSS template Toets (3) Toets (3) HTML/CSS template Dossier Toets (3) HTML/CSS template HTML/CSS template APP-17 Test opgeleverde webpagina s door het toepassen van W3C validatie. HTML/CSS template PHP website APP-18 Zet met behulp van de gegeven instructies een ontwikkelomgeving op om dynamische websites te ontwikkelen. Kent de syntax van PHP. Kent de PHP datatypen en datastructuren en kan deze toepassen. Herkent de PHP programmeerstructuren (herhaling en keuze) en kan deze toepassen. Weet hoe vanuit een PHP script een verbinding gemaakt kan worden met een database. Identificeert in een gegeven PHP script onjuistheden en corrigeert deze. Verantwoordt het volledig opgeleverde werk en kan dit toelichten. De bijdrage aan het eindproduct staat in verhouding tot de geleverde inspanningen van groepsleden. Toets (3) PHP website 9. Tentaminering S_Toets1 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving Toets (1) SPD met open vragen, geen hulpmiddelen Weging 10 13

14 Deeltentamenbeschrijving B_TOFOCode Beroepsproducten Functioneel ontwerp, technisch ontwerp, code, testrapport Weging 20 S_Toets2 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving Toets (2) OOPD met open vragen, geen hulpmiddelen Weging (%) 10 B_Assess Beroepsproduct, Assessment Deeltentamenbeschrijving Assessment over (het begrip van) het gemaakte beroepsproduct Weging (%) 20 B_HTML Beroepsproduct Deeltentamenbeschrijving HTML/CSS template Groepscijfer Weging (%) 10 B_PHP Beroepsproduct Deeltentamenbeschrijving PHP website Groepscijfer Weging (%) 20 S_Toets3 Schriftelijk tentamen Deeltentamenbeschrijving Toets (3) HTML, CSS en PHP, gesloten vragen Weging (%) B_Dossier Beroepsproducten, Mondeling tentamen

15 10. Onderwijsperiode Zie Opleidingsstatuut (deel 1) en lesrooster 11. Maximum aantal deelnemers N.v.t. Deeltentamenbeschrijving Dossier met bewijsmateriaal professional skills Voldoende Onvoldoende (Individueel) Minimaal resultaat Voldoende Weging N.v.t. 15