VRAAG 1. Een afschotplan is: A: verplicht voor de jacht op grof wild B: verplicht voor de jacht op patrijs C: enkel verplicht voor de jacht op ree

Transcriptie

1 VAK I WETGEVING

2 VRAAG 1 Een afschotplan is: A: verplicht voor de jacht op grof wild B: verplicht voor de jacht op patrijs C: enkel verplicht voor de jacht op ree

3 VRAAG 2 Welke wildsoort mag niet in de handel gebracht worden? A: de patrijs B: de houtduif C: de smient

4 VRAAG 3 De jachtrechthouder moet de kaart van zijn jachtterrein neerleggen bij: A: de gouverneur B: de arrondissementscommissaris C: het Agentschap voor Natuur en Bos

5 VRAAG 4 De gewone jacht op Canadese ganzen opent op: A: 15 augustus B: 15 september C: 15 oktober

6 VRAAG 5 De gewone jacht op volwassen wilde zwijnen is tijdens het huidige jachtseizoen: A: gesloten van 15 juli tot 31 juli B: nooit gesloten C: alleen gesloten in maart

7 VRAAG 6 De Turkse tortel behoort tot: A: het overig wild B: de beschermde vogels C: het kleinwild

8 VRAAG 7 De eerste houder van het jachtrecht op een perceel is: A: de eigenaar van het perceel B: de landbouwer die het perceel in gebruik heeft C: de persoon die door het gemeentebestuur werd aangeduid

9 VRAAG 8 Voor de jacht op ree moet men kogelpatronen gebruiken waarvan de kinetische energie op 100 m van de loopmond minimaal: A: 2200 J bedraagt B: 1500 J bedraagt C: 980 J bedraagt

10 VRAAG 9 Welke eendensoort behoort niet tot de categorie waterwild? A: de krakeend B: de tafeleend C: de bergeend

11 VRAAG 10 Om te kunnen worden erkend moet een WBE: A: de jachtterreinen van minimaal vijf jachtrechthouders verenigen B: de jachtterreinen van minimaal twee jachtrechthouders verenigen C: de jachtterreinen van minimaal tien jachtrechthouders verenigen

12 VRAAG 11 Tijdens het huidige jachtseizoen kunnen vossen worden bejaagd : A: van een uur vóór officiële zonsopgang tot een uur na officiële zonsondergang B: van officiële zonsopgang tot een uur na officiële zonsondergang C: van officiële zonsopgang tot officiële zonsondergang

13 VRAAG 12 Een jachtverlof kan onder bepaalde omstandigheden ingetrokken worden door: A: het hoofd van het Agentschap voor Natuur en Bos B: de arrondissementscommissaris C: de burgemeester

14 VRAAG 13 Wie een volledig jachtseizoen wil jagen, dient het wildrapport in tegen: A: 1 april B: 1 juli C: 1 september

15 VRAAG 14 De gewone jacht op patrijzen door een onafhankelijke jachtrechthouder is: A: steeds toegestaan B: verboden C: toegestaan onder bepaalde voorwaarden

16 VRAAG 15 De jacht op waterwild is verboden op de waterplassen en waterlopen wanneer de oppervlakte water en rietkragen met ijs bedekt zijn: A: over meer dan 25% van de oppervlakte B: over meer dan 10% van de oppervlakte C: over meer dan 50% van de oppervlakte

17 VAK II FAUNA

18 VRAAG 16 De ree is in hoofdzaak een dier gebonden aan: A: de rand van de bossen en bosjes met veel onderhout B: de venen en open heiden C: grote bosmassieven met sterk gesloten bossen zonder onderhout

19 VRAAG 17 Het blijvend gebit van het reewild bestaat normaal uit: A: 46 tanden B: 28 tanden C: 32 tanden

20 VRAAG 18 Een overloper is een wild zwijn: A: tussen 12 en 24 maanden B: tussen 24 en 36 maanden C: van meer dan 36 maanden

21 VRAAG 19 Een hinde van het edelhert draagt : A: 30 tot 32 weken B: 34 tot 36 weken C: 42 tot 44 weken

22 VRAAG 20 Een mannelijk edelhert dat in de maand juni wordt waargenomen draagt meestal: A: een geveegd gewei B: een bastgewei C: geen gewei

23 VRAAG 21 De mannelijke haas: A: is polygaam B: vormt met de moerhaas een paar voor gans het leven C: vormt met de moerhaas een paar voor gans het seizoen

24 VRAAG 22 Een normaal fazantenlegsel bestaat uit: A: ongeveer 20 blauwgrijze eieren B: ongeveer 10 tot 15 witte ronde eieren C: ongeveer 10 tot 15 groenbruine eieren

25 VRAAG 23 Een klucht patrijzen brengt de nacht door: A: op de grond in een min of meer gesloten groep B: op de lage takken van struiken en bomen C: individueel verspreid op de grond

26 VRAAG 24 Bij welke van de volgende wildsoorten neemt het vrouwelijk dier het initiatief om een voortplantingsterritorium uit te zoeken? A: bij houtduiven B: bij patrijzen C: bij fazanten

27 VRAAG 25 Welk is het zeer typische soortenkenmerk bij de woerd van de wilde eend: A: de groene kopveren B: de krulveren op de staart C: de oranje poten

28 VRAAG 26 De wintertalingwoerd heeft een: A: opvallende groene oogstreep B: opvallende witte oogstreep C: opvallende zwarte oogstreep

29 VRAAG 27 De watersnip vliegt: A: met gespreide witte staart B: zwijgzaam op C: zigzaggend op

30 VRAAG 28 Een volwassen holenduif en een volwassen houtduif kan men in volle vlucht van elkaar onderscheiden door: A: de witte vleugelstreep bij de houtduif B: het opvallend verschil in kleur C: de witte halsvlek bij de holenduif

31 VRAAG 29 Tijdens de koude wintermaanden: A: trekken alle houtduiven naar zuidelijke gebieden B: vertoeven houtduiven uit noordelijke landen in ons land C: trekken alle houtduiven naar het oosten

32 VRAAG 30 Konijnen bereiken hun geslachtsrijpheid normaal op de leeftijd van: A: 12 maanden B: 6 maanden C: 18 maanden

33 VRAAG 31 Een volledig zwarte watervogel met een witte bles boven de snavel is: A: een kievit B: een waterhoen C: een meerkoet

34 VRAAG 32 Welke uil draagt oortjes op de kop? A: de ransuil B: de kerkuil C: de steenuil

35 VRAAG 33 Het fret is de naaste verwant van: A: de steenmarter B: de bunzing C: de hermelijn

36 VRAAG 34 Om het kleinwild na het schot binnen te halen gebruikt men best een: A: labrador B: St.-Hubertushond C: ruwharige teckel

37 VRAAG 35 Welke roofvogel slaat zijn prooi in volle vlucht? A: de wespendief B: de buizerd C: de boomvalk

38 VRAAG 36 Deze vogel behoort tot: A: de kraaiachtigen B: de duiven C: de lijsterachtigen

39 VRAAG 37 Dit dier is: A: een jong konijn B: een oud konijn C: een haas

40 VRAAG 38 Deze vogel herken je als: A: een aalscholver B: een dodaars C: een fuut

41 VRAAG 39 Aan de typische bek herken je de vogel op deze foto als: A: een grutto B: een wulp C: een plevier

42 VRAAG 40 Deze foto is genomen rond: A: eind mei B: midden augustus C: begin december

43 VRAAG 41 Deze vogel is: A: een knobbelzwaan B: een kleine zwaan C: een wilde zwaan

44 VRAAG 42 De eend op deze foto is: A: een mannelijke smient B: een mannelijke krakeend C: een mannelijke tafeleend

45 VRAAG 43 Wanneer komen jongen van deze wildsoort het eerst buiten het hol? A: op ongeveer 6 weken B: op ongeveer 2 weken C: op ongeveer 4 weken

46 VRAAG 44 Deze vogels zijn: A: fazantenhennen B: auerhoenders C: korhennen

47 VRAAG 45 Dit is het gebit van: A: een overloper B: een frisling C: een volwassen wild zwijn

48 VAK III JACHTWAPENS EN MUNITIE

49 VRAAG 46 Deze patroon heeft: A: een groefhuls B: een gordelhuls C: een randhuls

50 VRAAG 47 Op de figuur is een hagelpatroon weergegeven in doorsnede. De afgebeelde patroon bezit: A: een schotelprop B: een vilten prop C: geen prop

51 VRAAG 48 Tijdens een drijfjacht wordt een stuk wild getroffen dat achter de lijn van de schutters sterft. De schutter zal : A: het stuk laten liggen tot het einde van de drift B: het stuk onmiddellijk ophalen C: het stuk onmiddellijk ophalen maar zijn geweer op zijn post laten

52 VRAAG 49 Een open jachtgeweer met kippende loop wordt gesloten terwijl men: A: de lopen omhoog brengt en het wapen toeklapt B: de lopen omlaag brengt en de kolf omhoog brengt C: de lopen horizontaal houdt en de kolf omhoog brengt

53 VRAAG 50 Bij regenweer gebruikt men voor het schieten van hazen best een hagelpatroon nummer: A: 4 B: 6 C: 9

54 VRAAG 51 Voor de jacht op grofwild in België zijn de volgende kalibers vooral geschikt voor algemeen gebruik: A: 5,1 tot 5,8 mm B: 6,5 tot 9,5 mm C: 10,5 tot 11,5 mm

55 VRAAG 52 Met dezelfde vertreksnelheid aan de loopmond zullen hagelkorrels nr.3 t.o.v. hagelkorrels nr.6: A: verder dragen B: even ver dragen C: minder ver dragen

56 VRAAG 53 Welke van deze patronen geeft normaal de meest dichte dekking (meest korrels per dm²) op 35 meter? A: 28 gram staalhagel nummer 2 B: 28 gram staalhagel nummer 4 C: 28 gram staalhagel nummer 6

57 VRAAG 54 Het kleinste kaliber van de onderstaande kogelpatronen is: A:.224 Weatherby B: 7 x 64 C:.30-06

58 VRAAG 55 Welke combinatie is wettelijk niet aangewezen: A: hert en patroon 5,6 x 57R B: wild zwijn en patroon 8 x 68S C: ree en patroon 7 x 64

59 VRAAG 56 Een full-choke loop en een 70 mm patroon geven nog een aanvaardbare en dus dodelijke groepering tot maximaal: A: 40 m B: 50 m C: 60 m

60 VRAAG 57 Met looplengte bedoelt de wetgever de afstand tussen: A: de uitgang van de kamer en het begin van de choke B: de uitgang van de kamer en de loopmond C: de ingang van de kamer en de uitgang van de loopmond

61 VRAAG 58 Veiligheidshalve moet de weerstand op de eerste trekker van een dubbelloopsgeweer ongeveer: A: 0,5 tot 1 kg bedragen B: 1,7 tot 2 kg bedragen C: 2,5 tot 3 kg bedragen

62 VRAAG 59 Bij het gebruik van een richtkijker zal men het oog meestal: A: op het kijkglas (oculair) houden B: 2 cm van het kijkglas (oculair) verwijderd houden C: ongeveer 8 cm van het kijkglas (oculair) verwijderd houden

63 VRAAG 60 Hoeveel druk ontstaat er ongeveer in een standaard bukskarabijn wanneer men dit afvuurt? A: 400 à 650 bar B: 3000 à 4000 bar C: meer dan 6000 bar