Woning met bijgebouw Blekerijweg 1a te IJsselmuiden

Transcriptie

1 Quickscan milieu en ruimte Woning met bijgebouw Blekerijweg 1a te IJsselmuiden in opdracht van Chairy Control bv, de heer H. Stoel Datum: 12 maart 2009 Projectnummer: 19.12

2 Auteur: Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte John Westerdiep Thomas a Kempisstraat KT Doetinchem / advies@westerdiep.nl Dit document is auteursrechtelijk beschermd. Het is niet toegestaan dit document of delen hieruit te vermenigvuldigen of anderszins te gebruiken voor andere doeleinden dan in het kader van het hier genoemde project. Indien u de inhoud of opzet van dit rapport voor een ander toepassing wenst te gebruiken, dan is daarvoor toestemming nodig van de auteur. II

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1 2. Milieuzonering inleiding 2.2 onderzoek 2.3 beoordeling en conclusie 3. Externe veiligheid inleiding 3.2 onderzoek 3.3 beoordeling en conclusie 4. Geluid inleiding 4.2 bedrijven 4.3 wegverkeer 4.4 beoordeling en conclusie 5. Luchtkwaliteit inleiding 5.2 ontwikkeling 5.3 onderzoek 5.4 beoordeling en conclusie 6. Bodem inleiding 6.2 onderzoek 6.3 beoordeling en conclusie 7. Archeologie inleiding 7.2 onderzoek 7.3 beoordeling en conclusie 8. Waterhuishouding (watertoets) inleiding 8.2 onderzoek 8.3 beoordeling en conclusie 9. Flora en fauna inleiding 10.2 onderzoek 10.3 beoordeling en conclusie 10. Conclusie en advies 8 BIJLAGE 1: INDICATIEF LUCHTONDERZOEK 0

4 1. INLEIDING Het initiatief is om op een perceel aan de Blekerijweg 1a te IJsselmuiden een woning en bijgebouw te bouwen. Het gaat om een aanbouw van een woning met een oppervlak van 181 m 2 en een bijgebouw met een oppervlak van 148 m 2. De voorgenomen activiteit past niet binnen de kaders van het geldend bestemmingsplan. Als voorbereiding voor het schrijven van de ruimtelijke onderbouwing is een quickscan ruimte en milieu opgesteld. In de quickscan is gekeken naar de aspecten die mogelijk relevant zijn voor een beoordeling van de plannen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De quickscan geeft aan in welke mate beperkingen vanuit milieu en ruimte te verwachten zijn. Ook is een overzicht gegeven van de noodzakelijk uit te voeren onderzoeken voor een ruimtelijke onderbouwing binnen de kaders van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het bouwplan bevindt zich aan de rand van een woongebied en een gemengd gebied. Het is gesitueerd binnen de bebouwde kom om circa 80 meter van de Frieseweg en ruim 200 meter van de IJssel. In de directe omgeving bevindt zich een opslagloods/detailhandel, een praktijklokaal van een VMBO-school, een sportschool en woningen. In deze rapportage van de quickscan milieu en ruimte is beschreven wat de resultaten zijn van een verkenning voor de aspecten milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, geur, flora en fauna, watertoets, archeologie en bodem. 1

5 2. MILIEUZONERING 2.1 inleiding Dit onderdeel is een verkenning van de milieuhygiënische inpasbaarheid van de nieuwe functies. Het plangebied bevindt zich aan de rand van een gemengd gebied en een woongebied. Het plan voorziet in het realiseren van een woning met bijgebouw. Een woning is gevoelig voor alle milieuaspecten. 2.2 onderzoek In de directe omgeving bevindt een bedrijfsactiviteit die invloed kan hebben op de milieukwaliteit binnen het plangebied. Dit is een showroom en detailhandel. Verder is er een praktijklokaal van een VMBO-school, een sportschool en zijn er woningen. Om te beoordelen of de detailhandel, het VMBO praktijklokaal en de sportschool beperkend zijn voor het bouwplan is gebruik gemaakt van de gegevens uit publicatie Bedrijven en milieuzonering, versie 16 april Op basis van deze publicatie kan worden gesteld dat voor het schoollokaal en sportschool 30 meter (met correcte 10 meter) in acht moet worden gehouden en voor de detailhandel 10 meter (met correctie 0 meter). 2.3 beoordeling en conclusie De conclusie is dat de activiteiten geen invloed hebben op de milieukwaliteit van het bouwplan. De milieukwaliteit ter plaatse is om die reden niet in strijd met het beschermingsniveau voor de voorgestane functie. Ook is niet aannemelijk dat het initiatief van invloed is op de milieukwaliteit en het functioneren van activiteiten in de omgeving. In de afzonderlijke hoofdstukken wordt ingegaan op de mogelijke invloed en de consequenties van het realiseren van een woning met bijgebouw op de voorgestane locatie. 3. EXTERNE VEILIGHEID 3.1 inleiding Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico s bij onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving. Door maatregelen kan de noodzakelijk aan te houden afstand tussen een risicovolle activiteit en een voor risicogevoelig object worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten risico s, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het groepsrisico kijkt naar het aantal mensen dat kan overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. De kans op een ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Het plaatsgebonden risico is een maat voor een minimum beschermingsniveau. Dit wordt aangegeven met een contour waarbinnen beperkingen gelden voor zogenoemde (beperkt) kwetsbare objecten. Naast de kansen op overlijden wordt gekeken naar de mate van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten. 2

6 3.2 onderzoek Het plan voorziet in het positief bestemmen van een beperkt risicogevoelig object. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied bevinden zich geen risicovolle bedrijfsactiviteiten. Er zijn ook geen wegen in de directe omgeving aanwezig die zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Er bevindt zich geen bovengrondse hoogspanningsleiding nabij het onderzoeksgebied. Om te voorkomen dat ondergrondse kabels en leidingen worden geraakt, dient voordat grondwerkzaamheden worden gekeken worden naar de aanwezigheid van deze kabels of leidingen (Klick-melding). 3.3 beoordeling en conclusie Er zijn geen belemmeringen vanuit de eisen aan de externe veiligheid. 4. GELUID 4.1 inleiding De mate waarin het geluid milieugevoelige functies mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er normen voor geluidsgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde (wettelijke) eisen is soms een akoestisch onderzoek nodig. De ontwikkeling die het bestemmingsplan toelaat zal gemotiveerd dienen te worden vanuit de onderzoeksresultaten en de kenmerken van de specifieke situatie. 4.2 onderzoek Het plan voorziet in het ontwikkelen van een woning met bijgebouw. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer geluidgevoelig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek naar de geluidsbelasting uitgevoerd. Bedrijven Er bevindt zich nabij het plangebied geen bedrijven met invloed op de geluidkwaliteit binnen het plangebied. Wegverkeer De belangrijkste infrastructuur met mogelijke invloed op de milieukwaliteit is de Blekerijweg. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (SRM1-berekening wegverkeer, Alcedo, 21 januari 2009). Uit dit onderzoek blijkt een geluidsniveau op de gevel van L den 45 db (incl. art. 110 Wgh) etmaalwaarde. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van L den 48 db etmaalwaarde. 4.3 beoordeling en conclusie Er zijn vanuit het aspect geluid geen beperkingen voor de woonfunctie. 3

7 5. LUCHTKWALITEIT 5.1 inleiding Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De kern van de Wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. De uitvoeringsregels behorende bij de Wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr), die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de luchtkwaliteit verbeteren als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit heeft een systeem ontworpen waarbij niet in betekenende mate (ofwel NIBM), een belangrijke toetssteen is bij het beoordelen van (ruimtelijke) ontwikkelingen. Voor de periode tussen het in werking treden van de Wet luchtkwaliteit en het verlenen van toestemming door de EU is het begrip NIBM gedefinieerd als 1% van de grenswaarde NO 2 en PM 10. Daarna volgt een ophoging van 1% naar 3%. Toelichting: een NIBM van 1% betekent bij de norm voor fijn stof van 40 µg/m 3 dat er een toename van fijn stof mag zijn van 0,4 µg/m 3. Dit komt ongeveer overeen met 100 woningen (of meer). 5.2 onderzoek Het project voorziet in een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Het plan voorziet niet in een in betekende mate (NIBM) 1 verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is een berekening uitgevoerd naar de luchtkwaliteit op de projectlocatie. Dit om te bepalen of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan het beschermingsniveau voor de functie wonen. Bij deze berekening is gebruik gemaakt van het webbased CAR model versie (versie, april 2008). Uit dit onderzoek blijkt dat de concentratie luchtvervuilende stoffen ruimschoots voldoet aan de grenswaarden opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. Het plan voldoet voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit aan de eisen van de Wet luchtkwaliteit en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Uit de berekening van de achtergrondconcentratie blijkt dat in het jaar 2009 ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde (zie bijlage 1). 5.3 beoordeling en conclusie Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit te plaatse is gekeken naar de concentraties aan luchtvervuilende stoffen in de buitenlucht. Dit onderzoek wijst uit dat binnen het onderzoeksgebied de concentraties luchtvervuilende stoffen in de buitenlucht ruimschoots voldoet aan de grenswaarden gesteld in de Wet luchtkwaliteit. Toetsing aan de Wet luchtkwaliteit geeft aan dat zondermeer wordt voldaan aan de eisen van de Regeling en Besluit niet in betekenende mate (NIBM). Vanuit het aspect luchtkwaliteit voldoet het plan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. 1 Regeling en Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), 15 november

8 6. BODEM 6.1 inleiding In de ruimtelijke onderbouwing zal inzicht moeten worden gegeven in de verwachte bodemkwaliteit. Dit om het plan te kunnen beoordelen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en de financiële haalbaar. 6.2 onderzoek Bij een uitbreiding van 50 m 2 of meer geldt een plicht tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Voor deze locatie is een verkennend bodemonderzoek (nr , IJB funderingstechnologie bv, 13 maart 2001) uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geleidt tot verschillende nadere onderzoeken en sanering van de bodem (Beschikking OV/ ). De sanering voor perceel Blekerijweg 1a is afgesloten met het afgraven van de bodem en het opbrengen van een leeflaag van 1 meter. De sanering en leeflaag zijn onder controle van de overheid uitgevoerd. Voor enkele naburige percelen is het grondwater nog verontreinigd. Verschillende bodemonderzoeken: Verkennend bodemonderzoek, opdrachtnummer 63637, IJB funderingstechnologie bv, 13 maart 2001 Nader bodemonderzoek, opdrachtnummer IJB Geotechniek bv, 15 augustus 2002 Verkennend en nader bodemonderzoek, opdrachtnummer 64577, IJB Geotechniek bv, 26 september 2002 Deelsaneringsplan, opdrachtnummer 64635, IJB Geotechniek bv, 27 november 2002 Aanvullende notitie bodemsanering, kenmerk /jr01, Hunneman Milieu-advies, 26 maart beoordeling en conclusie Door het saneren van de bodem en het opbrengen van een leeflaag is de bodem geschikt voor de functie wonen. 5

9 7. ARCHEOLOGIE 7.1 inleiding Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet derhalve onderzocht worden, of sprake is van archeologische waarden. Als archeologische waarden aanwezig zijn, zal moeten worden bepaald hoe hier mee wordt omgegaan. Artikel 5 van het Verdrag van Malta bepaalt dat de ondertekende landen streven naar een regeling waarbij archeologische belangen tijdig worden meegenomen bij het ruimtelijke ordeningsbeleid. Het archeologisch erfgoed is één van de maatschappelijke aspecten die gewogen wordt bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en het ontwerpen van een nieuw bestemmingsplan. Indien blijkt dat op het onderzoeksgebied een middelhoge of hoge verwachtingswaarde rust, dan is het karteren gewenst. Indien echter blijkt dat er verstoring van de bodem hebben plaatsgevonden, is geen onderzoek nodig. Wanneer sprake is van een zekere verwachtingswaarde (trefkans), dan zal bij graafwerkzaamheden rekening moeten worden gehouden met eventuele archeologische resten. 7.2 onderzoek De Monumentenwet 1988 geeft aan dat geen archeologisch onderzoek nodig is bij bodemverstoringen kleiner dan 100 m 2. Ook is een archeologisch onderzoek die eerder zijn geroerd niet zinvol. De bodem van het perceel Blekerijweg 1a is voor de bodemsanering tot op 1 meter afgegraven en weer opgevuld met een leeflaag. De fundering voor de woning en bijgebouw zullen niet verder gaan dan de leeflaag. Een archeologische onderzoek is de geroerde grond niet nodig. 7.3 beoordeling en conclusie De kans dat archeologische resten worden aangetroffen op het perceel is nihil. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. 8. WATERHUISHOUDING (WATERTOETS) 8.1 inleiding Een watertoets maakt duidelijk op welke wijze bij de ontwikkeling van een gebied rekening kan worden gehouden met de gebiedsspecifieke waterhuishouding en de daarvoor gestelde criteria en aandachtspunten. De meerwaarde van een watertoets is dat vroegtijdig systematisch aandacht is voor het meewegen van wateraspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten. De mate waarin de watertoets invloed heeft op het plan hangt af van de impact van het plan op de waterhuishouding. Bij elke ontwikkeling zal echter gekeken moeten worden naar een eventuele toename van het verhard oppervlakte. Indien het verhard oppervlakte toeneemt, dan zal dit moeten worden gecompenseerd. Uitgangspunt daarbij is het standstil beginsel. Daarbij zal het af te voeren 6

10 hemelwater tot het minimum beperkt moeten worden. Dit kan worden bereikt door te kijken naar de specifieke mogelijkheden voor het opvangen van water en retentie. De ambities kunnen gezien de inrichting van de buitenruimte, afhankelijkheid van de aanwezige rioolsysteem en het initiatief niet hoog zijn. 8.2 onderzoek Het gebied heeft geen bijzondere beschermende status of doelstelling op het gebied van water zoals een grondwaterbeschermingsgebied, strategisch actiegebied of beschermingszone voor drinkwater. De woonactiviteit leidt niet tot een wezenlijke toename of afname van het oppervlaktewater en zorgt niet voor een potentieel gevaar voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Het gaat om een totaal oppervlak aan gebouwen van 329 m 2. Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak zal worden afgewaterd naar de omliggende sloten. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat het af te voeren hemelwater tot het minimum (standstil) wordt beperkt. 8.3 beoordeling en conclusie Er zijn vanuit de doelstelling van de watertoets geen belemmeringen te verwachten. 9. FLORA EN FAUNA 9.1 inleiding Bij ruimtelijke ingrepen zoals de sloop van bestaande bebouwing en realisatie van gebouwen, moet wettelijk gezien rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden. Hierbij kan onderscheidt worden gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Het onderzoek naar de natuurwaarden dient enerzijds aan te geven of deze waarden er zijn en anderzijds of de nieuwe ontwikkeling de aanwezige natuurwaarden aantast. Er is een quickscanonderzoek (veldonderzoek) uitgevoerd naar de noodzaak en mogelijkheden voor gebieds- en soortenbescherming. Dit onderzoek is een eerste beoordeling van de verwachtingswaarde voor natuurlijke groeiplaatsen voor planten en vaste rust- en verblijfsplaatsen voor dieren. Deze quickscan doet verslag van dit onderzoek. 9.2 onderzoek De onderzoekslocatie bevindt zich aan de rand van een woongebied en gemengd gebied. De onderzoekslocatie bevindt zich in zijn geheel buiten een ecologische hoofdstructuur of te beschermen natuurgebied. Er zijn twee bomen op het perceel aanwezig, een kastanjeboom en een berk. Ook bevindt zich een kastanjeboom nabij de perceelgrens. Voor het overige zijn er geen natuurlijke elementen aanwezig en is het gebied onbebouwd. Het perceel is recentelijk afgegraven voor een sanering van de bodem. De afgraving was tot een diepte van 1 meter. De bodem is opgevuld met een leeflaag van 1 meter. Op het terrein is daarmee bouwrijp gemaakt. Het terrein is ingezaaid met een standaard grasmengsel. Voor de bouw van de woning zal een (berken)boom moeten worden gekapt. Deze berkenboom heeft geen broed- of verblijfsplaatsen voor 7

11 vogels. Bij de kap van de boom wordt rekening gehouden met mogelijk aanwezige broedplaatsen (zorgplicht). Tijdens de quickscan onderzoek zijn binnen het plangebied geen leefgebieden of (beschermde) soorten aangetroffen. 9.3 beoordeling en conclusie Het veldonderzoek heeft geen waarnemingen van te beschermen planten- of diersoorten opgeleverd. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de flora en fauna. Wel zal bij de kap van de berkenboom rekening moeten worden gehouden met eventueel aanwezige nesten in het broedseizoen van vogels. De kap dient bij aanwezigheid van broedplaatsen, buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. 8

12 10. CONCLUSIE EN ADVIES Voor de realiseren van een woning met bijgebouw is een quickscan milieu en ruimte uitgevoerd. Deze studie kijkt naar de mogelijke beperkingen vanuit milieu en ruimte. Het gaat daarbij om de aspecten geluid, lucht, externe veiligheid, flora en fauna, archeologie en water. De quickscan milieu en ruimte is gebaseerd op bestaande informatie of globaal technisch onderzoek. Uit de resultaten van de quickscan milieu en ruimte blijkt dat er geen aanvullende onderzoeken nodig zijn. Gemeenten hebben een zekere vrijheid in de wijze waarop onderzoeken worden beoordeeld. Ook zijn ze verschillend in het stellen van eisen aan de diepgang van onderzoeken. Geadviseerd wordt de onderzoeksresultaten van de quickscan met de gemeente Kampen te bespreken en in overleg te bepalen of voldoende informatie beschikbaar is. 9

13 BIJLAGE 1: LUCHTKWALITEIT Er zijn berekeningen uitgevoerd met het CAR model versie Uit deze berekeningen blijkt dat de berekenden waarden ruim onder de grenswaarden liggen. Het plan zorgt niet voor een wenselijke toename van de luchtverontreiniging (niet in betekende mate). resultaten PM norm Jaargemiddelde 19,4 19,1 17,7 achtergrond Jaargemiddelde 19,5 19,2 17,7 40 µg/m 3 Overschrijdingen 24 uur keer Geen overschrijdingen van grenswaarden De resultaten van PM 10 mogen voor aanwezigheid van zeezout worden gecorrigeerd. De zoutcorrectie (jaargemiddelde concentratie) voor de gemeente Kampen is 4 µg/m 3. De getoonde waarden zijn inclusief de zeezoutcorrectie. NO norm Jaargemiddelde 16,5 15,9 12,6 achtergrond Jaargemiddelde 16,7 16,1 12,7 40 µg/m 3 Overschrijdingen uurgemiddelde keer Geen overschrijdingen van grenswaarden 10