Methodiekhandleiding IAG

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Methodiekhandleiding IAG"

Transcriptie

1 Methodiekhandleiding IAG 1

2 2013 Nederlands Jeugdinstituut Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Auteurs Mariska van der Steege Ingrid Ligtermoet Lianne Lekkerkerker Elke van der Vliet Deze handleiding kwam mede tot stand met dank aan leden van de ontwikkelgroep en de klankbordgroep: Leden ontwikkelgroep Alida Hielema, Accare Sanne Pronk, Altra Betty Neutel, Ambiq Nicole Hopstaken, De Rading Colette Montens, Juzt Anthon de Vos, Karakter Annabet Jongkind, Hulp aan Huis Overijssel Roos Spijkerman, NHL Hogeschool Jet Evers, Pactum Mirjam Bos, Saxion Hogeschool Deelnemende instellingen in de klankbordgroep Accare, Altra, Ambiq, De Twentse Zorgcentra, Dimence, Elker, Entrea, s Heeren Loo: Kwadrant Arkemeyde, Hogeschool Utrecht, Jarabee, Juzt, Kwadrant Arkemeyde, Lijn5, LSG Rentray, Mediant, OCK het Spalier, Parlan, Rubicon, Trajectum, Yorneo, Zonnehuizen. Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus DE Utrecht Telefoon (030) Website 2

3 Inhoud Methodiekhandleiding IAG... 1 Inleiding De doelgroep en het doel van IAG Basisuitgangspunten van IAG De doelgroep van IAG Het doel van IAG Instroomcriteria voor IAG De basis van IAG Basishouding, motiveren en opbouwen werkrelatie met gezinnen De basishouding van de gezinsbehandelaar IAG Werken aan een goede samenwerkingsrelatie Motiveren tot verandering Voortdurende aandacht voor veiligheid Wat is veiligheid? Het analyseren en beoordelen van de veiligheid Bespreken van signalen van (on)veiligheid Opstellen van een veiligheidsplan Monitoren veiligheid en inschatten toekomstige veiligheid De opbouw van IAG Fasering van IAG Startfase Startgesprek Instrumenten startfase De inzet van gestandaardiseerde vragenlijsten Doelen stellen Hulpverleningsplan Monitoren van de voortgang Afbouw en afscheid Oplossingsgerichte gespreksvoering Uitgangspunten oplossingsgerichte benadering Oplossingsgerichte gesprekstechnieken Geven van psycho-educatie Belang van psycho-educatie en aandachtspunten Psycho-educatie over de ontwikkeling van jeugdigen Psycho-educatie over een licht verstandelijke beperking Psycho-educatie over autisme spectrum stoornissen Psycho-educatie over ADHD Psycho-educatie over gedragsstoornissen Psycho-educatie over angst- en stemmingsproblemen Psycho-educatie over loyaliteitsproblemen Leren van vaardigheden aan gezinsleden Algemene technieken om vaardigheden aan te leren Vaardigheden voor het beïnvloeden van gedachten en gevoelens Herkennen van gevoelens Omgaan met gevoelens Beïnvloeden van gedachten Aanleren van opvoedingsvaardigheden Aanleren van sociale vaardigheden aan jeugdigen

4 7 Gezinstherapeutische technieken Uitgangspunten van systeemgerichte benaderingen Gezinssystemen Technieken om gezinssystemen in kaart te brengen Technieken om de communicatie in het gezin te verbeteren Vergroten en benutten van het sociaal netwerk Het sociaal netwerk helpen activeren en uitbreiden Stimuleren gebruik van maatschappelijke voorzieningen Gezinnen leren zelf hun sociaal netwerk te vergroten en benutten Aanpakken van problemen in de omstandigheden van het gezin Competenties, werkbegeleiding en benodigde randvoorwaarden Basiscompetenties van de gezinsbehandelaar IAG Werkbegeleiding Individuele coaching Casuïstiekbespreking in teamverband Randvoorwaarden Theoretische onderbouwing IAG Onderbouwing van doelgroep en doelen: probleemanalyse Theoretische onderbouwing van de aanpak van IAG Werkzame elementen in de aanpak van IAG Het beschikbare onderzoek naar IAG Literatuur Bijlagen 2.1 De oplossingsgerichte flowchart 3.1 Checklists voor competentie-analyse bij ouders 3.2 Vragenlijst dagelijkse routine 3.3 Netwerkschema 5.1 Bruikbare informatiebronnen psycho-educatie 5.2 Ontwikkelingstaken voor kinderen en jongeren 6.1 Thermometer 6.2 Eerste hulpkaart 6.3 Stoplicht 6.4 Schema storende en helpende gedachten 6.5 Voorbeeld beloningskaart 6.6 Voorbeeld weekschema 7.1 Gebruikte symbolen genogram 7.2 Voorbeeldvragen genogram 10.1 De STAP-methode voor casuïstiekbespreking 4

5 Inleiding De methodiekhandleiding Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) is een actualisering en doorontwikkeling van de eerdere versie van de methodiek voor Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) uit 1998 (Van Schot & Van der Steege, 1998). Ook bevat deze handleiding de methodische elementen die daarna in de praktijk zijn ontwikkeld en uitgevonden. Na de introductie van Families First in Nederland in 1993 ontstonden met name in Noord- en Oost- Nederland intersectorale Hulp aan Huis-programma s. Deze programma s boden vormen van Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling gericht op verschillende doelgroepen (gezinnen met voornamelijk opvoedingsproblematiek, gezinnen waar bij een van de gezinsleden psychiatrische problematiek speelt of een licht verstandelijke beperking). De basis van deze verschillende vormen vertoont grote overeenkomsten (gericht op verandering van gedrag, systemisch en oplossingsgericht). Onderzoek heeft daarnaast laten zien dat de verschillende vormen van IAG gedragsproblematiek bij de jeugdigen in het gezin doet afnemen evenals de ervaren opvoedingsbelasting bij de ouders (Veerman, Janssens & Delicat, 2005). In de jaren na de start van deze programma s kwam de innovatie- en ontwikkelkracht van IAG onder druk te staan. De toenemende marktwerking in de jeugdzorg leidde tot concurrentie, afnemende samenwerking en versnippering. Daarbij werden soortgelijke evidence-based interventies uit het buitenland geïntroduceerd in Nederland (zoals Triple P, Multisysteemtherapie (MST) en Parent Management Training Oregon (PMTO)). Deze interventies richtten zich op soortgelijke gezinnen, boekten vergelijkbare resultaten, beschikten over robuust, wetenschappelijk onderzoek uit het buitenland en legden eveneens de nadruk op implementatie en borging middels werkbegeleiding, training en effectmonitoring. Ondertussen kwam de gezamenlijk doorontwikkeling en ook het onderzoek naar IAG op een laag pitje te staan. Wel werden er in de praktijk allerlei aanpassingen gedaan aan de oorspronkelijke methodiek. Zo werd het oplossingsgericht werken erin opgenomen en werden technieken gericht op het interveniëren in de relaties en patronen in het systeem verder ontwikkeld en geconcretiseerd. Verschillende aanbieders van IAG achtten het van steeds groter belang deze ontwikkelingen te verankeren in een geactualiseerde methodiekhandleiding. In september 2012 startte een project om dit te realiseren. Deze methodiekhandleiding is tot stand gekomen op initiatief van de participatiegroep IAG. Hieraan nemen managers uit ruim twintig aanbieders van IAG deel, die uit hun midden een stuurgroep aanwezen onder voorzitterschap van Gitta Griffioen (bestuurder Jarabee, aanbieder van jeugd & opvoedhulp in Twente). Deze participatiegroep verstrekte het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) de opdracht deze handleiding te ontwikkelen en te schrijven. Vanuit de participatiegroep werd een ontwikkelgroep samengesteld met inhoudelijk deskundigen werkzaam bij de deelnemende IAGaanbieders. Deze ontwikkelgroep leverde in acht maandelijkse bijeenkomsten input voor de verschillende thema s/onderdelen van de handleiding aan de ontwikkelaars/schrijvers. Concepten van de teksten werden achtereenvolgens voorgelegd aan de ontwikkelgroep en via de mail aan een klankbordgroep met daarin ook inhoudelijk betrokkenen vanuit de aanbieders die niet aan de ontwikkelgroep deelnamen. In een laatste ronde werd het volledige concept becommentarieerd door de ontwikkelgroep, de klankbordgroep en de stuurgroep. Een aantal hogescholen namen als opleiders van IAG zowel deel aan de participatiegroep/stuurgroep als aan de ontwikkelgroep en klankbordgroep. De participatiegroep en de stuurgroep IAG zullen de komende tijd de implementatie van de handleiding ter hand nemen. Daarbij ontwikkelen ze een systeem rond kwaliteitsbewaking om te zorgen dat de methodiek van IAG wordt uitgevoerd zoals bedoeld. De 5

6 ambitie is IAG binnen afzienbare tijd ter beoordeling voor te leggen aan de Erkenningscommissie Interventies om de erkenning theoretisch goed onderbouwd te verwerven. In deze handleiding duiden we de kinderen in de gezinnen over het algemeen aan met jeugdigen (0 tot 18 jaar), soms spreken we over de ouders en hun kinderen (0 tot 18 jaar), specifiek kinderen onder de 12 jaar en jongeren (12 jaar en ouder). De hulpverlener die IAG uitvoert duiden we aan met gezinsbehandelaar IAG. Dit om aan te duiden dat de interventie IAG is gericht op het bewerkstelligen van verandering in de gezinnen gebruik makend van een specifieke, vastgelegde werkwijze. In de praktijk worden allerlei benamingen gebruikt om deze hulpverlener aan te duiden, zoals: gezinsmedewerkers, gezinshulpverleners, gezinsbegeleiders en gezinscoaches. Het staat organisaties die IAG uitvoeren vrij om een eigen functiebenaming te hanteren voor deze hulpverlener. Verder benoemen we voor het leesgemak de gezinsbehandelaar IAG als mannelijk. Daar waar hij staat wordt ook zij bedoeld. Ook jeugdigen en gezinsleden duiden we aan als mannelijk ten behoeve van de leesbaarheid. De methodiekhandleiding IAG is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk beschrijven we de doelgroep waar IAG zich op richt en de doelen die met de interventie worden nagestreefd. In het tweede hoofdstuk schetsen we de basis: de basishouding van de gezinsbehandelaar IAG, het hoe van het opbouwen van een werkrelatie en de voortdurende aandacht voor de veiligheid van de kinderen in het gezin. In hoofdstuk 3 komt de opbouw van de interventie aan de orde. Hierna wordt in de hoofdstukken 4 tot en met 9 de aanpak oftewel de eigenlijke methodiek uiteengezet: hoe ondersteunt de gezinsbehandelaar IAG de beoogde verandering in de gezinnen? De hoofdstukken geven een overzicht van de vele methoden, technieken en tools die de gezinsbehandelaar in kan zetten in aansluiting op de gemaakte analyse van de problemen en de doelen van het gezin, en hun wensen en behoeften. Het gaat nadrukkelijk om een overzicht van mogelijkheden en niet om een kant-en-klaar protocol waarin vaststaat wanneer de gezinsbehandelaar wat, hoe en waarom, vanuit welk methodisch kader of theoretische achtergrond doet. In aansluiting op de kern van IAG maakt de gezinsbehandelaar gedurende het hulpverleningsproces juist telkens zelf de afweging welke middelen, technieken en tools wanneer en waarom passend zijn gezien de problemen, doelen en wensen van de gezinsleden. De hoofdstukken bieden vervolgens handvatten voor de toepassing van de gekozen hulpmiddelen, waarbij basisvaardigheden zoals het geven van feedback, het observeren van gedrag en reflecteren op eigen keuzes die de gezinsbehandelaar in de initiële opleiding heeft geleerd, worden verondersteld. In hoofdstuk 10 volgen de benodigde competenties, werkbegeleiding en randvoorwaarden en in het laatste hoofdstuk 11 beschrijven we de theoretische achtergrond van IAG. Dit is versie 1.0 van de methodiekhandleiding IAG. Daarmee duiden we aan dat een methodiekhandleiding als dit geen statisch document is dat jaren meekan. Van belang is dat de gezinsbehandelaars er nu mee te gaan werken en er ervaringen mee opdoen. Al werkend ontdekken ze wat werkt, wat minder goed werkt en wat beter kan. Door deze ervaringen en input systematisch te verzamelen en het blijvend uitvoeren van effectonderzoek kan de methodiek van IAG voortdurend worden doorontwikkeld en verbeterd. 66

7 1 De doelgroep en het doel van IAG Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de doelgroep en het doel van IAG. Eerst gaat 1.1 aan de hand van de basisuitgangspunten van IAG, nader in op hoe er vanuit de IAG naar de doelgroep en haar problemen wordt gekeken. In 1.2 wordt vervolgens de doelgroep scherp afgebakend door de problemen waar zij mee te maken heeft expliciet te beschrijven. Hierna volgen de doelen van IAG in 1.3 en tot besluit staan in 1.4 op grond van het voorgaande de selectie- en instroomcriteria op een rij. 1.1 Basisuitgangspunten van IAG Aan de methodiek van IAG liggen drie theoretische modellen ten grondslag: de sociale leertheorie, oplossingsgericht werken en de systeemtheorie (zie hoofdstuk 11). Uit deze modellen komen drie centrale uitgangspunten van de aanpak voort: iedereen is in staat nieuw gedrag aan te leren; verandering in gezinnen is altijd mogelijk; problemen van kinderen staan nooit op zichzelf, hun gedrag heeft een relatie met de context waarin ze opgroeien. Vanaf de aanvang wordt vanuit deze uitgangspunten gekeken naar de problemen van een gezin dat gebruik maakt van IAG. Het perspectief van IAG op de problemen of kenmerken van het gezin is dat het belemmerende of risicofactoren binnen en buiten het gezin zijn die op elkaar inwerken en problemen in stand kunnen houden, maar tegelijkertijd wel degelijk beïnvloedbaar zijn. Daarmee blijven het problemen echter ze zijn niet statisch, het zijn geen vaststaande kenmerken. Het zijn juist zaken waar samen met de gezinsleden oplossingen voor uitgewerkt kunnen worden, die aan te pakken zijn. Vanuit het oogpunt van empowerment gaat de gezinsbehandelaar IAG naast het gezin staan om ze te ondersteunen om zélf de factoren waar zij aangeven last van te hebben, te beïnvloeden. Ook lang nadat IAG is afgelopen. Gezinnen hebben een zelfoplossend vermogen en het gaat erom dat de gezinsbehandelaar IAG deze bij hen activeert. Hij steunt de gezinsleden oplossingsgericht en positief om het samenstel van probleem in hun individuele geval, zelf te leren veranderen. Oplossingsgericht kijken en werken betekent voor de gezinsbehandelaar IAG niet alleen ervan uitgaan dat verandering mogelijk is. Sterker nog, de gezinsbehandelaar gaat ervan uit dat verandering onvermijdelijk is, dat oorzaken van problemen die nu eenmaal bij het leven horenniets zeggen over de oplossingen, dat hij afblijft van wat in de beleving van gezinsleden al goed gaat en doorgaat met wat werkt (zie verder 4.1). En het gaat bovenal om oplossingen uitwerken, om gericht op oplossingen te denken en te handelen, wat iets anders is dan problemen (voor gezinnen) oplossen. IAG is met deze uitgangspunten met nadruk gericht op de toekomst. De gezinnen hebben dan wel veel problemen gehad, echter daar ligt de focus niet op. Met de blik vooruit gericht gaan het gezin en behandelaar aan de slag om de situatie te veranderen. Het is van belang om bij de bespreking van de problemen van de doelgroep van IAG in de volgende paragraaf, dit perspectief op problemen van gezinnen voor ogen te houden. 67

8 1.2 De doelgroep van IAG De doelgroep van IAG wordt beschreven aan de hand de leeftijd van de kinderen in de gezinnen en de problemen die zijn ontstaan in deze gezinnen. Leeftijd kinderen De methodiek IAG richt zich op gezinnen waarin minimaal één kind tussen de 0 en 18 jaar is. Als bij het kind sprake is van een verstandelijke beperking kan het gaan om jeugdigen tot 23 jaar. In de praktijk is de jeugdige meestal tussen de 6 en 14 jaar oud. Multiproblematiek De doelgroep van IAG bestaat uit gezinnen waarin meerdere problemen tegelijkertijd op verschillende terreinen zijn ontstaan die elkaar beïnvloeden (multiprobleemgezinnen). Kenmerkend is dat de hulp vaak moeizaam op gang komt. De oorzaak hiervan is vaak dat de gezinsleden meerdere teleurstellende ervaringen met hulpverleners hebben gehad, waardoor ze hulpverlening zijn gaan mijden of zich afwerend opstellen. De problemen spelen zich af bij de jeugdige, de ouders en hun opvoedingsvaardigheden, in het netwerk en in de omstandigheden van het gezin. Deze indeling in terreinen is gebaseerd op groepen uit het Classificatiesysteem Aard Problematiek Jeugd (CAP-J; Konijn et al., 2009). Hieronder volgt een opsomming van de problemen op de verschillende terreinen die IAG expliciet tracht te beïnvloeden. Internaliserend en/of externaliserend gedrag van de jeugdige In gezinnen die IAG ontvangen is altijd sprake van een zekere mate van problematiek bij de jeugdige. Omgeving en de situatie van het gezin spelen vaak een rol bij het ontstaan van deze problemen. Ook aanleg speelt daarbij mee: het ene kind ontwikkelt eerder problemen dan het andere. Er kan sprake zijn van internaliserende of externaliserende problematiek of een combinatie van beide. IAG richt zich met name op: - Druk en impulsief gedrag (denk aan: moeilijk stil kunnen zitten, aan een stuk door praten, het verstoren van bezigheden van anderen, eerst doen en dan pas denken). - Opstandig en/of antisociaal gedrag (denk aan: driftig gedrag, vaak ruzie hebben met volwassenen, weigeren om zich te voegen naar regels van volwassenen, boosheid, liegen, stelen, spijbelen, niet gevoelig zijn voor straf). - Beperkte emotieregulatie (denk aan: moeite met herkennen van gevoelens, niet weten wat te doen bij boosheid of angst, zich vaak terugtrekken, stoppen wanneer iets niet direct lukt, lastig impulsief gedrag kunnen onderdrukken). - Tekort aan sociale vaardigheden (denk aan: het kunnen sluiten en onderhouden van vriendschappen, nee kunnen zeggen tegen drugs, inschatten wie wel of niet te vertrouwen is, contacten vermijden). Het afwijkende gedrag is soms dermate ernstig geworden dat er sprake is van een stoornis. Veel voorkomende diagnoses zijn autisme spectrum stoornissen, een gedragsstoornis en een aandachttekort stoornis met hyperactiviteit (ADHD). Bij een deel van de jeugdigen komt zwakbegaafdheid of een licht verstandelijke beperking voor waarbij meestal sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Daarnaast is een beperkt sociaal aanpassingsvermogen kenmerkend voor deze jeugdigen. Zij hebben vaak moeite met concreet denken en handelen, met het begrijpen wat een ander bedoelt, reflecteren op het eigen handelen en ze zijn vaak sterk beïnvloedbaar. Kinderen in de basisschoolleeftijd kunnen ook last hebben van problemen die zich lichamelijk uiten, zoals problemen met plassen en poepen, eten en slapen. Kinderen uit gezinnen die IAG ontvangen worden vaak, zonder dat ouders dat bewust willen, belast met de problemen van ouders. Zo worden relatieproblemen regelmatig besproken met de kinderen 68

9 en hebben kinderen weet van mogelijke financiële problemen waarmee het gezin te kampen heeft. Gevolgen kunnen zijn dat kinderen hun eigen problemen steeds minder met ouders durven delen, zich veel zorgen maken, verantwoordelijkheden van hun ouders gaan overnemen of heftige ruzies normaal gaan vinden. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld angsten, slechte schoolresultaten, schoolverzuim en weinig vrienden. Opvoedingsvaardigheden van de ouders IAG richt zich op ouders van wie de opvoedvaardigheden op het moment ontoereikend zijn. Er is een situatie ontstaan waarin ouders bijvoorbeeld over het algemeen weinig complimenten geven, hun kinderen weinig belonen, weinig of onduidelijke grenzen stellen, inconsequent zijn in hun reacties op de kinderen, onvoldoende toezicht houden of moeite hebben met het hanteren van een dagelijkse routine/structuur in het gezin, waardoor de kinderen bijvoorbeeld te laat op school komen. Daarnaast hebben veel ouders moeite om in de interactie en communicatie met hun kind(eren) voldoende sensitief en responsief te reageren. Ze zijn dan in de huidige situatie niet voldoende gevoelig voor de signalen die het kind afgeeft, kijken niet voldoende naar het kind om te begrijpen wat het bedoelt en spelen niet op de juiste manier in op de signalen. Ze vinden het gedrag van het kind snel lastig of denken dat hun kind expres vervelend is en kunnen er daardoor moeilijk mee omgaan. Sensitief en responsief reageren is van belang voor de hechting tussen ouder en kinderen (Bartelink, 2012). Als ouders kennis missen over wat passend is bij bepaalde leeftijden, stoornissen en/of andere beperkingen van hun kinderen, hebben ze soms ook niet passende verwachtingen van hun kind en over- of ondervragen zij hun kind. Dit kan ook een uiting zijn van een gebrek aan acceptatie van de problematiek of beperking van het kind. Voor ouders kan het moeilijk te accepteren zijn dat hun kind anders is dan zij hadden verwacht of gehoopt. De niet passende verwachtingen en het over- of ondervragen werken het ongewenste gedrag van de jeugdige in de hand waardoor er een negatieve spiraal kan ontstaan. Dit kan gekeerd worden wanneer ouders kunnen aansluiten bij hun kind, gewenst gedrag weten te stimuleren en passend kunnen reageren op ongewenst gedrag. Ook missen deze ouders vaak een positief referentiekader betreffende de opvoeding doordat zij weinig adequate voorbeelden hebben uit hun eigen jeugd. Onderzoek van Belsky (zie Van Vugt & Berger, 1999) laat zien dat de ouders van deze gezinnen zelf in hun jeugd veel tekortgekomen en tekortgedaan zijn. Soms komen de gebrekkige opvoedingsvaardigheden mede door een beneden gemiddelde intelligentie van ouders. Een groot deel van de ouders heeft door allerlei eigen problemen veel stress, waardoor hun draagkracht sterk verminderd is. Eigen problemen zijn bijvoorbeeld psychische/psychiatrische problematiek (inclusief verslavingsproblemen), ziekte en andere omstandigheden. De gezinsbehandelaar kan hierbij terugvallen op ondersteuning en supervisie van de werkbegeleider. Dit belemmert hen in het opvoeden van hun kinderen. Zij zien vaak niet meer waar hun krachten liggen en kunnen hier ook geen gebruik van maken. Ze missen het overzicht en voelen weinig ruimte voor de verzorging van hun kinderen, het geven van positieve aandacht aan hun kind en het stellen van grenzen. Veel van de ouders staan er alleen voor, bijvoorbeeld door scheiding of een partner die in de gevangenis zit, wat zorgt voor een (tijdelijke) extra belasting. Wanneer ouders zich wel beiden met de opvoeding bemoeien, zorgen relatieproblemen er regelmatig voor dat zij wat betreft de opvoeding niet op één lijn zitten. Dit zorgt voor onduidelijkheid in de reacties op het kind en voor (nog meer) spanning tussen ouders. Door de combinatie van de ontoereikende opvoedingsvaardigheden, een sterk verminderde draagkracht en stress bij de ouders is er in gezinnen die IAG ontvangen vaak sprake van een onveilige situatie voor het kind, waardoor uithuisplaatsing dreigt of zal dreigen als de situatie zo 69

10 blijft. Ook kan het nodig zijn met behulp van IAG aan de opvoedingsvaardigheden te werken, om een eerder uithuisgeplaatst kind weer thuis te kunnen plaatsen, of uithuisplaatsing te verkorten. Sociaal netwerk Gezinnen die IAG ontvangen hebben vaak een beperkt, ontbrekend of weinig ondersteunend sociaal netwerk. De communicatie met het formele en informele sociale netwerk verloopt stroef. Een voorbeeld hiervan: ouders en een leerkracht kunnen geen sluitende afspraken maken over de aanpak van het kind, omdat ouders moeite hebben met de belerende houding van de leerkracht. De leerkracht ergert zich eraan dat de ouders niet meer naar oudergesprekken of informatieavonden op school komen. Hierdoor hebben de ouders geen contact meer met de leerkracht. Als er wel sociale steun voorhanden is, maken de gezinnen daar veelal weinig gebruik van. Zowel het ontbreken als het weinig gebruik maken van het netwerk kan het gevolg zijn van conflicten die in de wederzijdse interactie zijn ontstaan. Of doordat de ouders niet de vaardigheden hebben om personen in het netwerk om steun te vragen. Dit alles kan er toe bijdragen dat de ouders het gevoel hebben er alleen voor te staan in de opvoeding. De omstandigheden van het gezin In gezinnen die IAG ontvangen spelen vaak ook problemen in de omstandigheden van het gezin. Hierbij valt te denken aan werkloosheid van een of beide ouders, financiële problemen, het wonen in een achterstandswijk en/of een te kleine of slecht onderhouden woning. In de gezinnen is het vaak een eerste behoefte om orde in de chaos te scheppen en de knelpunten die als meest prangend worden ervaren op dit gebied aan te pakken. Als het gezin weer orde ervaart, voelen gezinsleden meer ruimte om met de problemen op andere terreinen aan de slag te gaan. In overleg en samen met het gezin gaat de gezinsbehandelaar IAG bijvoorbeeld eerst de financiële problemen aanpakken door de administratie op orde te brengen of schuldhulpverlening in te schakelen. Bij de doelgroep van IAG zijn problemen op al deze vier terreinen ontstaan, die elkaar ook onderling beïnvloeden (zie verder hoofdstuk 11). IAG pakt met het gezin in ieder geval de problemen aan op de eerste drie gebieden, namelijk op het terrein van het gedrag van de jeugdige, de opvoedingsvaardigheden van de ouders en het sociale netwerk van het gezin. De problemen in de omstandigheden worden aangepakt als deze randvoorwaardelijk zijn aan of bijdragen aan oplossingen op de andere drie terreinen. Beschermende factoren IAG probeert gezinnen niet alleen te steunen om aan de belemmerende factoren te werken. Omdat de invloed van risicofactoren gecompenseerd kan worden door de aanwezigheid van beschermende factoren (Rigter, 2002) is ook het versterken van positieve, beschermende factoren onderdeel van IAG. Wanneer ouders bijvoorbeeld ondersteund worden samen co-ouderschap vorm te geven kan dit ruimte bieden aan hun kind om bij oplopende spanningen tot rust te komen bij de andere ouder. Als de ouders een licht verstandelijke beperking of psychische/psychiatrische problematiek hebben kan de gezinsbehandelaar IAG hen stimuleren een betrokken oom of tante te zoeken die hen ondersteunt. IAG richt zich daarom op het zoeken en versterken van positieve, compenserende factoren. Concluderend uit bovenstaande bestaat de doelgroep van IAG uit gezinnen met meervoudige problemen die veelal niet zitten te wachten op weer een hulpverlener. De gezinsbehandelaar IAG ondersteunt het gezin om belemmerende factoren aan te pakken én positieve factoren te versterken. 610

11 1.3 Het doel van IAG Bovenstaande beschreven problemen en de samenhang daartussen zorgen er in gezinnen die IAG ontvangen vaak voor dat de jeugdigen (opnieuw) uit huis geplaatst dreigen te worden. Het hoofddoel van IAG is daarom dat de kinderen thuis kunnen blijven wonen of opnieuw thuis kunnen wonen. Dit hoofddoel is uitgewerkt in drie subdoelen: de gedragsproblemen van het kind/de kinderen zijn verminderd; de ouders ervaren minder opvoedingsbelasting en hun opvoedingsvaardigheden zijn vergroot; het gezin heeft een sociaal netwerk en maakt daar gebruik van. 1.4 Instroomcriteria voor IAG Op basis van bovenstaande (doelgroep, problemen van de doelgroep, samenhang tussen problemen en de doelen) kunnen we een aantal criteria formuleren waaraan gezinnen moeten voldoen om IAG te kunnen opstarten: Er is minstens één thuiswonend of terug te plaatsen kind tussen de 0 en 18 jaar. Indien er sprake is van een licht verstandelijke beperking kan het gaan om jeugdigen tot 23 jaar. De ouders ervaren een bovengemiddelde opvoedingsbelasting en hebben benedengemiddelde opvoedingsvaardigheden (een T-score hoger dan 63 op de OBVL, of een T-score lager dan 37 op de VGFO, of een vergelijkbare score op eenzelfde soort instrument); Eén of meer kinderen in het gezin kampt met ernstige internaliserende en/of externaliserende problematiek (Blijkend uit een gedragsvragenlijst: het kind scoort op minimaal twee subschalen van de CBCL in het (sub)klinische gebied of heeft een vergelijkbare score op eenzelfde soort instrument); Er zijn problemen met het netwerk (het ontbreken van een sociaal netwerk of het hebben van een weinig ondersteunend sociaal netwerk); Aanvullend op de problemen in de opvoeding en problemen van de jeugdige(n) heeft het gezin problemen op minimaal één van de volgende terreinen: - eigen problemen van ouders (psychische/psychiatrische problematiek); - problemen rond scheiding en het samengaan van gezinnen (relatieproblemen, problemen rond het samengaan van gezinnen); - problemen in de omstandigheden van het gezin (werkloosheid ouder, financiële problemen, wonen in een achterstandswijk). De gezinnen zijn onvoldoende bereid om naar een instelling toe te komen voor hulp of kunnen onvoldoende profiteren van hulp die buiten hun eigen omgeving op individueel niveau wordt aangeboden, omdat ze niet voldoende in staat bleken aangeleerde vaardigheden toe te passen in hun eigen omgeving. 611

12 2 De basis van IAG 2.1 Basishouding, motiveren en opbouwen werkrelatie met gezinnen De kwaliteit van de werkrelatie, ook wel de therapeutische alliantie genoemd en daaraan gekoppeld de mate waarin het de gezinsbehandelaar lukt aan te sluiten bij de motivatie van gezinnen voor verandering, draagt in belangrijke mate bij aan de effectiviteit van de hulp. Van Yperen e.a. (2010) noemen de werkrelatie een belangrijke basis voor de inzet van gerichte middelen of technieken. Wat houdt dat in, een goede werkrelatie opbouwen? Voor de gezinsbehandelaar IAG betekent dit het werken aan een zodanig contact met het gezin en de gezinsleden dat ze vertrouwen in hem krijgen en houden, en de eigen motivatie voelen om aan de doelen te werken (Spanjaard & Haspels, 2005). Bij een goede werkrelatie opbouwen hoort dus tegelijkertijd het aansluiten bij de motivatie voor verandering bij de gezinsleden en geloven dat zij een wens tot verandering hebben. Doordat het werken aan de relatie en aansluiten bij de bestaande motivatie zo sterk met elkaar verweven zijn, worden ze ook wel samengenomen in de term engageren (Van Montfoort & Slot, 2009). Een kerninstrument voor dit engageren is de basishouding van de gezinsbehandelaar IAG. In geven we een overzicht van alle aspecten van de basishouding en voorbeelden van concrete toepassing daarvan. Uit deze basishouding komt vanzelfsprekend een manier van werken en handelen, van het gezin benaderen voort en een manier waarop de gezinsbehandelaar IAG in de praktijk werkt aan de relatie met het gezin. Enkele praktische uitgangspunten voor het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie die uit de basishouding volgen, bespreken we in Hoewel werken aan de relatie en aansluiten bij de motivatie sterk met elkaar samenhangen kan het, als de basis voor een goede werkrelatie is gelegd, bij veel gezinnen die gebruik maken van IAG toch wat meer inspanning kosten om aan te sluiten bij de bestaande motivatie voor verandering. Hierbij kunnen een aantal oplossingsgerichte technieken behulpzaam zijn, die we in bespreken De basishouding van de gezinsbehandelaar IAG Voor het opbouwen van een goede werkrelatie met en het aansluiten bij de motivatie van gezinnen is het in de eerste plaats van belang dat elke gezinsbehandelaar IAG zich bewust is van zijn houding tegenover de gezinsleden. In de basishouding van de gezinsbehandelaar IAG zijn verschillende aspecten te onderscheiden. Deze aspecten zijn te zien als eigenschappen die voortdurend zichtbaar zijn in zijn houding. Kenmerkend voor de houding van de gezinsbehandelaar IAG is dat hij uit gaat van de krachten van het gezin en zich richt op wat goed gaat. De gezinsbehandelaar gaat ervan uit dat de oplossingen voor de problemen binnen het gezin zelf aanwezig zijn. Hij probeert naast het gezin te gaan staan in plaats van boven het gezin en praat altijd met het gezin in plaats van over het gezin. Dat betekent dat het gezin in principe aanwezig is bij gesprekken met anderen (hulpverleners, instanties, leerkrachten et cetera) en er oog is voor de personen die niet aanwezig zijn en hun rol. Ook is dit terug te zien in zijn gedrag. De gezinsbehandelaar IAG benadert het gezin respectvol en positief. Daarbij neemt hij een activerende (in plaats van overnemende) werkhouding aan en sluit hij aan bij de behoeften van het gezin. De gezinsbehandelaar is open en transparant en hanteert een houding van meerzijdige partijdigheid. Hierna bespreken we deze belangrijkste houdingsaspecten die van een gezinsbehandelaar IAG verwacht mogen worden. 612

13 Respectvol Een respectvolle houding is essentieel voor het opbouwen van een werkrelatie en het laten slagen van de hulpverlening. Als de gezinsleden zich gerespecteerd voelen, is de kans groter dat zij zich open zullen opstellen. Een gezinsbehandelaar IAG komt bij de gezinnen thuis. Belangrijk hierbij is dat de gezinsbehandelaar informeert naar de huisregels van het gezin en deze respecteert en naleeft. Het kennen van de normen en waarden vraagt van de gezinsbehandelaar IAG verdieping in de verschillende culturen van de verschillende gezinnen waar hij komt. Als gast in het huis van een ander stelt de gezinsbehandelaar IAG zich afwachtend op, de gezinsleden hebben de regie. Als de huisregel is dat binnen geen schoenen worden gedragen, doet de gezinsbehandelaar IAG deze ook uit. Als in een cultuur een hand geven niet gewenst is, vraagt de gezinsbehandelaar dit bij de eerste binnenkomst na en spreekt een alternatieve begroeting af. Als tutoyeren niet vanzelfsprekend is, vraagt de gezinsbehandelaar hoe ouders het liefst aangesproken worden. Ook in kledingkeuze houdt de gezinsbehandelaar rekening met de normen en waarden van het gezin. Een respectvolle houding betekent eveneens in taalgebruik vakjargon vermijden en afstemmen op het niveau van de gezinsleden. De gezinsbehandelaar IAG houdt steeds voor ogen dat hij een gast is in het huis van het gezin die met een bepaald doel langskomt. Een respectvolle houding betekent ook dat een gezinsbehandelaar betrouwbaar is en afspraken nakomt, bereikbaar is of zo snel mogelijk contact opneemt als een gezinslid heeft gebeld (Spanjaard & Haspels, 2005; Van Vugt & Berger, 1999). Positief Een gezinsbehandelaar IAG neemt een positieve houding aan en richt zich op wat goed gaat in het gezin (Spanjaard & Haspels, 2005). Naast risicofactoren zijn er in elk gezin beschermende factoren aanwezig. Door aan te sluiten bij wat goed gaat en de beschermende factoren, krijgen de gezinsleden meer zelfvertrouwen en meer vertrouwen in de situatie. De focus op wat goed gaat en dat stimuleren en ondersteunen, wordt ook wel empowerment genoemd. Door middel van empowerment haalt de gezinsbehandelaar IAG in het gezin de kracht naar boven om de situatie zelf aan te kunnen. Concreet betekent dit een positieve, empowerende en oplossingsgerichte houding. Zo bevraagt de gezinsbehandelaar de gezinsleden telkens op de dingen die wel goed gaan en op situaties waarin iets wel goed ging (zoeken naar uitzonderingen). Wanneer is iets wel gelukt en hoe kwam dat? Een gezinsbehandelaar IAG herformuleert negatieve uitingen op een positieve manier en richt zich op het uitvergroten en ondersteunen van de eigen kracht die aanwezig is binnen het gezin (ook wel reframing genoemd). Dit alles betekent uiteraard niet dat er niet wordt gekeken naar problemen en risicofactoren. Dat gebeurt wel, echter het handelen dat hier op volgt is oplossingsgericht en gericht op het versterken van wat goed gaat. Activerend De gezinsbehandelaar IAG werkt zoals gezegd samen met de ouders in plaats van voor de ouders. Dit betekent dat ouders actief zijn in het proces. Hiervoor is het van belang dat de gezinsbehandelaar IAG de ouders stimuleert te werken aan het vinden van door hen gewenste oplossingen voor de problemen die zij ervaren. Om ouders te activeren hanteert de gezinsbehandelaar een positieve en empowerende houding waarbij hij aansluit bij de krachten die aanwezig zijn in het gezin. Daarnaast activeert de gezinsbehandelaar de gezinsleden door niet direct oplossingen aan te dragen maar de gezinsleden te bevragen op mogelijke oplossingen voor een probleem. Het initiatief ligt dus bij de gezinsleden. Dit betekent ook dat een gezinsbehandelaar IAG soms even niet zoveel zegt of aandraagt en de keuze en verantwoordelijkheid bij de gezinsleden laat. Er worden samen met de gezinsleden doelen gesteld die haalbaar, realistisch en concreet geformuleerd zijn. Uitgangspunt is dat de gezinsleden deze doelen zelf opstellen en de formulering van het doel aansluit bij de bewoordingen van het gezin (Van Vugt & Berger, 1999). Even niets zeggen of iets aandragen betekent echter niet dat de gezinsbehandelaar niks doet. In sommige gevallen is het nodig dat de 613

14 gezinsbehandelaar vasthoudend is en gezinsleden wat meer stuurt en ondersteunt in het vormgeven van de gewenste veranderingen. Bijvoorbeeld als de problematiek zeer ernstig is, de draagkracht van ouders laag is of als er sprake is van psychiatrische problemen of een verstandelijke beperking bij ouders. Aansluiten Als gezinsbehandelaar IAG is het belangrijk zo veel mogelijk aan te sluiten bij het gezin. Hierbij gaat het om verschillende manieren van aansluiten. Zo stemt de gezinsbehandelaar af op de wensen, behoeften en de hulpvraag van het gezin en alle gezinsleden apart (Spanjaard & Haspels, 2005; Van Vugt & Berger, 1999), en probeert dit ook zoveel mogelijk als eveneens positionering nodig is (zie 2.1.2). Dit vergroot de bestaande motivatie om de situatie te veranderen. De gezinsleden zijn de experts in hun eigen situatie. De gezinsbehandelaar erkent deze rol van de ouders en sluit aan bij de kennis die zij hebben. Als het ware gaat de gezinsbehandelaar naast de ouder staan in het hulpverleningsproces. Ook stemt de gezinsbehandelaar taalgebruik en lichaamshouding af op gezinsleden. Houdingen kunnen bewust worden gespiegeld. Naast het aansluiten bij de behoeften van de gezinsleden, sluit de gezinsbehandelaar ook aan bij het tempo van het gezin door gezinsleden te volgen in het contact en tegelijkertijd sturing te geven als dit nodig is. Volgen in het contact betekent het aansluiten bij de onderwerpen die de gezinsleden willen bespreken en aansluiten bij de eigen oplossingen. Hierbij houdt de gezinsbehandelaar IAG de gestelde doelen voor ogen. Het volgen van het tempo van het gezin is een voorwaarde voor verandering binnen het gezin. Een gezinsbehandelaar IAG kan misschien al door willen naar de volgende stap, echter als het gezin dit niet wenst of er nog niet aan toe is, zal dit niet werken. De gezinsbehandelaar biedt gezinsleden zo veel mogelijk leerervaringen op maat door aan te sluiten bij het niveau en de hulpvraag van het gezin. Ook de technieken en tools die de gezinsbehandelaar IAG in zet, worden afgestemd op elk gezin en de individuele gezinsleden en op hun manier van leren en opnemen van informatie. Het ene gezin zal meer behoefte hebben aan visuele ondersteuning dan het andere en het ene gezin wil vaardigheden meer oefenen dan het andere. Als laatste is de gezinsbehandelaar IAG zich bewust van de eigen persoonlijke normen en waarden en is hij gericht op de professionele rol binnen het gezin. Zo kan het zijn dat een gezinsbehandelaar persoonlijk een huis met acht honden en vier katten wel erg veel vindt, als professional pakt hij dit alleen aan als de gezinsleden dit een probleem vinden of als de dieren een gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van de kinderen. Open Zoals gezegd respecteert de gezinsbehandelaar IAG de normen en waarden van het gezin. Hierbij hanteert de gezinsbehandelaar IAG een open houding en treedt hij het gezin met een open, nietwetende, blik binnen (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). Deze open houding komt zowel op verbale als non-verbale manier tot uiting. Zo neemt de gezinsbehandelaar een open lichaamshouding aan in gesprekken met gezinsleden. Een voorbeeld van een gesloten lichaamshouding is het staan met de armen gekruist voor de borst. Een dergelijke houding is niet uitnodigend voor een ander om zijn of haar verhaal aan te doen. Daarnaast let de gezinsbehandelaar ook op de eigen mimiek en hanteert een niet-oordelende en congruente gezichtsuitdrukking. Een gezinsbehandelaar IAG is niet veroordelend in het contact, dit uit zich zowel in de woorden als in de lichaamshouding. De gezinsbehandelaar is nieuwsgierig en geïnteresseerd; stelt vragen tot hij werkelijk begrijpt hoe de huidige situatie is ontstaan en welke wensen tot verandering er zijn. Een open, onbevooroordeelde, nieuwsgierige basishouding betekent als gezinsbehandelaar ook open staan voor hoe ieder gezinslid zelf denkt over een of meer problemen: hoe denkt iemand dat het probleem is ontstaan en welke waarde en betekenis hechten zij daaraan (Turnell & Edwards, 2009)? Door zich te verdiepen in ieders opstelling over het probleem geeft de gezinsbehandelaar IAG 614

15 erkenning, wat een krachtige manier is om de relatie met het gezin te bevorderen en samen problemen aan te pakken. Transparant Het is van essentieel belang dat de gezinsbehandelaar IAG transparant is, dat hij doet wat hij zegt en zegt wat hij doet. Alleen op deze manier kan een vertrouwensband met de gezinsleden worden opgebouwd. Een transparante houding van de gezinsbehandelaar begint al met het allereerste contact. Om duidelijk te zijn over de eigen rol in het gezin, bevraagt de gezinsbehandelaar IAG ieder op zijn wensen en verwachtingen van hem. Vervolgens maakt de gezinsbehandelaar IAG duidelijk wat daarin wel en niet haalbaar is. In de gesprekken deelt de gezinsbehandelaar wat hij denkt te zien aan processen en rollen, maakt het gezin hiervan deelgenoot door hardop na te denken en checkt voortdurend of dat klopt. De gezinsbehandelaar benoemt vanaf het eerste contact met het gezin wat hij ziet en wat hem opvalt op niet-oordelende manier, ook als het gevaarlijke, onhandige of onwettelijke zaken betreft. Een transparante houding hanteert de gezinsbehandelaar ook door inzicht te geven in wat wordt opgeschreven in een gesprek en wat met verkregen informatie wordt gedaan. Hij geeft duidelijk aan of en welke informatie wordt doorgegeven en aan wie (Van Vugt & Berger, 1999). Transparant zijn betekent tot slot ook in de startfase het onderwerp veiligheid met de ouders bespreken (zie 2.2 en hoofdstuk 3). Meerzijdig partijdig Een gezinsbehandelaar IAG is er voor het hele gezin. Dit betekent in de basishouding meerzijdig partijdig zijn (Spanjaard & Haspels, 2005; Van Schot & Van der Steege, 1998). De gezinsbehandelaar probeert de opstelling van ieder gezinslid te begrijpen (Turnell & Edwards, 2009) en erkenning te geven aan ieders behoeften en hulpvragen. Door uitleg aan de ouders te geven over de behoeften van hun kind toont de gezinsbehandelaar IAG begrip voor de situatie van alle gezinsleden. De gezinsbehandelaar IAG kiest geen partij voor een van de gezinsleden en verplaatst zich continu in alle gezinsleden, ook in de gezinsleden die niet letterlijk aanwezig zijn. De gezinsbehandelaar ondersteunt, vertolkt en verduidelijkt de verschillende posities en behoeften binnen het gezin zonder een kant te kiezen. Een open en transparante houding is essentieel voor een meerzijdig partijdige houding. Wanneer gezinsleden niet adequaat reageren op een situatie, interpreteert de gezinsbehandelaar IAG dit niet als onwil, maar eerder als onmacht: de desbetreffende persoon wil wel adequaat reageren maar is hiertoe mogelijk nog niet in staat. Een concreet voorbeeld van een meerzijdig partijdige houding is als de moeder in het gezin iets wil bespreken met de gezinsbehandelaar IAG over de vader waar hij niet bij is. Dan is de gezinsbehandelaar IAG transparant en geeft aan dat alles wat wordt besproken over vader ook met hem gedeeld zal worden. Het kan beter besproken worden als vader erbij is. Ook stimuleert hij dat de ouders zelf transparant naar elkaar zijn. Op deze manier kiest de gezinsbehandelaar IAG geen partij voor de ene of de andere ouder, maar blijft neutraal. Vasthoudend Tot slot is de gezinsbehandelaar IAG vasthoudend in het contact (Roeden & Bannink, 2007). Hij geeft niet op, laat zich niet van de wijs brengen door incidenten, komt terug als de gezinsleden niet thuis zijn, houdt koers en houdt de gestelde doelen telkens voor ogen. Op meerdere manieren probeert de gezinsbehandelaar te zorgen voor een werkbare situatie. Hierbij is het soms van belang directief te zijn en grenzen te stellen of de eigen positie helder te maken als de veiligheid in het geding is (zie voor positioneren 2.1.2). Ook in de benodigde vasthoudendheid is de gezinsbehandelaar IAG open en transparant en geeft altijd aan wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn van het gedrag van de gezinsleden, bijvoorbeeld van het niet meewerken aan de hulp. 615

16 2.1.2 Werken aan een goede samenwerkingsrelatie Uit de aspecten van de bovengenoemde basishouding volgen enkele vanzelfsprekende, concrete uitgangspunten voor het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie met het gezin. Ga na wat het gezin wil Aansluiten bij het gezin betekent hun zorgen en behoeften accepteren en nagaan wat het gezin van daaruit wil. Welke doelen willen gezinsleden bereiken en hoe kunnen ze de basis vormen voor het plan van aanpak? Als de doelen niet matchen met het idee van de gezinsbehandelaar IAG of van andere betrokken professionals, is het niet de bedoeling om gezinsleden te overtuigen van de eigen visie op de problemen en de oplossingen daarvoor. Wat hij wel kan doen is kijken of gezin en gezinsbehandelaar dichter bij elkaar kunnen komen vanuit wat het gezin wil en wat hén motiveert (zie voor motiveren verder 2.1.3). Als een doel van het gezin is om de bemoeienis van instanties te weren en tegelijkertijd duidelijk is dat het gezin een beperkt sociaal netwerk heeft, kan worden samengewerkt aan het doel van het gezin door te zoeken naar steunfiguren die de bemoeienis van die instanties onnodig maken. Ook als de veiligheid in het geding is en positionering door de gezinsbehandelaar nodig is (zie subparagraaf hieronder), blijft hij proberen zoveel mogelijk aan te sluiten bij hun wensen (Turnell & Edwards, 2009). Zoek naar details Open zijn, activeren en aansluiten betekent ook dat een gezinsbehandelaar IAG altijd op zoek gaat naar details. Want juist in de details liggen concrete oplossingen verborgen die passen bij het gezin (Turnell & Edwards, 2009). Het vragen naar veel details (concretiseren) maakt gespreksvoering ook gemakkelijker. Vragen naar wanneer, waar, tegen wie en hoe een jeugdige volgens de ouders een bepaald gedragsprobleem vertoont, zorgt beter dat het gesprek op gang blijft dan dat alleen wordt gevraagd naar het waarom van gedrag of van welk gedrag de ouder last heeft. Juist de meer gedetailleerde antwoorden geven handreikingen voor oplossingen en laten zien waar de krachten liggen. Door het vragen naar details kan een ouder er bijvoorbeeld achter komen dat hij of zij in veel meer situaties goed reageert op de jeugdige dan gedacht. Dat kan bij de ouder weer leiden tot het inzicht vooral hulp nodig te hebben bij het omgaan met gedrag van het kind in enkele specifieke situaties. Op zoek gaan naar details komt de samenwerkingsrelatie en het samen zoeken naar oplossingen ten goede. Inventariseer keuzemogelijkheden Uit de juiste basishouding van een gezinsbehandelaar IAG volgt vanzelfsprekend dat hij al vanaf het eerste contact keuzemogelijkheden met de gezinsleden bespreekt. Naast de ouders gaan staan betekent ze zelf laten kiezen uit de gezamenlijk geïnventariseerde keuzemogelijkheden. Het kan daarbij over allerlei keuzes gaan, van het tijdstip van afspreken, tot hulpvormen waarvan ouders gebruik willen maken. Het gezin de tijd geven om over de keuzemogelijkheden na te denken is belangrijk. Ouders kunnen in de stress schieten als ze een bepaalde keuze moeten maken of hebben eerst de tijd nodig om de informatie te verwerken en goed na te denken over wat ze willen. Keuzemogelijkheden bieden is een belangrijk middel voor een goede werkrelatie tussen de gezinsbehandelaar IAG en het gezin (Turnell & Edwards, 2009). Het is echter niet altijd mogelijk om keuzes te bieden. Er zijn soms zaken waarover niet onderhandeld kan worden en situaties waarin de gezinsbehandelaar IAG de eigen positie helder moet maken. Bijvoorbeeld als er sprake is van een onveilige situatie voor de jeugdigen in het gezin. 616

17 Als positionering nodig is Wanneer sprake is van een onveilige situatie, staat de veiligheid van het gezinslid in kwestie voorop (zie 2.2) en is het nodig dat de gezinsbehandelaar IAG hierin vasthoudend is. De gezinsbehandelaar IAG (of in voorkomende gevallen de gezinsvoogd als er sprake is van een jeugdbeschermingsmaatregel) moet dan aangeven welke doelen absoluut bereikt moeten worden en dat het bij zijn of haar functie hoort om als dat niet lukt, uithuisplaatsing of een jeugdbeschermingsmaatregel te adviseren. Om te voorkomen dat dit voor ouders pas duidelijk wordt op dat moment, is het goed om de eigen positie al in het begin te verhelderen. De gezinsbehandelaar IAG is er voor alle gezinsleden en dat betekent naast samenwerking ook dat hij als de veiligheid van één van de leden in het geding is, daar actie op moet ondernemen (Van Montfoort & Slot, 2009). Op het eerste gezicht lijkt het alsof de basishouding en manier van werken binnen IAG en dit positioneren elkaar tegenspreken. Deze kunnen echter samengaan. Een gezinsbehandelaar IAG blijft als positionering nodig is respectvol en positief, open en transparant over zijn of haar rol en erop gespitst samen te werken aan de veiligheid. Hij blijft ook proberen in de oplossingen en doelen rond het veiligheidsprobleem aan te sluiten bij het gezin en gaat door hen te stimuleren zelf oplossingen te bedenken. Het gaat bij positionering tijdens IAG dan ook niet om positionering van de gezinsbehandelaar ten opzichte van gezinsleden, hij blijft meerzijdig partijdig in die zin dat er ruimte en begrip blijft voor alle gezinsleden. Het gaat bij positioneren tijdens IAG wel om het verhelderen van het belang van de zorg voor de veiligheid van gezinsleden en van de verplichting van de gezinsbehandelaar om daaraan voorrang te geven. Deze positionering is niet streng maar eerder duidelijk. Vaak zijn gezinsleden juist gerustgesteld als de gezinsbehandelaar IAG uitlegt verplichtingen te hebben in het kader van veiligheid Motiveren tot verandering Wat is motiveren? De term motiveren wekt de indruk dat een gezinsbehandelaar IAG iets moet doen zodat gezinnen gemotiveerd raken, iets willen wat ze eerst nog niet wilden. Dat is niet wat met motiveren wordt bedoeld binnen IAG. Het gaat er voor de gezinsbehandelaar IAG om dat hij bij de bestaande motivatie, de behoeften en wensen richting verandering van de gezinsleden weet aan te sluiten. Een motivatie of wens die er al is, maar alleen nog bewust gemaakt of ontdekt moet worden. Een gezinsbehandelaar IAG zal regelmatig moeten zoeken naar waar de motivatie zit en hoe hij deze kan activeren. Dit vraagt om positieve vasthoudendheid en doorzettingsvermogen. Hieronder een aantal handreikingen vanuit de oplossingsgerichte theorie voor het aansluiten bij en activeren van de motivatie van de gezinsleden (Roeden & Bannink, 2007). Weerstand heretiketteren Als een gezinsbehandelaar IAG voor zijn eigen gevoel erg zijn best doet om de aanwezige motivatie bij een cliënt naar voren te krijgen en het lukt niet, is het vrij makkelijk om op een gegeven moment te denken dat de cliënt gewoonweg niet gemotiveerd is en weerstand heeft. Een belangrijk uitgangspunt bij IAG is echter dat motivatie voor verandering altijd te vinden is. Het gaat er om deze te zoeken en te activeren door er bij aan te sluiten (Roeden & Bannink, 2007). Een gezinsbehandelaar IAG ervaart weerstand dan ook niet als een gebrek aan motivatie bij de gezinsleden. Hij ziet weerstand als informatie over zijn eigen houding en handelen naar de gezinsleden, waardoor hij de motivatie nog niet heeft weten te vinden. Weerstand is daarmee binnen IAG een relatiekenmerk en feitelijk geen bruikbaar begrip. Door weerstand te heretiketteren als een waardevolle boodschap over zichzelf, namelijk dat er een uitdaging voor zichzelf ligt in de interactie met de gezinsleden, kan de gezinsbehandelaar IAG vervolgens weer aan de slag met zoeken naar oplossingen. Als een gezinslid bijvoorbeeld een opdracht of het huiswerk keer op keer niet uitvoert, kan de gezinsbehandelaar IAG dat zien als een signaal dat de opdracht niet past bij het gezinslid of 617

18 de gestelde doelen. De vraag is welke opdracht of andere manier wel past, wat het gezinslid wel wil doen. Zo kan een jongere liever een kort rollenspel met de gezinsbehandelaar IAG willen spelen, dan een opdracht of huiswerk opgedragen krijgen. Aansluiten op het motivatieniveau Het voortdurend zoeken naar wat iemand wil is niet altijd eenvoudig. Gezinnen die IAG ontvangen hebben veel problemen tegelijkertijd en zijn daardoor niet altijd even consequent in wat ze vinden en willen. Twee Amerikaanse onderzoekers, Prochaska en DiClemente (zie in Eijgenraam,Van der Steege & Metselaar, 2004), hebben op basis van jarenlang onderzoek zes niveaus onderscheiden in de motivatie van cliënten tot verandering. Hieronder worden deze besproken. Op elk niveau neemt de bereidheid tot/gerichtheid op verandering en het aangaan van het contact met de gezinsbehandelaar toe. De motivatie van een gezinslid kan zich wat betreft verschillende onderwerpen op verschillende niveaus bevinden: Voorbeschouwing: er bestaat (nog) geen intentie tot verandering. De persoon is zich vaak niet bewust van het probleem. Overpeinzing: de persoon is zich ervan bewust dat hij een probleem heeft en bedenkt wat de verandering kan opleveren. De motivatie om er iets aan te doen is aanwezig, er wordt echter nog geen actie ondernomen. Besluitvorming: de persoon maakt echt plannen om iets aan het gedrag te gaan doen. Actie: de persoon onderneemt daadwerkelijk actie om het gedrag te veranderen. De eigenlijke behandeling, gericht op de verandering, vindt hier plaats. Onderhoud of consolidatie: de persoon probeert de bereikte verandering te bestendigen. Terugval: de persoon kan de bereikte verandering nog niet volledig vasthouden. Het denken in dergelijke motivatieniveaus helpt in de eerste plaats tegen het denken in weerstand, want al vanaf de eerste fase wordt verondersteld dat er wel motivatie is, er is echter nog geen bewustzijn van het probleem en daardoor nog geen intentie tot verandering. Uit de niveaus wordt ook duidelijk dat het geen zin heeft om plannen te maken of doelen te stellen als er nog geen bewustzijn is of nog geen besluit is genomen tot verandering. Het is noodzakelijk dat de gezinsbehandelaar IAG aansluit bij het motivatieniveau van de gezinsleden. Relatietypes onderscheiden: bezoekers, klagers en klanten Binnen het oplossingsgericht werken wordt onderscheid gemaakt tussen de bezoekertypische, klaagtypische en de klantrelatie (Roeden & Bannink, 2007). Cauffman (2010) hanteert een soortgelijke indeling van deze relaties met de volgende benamingen: voorbijganger, zoeker, koper en co-expert. In onderstaande hanteren we de eerstgenoemde indeling en benamingen. Deze termen typeren de samenwerkingsrelatie tussen een cliënt en een professional. Het type relatie geeft iets aan over de mate van motivatie tot verandering en zegt daarmee iets over het bovengenoemde motivatieniveau dat de gezinsbehandelaar IAG heeft ontdekt bij de gezinsleden. Het op deze manier indelen van de relatie met gezinnen of gezinsleden, geeft richting voor de gezinsbehandelaar IAG. Ook geeft de verschillende typeringen aanwijzingen voor wat hij nog kan ondernemen om de motivatie te activeren. Een bezoeker bevindt zich op het niveau van voorbeschouwing want hij is zich niet bewust van een probleem en is daardoor nog niet gemotiveerd tot verandering. Een klager is ongeveer in te delen op het tweede niveau van overpeinzing: hij ziet het probleem en vindt dat er iets aan gedaan moet worden maar onderneemt geen actie omdat hij niet vindt dat het zijn probleem is en dat een ander het moet oplossen. Een klant is duidelijk gemotiveerd voor verandering en bevindt zich daarmee op het niveau van besluitvorming, actie of onderhoud. Kortom: om motivatie te activeren is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar IAG aansluit bij het motivatieniveau, bij het type relatie met de cliënt en zich realiseert dat deze kunnen 618

19 wisselen. Hoe de motivatie van bezoekers en klagers naar voren is te halen, zodat de relatie met hen meer klanttypisch wordt, bespreken we hieronder. De oplossingsgerichte flowchart die Cauffman (2010) koppelt aan zijn indeling is opgenomen in bijlage 2.1 en biedt de gezinsbehandelaar IAG een overzichtelijke tool om te bepalen met welke relatie hij bij het betreffende gezinslid te maken heeft. Bezoekers Een bezoeker is vaak een gezinslid waarvan iemand anders vindt dat hij een probleem heeft. De persoon (bezoeker) herkent zich niet in deze hulpvraag. Ze staan in sommige gevallen negatief tegenover de hulp en hebben naar eigen zeggen geen hulp nodig. Een aantal concrete tips hoe om te gaan met een bezoekertypische relatie: Oordeel niet als gezinsbehandelaar, stem af op de percepties van het gezinslid. Ga er van uit dat het gezinslid gegronde redenen heeft om te denken en handelen zoals hij doet. Vraag welk doel het gezinslid zelf heeft ook al wijkt deze af van het doel of de hulpvraag die door de omgeving wordt geformuleerd. Het kan zo zijn dat het gezinslid niet in staat is een doel te formuleren of dit gewoonweg niet wil. De volgende tips en voorbeeldzinnen kunnen dan mogelijk gebruikt worden: Complimenteer het gezinslid: Fijn dat je dit gesprek wilt voeren. Stel vragen die het mogelijk maken tot een hulpvraag te komen: Nu we eenmaal hier samen zitten, waar zouden we het volgens jou over moeten hebben om het gesprek voor jou nuttig te maken?, Wat zou nodig zijn om geen hulpverlening meer over de vloer te hebben?, Wat zou nodig zijn om de verwijzer tevreden te stellen?. Stel schaalvragen om in te schatten hoe gemotiveerd het gezinslid is om zijn of haar gedrag te veranderen: Als een 1o betekent ik ben heel erg gemotiveerd en een 0 betekent ik wil helemaal niet mijn best doen, welk cijfer geef je dan?, Hoe komt het dat je dit cijfer geeft?, Hoe kunnen we zorgen dat dit cijfer hoger wordt? Naast bovenstaande tips is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar IAG duidelijk maakt wat het gezinslid kan verwachten van hem of haar als gezinsbehandelaar en van IAG zodat duidelijk wordt welke keuzemogelijkheden er zijn (zie ook 2.1.2). Klagers Soms heeft een gezinslid wel een hulpvraag, maar voelt zich geen deel van het probleem, en dus ook niet van de oplossing. Ze kunnen het probleem wel omschrijven, ervaren hier last van en geven aan dat het belangrijk is een oplossing te vinden voor het probleem. Ze geloven echter dat iemand anders de oplossing moet aandragen. Dit is een voorbeeld van de klaagtypische relatie tussen gezinslid en gezinsbehandelaar. Een concreet voorbeeld van een dergelijke hulpvraag is Ik wil gelukkig worden. Deze hulpvraag is weinig concreet en geeft niet aan wat er moet gebeuren om dit te bereiken. Daarnaast kan het ook zo zijn dat de hulpvraag negatief is geformuleerd. Een voorbeeld hiervan is Ik wil dat de ruzies stoppen in huis maar dat gaat toch niet lukken omdat we niet anders gewend zijn en niemand luistert. Tips voor het omgaan met een klaagtypische relatie: Bekrachtig de formulering van de hulpvraag van het gezinslid. Geef aan dat verandering wel mogelijk is. Elke hulpvraag kan concreet gemaakt worden als de gezinsbehandelaar open en nieuwsgierig is (zie ook 2.1.1) en doorvraagt: Wat is er nodig om gelukkig te worden?, Wat zou er anders gaan als je gelukkig zou zijn?. Vertaal de antwoorden naar concrete formuleringen en toets deze bij het gezinslid: Dus als ik het goed begrijp zou het je gelukkig maken wanneer er minder ruzie in huis is?. Verklein de hulpvraag in haalbare stappen. 619

20 Wanneer de hulpvraag negatief geformuleerd is, gaan het gezinslid en de gezinsbehandelaar IAG samen op zoek naar uitzonderingen door middel van observatievragen en uitzonderingsvragen: Wanneer zijn er momenten in huis dat het rustig of gezellig is?, Probeer deze week eens te letten op momenten dat het wel gezellig is in huis, Wat is er anders op die momenten?. Of: Stel dat (de gewenste situatie) zich (een beetje) voordoet, wat zou er dan anders kunnen zijn?. Op deze manier richt de gezinsbehandelaar IAG de aandacht op uitzonderingen, waarbij het probleem er minder heftig, iets minder of niet was en waardoor het makkelijker wordt concrete hulpvragen te formuleren. Klanten Een klanttypische samenwerkingsrelatie is de ideale relatie tussen de gezinsbehandelaar IAG en het gezin. De motivatie voor verandering is overduidelijk merkbaar doordat het gezin ervoor open staat samen plannen voor verandering te maken, daarop al actie onderneemt of al bezig is om wat beter gaat, zo te houden. Als de gezinsbehandelaar IAG en de gezinsleden samen zover zijn gekomen is het mogelijk om gezamenlijk doelen te stellen (zie hoofdstuk 3). 2.2 Voortdurende aandacht voor veiligheid Zoals het eerste hoofdstuk van deze handleiding duidelijk maakt, kampt de doelgroep waarop IAG zich richt met problemen op meerdere gebieden. Deze problemen leiden tot een verhoogd risico op verschillende vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld (Van Rooijen, Bartelink & Berg, 2013). Daarom dient in de hulp van IAG de veiligheid van het kind en alle gezinsleden centraal te staan. Een veilige opvoedingsomgeving is een voorwaarde voor de gezonde ontwikkeling van een kind. Als gezinsbehandelaar IAG is het dus van belang oog te hebben voor de veiligheid in het gezin en telkens te kijken welke signalen voor veiligheid en onveiligheid er zijn (Ten Berge & Bakker, 2005). In dit ho0fdstuk ligt de nadruk op de veiligheid van de kinderen in het gezin. In sommige gezinnen binnen IAG liggen de verhoudingen echter andersom en ervaart een ouder(s) onveiligheid of soms zelfs mishandeling van de eigen kinderen. Ook in deze gevallen worden dezelfde stappen ondernomen, namelijk de veiligheid in kaart brengen, analyse en beoordelen, bespreekbaar maken en een veiligheidsplan (als onderdeel van het hulpverleningsplan) opstellen. Deze paragraaf gaat over de veiligheid van de kinderen in het gezin en hoe de gezinsbehandelaar de veiligheid van de huidige situatie kan analyseren en beoordelen. Vervolgens komt het bespreken van de veiligheid met de gezinsleden aan bod en het opstellen van een plan om de veiligheid te waarborgen en/of te vergroten. Tot slot staan we stil bij het monitoren en volgen van de veiligheid en het op basis daarvan van de toekomstige veiligheid van de kinderen in het gezin. Maar eerst beschrijven we wat we onder veiligheid verstaan Wat is veiligheid? Kinderen die veilig zijn in hun gezin worden beschermd tegen risico s en gevaren als kindermishandeling, geweld en misbruik. Maar veiligheid van kinderen omvat meer. Van belang is ook dat kinderen worden beschermd tegen verwaarlozing, tegen huiselijk geweld, dat ze gestimuleerd worden door hun ouders, aandacht krijgen en erkenning. Dit alles draagt ertoe bij dat kinderen zich ontwikkelen, leren en uitgroeien tot zelfstandige, zelfredzame en gelukkige volwassenen. In deze bredere opvatting is een kind veilig als het structureel kan rekenen op een volwassene die voorziet in zijn of haar basale fysieke en emotionele behoeften, die het beschermt tegen gevaar en die daarin continuïteit en voorspelbaarheid biedt (Ten Berge & Bakker, 2005). In de 620

21 literatuur over kindermishandeling en veiligheid komen veelal een viertal aspecten naar voren (zie bijvoorbeeld Ten Berge & Bakker, 2005 en Wolzak & Ten Berge, 2005): Veiligheid is de aanwezigheid van regelmaat en stabiliteit in het gezin. Begrippen die binnen dit aspect van veiligheid onderscheiden kunnen worden zijn: overzichtelijkheid, structuur, continuïteit en voorspelbaarheid. Veiligheid gaat ook om lichamelijke en emotionele zorg. Belangrijke begrippen binnen deze definitie zijn: zorg, de basale verzorging, affectie, acceptatie en bescherming. Het is belangrijk oog te hebben voor het feit dat veiligheid niet alleen betrekking heeft op de opvoeding binnen het gezin maar dat het ook gaat om de bredere leef- en woonomgeving van het gezin. Veiligheid is het gevoel van geborgenheid die kinderen ervaren. Wanneer een kind zich geborgen voelt zal dit ten goede komen aan de emotionele ontwikkeling. Veiligheid is tenslotte de afwezigheid van geweld en (seksueel) misbruik en daarnaast het bieden van bescherming tegen geweld en misbruik. Naast bovenstaande onderverdeling in verschillende aspecten, is veiligheid ook onder te verdelen in twee dimensies (Ten Berge & Bakker, 2005): 1. Fysieke veiligheid: de fysieke veiligheid is een voorwaarde voor de lichamelijke ontwikkeling en het welzijn van het kind. Fysieke veiligheid gaat over de lichamelijke integriteit en behoeften van het kind. Wanneer er sprake is van fysieke onveiligheid kan dit lichamelijke schade bij het kind tot gevolg hebben. Een voorbeeld van een situatie waarbij de fysieke veiligheid van een jong kind in het geding kan zijn, is een situatie waarbij het medicijnkastje gemakkelijk toegankelijk is voor het kind. 2. Emotionele veiligheid: de emotionele veiligheid is een voorwaarde voor de psychische ontwikkeling. De emotionele veiligheid van het kind wordt gevormd door de band tussen ouder en kind en daarnaast de gevoelens van het kind. Emotionele onveiligheid leidt niet direct tot levensgevaar maar kan wel ingrijpende gevolgen hebben voor de emotionele ontwikkeling. Een voorbeeld van een emotionele onveilige situatie is wanneer de ouder regelmatig niet reageert wanneer het kind verdrietig is of als het kind getuige is van huiselijk geweld. Wanneer er sprake is van (seksueel) misbruik of mishandeling, tast dat zowel de fysieke als de emotionele veiligheid aan. Misbruik en mishandeling schenden namelijk enerzijds de lichamelijke integriteit van de jeugdige, maar anderzijds ook het vertrouwen van de jeugdige in zijn ouders Het analyseren en beoordelen van de veiligheid Veiligheid is en blijft een normatief concept. De eigen normen en waarden van een hulpverlener spelen nogal eens mee bij de beoordeling van de veiligheid binnen een gezin. Zo kan bijvoorbeeld de ene hulpverlener veel moeite hebben met de manier waarop een vader zijn kind bij de arm pakt en op een stoel zet, terwijl een andere hulpverlener deze situatie niet als schadelijk ervaart. Wat een gezinsbehandelaar IAG wel of niet acceptabel vindt, is dus afhankelijk van het eigen referentiekader. Ook weegt mee welke consequenties van het ouderlijk gedrag de hulpverlener bij het kind ziet. Wordt het kind angstig, vertoont het gedragsproblemen, lijkt zijn ontwikkeling bedreigd? De Nederlandse wetgeving geeft hierbij wel enig kader. Zo bestaat er sinds 2007 een wettelijk verbod op het gebruik van geweld in de opvoeding. Het primaire doel van opname van dit wetsartikel in het Burgerlijk Wetboek is het stellen van een duidelijke norm: geweld als opvoedingsmiddel is in Nederland niet acceptabel (Ten Berge & Geurts, 2008). Als sprake is van een acute onveilige situatie voor het kind handelt de gezinsbehandelaar IAG zo snel mogelijk om het gevaar af te wenden. 621

22 Informatie verzamelen: stel het oordeel zo lang mogelijk uit! Om de veiligheid van de kinderen en de andere gezinsleden in het gezin te kunnen beoordelen is informatie nodig. Tijdens de eerste zes weken verzamelt de gezinsbehandelaar IAG samen met de gezinsleden informatie, brengt hij de situatie in kaart en verkent hij wat de gezinsleden willen veranderen (zie voor de werkwijze voor het verzamelen en analyseren van informatie hoofdstuk 3). Volgens Turnell en Edwards (2009) is het van vitaal belang om naast informatie over problemen en risico s, ook signalen van veiligheid en informatie over bekwaamheden en sterke punten te verzamelen. Welke sterke punten waren vroeger en nu in het gezin aanwezig, of mogelijk in aanleg aanwezig? Van belang is ten tweede dat deze informatie gedetailleerd is, oplossingen voor onveiligheid komen niet voort uit generalisaties, maar uit details. De gezinsbehandelaar vraagt daarom door op veilige en onveilige situaties en probeert zoveel mogelijk details op tafel te krijgen. Het is bijvoorbeeld belangrijk om te weten dat de jeugdige geslagen is, maar net zo belangrijk is het om te weten hoe dat kwam, wie erbij waren en wat er daarna gebeurde. Vervolgens bevraagt de gezinsbehandelaar de ouder op uitzonderingen: wanneer lukt het om in een vergelijkbare situatie niet te slaan? Hoe kwam dat, wat was er toen anders? Zie voor het uitvragen van situaties en uitzonderingen hoofdstuk 4 over het voeren van oplossingsgerichte gesprekken. Ten derde is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar IAG zich bewust is van zijn eigen normen en waarden op het gebied van veiligheid en dat hij zo objectief mogelijk beoordeelt of een gezinssituatie veilig is. Van belang is het om onderscheid te maken tussen meningen, belevingen en concrete, feitelijke informatie. Start met het verzamelen van feitelijk informatie, gebeurtenissen of omstandigheden die vast staan, die waarneembaar zijn, concreet en gedetailleerd. En verzamel de informatie bij de verschillende gezinsleden en bij andere betrokkenen rondom het kind, zoals leerkrachten, buren en familieleden. Tenzij er evidente signalen van onveiligheid zijn waarbij de gezinsbehandelaar direct overgaat tot handelen, stelt hij het oordelen uit totdat de informatie compleet is en de veiligheidssituatie van de jeugdigen in het gezin duidelijk is. Te snel oordelen leidt tot zogenoemde valkuilen in de besluit- en oordeelsvorming. Zo zijn mensen bijvoorbeeld geneigd om informatie te verzamelen die hun eerste oordeel bevestigt en negeren ze informatie die tegenstrijdig is met het eerste oordeel (zie voor verdere informatie over deze valkuilen Bartelink & Ten Berge, 2011). Van belang om dit te voorkomen is het toetsen van de informatie bij collega s, de teamleider of de werkbegeleider/gedragswetenschapper. Beoordelen van de veiligheidssituatie: gebruik een instrument Hieronder worden drie instrumenten besproken die helpen bij het beoordelen van de veiligheidssituatie: Veilig Thuis, de LIRIK en het Assessment en planningsformulier van Signs of Safety. Omdat ieder een eigen perspectief heeft is er geen eenduidige waarheid. Daarom is geen van de instrumenten gericht op verifiëren van beweringen van gezinsleden of het achterhalen van de waarheid. Het gebruik van een instrument ondersteunt bij het systematisch wegen en beoordelen van de verzamelde informatie, voorkomt dat de gezinsbehandelaar relevante aspecten van de veiligheid over het hoofd ziet en helpt onderscheid te maken tussen belangrijke en minder belangrijke informatie. De gezinsbehandelaar IAG weegt en beoordeelt altijd in dialoog met de gezinsleden, hij maakt de afwegingen en oordelen expliciet en tot onderwerp van gesprek met de gezinsleden. Een mogelijkheid is de instrumenten samen met de gezinsleden in te vullen of gebruik te maken van een schaalvraag om de veiligheid in het gezin volgens de gezinsleden in kaart te brengen en te bespreken. Geen van deze drie instrumenten is onderzocht op de werkzaamheid. Veilig Thuis en de LIRIK bevatten de risicofactoren voor kindermishandeling die op dit moment uit onderzoek bekend zijn. De instrumenten zijn voornamelijk bedoeld om gestructureerde besluitvorming te ondersteunen. Daarnaast is het van belang dat de gezinsbehandelaar de bevindingen bespreekt met teamleden, een werkbegeleider/gedragswetenschapper, een 622

23 leidinggevende en/of de aanmelder/verwijzer. Deze kunnen meedenken, eventuele blinde vlekken of onlogische conclusies aan de orde stellen en advies geven. Ook dit is een waarborg om te voorkomen dat de gezinsbehandelaar een verkeerde inschatting van de situatie maakt. Bij de beoordeling van de veiligheidssituatie gaat het als eerste om de huidige situatie. De gezinsbehandelaar IAG zet de daarvoor verzamelde informatie systematisch op een rij. De checklist Veilig Thuis (Ten Berge & Bakker, 2005; de checklist is gratis te downloaden via > publicaties > zoeken met Veilig Thuis ) ordent de verzamelde informatie naar de volgende aspecten: afwezigheid van seksuele, fysieke en psychische mishandeling; aanwezigheid van basale verzorging en bescherming; de affectieve relatie tussen ouder en kind, de aandacht van de ouder voor het kind; regelmaat, structuur en continuïteit in het gezin; de mate van toezicht van een volwassenen; het gevoel van veiligheid van het kind; de veranderingsmogelijkheden van de ouders; steun uit het sociale netwerk. Het tweede instrument dat bruikbaar is om de huidige veiligheidssituatie van de kinderen in het gezin te beoordelen is de LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling; Ten Berge & Eijgenraam, 2009; zie voor meer informatie de LIRIK is hier kosteloos te downloaden). De LIRIK is een checklist gericht op gestructureerde oordeelsvorming, het ondersteunt de gezinsbehandelaar IAG bij het expliciteren van het professionele oordeel en dit te onderbouwen op basis van kennis over relevante risicofactoren c.q. aandachtspunten. Deel 1 van de checklist gaat over het beoordelen van de huidige veiligheidssituatie. De gezinsbehandelaar ordent de informatie over de directe veiligheid van de jeugdigen, de omgang tussen ouders en jeugdigen, het functioneren van de jeugdigen en het al dan niet aanwezig zijn van risicofactoren die uit de literatuur bekend zijn. Het derde instrument voor het beoordelen van de veiligheid is het Assessment en planningsformulier van Signs of Safety, ook wel het 3-kolommenschema genoemd (zie Turnell & Edwards, 2009; dit formulier is te downloaden via > Roos Consultancy in linker menu > downloads > Signs of Safety framework). Op dit formulier worden zorgen beschreven (schade in het verleden, dreigend gevaar en complicerende factoren), sterke punten (krachten en signalen van veiligheid) en wat te bereiken (doelen gezin, aanmelder en wat direct noodzakelijk is). Als de drie kolommen zijn ingevuld, geven zowel de gezinsleden als de gezinsbehandelaar IAG een beoordeling van de veiligheid op een schaal van 0 tot 10. Gevaar en veiligheid worden op deze manier op een continuüm geplaatst, daarmee wordt verbetering en het vergroten van veiligheid een haalbare mogelijkheid. Een soortgelijk schema om met kinderen veiligheid te bespreken en informatie te verzamelen vanuit hun perspectief is het schema met de drie huizen. De gezinsbehandelaar vraagt dan aan een kind om drie huizen te tekenen, een huis van de leuke dingen, een huis van de zorgen en een huis van de dromen (een instructie met voorbeeldvragen is te vinden op > Roos Consultancy in linker menu > downloads) Bespreken van signalen van (on)veiligheid Zoals gezegd hebben gezinnen die aangemeld worden voor IAG problemen op meerdere gebieden. Al deze problemen samen geven een verhoogd risico op een onveilige opvoedingssituatie. Veiligheid is daarmee een onderwerp dat binnen IAG de nodige aandacht verdient en waarover met ieder gezin wordt gepraat. Mogelijk is het moeilijk te bespreken omdat het een gevoelig onderwerp kan zijn voor 623

24 ouders. Ouders kunnen zich veroordeeld en beoordeeld voelen. Het is daarom van belang dit onderwerp zo veel mogelijk te normaliseren en er geen beladen onderwerp van te maken. Ook is het hanteren van de basishouding zoals beschreven in het vorige hoofdstuk van belang. Normaliseren doet de gezinsbehandelaar onder andere door het onderwerp veiligheid al tijdens het startgesprek te introduceren en te bespreken. De gezinsbehandelaar kan op deze manier in latere gesprekken makkelijker op het onderwerp terug komen omdat het onderwerp al eens besproken is. Hieronder volgt een voorbeeld van een mogelijke invulling van de introductie van veiligheid in het eerste gesprek. Hierbij is het belangrijk te onthouden dat elk gezin anders is en het bespreken van het onderwerp veiligheid dus ook. Stem altijd af op de mogelijkheden van het betreffende gezin of gezinslid. Introduceer het onderwerp veiligheid door bijvoorbeeld het volgende te zeggen: In alle gezinnen kunnen zich wel eens onveilige situaties voordoen, zoals bijvoorbeeld wanneer je kind makkelijk bij de schoonmaakmiddelen in het gootsteenkastje kan. Bevraag ouders en jongere over het beeld wat zij hebben van het begrip veiligheid. Waar denken jullie aan bij het begrip veiligheid? Sluit aan bij het verhaal van de ouder/jongere, geef waar nodig een nadere uitleg van het begrip veiligheid (zowel fysieke als en emotionele veiligheid) en de plek die dit onderwerp heeft binnen de hulpverlening. Veiligheid gaat om meer dan alleen mishandeling, het gaat ook om regelmaat in het dagelijkse gezinsleven. Het is belangrijk dat we samen zorgen voor een veilig gezinsleven. Daarom wordt het onderwerp veiligheid altijd besproken en letten we hier samen op. We doen dit bijvoorbeeld door samen met jullie te kijken naar de dagelijkse gang van zaken, de zorg en de aandacht voor jullie kind en de regelmaat binnen jullie gezin. Bevraag ouder en jongere over de invulling van het onderwerp veiligheid. Wat vinden jullie vooral belangrijk als het gaat om veiligheid en veilig opgroeien? Hier kunnen de ouders verschillend over denken. Laat iedereen rustig beschrijven wat zij onder veiligheid verstaan. Ten Berge en Bakker (2005) en Turnell en Edwards (2009) geven verschillende tips en aanwijzingen hoe veiligheid op een neutrale, niet-veroordelende en niet-bedreigende manier met gezinsleden te bespreken. We zetten een aantal hiervan op een rij. De gezinsbehandelaar IAG: benoemt de feiten zo concreet mogelijk en wacht niet te lang met ze ter sprake te brengen als er duidelijke signalen van onveiligheid zijn. Niets is zo bedreigend en onveilig voor gezinsleden als wanneer achteraf blijkt dat de gezinsbehandelaar al tijden signalen waarnam. geeft erkenning en complimenten. De gezinsbehandelaar geeft erkenning voor de last die de ouders ervaren, bijvoorbeeld door te benoemen dat de opvoeding van dit kind hen zwaar valt en hun draagkracht te boven gaat. Hij benoemt het gezamenlijke belang, namelijk dat het goed gaat met de kinderen en geeft complimenten voor de inzet van de gezinsleden. Immers, de gezinsleden hebben de gezinsbehandelaar nog steeds niet de deur uit gezet. Hij respecteert de deskundigheid en heeft oog voor goede intenties van de ouder. neemt ouders serieus in hun verhaal, luistert ernaar en toont interesse in de ouder (respectvolle en open houding). Hij probeert de gezinsleden en het gedrag dat leidt tot onveiligheid voor de kinderen daadwerkelijk te begrijpen (waarom denkt deze ouder dat 624

25 slaan helpt?). De gezinsbehandelaar toont begrip voor de emotie van de ouder en geeft er ruimte voor. zorgt voor duidelijkheid over de eigen rol en positie (transparantie). De gezinsbehandelaar IAG wil met de ouders samenwerken en partnerschap opbouwen. Tegelijkertijd is iedereen die in Nederland met kinderen en ouders werkt wettelijk verplicht een meldcode rond huiselijk geweld en kindermishandeling te hanteren (zie In een dergelijke code staat onder andere hoe om te gaan met signalen van onveiligheid en kindermishandeling, hoe deze te bespreken met de betreffende gezinsleden en een plan op te stellen hoe de veiligheid voor de kinderen te waarborgen in de (nabije) toekomst. legt de nadruk niet alleen op het stoppen van onveiligheid, maar geeft ook aan wat de gezinsleden wel kunnen doen. Het is lastig om te proberen iets te laten zonder dat er iets voor in de plaats komt. Hij leert ouders bijvoorbeeld slaan als straf te vervangen voor een gepaste manier van straffen, en hoe ongewenst gedrag te voorkomen. last indien nodig een pauze in in een gesprek over onveiligheid. Dit geeft even lucht en geeft de gezinsleden de kans de boel op een rijtje te zetten. Ook geeft het de gezinsbehandelaar IAG de gelegenheid te bedenken hoe verder, of overleg te plegen met een collega. praat meerdere keren over het onderwerp. Onveiligheid in het gezin en hoe dit te veranderen is vaak meerdere keren onderwerp van gesprek. Herhaling helpt om elkaar écht goed te begrijpen en instemming van de gezinsleden te verkrijgen. De gezinsbehandelaar IAG checkt regelmatig of de gezinsleden hen begrijpen en of hij de gezinsleden begrijpt Opstellen van een veiligheidsplan Nadat de informatie en signalen over veiligheid en onveiligheid verzameld zijn, de informatie is gewogen en beoordeeld in samenspraak met de gezinsleden en besproken, breekt de fase van planvorming aan. In een veiligheidsplan staat in voor alle gezinsleden duidelijke taal hoe de geconstateerde onveiligheid in het gezin aan te pakken. Wat moet er gebeuren, welke afspraken zijn daarover gemaakt, wie gaat wat doen, wie monitort de veiligheid en wat zijn de consequenties van het niet nakomen van de gemaakte afspraken? Binnen de gezinsvoogdij worden dit wel bodemeisen genoemd: wat is er minimaal nodig om de veiligheid van de kinderen te waarborgen (zie Van Montfoort & Slot, 2009). Denk bij dit soort eisen bijvoorbeeld aan dat een kind nooit alleen is met een mishandelende of misbruikende volwassene. Of dat het kind s ochtends altijd ontbijt krijgt voor het naar school gaat. Binnen IAG zal een veiligheidsplan onderdeel van het hulpverleningsplan zijn. Via >Roos Consultancy in linker menu > downloads is een voorbeeldformat voor een veiligheidsplan te downloaden. Van belang is dit plan op te stellen met alle betrokkenen: de jeugdigen, de ouders en andere volwassenen in het netwerk die zich bij deze kinderen betrokken voelen en mee willen helpen hun veiligheid te garanderen. Over het algemeen geldt: hoe meer mensen erbij betrokken zijn en weten wat er gaande is, des te veiliger is het kind (Turnell & Edwards, 2009, p. 173). Op het betrekken en medeverantwoordelijk maken van het netwerk van gezinnen middels een veiligheidsconferentie en een veiligheidsnetwerk, gaan we nader in in hoofdstuk 5. Volgens Turnell en Essex (2010) bevat een veiligheidsplan in situaties van lichamelijke mishandeling of seksueel misbruik meestal de volgende punten (p. 143). Dit rijtje is ook bruikbaar voor een plan rond andere vormen van onveiligheid: De namen van de belangrijkste veiligheidsmensen met wie de kinderen contact kunnen opnemen als zij problemen hebben. De namen van degenen die de ouders bijstaan en met wie is afgesproken dat zij toezicht houden op de veiligheid van de kinderen. 625

26 De namen van de mensen die met name zullen bijspringen wanneer de primaire verzorger ziek, te gespannen of niet beschikbaar is. Afspraken voor situaties zoals verjaardagen, feestjes of wanneer de ouders alcohol of drugs willen gebruiken. Afspraken over andere kinderen wanneer familieleden of vrienden op bezoek komen of komen oppassen. De leeftijd waarop het veiligheidsplan aan kleine kinderen moet worden uitgelegd en wie daarvoor verantwoordelijk is. Een manier om dit te doen is een verhaal in woord en beeld over de situatie op te stellen met de kinderen (zie hoofdstuk 5 van Turnell & Essex, 2010). De ontwikkeling van kinderen en hoe het plan moet worden aangepast naarmate de kinderen opgroeien. Een voorwerp dat de veiligheid in het gezin symboliseert. Een uitspraak over de vraag hoe lang het veiligheidsplan van toepassing is Monitoren veiligheid en inschatten toekomstige veiligheid Turnell en Essex (2010) benadrukken dat een veiligheidsplan in de loop van de tijd telkens verder ontwikkeld, bijgeschaafd en getest moet worden. Een veiligheidsplan is geen statisch document, maar een plan op tafel (ontleend aan Van Montfoort & Slot, 2009). Een plan dat er telkens bij gepakt wordt en dat bijgesteld wordt als er zich veranderingen in de situatie voordoen. Van belang is dat een veiligheidsplan periodiek geëvalueerd wordt, bijvoorbeeld eens per twee tot vier weken. Met alle betrokkenen wordt dan gekeken hoe de veiligheidssituatie van de kinderen op dat moment is, of de afspraken nog nagekomen worden, wat wel en niet werkt en welke afspraken bijstelling behoeven. In sommige gevallen lukt het de gezinsleden niet het plan na te komen en zijn er geen verbeteringen in de veiligheid van de kinderen of andere gezinsleden te zien. Dan zijn verdergaande stappen aan de orde. De gezinsbehandelaar IAG overweegt dan, in samenspraak met collega s en werkbegeleider/gedragswetenschapper, welke stappen gezet gaan worden. Soms kan dit een melding bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling zijn, in andere gevallen kan een advies over uithuisplaatsing aan de betrokken gezinsvoogd/jeugdbeschermer zijn (als er reeds een maatregel van kinderbescherming is opgelegd). In de loop van de tijd en met name tegen het moment van afsluiting van IAG is het van belang dat de gezinsbehandelaar IAG een gedegen risicotaxatie uitvoert. Een risicotaxatie betreft het inschatten van de risico s voor de kinderen in het gezin in de toekomst. Op basis van de (overgebleven) problemen, risicofactoren en beschermende factoren die dan nog spelen, maakt de gezinsbehandelaar een inschatting of de ontwikkeling van de kinderen in de toekomst gevaar loopt (Ten Berge, 2011). Ook voor risicotaxatie zijn instrumenten beschikbaar die als hulpmiddel dienen om toekomstige risico s voor kinderen in kaart te brengen en beoordelingsfouten te vermijden. Om de toekomstige risico s op onveiligheid voor de kinderen in te schatten gebruikt de gezinsbehandelaar een van de volgende drie beschikbare instrumenten. Van de eerder genoemde LIRIK bevat het tweede deel een risicotaxatie. In dat deel wordt op een rij gezet wat er met het kind kan gebeuren en wat beschermende factoren hiertegen zijn. Ook voor dit deel van de LIRIK geldt dat het niet wetenschappelijk onderzocht is. Onbekend is dus in welke mate de LIRIK de risico s juist voorspelt. Een ander instrument dat in de Nederlandse jeugdzorg wordt gebruikt is de CARE-NL (Child Abuse Risk Evaluation-Nederland; zie voor meer informatie > zoeken op CARE-NL ). De CARE-NL is een gestructureerde vragenlijst om het risico op kindermishandeling in te schatten. De vragenlijst bevat items met risicofactoren die uit de literatuur naar voren komen bij de ouder, het 626

27 gezin, in de omgang tussen ouder en kind en vraagt de invuller de waarschijnlijkheid van bepaalde risicoscenario s aan te geven. De CARE-NL is beperkt onderzocht bij ruim 200 AMK-dossiers. Daaruit bleek de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voldoende (de mate waarin twee beoordelaars bij dezelfde casus tot hetzelfde oordeel komen) en bleek het instrument uithuisplaatsing vrij adequaat te voorspellen. Het derde beschikbare instrument voor risicotaxatie is de CFRA (California Family Risk Assessment; zie voor meer informatie > zoeken op CFRA ). Dit instrument heeft tot doel latere verwaarlozing en mishandeling te voorspellen. De vragenlijst bestaat uit enkele algemene vragen waarna specifieke items volgen voor verwaarlozing en mishandeling. Er is een digitale versie beschikbaar. Recent is het instrument in Rotterdam onderzocht bij gezinnen met kinderen tussen 0 en 12 jaar. Daaruit bleek de CFRA een voorspellende waarde van 70% te hebben op latere mishandeling of verwaarlozing van kinderen. Uit onderzoek blijkt voortdurend dat hulpverleners dit niet beter dan het kansniveau van 50% kunnen voorspellen, de CFRA verhoogt dit dus aanzienlijk (Van der Elst, Sondeijker, Vogel, Jansen & Hermanns, 2012). 627

28 3 De opbouw van IAG In dit hoofdstuk geven we de structuur van IAG weer. We beginnen met een korte weergave van de fasering van IAG, waarna de startfase verder toegelicht zal worden. De vragen die in dit hoofdstuk beantwoord worden, zijn: welke instrumenten worden gebruikt voor de analyse van de situatie van een gezin? Hoe komen we tot het stellen van doelen voor het uiteindelijke hulpverleningsplan? Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de monitoring van de voortgang en we geven een overzicht van vragenlijsten die hierbij gebruikt kunnen worden. Tot slot beschrijven we het traject van de afbouw van de hulp en de nazorg. 3.1 Fasering van IAG IAG is opgebouwd uit drie fases namelijk: de startfase, de veranderingsfase en de fase waarin de gezinsbehandelaar IAG de hulp afbouwt en afscheid neemt. In deze paragraaf lichten we de fasering van IAG toe. Hoewel de fasering door het belang van aansluiten bij gezinnen niet altijd chronologisch verloopt (soms is in een gezin terugkeer naar een eerdere fase nodig of vindt er tijdens de veranderingsfase nog een analyse plaats), maakt de uitleg van de fasering de hulpverlening wel inzichtelijker voor gezinsleden. Op deze manier is voor hen duidelijk in welke fase er wat van hen verwacht wordt en wat zij kunnen verwachten van de gezinsbehandelaar. Daarnaast maakt een fasering duidelijk dat de hulpverlening eindig is. Dit stimuleert zowel de ouder als de andere gezinsleden om binnen deze periode de verschillende doelen die gesteld zijn te bereiken. We gaan hieronder kort in op de verschillende fases en thema s die hierin centraal staan. Per fase is een globale duur aangegeven, er dient binnen een team overeenstemming te zijn over het exacte aantal weken. Daarnaast is het soms in gezinnen met ouders of jeugdigen met een licht verstandelijke beperking nodig om de tweede fase te verlengen. Dit om meer tijd te hebben om aan de gestelde doelen te werken. Elke fase wordt gemarkeerd door een korte evaluatie. Tijdens het evaluatiegesprek wordt de voortgang van de Aanmelding Fase 1 Startfase Fase 2 Veranderingsfase Fase 3 afbouw en afscheid Nazorg hulpverlening besproken en markeren we de overstap naar de volgende fase. De bovenstaande figuur geeft een weergave van de opbouw van de hulpverlening. 628

29 Fase 1: startfase De eerste fase is de startfase en duurt vier tot zes weken. De gezinsbehandelaar IAG legt in deze fase twee keer per week een bezoek af bij het gezin. Bezoeken duren gemiddeld anderhalf tot twee uur. Binnen deze fase ligt de focus op het opbouwen van een werkrelatie met de gezinsleden en het vergroten van de motivatie van de gezinsleden. Voor het opbouwen van een goede werkrelatie is het noodzakelijk een goede basishouding te hanteren (zie hoofdstuk 2). De gezinsbehandelaar geeft in de eerste fase uitleg over de werkwijze en de opbouw van IAG, ook vindt een analyse van de situatie en de problemen in het gezin plaats. Deze analyse geeft de gezinsleden inzicht in hun situatie en vormt de basis voor het gezamenlijk formuleren van de doelen voor de hulp. Ook geeft de analyse aanwijzingen welke acties, middelen en technieken in te zetten om de gezinsleden tot verandering te stimuleren. In deze fase wordt ook een begin gemaakt met het aanpakken van problemen die prioriteit hebben. Dat zullen vaak problemen zijn in de omstandigheden van het gezin. Voorbeelden hiervan zijn het doen van een grote huisschoonmaak, aanmelden bij de schuldhulpverlening of het aanvragen van huurtoeslag. Voor een uitgebreidere uitwerking van de startfase zie 3.2. Fase 2: Veranderingsfase Na afloop van de startfase volgt de fase waarin gewerkt wordt aan de opgestelde doelen. Deze fase duurt zo n tien tot veertien weken. De gezinsbehandelaar is in het begin veel aanwezig in het gezin: drie tot vier uren per week verdeeld over twee bezoeken. De opgestelde doelen worden uitgewerkt in concrete werkpunten en acties. Samen met het gezin wordt besproken waar prioriteiten liggen: welke doelen worden als eerst aangepakt en welke daarna? De gezinsbehandelaar neemt hierbij de motivatie en wensen van het gezin als uitgangspunt voor het handelen. Om aan de doelen van het gezin te werken, zet de gezinsbehandelaar IAG in overleg met het gezin verschillende middelen, technieken en tools in. Voor de invulling van het werken aan deze doelen verwijzen we door naar de hoofdstuk 4 tot en met 9. Belangrijk hierbij is dat niet alle middelen en technieken passend zijn voor alle gezinnen en dus ook niet allemaal in ieder gezin ingezet hoeven te worden. De gezinsbehandelaar IAG stemt deze af op de krachten die aanwezig zijn in het gezin, op de wensen van de gezinsleden op de analyse van de problematiek en de gestelde doelen. Zo kan het in het ene gezin werken om een beloningssysteem voor een kind in te zetten bij het avondeten en in een ander gezin past het meer om te oefenen met de ouders hoe ze hun kind nieuw gedrag leren. In deze fase wordt regelmatig met de gezinsleden geëvalueerd om te kijken hoe de hulp van IAG en het werken aan de doelen verloopt en of er vooruitgang wordt geboekt. Waar nodig past de gezinsbehandelaar in samenspraak met gezinsleden de hulpverlening aan, bijvoorbeeld door andere middelen en technieken in te zetten. Fase 3: afbouw en afscheid In deze fase, die zes tot acht weken in beslag neemt, werkt de gezinsbehandelaar samen met het gezin toe naar een afronding van de hulpverlening. De gezinsbehandelaar zal in de laatste fase de frequentie van de bezoeken afbouwen en nog een tot anderhalf uur per week aanwezig zijn in het gezin. De gezinsbehandelaar IAG fungeert in deze fase steeds meer als begeleider op afstand en stuurt bij waar nodig. De focus ligt hier dan ook op het volhouden en eigen maken van het geleerde. De gezinsleden leren niet zozeer meer iets nieuws. Daarnaast wordt gekeken hoe de resultaten geborgd kunnen worden en wat de gezinsleden kunnen doen als ze terugvallen in de oude situatie. De gezinsbehandelaar blikt samen met het gezin vooruit en maakt afspraken hoe om te gaan met moeilijke situaties in de toekomst. Het gezin went op deze manier aan de nieuwe situatie. 629

30 Nazorg Na afloop van de afbouw en het afscheid is er nog een nazorgfase. In deze fase bieden veel instellingen die IAG in het aanbod hebben, de gezinsleden de mogelijkheid de gezinsbehandelaar IAG nog maximaal vijf keer te benaderen met vragen rondom de gestelde doelen van de hulpverlening, de zogenoemde knipkaart. In ieder geval bestaat de nazorg uit een follow-up bezoek. Tijdens dit bezoek na zes maanden kijkt de gezinsbehandelaar met de gezinsleden, hoe het gaat, of het lukt de bereikte resultaten vast te houden en of er eventueel andere hulp nodig is. 3.2 Startfase Zoals beschreven begint de hulp van IAG met het opbouwen van een werkrelatie met de verschillende gezinsleden (zie hoofdstuk 2) en een analyse van de huidige gezinssituatie en de problematiek. Deze fase duurt vier tot zes weken en begint met het startgesprek. Hieronder volgt een uiteenzetting van de onderdelen van de startfase. Daarnaast geven we een beschrijving van de verschillende middelen en technieken die ingezet kunnen worden om informatie te verzamelen, te ordenen en te analyseren om zo tot concrete doelen te komen. Als laatst beschrijven we de inhoud van het hulpverleningsplan Startgesprek De hulpverlening begint met het startgesprek, waarvoor de gezinsleden en eventuele personen uit hun netwerk worden uitgenodigd. In het eerste gesprek maakt de gezinsbehandelaar IAG na de kennismaking met de gezinsleden duidelijk wat IAG inhoudt, hoe IAG werkt en overlegt wat zijn rol is voor het gezin. De gezinsbehandelaar vraagt de ouders hun kinderen mandaat te geven om te mogen praten en hun mening te geven. Hij vraagt zowel ouders als kinderen naar hun wensen en verwachtingen van IAG. Zo kan hij bijvoorbeeld aan de kinderen in het gezin vragen: Weet je waarom ik hier ben? Waar nodig stelt de gezinsbehandelaar de verwachtingen bij en geeft hij uitleg over wat wel en niet mogelijk is. Naast het bespreken van wensen en verwachtingen is het ook belangrijk duidelijk te krijgen welke hulpverlening er al in het gezin is geweest en welke hulp er nog steeds is. De gezinsbehandelaar bespreekt met de gezinsleden wat daarbij wel en niet gewerkt heeft. Wanneer er sprake is van een ontbrekende ouder door bijvoorbeeld een scheiding bespreekt hij in dit eerste gesprek ook of deze betrokken kan worden en hoe dat dan het beste kan. Binnen de uitleg over de IAG wordt er ook praktische informatie gegeven over bijvoorbeeld de bereikbaarheid van de gezinsbehandelaar en zijn contactgegevens. De gezinsbehandelaar informeert het gezin over de klachtenregeling van de organisatie. Daarbij wordt uitleg gegeven over de fasering en werkwijze die gehanteerd wordt en de evaluatiemomenten. De fasering van de hulpverlening wordt zo concreet mogelijk gemaakt door aan te geven hoe lang een fase duurt en wat de invulling van deze fase is. Daarnaast heeft het onderwerp veiligheid ook een plek in het eerste gesprek met het gezin. Dit onderwerp dient met alle gezinnen besproken te worden. Meer informatie over het bespreken van het onderwerp veiligheid vanaf het eerste gesprek is te vinden in hoofdstuk Instrumenten startfase Binnen de startfase kan gebruik worden gemaakt van verschillende instrumenten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van veelgebruikte instrumenten binnen IAG instrumenten (een aantal zijn opgenomen in de bijlagen). Al deze instrumenten zijn gericht op het verzamelen en analyseren van informatie en worden ingezet in overleg met de gezinsleden aansluitend bij hun behoeften en problemen. In een daarop volgend gesprek deelt de gezinsbehandelaar de informatie die eruit naar voren komt. Dit geeft de gezinnen in de eerste plaats een beeld van zichzelf en hun situatie. Het kan 630

31 de gezinsleden bijvoorbeeld bewust maken van interactiepatronen of de rollen die ze hebben of inzicht geven, inzicht geven in de aanwezige krachten in het gezin en de veelheid van problemen ordenen en terugbrengen tot de belangrijkste. Op basis van de inzichten die de informatie het gezin en de gezinsbehandelaar oplevert, stellen zij in samenspraak de doelen van de hulpverlening op. Sommige instrumenten worden ook ingezet voor de effectmeting van IAG. Instrument Doel Hoe te gebruiken Beeldopname Gezinsleden en gezinsbehandelaar krijgen zicht op onderlinge contacten, communicatie en (opvoed)gedrag. Eenmalige beeldopname, deze wordt teruggekeken en besproken met het gezin. Er wordt specifiek gekeken naar basisprincipes communicatie en (opvoed)gedrag. Mogelijk terug te kijken tijdens werkbegeleiding. Competentieanalyse, eventueel functieanalyse Voor gezin en gezinsbehandelaar in kaart brengen van krachten en aandachtspunten aan de hand van ontwikkelingstaken en opvoedtaken. De aanwezige competenties en mogelijke problemen in kaart brengen op basis van de ontwikkelings- en/of opvoederstaken (naar de verschillende leeftijdsfasen (0-6, 6-12 en jaar). Zie bijlage 3.1 voor checklists voor competentieanalyse bij ouders. Vragenlijst dagelijkse routine Gezinsleden en gezinsbehandelaar krijgen zicht op het dagelijkse leven van het gezin en inventariseren momenten in de routine waarop zich problemen voordoen en wensen voor verandering. Eerst huidige gang van zaken in kaart brengen, vergelijken met de gewenste situatie. Wat gebeurt er op welk tijdstip, wie zijn daarbij betrokken, waar speelt het zich af, hoe is de sfeer op die momenten. Zie bijlage 3.2. Genogram Gezinsleden en gezinsbehandelaar krijgen zicht op het gezins- en familiesysteem door de jaren heen. In een grafische weergave worden rolverdelingen, lasten, leef- en relatiepatronen, en gebeurtenissen inzichtelijk gemaakt. Een genogram geeft informatie voor Aandachtspunt hierbij: een genogram kan veel losmaken, vooral bij gezinnen met veel verliezen, heftige generationele problematiek of migrantengezinnen. Zie onder meer hoofdstuk 7 en bijlagen daarbij. een gesprek. Netwerkanalyse Gezinsleden en gezinsbehandelaar krijgen zicht op het sociaal netwerk van de gezinsleden. Dit kan tevens gebruikt worden voor het verbeteren van contact van de gezinsleden met de sociale omgeving en vergroten van vaardigheden om steun vanuit netwerk te vragen. Huidige netwerk in kaart brengen. Dit geeft zicht op het netwerk van zowel ouders als kinderen en mogelijke wensen daarbij. Zie bijlage 3.3 en hoofdstuk 8 voor een schema om het netwerk in kaart te brengen. 631

32 Wanneer zet de gezinsbehandelaar welk instrument in? Hier is geen eenduidig beslismodel voor te geven omdat het zoals bij het gebruik van alle technieken, middelen en tools die in deze handleiding worden besproken sterk af van de behoeften en wensen van het gezin, en van het doel dat de gezinsbehandelaar er in samenspraak met het gezin mee beoogt. Zie voor de doelen waarvoor de instrumenten ingezet kunnen worden de tabel. De gezinsbehandelaar sluit bij de keuze van instrumenten aan op het gezin. Het spreekt voor zich dat er geen beeldopnames worden gemaakt als ouders dat niet willen. De inzet van instrumenten bij IAG is hiermee oplossings- en handelingsgericht: de gezinsbehandelaar zet instrumenten in die passen bij de gezinsleden, hun behoeften en problemen en die relevante informatie opleveren voor de te stellen doelen en de in te zetten acties en middelen. Beeldopname Tijdens de startfase kan onder andere informatie worden verzameld middels een beeldopname. Deze beelden geven inzicht in de aanwezige krachten en mogelijke aandachtspunten van het gezin. Hierbij wordt er specifiek gelet op communicatie tussen de gezinsleden, de onderlinge omgang en het opvoedgedrag van de ouders. De gezinsbehandelaar IAG introduceert de opname bij het gezin door samen te bespreken wat het kan opleveren en welk doel het heeft. De gezinsbehandelaar vertelt ook hoe de beeldopname gebruikt gaat worden. In overleg met het gezin wordt een geschikt moment of een geschikte situatie om te filmen bepaald, bijvoorbeeld een gestructureerd moment als het avondeten. De opname duurt maximaal 10 minuten en wordt in een volgende afspraak bekeken met ouders. Hierbij vraagt de gezinsbehandelaar ouders te letten op hoe de verschillende gezinsleden op elkaar reageren. Wat gaat goed in de communicatie en waar liggen de aandachtspunten volgens het gezin? Door deze vragende en volgende houding krijgt de gezinsbehandelaar IAG zicht op hoe ouders zelf denken over en kijken naar de gang van zaken in het gezin. Meer en uitgebreidere informatie hoe opnamen te maken en terug te kijken met de gezinsleden is te vinden in Van der Veen & Prinsen, Competentieanalyse De gezinsbehandelaar IAG maakt indien gewenst samen met ouders een analyse van de aanwezige competenties en tekorten binnen het gezin en van elk gezinslid apart. Door deze uitgebreide analyse worden de aanwezige krachten en competenties van gezinsleden duidelijk in beeld gebracht. De gezinsbehandelaar maakt een vergelijking tussen de aanwezige vaardigheden van het gezinslid en de taken waar hij of zij in die periode voor staat. Ook wordt er gekeken naar factoren uit de omgeving die van invloed zijn op de ontwikkeling in het gezin. Op basis van deze informatie maakt de gezinsbehandelaar IAG een overzicht van de aanwezige vaardigheden en beschermende factoren en van de taken die als zwaar ervaren worden, vaardigheidstekorten en stressoren uit de omgeving. De uitkomsten van de competentieanalyse kunnen het gezin later ook helpen haalbare doelen te stellen (zie 3.2.4) die aansluiten bij de eigen krachten en mogelijkheden. Voor het maken van de competentieanalyse wordt gebruikt gemaakt van een formulier (zie bijlage 3.1). Soms is er sprake moeilijk te veranderen gedrag. Dan kan het raadzaam zijn de competentieanalyse uit te breiden met een meer specifieke analyse van het gedrag, bijvoorbeeld een functieanalyse. Bij een dergelijke analyse wordt meer specifiek gekeken naar de functie van specifiek problematisch gedrag, de situatie waarin het zich voordoet, hoe de verschillende actoren reageren, de betekenis van het gedrag en welke gevolgen het gedrag heeft. Deze analyse dient als basis om samen met de gezinsleden te kijken welke veranderingen er mogelijk zijn voor dit gedrag. De gezinsbehandelaar kan hierbij ondersteuning inroepen van de werkbegeleider. Zie voor het maken van een dergelijke specifieke analyse van gedrag bijvoorbeeld Orlemans, Eelen & Hermans,

33 Vragenlijst dagelijkse routine Deze vragenlijst is gericht op het verkrijgen van inzicht in de dagelijkse gang van zaken van het gezin en de verzorging en opvoeding van de kinderen. Door middel van het invullen van de gestructureerde vragenlijst krijgen de gezinsleden en gezinsbehandelaar IAG een concreet overzicht van de routine in een gezin. De vragenlijst geeft naast een overzicht ook inzicht in welke momenten van de dag goed en minder goed verlopen, waar mogelijke wensen tot verandering liggen en waar krachten van het gezin liggen. De Vragenlijst dagelijkse routine is te vinden in bijlage 3.2. Het is van belang de vragenlijst samen met de gezinsleden in te vullen of hen vragen deze zelf in te vullen. De gezinsbehandelaar introduceert de vragenlijst door aan te geven wat het doel ervan is. Daarnaast geeft hij aan dat met deze vragenlijst mogelijk ook een beter beeld van de wensen of hulpvragen van de gezinsleden wordt verkregen. Bij het invullen van de vragenlijst volgt de gezinsbehandelaar het gezinslid in zijn of haar bewoordingen en wordt per onderdeel zo precies mogelijk ingevuld hoe het er aan toe gaat. Een voorbeeld hiervan is het onderdeel naar bed brengen/slapen. Er wordt niet alleen ingevuld hoe laat de kinderen naar bed gaan maar ook wie hen naar bed brengt, of en welk ritueel wordt gehanteerd, of de kinderen in bed blijven liggen en hoe de sfeer in huis is bij het naar bed brengen. Nadat de gehele dagelijkse routine in kaart is gebracht, wordt per onderdeel gekeken of er mogelijk wensen of hulpvragen zijn waar aan gewerkt dient te worden. Het uitgebreid en gedetailleerd invullen van de vragenlijst kost tijd. Het kan raadzaam zijn om hiervoor twee afspraken in te plannen. De ingevulde vragenlijst wordt, nadat deze volledig is ingevuld, ook aan de gezinsleden verstrekt. Op deze manier krijgen zij zicht op hun eigen routine. Genogram Middels een genogram (stamboom) wordt inzicht verkregen in de onderlinge familierelaties, ook van vorige generaties. Doordat er een beter beeld is van vorige generaties en verhoudingen binnen een familie krijgt de gezinsbehandelaar IAG mogelijk ook meer zicht op achterliggende factoren die meespelen bij de opvoeding. Vaak staat de opvoeding van de kinderen in direct verband met de opvoeding die de ouders zelf hebben gehad. Een bruikbaar hulpmiddel bij het maken van een genogram is het software programma Genopro. Dit programma is (deels gratis) te downloaden via Voor verdere uitleg over de invulling, het gebruik en het bespreken van een genogram verwijzen we naar hoofdstuk 7. Netwerkanalyse Een analyse van het netwerk rondom het gezin geeft inzicht in de mate van steun die het gezin ontvangt uit de omgeving. Het aanwezige netwerk wordt samen met de gezinsleden in kaart gebracht. Vanuit deze analyse kunnen doelen gesteld worden rond het vergroten of versterken van het netwerk. Het in kaart brengen van dit netwerk maakt gezinsleden bewust van de mensen in hun omgeving en de steun die zij van deze mensen ervaren. De netwerkanalyse kan voor alle gezinsleden uitgevoerd worden. Een bruikbaar middel hierbij is het netwerkschema. Voor verdere informatie over de netwerkanalyse verwijzen we naar hoofdstuk De inzet van gestandaardiseerde vragenlijsten Naast bovenstaande instrumenten vullen de gezinsleden tijdens de startfase ook een aantal gestandaardiseerde vragenlijsten in, als aanvullende informatiebron voor henzelf en de gezinsbehandelaar IAG. Door het gebruik van deze vragenlijsten wordt de ernst en de complexiteit van de problematiek duidelijk doordat de uitkomsten van het gezin te vergelijken zijn met een normgroep, vaak jeugdigen, ouders of gezinnen in de normale populatie. Ook komt er door het gebruik zicht op de beschermende factoren die aanwezig zijn in het gezin. Daarnaast worden deze gestandaardiseerde instrumenten gebruikt om de effecten van IAG te meten. 633

34 De gezinsbehandelaar verzoekt de gezinsleden bij de start van de hulp de vragenlijsten in te vullen. De vragenlijsten zijn naast een middel voor samen met het gezin taxeren van de problematiek, ook een bruikbaar communicatiemiddel. Door het bespreken van de vragenlijsten kan de gezinsbehandelaar erkenning geven voor de situatie van het gezin en de ouders. Daarnaast wordt zichtbaar dat niet alles in het gezin problematisch is en krijgen ouders zicht op de eigen krachten. Ook bieden de vragenlijsten input voor de werkbegeleiding van de gezinsbehandelaar en krijgt de werkbegeleider/gedragswetenschapper hiermee beter zicht op de complexiteit van de problemen in een gezin. Daardoor kan hij de gezinsbehandelaar beter ondersteunen (Kerkstra, 2008). Binnen IAG worden vragenlijsten gebruikt die het gedrag van de jeugdigen in het gezin in kaart brengen en vragenlijsten die de opvoedingsbelasting van de ouders te meten. Eventueel kan het gezinsfunctioneren gemeten worden met een gestandaardiseerde vragenlijst. Hieronder schetsen voor deze drie aspecten een aantal mogelijke, bruikbare vragenlijsten binnen IAG. Probleemgedrag jeugdigen Een veelgebruikt instrument binnen IAG is de CBCL (Child Behavior CheckList). De CBCL brengt probleemgedrag en vaardigheden van kinderen en jongeren op een gestandaardiseerde wijze in kaart en vergelijkt deze met een normgroep uit de normale populatie. Er zijn twee versies van deze vragenlijst: de CBCL voor kinderen van anderhalf tot en met vijf jaar (oranje formulier) en de CBCL voor kinderen en jongeren van zes tot en met achttien jaar (blauw formulier). De lijst wordt ingevuld door de ouders. Er zijn ook versies voor leerkrachten (TRF = Teacher s Report Form) en jongeren vanaf 11 jaar (YSR = Youth Self Report). De CBCL bestaat uit twintig vragen die betrekking hebben op vaardigheden van het kind en 99 vragen die de emotionele- en gedragsproblemen in kaart brengen. Als laatste zijn er open vragen die gericht zijn op andere problemen die het kind mogelijk heeft. Ouders geven met een score aan (0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak) hoe goed een bepaalde vraag momenteel of in de afgelopen zes maanden passend is bij het gedrag van hun kind. De scores op de vragen worden verwerkt in een aantal schalen: angstig/ depressief, teruggetrokken, lichamelijke klachten, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, grensoverschrijdend gedrag en als laatste angstig gedrag. Deze schalen clusteren zich op twee overstijgende schalen namelijk internaliserend en externaliserend gedrag. De uiteindelijke scores zijn te verdelen in drie groepen namelijk de niet-klinische groep, de subklinische groep en de klinische groep. De CBCL is ook voor Nederland genormeerd, de kwaliteit van het instrument is goed. De CBCL, TRF, YSR maken onderdeel uit van Achenbach System of Emperically Based Assessment. Meer informatie en bestelinformatie is te vinden via Een ander bruikbaar instrument om de problematiek van de jeugdigen in het gezin in kaart te brengen is de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire). De SDQ screent psychische problematiek (emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort en problemen met leeftijdsgenoten) en vaardigheden bij kinderen en adolescenten van drie tot en met zestien jaar. Ook van deze vragenlijsten zijn versies voor ouders, leerkrachten en jongeren beschikbaar. De SDQ bestaat uit 25 vragen die worden verwerkt in vijf schalen: emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdgenoten en prosociaal gedrag. De SDQ is genormeerd in Nederland, deze normen hebben enkele beperkingen. De kwaliteit van de SDQ is voldoende. De vragenlijsten en het scoringsprogramma zijn vrij verkrijgbaar en te downloaden via Opvoedingsbelasting ouders De afkorting VG&O staat voor Vragenlijsten Gezin & Opvoeding, een set van vier vragenlijsten die de opvoeding en het gezinsfunctioneren in kaart brengen. Alle vragenlijsten worden ingevuld door ouders of een andere primaire opvoeder van het kind. De Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) 634

35 bestaat uit 34 items. De OBVL is gericht op de individuele kenmerken van de ouder die in relatie staan tot de opvoeding en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. De items worden gescoord op een vierpuntsschaal variërend van 1 = geldt niet, 2 = geldt een beetje, 3 = geldt behoorlijk tot en met 4 = geldt helemaal. De vragen zijn verdeeld over vijf onderwerpen: de opvoeder-kindrelatie, opvoedingscompetentie ouder, depressieve stemmingen, rolbeperking en gezondheidsklachten. De OBVL is recent in Nederland ontwikkeld, de vragenlijst is onderzocht en genormeerd. De OBVL is vrij verkrijgbaar evenals de bijbehorende handleiding via > Onze producten > Vragenlijsten. Gezinsfunctioneren Een andere vragenlijst van de VG&O is de Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO). Deze bestaat uit 28 items die eveneens op een vierpuntsschaal gescoord worden. De VGFO brengt de situatie in het gezin in kaart en meet vijf aspecten van het gezinsfunctioneren: basiszorg, jeugdbeleving, opvoeding, partnerrelatie en sociale contacten. Ook is er een score te berekenen voor het totale gezinsfunctioneren. De VGFO is een doorontwikkelde versie van de VGF (Vragenlijst GezinsFunctioneren) en onderzocht en genormeerd. De VGFO is vrij verkrijgbaar evenals de bijbehorende handleiding via > Onze producten > Vragenlijsten. Een ander bruikbaar instrument voor IAG is de Gezinsvragenlijst (GVL). De GVL is een vragenlijst waarmee de kwaliteit van gezins- en opvoedingsomstandigheden bepaald kan worden bij gezinnen met kinderen van 4 tot en met 18 jaar. De GVL bestaat uit 45 stellingen die de ouders scoren op een vijfpuntsschaal (1 = volledig eens; 5 = volledig oneens). Deze stellingen worden verwerkt tot vijf schalen: responsiviteit, communicatie, organisatie, partnerrelatie en sociaal netwerk. Op basis van dat onderzoek concluderen de ontwikkelaars dat de GVL voldoende in staat is de beoogde gezinsaspecten op een psychometrisch solide wijze in kaart te brengen. De GVL is te bestellen bij uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum in Houten: Meer informatie is te vinden in Van der Ploeg & Scholte, Introduceren en bespreken van de vragenlijsten De gezinsbehandelaar IAG introduceert de vragenlijsten in het eerste gesprek met de gezinsleden. Het is van belang het taalgebruik aan te passen aan het niveau van het gezin. De gezinsbehandelaar benoemt verwachtingen die gezinsleden hebben uitgesproken, om het belang van het invullen uit te leggen. Hij geeft aan dat het invullen de gezinsleden inzicht in de eigen situatie kan geven en ideeën over de te stellen doelen. Tevens geeft de gezinsbehandelaar aan hoeveel tijd het kost om de lijsten volledig in te vullen. Het is raadzaam concrete afspraken te maken over wanneer de vragenlijsten ingevuld moeten zijn. Geef aan wat er met de informatie afkomstig uit de vragenlijsten gaat gebeuren en hoe en wanneer dit wordt teruggekoppeld naar ouders. Bij het bestuderen van de uitkomsten van ingevulde vragenlijsten vooraf aan bespreking met gezinsleden, gaat de gezinsbehandelaar IAG ervan uit dat de informatie verkregen uit een vragenlijst nooit de waarheid is. De informatie is een benadering van de waarheid op het moment van invullen door gezinsleden in vergelijking met personen uit de normgroep. Als een vragenlijst over hetzelfde kind door meerdere mensen wordt ingevuld zullen de antwoorden verschillend zijn. Ook dan gaat het er niet om de waarheid te ontdekken, maar om in gesprek elkaars perspectief te verkennen. Vanuit dit perspectief zijn de vragenlijsten naast een bron van informatie ook een goed communicatiemiddel. Nadat de vragenlijsten zijn ingevuld door ouders worden deze gezamenlijk besproken. Het bespreken van de vragenlijst geeft de hulverlener een mogelijkheid erkenning te 635

36 geven voor de situatie van de ouders. In onderstaand kader een aantal aandachtspunten bij het bespreken van de vragenlijsten. Aandachtspunten bij het bespreken van vragenlijsten: Leg net als bij de introductie nogmaals het nut voor het gezin uit: het bespreken van de uitkomsten helpt onder meer om straks de doelen te formuleren die ze willen halen met IAG. Sluit zo veel mogelijk aan bij het taalgebruik en het niveau van de ouders en of de jeugdige. Geef uitleg over de scores en de uitkomsten van de vragenlijst, en geef hierbij zowel aandacht aan de krachten als aan mogelijke aandachtspunten. Er worden verschillende vragen gesteld. Zo wordt ouders onder andere gevraagd of ze de uitkomsten herkennen en verwacht hadden, of denken dat anderen deze zullen herkennen. Belangrijke vragen die bij het bespreken van de vragenlijst gebruikt kunnen worden, zijn vragen naar uitzonderingen als: Wanneer is dit probleem er meer/minder/niet? Het gebruik van schaalvragen: Op een schaal van 1 tot 10, welke cijfer geeft je jezelf als opvoeder? De copingvraag: Hoe heb je deze situatie zo lang volgehouden, wat of wie heeft daar aan bijgedragen? (Kerkstra, 2008). Zie voor de uitwerking van oplossingsgerichte gespreksvoering verder hoofdstuk 4. Hanteer de open, onbevooroordeelde, niet-wetende houding uit de basishouding van IAG. Hiermee bedoelen we dat de gezinsbehandelaar wacht met het invullen van betekenis en deze afstemt met de gezinsleden. Wat vinden zij van de uitkomsten? Vergelijk waar mogelijk de scores tussen de ouders onderling. Herkennen ze deze scores van elkaar waarom wel en waarom niet? Wanneer zowel ouders als de leerkracht een vragenlijst hebben ingevuld zou de gezinsbehandelaar deze ook kunnen vergelijken. Nodig de ouders uit om op basis van de resultaten, wensen tot verandering aan te geven die mogelijk tot het opstellen van doelen kunnen leiden. Doe dit telkens door een vragende houding te hanteren. Waar denken ouders dat aan gewerkt kan worden en waarom? Bespreek naast totaalresultaten op onderdelen waar gepast ook de antwoorden op afzonderlijke vragen. Dit kan helpen details en uitzonderingen naar voren te halen en bij het SMART formuleren van doelen (zie 3.2.4). Stuur waar nodig bij en plaats de resultaten in de juiste context. Bovenstaande aandachtspunten zijn bij bepaalde uitslagen echter niet genoeg. Wanneer er sprake is van een score die wijst op een mogelijk aanwezige stoornis moet nader onderzoek uitgevoerd worden. Als daar een stoornis uit blijkt, moet hierover uitleg gegeven worden. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 5 over psycho-educatie. Wanneer een instrument tussentijds of na afloop van IAG is ingevuld, maakt de gezinsbehandelaar een vergelijking met de eerdere resultaten. Op die manier wordt inzichtelijk of er vooruitgang wordt geboekt. Ook deze resultaten bespreekt de gezinsbehandelaar met de gezinsleden op dezelfde manier Doelen stellen Binnen IAG wordt gericht gewerkt aan doelen. Dit doelgericht werken bevordert het uiteindelijke resultaat van de hulpverlening en maakt het mogelijk de uiteindelijke effectiviteit van IAG inzichtelijk te maken. Door het opstellen van doelen wordt de richting en structuur van de hulpverlening duidelijk (Van Yperen, Kroes & Bijl, 2008; Van Yperen & Van der Steege, 2006). Belangrijk bij het stellen van doelen is dat deze samen met de gezinsleden worden geformuleerd zodat ze zich erin herkennen. Dit bevordert de motivatie en de betrokkenheid van de gezinsleden (Van Yperen, Booy & Van der Veldt, 2003). Doordat de doelen zijn geformuleerd in bewoordingen van de betreffende gezinsleden worden zij zo veel mogelijk eigenaar van de gestelde doelen. Het kan 636

37 hierbij helpend zijn de doelen zo veel mogelijk in de ik-vorm te formuleren en deze te koppelen aan specifieke gezinsleden. Om te bevorderen dat de doelen ook daadwerkelijk behaald worden, is het belangrijk de doelen SMART te formuleren. SMART staat voor: Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch en Tijdsgebonden. Hierna volgt een korte toelichting op de verschillende aspecten (zie voor meer informatie Van Yperen & Van der Steege, 2006): Specifiek: doelen moeten voor zowel de gezinsbehandelaar als de gezinsleden duidelijk zijn en daarom zo veel mogelijk gaan over concrete gedragingen, gevoelens, competenties en cognities. Een valkuil bij het opstellen van doelen is het gebruik van vage begrippen en aanduidingen. Bijvoorbeeld: De pedagogische vaardigheden van ouders zijn versterkt ( het is bij dit doel onder andere onduidelijk om welke pedagogische vaardigheden het dan gaat). Andere voorbeelden van vage doelen zijn: De communicatie in het gezin verloopt beter, Moeder heeft het gevoel dat ze de opvoeding weer aan kan. Een andere valkuil is het beschrijven van een doel in procestermen in plaats van eindtermen, bijvoorbeeld Ik wil leren hoe ik beter grenzen kan stellen in plaats van Ik stel duidelijke grenzen. Bij het formuleren van doelen helpt het om woorden als kunnen en willen te vermijden, zodat niet in deze valkuil wordt getrapt. Tenslotte is een tip om doelen indien nodig specifiek voor een bepaalde situatie te maken. Er wordt hierbij gekeken naar wanneer welk gedrag problematisch is en in welke situaties dit juist niet het geval is. Meetbaar: door doelen meetbaar te maken wordt duidelijk wanneer een doel bereikt is. Er wordt een zogenaamde norm vastgesteld. Dat maakt het mogelijk om op een zo objectief mogelijke manier aan het eind te concluderen of een doel gehaald is of niet. Een meetbaar doel voor een ouder is bijvoorbeeld: Ik maak een keer per week tijd om iets leuks met Jasper te gaan doen. Voor sommige doelen kan het handig zijn om deze uit te splitsen naar een aantal indicatoren. Deze indicatoren bepalen samen of een doel gehaald is of niet. Om het overzichtelijk te houden, is het raadzaam om het opstellen van indicatoren te beperken tot de belangrijkste doelen. Aanvaardbaar: het is essentieel dat gezinsleden zichzelf herkennen in de doelen, of beter nog, dat zij de doelen als van zichzelf ervaren. Om dit te bewerkstelligen is het van belang in dialoog met gezinsleden de doelen te stellen en de doelen zo veel mogelijk in de bewoordingen van de gezinsleden te formuleren. Realistisch: de doelen die gesteld worden moeten met de hulp die geboden wordt te bereiken zijn, bijvoorbeeld voor een ouder: Ik geef Sam minstens een keer per dag een compliment. Drie dingen zijn van belang bij de realiseerbaarheid van doelen: 1) doelen moeten betrekking hebben op dingen die te veranderen zijn; 2) doelen moeten realiseerbaar zijn binnen de situatie van het gezin en 3) doelen moeten realiseerbaar zijn binnen de mogelijkheden en het tijdsbestek van de hulpverlening. Tijdsgebonden: doelen dienen verbonden te worden aan een specifieke tijdsperiode. Dit stimuleert de gezinsbehandelaar en gezinsleden om duidelijke doelen te formuleren en hier aan efficiënt te werken. Helpend hierbij is de periode van hulpverlening op te splitsen in verschillende perioden en doelen aan een bepaalde periode te koppelen. Het is vaak makkelijker om realistische doelen te stellen voor een kortere periode. De doelen die binnen IAG geformuleerd worden, vertonen veel overlap. Voor het opstellen van de doelen kan het helpend zijn gebruik te maken van een lijst met voorbeelddoelen. De voorbeelddoelen kunnen gezinsleden helpen om hun eigen doelen te formuleren. Belangrijk is wel dat doelen niet zomaar overgenomen worden en dat ze indien nodig aangepast worden aan de unieke situatie van de gezinsleden (Van Yperen & Van der Steege, 2006). 637

38 Vaak is het handig om doelen uit te werken in concrete werkpunten. Dit maakt het voor gezinsleden duidelijker waar ze precies aan gaan werken. Het is wel raadzaam om het uitwerken in concrete werkpunten te beperken tot de belangrijkste doelen en/of grote doelen en niet eindeloos door te gaan met het opsplitsen van doelen, omdat dit ten koste gaat van de overzichtelijkheid. Tenslotte is het belangrijk om het aantal opgestelde doelen in de gaten te houden. Te veel doelen hebben een negatieve invloed op de effectiviteit van de hulpverlening. Voorkom dat gezinsleden door de bomen het bos niet meer zien. Een globale richtlijn is maximaal vijf doelen te stellen. Dit houdt het voor het gezin overzichtelijk en haalbaar om de doelen te bereiken. Stem daarbij af op de doelen die andere hulpverleners van het gezin mogelijk hebben geformuleerd. Bij gezinsleden met een licht verstandelijke beperking is het verstandig het aantal doelen waaraan tegelijk gewerkt wordt zelfs te beperken tot bijvoorbeeld drie doelen. Dit is ook de reden dat de hulpverlening bij de LVB doelgroep langer kan duren. Als er veel doelen zijn, dan is het handig om de doelen te ordenen op basis van urgentie en zo een top vijf samen te stellen van doelen waar aan gewerkt gaat worden (Van Yperen & Van der Steege, 2006) Hulpverleningsplan Naar aanleiding van de analyse uit de startfase en de doelen die daaruit volgend opgesteld zijn, wordt het hulpverleningsplan samen met het gezin geformuleerd. Dit plan moet binnen zes weken na de start van de hulpverlening gemaakt zijn. Per gezin wordt er één plan gemaakt. De gezinsbehandelaar IAG zoekt gedurende de hulpverlening en het maken van het hulpverleningsplan altijd afstemming met andere hulpverleners en instanties die mogelijk betrokken zijn bij het gezin. De ouders worden zo veel mogelijk gestimuleerd zelf de regie te voeren over de hulpverlening. Waar nodig ondersteunt de gezinsbehandelaar IAG hen hierbij. In een hulpverleningsplan zijn de volgende punten opgenomen: Contactgegevens gezin Het hulpverleningsplan bevat een overzicht van de gegevens van het gezin. Alle namen, geboortedata en contactgegevens van de gezinsleden zijn hierin terug te vinden. Contactgegevens gezinsbehandelaar IAG Naast de contactgegevens van het gezin zijn ook de contactgegevens van de gezinsbehandelaar te vinden in het hulpverleningsplan. Ook wordt vermeld sinds wanneer deze gezinsbehandelaar betrokken is bij het gezin. Aanmelding De reden van aanmelding wordt beschreven in het hulpverleningsplan. Door wie is het gezin aangemeld en waarom? Wat was volgens hen het voornaamste doel? Wat willen gezinsleden zelf bereiken met de hulp? Hulpverleningsgeschiedenis Er is binnen het hulpverleningsplan ook kort aandacht voor de hulpverleningsgeschiedenis van het gezin. Welke hulp is er in het verleden al aangeboden en wat hiervan het effect? Wat werkte wel en wat niet? Andere betrokken hulpverleners Welke hulp is er mogelijke nog meer betrokken bij het gezin? Wat doen deze hulpverleners en wat zijn de gestelde doelen? 638

39 Huidige situatie De huidige situatie wordt eveneens beschreven: hoe gaat het nu in het gezin? Hierbij is er zowel aandacht krachten als aandachtspunten. Hierbij wordt een toelichting gegeven van de uitslagen. Wat is de betekenis hiervan en in welke context dienen ze geplaatst te worden? Doelen De gestelde doelen nemen een centrale plek in. Dit is waar aan gewerkt gaat worden met de gezinsleden. Doelen zijn SMART geformuleerd. Veiligheid Ook het onderwerp veiligheid moet een plek hebben in het hulpverleningsplan. Hoe staat het met de veiligheid in het gezin, is deze gewaarborgd? Hoe kunnen we er voor zorgen dat kinderen in de toekomst veilig blijven? Welke afspraken zijn daarover gemaakt? Als er een veiligheidsplan is, maakt dit onderdeel uit van het hulpverleningsplan. Het hulpverleningsplan wordt samen met ouders doorgesproken. De gezinsbehandelaar betrekt ook de jeugdigen bij het opstellen van het hulpverleningsplan. De reacties van de verschillende gezinsleden op het hulpverleningsplan worden verwerkt of in ieder geval toegevoegd. Het hulpverleningsplan wordt verstrekt aan de ouders. Dit maakt de hulp inzichtelijk en maakt het voor de gezinsbehandelaar mogelijk regelmatig met ouders terug te komen op de opgestelde doelen. 3.3 Monitoren van de voortgang De monitoring van de voortgang van de hulpverlening gebeurt in verschillende vormen. Zo worden er herhaalde metingen gedaan middels de gestandaardiseerde vragenlijsten die eerder in dit hoofdstuk zijn besproken. Bij de start van de hulp vullen de gezinsleden deze vragenlijsten in, na afloop en tijdens de follow-up. Daarnaast worden de doelen tussentijds en na afloop van de hulpverlening geëvalueerd evenals de gemaakte afspraken rond het waarborgen van de veiligheid van de kinderen. Er wordt regelmatig met gezinsleden gekeken naar de voortgang van de hulpverlening en de gemaakte afspraken. Worden de gemaakte afspraken nog nageleefd? Waar dient de hulpverlening aangepast te worden? De gezinsbehandelaar checkt geregeld de gemaakte afspraken die beschreven staan in het eventuele veiligheidsplan (zie hoofdstuk 2). Evaluatie na iedere fase Zoals beschreven wordt elke overgang naar een volgende fase in de hulpverlening gemarkeerd door een evaluatiemoment. Tijdens deze evaluatiemomenten wordt samen met het gezin besproken hoe de hulpverlening tot dan toe verloopt. Daarnaast is het waar mogelijk belangrijk om het aanwezige netwerk rondom het gezin te betrekken bij de evaluatiemomenten. Vragen die centraal staan tijdens deze evaluatiemomenten zijn: hoe ervaren de gezinsleden en andere betrokkenen de hulpverlening? Wat is prettig? Wat is minder prettig? Ook wordt de voortgang van het werken aan de doelen besproken. Welke doelen zijn behaald en welk doel moet mogelijk worden bijgesteld of waar moet meer aandacht naar uit gaan? Ook de planning van de hulpverlening komt op deze momenten aan bod. Is de geplande tijd voldoende of moet er mogelijk verlenging van de hulpverlening komen? De planning van de komende periode wordt besproken om zo de hulpverlening zo inzichtelijk mogelijk te maken. Na afloop van het gesprek wordt het hulpverleningsplan waar nodig aangepast. Evaluatie van de doelen De evaluatie van de doelen geeft de mogelijkheid tot monitoring van de hulp. Doelrealisatie geeft een beeld van het effect van de hulpverlening. Voorwaarde hiervoor is dat doelen meetbaar zijn 639

40 geformuleerd. Een van de bekendste manieren van het meten van doelrealisatie is de Goal Attainment Scaling oftewel de GAS methode. Daarbij spreken de gezinsbehandelaar en gezinsleden af welke indicatoren gebruikt gaan worden bij het meten van de doelen (Van der Steege & Van Yperen, 2006). Waaraan is te zien dat het doel daadwerkelijk is bereikt? Een indicator kan bijvoorbeeld zijn een score op een vragenlijst voor problemen waarin een afname van het probleemgedrag zichtbaar is. Er wordt dan een norm afgesproken die laat zien wanneer het doel bereikt is, bijvoorbeeld een score op de CBCL in de niet klinische groep. Echter, het is wel van belang deze cijfers voor de gezinsleden om te buigen naar concreet gedrag. Een indicator moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet de indicator het doel zo goed mogelijk weergeven. Een indicator moet zo concreet mogelijk zijn, denk hierbij aan objectief waarneembare gedragingen. Een voorbeeld hiervan is het aantal keer dat het naar bed brengen rustig verloopt. Ten derde moet de indicator doorwerken naar de gestelde norm, bijvoorbeeld als het naar bed brengen vijf van de zeven dagen rustig verloopt, is de norm behaald. Deze normen worden geformuleerd in de vorm van niveaus. Deze niveaus geven de mate van doelrealisaties weer. De doelrealisatie wordt uitgedrukt in termen van cijfers. Onderstaand overzicht geeft een weergave van deze scores: -1 het gestelde doel is helemaal niet gehaald; de situatie is verslechterd 0 het doel is niet gehaald; de situatie is onveranderd +1 het doel is deels gehaald; de situatie is beter, maar nog niet conform het gestelde doel +2 het doel is gehaald; de situatie is conform het gestelde doel Zoals gezegd is een voorwaarde voor het gebruik van deze methodiek dat de doelen SMART geformuleerd zijn. Daarbij moet er ook een consensus zijn over de doelen en worden ze vastgelegd in het hulpverleningsplan. Voor aanvang van de evaluatiemomenten worden de doelen beoordeeld door de gezinsleden op basis van bovenstaande cijfers. Om een goed beeld te kunnen krijgen van het effect van IAG moet de evaluatie van de doelen zo betrouwbaar mogelijk zijn. De betrouwbaarheid van deze evaluatie kan vergroot worden door vader, moeder en mogelijk ook de aanwezige jongere in het gezin individueel een beoordeling te laten geven. De beoordelingen kunnen dan met elkaar vergeleken worden om op die manier tot consensus te komen. Het is aan te raden de evaluatiemomenten voor te laten bereiden. Dit voorkomt dat de scoring afhankelijk is van een bepaalde dag en/of een bepaalde bui van een persoon. Het is ook raadzaam de scores vooraf zo concreet mogelijk te maken. Van welk gedrag, gevoel of cognitie is er sprake wanneer er een score van +1 wordt gehaald op een doel. Wat moet dan bereikt zijn? Door dit bij voorbaat duidelijk te hebben, vergroot dit mogelijk de betrouwbaarheid van evaluatie van de doelen (Van Yperen, Kroes & Bijl, 2008). Om dit zo veel als mogelijk te waarborgen, doen we een aantal aanbevelingen: Laat ouders en de aanwezige jongere onafhankelijk van elkaar een beoordeling geven van de doelen. Deze beoordelingen kunnen dan met elkaar vergeleken worden om op die manier tot consensus te komen. Bereid het evaluatiemoment voor met de gezinsleden. Dit voorkomt dat de scoring afhankelijk is van een bepaalde dag en/of een bepaalde bui van een persoon. Maak de scores vooraf zo concreet mogelijk. Van welk gedrag, gevoel of cognitie is er sprake wanneer er een score van +1 wordt gehaald op een doel. Wat moet dan bereikt zijn? Door dit bij voorbaat duidelijk te hebben komma vergroot dit mogelijk de betrouwbaarheid van evaluatie van de doelen (Van Yperen, Kroes & Bijl, 2008). Ook schaalvragen (zie hoofdstuk 4) kunnen behulpzaam om met het gezin te bespreken in welke mate de doelen zijn behaald. Dit kan weer leiden tot een in een GAS-score uit te drukken conclusie. 640

41 Evaluatie gesprek/bezoek Gedurende de hulpverlening meet de gezinsbehandelaar IAG ook regelmatig of de gesprekken en bezoeken die hij in het gezin aflegt nog aan de verwachtingen van de gezinsleden voldoen. Hiervoor kan hij gebruik maken van twee specifieke instrumenten, de ORS (Outcome Rating Scale) en de SRS (Session Rating Scale). De ORS meet de distress die het gezinslid ervaart sinds het vorige bezoek, de SRS evalueert het voorafgaande gesprek/bezoek. Van beide instrumenten is een versie voor kinderen en voor volwassenen beschikbaar. Op vier items geven de ouders en jeugdigen een score op een eenvoudige schaal (van 0 tot 10 of van een ontevreden tot een blij gezicht). Bij de SRS bestaan de items uit: relatie, doelen en onderwerpen, aanpak en algeheel. De gezinsbehandelaar IAG krijgt op deze manier heel rechtstreeks feedback van de gezinsleden, vaak geeft dit voldoende aanknopingspunten voor aanpassingen in de hulp. Zie voor meer informatie over de ORS en SRS Ook schaalvragen kunnen behulpzaam zijn bij het evalueren van gesprekken en of deze aan de verwachtingen voldoen. 3.4 Afbouw en afscheid Zoals beschreven duurt de derde fase waarin de afbouw van de hulp en het afscheid centraal staan zes tot acht weken. In deze weken wordt de frequentie van de bezoeken afgebouwd en wordt gezamenlijk gewerkt aan het afronden van de hulpverlening. Het is belangrijk dat gezinsleden het gevoel van controle over de huidige situatie hebben. Binnen deze fase ligt de nadruk op het herhalen van het geleerde. Er worden dus geen nieuwe veranderingen meer in gang gezet, maar men is gericht op het vasthouden van wat geleerd is. Toekomstverwachtingen worden besproken door gezinsleden te bevragen middels stel dat vragen. De gezinsbehandelaar schetst de gezinsleden situatie en vraagt hen hoe zij deze situaties zouden aan pakken. Waar zouden ze op letten en waarom? Wie zouden ze in kunnen schakelen mochten ze in de toekomst de behoefte hebben aan ondersteuning? Het sociale netwerk rondom het gezin heeft hier een rol in. Hoe kunnen zij betrokken blijven bij de borging van het geleerde? De personen uit het netwerk die een rol hebben in de ondersteuning van het gezin worden in de laatste fase nogmaals uitgenodigd om samen met de gezinsleden concrete afspraken te maken over de ondersteuning. Daarnaast wordt er samen met de gezinsleden teruggekeken op hoe de hulpverlening is ervaren. De gezinsbehandelaar benoemt alles wat het gezin bereikt heeft tijdens de hulp. Ook wijst hij ouders op de mogelijkheid om gebruik te maken van het nazorgtraject. Nazorg De fase van nazorg van IAG bestaat uit een knipkaart en een follow-upbezoek na zes maanden. De knipkaart kan gezien worden als een soort strippenkaart. Deze strippenkaart kunnen ouders gebruiken om vijf keer contact met de gezinsbehandelaar IAG op te nemen met betrekking tot de gestelde doelen. Deze gesprekken kunnen zo wel telefonisch als face-to-face plaatsvinden. Tijdens het follow-upbezoek kijkt de gezinsbehandelaar met de gezinsleden hoe het gaat, of het lukt de bereikte resultaten vast te houden en of er eventueel andere hulp nodig is. Vooraf aan dit gesprek worden door de gezinsleden de verschillende gestandaardiseerde vragenlijsten ingevuld die eerder zijn afgenomen. De gezinsbehandelaar maakt na het invullen van deze vragenlijsten een afspraak voor een bezoek bij het gezin thuis. Tijdens deze afspraak worden de resultaten uit de vragenlijsten besproken waarna deze worden afgezet tegenover de eerder ingevulde vragenlijsten. Op deze manier krijgen zowel de gezinsbehandelaar als de gezinsleden zicht op de veranderingen die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van IAG en of deze veranderingen zich hebben doorgezet. Naast het bespreken van de vragenlijsten wordt er aandacht besteed aan hoe de situatie in het gezin nu is en hoe het de afgelopen zes maanden is geweest. Zijn de gestelde doelen behaald en is het gelukt deze resultaten vast te houden? 641

42 4 Oplossingsgerichte gespreksvoering Dit hoofdstuk gaat over de basis van alle hulpverlening: het gesprek. De gezinsbehandelaar IAG werkt bij deze gesprekken bij uitstek oplossingsgericht. Eerst schetsen we in dit hoofdstuk daarom kort de uitgangspunten van de oplossingsgerichte benadering. Vervolgens zetten we een aantal typen oplossingsgerichte manieren van vragen stellen op een rij. Tot slot gaan we in op de combinatie van deze benadering met andere invalshoeken/onderdelen van de aanpak van IAG. Ook binnen IAG is het gesprek een van de belangrijkste instrumenten om verandering in gezinnen te bewerkstellingen. Een gesprek tussen gezinsbehandelaar IAG en een of meerdere gezinsleden kan verschillende doelen hebben. Zo voert de gezinsbehandelaar gesprekken om informatie te verkrijgen en te geven. Daarnaast kan een gesprek tot doel hebben om bewustwording bij de gezinsleden in gang te zetten. Bijvoorbeeld door te vragen hoe ze problemen ervaren en te benadrukken dat ze over veel krachten beschikken en er ook veel goed gaat in het gezin. Het gesprek nodigt dan uit om anders naar de eigen situatie te gaan kijken. Een ander doel van een gesprek kan zijn om aan te zetten tot gedragsverandering door middel van oefeningen, zoals een rollenspel. Tot slot kan een gesprek tot doel hebben situaties die nog komen voor te bereiden of terug te kijken en te reflecteren op wat er gebeurd is met als doel ervan te leren. Dat meer in het algemeen over gespreksvoering bij IAG. Maar wat maakt de gesprekken oplossingsgericht? 4.1 Uitgangspunten oplossingsgerichte benadering Oplossingsgericht werken werd in de jaren 80 van de vorige eeuw ontwikkeld door De Shazer, Berg en hun collega s van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee, Verenigde Staten. De afgelopen tien jaar verspreidde deze benadering zich breed in de Nederlandse jeugdzorg en bleek ook voor allerlei vormen van ambulante hulp uiterst bruikbaar. De oplossingsgerichte benadering gaat uit van een aantal uitgangspunten. Deze vormen een visie op mensen, problemen en verandering. De belangrijkste uitgangspunten zetten we hieronder op een rij (ontleend aan Weerman, 2006 en Bannink, 2006). Verandering is onvermijdelijk. Gezinnen en hun situaties veranderen altijd, de vraag is eerder hoe en wanneer. Op die onvermijdelijke verandering kunnen gezinsleden leren enige invloed uit te oefenen. Problemen horen bij het leven. Mensen hebben strategieën om de problemen aan te pakken en iets te maken van hun leven. Problemen zijn daarmee ook te zien als niet-succesvolle pogingen om moeilijkheden op te lossen. Soms lopen mensen echter vast in problemen, hulp kan dan dienen om de zelf ontwikkelde strategieën weer effectiever te gaan gebruiken en de gezinsleden te laten ervaren dat ze zelf invloed op hun leven hebben. Het is niet nodig om veel over het probleem te weten om te komen tot oplossingen. De oorzaak van een probleem zegt niets over goede oplossingen. Geen enkel probleem is er altijd. Van belang is te zoeken naar momenten waarop het goed gaat, naar uitzonderingen. Alles wat aandacht krijgt groeit. Praten over succesvolle veranderingen blijkt positief te werken, praten over problemen maakt dat ze alleen maar groter worden. Vragen stellen aan gezinsleden heeft meer effect dan hen te vertellen wat ze moeten doen. Niet alle problemen hoeven te worden opgelost om het gezin weer op weg te helpen. Verandering gaat in stappen of stadia, van belang is telkens kleine stapjes op weg naar de gestelde doelen te zetten. Er is ook niet één beste oplossing, de gezinsbehandelaar IAG sluit aan bij de oplossingsrichting die het gezin zelf al heeft ingeslagen. 642

43 Het gezin is expert over de eigen situatie; gezinsbehandelaar en gezin werken samen waarbij de vragen en de doelen van de gezinsleden als uitgangspunt dienen. De gezinsbehandelaar is daarbij leading from one step behind. Dit betekent dat de gezinsbehandelaar figuurlijk gesproken achter de gezinsleden staat, over hun schouder meekijkt en hen uitnodigt het doel te bepalen en de mogelijke oplossingen om daar te komen zo breed mogelijk te verkennen (Bartelink, 2010). De gezinsbehandelaar gaat er verder van uit dat de gezinsleden al over veel krachten en hulpbronnen beschikken die aan te wenden zijn om de problemen op te lossen. De meeste gezinsleden zullen dit op termijn ook gaan geloven. Wat niet stuk is, hoeft niet gemaakt te worden. Handen af van dat wat in de beleving van de gezinsleden al goed gaat. Als iets (beter) werkt, ga ermee door. Ook als het iets anders is dan de gezinsbehandelaar of de gezinsleden verwacht hadden. Als iets niet werkt, doe iets anders. Meer van hetzelfde leidt dan immers tot niets. Oplossingsgericht werken betekent dus bij uitstek aansluiten bij het zelfoplossend vermogen van gezinnen, hen ondersteunen om zelf toekomstgericht en uitgaand van wat goed gaat, oplossingen uit te denken en te werken, in plaats van de problemen (voor hen) op te lossen met de oorzaken in het verleden op het netvlies. Dit alles betekent niet dat de gezinsbehandelaar IAG de problemen van de gezinsleden ontkent. Integendeel, de problemen worden uiterst serieus genomen en erkend. De gezinsbehandelaar onderzoekt met de gezinsleden wat concreet het probleem is, hoe de problemen eruit zien en hoe lastig het probleem is. Deze vragen brengen de problemen binnen de eigen invloedssfeer van gezinsleden waardoor het mogelijk wordt te verkennen wat de gezinsleden in plaats van het probleem zouden willen. Van belang hierbij is dat de gezinsbehandelaar een uitnodigende houding aanneemt, belangstellend en vriendelijk is en zich niet-veroordelend opstelt (zie hoofdstuk 2). Daarbij heeft de gezinsbehandelaar zowel oog voor de inhoud van het gesprek als voor de betrekking tussen de deelnemers aan het gesprek. De gezinsbehandelaar benoemt onderlinge interacties en gevoelens die opvallen en als er meer lijkt te spelen dan op tafel komt (dit heet ook wel metacommuniceren, zie voor een basisboek hierover Watzlawick, Beavin & Jackson, 1991). Een bruikbare indeling hierbij is dat de gezinsbehandelaar in een gesprek schakelt tussen vier niveaus of aspecten: a) Inhoud van het gesprek, dat waar het gesprek over gaat; b) Procedure, de agenda, structuur en verloop van het gesprek, c) Interactie tussen de deelnemers in het gesprek en d) Emotie die in het gesprek bij de verschillende deelnemers naar voren komt (zie ook Janssen & Van Haaren, 2003). 4.2 Oplossingsgerichte gesprekstechnieken Gezinsbehandelaars kunnen met behulp van gespreks- en oplossingsgerichte technieken het verloop van een gesprek in de gewenste richting bevorderen. Denk hierbij aan het type vragen dat de gezinsbehandelaar stelt, bijvoorbeeld open vragen die het gezinslid uitnodigen tot praten en meer vertellen. Ook gebruikt de gezinsbehandelaar technieken om structuur in het gesprek aan te brengen, bijvoorbeeld samenvatten van het gezegde tot nu toe en het herhalen van zinnen waarover de gezinsbehandelaar meer wil horen. Oplossingsgerichte vragen en technieken helpen de gezinsbehandelaar om de kennis die het gezin al heeft over de eigen situatie naar boven te halen. Ook moedigt oplossingsgerichte gespreksvoering gezinsleden aan om op basis van die eigen kennis en ervaringen tot werkbare oplossingen te komen voor hun problemen. Hieronder een opsomming van vier oplossingsgerichte manieren van vragen stellen. 643

44 Doorvragen; vragen naar details en concretisering De allerbelangrijkste techniek van oplossingsgerichte gespreksvoering is vragen stellen, vragen stellen en nog meer vragen stellen. De gezinsbehandelaar IAG neemt niets voor vanzelfsprekend aan en stelt telkens open vragen over het hoe en het precieze wat. Open vragen nodigen gezinsleden uit tot een actieve houding, tot nadenken en tot het geven van een uitgebreider antwoord (Bannink, 2006, p. 92). Open vragen beginnen altijd met wat, wie, waar, wanneer en hoe. De gezinsbehandelaar vermijdt vragen naar het waarom, deze duwen gezinsleden in de verdediging. Het impliceert vaak dat er iets fout zit. Gesloten vragen zijn meestal niet zo productief, er is minder ruimte voor gezinsleden de eigen gedachten onder woorden te brengen. Wel kunnen gesloten vragen gebruikt worden om een zogenoemde yes-setting te creëren, de gezinsbehandelaar stelt dan vragen waarop de gezinsleden moeilijk ontkennend kunnen antwoorden. Dit zorgt voor een bemoedigende en instemmende interactie waardoor gezinsleden in een positieve stemming geraken en meer ruimte voelen om hun gedachten en ideeën naar voren te brengen. De gezinsbehandelaar IAG neemt in gesprekken met gezinsleden geen genoegen met algemene antwoorden. Die leiden namelijk niet tot verandering. Oplossingen ontstaan uit details, niet uit generalisaties (Turnell & Edwards, 2009). Als een ouder bijvoorbeeld aangeeft dat zijn of haar kind nooit luistert, vraagt de gezinsbehandelaar naar meer details en concrete informatie. Wanneer luisterde je kind gisteren niet, op welk moment van de dag was dat? Wat deed je kind toen? Wie waren er nog meer bij? Wat gebeurde er precies? Hoe reageerde je? De gezinsbehandelaar vermijdt het woord maar. Het trekt wat de ander zegt in twijfel en doet er ook afbreuk aan. Vervang het woord maar door het woord en, dat kan bijna altijd: En wat wil je dat er in plaats daarvan gebeurt? Een andere vraag die leidt tot meer details is de vraag En wat nog meer? De gezinsbehandelaar gebruikt deze vraag om steeds verder door te vragen naar alles wat lijkt op een succes, een hulpbron of iets wat het gezinslid in zichzelf waardeert. De vraag impliceert bovendien dat er nog meer is en dat het gezinslid alleen nog maar hoeft te ontdekken wat het is. Tussentijds vat de gezinsbehandelaar samen wat het gezinslid heeft gezegd. Dit bevordert het begrijpen van het referentiekader van de ander en draagt daarom bij aan een goede samenwerkingsrelatie met de gezinsleden. Ook helpt samenvatten de gezinsbehandelaar om de aandacht bij het gesprek te houden (Bannink, 2006). Complimenten, herlabelen en copingvragen De gezinsbehandelaar IAG probeert de focus in gesprekken zoveel mogelijk te leggen op dat wat goed gaat, op gewenst gedrag van de gezinsleden en dat wat nu of in het verleden al werkte om de problemen op te lossen en de doelen te bereiken. Immers, alles wat aandacht krijgt, groeit. Aandacht besteden aan dat wat goed gaat, vergroot de kans dat gezinsleden dit vaker gaan doen en uitbreiden. De gezinsbehandelaar maakt hierbij zo veel mogelijk gebruik van positieve bekrachtiging. Dit kan op verschillende manieren. Van belang is vooral dat de gezinsbehandelaar hierin variatie zoekt. Telkens hetzelfde compliment geven, vermindert de werking ervan. Van belang is dat het compliment op de werkelijkheid gebaseerd is en niet alleen de intentie heeft aardig te zijn (De Jong & Berg, 2001). Het systematisch geven van complimenten kan het effect van hulp flink vergroten (zie Bannink, 2006 over het effect van complimenten in psychotherapie, p. 94). Als eerste kan de gezinsbehandelaar IAG directe complimenten geven. Dit kan door bepaalde uitgesproken gedachten of gedragingen expliciet te bevestigen ( Wat goed dat je dat gedrag van je kind genegeerd hebt ), een positieve karakterduiding geven ( Je bent wel een doorzetter zeg! ) of door instemmend te hummen, te knikken of een duim op te steken (bij kinderen werkt dit vaak goed). De gezinsbehandelaar kan ook een compliment geven via het gezichtspunt van een ander ( Wat zou je moeder gezegd hebben als ze zag dat jij je huiswerk uit jezelf maakte? ). Het geven van een compliment aan de jeugdige in aanwezigheid van de ouders zorgt er ook voor dat zij al is het maar voor even anders naar hun kind kijken. 644

45 Een andere belangrijke techniek uit de oplossingsgerichte gespreksvoering om op indirecte wijze complimenten te geven is het stellen van copingvragen (ook wel competentievragen genoemd). Dit type vragen geeft ook erkenning voor de problemen die de gezinsleden ervaren en de last die ze ervan hebben. Oplossingsgerichte gespreksvoering betekent niet dat er nooit over problemen gepraat kan of mag worden met gezinsleden. Voorbeelden van copingvragen zijn (zie Bannink, 2006, hoofdstuk 10 voor veel meer voorbeeldvragen van dit type): - Hoe hou je het vol? - Hoe zorg je ervoor dat de situatie niet erger is dan hij nu is? Hoe doe je dat? - Hoe is het je eerder gelukt om? Hoe wist je dat je dat kon doen? - Hoe heb je jezelf ertoe gekregen om dat te doen? - Wat gaf je de kracht om toch door te gaan? - Waar haalde je de moed vandaan om door te gaan? Herlabelen (ook wel heretiketteren genoemd) nodigt de gezinsleden uit van perspectief te veranderen en op een andere manier naar de situatie of karaktereigenschappen van anderen te kijken. Dit kan heel goed in het parafraseren van uitspraken van gezinsleden die bijvoorbeeld ingaan op wat wel goed gaat. Of door van onmogelijkheden mogelijkheden te maken. Zo kan een verlegen reactie van een kind op de gezinsbehandelaar benoemd worden als: Dat is prima, kinderen hebben ook tijd nodig om iemand te leren kennen. Of door uitspraken net iets anders te herformuleren waardoor er weer mogelijkheden lijken te zijn. Bijvoorbeeld: Als ik een baan zou vinden, zou dat geweldig zijn wordt: Wanneer je een baan vindt, zou dat geweldig zijn. De laatste uitspraak impliceert dat die baan er komt, bij de eerste is dat nog maar afwachten. Vragen naar uitzonderingen Oplossingsgerichte gespreksvoering is toekomstgericht. De gezinsbehandelaar IAG besteedt aandacht aan het verleden en aan hoe alle problemen zijn ontstaan om de gezinsleden erkenning te geven voor de last die ze ervaren. Zo snel als mogelijk focust de gezinsbehandelaar op de toekomst, op de gewenste situatie, op hoe het leven van het gezin eruit ziet als de problemen zijn verdwenen of hanteerbaar zijn geworden. Van groot belang hiervoor zijn zo concreet en haalbaar mogelijke doelen te formuleren (zie verder hoofdstuk 3). Een opmaat naar de doelen van IAG kan de zogenoemde wondervraag zijn: Stel dat, terwijl je slaapt vannacht en het is stil in huis, er een wonder gebeurt. Het wonder is dat het probleem dat je ervaart is opgelost. Omdat je sliep weet je niet dat het wonder heeft plaatsgevonden. Wat zal er anders zijn wanneer je morgenochtend wakker wordt waaraan jij kunt zien dat er een wonder is gebeurd en het probleem is opgelost? Het stellen van de wondervraag is bedoeld om de gezinsleden in een yes-set te krijgen: ze gaan zich door de wondervraag positieve dingen voorstellen die ze graag willen. De gezinsbehandelaar leidt de wondervraag in door te vragen: Ik wil je een vreemde vraag stellen, is dat ok?. Dit vergroot de kans dat de gezinsleden positief op de wondervraag zullen reageren. De gezinsbehandelaar stelt de wondervraag vervolgens langzaam en gemoedelijk om de gezinsleden erin te laten komen. Hij gebruikt daarbij toekomstgerichte woorden: Wat zal er veranderd zijn?, Wat zullen tekenen zijn van het wonder?. Het is belangrijk gezinsleden de tijd te geven om over de vraag na te denken, ook als ze in eerste instantie reageren met ik weet het niet. Telkens als de gezinsleden terugvallen in het praten over de problemen of het heden, brengt de gezinsbehandelaar ze terug in de toekomst en de gewenste situatie. Hoe ziet die eruit? Wat doen de gezinsleden dan? Wat is er anders? (De Jong & Berg, 2001). Na het stellen van de wondervraag vraagt de gezinsbehandelaar door. Hij focust met de gezinsleden op wat er anders is, waaraan ze dat merken, wat ze dan anders zeggen en doen en wat het verschil is 645

46 met de huidige situatie. In alle gezinnen zijn ook in de huidige situatie al momenten aan te wijzen hoe klein ook die al iets van het wonder laten zien. In de oplossingsgerichte gespreksvoering heet dit het zoeken naar uitzonderingen. Er zijn altijd momenten op een dag waarop de problemen zich even niet voordoen. Van belang is deze uitzonderingen met de gezinsleden te achterhalen, te benoemen en ze uit te vergroten. Voorbeelden van vragen naar uitzonderingen zijn (zie Bannink, 2006, hoofdstuk 10 voor veel meer voorbeeldvragen van dit type en De Bruin, 2011): - Wat werkt al in de goede richting? - Wat heb je zelf al geprobeerd en wat hielp daarvan (ook al is het maar een heel klein beetje)? - Hoe zou je dat vaker kunnen laten gebeuren? - Welke momenten lijken al een heel klein beetje op het wonder (of de gewenste uitkomst)? - Wat deed je toen anders? - Wat zouden belangrijke anderen zeggen dat er dan anders is? - Wanneer gebeurde dat wondertje voor het laatst? - Wat was er anders aan dat moment? Schaalvragen Een veelgebruikte techniek uit de oplossingsgerichte gespreksvoering zijn de zogenoemde schaalvragen. Dit type vragen kan op allerlei manieren binnen het hulpverleningsproces gebruikt worden. Veel aspecten van de hulp en het functioneren van de gezinsleden kunnen door hen zelf op een schaal van 0 tot 10 geplaatst worden. In ieder geval lenen deze vragen zich voor het bepalen van de mate van vooruitgang, de motivatie van de gezinsleden, het vertrouwen dat ze hebben dat ze de doelen gaan bereiken en de veiligheid van de kinderen. De vragen zijn over het algemeen niet bedreigend en het doorvragen op het cijfer kan veel informatie opleveren over de beleving van de gezinsleden op het betreffende onderwerp. Schaalvragen scheppen automatisch een continuüm tussen uitersten (0 en 10). Dit impliceert dat situaties in gezinnen veel nuances kennen, en vrijwel nooit zwart of wit zijn. Vrijwel iedereen is in staat iets te beoordelen met een cijfer tussen 0 en 10, oftewel door het geven van een rapportcijfer waarbij 0 betekent dat iets niet aanwezig is, of er nog niets is bereikt. De 10 staat dan voor de gewenste situatie, of de situatie waarin alle doelen zijn bereikt. De basiswerkwijze bij het stellen van schaalvragen is als volgt (zie Bannink, 2006 en De Bruin, 2011): 1) Uitleg over de schaal. De gezinsbehandelaar legt uit dat de schaal loopt van 0 tot 10, waarbij 0 staat voor de situatie waarin het probleem op zijn ergst is en 10 voor de situatie waarin de problemen helemaal zijn opgelost. 2) Vragen om de score. De gezinsbehandelaar vraagt op welke positie het gezinslid zich nu bevindt. Van belang is dat de gezinsbehandelaar de score neutraal ontvangt en geen eigen mening geeft erover. 3) Inzoomen op wat al bereikt is. Vraag hoe het gezinslid op deze score is gekomen, wat er al bereikt is en wat dit mogelijk maakte. De gezinsbehandelaar richt zich vooral op wat er wél is en niet op wat er niet is. 4) Gewenste situatie zichtbaar maken. Vraag hoe hogere punten op de schaal eruit zouden zien, bijvoorbeeld 10 als het probleem helemaal weg is, of één punt hoger. 5) Een stapje vooruit. De gezinsbehandelaar nodigt het gezinslid uit een stapje vooruit te zetten in de gewenste richting. Hoe ziet dat eruit? Wat moet daarvoor gebeuren? Op soortgelijke wijze kan de gezinsbehandelaar in een volgend gesprek schaalvragen stellen over de geboekte vooruitgang. Voorbeelden van dit soort vragen zijn (zie Bannink, 2006, hoofdstuk 10 voor veel meer voorbeeldvragen van dit type): - Wat er is er beter sinds ons vorige gesprek? - Wat is er verder beter? - Wat zit er in die 5 (of een ander cijfer)? 646

47 - Hoe is het je gelukt om al op die 5 te zitten? - Hoe is het je gelukt om op die 5 te blijven? - Hoe zou een stapje hoger eruit zien? - Hoe zou een cijfer hoger op die schaal eruit zien, een 6, wat doe je dan anders? - Welk verschil zou dat maken voor je (en voor anderen)? - Wat zie je als het volgende stapje? - Stel dat ik een vlieg op de muur ben, wat zie ik je dan anders doen als je een cijfer hoger zit? - Wat is er voor nodig om op hetzelfde cijfer te blijven? 647

48 5 Geven van psycho-educatie Een onderdeel van de hulp van IAG bestaat uit het geven van psycho-educatie. In dit hoofdstuk behandelen we achtereenvolgens wat psycho-educatie is en wat het belang daarvan is, een aantal belangrijke aandachtspunten bij het geven van psycho-educatie en tenslotte een aantal specifieke punten per leeftijdsfase en voor de meest voorkomende problemen/stoornissen. Een overzicht van bruikbare informatiebronnen is opgenomen in bijlage Belang van psycho-educatie en aandachtspunten Zoals in hoofdstuk 1 aan de orde kwam, zijn veel ouders onbekend met wat de problematiek, stoornis of beperking van hun kind inhoudt of wat passend gedrag is bij een bepaalde leeftijd. Daardoor is het voor hen moeilijk aan te sluiten bij de (bijzondere) behoeften van hun kind. Ook voor jeugdigen zelf geldt dat ze soms weinig weten over hun stoornis of over bijvoorbeeld de licht verstandelijke beperking die hun vader of moeder heeft. Daarom geeft de gezinsbehandelaar de gezinsleden hierover voorlichting, oftewel psycho-educatie. Dit is een middel om ouders en jeugdigen beter te leren begrijpen wat een bepaald(e) probleem/stoornis/beperking inhoudt. Als gezinsleden op de hoogte zijn van wat een bepaald(e) probleem/stoornis/beperking inhoudt en welk gedrag daarbij hoort, dan kunnen zij beter begrijpen waar dat gedrag vandaan komt en gemakkelijker leren hoe ze daarmee om kunnen gaan. Als ouders bijvoorbeeld weten wat de licht verstandelijke beperking van hun zoon inhoudt, dan kunnen zij beter begrijpen dat ze het beste slechts één ding tegelijk aan hem kunnen vragen. Het begrijpen van een probleem, stoornis of beperking draagt bij aan betere onderlinge verhoudingen, een betere afstemming op de behoeften van de jeugdige of de ouder en het beter toe kunnen passen van opvoedingsvaardigheden. Ook draagt het bij aan het accepteren van de problematiek, stoornis of beperking. Niet alleen het geven van psycho-educatie over problemen en stoornissen is relevant, juist ook psycho-educatie over de normale ontwikkeling van kinderen is belangrijk. Het geeft ouders inzicht in welk gedrag normaal is bij een bepaalde leeftijd en wat een bepaalde leeftijdsfase van hen aan opvoedingstaken vraagt. Ongeacht of een gezinsbehandelaar psycho-educatie geeft over een licht verstandelijke beperking of over ADHD, zijn er enkele aandachtspunten waarmee hij bij iedere vorm van psycho-educatie rekening rekening dient te houden. Als de gezinsbehandelaar dat doet, is de kans groter dat de informatie die hij geeft, meer geaccepteerd en beter onthouden wordt door de gezinsleden. We bespreken een aantal van deze aandachtspunten. Jeugdige en ouders zijn experts De jeugdige is dé expert op het gebied van zijn eigen stoornis. Voor ouders geldt dat zij dé expert zijn in de opvoeding van hun kind. Dat vraagt van de gezinsbehandelaar een open, vragende houding (zie ook 2.1 over houdingsaspecten), in plaats van dat hij alleen voorlichting geeft. De gezinsbehandelaar laat de gezinsleden zelf zoveel mogelijk vertellen over wat ze al van een bepaald onderwerp weten, geeft complimenten en stelt eventueel een schaalvraag, bijvoorbeeld om voorafgaand aan het gesprek hun kennis over het onderwerp te peilen. Wanneer bijvoorbeeld een jeugdige onlangs een IQ-test heeft gemaakt, stelt de gezinsbehandelaar hierover een aantal vragen, zoals: Hoe is de test gegaan?, Wat vond je moeilijk aan de test? en Een mevrouw heeft met jou de uitslag besproken. Weet je nog wat ze je heeft verteld?. De gezinsbehandelaar complimenteert de jeugdige telkens, bijvoorbeeld door te zeggen: Wat knap van je dat je zo lang je aandacht bij de test hebt kunnen houden of Wat goed dat je dat nog weet. Wanneer de gezinsbehandelaar vervolgens uitleg geeft over de resultaten van de test (bijvoorbeeld wat een IQ-score van 70 betekent), blijft hij vragen stellen. Herkennen de jeugdige en de andere gezinsleden de uitkomsten van de test? De 648

49 gezinsbehandelaar sluit zo veel mogelijk aan bij wat de gezinsleden over het onderwerp willen weten. De erkenning van de jeugdige en ouders als expert houdt ook in dat de gezinsbehandelaar zich bescheiden opstelt in het geven van psycho-educatie. Hij zegt bijvoorbeeld niet stellig waar jeugdigen met een bepaalde stoornis tegen aan lopen, maar vertelt dat hij een jeugdige kent met die stoornis en dat diegene daar en daar tegen aanloopt. Hij checkt vervolgens bij de jeugdige of hij dat herkent. Aansluiten bij niveau, kennis en taalgebruik Zoals in hoofdstuk 2 duidelijk werd gemaakt is het aansluiten bij het niveau, de aanwezige kennis en het taalgebruik van ouders essentieel. Door met de uitleg aan te sluiten bij het niveau van het kind of de ouder maakt de gezinsbehandelaar het voor hen makkelijker de informatie te begrijpen. Zo geeft hij een jeugdige een andere uitleg over depressie dan ouders. De gezinsbehandelaar stemt hierbij continu af op de aanwezige kennis, onder andere door vragen te stellen. Wat weten ze al? Wat merken ze in het dagelijks leven? Waar denken ze dat dit gedrag vandaan komt? De gezinsbehandelaar sluit ook aan bij het taalgebruik binnen het gezin. Hij vermijdt vakjargon en moeilijke termen en praat in begrijpelijke Nederlandse taal wanneer hij uitleg geeft over een probleem, stoornis of beperking. Hij licht begrippen toe en stemt met de gezinsleden af welke termen zij prettig vinden om te gebruiken. De gezinsbehandelaar gaat na of de gezinsleden begrepen hebben wat hij heeft verteld, door het na te laten vertellen. Als de gezinsbehandelaar psycho-educatie aan jeugdigen geeft, vraagt hij bij voorkeur de ouders erbij, zodat zij weten wat er aan hun kind is verteld. Of hij praat apart met de jeugdige en bespreekt dit na met de ouders. Van belang is dat de ouders toestemming geven om dit apart met hun kind te bespreken. Een hulpmiddel in de gespreksvoering met kinderen is het boek Luister je wel naar mij? van Martine Delfos (2011). Geef van tevoren aan hoe lang het gesprek ongeveer duurt. Dat geeft de jeugdige rust en perspectief. Krachten benoemen De gezinsbehandelaar sluit steeds aan bij de krachten die aanwezig zijn binnen het gezin en probeert deze te versterken. Dit doet hij door te benoemen wat al goed gaat en door te complimenteren. Het hebben van een stoornis betekent niet alleen het hebben van problemen. Er zijn vaak ook dingen waar een jeugdige heel goed in is. Zo kunnen jeugdigen met ADHD heel creatief zijn, zijn ze vaak goed in het bedenken van oplossingen en praten ze makkelijk. Jeugdigen met een autisme spectrum stoornis kunnen oog hebben voor detail en heel goed zijn in logisch redeneren. Onwil versus onmacht De gezinsbehandelaar benadrukt telkens dat het gedrag van de jeugdige geen onwil is maar onmacht. Dat betekent dat wanneer de jeugdige op een bepaalde manier reageert, dit niet betekent dat hij dit expres doet om bijvoorbeeld zijn broertje of zusje dwars te zitten, maar dat hij niet anders kan of niet beter weet. Voor jeugdigen is dit belangrijk om te beseffen, zodat ze geen schuldgevoel krijgen. En voor de ouders kan dit besef een hoop frustraties schelen. Ook kunnen ze hun gedrag erop aanpassen. Wanneer hun kind niet luistert, heeft het geen zin om dezelfde boodschap steeds harder en op dwingende wijze te gaan herhalen. Kennelijk komt de boodschap niet binnen en is de opdracht teveel gevraagd of niet duidelijk genoeg uitgelegd. Gebruik van ondersteunend materiaal en visualisatie Vaak is het helpend gebruik te maken van ondersteunend materiaal en visualisatie (zie bijvoorbeeld 5.3). Zo kan visualisatie inzichtelijk maken hoe de informatieverwerking verloopt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Dit kan bijvoorbeeld door een tekening te maken van een hoofd met daaromheen alle prikkels die binnenkomen. Het hoofd loopt snel vol, er is maar weinig ruimte om alle binnengekomen informatie op te slaan. Op een gegeven moment is er geen ruimte meer om nieuwe informatie op te nemen. Op deze manier wordt inzichtelijk gemaakt, dat wanneer de jeugdige 649

50 niet luistert, dat niet een kwestie van onwil hoeft te zijn maar eerder van onmacht, omdat hij geen ruimte in zijn hoofd heeft om de informatie op te nemen. Ondersteunend materiaal kan ook bestaan uit brochures/folders over specifieke problemen of stoornissen, websites, werkboeken voor kinderen, dvd s et cetera. Sommige van deze materialen, met name websites, zijn voor iedereen toegankelijk. De gezinsbehandelaar kan ouders en jeugdigen op het bestaan hiervan wijzen en hen zo stimuleren ook zelf achter informatie aan te gaan. De website van Oudervereniging Balans is een mooi voorbeeld ( Deze website bevat informatie voor ouders over verschillende ontwikkelings- en gedragsstoornissen. Herhaling Psycho-educatie is geen eenmalige voorlichting. Het komt telkens terug tijdens de hulpverlening. Dit doet de gezinsbehandelaar door in te spelen op situaties die zich op een bepaald moment voor doen in het gezin. Een concreet voorbeeld hiervan is wanneer moeder haar zoon met PDD-NOS vraagt zijn gymtas in te pakken, schoenen aan te doen en jas, sjaal en handschoenen te pakken, maar de jongen helemaal niets doet tot frustratie van moeder. De gezinsbehandelaar speelt op deze situatie in door uit te leggen dat het voor de jongen moeilijk is om in één keer al deze opdrachten op te volgen. De gezinsbehandelaar verwijst daarbij naar het moment waarop ze het probleem of de stoornis/beperking besproken hebben. Ter plekke kan de gezinsbehandelaar de gegeven uitleg herhalen. Ook kan de gezinsbehandelaar de jeugdige vragen wat er gebeurt als hij zo veel informatie in één keer krijgt. Door het geven van psycho-educatie op het moment zelf maakt de gezinsbehandelaar de vertaalslag van het zichtbare gedrag van de jeugdige naar het probleem of de stoornis/beperking. 5.2 Psycho-educatie over de ontwikkeling van jeugdigen Zoals in hoofdstuk 1 aan de orde is gekomen, weten veel ouders niet goed welk gedrag van hun kind normaal is en wat juist niet en hoe ze moeten inspelen op de behoeften die hun kinderen in een bepaalde leeftijdsfase hebben. De gezinsbehandelaar geeft de ouders hier uitleg over. In zijn uitleg kan de gezinsbehandelaar gebruik maken van de begrippen ontwikkelingsopgaven (ook wel ontwikkelingstaken genoemd) en opvoedingsopgaven (Meij, 2011). Ontwikkelingsopgaven zijn opdrachten waar jeugdigen tijdens hun ontwikkeling mee geconfronteerd worden. Deze ontwikkelingsopgaven verschillen per leeftijdsfase en volgen elkaar op. Een voorbeeld van een ontwikkelingsopgave is het kunnen omgaan met leeftijdgenoten en invullen van de vrije tijd. Een jeugdige ontwikkelt zich door deze opdrachten uit te voeren. Lukt het niet, dan loopt een jeugdige daar vaak bij latere ontwikkelingsopgaven tegen aan. Daardoor kan de ontwikkeling van de jeugdige stagneren of ontsporen. Een voorbeeld is dat kinderen leren om steeds meer zelfstandig te doen. Daarvoor is het belangrijk dat het kind in de eerste jaren van zijn leven een veilige gehechtheidsrelatie met een of meer volwassenen heeft opgebouwd. Dit biedt het kind een veilige basis om zijn omgeving steeds verder te gaan ontdekken. Om ervoor te zorgen dat jeugdigen hun ontwikkelingsopgaven goed doorlopen, is het belangrijk dat zij daarbij ondersteund worden. Ouders spelen daarbij een essentiële rol. Zij hebben een aantal opvoedingsopgaven die ze moeten vervullen. Om jeugdigen te leren hun vrije tijd in te vullen, moeten ouders voorwaarden scheppen. Zo kunnen ze de jeugdige al op jonge leeftijd zelf laten kiezen met welk speelgoed hij wil spelen en hem op die manier stimuleren zijn vrije tijd steeds meer zelf in te vullen. Hierna geven we een korte beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingsopgaven bij kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar) en bij jongeren van 12 tot 16 jaar. De ontwikkelingsopgaven die genoemd worden, komen uit een overzicht van Meij (2011) en betreffen ontwikkelingsopgaven waarover in de literatuur voor een groot deel overeenstemming bestaat. Een veelgebruikt overzicht 650

51 van ontwikkelingsopgaven is het overzicht van Slot en Spanjaard (1996). Dit overzicht is opgenomen in bijlage 5.2. Kinderen in de basisschoolleeftijd (4-12 jaar) Tijdens de basisschoolleeftijd worden kinderen steeds zelfstandiger. Ze leren voor zichzelf te zorgen, bijvoorbeeld zichzelf aan te kleden en zelf hun tanden te poetsen. Ze leren hun eigen lichaam steeds meer kennen. Ook leren kinderen zich te verplaatsen in anderen. Ze leren zich bijvoorbeeld in te leven in een klasgenoot die verdrietig is. Zoals de term basisschoolleeftijd al aangeeft, gaan kinderen in deze periode naar de basisschool. Ze leren lezen, schrijven en rekenen en allerlei schoolse vaardigheden. Zo leren ze zich steeds langer te concentreren op een taak. Ook leren ze om relaties op te bouwen met leeftijdsgenootjes, ze krijgen vriendjes en vriendinnetjes. Daarbij moeten ze leren om niet altijd vanuit ik te denken, maar ook vanuit de ander. Bijvoorbeeld: we hebben net een spelletje gedaan wat ik graag wilde doen, dan doen we nu een spelletje wat mijn vriendje graag wil doen. Een ontwikkelingsopgave in deze periode is ook het geaccepteerd worden door de groep. Omdat het vormen van relaties in deze periode belangrijk is, moeten ouders hun kind de gelegenheid bieden om in contact te komen met leeftijdsgenoten. Natuurlijk is de school een belangrijke plek waar kinderen met elkaar om gaan, maar denk ook aan het uitnodigen van een klasgenootje om thuis te komen spelen. Ook is het belangrijk dat ouders hun kind stimuleren bij de cognitieve ontwikkeling die het doormaakt, door bijvoorbeeld samen boekjes te lezen of educatieve spelletjes aan te bieden. Verder kunnen ouders hun kind stimuleren om zelfstandig te worden. Dat kan stap voor stap. Ouders zijn bij peuters bijvoorbeeld gewend om de tanden van hun kind te poetsen. Als het kind aangeeft dat graag zelf te willen doen, kunnen ouders daarbij aansluiten door het kind eerst zelf de tanden te laten poetsen en vervolgens na te poetsen. Na verloop van tijd kan het kind zelfstandig zijn tanden poetsen. In deze leeftijdsfase is het belangrijk dat ouders structuur bieden en duidelijke grenzen stellen. Voorbeelden van problemen die zich bij een relatief grote groep kinderen in deze leeftijdsfase voordoen zijn: gepest worden, ruzie maken, concentratieproblemen en onzeker zijn over de lichamelijke ontwikkeling. Jongeren (12-16 jaar) Tijdens deze leeftijdsfase maken jeugdigen de overstap naar het voortgezet onderwijs en komen ze in de puberteit terecht. Op emotioneel gebied worden ze steeds zelfstandiger. De relatie met ouders wordt anders, ze zijn steeds minder afhankelijk. Vrienden worden steeds belangrijker. Jongeren delen niet alles meer met hun ouders, maar wel steeds meer met vrienden. De invloed van social media neemt toe. Ook hebben ze te maken met lichamelijke veranderingen. Jongeren ontdekken wat mogelijkheden en wensen zijn op het gebied van seksualiteit. In deze periode denken jongeren ook na over wat ze willen worden en maken ze keuzes voor vakken die richting geven aan hun beroepskeuze. Deze leeftijdsfase staat voor de jongere in het teken van experimenteren. Ouders moeten hun kind naarmate het ouder wordt hiervoor de ruimte geven en tegelijkertijd ook zicht houden op wat hun kind doet, bijvoorbeeld op het gebied van internet en sociale media. Zelf hebben zij een voorbeeldfunctie voor de jongere. Het is belangrijk dat zij zich hier van bewust zijn. Een vader die al eens met politie in aanraking is geweest omdat hij iemand heeft geslagen, kan bij zijn zoon de indruk wekken dat dergelijk gedrag normaal is. In deze fase verandert de relatie tussen de jongere en zijn ouders. Ook ouders moeten hier aan wennen. Ze moeten leren om een meer coachende relatie op te bouwen en zich andere opvoedingsvaardigheden eigen maken zoals onderhandelen met hun kind. Tijdens de puberteit doen zich problemen voor die in bepaalde mate normaal zijn, zoals incidenteel gebruik van alcohol en drugs, incidenteel spijbelen en onzekerheid. Een onderdeel van psychoeducatie aan ouders over de ontwikkeling van jongeren is voorlichting over seksualiteit. 651

52 Bovenstaande informatie kan de gezinsbehandelaar gebruiken om ouders uitleg te geven over de ontwikkeling van hun kind en wat dat van ouders aan opvoedingstaken vraagt. Aandachtspunten zijn: - Geef ouders uitleg over wat ontwikkelingsopgaven zijn. - Leg uit dat wanneer ontwikkelingsopgaven niet volbracht worden, jeugdigen daar later tegen aan lopen. - Leg uit dat jeugdigen ondersteuning van hun ouders nodig hebben om de ontwikkelingsopgaven te kunnen voltooien. Dit zijn de opvoedingsopgaven waar ouders voor staan. - Geef steeds concrete voorbeelden. - Benadruk dat veel problemen die zich tijdens een bepaalde leeftijdsfase voordoen normaal zijn (ze komen vaak voor en gaan meestal vanzelf weer over). - Stel veel vragen aan ouders, check of ze het verhaal herkennen bij hun kind. Neem ouders serieus in wat ze vertellen over hun kind, zij zijn de experts. - Stimuleer ouders informatie te lezen over de ontwikkeling van hun kinderen, bijvoorbeeld over het functioneren van het puberbrein en hoe ouders hun kinderen seksuele voorlichting kunnen geven. - Wijs ouders op hulpmiddelen, zoals boekjes en websites. Een aantal hulpmiddelen is opgenomen in bijlage Psycho-educatie over een licht verstandelijke beperking De informatie in deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de kennisdossiers van het Nederlands Jeugdinstituut over licht verstandelijke beperkte jeugdigen en lichte verstandelijke beperkte ouders, zie Binnen het gezin kunnen zowel jeugdigen als ouders kampen met een licht verstandelijke beperking. Er kunnen verschillende oorzaken zijn van een dergelijke beperking, bijvoorbeeld een combinatie van biologische factoren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen oorzaken voor, tijdens en na de geboorte. De beperking kan ook zijn ontstaan of in stand gehouden worden door sociale factoren en factoren in de opvoeding, bijvoorbeeld wanneer ouders hun kind onvoldoende stimuleren in zijn ontwikkeling. Een licht verstandelijke beperking houdt in dat de betreffende persoon een IQ heeft tussen de 50 en 70. Wanneer we spreken over mensen met een licht verstandelijke beperking bedoelen we ook vaak mensen die zwakbegaafd zijn (IQ tussen 70 en 85) (De Beer, 2011). Bij mensen met een licht verstandelijke beperking komt een disharmonisch profiel regelmatig voor, dat wil zeggen dat er een verschil is tussen het performale en het verbale IQ. Vaak is het verbale IQ hoger dan het performale IQ. Het taalgebruik komt normaal over, maar het taalbegrip en het handelingsgericht vermogen is beperkt. Kenmerkend voor een licht verstandelijke beperking is dat er niet alleen sprake is van een IQ tussen 50 en 70, maar ook een beperking in het sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende problematiek. Dat houdt in dat mensen met licht verstandelijke beperking het moeilijk vinden om zichzelf te redden in de maatschappij, omdat ze bijvoorbeeld niet goed weten hoe ze zelfstandig met de trein moeten reizen of hoe ze zich moeten opstellen tijdens een sollicitatiegesprek. Ze hebben moeite om abstracte informatie te begrijpen en met het verwerken van veel informatie tegelijk. Daarom is het belangrijk in de psycho-educatie aan jeugdigen en ouders met een licht verstandelijke beperking eenvoudig taalgebruik te hanteren, niet teveel informatie in één keer te verstrekken, de informatie zoveel mogelijk te visualiseren en steeds na te gaan of het gezinslid de informatie heeft begrepen. 652

53 Psycho-educatie aan ouders en jeugdigen over een licht verstandelijke beperking bij de jeugdige kan de volgende onderdelen bevatten. Het bespreken van een test of onderzoek (zoals IQ-test) Als er een test of onderzoek heeft plaatsgevonden en degene die het onderzoek heeft gedaan de resultaten nog niet heeft besproken, dan bespreekt de gezinsbehandelaar IAG de uitslag van de test of het onderzoek met de jeugdige en zijn ouders en stelt daarbij vragen (zie 5.1). De gezinsbehandelaar legt uit wat de resultaten betekenen en gaat met de gezinsleden na hoe ze met de aanbevelingen van de test aan de slag kunnen. Uitleg over intelligentie De gezinsbehandelaar geeft de gezinsleden uitleg over het begrip intelligentie. Hij vertelt over welke IQ-scores mogelijk zijn, waarbij hij een IQ-ladder kan gebruiken om het begrip te visualiseren. Zo kan de gezinsbehandelaar vertellen dat de meeste jeugdigen een IQ-score rond de 100 hebben. Deze jongeren gaan vaak naar het VMBO-T. Sommige kinderen zijn heel slim en hebben een IQ van 115 of hoger. Zij gaan later vaak naar de universiteit. Andere kinderen hebben een lager IQ, bijvoorbeeld 70. Voor deze kinderen is het vaak moeilijk om mee te komen in de klas. Wanneer er sprake is van een disharmonisch profiel is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar hier over uitleg geeft. Omdat het taalgebruik bij deze jeugdigen vaak normaal is, maar het taalbegrip en het handelingsgericht vermogen beperkt, overvragen volwassenen deze jeugdigen snel. Ze denken dat de jeugdige hen begrijpt, maar dat is niet het geval. Belangrijk is dat de gezinsbehandelaar uitlegt dat de jeugdige er niets aan kan doen en de ouders dus ook niet. De achterstand is blijvend en kan niet meer (volledig) worden ingehaald. Wel kunnen jeugdigen en ouders leren omgaan met de beperkingen. Betekenis van een licht verstandelijke beperking De gezinsbehandelaar legt aan de ouders uit wat het kan betekenen dat hun kind een licht verstandelijke beperking heeft. Een licht verstandelijke beperking betekent bijvoorbeeld: - Dat de jeugdige moeite heeft om de wereld om zich heen te begrijpen. Dus als er iemand met moeilijke woorden tegen hem praat, dan begrijpt hij dat niet. - Dat de jeugdige vooral aan zichzelf denkt en aan wat hij belangrijk vindt. Hij vindt het moeilijk om zich in iemand anders te verplaatsen. - Dat de jeugdige daardoor slecht rekening kan houden met andere mensen en dus ook met zijn ouders. Hij doet het niet expres of om te pesten, maar hij weet niet hoe hij het anders moet doen. - Dat de jeugdige het moeilijk vindt om dingen te onthouden, dus hij vergeet veel. Zijn hoofd zit sneller vol en hierdoor kan hij dus minder goed leren. De plekjes in zijn hoofd om dingen te onthouden zijn heel snel vol. - Dat het soms lijkt alsof de jeugdige iets wel begrijpt, terwijl dat niet zo is. Het taalgebruik van de jeugdige lijkt normaal, maar het taalbegrip is vaak beperkt. Hierdoor kunnen volwassenen hem overvragen. Hij begrijpt het gesprek niet goed en hij kan niet zeggen dat dit te moeilijk voor hem is. - Dat het moeilijk is voor de jeugdige om meerdere dingen tegelijk te doen. Hij raakt hiervan in de war. - Dat de jeugdige problemen heeft om zijn concentratie en aandacht ergens bij te houden. - Dat de jeugdige moeite heeft met het begrijpen van abstracte dingen. - Dat de jeugdige daardoor moeite heeft met het tijdsbesef. Hij kan moeilijk inschatten hoe lang iets duurt of hoe lang hij ergens op moet wachten. - Dat de jeugdige daardoor gesproken taal heel letterlijk kan nemen. 653

54 Tips voor ouders De gezinsbehandelaar vertelt niet alleen wat het kan betekenen dat de jeugdige een licht verstandelijke beperking heeft, maar legt ook uit hoe ouders en anderen in de omgeving van de jeugdige rekening kunnen houden met de beperking. Voorafgaand aan uitleg, vraagt de gezinsbehandelaar IAG wat de ouders zelf al hebben uitgevonden over wat wel en niet werkt bij hun kind. Hij complimenteert ze waar mogelijk. Een aantal voorbeelden en tips: - De jeugdige heeft problemen met zijn concentratie en aandacht. Het is dan belangrijk stap voor stap uit te leggen wat er van hem verwacht wordt, zodat hij weet wat hij moet doen. - Een plaatje is soms beter en duidelijker dan een praatje. Op een plaatje kan de jeugdige zien wat hij moet doen. Als iemand het tegen hem zegt dan is het moeilijker voor hem om te onthouden. - Praat op een makkelijke manier tegen de jeugdige, gebruik geen moeilijke woorden. - Probeer begrip voor de jeugdige te hebben. Hij heeft allerlei emoties en mogelijk kan hij dit heel heftig uiten. - Probeer taken en opdrachten voor de jeugdige zo duidelijk mogelijk te vertellen, dus gebruik korte zinnen of probeer lijstjes met hem te maken of plaatjes aan hem te laten zien. - Leg dingen uit in kleine stapjes. Vertel niet teveel tegelijk. - Houd er rekening mee dat de jeugdige een laag tempo heeft, heb dus geduld. - Zorg voor een duidelijke structuur. Maak met de jeugdige heldere afspraken over alles wat er gaat gebeuren. - Geef veranderingen in de planning op tijd door, zodat de jeugdige zich er op kan instellen. - Ga na of de jeugdige de opdracht of de uitleg begrepen heeft, bijvoorbeeld door hem jouw verhaal na te laten vertellen. Het kan zijn dat het lijkt of de jeugdige het begrepen heeft, terwijl dit niet zo is. Regelmatig komt het voor dat er zowel bij de ouder(s) als bij de jeugdige sprake is van een licht verstandelijke beperking. Daarom kan het geven van psycho-educatie aan ouders over hun kind met een licht verstandelijke beperking soms confronterend zijn. Als ouders zelf ook een licht verstandelijke beperking hebben, dan moet de gezinsbehandelaar extra goed op letten dat hij makkelijke woorden gebruikt en aansluit bij ouders. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van plaatjes. Om ouders duidelijk te maken dat hun kind moeite heeft met het onthouden van informatie, kan de gezinsbehandelaar een plaatje tekenen van een hoofd met daarin een vakje waarin informatie wordt opgeslagen. Hij kleurt het vakje in: dat betekent dat het kind informatie opslaat. Op een gegeven moment is het vakje vol: er kan geen nieuwe informatie meer bij. Voor ouders lijkt het soms alsof hun kind dan niet meer wil luisteren, terwijl het kind geen nieuwe informatie meer op kan slaan. Het is dan verstandig om het kind even met rust te laten, zodat het informatievakje weer leeg kan stromen. Als werken met plaatjes niet aansluit bij ouders, kan de gezinsbehandelaar ook dingen opschrijven of ze bijvoorbeeld vaker herhalen. In de psycho-educatie aan jeugdigen met een verstandelijke beperking, dient de gezinsbehandelaar aan te sluiten bij de leefwereld van de jeugdige. Een aantal stappen die de gezinsbehandelaar samen met de jeugdige kan doorlopen: 1. Vertel een verhaal over een kind dat anders is, oftewel met een licht verstandelijke beperking. Maak het zo concreet mogelijk, zodat de jeugdige zich kan inleven in het kind: vertel hoe het kind op school is, waar het tegen aanloopt, et cetera. 2. Stel vragen aan de jeugdige: Wat gaat goed, wat lukt je goed? Waarin vind jij dat jij anders bent dan andere kinderen/jongeren? Heb jij wel eens dat jij dingen niet zo goed snapt? Vertel eens? 654

55 3. Vertel de jeugdige dat de gevolgen van een licht verstandelijke beperkt voor iedere jeugdige weer anders kunnen zijn. Vraag wat de jeugdige herkent en ga hierover het gesprek aan: Welke dingen begrijp je goed en welke minder goed? Hoe vind je het om te praten met mensen? Hoe vind je het om dingen zelf te regelen? Hoe gaat het met je aanpassen aan situaties? 4. Bespreek met de jeugdige hoe hij/zij hier mee om kan gaan. Om dingen te leren onthouden, kan de jeugdige ze bijvoorbeeld opschrijven in een boekje. Bovenstaande informatie is gericht op de psycho-educatie aan ouders en de jeugdige zelf over een licht verstandelijke beperking van de jeugdige. De gezinsbehandelaar kan deze informatie ook gebruiken om broertjes en/of zusjes van de jeugdige uitleg te geven over het onderwerp. Het is bij hen belangrijk om uit te leggen dat hun ouders hun broertje of zusje een speciale aanpak geven en er daardoor soms voor kiezen om niet boos op hem of haar te worden omdat dat ten koste gaat van de sfeer en gezelligheid in het gezin. Ook moeten hun ouders het broertje of zusje wat vaker helpen. De gezinsbehandelaar benadrukt indien nodig dat het broertje of zusje niets aan de beperking kan doen, geen schuld heeft aan de ontstane situatie en bevraagt hem of haar op wat wel goed gaat, wat leuk is aan de jeugdige met beperking en hoe hij of zij merkt dat de jeugdige met beperking dingen soms niet zo goed snapt. De hiervoor gegeven informatie en stappen in psycho-educatie kan de gezinsbehandelaar ook gebruiken om uitleg te geven wanneer één of beide ouders een (licht) verstandelijke beperking hebben. Bij het geven van psycho-educatie aan jeugdigen is het belangrijk om te vragen hoe het voor hen is om (een) ouder(s) te hebben met een beperking en erkenning te geven voor hun bijzondere positie. Veel kinderen van (een) ouder(s) met een beperking voelen zich eenzaam, extra verantwoordelijk of schamen zich voor hun ouder. 5.4 Psycho-educatie over autisme spectrum stoornissen Onder de autisme spectrum stoornis vallen verschillende stoornissen, veel voorkomende zijn de autistische stoornis, het syndroom van Asperger en de aan autisme verwante contactstoornis (PDD- NOS). Al deze stoornissen zijn zogenaamde pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Pervasief betekent dat de stoornis de ontwikkeling van de persoon in kwestie op allerlei gebieden beïnvloedt. Dat maakt de stoornis ook zo complex. De stoornis uit zich bij iedere jeugdige anders. Veel voorkomende problemen zijn: - een achterstand of beperking in de sociale interactie (bijvoorbeeld moeite met het maken van vriendjes) ; - tekortkomingen in communicatievaardigheden (bijvoorbeeld het achterblijven van de taalontwikkeling); - stereotype gedrag (bijvoorbeeld kleren per se in een bepaalde volgorde moeten aantrekken). Een autisme spectrum stoornis kan voorkomen in combinatie met een licht verstandelijke beperking. Dan is het in de psycho-educatie over dit onderwerp belangrijk hiermee rekening te houden (zie 5.3 over licht verstandelijke beperkingen). Als er een test of onderzoek heeft plaatsgevonden, kan de gezinsbehandelaar het bespreken hiervan gebruiken om psycho-educatie over het onderwerp te geven.. Uitleg over autisme spectrum stoornis De gezinsbehandelaar zoekt met ouders uit welke uitleg nog nodig is over het onderwerp autisme spectrum stoornis, als dit nog niet uitgebreid is gedaan door degene die de diagnose heeft gesteld. Wat de oorzaak van een autisme spectrum stoornis is, is niet precies bekend. Wel duidelijk is dat 655

56 jeugdigen met een autisme spectrum stoornis een afwijking in de hersenen hebben. Ze hebben problemen om informatie die bij hen binnenkomt op een goede manier te verwerken. Daardoor verwerken ze informatie anders dan andere jeugdigen. Belangrijk om te benadrukken is dat de jeugdige daar zelf niks aan kan doen. Een autisme spectrum stoornis zal ook nooit verdwijnen. Wel kunnen ouders en jeugdigen leren om met de stoornis om te gaan, zodat jeugdigen zelf en hun omgeving er zo min mogelijk last van hebben. Van belang is ook dat de gezinsbehandelaar aan ouders uitlegt wat de autisme spectrum stoornis betekent en waaraan zij dit bij hun kind kunnen herkennen. Dat helpt hen om te beseffen dat lastig gedrag van hun kind niet zozeer onwil is van het kind, maar dat het kind niet beter weet of niet anders kan. Jeugdigen met een autisme spectrum stoornis lopen tegen het volgende aan: - Alle informatie die bij de jeugdige binnenkomt, komen als losse onderdelen binnen. Het kost meer tijd voor de jeugdige om er één geheel van te maken en de losse onderdelen met elkaar in verband te brengen. Het is bijvoorbeeld moeilijk om een film te kijken en daarna in een paar zinnen uit te leggen waar de film over ging. De rode lijn in het verhaal is hem of haar ontgaan. Er kunnen ook wel eens verkeerde onderdelen met elkaar in verband worden gebracht. Omdat het voor de jeugdige moeilijk is om zijn omgeving als één geheel te zien en dingen met elkaar in verband te brengen, ervaart hij de wereld als een chaos. Dat kan zorgen voor angst bij de jeugdige. Hij gaat hiermee om door zoveel mogelijk vast te houden aan structuren die hij ontdekt heeft (zoals altijd op hetzelfde plekje op de bank gaan zitten) en heeft weerstand tegen veranderingen (bijvoorbeeld de overgang naar een nieuwe juf of meester). - Plannen en organiseren van taken is erg moeilijk voor jeugdigen met een autisme spectrum stoornis. Ze kunnen een taak niet opdelen in stapjes, ze weten niet waarmee ze moeten beginnen en hoe ze iets moeten uitvoeren. Als ze bijvoorbeeld de opdracht krijgen in de klas om iets voor zichzelf te gaan doen weten ze niet hoe ze moeten beslissen wat ze moeten gaan doen. Hierdoor is het voor deze jeugdigen ook lastig om nieuwe vaardigheden aan te leren. Ze moeten daarin stap voor stap meegenomen worden. Een vaardigheid die ze op school leren, kunnen ze niet zo maar toepassen in een andere omgeving of situatie. - Jeugdigen met een autisme spectrum stoornis kunnen zich moeilijk in anderen verplaatsen, laat staan rekening houden met anderen. Als ze een klasgenootje zien huilen, kunnen ze niet uit zichzelf bedenken dat het kind misschien pijn heeft. Jeugdigen met een autisme spectrum stoornis denken dus veel aan zichzelf. Een gevolg kan zijn dat ze moeilijk vriendschappen kunnen sluiten en relaties onderhouden. Tips voor ouders Ouders kunnen hun kind helpen zo goed mogelijk met een autisme spectrum stoornis te leren omgaan en een omgeving te scheppen waarin het kind zich veilig voelt. De gezinsbehandelaar IAG vraagt wat de ouders zelf al hebben uitgevonden over wat wel en niet werkt bij hun kind, hij complimenteert hen waar mogelijk. Een aantal tips voor ouders zijn (De Bruin, 2009; Van Lieshout, 2009): - Houd rekening met de tijd die de jeugdige nodig heeft om informatie te verwerken. Pas als iets is verwerkt kan de volgende informatie worden gegeven. - Als de jeugdige een andere waarheid heeft omdat hij verkeerde verbanden heeft gelegd, zeg dan niet dat het niet waar is, maar leg uit wat anderen hebben waargenomen. - Zorg voor een dagelijkse structuur zodat de jeugdige weet wat, wanneer, waar, wie en hoe iets van hem verwacht wordt. Maak bijvoorbeeld voor elke dag van de week een schema waarop de jeugdige kan zien hoe laat er wat van hem verwacht wordt. Gebruik daarbij pictogrammen, dit kan hij gemakkelijker onthouden. 656

57 - Gebruik pictogrammen ook bijvoorbeeld om een kast te ordenen, zodat de jeugdige weet waar hij wat kan vinden. - Voorkom confrontaties met onbekende, onverwachte en onvoorspelbare situaties. Gooi bijvoorbeeld niet zomaar het dagprogramma om. Als er nieuwe situatie aankomt, bereid de jeugdige daar dan op voor. Geef bijvoorbeeld ruim van tevoren in het dagschema aan dat er een uitje naar de dierentuin gepland staat. - Gebruik korte zinnen en duidelijke taal. Vermijd abstracte termen. Ga na de jeugdige de informatie goed begrepen heeft door hem te laten verwoorden wat er is gezegd. - Geef de jeugdige kleine, overzichtelijke taken en geef daarbij duidelijke instructies. Geef vaste taken, spreek bijvoorbeeld af dat hij elke dag na het avondeten afwast en dat een ander dan afdroogt. Zorg ervoor dat de jeugdige weet hoe hij de taak moet doen. - Help de jeugdige te benoemen wat hij zelf denkt, voelt en wil. Leg uit dat een ander iets anders kan denken, voelen en willen. Leg uit hoe hij dat kan zien (bijvoorbeeld wanneer een kind huilt, is het waarschijnlijk verdrietig of heeft het pijn). Gebruik hiervoor concrete situaties (bijvoorbeeld een broertje of zusje dat ziek is en futloos op de bank ligt). - Stimuleer het contact met leeftijdsgenoten als daar behoefte aan is. Help de jeugdige bij het samen spelen. Bijvoorbeeld door steeds te benadrukken dat samen spelen betekent om de beurt kiezen wat te doen. Het boek Geef me de 5 van Colette de Bruin (2009) biedt een praktisch houvast bij de opvoeding en begeleiding van jeugdigen met een autisme spectrum stoornis. In eerste instantie is het boek bedoeld voor ouders, maar gezinsbehandelaars kunnen het boek ook gebruiken in de psycho-educatie aan ouders. Tevens biedt het boek inspiratie hoe de gezinsbehandelaar het begrip een autisme spectrum stoornis met jeugdigen zelf kan bespreken. In de psycho-educatie aan jeugdigen met een autisme spectrum stoornis is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar aansluit bij de leefwereld van de jeugdige. Het voorlichtingsboek Ben jij anders? van Gerrits-Douma (2006) is geschikt voor kinderen met een contactstoornis of ADHD. Voor jongeren is het boek Verkeerd verbonden? beschikbaar (Gerrits-Douma, 2006). 5.5 Psycho-educatie over ADHD Omdat ADHD meestal tijdens de basisschoolperiode wordt vastgesteld, focussen we in deze paragraaf op de psycho-educatie aan kinderen en hun ouders. De oorzaak van ADHD is niet bekend. Wel is duidelijk dat erfelijkheid een grote rol speelt en dat er neurologische afwijkingen aan ten grondslag liggen (Van Lieshout, 2009; Het bespreken van een test of onderzoek (zoals IQ-test) Als een kind de diagnose ADHD heeft gekregen, dan kan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden, gebruikt worden als aanknopingspunt om met het kind in gesprek te gaan over wat ADHD is. De gezinsbehandelaar vraagt in eerste instantie aan het kind te vertellen over hoe het onderzoek verliep. De gezinsbehandelaar vraagt steeds door: Wat vond je moeilijk? en Wat vond je makkelijk?. Vervolgens gaat de gezinsbehandelaar in op de uitkomsten van het onderzoek. Het onderzoek zegt dat je heel goed bent in.... Klopt dat? Het zegt ook dat je moeite hebt met. Herken je dat? Wat gebeurt er dan? De gezinsbehandelaar benoemt de kenmerken die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek. Uitleg over ADHD De gezinsbehandelaar kan het gesprek naar aanleiding van het onderzoek gebruiken om uitleg te geven over ADHD. Hij vertelt het kind dat ze voor alle kenmerken een naam hebben bedacht: 657

58 ADHD. Dat betekent dat je hersenen moeite hebben om zich te concentreren, stil te blijven zitten, je mond te houden als er iets in je opkomt en op je beurt te wachten. De gezinsbehandelaar legt uit dat het kind er niets aan kan doen dat het ADHD heeft: Wat er gebeurt is dat alle prikkels (alles wat je hoort, ziet, ruikt en voelt) heel goed bij je binnenkomen, maar dat je moeite hebt om de belangrijke prikkels van de onbelangrijke prikkels te onderscheiden. Met als mogelijk gevolg dat je steeds het gevoel dat je iets moet doen, tikken, bewegen, rennen, wiebelen, reageren op wat anderen zeggen of wat er om je heen gebeurt. De gezinsbehandelaar vraagt of de jeugdige het onrustige gevoel herkent en benadrukt ook dat naast dat er dingen moeilijk zijn, hij andere dingen juist weer heel goed kan. Omgaan met ADHD De gezinsbehandelaar legt uit dat er niets aan te doen valt dat de jeugdige ADHD heeft, het gaat niet over. Wel kan de jeugdige leren om met ADHD om te gaan. De gezinsbehandelaar kan hierbij als voorbeeld gebruiken dat mensen die niet goed kunnen zien een bril dragen zodat ze wel weer goed kunnen zien. Zo kun je ook oplossingen bedenken om te leren omgaan met ADHD. Die oplossingen kun je samen met je vader en moeder en je meester of juf afspreken. De gezinsbehandelaar vraagt vervolgens welke oplossingen het kind zelf al heeft bedacht en complimenteert waar mogelijk. Voorbeelden van oplossingen om beter om te gaan met ADHD die de gezinsbehandelaar IAG met de jeugdige kan bespreken, zijn: - Het afspreken van een vaste, dagelijkse structuur (bijv uur opstaan, 7.15 uur douchen, 7.30 uur ontbijten et cetera), zodat de jeugdige weet waar hij aan toe is. - Afspreken met de leerkracht dat de jeugdige vooraan in de klas zit of zich kan terugtrekken in een rustige ruimte als hij een taak moet doen die veel concentratie vergt. - Niet te veel verschillend speelgoed tegelijk in de huiskamer hebben liggen, maar een gedeelte van het speelgoed opbergen. De oplossingen zijn vooral gericht op het aanbrengen van structuur en op het verminderen van prikkels die bij de jeugdige binnenkomen. Psycho-educatie over eventueel medicijngebruik door de jeugdige is voorbehouden aan degene die deze medicijnen voorschrijft. Ouders Bovenstaande tekst is gericht op psycho-educatie aan kinderen. Deze informatie bespreekt de gezinsbehandelaar ook met ouders. De gezinsbehandelaar legt uit waar jeugdigen met ADHD last van hebben: - Aandachts- en concentratieproblemen: zich niet lang kunnen richten op één taak, moeite hebben met stil zitten, moeite hebben met luisteren, snel afgeleid zijn, vaak dingen kwijt zijn, et cetera. - Problemen met het controleren van impulsen: niet op hun beurt kunnen wachten, al met een taak beginnen voordat de opdracht helemaal is uitgelegd, het onderbreken van iemand anders die aan het praten is, et cetera. Belangrijk is om bij ouders te benadrukken dat de jeugdige niets kan doen aan het feit dat hij ADHD heeft. Ook erkenning geven voor de last die het voor ouders met zich meebrengt, is belangrijk. De gezinsbehandelaar wint samen met ouders informatie in over ADHD en over welke organisaties er zijn die ouders kunnen ondersteunen. Samen met ouders en jeugdige bekijkt de gezinsbehandelaar welke oplossingen er bedacht kunnen worden om beter om te gaan met ADHD, zodat zowel de jeugdige zelf als de ouders en andere gezinsleden er minder last van hebben. Voor informatie over medicijnen voor ADHD verwijst de gezinsbehandelaar de ouders naar degene die deze medicijnen heeft voorgeschreven of bijvoorbeeld de website 658

59 5.6 Psycho-educatie over gedragsstoornissen De informatie in deze paragraaf is grotendeels ontleend aan en De DSM-IV-TR onderscheidt twee groepen gedragsstoornissen bij jeugdigen, ook wel disruptieve stoornissen genoemd: de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en de antisociale gedragsstoornis. De oppositioneel-opstandige gedragsstoornis is een voorloper en een mildere variant van de antisociale gedragsstoornis. Bij de oppositioneel-opstandige gedragsstoornis vertonen kinderen langdurig (minstens zes maanden) negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag. Ze zijn ongehoorzaam, driftig, in verzet, maken ruzie en houden zich niet aan de regels. Het sociaal functioneren of het functioneren op school lijdt onder dat gedrag. Bij een antisociale gedragsstoornis gaat het om een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon (met een duur van tenminste twaalf maanden) waarbij de grondrechten van anderen worden geschaad of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden overtreden. Jeugdigen met deze stoornis vertonen niet-acceptabel gedrag, kunnen agressief of delinquent gedrag vertonen, zijn erg op zichzelf gericht en gaan niet veel met andere jeugdigen om. Als ze dat wel doen zij ze op persoonlijk voordeel gericht, in contacten hebben ze vaak een verminderd vermogen voor empathie. Uitleg aan jeugdige Het ontstaan van gedragsstoornissen wordt gezien als een individueel interactief ontwikkelingsproces: verschillende risico- en beschermende factoren in de jeugdige en zijn omgeving werken op elkaar in. Om deze reden wordt bij behandeling vaak gekozen voor zowel therapie voor de jeugdige als training van ouders. De kern van de behandeling van jeugdigen wordt gevormd door het leren hun eigen gevoelens te herkennen, met boosheid om te gaan en anders te denken over de bedoelingen van anderen. De gezinsbehandelaar IAG sluit in de uitleg aan de jeugdige over hoe hij het beste om kan gaan met de stoornis, aan bij deze kern door: Aan de hand van concrete situaties samen te bekijken hoe de jeugdige zich anders kan gedragen. Bijvoorbeeld: Je werd heel boos op je moeder toen je niet weg mocht omdat je ongehoorzaam/driftig/agressief was geweest. Wat gebeurde er toen? Hielp het je dat je zo boos werd? Wat zou je de volgende keer anders kunnen doen, zodat je wel weg mag? Terug te kijken naar concrete situaties waarin de jeugdige het gedrag vertoonde en samen bekijken hoe dit overkomt op de ander: Hoe kwam het dat je boos werd op de buurjongen? Denk je dat hij het ook echt zo bedoelde? Waar merkte je dat aan? Krijg jij wel eens een schop als iemand boos op je is? Wat voel je dan? Hoe denk je dat het voelde voor de buurjongen? Als je de volgende keer weer de behoefte voelt om iemand te schoppen, wat zou je dan ook kunnen doen? In gesprek met ouders Degene die de diagnose van een gedragsstoornis heeft gesteld, bespreekt dit gewoonlijk met de ouders. De gezinsbehandelaar IAG zoekt met ouders uit waarover zij eventueel nog meer of uitgebreider uitleg wensen. De benodigde aanvullende psycho-educatie door de gezinsbehandelaar IAG kan gericht zijn op: - Ouders meer inzicht geven in de stoornis en hoe het gedrag van hun kind ontstaat (zie hiervoor bijvoorbeeld bovengenoemde websites over oorzaken, gevolgen en risicofactoren). Belangrijke functie hiervan is het schuldgevoel van ouders te verminderen. Het is namelijk niet hun schuld dat deze stoornis is ontstaan, dat komt door allerlei verschillende zaken die op elkaar inwerken. Dit op zich biedt ook weer ingang voor goed nieuws, want verschillende van die zaken zijn door de ouders zeker te beïnvloeden en daarbij kunnen ze steun krijgen. - Met ouders kijken naar de positieve kanten van hun kind. Als een gedragsstoornis is vastgesteld, hebben ouders heel wat negatieve gedragskenmerken van hun kind voorgeschoteld gekregen. Juist binnen IAG waar de gezinsbehandelaar een positieve 659

60 houding heeft en oplossingsgericht werkt, is het belangrijk om samen de positieve gedragskenmerken van hun kind in kaart te brengen, ook als ingang om de problemen aan te pakken. - Gesprekken over opvoedingsvaardigheden. Ouders van jeugdigen bij wie een gedragsstoornis is vastgesteld, krijgen als hun kind ouder is dan 12 vaak een oudertraining waarin opvoedingsvaardigheden centraal staan. Ook als ouders niet zo n training krijgen, gaat de gezinsbehandelaar IAG in op deze opvoedingsvaardigheden, die vanzelfsprekend onderdeel uitmaken van IAG (zie verder hoofdstuk 6 over het aanleren van opvoedingsvaardigheden). 5.7 Psycho-educatie over angst- en stemmingsproblemen Bij het ontstaan van angst- en stemmingsproblemen spelen verschillende factoren een rol. Allereerst speelt erfelijke aanleg een rol. Daarnaast kan de persoonlijkheid of het temperament de jeugdige kwetsbaar maken. Verder kunnen opvoedings- en omgevingsfactoren een rol spelen. Zo verhoogt het meemaken van negatieve levensgebeurtenissen de kans op het ontwikkeling van angst- en stemmingsproblemen ( Bij ernstige angst- of stemmingsproblemen kan er sprake zijn van een angst- of stemmingsstoornis, zoals een depressie. Net zoals hierboven beschreven bij ADHD en andere stoornissen kunnen bij angstproblemen en stemmingsproblemen de resultaten van een onderzoek aanleiding zijn om met de jeugdige en zijn ouders in gesprek te gaan en uitleg te geven over wat deze problemen inhouden. Angstproblemen Angst op zich is geen probleem. Het heeft een nuttige alarmfunctie. We spreken pas van angstproblemen bij een overmatige uiting van normale angsten en wel in dusdanige mate dat deze het normaal dagelijks functioneren van de jeugdige negatief beïnvloedt. De gezinsbehandelaar kan de jeugdige vragen of het een situatie kan bedenken waarin bang zijn juist nuttig is (denk aan: bij het oversteken van een drukke straat). Vervolgens vraagt de gezinsbehandelaar de jeugdige een situatie te bedenken waarin bang zijn niet nuttig is (denk aan: geen vriendje mee naar huis durven vragen) (Konijn et al, 2009). Angst bestaat uit verschillende componenten: psychologisch/als cognitie, bijvoorbeeld angstige gevoelens of bang bent dat je iets overkomt; motorisch, bijvoorbeeld trillen of hyperactiviteit; fysiologisch, bijvoorbeeld dat het hart sneller gaat kloppen of zweten. De gezinsbehandelaar kan de jeugdige vragen te beschrijven wat hij denkt als hij angstig is, wat hij dan voelt en hoe dat aan hem te zien is. Op die manier leert de jeugdige te herkennen wanneer hij angstig is. Er zijn veel verschillende vormen van overmatige angst/angstproblemen, zoals sociale angst, faalangst en het hebben van dwanggedachten. Welke problemen de jeugdige ervaart, hangt af van welke vorm van angst hij heeft. Kenmerkend voor alle jeugdigen met angst, is dat zij problemen ervaren met denken, doen en voelen. Denken: jeugdigen met angst hebben vaak een laag zelfbeeld, kunnen moeilijk oplossingen bedenken en hebben lage verwachtingen van zichzelf. Doen: deze jeugdigen trekken zich vaak terug uit de groep, ze zijn in zichzelf gekeerd en nemen weinig initiatief. Voelen: deze jeugdigen laten weinig emoties zien, ze voelen zich onzeker en zijn bang dat anderen hen afkeuren. Met de jeugdige bespreekt de gezinsbehandelaar welke problemen de jeugdige ervaart. Hij benadrukt dat angst ook bij andere kinderen voorkomt en dat angst een gevoel is en dat angst niet de jeugdige zelf is. Hij legt uit dat anderen niet altijd aan hem kunnen zien dat hij angstig is. Dat is voor 660

61 de jeugdige misschien wel extra lastig: hij zit met een probleem, maar anderen denken dat er niets aan de hand is. Het is dus belangrijk dat de jeugdige zelf aangeeft aan bijvoorbeeld zijn ouders of zijn leerkracht wanneer hij angstig is. De gezinsbehandelaar legt uit dat hij samen met de jeugdige en zijn ouders oplossingen gaat bedenken zodat de jeugdige beter met zijn angst om kan gaan zodat hij er minder last van zal hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld ontspanningsoefeningen zijn of het formuleren van helpende gedachten. De gezinsbehandelaar kan gebruik maken van hulpmiddelen die op de jeugdige gericht zijn. Bij jonge kinderen kan de gezinsbehandelaar bijvoorbeeld een prentenboek over bang zijn gebruiken om het onderwerp bespreekbaar te maken (zie bijvoorbeeld Beer op de weg van Chantal Meijerink). In de psycho-educatie aan ouders is het belangrijk om een aantal dingen te bespreken (Van Lieshout, 2009): - Angst is normaal en heeft een functie. Angst wordt pas een probleem als je er zelf of als je omgeving onder lijdt. Vertel ouders iets over waar jeugdigen bang voor kunnen zijn en wat normale angsten zijn die voorkomen bij jeugdigen in dezelfde leeftijdsfase als hun kind (bang zijn voor spinnen, slapen in het donker, om naar een nieuwe school te gaan, om op andere jeugdigen af te stappen, et cetera). - Angst is niet altijd goed te zien aan de jeugdige. Het is belangrijk dat ouders weten hoe ze angst bij hun kind kunnen herkennen en dat ze er regelmatig over in gesprek gaan. Belangrijk voor ouders is: - Om begrip te tonen voor de angst van hun kind en deze niet weg te praten. - Om de angst bespreekbaar te maken. Op deze manier leert de jeugdige zich te uiten en krijgen ouders steeds meer zicht op wat precies angst oproept. - Om hun kind steeds positieve bevestiging te geven, ook wanneer het resultaat niet altijd het gewenste resultaat is (bijvoorbeeld: kind durft geen vriendje uit te nodigen om thuis te komen spelen. Op een gegeven moment heeft hij een vriendje gevraagd, maar die blijkt die middag niet te kunnen. Complimenteer de jeugdige dat hij de stap heeft genomen). - Om uit te stralen dat de jeugdige het kan (bijvoorbeeld wanneer het kind het eng vindt om een spreekbeurt te houden, benadrukken dat de jeugdige het goed voorbereid heeft en het vast wel goed gaat). - Om dingen die de jeugdige eng vindt in stappen te laten doen (bijvoorbeeld wanneer het kind niet alleen naar de supermarkt durft voor een boodschap: eerst samen, dan de jeugdige zelf laten gaan, maar wel op een veilige afstand in de buurt blijven, dan alleen laten gaan). - Om niet mee te gaan in de angst ( het is inderdaad heel eng om ) en spannende situaties zoveel mogelijk te vermijden, maar de jeugdige juist te stimuleren om zich bloot te stellen aan dat wat hem angstig maakt. Stemmingsproblemen Alle jeugdigen zijn wel eens verdrietig of hebben een dip. Vraag de jeugdige een situatie te bedenken waarin dat normaal is (bijvoorbeeld: wanneer je cavia is overleden of wanneer je een onvoldoende hebt gehaald voor een proefwerk waarvoor je goed geleerd had). Het verdriet of de dip gaat meestal vanzelf weer over. Sommige jeugdigen voelen zich al heel lang somber of verdrietig. Daardoor willen ze soms niet meer naar school of trekken ze zich terug. Dan praten we over stemmingsproblemen. Kenmerken van stemmingsproblemen kunnen zijn (Konijn et al, 2009): - een somber gevoel hebben; - niet kunnen genieten van dingen die de meeste mensen leuk vinden; - minder interesse en motivatie hebben, bijvoorbeeld voor school of voor sport; - het gevoel hebben dat je niks waard bent; 661

62 - besluiteloosheid: je vindt het moeilijk om keuzes te maken, bijvoorbeeld welke vervolgopleiding je gaat doen; - denken aan de dood; - slechtere schoolprestaties; - slaapproblemen: vroeg wakker worden en niet meer in slaap kunnen vallen; - prikkelbaar gedrag: je bent snel geïrriteerd en reageert soms boos; - lichamelijke problemen zoals buikpijn en hoofdpijn. Er kan ook sprake zijn van stemmingswisselingen. Op het ene moment is de jeugdige nog vrolijk en heeft overal zin in, op het andere moment ziet hij het helemaal niet meer zitten. De gezinsbehandelaar bespreekt met de jeugdige in welke situaties het somber is, wat de jeugdige dan denkt en voelt en hoe anderen aan hem kunnen zien dat hij somber is. Net als bij angstproblemen legt de gezinsbehandelaar aan de jeugdige uit dat hij niet de enige is met stemmingsproblemen en dat stemming een gevoel is, niet de jeugdige zelf. Ook vertelt hij dat stemmingsproblemen niet altijd aan de jeugdige te zien zijn en dat het dus belangrijk is dat hij er over durft te praten met bijvoorbeeld zijn ouders. De gezinsbehandelaar legt uit dat hij samen met de jeugdige en zijn ouders oplossingen gaat bedenken zodat de jeugdige beter met zijn stemmingsproblemen om kan gaan zodat hij er minder last van zal hebben. Vervolgens vraagt de gezinsbehandelaar welke oplossingen de jeugdige zelf al heeft bedacht. De gezinsbehandelaar kan gebruik maken van hulpmiddelen die op de jeugdige gericht zijn. Zo heeft Stichting Korrelatie de website opgericht waar jongeren informatie kunnen vinden over somberheid en depressies. De gezinsbehandelaar kan deze website samen met de jongere bezoeken en hem stimuleren er later zelf nog eens naar toe te gaan om meer informatie te lezen. In de psycho-educatie aan ouders is het belangrijk om een aantal dingen te bespreken (Van Lieshout, 2009): - Gevoelens als verdriet en somberheid zijn normaal en hebben een functie. Het wordt pas een probleem als de jeugdige zelf of de omgeving eronder lijdt. - Somberheid is niet altijd goed te zien aan de jeugdige. Het is belangrijk dat ouders weten hoe ze somberheid bij hun kind kunnen herkennen en dat ze er regelmatig over in gesprek gaan. Signalen die op somberheid of een depressie kunnen wijzen, zijn bijvoorbeeld: de jeugdige gaat contacten met anderen uit de weg, de jeugdige zoekt meer hulp en steun dan anders, de jeugdige klaagt over lichamelijke problemen, de jeugdige huilt snel/veel, de jeugdige reageert snel geprikkeld en boos. Belangrijk voor ouders is: - Om het gedrag van de jeugdige wanneer het verandert serieus te nemen. - Om structuur in de dag van de jeugdige aan te brengen of hem daarbij te helpen en hem een zo normaal mogelijk dagritme te laten volgen. - Om de jeugdige te stimuleren activiteiten te ondernemen (zoals naar de voetbaltraining gaan) en in contact te blijven met leeftijdsgenoten. - Om de jeugdige te wijzen op welke manier hij gewaardeerd wordt (bijvoorbeeld wanneer iemand hem bedankt voor zijn hulp bij een verhuizing) zodat hij weer meer gevoel van waardering krijgt. - Om storende gedachten om te zetten in helpende gedachten (zie ook hoofdstuk 6 over vaardigheden). 5.8 Psycho-educatie over loyaliteitsproblemen Wanneer een jeugdige ter wereld komt bestaat er al loyaliteit naar de ouders. De ouders hebben de jeugdige immers op de wereld gezet. Deze band is onverbrekelijk. In het verlengde hiervan hebben 662

63 jeugdigen de neiging om aan beide ouders evenveel liefde, aandacht en aanwezigheid te geven. Loyaliteit hoeft niet alleen gegeven te zijn door geboorte, maar kan ook in de loop van de tijd worden verworven. Dit vindt bijvoorbeeld plaats bij pleegkinderen. De loyaliteit naar de biologische ouders blijft bestaan, maar de pleegouders bouwen verworven loyaliteit op door voor het kind te zorgen. Deze loyaliteiten kunnen naast elkaar bestaan. Er is hierbij dus geen concurrentie tussen de loyaliteit naar ouders en naar pleegouders (Weerman, 2006). In gezinnen waar relatieproblemen tussen ouders zijn of in het geval van ouders die uit elkaar gaan, kunnen er bij de kinderen loyaliteitsproblemen ontstaan (zie ook hoofdstuk 7 over gezinstherapeutische technieken en 7.2 over problemen in gezinssystemen). Spruijt en Kormos (2010) schatten dat per jaar zo n kinderen een (echt)scheiding van hun ouders meemaken. Dat is 1,6% van de thuiswonende kinderen. In multiprobleemgezinnen komen echtscheidingen relatief vaak voor. Wanneer ouders tegenover elkaar staan en het kind meetrekken in hun conflict of echtscheidingsproblemen, wordt het kind in een positie gezet alsof het moet kiezen voor de ene ouder ten koste van de andere ouder. Het geven aan de ene ouder wordt dan gelijk aan de andere ouder tekortdoen. Hier komt de loyaliteit naar beide ouders in het geding; het kind komt in een loyaliteitsconflict. Loyaliteitsproblemen kunnen zich uiten in bijvoorbeeld gedragsproblemen of angstproblemen (Konijn et al., 2009). Uitleg over loyaliteit Vertel als gezinsbehandelaar aan de ouders dat jeugdigen van nature loyaal zijn naar beide ouders en dat een jeugdige in een loyaliteitsconflict terecht kan komen wanneer ouders tegen over elkaar staan. Dit is op verschillende manieren uit te beelden, bijvoorbeeld: - Met behulp van een elastiekje: aan beide kanten van het elastiekje wordt soms heel hard getrokken. De jeugdige rekt mee, maar kan maar tot een bepaalde hoogte mee rekken omdat het elastiekje op een gegeven moment kan knappen. Wanneer het elastiekje knapt, is er sprake van gespleten loyaliteit: het kind kiest partij voor de ene ouder tegen de andere ouder. - Met behulp van Duplo- of Playmobil-poppetjes (Diekmann, 2005): elk poppetje representeert een gezinslid. Onder de poppetjes wordt een papier gelegd met ieder een eigen kleur. Vader krijgt een blauw papier, moeder een geel papier. Tussen moeder en vader wordt het kind op een groen papier (een combinatie van geel en blauw) geplaatst. De papieren en poppetjes symboliseren dat ieder zijn eigen kleur heeft en het kind geen kleur kan bekennen naar één van de ouders toe, omdat het een combinatie is van beide kleuren (ouders). Beide manieren laten zien dat het voor een jeugdige heel onnatuurlijk is om voor één ouder te kiezen. Ook wanneer de ouders uit elkaar gaan, blijven zij beiden ouders van de jeugdige. In het belang van hun kind dienen de ouders elkaar de ruimte te geven om allebei vader en moeder te zijn. Daarnaast is het van belang dat de ouders erkenning tonen dat een scheiding lastig is voor hun kind en dat het niet gevraagd kan worden partij te kiezen voor de ene of de andere ouder. De jeugdige mag niet belast worden met negatieve uitlatingen over de andere ouder en daarmee gedwongen worden loyaal te zijn naar één ouder ten koste van de andere ouder. Het bespreken van het onderwerp loyaliteit doet de gezinsbehandelaar in principe met de ouders. Negatief gedrag van de ouders (zich negatief uitlaten over de andere ouder in het bijzijn van het kind) is vaak aanleiding om het onderwerp te bespreken. Als ouders positief gedrag laten zien in het bijzijn van het kind, kan de gezinsbehandelaar de situatie juist gebruiken om het positieve gedrag te benadrukken, bijvoorbeeld wanneer moeder zegt tegen haar dochter: Dat is heel lief van papa dat hij je heeft geholpen met het maken van je huiswerk. Bij jongeren vanaf ongeveer 12 jaar kan de gezinsbehandelaar ook aan de jongere vragen hoe het voelt voor hem: hoe vindt de jongere dat zijn ene ouder of zijn andere ouder praat? Wat vindt hij daarvan? Om uitleg te geven aan over het onderwerp loyaliteit kan de gezinsbehandelaar de Duplo- of Playmobil-poppetjes gebruiken. 663

64 Tips voor ouders Ouders hebben grote invloed op het wegblijven of ontstaan van loyaliteitsproblemen. Hieronder volgt een aantal tips voor ouders om loyaliteitsproblemen te voorkomen: - Vermijd het uitvechten van conflicten met de ex-partner in het bijzijn van de kinderen. - Vermijd negatieve uitlatingen over je ex-partner richting de kinderen; niet op een directe manier ( je vader spoort echt niet ) en niet op een indirecte manier (bijvoorbeeld door je heel negatief uit te laten over de sport die je ex-partner beoefent of door te benadrukken ík heb het beste met jou voor, dat impliceert dat de andere ouder dat niet heeft). - Probeer met je ex-partner afspraken en regels zoveel mogelijk af te stemmen, bijvoorbeeld hoe lang de jeugdige per dag achter de computer mag zitten. Lukt dat niet, ga dan niet over elke afspraak of regel in discussie. Bijvoorbeeld: je ex-partner vindt dat de jeugdige mee moet naar de kerstviering bij oma (vaderszijde). Jij vindt dat onzin. Laat je ex-partner in dit geval zelf de keuze maken en leg je kind uit dat bij je ex-partner zijn/haar regels gelden. Belast je kind er niet mee dat jij deze keuze onzin vindt. Vind je bepaalde keuzes van je expartner ontoelaatbaar, ga daar dan met hem/haar over in gesprek zonder het kind er bij te betrekken. - Maak duidelijke afspraken over de omgang met jou en je ex-partner en houd je daar aan, zodat je kind er op kan vertrouwen. Voor gescheiden ouders zal het lastig om bovenstaande tips op te volgen, omdat een scheiding in de meeste gevallen gepaard gaat met conflicten tussen ouders. Toch is het belangrijk dat ouders zich realiseren dat beide ouders het beste met hun kind voor hebben en accepteren dat het het beste voor hun kind is wanneer het aan beide ouders loyaal kan blijven. Dat zal vaak niet vanzelf gaan. De gezinsbehandelaar kan ouders hierbij helpen door bepaalde vragen te stellen waardoor ouders zelf tot inzicht komen en door de positieve dingen die ze al doen om loyaliteitsproblemen te voorkomen uit te vergroten en te voorzien van complimenten. Deze en andere oplossingsgerichte technieken zijn in hoofdstuk 4 aan de orde gekomen. 664

65 6 Leren van vaardigheden aan gezinsleden Het leren van vaardigheden is een belangrijk onderdeel van IAG. Door vaardigheden te leren die aansluiten bij de behoeften en wensen van het gezin, werken de gezinsleden aan het oplossen/verminderen van hun problemen, het veranderen van hun gedrag en het vergroten van hun draagkracht. In dit hoofdstuk beschrijven we een aantal technieken en middelen die de gezinsbehandelaar kan gebruiken om de gezinsleden vaardigheden aan te leren die zij zelf willen leren. Eerst komen enkele technieken aan de orde die niet aan een specifieke vaardigheid gekoppeld zijn. Vervolgens behandelen we respectievelijk vaardigheden voor het beïnvloeden van gedachten en gevoelens, en sociale vaardigheden. 6.1 Algemene technieken om vaardigheden aan te leren De gezinsbehandelaar leert de gezinsleden, afhankelijk van hun behoeften, verschillende vaardigheden aan. Het kan gaan om zowel vaardigheden gericht op gedrag als om vaardigheden gericht op gedachten en gevoelens. De gezinsbehandelaar maakt daarbij gebruik van verschillende technieken. Hij kiest de technieken uit die het best passend zijn bij de betreffende gezinsleden, hun leerstijl en de doelen waar het gezin aan werkt. Om de gezinsleden vaardigheden aan te leren, is het van belang dat de gezinsbehandelaar zelf een aantal algemene technieken onder de knie heeft. Met algemene technieken bedoelen we technieken die niet specifiek aan een bepaalde vaardigheid (bijvoorbeeld de vaardigheid toezicht houden op je kind ) gekoppeld zijn. Een aantal van deze technieken is eerder typerend voor hulpverleners in het algemeen dan voor gezinsbehandelaars IAG. Het gaat bijvoorbeeld om: - concreet omschrijven van gedrag/vaardigheden naar de gezinsleden; - uitleggen van het belang van bepaald(e) gedrag/vaardigheden: de waaroms ; - nagaan of de ander het begrepen heeft; - feedback geven op zowel adequaat als inadequaat gedrag; - het opdelen van een vaardigheid in stappen. We gaan er van uit dat een IAG-gezinsbehandelaar in staat is om deze technieken op de juiste manier toe te passen en zullen deze technieken daarom niet verder uitwerken in deze methodiekhandleiding. Er zijn echter ook technieken die meer specifiek zijn voor intensieve ambulante hulpverlening die in de leefomgeving van het gezin plaatsvindt, en dus voor gezinsbehandelaars IAG. Het gaat met name om de volgende technieken: - het geven van een gedragsinstructie; - model staan; - het geven van een gedragsoefening. Hieronder volgt een toelichting op deze technieken. De gezinsbehandelaar kan bij de voorbereiding op en het precieze hoe van de toepassing van deze technieken altijd een beroep doen op de werkbegeleider. Het geven van een gedragsinstructie en gedragssuggestie De gezinsbehandelaar IAG kan gebruik maken van een gedragsinstructie wanneer een gezinslid behoefte heeft om een nieuwe vaardigheid te leren. Concrete situaties kunnen daarvoor een ingang zijn. Een ouder verzucht bijvoorbeeld Ik weet het ook niet meer, wat moet ik dan als hij of zij net drie keer aan de jeugdige heeft gevraagd om de tv uit te zetten en aan tafel te komen en daarbij steeds harder is gaan schreeuwen. De gezinsbehandelaar IAG kan dan vragen of de ouder suggesties zou willen om iets nieuws te leren om in zo n situatie toe te passen. Vooraf aan onderstaande stappen voor een gedragsinstructie is het uiteraard van belang dat de gezinsbehandelaar IAG observeert welke vaardigheid aangeleerd moet worden. Als een jeugdige bijvoorbeeld doof is, is een andere 665

66 vaardigheid nodig dan wanneer een kind het wel hoort, maar niet luistert. Ga achteraf in gesprek met de ouder na of en wat van de gedragsinstructies werkte. Stappen voor het geven van een gedragsinstructie (Van Vugt & Berger, 1999): 1. Maak een inleidende opmerking. 2. Geef een suggestie voor wat goed zou zijn in deze situatie: noem het adequate gedrag, breng het als een mogelijkheid. 3. Zeg waarom dit goed is: benoem het voordeel voor het gezinslid. 4. Ga na of het gezinslid het begrepen heeft. Aandachtspunten bij het geven van een gedragsinstructie: Verdeel de vaardigheid / het gedrag dat je het gezinslid wilt aanleren in maximaal vijf stappen en leg deze stappen uit. Maak de stappen van een vaardigheid concreet door een voorbeeld te noemen. Model staan Mensen hebben verschillende leerstijlen waar de gezinsbehandelaar IAG op tracht aan te sluiten. Voordoen is een manier om vaardigheden aan te leren, die aansluit op de leerstijl van veel ouders binnen IAG. Model staan is daarmee een belangrijke vaardigheid voor de gezinsbehandelaar IAG. Het is de bedoeling dat de gezinsbehandelaar een voorbeeldfunctie heeft en dat gezinsleden het gedrag van de gezinsbehandelaar kunnen afkijken en gaan imiteren. Hij kan gewenst gedrag demonstreren en daarbij expliciet de aandacht vragen van de gezinsleden, zodat de kans groter is dat zij het adequate gedrag overnemen. Een voorbeeld: een jongere is uitgenodigd voor een verjaardag van een van zijn klasgenoten. Hij zegt tegen ouders: Ik ga vanavond naar Wesley. Als jullie willen dat ik op tijd thuis ben, moeten jullie me maar komen ophalen. Dit schiet bij zijn ouders in het verkeerde keelgat. De gezinsbehandelaar kan laten zien hoe de jongere anders met zijn ouders kan communiceren, zodat er geen conflictsituatie ontstaat. Stappen voor het model staan (Van Vugt & Berger, 1999): 1. Maak contact met het gezinslid. 2. Doe het gedrag / de vaardigheid voor. 3. Vraag het gezinslid wat hij gezien heeft. 4. Benoem de stappen en schrijf ze op een vel papier. 5. Leg uit waarom het gewenste gedrag een voordeel oplevert voor het gezinslid. 6. Bespreek waar en wanneer het gezinslid de vaardigheid kan gebruiken. 7. Ga na of het gezinslid het begrepen heeft. Het geven van een gedragsoefening Het geven van een gedragsoefening, ofwel het doen van een rollenspel, is een effectieve manier om gezinsleden nieuwe vaardigheden en nieuw gedrag aan te leren. Niet alleen geeft de gezinsbehandelaar een instructie en doet hij het nieuwe gedrag voor, het gezinslid oefent ook daadwerkelijk met de vaardigheid. De gedragsoefening kan ingezet worden wanneer het gezinslid zelf heeft aangegeven dat hij bepaalde situaties wil veranderen of wanneer de gezinsbehandelaar geobserveerd heeft dat een gezinslid inadequaat gedrag laat zien in bepaalde situaties. Om het gedrag in alledaagse situaties te kunnen observeren, kan de gezinsbehandelaar de gezinsleden vragen een video-dagboek bij te houden. Zo krijgt de gezinsbehandelaar ook zicht op situaties waar hij zelf niet bij is. De gezinsleden filmen alledaagse momenten, zoals het avondeten en de afwas 666

67 daarna, of bijvoorbeeld vrijetijdsactiviteiten zoals de voetbaltraining. De gezinsbehandelaar bekijkt de beelden samen met de gezinsleden en gaat erover in gesprek om meer te weten te komen over het gezin. Bijvoorbeeld: een jongere heeft zijn vrienden op school gefilmd. De gezinsbehandelaar vraagt de jongere welke vrienden hij heeft en wat voor activiteiten hij met ze onderneemt. Of hij ziet dat er nauwelijks ruimte is om te koken omdat de afwas van de vorige dag nog op het aanrecht staat. De video geeft de gezinsbehandelaar aanknopingspunten om met het leren van bepaalde vaardigheden aan de slag te gaan. De gezinsbehandelaar kan een gezinslid ook vragen om de komende week eens na te gaan wanneer iets goed gaat. Bijvoorbeeld wanneer het de jeugdige lukt om nee te zeggen of wanneer het de ouder is gelukt om samen een activiteit te ondernemen zonder dat er ruzie ontstaat. In een gedragsoefening kan deze situatie opnieuw geoefend worden om te bevorderen dat gezinsleden de vaardigheid waarover ze al beschikten vaker toepassen. Het geven van een gedragsoefening roept nogal eens wat weerstand op bij de gezinsleden. Ze vinden het spannend of zijn bang om fouten te maken. Vaak werkt het wanneer de gezinsbehandelaar de introductie kort houdt en gewoon aan de slag gaat. Als gezinsleden bezwaar maken, kan de gezinsbehandelaar benoemen dat het inderdaad spannend is, maar dat het vaak wel de beste manier is om te leren. Ook kan de gezinsbehandelaar de gezinsleden gerust stellen door te benadrukken dat het niet in één keer goed hoeft te gaan, hij zal helpen al ze er niet uitkomen of de oefening stapje voor stapje uit te voeren. Stappen voor het geven van een gedragsoefening (Van Vugt & Berger, 1999): Onderdeel 1: informatie verzamelen 1. Vraag het gezinslid wat er precies gebeurd is. 2. Speel de situatie na om te achterhalen hoe het precies gegaan is (gezinslid speelt zichzelf, gezinsbehandelaar speelt tegenspeler). 3. Bedank het gezinslid voor de informatie en het naspelen. 4. Laat het gezinslid vertellen wat hij goed vond gaan. 5. Vraag het gezinslid wat hij anders zou willen doen en hoe. Onderdeel 2: voordoen 6. Stel voor het nieuwe gedrag bij wijze van experiment te doen (gezinsbehandelaar speelt gezinslid, gezinslid speelt tegenspeler). 7. Vraag het gezinslid wat hij gezien heeft. 8. Benoem de stappen en schrijf ze op. 9. Vraag het gezinslid wat er beter is aan het geoefende gedrag. Onderdeel 3: oefenen 10. Laat het gezinslid oefenen (gezinslid speelt zichzelf, gezinsbehandelaar speelt tegenspeler) 11. Vraag het gezinslid wat er beter ging. 12. Bespreek wanneer het gezinslid gaat doen zoals er geoefend is. 667

68 Aandachtspunten bij het geven van een gedragsoefening: Houd de introductie kort. Wanneer gezinsleden bezwaar maken: stel ze gerust door bijvoorbeeld te benadrukken dat het niet in één keer goed hoeft te gaan en in te springen als het niet meteen lukt. Stappen 1 tot en met 3 kunnen in bepaalde situaties overgeslagen worden, bijvoorbeeld wanneer de gezinsbehandelaar door observaties al over voldoende informatie beschikt. Schrijf bij onderdeel 2 de stappen op een briefje zodat het gezinslid dit bij het oefenen kan gebruiken als spiekbriefje. Houd het rollenspel kort wanneer het oefenen niet lukt en herhaal de instructie en het voordoen. Benoem tussentijds wat goed gaat. Wanneer het rollenspel moeizaam verloopt: help het gezinslid door een stukje over te nemen. Neem een actieve houding aan: ga staan bij het oefenen en wissel van positie wanneer de rollen worden omgedraaid. Technieken aanpassen aan de doelgroep Welke technieken de gezinsbehandelaar inzet en op welke manier hij dat doet, hangt niet alleen af van het type vaardigheden dat de gezinsleden willen leren, maar ook van de persoon zelf. Naast het aansluiten bij oplossingen die het gezin zelf aandraagt, is het met name belangrijk rekening te houden met de leeftijd van het gezinslid (jong kind, puber of ouder) en of er sprake is van een licht verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Ten opzichte van ouders zijn jeugdigen en dan met name kinderen meer gewend dat zij instructies krijgen (Spanjaard & Haspels, 2005). Er wordt hen verteld hoe iets moet. Ouders leren hun kinderen bijvoorbeeld om zelf hun schooltas klaar te maken. Ze vertellen het kind wat het in de tas moet stoppen (een beker melk, een appel, et cetera). Voor de gezinsbehandelaar is het daarom ook gemakkelijker om een instruerende houding aan te nemen in het gesprek met jeugdigen. De gezinsbehandelaar stelt iets voor, vraagt of de jeugdige het oké vindt en vraagt hem om het te oefenen. Hij introduceert de oefening vooral als een opdracht. Dit betekent overigens niet dat de gezinsbehandelaar de oefening altijd introduceert als een opdracht. Ook jeugdigen zelf kunnen met een voorstel komen hoe ze iets aan willen pakken. De gezinsbehandelaar kan de jeugdige stimuleren zelf over oplossingen na te denken. Afhankelijk van de jeugdige zal de gezinsbehandelaar vaker kiezen voor het geven van een opdracht of voor het uitproberen van de ideeën van de jeugdige. Bij jongeren zal de gezinsbehandelaar de instructie veel meer als een verzoek neerleggen. Hetzelfde geldt voor ouders. De gezinsbehandelaar geeft de ruimte om eigen ideeën uit te proberen. Hij vraagt naar eerdere successen: wanneer ging het wel goed? Ook kan hij schaalvragen stellen: hoe vind je op een schaal van 0 tot 10 dat je een bepaalde vaardigheid beheerst? Wat maakt dat het al dit cijfer is? Wat is er anders als het een stapje hoger zou zijn? Wat is er nodig om daar te komen? Zo probeert de gezinsbehandelaar de krachten die er zijn, uit te vergroten en doet een beroep op het vermogen van ouders en jeugdigen om zelf problemen op te lossen. Lukt dat niet, dan komt de gezinsbehandelaar met een suggestie. In de communicatie met ouders is het belangrijk dat de gezinsbehandelaar niet overkomt als iemand die het allemaal beter weet. Het taalgebruik van de gezinsbehandelaar luistert daarom heel nauw. De gezinsbehandelaar kan bijvoorbeeld beter zeggen: Ik ken een ouder die dit zus en zo aanpakt. Zou dat ook wat voor jou zijn? in plaats van: Mijn tip is om het zus en zo aan te pakken. 668

69 Bij jeugdigen en ouders met een licht verstandelijke beperking houdt de gezinsbehandelaar IAG met een aantal zaken rekening. Uit literatuuronderzoek (Zoon, 2012) komen enkele werkzame factoren in de behandeling van LVB-jeugdigen naar voren. Drie van deze factoren zijn toepasbaar op het aanleren van vaardigheden: 1. Afstemmen communicatie. Jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben een beperkt werkgeheugen waardoor zij moeilijker denken en meer moeite hebben met leren dan jeugdigen zonder deze beperking. Ook blijft het taalgebruik en taalbegrip bij deze jeugdigen achter, zo hebben zij bijvoorbeeld een geringere woordenschat. De gezinsbehandelaar dient zo eenvoudig mogelijke taal te gebruiken, steeds na te gaan of de jeugdige de informatie heeft begrepen. Ook kan de gezinsbehandelaar gebruik maken van visuele ondersteuning (pictogrammen, smileys, plaatje tekenen). Jeugdigen met een licht verstandelijke beperking begrijpen plaatjes vaak beter dan woorden. Dit geldt overigens ook voor kinderen. 2. Concreet maken van de oefenstof. Jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben moeite met abstract denken. De gezinsbehandelaar dient de oefeningen zo concreet mogelijk te maken en gebruikt daarbij voorbeelden die aansluiten bij de leefwereld van de jeugdige. De gezinsbehandelaar legt bijvoorbeeld niet in algemene termen uit hoe iets aan een leerkracht te vragen zodat hij ook op de vraag in gaat, maar maakt het concreet: hoe vraag je aan je leerkracht techniek of je tien minuten eerder weg mag uit de les omdat je een afspraak bij de tandarts hebt? 3. Voorstructureren en vereenvoudigen. Jeugdigen met een licht verstandelijke beperking vinden het moeilijk om informatie te structureren en om hoofd- en bijzaken van elkaar de onderscheiden. Het is daarom belangrijk dat de gezinsbehandelaar de informatie en oefeningen die hij geeft goed structureert, bijvoorbeeld door een oefening in stappen op te delen en deze op een vel papier te schrijven. Op deze manier wordt het werkgeheugen van de jeugdige niet overbelast. Hoewel bovenstaande werkzame factoren zijn gebaseerd op literatuuronderzoek naar jeugdigen met een licht verstandelijke beperking, kunnen deze ook toegepast worden in de hulpverlening aan ouders met een licht verstandelijke beperking en wanneer er sprake is van psychiatrische problematiek zoals bijvoorbeeld ADHD. 6.2 Vaardigheden voor het beïnvloeden van gedachten en gevoelens Gedachten en gevoelens hebben een sterke invloed op gedrag. Voor ouders en kinderen is het belangrijk om zich daar bewust van te zijn en hun gedachten en gevoelens te kinnen herkennen. Het GGGG-schema (gedrag gedachten gevoel - gevolg) maakt duidelijk hoe gedrag, gedachten en gevoelens elkaar beïnvloeden (De Lange et al., 2011). Dit schema is gebaseerd op principes uit de leertheorie. Het schema begint met bepaald gedrag dat de gezinsbehandelaar heeft gezien of dat een gezinslid heeft aangegeven. Bijvoorbeeld: moeder vertelt dat het gezin nooit aan tafel eet, maar doorgaans op de bank. Ze baalt hier flink van, ze mist de gezelligheid aan tafel. Ze riep de kinderen voorheen wel aan tafel, maar ze bleven op de bank voor de televisie hangen. Moeders gedachte is dat de kinderen perse niet aan tafel willen eten en dat ze aan de wens van de kinderen tegemoet moet komen, anders eten ze niks. Ze voelt zich daar verdrietig over. Tijdens het eten op de bank zijn er geen gesprekken tussen de gezinsleden, maar is er alleen aandacht voor de televisie. Het gevolg is dat moeder de kinderen nu niet meer aan tafel roept, maar standaard op de bank eet, om mogelijke ruzies te voorkomen. De vraag is of deze gedachten moeder helpen het gedrag van haar kinderen te veranderen. Wellicht willen de kinderen wel aan tafel eten als het avondeten niet precies tegelijk valt met hun favoriete programma. 669

70 Voor de gezinsbehandelaar is het belangrijk steeds te beseffen dat gedrag wordt beïnvloed door gedachten en gevoelens en dat ook uit te leggen aan ouders en jeugdigen. Vaak zijn er bij de gezinsleden allerlei gedachten over elkaar ontstaan waarvan het nog maar de vraag is of deze nog kloppen. De gezinsbehandelaar leert hen gedachten en gevoelens te herkennen en deze te beïnvloeden oftewel er mee om te gaan. Dit helpt de gezinsleden om meer adequaat op elkaar en op situaties te reageren en om positiever naar zichzelf, hun eigen kunnen en elkaar te kijken Herkennen van gevoelens De hierna beschreven technieken gericht op het omgaan met en beïnvloeden van gevoelens en gedachten, veronderstellen dat gezinsleden in staat zijn gevoelens te benoemen. Soms is dit echter niet het geval, bijvoorbeeld omdat een gezinslid het gevoel niet herkent of deze niet voldoende onder woorden kan brengen. Het niet kunnen herkennen en benoemen van gevoelens maakt de communicatie tussen gezinsleden onderling lastig. Daarnaast is het herkennen en benoemen van gevoelens ook van belang voor het ordenen en begrijpen van het eigen gedrag. Deze vaardigheid kan zowel met ouders als met jeugdigen geoefend worden. Er zijn verschillende technieken die de gezinsbehandelaar hiervoor kan inzetten, zoals de doos vol gevoelens voor kinderen vanaf ongeveer 5 jaar, het rad van gevoelens voor oudere kinderen en volwassenen, en het uitbeelden van gevoelens. Bij kinderen en gezinsleden met een licht verstandelijke beperking kan hij gebruik maken van smileys. Doos vol gevoelens De doos vol gevoelens is er op gericht kinderen op een spelende manier beter te leren omgaan met gevoelens (Kog & Moons, 1996). Voor wat oudere kinderen kan het huis vol gevoelens worden gebruikt. Omwille van de leesbaarheid houden we het hier bij de term doos vol gevoelens. Bij beide methoden ligt de focus op het leren herkennen, begrijpen en uiten van gevoelens waarbij in eerste instantie de focus ligt op de vier basisemoties: boos, blij, bang en verdrietig. De doos vol gevoelens is een uitgebreid pakket dat uit verschillende materialen bestaat zoals situatieplaatjes, maskers, een cd, plaatjes van gevoelsfiguren en vingerpoppetjes. Het bevat daarnaast een handleiding voor de concrete toepassing. Een voorbeeld van de toepassing van de doos vol gevoelens is het werken met de situatieplaatjes. Deze plaatjes laten herkenbare situaties zien die een bepaalde emotie bevatten. Op een plaatje is bijvoorbeeld een kind te zien dat een cadeautje krijgt. Hierbij vraagt de gezinsbehandelaar het kind om verduidelijking van de situatie, bijvoorbeeld: Wat zie je op het plaatje? en Hoe voelt dit kindje zich denk je?. Hierna wordt de tekst achterop het situatiekaartje aan het kind voorgelezen, deze bevat een antwoord op bovenstaande vragen. Als laatste vraagt de gezinsbehandelaar naar eigen situaties van het kind: Heb jij wel eens een cadeautje gekregen?, Hoe vond je het om een cadeautje te krijgen? en Hoe voelde je je toen je een cadeautje kreeg?, et cetera. Er zijn vele andere toepassingen van deze methode die terug zijn te vinden in de handleiding. Rad van gevoelens Het rad van gevoelens geeft een overzicht van verschillende emoties die ervaren kunnen worden (Spanjaard & Haspels, 2005). Het rad is vormgegeven als een soort klok met een wijzer in het midden, waarbij de verschillende gevoelens worden geplaatst op de uren van de klok. Voorbeelden hiervan zijn de vier basisemoties, maar ook nuanceringen als ontevreden, geïrriteerd, kalm en ontspannen. Het rad met gevoelens kan andere gezinsleden duidelijk maken hoe de desbetreffende persoon zich op dat moment voelt. De techniek is minder geschikt voor het gebruik bij (jonge) kinderen omdat een bepaald niveau van reflecteren nodig is. 670

71 Stap 1: De eerste stap betreft het benoemen van verschillende gevoelens. De gezinsbehandelaar geeft uitleg over het rad van gevoelens en legt hierbij uit wat het doel is van dit hulpmiddel. De gezinsbehandelaar vraagt het gezinslid zo veel mogelijk gevoelens te benoemen, deze gevoelens worden samen genoteerd op een vel papier. Het is van belang dat de gezinsbehandelaar zoveel mogelijk aansluit bij de bewoordingen van het gezinslid. Op deze manier wordt het rad van gevoelens zo veel mogelijk eigen. Wanneer er weinig emoties genoemd worden kan de gezinsbehandelaar een concrete situatie aandragen en hierbij vragen naar gevoelens. Stap 2: De concrete bewoordingen van de gevoelens worden verder uitgewerkt door ook lichamelijke reacties te beschrijven. De gezinsbehandelaar kan dit doen door het gezinslid te bevragen op waar in het lichaam de emotie gevoeld wordt. Ook hierbij sluit hij aan bij de bewoordingen van het gezinslid. Naast deze lichamelijke reactie kijken de gezinsbehandelaar en het gezinslid ook naar tegenovergestelde emoties, deze worden eveneens genoteerd. Stap 3: De vier basisemoties worden ingevuld bij de vier kwartieren en dienen als fundament voor het rad. Daarna worden de andere gevoelens ingevoegd in het rad. Hierbij kan het helpend zijn de differentiatie in gevoelens zo veel mogelijk te plaatsen bij de bijbehorende vier basisemoties zodat het verloop natuurlijk is. De tegenovergestelde gevoelens worden aan de overzijde van het rad geplaatst. Stap 4: De laatste stap is het oefenen met het rad van gevoelens. De gezinsbehandelaar maakt samen met het gezinslid duidelijke afspraken over het gebruik van het rad. Het rad wordt op een zichtbare plaats opgehangen of neergelegd. Er worden afspraken gemaakt over de toepassing van het rad. Daarnaast komt de gezinsbehandelaar in gesprekken regelmatig terug op het rad waarbij de wijzer op de huidige emotie wordt geplaatst. Uitbeelden van gevoelens De techniek uitbeelden van gevoelens wordt ingezet voor het hele gezin (Spanjaard & Haspels, 2005). Door middel van het uitbeelden van gevoelens in spelvorm kunnen de verschillende gezinsleden oefenen met het herkennen van emoties. Hierbij is het van belang dat gezinsleden in staat zijn elkaar te observeren en te communiceren. Deze oefening maakt duidelijk dat het belangrijk is duidelijk gevoelens duidelijk te laten zien. Hoe beter iemand in staat is dit te doen, hoe sneller de ander weet wat er aan de hand is en hoe beter hij hierop kan inspelen. Er zijn verschillende manieren om deze oefening vorm te geven, zo kan de gezinsbehandelaar samen met het gezin vooraf zo veel mogelijk emoties op kaartjes schrijven waarna deze worden uitgebeeld. Er kan ook gekozen worden voor een bestaand spel voor het uitbeelden van emoties. Hierbij kan men denken aan het emotie in beeld spel. Hieronder wordt een uitwerking gegeven in stappen voor de inzet van deze techniek. Stap 1: De gezinsbehandelaar geeft uitleg over het doel van deze oefening. Hierbij maakt hij duidelijk dat het belangrijk is gevoelens duidelijk te laten zien, dan kunnen anderen deze sneller herkennen en hier makkelijker op in spelen of rekening mee houden. Gezamenlijk worden zo veel mogelijk emoties bedacht en op kaartjes geschreven. De gezinsbehandelaar sluit zo veel mogelijk aan bij de bewoordingen van het gezinslid. Wanneer er weinig emoties genoemd worden kan hij een concrete situatie aandragen en hierbij vragen naar gevoelens. 671

72 Stap 2: De verschillende emoties worden door de gezinsleden uitgebeeld waarbij de andere gezinsleden raden om welke emotie het gaat. De spelvorm die hierbij gekozen wordt, is afhankelijk van het gezin. Zo kan er wel of niet gekozen worden voor het bijhouden van punten. Nadat een emotie is geraden kan de gezinsbehandelaar een aantal vragen stellen, bijvoorbeeld of een ander gezinslid deze emotie op dezelfde manier had uitgebeeld en waarom wel of waarom niet. Op deze manier wordt het voor gezinsleden onderling duidelijk dat iedereen emoties op een andere manier laat zien. Een andere vraag die gesteld kan worden is of deze emotie in het dagelijks leven ook zo wordt uitgedrukt of dat dit normaal anders gaat. Een concreet voorbeeld hierbij is: een uiting van de emotie boos zijn waarbij in het spel met de voeten wordt gestampt en boos wordt gekeken, terwijl hij zich normaal terugtrekt en gaat mopperen. Deze vraag kan zowel gesteld worden aan de uitbeelder als aan de andere gezinsleden. Stap 3: Na afloop van het spel wordt er door de gezinsbehandelaar afgesloten. Deze benadrukt nogmaals het belang van het duidelijk tonen van emoties. Ter afsluiting vraagt hij aan alle gezinsleden hoe het spel is ervaren. Smileys Smileys maken gevoelens visueel inzichtelijk. Het zijn gezichtjes met bepaalde gezichtsuitdrukkingen die op die manier verschillende emoties laten zien (Spanjaard & Haspels, 2005). Het gebruik van smileys is geen techniek op zich, maar kan geïntegreerd worden binnen andere technieken waarin vooral gebruik wordt gemaakt van woorden. Het gebruik van smileys is vooral geschikt voor het werken met kinderen (en gezinsleden met een licht verstandelijke beperking). Een voorbeeld van de inzet van smileys is het maken van het rad van gevoelens waarbij de smileys worden toegevoegd. Op deze manier kan het kind aangeven hoe hij zich voelt. De gezinsbehandelaar kan de kaartjes ook inzetten bij het nabespreken van een bepaalde situatie. Het kind kan dan door middel van aanwijzen aangeven hoe hij zich voelde in deze situatie. Daarna kan het kind gevraagd worden hoe hij dit gevoel heeft laten zien aan de ander. Bij kinderen met licht verstandelijke beperking is het raadzaam te starten met vier smileys die de vier basisemoties uitdrukken en te vragen deze te benoemen. Het kind kan leren de emoties te herkennen door gebruik te maken van een spiegel Omgaan met gevoelens Het herkennen van gevoelens biedt handvatten om er vervolgens mee om te gaan, zodat ze het gedrag niet meer op een ongewenste manier beïnvloeden. Soms krijgen emoties de overhand en doen mensen dingen die ze eigenlijk niet willen doen of die niet gepast zijn. Een sombere moeder die steeds depressiever wordt, kan wellicht op een gegeven moment niet meer de energie opbrengen om eten te koken voor haar gezin. De gezinsbehandelaar helpt de gezinsleden hun emoties te herkennen en te voorkomen dat emoties de overhand krijgen door de emoties in een vroeg stadium een halt toe te roepen. De gezinsbehandelaar kan hiervoor gebruik maken van de thermometer en de eerste hulpkaart en van het stoplicht. Thermometer en eerste hulpkaart De thermometer en de eerste hulpkaart worden toegepast bij zowel volwassenen als bij jeugdigen. Ze zijn gericht op het onderkennen en beïnvloeden van de eigen emoties (Spanjaard & Haspels, 2005). Deze techniek wordt ingezet wanneer blijkt dat het betreffende gezinslid moeite heeft zijn emoties te controleren. De thermometer brengt in kaart hoe een bepaalde emotie kan toenemen en waardoor dit komt. Doel van de thermometer is het verloop van de emotie inzichtelijk te maken, zodat de 672

73 ouder of de jeugdige in staat is zijn of haar gevoelens te herkennen en te onderkennen en op deze manier tijdig kan ingrijpen om tot rust te komen. De eerste hulpkaart wordt ingezet naast de thermometer en geeft weer welke acties de jeugdige of de ouder kan ondernemen om rustig te worden. De thermometer geeft de opeenvolging van de gevoelens weer, de eerste hulpkaart bevat zoals gezegd gedragsalternatieven om tot rust te komen. In bijlage 6.1 en 6.2 zijn een lege thermometer en eerste hulpkaart opgenomen. Hieronder worden de opeenvolgende stappen voor het gebruik van de thermometer uitgewerkt. Ook bij deze techniek is het van belang dat de gezinsbehandelaar de formulering van het gezinslid zo veel mogelijk overneemt. Op deze manier sluit de thermometer zo veel mogelijk aan bij de beleving van de betreffende persoon en wordt de kans op toepassing van de techniek groter. Stap 1: De eerste stap betreft het onderkennen van verschillende stadia van gevoelens. De gezinsbehandelaar geeft uitleg over de opbouw van emoties. Een angstaanval is er vaak niet opeens, er is sprake van een opbouw van emoties. De opbouw van gevoelens wordt inzichtelijk gemaakt door de thermometer. De gezinsbehandelaar vraagt de ouder of de jeugdige naar het beginpunt van de thermometer. Dit beginpunt is het punt waarop het gezinslid zich heel goed voelt, het is een positief gevoel. Dit gevoel wordt ingevuld bij de 0 op de thermometer. Het eindpunt van de thermometer is het tegenovergestelde van dit positieve gevoel, het gaat hierbij om het meest heftige gevoel dat door het gezinslid is ervaren. Dit gevoel krijgt het cijfer 10 en wordt ingevuld op de thermometer. Hierbij kan het helpend zijn het gezinslid te vragen naar een concrete situatie. Bij het opschrijven van het begin- en eindpunt op de thermometer beschrijft de gezinsbehandelaar ook de lichamelijk reactie. Deze lichamelijke reactie dient namelijk als signaalfunctie voor de betreffende persoon. Vervolgens gaan de gezinsbehandelaar en het gezinslid samen op zoek naar differentiatie in gevoelens: welke gevoelens zitten er allemaal tussen de 0 en 10 op de thermometer? Hierbij vraagt de gezinsbehandelaar het gezinslid een waarde te geven voor het huidige gevoel. Dit cijfer varieert meestal tussen 3 tot 5, dit omdat het gezinslid door het bespreken van de oefening niet meer compleet ontspannen is. Ook dit gevoel wordt genoteerd in eigen bewoordingen, waarna nog minimaal vijf andere waarden worden genoteerd. Stap 2: De tweede stap is het onderkennen van de gevarenzone. Nadat de thermometer is ingevuld gaat de gezinsbehandelaar samen met het gezinslid op zoek naar de gevarenzone: op welk punt op de thermometer dreigt het gezinslid de controle over de emoties te verliezen. Het is belangrijk het gezinslid zelf te laten aangeven bij welk cijfer dat is. Stap 3: Brainstormen over alternatieven is de derde stap: het opstellen van de eerste hulpkaart. De gevarenzone geeft het omslagpunt weer, vanaf dat moment is er sprake van een escalatie van de emotie. Om deze escalatie te voorkomen moeten alternatieven geformuleerd worden om te zorgen dat het gezinslid weer tot rust komt. De gezinsbehandelaar gaat samen met het gezinslid op zoek naar zoveel mogelijk alternatieven die kunnen zorgen dat de opeenstapeling van emoties stopt. Noteer alle alternatieven op een vel papier en vraag het gezinslid om een normering te geven voor de alternatieven van minst behulpzaam tot meest behulpzaam. Hierna worden de alternatieven op volgorde van behulpzaamheid gezet waarna de eerste hulpkaart kan worden ingevuld. Stap 4: De laatste stap betreft het oefenen met de thermometer en de eerste hulpkaart. Nu de thermometer en eerste hulpkaart af zijn, maakt de gezinsbehandelaar duidelijke afspraken met het gezinslid over 673

74 het gebruik hiervan. De thermometer wordt op een zichtbare plaats opgehangen of neergelegd. De gezinsbehandelaar spreekt met het gezinslid af dat deze regelmatig naar de thermometer en eerste hulpkaart kijkt. Het keer op keer oefenen van de toepassing van de thermometer en eerste hulpkaart vergroot de kans dat deze wordt gebruikt in een situatie dat het nodig is. De gezinsbehandelaar komt in volgende bezoeken terug op de thermometer. Daarnaast wordt de thermometer ook ingezet door situaties waarin emoties de overhand hebben gekregen na te bespreken. Stoplicht: Stop, denk, doe (Spanjaard & Haspels, 2005) Een variant op de hierboven beschreven thermometer en de bijbehorende eerste hulpkaart is de techniek stop, denk, doe, oftewel het stoplicht. Deze techniek is gericht op jeugdigen en leert ze na te denken over alternatieven op het moment dat hun emotie escaleert (Spanjaard & Haspels, 2005). De techniek maakt gebruikt van de kleuren van het stoplicht: rood = stop, oranje = denk, groen = doe. Behalve dat deze techniek leert jeugdigen tot rust te komen wanneer ze boos of bijvoorbeeld angstig zijn, leert het hen ook na te denken over alternatieven voor het boze of angstige gedrag. Hieronder wordt de techniek in stappen uitgewerkt. In bijlage 6.3 is een leeg stoplicht te vinden. Stap 1: De gezinsbehandelaar inventariseert met de jeugdige in welke situatie hij de emotie vertoont. Deze situaties worden bij het rode licht geschreven. De gezinsbehandelaar kan er ook voor kiezen deze situatie met pictogrammen weer te geven. Stap 2: De jeugdige bedenkt zelf zoveel mogelijk alternatieven voor het gedrag. Waar nodig ondersteunt de gezinsbehandelaar en voegt hij alternatieven toe. Een concreet voorbeeld bij boos gedrag is dat het afreageren op een meubelstuk al een beter alternatief is dan het slaan of schoppen van een broer of zus. De mogelijke alternatieven worden bij het groene licht ingevuld. Het is belangrijk dat de alternatieven niet alleen positief zijn voor de omgeving (in dit voorbeeld: broer wordt niet in elkaar geslagen), maar de jeugdige zelf ook iets oplevert (jeugdige heeft zijn woede kunnen afreageren). Stap 3: Het oranje licht geeft weer dat de jeugdige de tijd moet nemen om na te denken wat hij nu gaat doen. De mogelijkheden hiervoor staan aangegeven bij het groene licht. Van belang is dat de jeugdige het stoplicht zelfstandig kan gebruiken en deze dus duidelijk moet zijn. Stap 4: De gezinsbehandelaar betrekt de ouders bij het stoplicht van de jeugdige. Op deze manier zijn ze op de hoogte, kunnen ze hun kind stimuleren het stoplicht te gebruiken en weten ze wat ze zelf bij een bepaalde kleur kunnen doen. De gezinsbehandelaar komt in volgende bezoeken terug op het gebruik van het stoplicht: hoe gaat het ermee, moet het nog aangepast worden, et cetera. Ook verwijst de gezinsbehandelaar in gesprekken zo nodig naar het gebruik van de thermometer Beïnvloeden van gedachten Niet alleen emoties, ook gedachten beïnvloeden gedrag. Bepaalde situaties en gebeurtenissen roepen gedachten op, al dan niet bewust. Wat die gedachten zijn, hangt af van hoe iemand naar de situatie of gebeurtenis kijkt, welke kleur hij eraan geeft. Gedachten bepalen vervolgens hoe iemand handelt. In gezinnen die IAG ontvangen kleuren de gezinsleden situaties vaak op een negatieve manier in, hierdoor reageren ze vaak boos en afwijzend naar hun omgeving. Ze denken bijvoorbeeld: Mijn zoon luistert toch nooit naar mij of Dit gaat mij nooit lukken. Dit worden storende gedachten genoemd. 674

75 De storende gedachten worden mogelijk gevoed door onwetendheid of door eerdere negatieve ervaringen. De storende gedachten helpen de gezinsleden niet om de situatie te verbeteren. De gezinsbehandelaar probeert de gezinsleden daarom inzicht te geven in hun gedachten en de storende gedachten te vervangen door helpende gedachten. Een voorbeeld van een helpende gedachte is: Als ik mijn best doe, gaat het steeds beter. De gezinsbehandelaar maakt hiervoor gebruik van de techniek storende en helpende gedachten. Storende en helpende gedachten De techniek storende en helpende gedachten is gericht op het achterhalen van storende gedachten en deze te vervangen door helpende gedachten. Deze techniek wordt ingezet wanneer duidelijk is dat bepaalde gedachten de gedragsverandering die nodig is in de weg staan (Spanjaard & Haspels, 2005). Een ouder onderneemt bijvoorbeeld steeds maar geen actie in het zoeken naar een baan, omdat hij/zij ervan overtuigd is toch niet te worden aangenomen. Het gezinslid wordt uitgedaagd zijn eigen gedachten ter discussie te stellen. Wanneer het gezinslid in staat is kritisch de storende gedachten te beoordelen, moeten deze worden vervangen door helpende gedachten. Deze techniek wordt vaak later in de hulp aangeboden, omdat de techniek het nodige vertrouwen tussen gezinsbehandelaar en gezinslid vraagt. Van belang is dat de gezinsbehandelaar zoveel mogelijk aansluit bij de beleving en formulering van het gezinslid en geen waardeoordeel over de inbreng van het gezinslid geeft. Op deze manier worden de helpende gedachten zo veel mogelijk eigen en is het gezinslid eerder geneigd deze helpende gedachten te gebruiken. De stappen van de techniek worden hieronder uitgewerkt. Stap 1: Introductie: neem een actuele gebeurtenis of situatie als uitgangspunt. De gezinsbehandelaar legt kort uit wat de bedoeling van de techniek is en geeft hierbij een omschrijving van storende en helpende gedachten. Er wordt gebruikt gemaakt van het formuleer storende en helpende gedachten, deze is te vinden in de bijlage 6.4. De gezinsbehandelaar introduceert het formulier. Stap 2: Wat gebeurde er? De gezinsbehandelaar gaat samen met het gezinslid in gesprek over de actuele situatie. Hij probeert op deze manier een zo compleet mogelijk beeld te krijgen door steeds weer door te vragen op de details van de situatie. De gezinsbehandelaar toetst regelmatig zijn bevindingen door de situatie samen te vatten. Hij vult met het gezinslid de eerste vraag op het formulier in. Stap 3: Hoe voelde je je en wat dacht je? Nadat de situatie concreet is omschreven gaat de gezinsbehandelaar op zoek naar achterliggende gedachten en gevoelens bij het gezinslid. Voor veel ouders is het niet vanzelfsprekend gedachten en gevoelens te verwoorden. Daarbij is het soms lastig gedachten en gevoelens van elkaar te onderscheiden. Vragen met betrekking tot het gevoel van het gezinslid kunnen zijn: hoe of waar voel je dit in je lichaam? Bij gedachten gaat het meer om vragen als: wat zei je op dat moment tegen jezelf? En wat nog meer? Deze gedachten en gevoelens worden genoteerd op het formulier. Stap 4: Wat deed je? Binnen deze stap wordt er door de gezinsbehandelaar verder doorgevraagd op de reactie. De reactie is vaak het gevolg van de storende gedachten. Deze reactie wordt door de gezinsbehandelaar zonder waardeoordeel genoteerd op het formulier. 675

76 Stap 5: Wat zou je willen doen? Tijdens deze stap gaat de gezinsbehandelaar samen met het gezinslid op zoek naar een omschrijving van de ideale situatie. Hoe zou het gezinslid willen reageren? Wanneer is dat al eens gelukt, hoe ging dat toen? Het gaat hierbij om een gepaste, goede reactie, de gezinsbehandelaar kan eventueel suggesties of voorstellen doen. Deze reactie heeft een grotere kans op een positieve reactie vanuit de omgeving. Stap 6: Welke helpende gedachte kun je in zo n situatie tegen jezelf zeggen? Deze stap focust zich op uitleg van de helpende gedachten. De gezinsbehandelaar legt uit dat het gezinslid zijn of haar eigen gedachten kan sturen. Hij legt uit wat storende gedachten zijn en hoe deze van invloed zijn op het uiteindelijke gedrag. Daarnaast geeft de gezinsbehandelaar voorbeelden van alternatieve gedachten met betrekking tot het voorbeeld. Na dit voorbeeld kijkt hij samen met het gezinslid naar de gedachten en gevoelens die staan genoteerd op het formulier. Hij vraagt het gezinslid vervolgens alternatieve, helpende gedachten te formuleren voor deze situatie. Een mogelijk hulpmiddel voor het formuleren van helpende gedachten is om bij de storende gedachten jezelf de vraag te stellen is het waar? en klopt het dat?. Vaak blijken de storende gedachten niet helpend voor het bereiken van het uiteindelijke doel. Stap 7: Hoe zou je je voelen wanneer je deze helpende gedachten hebt? Dit is de laatste stap van de techniek. De gezinsbehandelaar gaat samen met het gezinslid op zoek naar het gevolg van een helpende gedachte. Wat leveren deze gedachten uiteindelijk op? Wanneer had je deze al eens, hoe was dat toen? Ook dit wordt genoteerd op het formulier. De techniek storende en helpende gedachten is vaak niet in één keer toepasbaar voor het gezinslid. Deze techniek bevat namelijk meerdere stappen en er is vaak sprake van een ingesleten denkpatroon die niet zomaar veranderbaar is. Dit moet vaak meerdere malen geoefend worden. De gezinsbehandelaar maakt samen met het gezinslid afspraken over het oefenen en toepassen van bovenstaande techniek. Daarbij komt de gezinsbehandelaar in de volgende bezoeken erop terug. Hij vraagt het gezinslid of het lukt en komt terug op deze techniek in toekomstige soortgelijke situaties. Een klapper met meerdere lege werkbladen voor storende en helpende gedachten kan daarbij een hulpmiddel zijn (zie bijlage 6.4). Voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking is deze techniek vaak te moeilijk. Een alternatieve oefening die de gezinsbehandelaar met deze jeugdigen kan doen is het benoemen van een alternatieve positieve gedachte voor elke negatieve gedachte. De gezinsbehandelaar schrijft deze op papier dat de jeugdige naast zijn bed hangt. De jeugdige leest elke avond gedurende bijvoorbeeld een week de positieve gedachte op. 6.3 Aanleren van opvoedingsvaardigheden Zoals in het eerste hoofdstuk duidelijk werd, beïnvloeden ouders het gedrag van hun kinderen en andersom. Gezinnen die IAG ontvangen zijn in een negatieve spiraal terecht gekomen waarin gezinsleden gedrag van andere gezinsleden afdwingen door onaangenaam of negatief te reageren. Patterson, Reid en Dishion (1992) hebben dit het coercive family process genoemd. Hierbij is vaak sprake van negatieve bekrachtiging. Ouders die veel kritiek geven op ongewenst gedrag van hun kind, zijn geneigd om steeds meer kritiek te geven, totdat de jeugdige het gewenste gedrag laat zien. De jeugdige ervaart de kritiek echter als een straf en is steeds minder geneigd om gewenst gedrag te laten zien. Het heeft niet geleerd dat gewenst gedrag beloond wordt met bijvoorbeeld een compliment of een andere vorm van aandacht. Dit heeft een negatieve invloed op de ouder- 676

77 kindrelatie. Wanneer ouders toegeven aan de eisen van hun kinderen (ze laten hun pubers bijvoorbeeld zelf beslissen hoe laat ze s avonds thuis komen) om gewenst gedrag te bevorderen, levert dat op korte termijn wellicht op dat de jeugdige minder zeurt, maar op lange termijn juist dat hij steeds meer eisen gaat stellen en verwacht dat de ouder daarin meegaat. Op deze manier ontstaat een zogenaamd afdwingproces, in eerste instantie binnen het gezin, maar er is een grote kans dat het afdwingproces zich ook in andere situaties voortzet, zoals op school. Om ouders te leren dit proces te voorkomen of eruit te stappen, onderscheidt Patterson (1982) op basis van onderzoek vijf opvoedingsvaardigheden die een goede ouder-kindrelatie bevorderen: - ouderlijke betrokkenheid; - positieve bekrachtiging; - problemen oplossen; - disciplinering; - monitoring of toezicht houden. Deze vijf opvoedingsvaardigheden worden hierna uitgewerkt. Ouderlijke betrokkenheid De vaardigheid ouderlijke betrokkenheid heeft betrekking op de interesse van de ouder voor het kind jeugdige en zijn leefwereld. Daarnaast heeft de vaardigheid ouderlijke betrokkenheid ook te maken met de verantwoordelijkheid die de ouder neemt voor de opvoeding (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). Binnen deze vaardigheid zijn onvoorwaardelijke steun en positieve stimulering van de jeugdige van belang. De ouder dient sensitief en responsief te reageren op signalen van de jeugdige. Dit kan de ouder op verschillende manieren invullen. De gezinsbehandelaar ondersteunt de ouder bij het oefenen van deze vaardigheden: - luisteren naar je kind; - vragen stellen aan je kind; - initiatief nemen tot een gesprek met je kind en initiatieven van je kind herkennen; - leren je kind te bevragen / iets te laten vertellen over zijn activiteiten of over hoe hij denkt over bepaalde gebeurtenissen; - samen activiteiten ondernemen. Naast bovenstaande vaardigheden ondersteunt de gezinsbehandelaar de ouder bij het benoemen van emoties van de jeugdige. Hierdoor krijgt hij het gevoel gezien te worden door de ouder. Dit versterkt de band tussen de ouder en de jeugdige en vergroot daarmee de kans dat de jeugdige zich houdt aan de grenzen die gesteld worden door de ouder. Ouderlijke betrokkenheid en een goede ouderkindrelatie zijn daarnaast ook belangrijke voorwaarden voor de opvoedingsvaardigheid monitoring die verderop in deze paragraaf aan de orde komt. Voor het stimuleren van de ouderlijke betrokkenheid kan de gezinsbehandelaar gebruik maken van modelling en gedragsoefeningen. Voorbeelden hiervan zijn het oefenen van een gesprekje tussen ouder en jeugdige over hoe de dag op school is geweest en het samen met moeder en kind naar de speeltuin gaan en daar voor te doen hoe ze tijdens het spelen in contact kan blijven met haar kind. Positieve bekrachtiging Ouders kunnen door het belonen van gewenst gedrag dit gedrag bij hun kind stimuleren. De jeugdige zal geneigd zijn, wanneer hij beloond wordt voor het laten zien van gewenst gedrag, vaker dit gedrag te laten zien. Daarnaast versterkt positieve bekrachtiging het zelfbeeld van de jeugdige en vergroot het het zelfvertrouwen van de jeugdige. Ouders kunnen het positieve gedrag op verschillende manieren belonen, bijvoorbeeld door een compliment te geven, af te spreken dat de jeugdige een half uur later naar bed mag, de jeugdige het eten te laten kiezen of de jongere toestemming te geven een extra avond van huis te mogen (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). De gezinsbehandelaar: 677

78 - legt aan de ouders uit wat het belang is van positieve bekrachtiging; - bespreekt met de ouders hoe vanzelfsprekend het positief bekrachtigen van gewenst gedrag is in het gezin; - bespreekt met ouders hoe vaak, in welke situaties en waarvoor zij hun kind complimenteren/belonen; - stimuleert ouders om positief gedrag te bekrachtigen door te oefenen met het geven van complimenten; - stelt met ouders en jeugdigen samen een lijst op van mogelijke beloningen. Hierbij maken ze onderscheid tussen sociale beloningen als positieve aandacht en complimenten of samen koekjes bakken, en materiële beloningen zoals een kaartje voor de bioscoop of nieuwe viltstiften. Ouders kunnen positief gedrag bekrachtigen door middel van sociale beloningen als het geven van complimenten of het samen ondernemen van een activiteit door middel van materiële beloningen. Voor zowel sociale als materiële beloningen kan gebruik worden gemaakt van een beloningskaart (zie voor een voorbeeld bijlage 6.5). De stappen en aandachtspunten die horen bij het geven van complimenten zijn hier onder opgesomd. Stappen voor ouders bij het geven complimenten: Let op het gedrag dat je goed vindt. Maak contact met je kind (noem de naam en ga dichtbij hem staan of zitten). Benoem het goede gedrag zo concreet mogelijk. Zeg er iets aardigs over. Let op hoe je zoon of dochter reageert. Aandachtspunten voor ouders bij het geven van complimenten: Geef het compliment direct na het goede gedrag. Zeg dingen die je zoon of dochter leuk vindt om te horen. Praat op een enthousiaste toon. Sociale en materiële beloningen kunnen worden toegekend door middel van een beloningskaart. Een concrete uitwerking hiervan is een stickerkaart. Deze is vooral te gebruiken bij kinderen. Het kind kan op de kaart de nodige stickers verdienen voor het gewenst gedrag. Na een x aantal stickers volgt een beloning. De gezinsbehandelaar: - Legt aan de ouders uit wat het voordeel van een beloningskaart kan zijn. - Bespreekt met de ouders hoe een beloningskaart werkt. - Bespreekt met ouders hoe vaak, in welke situaties en waarvoor zij hun kind een beloning kunnen en willen geven. - Stimuleert ouders om positief gedrag te bekrachtigen door te oefenen met het geven van bijvoorbeeld stickers op de beloningskaart en maakt hierover afspraken met de ouders. Problemen oplossen Goede communicatieve vaardigheden zijn van cruciaal belang voor het oplossen van problemen tussen gezinsleden (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). Deze problemen zijn vaak goed op te lossen, maar de gezinsleden weten niet hoe ze dit moeten doen. Ze hebben wel ideeën, maar het lukt niet om het probleem in een aantal stappen op te delen en het aan te pakken. Een voorbeeld is wanneer er in een gezin een conflict is ontstaan over dat de 14-jarige zoon s avonds 678

79 vaak weg is. Ouders willen niet dat hun zoon s avonds op straat hangt. De zoon vindt dat zijn ouders hem niet kunnen verbieden om zijn vrienden te zien. Er is hierover thuis veel discussie. De gezinsbehandelaar ondersteunt de gezinsleden bij het zelf oplossen van hun problemen. Aan de hand van een aantal concrete problemen oefenen de gezinsleden om de vaardigheid onder de knie te krijgen. Op den duur kunnen de gezinsleden nieuwe problemen zelf aanpakken. Het oplossen van problemen is één van de opvoedingsvaardigheden van Patterson. Wanneer ouders over deze vaardigheid beschikken, zijn ze in staat om problemen in het gezin in samenspraak op te lossen. De gezinsbehandelaar kan zich bij deze vaardigheid dus richten op de ouders alleen, maar effectiever is vaak om zowel de ouders als de jeugdigen erbij te betrekken. De gezinsbehandelaar kan de overlegmethode introduceren om de gezinsleden te leren problemen gezamenlijk op te lossen. Overlegmethode De overlegmethode gaat ervan uit dat de onderhandeling zowel ouder als jeugdige een voordeel oplevert en er geen verliezers zijn bij het overleg. De timing van de overlegmethode is van belang, het heeft namelijk geen zin emoties te bespreken wanneer ze nog erg hoog zitten, omdat de emoties dan vaak de overhand krijgen in het overleg en de situatie kan escaleren. Beter is het om het gezinslid eerst de kans te geven tot rust te komen waarna het oplossen van problemen in rustig overleg mogelijk is. De overlegmethode maakt het proces van keuzes maken visueel. Deze methode staat ook wel bekend als de potlood- en papiertraining (Spanjaard & Haspels, 2005). Het structureert de gegeven informatie en de oplossingen. De techniek leert de gezinsleden zelf hun problemen en mogelijke oplossingen te ordenen. Op de lange termijn leren de gezinsleden een manier van denken waarmee toekomstige problemen op deze manier worden aangepakt. Onderstaand stappenplan beschrijft de invulling van de overlegmethode. Stap 1: Vaststellen wat de vraag of het probleem is: maak een beschrijving van de vraag of het probleem. Deze dient kort te zijn, niet beschuldigend en concreet geformuleerd. Het is belangrijk dat de gezinsleden het eens zijn over de formulering van het probleem. De gezinsbehandelaar noteert deze op een vel papier. Stap 2: Inventariseren wat de mogelijkheden en/of alternatieven zijn: samen met de gezinsleden worden er zo veel mogelijk alternatieven of mogelijke oplossingen voor het probleem bedacht. Alternatieven kunnen worden gevonden door bijvoorbeeld naar uitzonderingen te vragen waar het probleem zich niet voordeed (wat deed je toen anders?) of door de wondervraag (zie hoofdstuk 4) te stellen. De oplossingen worden door de gezinsbehandelaar genoteerd in een eerste kolom op een vel papier, met complimenten voor wat er bedacht is en voor de getoonde wil om er samen uit te komen. De gezinsbehandelaar maakt bij het opschrijven van de oplossingen geen onderscheid tussen oplossingen die volgens hem wel of niet passend zijn, het gaat hierbij ook nog niet om de kwantificering of haalbaarheid van de oplossingen. De gezinsbehandelaar kan eventueel een aantal suggesties geven. Stap 3: Inventariseren van voor- en nadelen: de gezinsbehandelaar vraagt de gezinsleden afzonderlijk de voor- en nadelen van elke oplossing af te wegen. Voor elk gezinslid wordt een kolom gemaakt op het vel papier, achter de mogelijke oplossingen. Door middel van plus- en mintekens geeft het gezinslid aan of het meer voordelen of meer nadelen in een bepaalde oplossing ziet. De gezinsleden benoemen daarbij welke argumenten ze hebben. Als de uitzonderings- of wondervraag bij stap 2 is gesteld, zijn de voordelen al genoemd, en worden deze nu opgeschreven. 679

80 Stap 4: Voorlopige keuze maken: op basis van deze kwantificering in oplossingen of alternatieven bekijken de gezinsleden welke oplossing de beste is. Idealiter gaat het hier om één oplossing of een combinatie van twee oplossingen waarbij alle gezinsleden plussen hebben gezet. Als er geen oplossing is waarbij dat het geval is, focussen de gezinsleden zich op de oplossingen waarbij één gezinslid een min heeft aangegeven. Er wordt nog eens nagegaan in hoeverre deze persoon echt tegen de oplossing is. De gezinsbehandelaar probeert samen met de gezinsleden tot een compromis te komen. Stap 5: Uitproberen van de oplossing: de gezinsbehandelaar bespreekt samen met de gezinsleden hoe zij deze oplossing in praktijk gaan brengen. Soms geeft de gezinsbehandelaar instructies mee (experimenteer met deze oplossing, of kijk hoe vaak het lukt), soms oefent hij de oplossing met de gezinsleden als dat mogelijk is. Er worden concrete afspraken gemaakt binnen welk tijdsbestek de oplossingen worden uitgeprobeerd. Na deze periode kijken de gezinsbehandelaar en de gezinsleden terug op hoe het gegaan is. Aandachtspunten voor ouders bij de overlegmethode zijn: Geef je kind de mogelijkheid als eerste een oplossing te bedenken en bedenk hierna gezamenlijk zo veel mogelijk oplossingen voor het probleem. Geef een korte, duidelijke uitleg wanneer je het niet eens bent met een oplossing. Neem voldoende bedenktijd voordat er een oplossing wordt gekozen. Geef je zoon of dochter een compliment wanneer het op de goede manier overlegt. De techniek van de overlegmethode kan ook gebruik worden wanneer er niet zozeer sprake is van problemen tussen gezinsleden, maar wanneer één gezinslid met een probleem zit en niet weet hoe hij het probleem moet aanpakken. Bij ouders kan het bijvoorbeeld gaan om de vraag: Hoe maak ik wat meer tijd voor mezelf? of Hoe kom ik aan een baan als caissière?. Een jongere kan worstelen met de vraag: Hoe kies ik een goede vervolgopleiding?. In dit geval volgen er na de eerste kolom met oplossingen drie kolommen. In de tweede kolom worden de voordelen van de oplossing beschreven, in de derde kolom de nadelen. In de vierde kolom geeft het gezinslid aan met plussen en minnen of hij meer voordelen of meer nadelen ziet in de oplossing. Vervolgens kiest het gezinslid de meest passende oplossing. Disciplinering De vaardigheid disciplinering gaat onder meer over het stellen van regels en het maken van afspraken binnen het gezin. Bij disciplinering is ook het aanbrengen van een dagelijkse structuur van belang, wat voor multiprobleemgezinnen vaak moeilijk is. Disciplinering bestaat tot slot uit grenzen stellen door instructies te geven, gedrag te negeren, te waarschuwen of een negatieve consequentie te laten volgen als dit alles niet werkt (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). Regels en afspraken Regels en afspraken geven de jeugdige duidelijkheid over wat er van hem of haar verwacht wordt. Om regels te kunnen stellen moeten ouders voor zichzelf weten welk gedrag zij wel en niet tolereren. De gezinsbehandelaar kan ouders hierin ondersteunen. De gezinsbehandelaar inventariseert en analyseert vervolgens met de ouders en jeugdigen samen welke regels en afspraken er zijn in het gezin en of deze duidelijk zijn voor iedereen. Daarnaast kijken zij gezamenlijk of de huidige regels 680

81 door iedereen uit het gezin worden nageleefd. Samen maken ouders en jeugdigen afspraken, bijvoorbeeld dat de jeugdige iedere woensdag zijn kamer opruimt. Bij de formulering van afspraken is het van belang dat deze vooral gericht zijn op wat wel mag in plaats van wat niet mag. Dit maakt het voor de jeugdige gemakkelijker de regels na te leven. Voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking en bepaalde stoornissen zoals ADHD is het raadzaam elke avond voor de maaltijd de regels te herhalen zodat deze geïntegreerd worden. Structuur aanbrengen Multiprobleemgezinnen hebben vaak moeite met het aanbrengen van een dagelijkse structuur, zoals hoe laat alle gezinsleden opstaan, hoe laat iedereen naar school of werk vertrekt en weer terugkeert, hoe laat er gegeten wordt en hoe laat de kinderen naar bed gaan (Steketee & Vandenbroucke, 2010). Vooral gezinnen waarin één of meer gezinsleden een licht verstandelijke beperking hebben, vinden dit moeilijk. Het gevolg is dat er chaos heerst in het gezin. Afspraken worden vergeten of maaltijden worden overgeslagen. Wanneer er een duidelijke dagelijkse structuur is, weten de gezinsleden wat er wanneer van ze wordt verwacht. De voorspelbaarheid van dagelijkse situaties neemt toe. Dit geeft de verschillende gezinsleden meer rust. De gezinsbehandelaar helpt het gezin om structuur in het dagelijks leven aan te brengen. Een hulpmiddel daarbij is het maken van een schema waarin voor alle dagen van de week per gezinslid is opgenomen waar hij op verschillende tijden is en wat hij dan doet. In het schema wordt bijvoorbeeld opgenomen hoe laat de verschillende gezinsleden opstaan, van hoe laat tot hoe laat de gezinsleden naar school of werk zijn, hoe laat er wordt gegeten, wie er die dag de afwas doet en hoe laat jeugdige X naar voetbaltraining gaat (zie voor een voorbeeld de bijlage). Bij jonge kinderen en in gezinnen waar één of meerdere gezinsleden een licht verstandelijke beperking hebben, is het raadzaam om het schema niet met woorden maar met pictogrammen in te vullen. Het schema kan niet alleen gebruikt worden om dagelijkse activiteiten in op te nemen, maar ook om afspraken die ouders en jeugdigen met elkaar gemaakt hebben in op te nemen. Bijvoorbeeld dat moeder en zoon elke donderdagavond thuis zijn, zodat er in ieder geval één avond in de week is waarop zij samen naar een leuk tv-programma kunnen kijken of een spelletje kunnen doen. Of dat dochter elke woensdag en zaterdag haar kamer opruimt. In het laatste voorbeeld kan de afspraak ook gekoppeld worden aan een beloningskaart. Instructie geven Met instructie geven wordt bedoeld het geven van een opdracht, een dwingend verzoek of het uitspreken van een duidelijke verwachting. De gezinsbehandelaar: - bespreekt met de ouders op welke manieren zij instructies kunnen geven; - maakt daarbij gebruik van verschillende voorbeelden en doet deze voor, bijvoorbeeld het geven van een bevelende instructie, een vragende instructie, etc.; - laat de ouders bepalen bij welke aanpak zij denken dat de jeugdige het beste zal luisteren; - bekijkt met de ouders de voor- en nadelen van deze manier van instructie geven en belicht hierbij het belang van de houding van de ouder; - bespreekt met de ouders op welke manier ze momenteel instructies geven. Dit doet hij op basis van de eigen observaties; - oefent met de ouder in de vorm van een gedragsoefening hoe zij instructie kunnen geven. 681

82 Aandachtspunten voor ouders bij het geven van instructie zijn: Maak contact met je zoon of dochter (noem de naam en ga dichtbij hem of haar staan of zitten). Geef de instructie en doe dit op een rustige en vriendelijke manier. Gebruik hierbij een opdracht in plaats van een vraag. Timing is belangrijk, wacht het goede moment af als dat mogelijk is (de jeugdige moet bijvoorbeeld niet over vijf minuten naar school). Geef één opdracht per keer. Wees duidelijk en concreet. Geef aan wat wel mag of moet in plaats van gedrag te verbieden. Houd de instructie kort (bijvoorbeeld: stop met, je mag wel... ). Geef de tijd om de instructie op te volgen. Geef een compliment als je zoon of dochter de instructie opvolgt. Negeren Soms is het beter gedrag te negeren in plaats van een reactie te geven, omdat te veel reageren kan leiden tot een negatieve spiraal. De balans tussen positieve en negatieve bekrachtiging is in deze gevallen zoek. Voor veel ouders is het lastig en onnatuurlijk om ongewenst gedrag te negeren. Het negeren van ongewenst gedrag kan ervoor zorgen dat ouders niet telkens in discussie gaan met de jeugdige en kan op deze manier de negatieve spiraal doorbreken. De gezinsbehandelaar: - geeft ouders inzicht in hoe jeugdigen leren en geeft uitleg over het negatieve gedrag van hun kind; - bespreekt de vaardigheid negeren aan de hand van onderstaande stappen; - geeft ouders feedback tijdens de thuisbezoeken; - bespreekt met de ouders wat het wel of niet reageren hen oplevert. Stappen voor ouders bij het negeren van ongewenst gedrag: Reageer niet op je zoon of dochter als hij of zij iets storends doet. Ga verder met je eigen bezigheden of ga iets anders doen. Blijf letten op gewenst gedrag en geef complimenten voor het gewenste gedrag. Aandachtspunten voor ouders bij het negeren van ongewenst gedrag: Houd het niet geven van een reactie vol. Niet reageren houdt in: helemaal geen aandacht geven, dus ook geen kleine dingen als fronsen of kuchen, zuchten, et cetera. Bij pijnlijk, gevaarlijk en agressief gedrag moet er meteen ingegrepen worden. Waarschuwen Het geven van een waarschuwing maakt de jeugdige duidelijk dat zijn of haar gedrag niet gewenst is en niet volgens de regels is. Een waarschuwing geeft de jeugdige de kans zijn gedrag te stoppen. Deze tijd heeft hij nodig om iets anders te gaan doen. Bij een waarschuwing keurt de ouder het gedrag af en geeft aan wat hij van zijn kind verwacht. 682

83 Stappen voor ouders bij het waarschuwen: Maak contact met je kind (noem de naam en ga dichtbij hem staan of zitten). Vertel je zoon of dochter welk gedrag ongewenst is. Maak duidelijk welk gedrag je graag wel van je zoon of dochter wil zien. Dreig niet met straf. Aandachtspunten voor ouders bij het waarschuwen zijn: Zorg voor oogcontact met je zoon of dochter en geef de waarschuwing met een duidelijk stemgeluid. Geef de tijd om de waarschuwing op te volgen. Geef een compliment wanneer je zoon of dochter het gewenste gedrag laat zien. Waarschuw maar één keer en dreig daarbij niet met straf. Wanneer je zoon of dochter de waarschuwing niet opvolgt, geef dan een passende wijze negatieve consequentie (zie hieronder bij negatieve consequentie ). Negeer zo nodig het klagen en zeuren van je zoon of dochter tijdens de instructie. Niet reageren houdt in: helemaal geen aandacht geven, dus ook geen kleine dingen als fronsen of kuchen, zuchten et cetera. Bij pijnlijk, gevaarlijk en agressief gedrag moet er meteen ingegrepen worden. Passende negatieve consequentie Wanneer bovenstaande acties niet voldoende werken om het gedrag van de jeugdige te corrigeren volgt als laatste het geven van een passende straf oftewel een negatieve consequentie. Het is hierbij belangrijk dat de gezinsbehandelaar uitleg geeft over de functie van straffen: ongewenst gedrag gevolgd door een passende negatieve consequentie zorgt ervoor dat dit gedrag afneemt of stopt. Het is dus van belang dat de ouder reageert op de jeugdige wanneer het ongewenste gedrag aanhoudt na het negeren en het geven van een waarschuwing. De jeugdige leert hierdoor dat er gevolgen zijn voor niet luisteren of het niet opvolgen van de regels. Het passend straffen van de jeugdige kan mogelijk moeilijk zijn voor de ouder. Belangrijk is dat de gezinsbehandelaar oog heeft en stil staat bij de gevoelens die dit bij de ouder oproept. De gezinsbehandelaar bespreekt wanneer het geven van straf gepast is en welke straf past bij de leeftijd en het gedrag van de jeugdige. Daarnaast krijgen de ouders uitleg over consequent zijn en het volhouden van de straf. Voor veel ouders is het lastig om te bepalen wanneer zij het gedrag moeten negeren en wanneer ze over gaan tot passend straffen. Als hulpmiddel kan gebruik gemaakt worden van het eerder genoemde stoplicht. Hierbij staat rood voor het gedrag dat niet getolereerd wordt door de ouder, oranje is gedrag dat genegeerd wordt of waarvoor een waarschuwing volgt. Het gedrag dat beschreven staat bij het groene licht is wenselijk en wordt beloond door de ouder. De gezinsbehandelaar bespreekt de verschillende soorten passende consequenties met de ouder: - corrigerende consequenties: bijvoorbeeld het repareren van wat kapot is gemaakt, de gemaakte troep opruimen; - afnemen van privileges: de jeugdige wordt computertijd afgenomen.; - werktaken: het laten doen van een taak rondom het huis; - time-out: deze consequentie wordt gebruikt als het nodig is het kind even uit de situatie te halen. De time out plek moet een plek zijn die rustig is. 683

84 Stappen voor ouders bij het verbinden van een negatieve consequentie aan bepaald gedrag: Maak contact met je zoon of dochter (noem de naam en ga dichtbij hem/haar staan of zitten). Vertel je zoon of dochter welk gedrag ongewenst is. Leg uit waarom dit gedrag niet goed is. Maak duidelijk wat het gevolg is (zie bovenstaande voorbeelden). Aandachtspunten voor ouders bij het verbinden van een negatieve consequentie aan bepaald gedrag: Zorg ervoor dat je zoon of dochter de straf niet leuk vindt. Zorg ervoor dat de straf te maken heeft met het ongewenste gedrag. Zorg ervoor dat de straf uitvoerbaar is voor zowel ouder als kind. De straf moet niet te langdurend zijn (wat niet te langdurend is, hangt af van de leeftijd van het kind: een peuter van drie jaar zet je maar enkele minuten op de gang). Zorg ervoor dat de straf volgt kort nadat het ongewenste gedrag zich voor heeft gedaan. Voer de consequentie door zonder twijfel en ga niet in discussie met je kind. Geef het kind een compliment wanneer het de straf opgevolgd heeft / doet wat er van hem verwacht wordt. Monitoring of toezicht houden Het houden van toezicht is belangrijk bij het inperken van ongewenste gedrag. Toezicht houden is belangrijk bij zowel jonge als oudere kinderen. Het speelt wel vaak een grotere rol bij oudere kinderen, omdat ouders naarmate hun kinderen ouder worden vaak steeds minder zicht krijgen op wat hun kinderen doen en wat hen bezighoudt doordat ze zich steeds meer buitenshuis ophouden. De omgang met leeftijdgenoten wordt steeds belangrijker. Het is voor de ouder belangrijk zicht te hebben op de omgang leeftijdsgenoten en de activiteiten die buitenshuis door de jeugdige worden ondernomen. Als de ouder bijvoorbeeld weet dat zijn kind omgaat met vrienden die delinquent gedrag vertonen, kan de ouder daarover met de jeugdige in gesprek gaan en afspraken maken. Wanneer de ouders en de jeugdige goed contact hebben, hebben ouders over het algemeen meer zicht op de leefwereld van hun kind. De gezinsbehandelaar bespreekt met de ouder het belang van het houden van toezicht en de manier waarop dit gedaan kan worden. Ondanks dat toezicht houden steeds belangrijker wordt naarmate kinderen ouder worden, is het ook van belang dat ouders toezicht houden als het gaat om jongere kinderen. Daarbij valt te denken aan nagaan welke internetpagina s het kind bezoekt, bij welk klasgenootje het kind na schooltijd gaat spelen, om welk type kind het gaat, welke activiteiten ze ondernemen, et cetera. Hieronder worden de verschillende vaardigheden met betrekking tot het houden van toezicht op de kinderen besproken (Berger, Bierling, Van Dam & Wijgergangs, 2006). Praten Het is belangrijk dat ouders en jeugdigen met elkaar kunnen praten, over serieuze zaken maar vooral ook over alledaagse dingen. Dit dient als basis voor het houden van toezicht. De gezinsbehandelaar maakt gebruik van modelling. Dit doet hij door samen met de ouder en de jeugdige een gesprek aan te gaan over dagelijkse dingen als school, sport, een televisieprogramma of onderwerpen waarnaar de interesse van de jeugdige uitgaat. Bij jongere kinderen vraagt de ouder het kind te vertellen over wat het op school heeft gedaan, wat hij daarna bij zijn klasgenootje thuis heeft gedaan, et cetera. Hierbij geeft de gezinsbehandelaar het juiste voorbeeld en geeft de ouder feedback over de manier van communiceren, zoals de toon, de houding, het oogcontact, et cetera. 684

85 Bijhouden van een weekschema Ouders kunnen een weekschema over het kind invullen. Hierdoor krijgt de ouder inzicht in de activiteiten van de jeugdige buitenshuis. Daarnaast geeft dit schema een overzicht met wie, wanneer en waar de jeugdige zich bevindt. Ook geeft dit schema een overzicht van de momenten waarop de ouder geen toezicht heeft. Regels voor toezicht toepassen Het houden van toezicht is verbonden aan een aantal regels, hieronder staan aandachtspunten hierbij. Aandachtspunten voor ouders bij het stellen van regels om toezicht te houden: Zorg voor heldere regels: stel duidelijke regels op omtrent de activiteiten van je kind, zoals het hebben van telefoonnummers van de plek waar de jeugdige is of het melden van een feestje et cetera minimaal 24 uur van te voren. Maak hierbij duidelijk waarvoor de regels dienen. Complimenteer: geef je kind complimenten wanneer de gestelde regels worden nageleefd. Controleren: bel de jeugdige af en toe op zijn mobiel om te horen waar hij is. Communicatie: praat en overleg met je kind, stem hierbij af met andere ouders van school of van vrienden. Versterken van positieve invloeden of afzwakken van negatieve invloeden Wanneer ouders inzicht hebben gekregen in het netwerk en de activiteiten van de jeugdige, is de vraag hoe zij de negatieve invloed van personen uit het netwerk kunnen verminderen. Zaak hierbij is de jeugdige te leren wie en wat deze negatieve invloed is. Daarnaast is het belangrijk om de personen met een positieve invloed op de jeugdige te versterken. Dit heeft namelijk vaak direct invloed op de personen die een negatieve invloed uitoefenen. De gezinsbehandelaar vraagt de ouder zelf met ideeën en mogelijkheden te komen die de positieve factoren in het netwerk vergroten. Waar nodig vult hij deze ideeën aan met de volgende mogelijkheden: Toon belangstelling voor de vrienden die een positieve invloed hebben op je kind. Laat je zoon of dochter deze personen mee naar huis nemen. Stimuleer je zoon of dochter mee te doen aan activiteiten die een positieve invloed hebben. Sluit hierbij aan bij zijn of haar belangstelling. Hanteer de gestelde regels consequent. Hierdoor weet je kind waar hij of zij aan toe is. Zorg dat je als ouder weet wie de vrienden van je zoon of dochter zijn en weet wie de ouders van deze kinderen zijn. De ouder en de jeugdigen kunnen ook afspraken maken om het contact tussen hen te bevorderen. Hier volgt een voorbeeld: We eten elke dag een maaltijd samen. We zeggen elke avond welterusten tegen elkaar. We vertellen elkaar waar we naartoe gaan. Voor we weg gaan worden er afspraken gemaakt over het tijdstip van thuiskomen. We houden met elkaar contact via de mobiel telefoon wanneer de jeugdige langere tijd van huis is. 685

86 6.4 Aanleren van sociale vaardigheden aan jeugdigen Tot nu toe zijn in dit hoofdstuk een aantal vaardigheden en technieken behandeld die voor ouders en/of alle gezinsleden van toepassing zijn. Daarnaast is er een categorie vaardigheden waar de gezinsbehandelaar met de jeugdige mee aan de slag gaat: sociale vaardigheden. Door de sociale vaardigheden van jeugdigen te versterken, staan zij steviger in hun schoenen en komen zij minder snel in conflictsituaties terecht. Vragen stellen / hulp vragen Sommige jeugdigen vinden het moeilijk om op een zodanige manier vragen te stellen of hulp te vragen dat er ook daadwerkelijk naar hen geluisterd wordt. Het kan zowel om situaties binnen het gezin gaan als situaties buiten het gezin, zoals op school (Reenders & Spijker, 1996). Een voorbeeld is een jeugdige die graag op het schoolplein mee wil doen met voetballen. De gezinsbehandelaar oefent met de jeugdige hoe hij kan vragen of hij mee mag doen. De gezinsbehandelaar doet dat aan de hand van een rollenspel. Ook kan hij gebruik maken van spellen die speciaal zijn ontwikkeld om sociale vaardigheden met jeugdigen te oefenen. Aandachtspunten voor de jeugdige bij het stellen van vragen om ergens aan mee te doen: Wacht een goed moment af (bijvoorbeeld wanneer de bal uit is en het spel even stil ligt). Kijk de ander aan, zeg zijn of haar naam en wacht tot degene naar je kijkt. Stel je vraag op een rustige manier. Wacht op het antwoord. Als je mee mag doen, doe ook mee en blijf niet aan de kant staan. Als je niet mee mag doen, zeg dat je het jammer vindt of dat je het niet leuk vindt. Zoek eventueel naar een oplossing: vraag bijvoorbeeld of je het volgende potje wel mee mag doen. Ga iets anders doen. Nee zeggen Het is belangrijk dat jeugdigen leren op een goede manier nee te zeggen. Jeugdigen die geen nee durven te zeggen, doen soms dingen die ze eigenlijk niet willen doen. Het kan dan gaan om kleine dingen: een jeugdige wordt bijvoorbeeld door een vriendje gevraagd om een potje Memory mee te doen, maar durft niet goed te zeggen dat hij niet van Memory houdt en liever buiten gaat spelen. Maar het kan ook grotere dingen betreffen: een puber die geen weerstand kan bieden tegen zijn vrienden en zich daarom laat overhalen om samen te gaan spijbelen of zelfs criminele activiteiten te ondernemen (Reenders & Spijker, 1996). Nee leren zeggen is dus belangrijk om voor jezelf op te kunnen komen. De gezinsbehandelaar oefent met de jeugdige aan de hand van rollenspellen en/of bestaande spellen om op een goede manier nee te leren zeggen. Aandachtspunten voor de jeugdige bij nee zeggen: Ga stevig staan of zitten (met twee voeten op de grond). Zeg met een duidelijke stem dat je iets niet wilt en leg eventueel uit waarom niet. Als de ander blijft doorzeuren, herhaal je wat je gezegd hebt. Luistert de ander niet, ga dan verder waar je mee bezig was of loop stevig weg. 686

87 Boomoefening De boomoefening kan ingezet wordt om jeugdigen te leren nee te zeggen. Daarbij helpt deze oefening de jeugdige te ervaren hoe het voelt om stevig en gegrond te staan en wat daarvan het belang is. Stap 1: De gezinsbehandelaar vraagt de jeugdige om te gaan staan als een ballon. Hierbij vraagt de gezinsbehandelaar de jeugdige waar hij aan denkt bij een ballon. Een ballon is luchtig en vliegt mee met de wind. De jeugdige beeldt zich in een ballon te zijn. De gezinsbehandelaar duwt tegen de ballon, de jeugdige ervaart dat hij meebeweegt met de duw en mogelijk omvalt. Stap 2: Vervolgens vraagt de gezinsbehandelaar de jeugdige te gaan staan als een boom. De gezinsbehandelaar vraagt de jeugdige wat de kenmerken van een boom zijn, hoe kan het dat een boom blijft staan in de wind? De wortels van de boom zijn essentieel voor de stevigheid van een boom. De jeugdige beeldt zich nu in een boom te zijn. De gezinsbehandelaar probeert de boom nu om te duwen, wat niet lukt. De jeugdige ervaart dat hij sterker en gegrond in zijn schoenen staat wanneer hij zich sterk voelt. Nee horen Naast nee leren zeggen, is het ook belangrijk dat jeugdigen nee kunnen horen, dat wil zeggen dat wanneer ze nee te horen krijgen, daar op een goede manier mee omgaan en niet in woede uitbarsten (Reenders & Spijker, 1996). De gezinsbehandelaar oefent met de jeugdige aan de hand van rollenspellen en/of bestaande spellen om op een goede manier om te gaan wanneer de jeugdige nee te horen krijgt. Als de jeugdige het moeilijk vindt om grenzen te accepteren kan het stoplicht ingezet worden (zie 6.2.2). Aandachtspunten voor de jeugdige bij nee horen: Vraag als je niet snapt waarom je nee te horen krijgt. Doe dit op een rustige, duidelijke manier. Vraag wat je wel kan doen of zoek naar een andere oplossing. Reageren op uitdagend gedrag Veel jeugdigen worden regelmatig geconfronteerd met uitdagend gedrag van leeftijdsgenoten of broertjes of zusjes. Bijvoorbeeld wanneer een kind bezig is met het maken van een puzzel en zijn zusje de puzzelstukje van tafel begint te gooien. Een dergelijke situatie kan al snel leiden tot een conflict. De gezinsbehandelaar helpt de jeugdige om op een adequate manier te reageren op het uitdagende gedrag zodat een conflict kan worden voorkomen (Drexhage & Ten Holt, 2011). Stappen voor de jeugdige bij reageren op uitdagend gedrag: Trek de aandacht van degene die je pest of uitdaagt door zijn naam te noemen. Zeg wat je niet leuk vindt (begin met Ik ). Zeg dat je geen ruzie wilt of dat je wilt dat de ander stopt. Sluit af met bijvoorbeeld: Kunnen we afspreken dat je stopt? of Oké?. Aandachtspunten voor de jeugdige: Praat rustig en niet verwijtend of aanvallend. Lukt het niet, herhaal dan vanaf stap 2. Loop weg als het helemaal niet lukt en herhaal de stappen op een rustig moment. 687

88 Je mening geven Dat de een niet altijd dezelfde mening heeft als een ander, is heel normaal. Voor een jeugdige kan het lastig zijn om daar goed mee om te gaan. Sommige jeugdigen komen al snel in een discussie terecht die er steeds heftiger aan toe gaat en die uiteindelijk uitmondt in een ruzie. Andere jeugdigen durven juist nauwelijks hun eigen mening te geven en laten daardoor snel over zich heen lopen. Een voorbeeld is wanneer een kind een tekening aan het maken is en een klasgenootje zich ermee gaat bemoeien: Wolken zijn wit, je moet ze niet blauw kleuren. Bij het ene kind kan dit aanleiding zijn voor een ruzie, het andere kind houdt misschien zijn mond uit angst dat het gepest zal worden. De gezinsbehandelaar helpt de jeugdige om voor zijn eigen mening op te komen zonder dat dit leidt tot ruzie (Drexhage & Ten Holt, 2011). Stappen voor de jeugdige bij het geven van je mening: Vraag de aandacht (bijvoorbeeld: Mag ik even iets zeggen? ). Benoem dat je een andere mening hebt (bijvoorbeeld: Oké, jij vindt dit. En ik vind dat. of Jij denkt er zo over en ik denk daar anders over). Zeg dat je geen ruzie wilt krijgen hierover. Wacht het antwoord van de ander af en loop niet weg. Aandachtspunten voor de jeugdige: Vraag de aandacht als het nog kan en er nog niet geschreeuwd wordt. Begin een zin niet met woorden als Nu moet je eens ophouden. Blijf rustig, dit helpt de ander om ook rustig te blijven. Ga na het geven van jouw mening niet nogmaals de discussie aan, maar ga iets anders doen. 688

89 7 Gezinstherapeutische technieken In dit hoofdstuk komen gezinstherapeutische technieken aan bod. Deze technieken zijn ontleend aan de systeemgerichte benaderingen. Kenmerkend voor de systeemgerichte benaderingen is het uitgangspunt dat gedragingen van gezinsleden niet op zichzelf staan, maar altijd in de context van het gezin en de andere gezinsleden tot stand komen. De gezinsbehandelaar richt zich daarom niet alleen op de individuele gezinsleden, maar op het gezinssysteem als geheel. We behandelen als eerste een aantal uitgangspunten uit de systeemgerichte benaderingen. Vervolgens gaan we in op gezinssystemen en problemen die daarbinnen op kunnen treden. Daarna komen technieken aan bod om gezinssystemen in kaart te brengen en tenslotte technieken om de communicatie in het gezin te verbeteren. 7.1 Uitgangspunten van systeemgerichte benaderingen Binnen de systeemgerichte benaderingen staan, zoals de naam al aan geeft, systemen centraal. Een systeem is een geheel van elementen die met elkaar een eenheid vormen en daarom niet als los van elkaar gezien kunnen worden. Elk systeem bestaat uit subsystemen en ook staat elk systeem weer in contact met andere systemen buiten het eigen systeem. Een systeem streeft naar een bepaald evenwicht (homeostase). Er bestaan verschillende stromingen die vallen onder systeemgerichte benaderingen, zoals de communicatietheoretische benadering, de structurele benadering en de intergenerationele, contextuele benadering. Deze benaderingen delen een aantal uitgangspunten, hoewel deze niet allemaal even belangrijk zijn in elke benadering (Weerman, 2006): 1. Elk mens is onderdeel van verschillende sociale systemen. 2. De verschillende onderdelen van het systeem beïnvloeden elkaar. Er is sprake van interactie tussen de onderdelen. 3. Een individueel probleem moet gezien worden binnen de wisselwerkingen in sociale systemen. 4. Een individueel probleem heeft niet één oorzaak. Het probleem wordt mede in stand gehouden door het sociale systeem. Andersom geldt ook dat het probleem van het individu het sociale systeem beïnvloedt. Dit noemen we circulaire causaliteit. 5. Een individueel probleem kan er op wijzen dat er binnen het sociale systeem een verstoorde interactie is. 6. Het systeem is meer dan de som der delen. De individuen die deel uit maken van het systeem kunnen daarom niet als losse onderdelen worden gezien. Het systeem ontwikkelt eigen regels, codes, gewoonten en vormen van communicatie. Bij multiprobleemgezinnen is er sprake van complexe problemen die elkaar beïnvloeden en in stand houden. Om die reden is het zeker bij multiprobleemgezinnen zeer relevant om het gezin als een systeem te benaderen en niet alleen te focussen op individuele gezinsleden. 7.2 Gezinssystemen Kijkend naar het gezin als systeem, dan zijn daarbinnen verschillende niveaus te onderscheiden (Lange, 2006): Het individuele gezinslid als eenheid. Elk individu kan worden gezien als een eenheid binnen het gezin. Dyadische subsystemen. Dit is het kleinste sociale subsysteem dat er is, namelijk een subsysteem van twee mensen. Voorbeelden van dyadische subsystemen die binnen het gezin voorkomen: vader en kind, moeder en kind, moeder en vader, twee broertjes en/of zusjes. 689

90 Het hele gezin als systeem. Het gezin in zijn geheel kan als systeem worden gezien. Een voorbeeld waarbij het hele gezin is betrokken en wanneer het dus handig is om naar het gezin als geheel te kijken, is wanneer ouders ruzie maken in het bijzijn van hun kinderen. Het gezin en zijn omgeving als systeem. Tenslotte maakt het gezin ook deel uit van een groter systeem, namelijk dat van het gezin en zijn omgeving. De omgeving waar het gezin deel van uitmaakt, zoals de buurt, de school, de familie, kan ook van invloed zijn op de problematiek binnen het gezin. In deze paragraaf beperken we ons tot het gezin als systeem en de subsystemen die daarbinnen te onderscheiden zijn. De omgeving van het gezin komt aan bod in hoofdstuk 10 over het benutten en versterken van het sociale netwerk. Elk gezin bestaat uit meerdere subsystemen, bijvoorbeeld het subsysteem van de ouders, van de jonge kinderen, van de oudere kinderen, van de jongens en van de meisjes. Subsystemen kunnen elkaar overlappen. Zo kan een jongetje van vier zowel deel uitmaken van het subsysteem jonge kinderen als van het subsysteem jongens. Elk subsysteem kent eigen taken, regels en gedrag. Er zijn ook grenzen tussen de subsystemen waar regels aan verbonden zijn. Zo kan er de regel zijn dat ouders geen ruzie met elkaar maken in het bijzijn van hun kinderen. Het systeem gezin is een hiërarchisch systeem. Het is geen verzameling van gelijkwaardige individuen. Ouders hebben meer verantwoordelijkheden dan de kinderen. Dat betekent niet dat ouders een autoritaire opvoedingsstijl moeten hanteren. Het betekent wel dat ouders samen een duidelijk afgegrensd subsysteem moeten vormen. Zij staan boven aan de hiërarchie en geven leiding aan de andere subsystemen. In goed functionerende gezinnen is altijd sprake van enige flexibiliteit. Subsystemen veranderen, bijvoorbeeld doordat kinderen ouder worden en steeds meer verantwoordelijkheid aan kunnen. Gezinnen dienen hierin mee te groeien en de regels van het subsysteem bij te stellen. Bij multiprobleemgezinnen functioneert het gezinssysteem vaak niet optimaal. Grenzen en regels tussen subsystemen zijn onduidelijk of juist te strak, subsystemen lopen over de grenzen van het hiërarchische systeem heen, gezinsproblemen worden genegeerd en op één persoon afgeschoven, et cetera. Hier onder lichten we een aantal van deze problemen in het systeem toe en hoe naar gezinssystemen kan worden gekeken. Kluwengezinnen en los-zandgezinnen Zoals gezegd, moeten de grenzen tussen de subsystemen duidelijk zijn, maar moet er ook sprake zijn van enige mate van flexibiliteit. Gezinnen waarbij de grenzen tussen de subsystemen onduidelijk zijn, noemen we kluwengezinnen. In deze gezinnen weet iedereen alles van elkaar. Er is zo n sterke verbondenheid tussen de gezinsleden dat er weinig ruimte voor autonomie is voor de individuele gezinsleden. Gezinnen waarbij juist heel strak aan de grenzen wordt vastgehouden, noemen we loszandgezinnen. In deze gezinnen zijn de subsystemen star van elkaar gescheiden. Heeft een gezinslid problemen, dan merken andere gezinsleden dat nauwelijks op. De gezinsleden leven langs elkaar heen (Weerman, 2006). Een manier om een gezinssysteem te typeren, waarbij we de termen kluwengezinnen en los-zandgezinnen terug zien, is om het gezinssysteem in te delen volgens het Circumplex Model van Olsen (Choy, Pont & Doreleijers, 2003). Dit systeem deelt gezinnen op in verschillende types op basis van twee dimensies van het gezinsfunctioneren: gezinscohesie en gezinsadaptatie. Voor beide dimensies geldt dat er onderscheid te maken is tussen vier verschillende niveaus. Gezinscohesie. De as gezinscohesie gaat over de gebondenheid die gezinsleden ten opzichte van elkaar ervaren. Als er sprake is van een zeer lage cohesie, dan spreken we van loszandgezinnen. Als er sprake is van een zeer hoge cohesie, dan spreken we van kluwengezinnen. Daartussen bevinden zich nog twee middenniveaus, die we kunnen aanduiden met individueel gericht en gezamenlijk gericht. 690

91 Gezinsadaptatie. De as gezinsadaptatie gaat over de mate waarin gezinnen in staat zijn om zich aan te passen aan veranderende interne en externe omstandigheden. Gezinnen die daar minimaal toe in staat zijn, worden door het model getypeerd als rigide. Gezinnen die zich maximaal aanpassen zijn de chaotische gezinnen. Ook op deze dimensie zijn twee tussenniveaus te onderscheiden. Deze gezinnen worden omschreven als gestructureerd en flexibel. Door een gezin op beide dimensies op één van de vier niveaus in te delen, wordt het gezin ondergebracht bij één van de zestien mogelijke gezinsstijlen (zie ook onderstaande figuur). Deze zestien gezinsstijlen zijn onder te verdelen in functionele gezinsstijlen, onevenwichtige gezinsstijlen en disfunctionele gezinsstijlen: Functionele gezinsstijl 1. Individueel gericht, flexibel 2. Gezamenlijk gericht, flexibel 3. Individueel gericht, gestructureerd 4. Gezamenlijk gericht, gestructureerd Onevenwichtige gezinsstijlen 5. Individueel gericht, chaotisch 6. Gezamenlijk gericht, chaotisch 7. Los zand, flexibel 8. Kluwen, flexibel 9. Los zand, gestructureerd 10. Kluwen, gestructureerd 11. Individueel gericht, rigide 12. Gezamenlijk gericht, rigide Disfunctionele gezinsstijlen 13. Chaotisch, los zand 14. Chaotisch, kluwen 15. Rigide, los zand 16. Rigide, kluwen Onder multiprobleemgezinnen komen chaotische los-zandgezinnen en rigide kluwengezinnen veel voor, evenals gezamenlijk gerichte, chaotische gezinnen en flexibele los-zandgezinnen. De indeling volgens het Circumplex Model van Olsen helpt de gezinsbehandelaar om inzicht te krijgen in het type gezin waarmee hij aan de slag gaat en om richting te geven aan de hulpverlening. In kluwengezinnen kan de gezinsbehandelaar bijvoorbeeld met de gezinsleden bespreken hoe ze elkaar meer ruimte kunnen geven. In los-zandgezinnen is het juist zaak de cohesie in het gezin te vergroten. De gezinsbehandelaar en de gezinsleden bespreken samen hoe ze daaraan kunnen werken, bijvoorbeeld door op vier vaste avonden in de week altijd als gezin samen te eten of doordat moeder altijd aan haar kinderen vraagt hoe het op school geweest is als de kinderen thuis komen uit school. 691

92 Coalities Wanneer het ene subsysteem zich tegen het andere subsysteem keert, spreken we van een coalitie. Het bestaan van coalities hoeft op zich geen probleem te zijn. Er zijn voorbeelden van coalities die in veel gezinnen voorkomen en normaal zijn. Bijvoorbeeld wanneer oudere kinderen in het gezin zich tegen de jongere kinderen in het gezin keren: zij mogen niet mee doen met een bepaald spelletje, want dat is alleen voor grote kinderen. Coalities worden wel een probleem wanneer zij rigide zijn en een bedreiging vormen voor andere subsystemen. Dit is met name het geval wanneer coalities over de grenzen van het hiërarchische systeem heen lopen, zoals een coalitie tussen ouder en kind. De grens tussen ouder- en kindsysteem vervaagt. Een voorbeeld is wanneer moeder met haar dochter de relatieproblemen tussen haar en haar man bespreekt. De dochter krijgt hiermee verantwoordelijkheden die niet passen bij een kind. Dit noemen we parentificatie. Een ander voorbeeld van parentificatie is dat een ouder kind binnen het gezin de verantwoordelijkheid krijgt voor het zorgen voor zijn jongere broertje of zusje. Dit kan onder andere optreden wanneer een ouder langdurig ziek is of kampt met psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking (Weerman, 2006). Zondebok Hier boven werd al duidelijk dat binnen de systeembenadering het probleem van een individu altijd gezien moet worden in de context van het systeem. Het probleem wordt mede in stand gehouden door het systeem en beïnvloedt op zijn beurt ook het systeem. Soms worden gezinsproblemen het duidelijkst zichtbaar bij één persoon: de zondebok. Hierdoor lijkt het alsof er slechts sprake is van een individueel probleem en er binnen het gezin niets aan de hand is. De gezinsproblemen worden op deze manier buiten beschouwing gelaten. Een voorbeeld: een 15-jarige dochter rookt sinds twee jaar en is het afgelopen jaar ook softdrugs gaan gebruiken. Daarnaast spijbelt ze veel. Haar moeder is hier achter gekomen en is woedend. Het lijkt alsof hier sprake is van een individueel probleem van de dochter. Bij nader inzien blijkt echter dat de dochter al drie jaar de zorg voor haar inmiddels 5- jarige broertje op zich neemt. Drie jaar geleden zijn haar ouders gescheiden en sindsdien kampt moeder met een depressie. Om aan de verantwoordelijkheden van alledag te ontsnappen is de dochter steeds meer gaan spijbelen en is ze in contact gekomen met een groepje jongeren dat dagelijks softdrugs gebruikt. Al snel begon ze zelf ook met blowen. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat aan het probleem van de dochter een gezinsprobleem ten grondslag ligt (Weerman, 2006). 692

93 Loyaliteitsconflicten Met name bij kinderen van wie de ouders gescheiden zijn of van wie de ouders een problematische relatie hebben, kan het lastig zijn om aan beide ouders loyaal te blijven. Soms dwingen ouders het kind er toe, al dan niet bewust, om partij te kiezen voor de ene of de andere ouder. Dit gebeurt wanneer de ene ouder zich in het bijzijn van het kind negatief uit laat over de andere ouder. Een voorbeeld: vader (gescheiden) neemt zijn kinderen mee op een luxe vakantie. Hij benadrukt op vakantie telkens dat hij tenminste in staat is om zijn kinderen een goede vakantie te bezorgen. Als ze het van hun moeder moesten hebben, dan zouden ze nooit op vakantie gaan. De kinderen beamen dat, ze vinden de vakantie immers geweldig. Ze worden hiermee gedwongen zich als het ware tegen hun moeder te keren. Wanneer jeugdigen alleen trouw kunnen zijn aan de ene ouder ten koste van trouw aan de andere ouder kan er sprake zijn van een gespleten loyaliteit (Weerman, 2006). Intergenerationele problemen Een van de systeembenaderingen is de intergenerationele of contextuele benadering, waarvan Nagy de grondlegger is. Deze benadering pleit ervoor problemen van gezinnen te bezien vanuit de context van de familiegeschiedenis (zie Weerman, 2006). Nagy ziet relaties als emotionele winst- en verliesrekeningen. In relaties is het zowel geven als ontvangen. In gezonde relaties is daar een goede balans tussen: iemand geeft iets aan de ander en ontvangt iets van de ander. Als de een veel geeft en weinig ontvangt en de ander geeft weinig en ontvangt vooral, dan raakt de balans verstoord. Dit kan tot problemen leiden, doordat het tekort dat iemand krijgt op destructieve wijze wordt opgelost. Bijvoorbeeld door hele hoge eisen aan iemand te stellen en weinig rekening met iemand te houden, omdat de persoon vindt dat hij daar recht op heeft. In ouder-kindrelaties is het normaal dat ouders vooral geven. Het is niet reëel om van jeugdigen in gelijke mate iets terug te verwachten. In multiprobleemgezinnen komt het nogal eens voor dat ouders zich te kort gedaan voelen in hun eigen jeugd. Ze hebben weinig ontvangen. Hun eigen ouders waren emotioneel niet beschikbaar, er werd veel van hen verwacht zonder dat daar waardering voor was of ze werden mishandeld. Hierdoor kunnen ouders het gevoel hebben dat ze nu het recht hebben om veel te vragen van hun kinderen. Ze zijn vaak onbewust op zoek naar compensatie voor wat ze zelf in hun jeugd niet hebben gekregen. Dit kan betekenen dat ook in deze generatie ouders vooral ontvangen en minder geven en de kinderen dus relatief weinig ontvangen en veel geven. Op deze manier worden problemen over verschillende generaties in stand gehouden. 7.3 Technieken om gezinssystemen in kaart te brengen In deze paragraaf behandelen we enkele technieken die de gezinsbehandelaar kan inzetten om gezinssystemen in kaart te brengen. Dit doet de gezinsbehandelaar om zicht te krijgen op de subsystemen binnen het gezin en op verstoorde relaties tussen subsystemen en disfunctionele patronen. Met disfunctionele patronen bedoelen we ingesleten manieren waarop gezinsleden met elkaar omgaan en met elkaar communiceren die niet productief zijn. Ze kunnen een of meer gezinsleden bijvoorbeeld belemmeren. Natuurlijk brengt de gezinsbehandelaar gezinssystemen niet alleen in kaart om zelf meer inzicht te krijgen. Het is juist ook bedoeld om de gezinsleden inzicht te geven en hen te laten in zien dat ze zelf invloed hebben op het gezinsfunctioneren. Daardoor neemt de kans toe dat ze zichzelf gaan zien als deel van de oplossing. Genogram Om een beeld te krijgen hoe het gezin en de familie er uit zien, kunnen de gezinsleden met ondersteuning van de gezinsbehandelaar een genogram maken (Weerman, 2006). Wellicht gebeurde dit ook al in de startfase (zie hoofdstuk 3) of om de mogelijke steunbronnen in het netwerk van het gezin in kaart te brengen (zie hoofdstuk 8). Een genogram is een soort stamboom van de familie 693

94 waarin ook de verschillende relaties getypeerd worden. In het genogram worden bijvoorbeeld huwelijken, relaties, scheidingen, overlijdens en geboorten weergegeven. Hiervoor worden bepaalde symbolen gebruikt (zie bijlage 7.1). Naar aanleiding van het genogram gaan de gezinsbehandelaar en gezinsleden met elkaar in gesprek. In eerste instantie gaat het om vragen ter verduidelijking van het genogram, zoals: - Wat zijn belangrijke data, zoals geboorte- en overlijdensdata van familieleden? - Wanneer is de relatie tussen persoon A en B ontstaan? - Hoe lang hebben persoon X en Y een relatie gehad? Vervolgens komen meer verdiepende vragen aan de orde, bijvoorbeeld: - Welke familieleden zijn belangrijk voor jullie? Waarom? - Met welke familieleden heb je geen contact meer? Waarom niet? - Welke bijzondere gebeurtenissen hebben er in binnen de familie plaatsgevonden? - Is er een familiegeheim? - Zijn er familieleden met een verslaving of ziekte? - Wat uit je eigen opvoeding zou je mee willen nemen naar de opvoeding van je kinderen en wat juist niet? - Wie is je steun en toeverlaat? Of: Wie helpt je als je verdriet hebt? - Wie of welke dingen zijn er nog niet getekend die wel belangrijk zijn? In bijlage 7.2 zijn nog meer voorbeeldvragen opgenomen. Het maken en bespreken van het genogram geeft de gezinsleden en de gezinsbehandelaar inzicht in de familiestructuur en de relaties die daarbinnen een rol spelen en in eventuele patronen die van generatie op generatie zijn doorgegeven. Daarnaast is het genogram ook een middel om belangrijke familiegebeurtenissen naar boven te halen. Het genogram en de vragen vormen een hulpmiddel voor een gesprek, geen blauwdruk. De gezinsbehandelaar IAG kan gezinsleden bijvoorbeeld ook vragen stellen als: Wat valt je zelf op in je familie? Kan je daar wat meer over vertellen?. Circulair vragen stellen (zie 7.4) kan hierbij ook behulpzaam zijn. Tekeningen Om zicht te krijgen op de beleving van jeugdigen en ouders ten aanzien van hun positie in het gezin, kan de gezinsbehandelaar de verschillende gezinsleden een tekening laten maken. De gezinsbehandelaar tekent een voertuig op papier, bijvoorbeeld een trein of een boot. Hij vraagt elk gezinslid om in het voertuig te tekenen waar hij of zij zit. Ook kan de gezinsbehandelaar vragen waar de andere gezinsleden in het voertuig zitten volgens het betreffende gezinslid. Naar aanleiding van de tekening gaat de gezinsbehandelaar met de gezinsleden in gesprek: Hoe komt het dat je jezelf op die hebt plek getekend? Hoe komt het dat je je oma ook getekend hebt (bijvoorbeeld)? Op welke plek zou je het liefst willen zitten en hoe komt dat?. De gezinsbehandelaar kijkt met de gezinsleden naar de verschillen tussen de tekeningen en gaat daar over in gesprek: Jij hebt jezelf achter in de trein getekend, maar je broer heeft jou bovenop de trein getekend. Hoe komt het dat je jezelf achterin hebt getekend? En (gericht aan de broer) hoe komt het dat jij je broertje boven op de trein hebt getekend?. Op deze manier worden de verschillende gezinsleden zich ervan bewust dat er verschillen zijn tussen de gezinsleden hoe zij hun eigen positie en die van de anderen beleven. Tekeningen kunnen ook gebruikt worden om naar het toekomstperspectief te vragen: in welke richting gaat je trein of boot? Of om te zoeken naar uitzonderingen op de ontstane situatie, wanneer was er een moment dat iedereen anders in de boot zat? Hoe kwam dat, wat was er toen anders? Triades De gezinsbehandelaar is zich goed bewust van het bestaan van allerlei relaties, zowel tussen gezinsleden onderling als tussen gezinsleden en anderen buiten het gezin. Het gaat dan niet alleen om relaties tussen twee personen of tussen twee subsystemen, maar ook om relaties tussen drie 694

95 personen of drie systemen: triades. In triades spelen drie relaties een rol: de relatie tussen A en B, de relatie tussen B en C en de relatie tussen A en C (zie plaatje hier onder; Choy, Pont& Dorelijers, 2003). Om het concreet te maken staat A in onderstaand voorbeeld voor moeder, B voor vader en C voor de zoon. A (moeder) C (zoon) B (vader) Triades kunnen in evenwicht zijn en niet in evenwicht zijn. Als bovenstaand model in evenwicht is, is er sprake van een goede relatie tussen de ouders, tussen moeder en zoon en tussen vader en zoon. Wanneer er geen evenwicht is, kan er bijvoorbeeld sprake zijn van de volgende situatie: vader en moeder hebben geen goede relatie. De relatie van moeder met zoon is goed. Moeder spreekt zich negatief uit over vader tegen haar zoon. Voor de zoon is het lastig om de relatie met vader goed te houden en niet partij te kiezen voor zijn moeder. Hoe vaker moeder zich negatief uit over vader tegen haar zoon, hoe lastiger het wordt om de relatie tussen vader en zoon goed te houden. De zoon komt in een loyaliteitsconflict terecht: hij wordt als het ware gedwongen om partij te kiezen voor één van zijn ouders. Een ander voorbeeld van een triade is de relatie tussen de gezinsbehandelaar, de ouders en de kinderen. Stel dat de ouders en de jeugdigen een goede band met elkaar hebben en dat de ouders erg wantrouwend tegenover de hulpverlening staan. Ze zien het eigenlijk niet zitten dat de gezinsbehandelaar bij hen thuis komt. De gezinsbehandelaar weet dan dat de jeugdigen waarschijnlijk ook niet staan te springen dat er een gezinsbehandelaar over de vloer komt. De kans is groot dat de ouders tegen hun kinderen hebben gezegd dat deze gezinsbehandelaar ook wel niks zal zijn en dat zij hierdoor ook lage of negatieve verwachtingen hebben van de hulpverlening. Deze voorbeelden maken duidelijk dat de ene relatie binnen het systeem de andere relatie beïnvloedt (circulaire causaliteit). De gezinsbehandelaar kan deze triades samen met de gezinsleden in kaart brengen. Hij tekent op een vel papier drie hokjes, zoals in bovenstaand plaatje, die elk voor een persoon of subsysteem (bijv. de school ) staan. Hij gaat met de gezinsleden in gesprek over hoe de relaties tussen deze drie partijen zijn en hoe de relaties elkaar beïnvloeden. Dit geeft de gezinsbehandelaar inzicht in relaties die binnen het gezin en tussen het gezin en daarbuiten spelen en het maakt gezinsleden bewust dat relaties elkaar onderling beïnvloeden. Vervolgens kan hij met de gezinsleden op zoek gaan naar wat er al goed gaat. In welke situaties ging de communicatie tussen gezinsleden goed? Hoe kwam dat? Wat deden de verschillende gezinsleden toen? Wat zouden de gezinsleden vaker kunnen doen? 7.4 Technieken om de communicatie in het gezin te verbeteren Gezinsbehandelaars IAG kunnen verschillende technieken inzetten om de communicatie in het gezin te verbeteren. Daarmee worden het gezin als systeem en de subsystemen daarbinnen weer in balans 695

Handleiding voor gezinsmedewerkers. Han Spanjaard Marianne Haspels

Handleiding voor gezinsmedewerkers. Han Spanjaard Marianne Haspels Families First Handleiding voor gezinsmedewerkers Han Spanjaard Marianne Haspels INHOUD Inleiding 1. De basis van Families First 1.1 Filosofie van Families First 1.2 Kenmerken van Families First 1.3 Competentiemodel

Nadere informatie

Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG)

Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) Interventie Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) Samenvatting Doelgroep De doelgroep van IAG zijn gezinnen met minimaal één kind tussen 0 en 18 (23) jaar. In de praktijk zijn de kinderen in het

Nadere informatie

OVERZICHT INHOUD TRAINING

OVERZICHT INHOUD TRAINING OVERZICHT INHOUD TRAINING Ouderschap Blijft BIJEENKOMST 1 Kennismaking en informatie over Ouderschap Blijft BIJEENKOMST 2 Motiverende gespreksvoering BIJEENKOMST 3 Oplossingsgericht werken BIJEENKOMST

Nadere informatie

Hulp voor gezinnen met meerdere, complexe problemen. Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling

Hulp voor gezinnen met meerdere, complexe problemen. Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling Hulp voor gezinnen met meerdere, complexe problemen. Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling Voorkomen dat het uit de hand loopt. Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling Gezinnen kunnen vastlopen in de opvoeding.

Nadere informatie

(de casus Van Kooten, deel III) 179

(de casus Van Kooten, deel III) 179 Inhoud Inleiding 11 Hoofdstuk 1 Intensieve gezinsbegeleiding: doelen, doelgroep & filosofie 17 1.1 Inleiding 17 1.2 IGB, doelgroep en doelen 18 1.2.1 Ambulante gezinsbegeleiding 18 1.2.2 Gezinsbegeleiding

Nadere informatie

Competentieprofiel voor coaches

Competentieprofiel voor coaches Competentieprofiel voor coaches I. Visie op coaching Kwaliteit in coaching wordt in hoge mate bepaald door de bijdrage die de coach biedt aan: 1. Het leerproces van de klant in relatie tot diens werkcontext.

Nadere informatie

Video Interactie Begeleiding (VlB) bij de omgangsregeling van verstandelijk beperkte ouders en hun kind(eren) in pleegzorg.

Video Interactie Begeleiding (VlB) bij de omgangsregeling van verstandelijk beperkte ouders en hun kind(eren) in pleegzorg. Video Interactie Begeleiding (VlB) bij de omgangsregeling van verstandelijk beperkte ouders en hun kind(eren) in pleegzorg. Inleiding: Vanaf 2006 heeft de William Schrikker Pleegzorg geëxperimenteerd met

Nadere informatie

Het gezin centraal. Handboek voor ambulante hulpverleners. Arjan Bolt

Het gezin centraal. Handboek voor ambulante hulpverleners. Arjan Bolt Het gezin centraal Handboek voor ambulante hulpverleners Arjan Bolt Het gezin centraal Handboek voor ambulante hulpverleners Arjan Bolt ISBN-10: 90 6665 655 7 ISBN-13: 978 90 6665 655 0 NUR 847 2006 B.V.

Nadere informatie

Trainingen, workshops en coaching

Trainingen, workshops en coaching Trainingen, workshops en coaching Aanbod 2015-2016 professionals en gemeenten Beschermen & Versterken Trainingen, workshops en coaching De Jeugd- & Gezinsbeschermers zet zich in voor de bescherming van

Nadere informatie

Bron: Handleiding bij feedbackkader, Marjoleine Dobbelaer, Onderwijsinspectie 2013

Bron: Handleiding bij feedbackkader, Marjoleine Dobbelaer, Onderwijsinspectie 2013 Effectief feedback geven en ontvangen Bron: Handleiding bij feedbackkader, Marjoleine Dobbelaer, nderwijsinspectie 2013 Inleiding Deze handleiding is geschreven ter ondersteuning van het gebruik van het

Nadere informatie

Multiprobleemgezinnen

Multiprobleemgezinnen Richtlijn Multiprobleemgezinnen Mariska van der Steege, 14 juni 2018 Nationale bijscholingsdag voor jeugd- en gezinsprofessionals Programma workshop Richtlijn doornemen rond vijf onderwerpen; Focus op

Nadere informatie

Literatuur 145. Het Nederlands Jeugdinstituut: kennis over jeugd en opvoeding 173

Literatuur 145. Het Nederlands Jeugdinstituut: kennis over jeugd en opvoeding 173 Inhoud Inleiding 7 Deel 1: Theorie 1. Kindermishandeling in het kort 13 1.1 Inleiding 13 1.2 Aard en omvang 13 1.3 Het ontstaan van mishandeling en verwaarlozing 18 1.4 Gevolgen van kindermishandeling

Nadere informatie

Zorgmodule Intensief Kort Ambulant

Zorgmodule Intensief Kort Ambulant Zorgmodule Intensief Kort Ambulant Zorgaanspraak: Zorgaanbieder: Jeugdhulp Thuis Individueel Entréa HULPVRAAG Doelgroepen De doelgroep bestaat uit in Gelderland-Zuid woonachtige gezinnen waarvan één of

Nadere informatie

Op weg naar meer kennis over wat werkt voor multiprobleemgezinnen (MPG) MSc L. (Loraine) Visscher, Universitair Medisch Centrum Groningen

Op weg naar meer kennis over wat werkt voor multiprobleemgezinnen (MPG) MSc L. (Loraine) Visscher, Universitair Medisch Centrum Groningen Op weg naar meer kennis over wat werkt voor multiprobleemgezinnen (MPG) MSc L. (Loraine) Visscher, Universitair Medisch Centrum Groningen Consortium ZOP&MPG Aanleiding In de Databank Effectieve Interventies

Nadere informatie

Ondersteuning aan Huis

Ondersteuning aan Huis Ondersteuning aan Huis De Twentse Zorgcentra De Twentse Zorgcentra is de grootste aanbieder van zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking in Twente. Ruim 1.900 cliënten maken

Nadere informatie

Persoonlijkheidsstoornissen Kortdurend Behandelaanbod

Persoonlijkheidsstoornissen Kortdurend Behandelaanbod Persoonlijkheidsstoornissen Kortdurend Behandelaanbod U bent niet de enige Een op de tien Nederlanders heeft te maken met een persoonlijkheidsstoornis of heeft trekken hiervan. De Riagg Maastricht is gespecialiseerd

Nadere informatie

Methodisch werken binnen de sociale wijkteams: hoe doe je dat?

Methodisch werken binnen de sociale wijkteams: hoe doe je dat? Methodisch werken binnen de sociale wijkteams: hoe doe je dat? Marianne Haspels Marca Geeraets 24 maart 2015 m.haspels@piresearch.nl m.geeraets@piresearch.nl Sociale wijkteams Methodisch werken: - Gericht

Nadere informatie

Prof. dr. Geert Jan Stams Universiteit van Amsterdam

Prof. dr. Geert Jan Stams Universiteit van Amsterdam Prof. dr. Geert Jan Stams Universiteit van Amsterdam Samen met Jeugdige Taken van de Gezinsvoogd/Casemanager/ Gezinsmanager Opvoeder(s) / verzorger(s) Hulpverleners, behandelaars Andere professionals en

Nadere informatie

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster [PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster! Hoofdzaken Ster Copyright EffectenSter BV 2014 Hoofdzaken Ster SOCIALE VAARDIGHEDEN VERSLAVING DOELEN EN MOTIVATIE 10 9 8 10 9 8 7 6 4 3 2 1 7 6 4 3 2 1 10 9

Nadere informatie

OPLOSSINGSGERICHT WERKEN MET JONGEREN MISSION POSSIBLE

OPLOSSINGSGERICHT WERKEN MET JONGEREN MISSION POSSIBLE OPLOSSINGSGERICHT WERKEN MET JONGEREN MISSION POSSIBLE OPEN INSCHRIJVING IN UTRECHT WAT IS MISSION POSSIBLE? Bent u geïnteresseerd te ontdekken waar de motivatie van jongeren ligt om hun problemen zelf

Nadere informatie

Werken met multipele allianties

Werken met multipele allianties Werken met multipele allianties In gezinnen met meervoudige en complexe problemen Huub Pijnenburg Marieke de Greef Marion van Hattum Ron Scholte Thema s voor vandaag 1 2 3 4 5 Alliantie Een goede alliantie:

Nadere informatie

Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding

Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding Informatie over Thuisbegeleiding Thuisbegeleiding biedt hulp aan multiproblemgezinnen en risicogezinnen, en aan volwassenen met psychiatrische

Nadere informatie

Mensen met licht verstandelijke beperking met moeilijk verstaanbaar gedrag

Mensen met licht verstandelijke beperking met moeilijk verstaanbaar gedrag Keuzedeel mbo Mensen met licht verstandelijke beperking met moeilijk verstaanbaar gedrag behorend bij één of meerdere kwalificaties mbo Op dit moment is een wijziging van de WEB in voorbereiding waarmee

Nadere informatie

Werkbladen. Wat werkt in de pleegzorg?

Werkbladen.  Wat werkt in de pleegzorg? Werkbladen www.nji.nl/watwerkt Wat werkt in de pleegzorg? Wat werkt in de pleegzorg? Het Nederlands Jeugdinstituut beschrijft in de publicatie Wat werkt in de pleegzorg? wat er uit wetenschappelijk onderzoek

Nadere informatie

Utrecht, september 2010 Gerjoke Wilmink directeur Nibud

Utrecht, september 2010 Gerjoke Wilmink directeur Nibud Voorwoord Ongeveer twee jaar geleden publiceerde het Nibud Geld en Gedrag, Budgetbegeleiding voor de beroepspraktijk. Het boek werd enthousiast ontvangen door het werkveld, vooral vanwege de competenties

Nadere informatie

ABC - Ambulant Behandelcentrum

ABC - Ambulant Behandelcentrum ABC - Ambulant Behandelcentrum Als het thuis en/of op school dreigt vast te lopen Informatie voor verwijzers Kom verder! www.ln5.nl Vergroten van sociale competenties. Vergroten zelfbeeld/zelfvertrouwen.

Nadere informatie

Kortdurende hulpverleningstrajecten Maasland

Kortdurende hulpverleningstrajecten Maasland Kortdurende hulpverleningstrajecten Maasland 1. Individuele sociale vaardigheidstraining 2. Sociale vaardigheidstraining groep 12-/12+ 3. Gezinsbegeleiding (6+) 4. Gezinsbegeleiding (0-6 jaar) 5. Individuele

Nadere informatie

Tips bij het in gesprek gaan met een burger met een licht verstandelijke beperking

Tips bij het in gesprek gaan met een burger met een licht verstandelijke beperking Tips bij het in gesprek gaan met een burger met een licht verstandelijke beperking S.N. Kuik (2014, ongepubliceerd) Inleiding Het in Gesprek gaan met iemand met een LVB vergt nogal wat van Gespreksvoerders.

Nadere informatie

Voor wie zijn de kind-jongere trainingen bedoeld? Hulpaanbod

Voor wie zijn de kind-jongere trainingen bedoeld? Hulpaanbod Voor wie zijn de kind-jongere trainingen bedoeld? - Normaal begaafde kinderen van 4 tot 13 jaar, woonachtig in de regio Gelderland-Zuid, die in hun gedrag signalen afgeven die mogelijk duiden op een problematische

Nadere informatie

Gedrag en leren van kinderen met psychiatrische problemen en/of gedragsstoornissen. Jan Bijstra (RENN4) Henderien Steenbeek (RUG)

Gedrag en leren van kinderen met psychiatrische problemen en/of gedragsstoornissen. Jan Bijstra (RENN4) Henderien Steenbeek (RUG) Gedrag en leren van kinderen met psychiatrische problemen en/of gedragsstoornissen Jan Bijstra (RENN4) Henderien Steenbeek (RUG) Cluster 1: visueel gehandicapt REGIONALE Cluster 3: lichamelijk en verstandelijk

Nadere informatie

Reader Gespreksvoering

Reader Gespreksvoering Reader Gespreksvoering Achtergrondinformatie Soorten vragen Actief Luisteren Slecht nieuws Gesprek Fasen in het gesprek Soorten Vragen In een gesprek kun je verschillende soorten vragen stellen. Al je

Nadere informatie

Familiegroepsplan in Oldenzaal. Terugblik na een jaar transformatie

Familiegroepsplan in Oldenzaal. Terugblik na een jaar transformatie Familiegroepsplan in Oldenzaal Terugblik na een jaar transformatie Familiegroepsplan in Oldenzaal Als één van de weinige gemeenten heeft de gemeente Oldenzaal het familiegroepsplan structureel ingebed

Nadere informatie

Hulp voor jonge ouders. Informatie voor professionals

Hulp voor jonge ouders. Informatie voor professionals Hulp voor jonge ouders Informatie voor professionals Zorg voor kwetsbare meiden Meiden tussen de 16 en 27 jaar die zwanger zijn, of een kind hebben gekregen, kunnen terecht bij Vitree. Het gaat om kwetsbare

Nadere informatie

De oplossingsgerichte flowchart

De oplossingsgerichte flowchart De oplossingsgerichte flowchart Inleiding De oplossingsgerichte flowchart is een hulpmiddel om de werkrelatie te beschrijven tussen cliënt en hulpverlener. Het instrument kan bij elke client-hulpverlener

Nadere informatie

Evidence-based interventies voor agressieregulatie en woedebeheersing

Evidence-based interventies voor agressieregulatie en woedebeheersing Evidence-based interventies voor agressieregulatie en woedebeheersing Hoe vergelijk je methodieken op basis van welke criteria? Marjolein Oudhof Mariska van der Steege 23 april 2009 Inhoud workshop Werken

Nadere informatie

Tabel 2: Overzicht programma in middelen, doelen en leerstijlen in fase 2

Tabel 2: Overzicht programma in middelen, doelen en leerstijlen in fase 2 Bijlage Romeo Deze bijlage hoort bij de beschrijving van de interventie Romeo, zoals die is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies. Meer informatie: www.nji.nl/jeugdinterventies December

Nadere informatie

STOP 4-7 programma. Samen sterker Terug. Pad

STOP 4-7 programma. Samen sterker Terug. Pad STOP 4-7 programma Samen sterker Terug Op Pad STOP 4-7 PROGRAMMA Samen sterker Terug Op Pad Ecologisch (samen) en positief (sterker terug op pad) Een vroeg interventie- of preventieprogramma: kindtraining

Nadere informatie

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties Het gaat om de volgende zeven verandercompetenties. De competenties worden eerst toegelicht en vervolgens in een vragenlijst verwerkt. Veranderkundige

Nadere informatie

Gezinsbehandeling (IOG) bij kinderen met gedragsproblemen Sterker in de samenleving.

Gezinsbehandeling (IOG) bij kinderen met gedragsproblemen Sterker in de samenleving. Gezinsbehandeling (IOG) bij kinderen met gedragsproblemen Sterker in de samenleving. Powered by Pluryn Marco is acht jaar en heeft een licht verstandelijke beperking. Daarnaast heeft hij gedrags-, leer-,

Nadere informatie

Hulp voor vluchtelingenkinderen en hun ouders. Wat kan Altra bieden?

Hulp voor vluchtelingenkinderen en hun ouders. Wat kan Altra bieden? Hulp voor vluchtelingenkinderen en hun ouders Wat kan Altra bieden? Problemen & Risico s Beschermende factoren Bouwstenen jeugdhulp van Altra Verlies familie en verlatingsangst Veilige basis, vertrouwen

Nadere informatie

Het White Box model:

Het White Box model: Het White Box model: Een krachtige veranderstrategie die mensen in beweging brengt. Visie, aanpak en trainingsadvies Een waardevol gespreksmodel voor consulenten in het sociaal domein om eigen initiatief

Nadere informatie

HULPVRAAG Doelgroepen Doelstellingen

HULPVRAAG Doelgroepen Doelstellingen Zorgmodule Fasehuis Zorgaanspraak: Zorgaanbieder: Verblijf met behandeling Entréa HULPVRAAG Doelgroepen De doelgroep bestaat uit normaal begaafde jeugdigen van 16-18 jaar, woonachtig in de regio Gelderland-Midden

Nadere informatie

SOCIALE VEERKRACHT OUDEREN. Jenneke van Pijpen Tot stand gekomen met Ben Sajetcentrum en Vilans

SOCIALE VEERKRACHT OUDEREN. Jenneke van Pijpen Tot stand gekomen met Ben Sajetcentrum en Vilans SOCIALE VEERKRACHT OUDEREN Jenneke van Pijpen Tot stand gekomen met Ben Sajetcentrum en Vilans EVEN VOORSTELLEN JENNEKE VAN PIJPEN v In veel verschillende rollen betrokken bij de ouderenzorg. v Tot 1 januari

Nadere informatie

Trainingsaanbod. Studiecentrum Bureau Jeugdzorg Utrecht Voor beroepskrachten die met ouders en kinderen werken

Trainingsaanbod. Studiecentrum Bureau Jeugdzorg Utrecht Voor beroepskrachten die met ouders en kinderen werken Trainingsaanbod Studiecentrum Bureau Jeugdzorg Utrecht Voor beroepskrachten die met ouders en kinderen werken 1 Trainingsaanbod Als beroepskracht hoort en ziet u veel en bent u vaak de eerste die mogelijke

Nadere informatie

Kliniek Ouder & Kind

Kliniek Ouder & Kind Kliniek Ouder & Kind Voor wie? Heb je last van heftige emoties zoals verdriet, somberheid, wanhoop, angst, boosheid of een wisseling van heftige emoties (dan weer blij, dan weer boos, dan weer verdrietig)

Nadere informatie

Het White Box model:

Het White Box model: Het White Box model: Een krachtige veranderstrategie die mensen in beweging brengt. Visie, aanpak en trainingsadvies Een waardevol gespreksmodel voor, WMO en Jeugdwet, consulenten om eigen initiatief en

Nadere informatie

De Budget Ster: omgaan met je schulden

De Budget Ster: omgaan met je schulden De Budget Ster: omgaan met je schulden Budget Ster Copyright EffectenSter BV 2014 Budget Ster MOTIVATIE EN VERANTWOORDELIJKHEID STRESS DOOR SCHULDEN BASISVAARDIGHEDEN STABILITEIT FINANCIEEL ADMINISTRATIEVE

Nadere informatie

Wat heeft dit kind nodig?

Wat heeft dit kind nodig? ADHD PDD-NOS Leerstoornis Gedragsstoornis Team Wat heeft dit kind nodig? Lynn leest in haar leesboek. Tegelijkertijd tikt ze constant met haar pen op haar tafel. Dat doet ze wel vaker. De kinderen van

Nadere informatie

SPECIALE AANDACHT GEVRAAGD. Informatie en advies voor de praktijkbegeleider

SPECIALE AANDACHT GEVRAAGD. Informatie en advies voor de praktijkbegeleider Informatie en advies voor de praktijkbegeleider SPECIALE AANDACHT GEVRAAGD VOOR EEN STAGIAIRE MET BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS IN DE WERKSITUATIE Inzicht, herkennen, handelen Gemiddeld één op de

Nadere informatie

24 uurshulp. Met Cardea kun je verder!

24 uurshulp. Met Cardea kun je verder! 24 uurshulp Met Cardea kun je verder! Met Cardea kun je verder! 24 UURSHULP De meeste kinderen en jongeren wonen thuis bij hun ouders totdat ze op zichzelf gaan wonen. Toch kunnen er omstandigheden zijn,

Nadere informatie

1. Leergebiedoverstijgende kerndoelen voor het vso

1. Leergebiedoverstijgende kerndoelen voor het vso 1. Leergebiedoverstijgende kerndoelen voor het vso 1.1 Karakteristiek De leergebiedoverstijgende kerndoelen in het voortgezet speciaal onderwijs richten zich op het functioneren van jongeren op de gebieden

Nadere informatie

professionals in ontwikkeling

professionals in ontwikkeling www.ambiq.nl professionals in ontwikkeling [ samen werken aan innovatie ] Door onze krachten te bundelen kunnen we de kwaliteit van de zorg verder ontwikkelen, versterken we onze strategische positie en

Nadere informatie

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg Combinatie Jeugdzorg helpt kinderen en ouders vakkundig bij complexe vragen over opvoeden en opgroeien, zodat kinderen zich optimaal ontwikkelen en meedoen in de samenleving. Daarbij worden participatie

Nadere informatie

Ik sta er niet meer alleen voor!

Ik sta er niet meer alleen voor! Ik sta er niet meer alleen voor! Zelfredzaamheid en eigen kracht zijn centrale begrippen in onze participatiesamenleving. Eén gezin, één plan, één hulpverlener is al uitgangspunt van beleid. Daaraan wordt

Nadere informatie

Samenvatting Het draait om het kind

Samenvatting Het draait om het kind Samenvatting Het draait om het kind Visie op monitoring in de opvoedingsvariant van pleegzorg Inleiding Aangezien de pleegzorg een onvoldoende geobjectiveerd overzicht heeft van hoe het met de jeugdige

Nadere informatie

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Zelf Gevoelens Verbaal en non-verbaal primaire gevoelens beschrijven en uiten. Kwaliteiten Verbaal en non-verbaal beschrijven dat fijne en nare

Nadere informatie

Vision without action is Daydreaming. Action without vision is a Nightmare Japanse spreuk. Ellen Loykens & Marieke Boelhouwer

Vision without action is Daydreaming. Action without vision is a Nightmare Japanse spreuk. Ellen Loykens & Marieke Boelhouwer Vision without action is Daydreaming. Action without vision is a Nightmare Japanse spreuk Ellen Loykens & Marieke Boelhouwer 1. Introductie Verder 2. Doel, doelgroep en uitvoerders Verder 3. Organisatie

Nadere informatie

Intensieve Pedagogische Thuishulp komt tot wasdom

Intensieve Pedagogische Thuishulp komt tot wasdom Foto: Martine Sprangers Naar een gouden standaard Intensieve Pedagogische Thuishulp komt tot wasdom Door Mariska van der Steege Er bestaan in Nederland nogal wat varianten van Intensieve Pedagogische Thuishulp

Nadere informatie

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN TEAMNASCHOLING MULTI PROBLEEMGEZINNEN MULTI PROBLEEMGEZINNEN Multi probleemgezinnen staan bij veel hulpverleners in een slecht daglicht. Deze gezinnen hebben vaak een lange historie van min of meer mislukte

Nadere informatie

Het gedragmodel. 1. Inleiding

Het gedragmodel. 1. Inleiding Het gedragmodel 1. Inleiding Het gedragmodel is een NLP-techiek, ontwikkeld door Peter Dalmeijer (zie www.vidarte.nl) en Paul Lenferink. Het model leert ons feedback te geven waarbij we anderen op hun

Nadere informatie

Verbindingsactietraining

Verbindingsactietraining Verbindingsactietraining Vaardigheden Open vragen stellen Luisteren Samenvatten Doorvragen Herformuleren Lichaamstaal laten zien Afkoelen Stappen Werkafspraken Vertellen Voelen Willen Samen Oplossen Afspraken

Nadere informatie

Onderlegger Licht Diagnostisch Instrument tbv bepaling van het gezinsprofiel. 1. Psychische en/of psychiatrische problemen van de ouder(s)

Onderlegger Licht Diagnostisch Instrument tbv bepaling van het gezinsprofiel. 1. Psychische en/of psychiatrische problemen van de ouder(s) A. Ouderfactoren: gegeven het feit dat de interventies van de gezinscoach en de nazorgwerker gericht zijn op gedragsverandering van de gezinsleden, is het zinvol om de factoren te herkennen die (mede)

Nadere informatie

Samen sterker Terug Op Pad. Vroegtijdige ecologische aanpak van gedragsproblemen bij jonge kinderen

Samen sterker Terug Op Pad. Vroegtijdige ecologische aanpak van gedragsproblemen bij jonge kinderen Samen sterker Terug Op Pad Vroegtijdige ecologische aanpak van gedragsproblemen bij jonge kinderen STOP project van VBJK Steunpunt en Trainingscentrum Opvoeding Gesubsidieerd door het Ministerie van de

Nadere informatie

Kenmerken en eigenschappen. Community Support. Versie 6, 27 augustus 2009

Kenmerken en eigenschappen. Community Support. Versie 6, 27 augustus 2009 C Kenmerken en eigenschappen Community Support 1: Hulpbronnen uit het sociale netwerk ( familie, kennissen, buurt) worden systematisch opgespoord en benut bij de hulpverlening. Er wordt methodisch gezocht

Nadere informatie

Richtlijn / info voor ouders. Ernstige gedragsproblemen. Richtlijnen Jeugdzorg aanbevelingen voor de praktijk. NVO, NVMW en NIP

Richtlijn / info voor ouders. Ernstige gedragsproblemen. Richtlijnen Jeugdzorg aanbevelingen voor de praktijk. NVO, NVMW en NIP Richtlijn / info voor ouders Ernstige gedragsproblemen Richtlijnen Jeugdzorg aanbevelingen voor de praktijk NVO, NVMW en NIP 2013 Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut

Nadere informatie

Communiceren met ouders. Silke Jansen Orthopedagoog Gezin en Gedrag REC 4 Vierland

Communiceren met ouders. Silke Jansen Orthopedagoog Gezin en Gedrag REC 4 Vierland Communiceren met ouders Silke Jansen Orthopedagoog Gezin en Gedrag REC 4 Vierland Inhoud van de workshop 1. Kind binnen systeem 2. School en ouders gelijkwaardig? 3. Richtlijnen bij oudercontacten 4.

Nadere informatie

Maashorst helpt kinderen verder!

Maashorst helpt kinderen verder! Maashorst helpt kinderen verder! Inhoud Met goede hulp van buitenaf kunnen problemen worden opgelost. Maashorst is een betrouwbare partner met veel ervaring die u die hulp kan bieden. 5 Maashorst helpt

Nadere informatie

Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht.

Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht. Vierde nationaal congres opvoedingsondersteuning Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht. Ede,1 juni 2012 1 Opbouw workshop Coach je kind Kort voorstellen, warming up Presentatie van

Nadere informatie

BECCI: Behaviour Change Counselling Inventory

BECCI: Behaviour Change Counselling Inventory Pagina 1 van 7 BECCI: Behaviour Change Counselling Inventory Voorafgaand aan het gebruik van de BECCI checklist: Maak a.u.b. gebruik van de toegevoegde handleiding met een gedetailleerde uitleg over hoe

Nadere informatie

Inhoud. Er worden 13 richtlijnen ontwikkeld. Richtlijnen jeugdhulp? Richtlijnen: versterkend RICHTLIJNEN VOOR DE JEUGDHULP EN JEUGDBESCHERMING

Inhoud. Er worden 13 richtlijnen ontwikkeld. Richtlijnen jeugdhulp? Richtlijnen: versterkend RICHTLIJNEN VOOR DE JEUGDHULP EN JEUGDBESCHERMING Inhoud Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming Nienke Foolen (Nederlands Jeugdinstituut) Meike Koopman (Nederlands Jeugdinstituut) Pieter Jelle Moenandar (Hogeschoolvan Amsterdam) Voorstellen Korte quiz!

Nadere informatie

Richtlijnen Uithuisplaatsing. Cora Bartelink & Matthé Hak

Richtlijnen Uithuisplaatsing. Cora Bartelink & Matthé Hak Richtlijnen Uithuisplaatsing Cora Bartelink & Matthé Hak 18 april 2016 Casus Eline Moet Eline uithuisgeplaatst worden? 2 Opzet Richtlijnontwikkeling Richtlijn Uithuisplaatsing 3 Doel & uitgangspunten Doel:

Nadere informatie

Jongerenhulpverlening

Jongerenhulpverlening Jongerenhulpverlening Jouw coach naar je toekomst Sterk Huis is er voor iedereen die hulp nodig heeft. Wij bieden een warme en veilige omgeving waar je terechtkunt met grote opvoedings- en ontwikkelingsvragen.

Nadere informatie

SW-B-K1-W3 (C) Oefenopdracht C Niveau 4 Crebo: Cohort: Geldig vanaf

SW-B-K1-W3 (C) Oefenopdracht C Niveau 4 Crebo: Cohort: Geldig vanaf SW-B-K1-W3 (C) Versterkt de eigen kracht van de groep Oefenopdracht C Niveau 4 Crebo: 23185 Cohort: Geldig vanaf 01-08-2015 Colofon * Daar waar hij staat, wordt ook zij bedoeld en omgekeerd. * Waar cliënt

Nadere informatie

multiprobleem gezinnen

multiprobleem gezinnen Een literatuurstudie naar de verbinding tussen veiligheid en zorg op gebied van multiprobleem gezinnen 1. achtergrond en AANPAK Multiprobleem gezinnen (MPG) zijn al decennia lang onderwerp van studie.

Nadere informatie

2 Training of therapie/hulpverlening?

2 Training of therapie/hulpverlening? Bewustwording wordt de sleutel voor veranderen Peter is een zeer opvallende leerling die voortdurend conflicten heeft met medeleerlingen en de schoolleiding. Bij een leerlingbespreking wordt opgemerkt

Nadere informatie

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK OPLEIDING TOT

NASCHOLINGSCENTRUM MAATSCHAPPELIJK WERK OPLEIDING TOT OPLEIDING TOT OPLOSSINGSGERICHT COACH Post HBO OPLEIDING tot OPLOSSINGSGERICHT COACH VOOR WIE Teamcoaches/Teamleiders Werkbegeleiders Professionals werkzaam in het sociaal domein die een coachende functie

Nadere informatie

Overzichtskaart 3. Opvoedingsondersteuning. voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen

Overzichtskaart 3. Opvoedingsondersteuning. voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen Overzichtskaart 3 Opvoedingsondersteuning voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen Zelfreflectie-instrument individuele opvoedingsondersteuning Sommige JGZ-professionals zullen al over

Nadere informatie

VISIE OP PROBLEEMGEDRAG

VISIE OP PROBLEEMGEDRAG VISIE OP PROBLEEMGEDRAG INLEIDING Bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) kunnen zorgprofessionals en anderen terecht voor expertise over ernstig en aanhoudend probleemgedrag. Het gaat om probleemgedrag

Nadere informatie

TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD STEPPING STONES 0 12 jaar

TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD STEPPING STONES 0 12 jaar TRAINING NIVEAU 4: STANDAARD STEPPING STONES 0 12 jaar Algemene beschrijving De training Triple P Niveau 4 Standaard Stepping Stones 0 12 jaar biedt deelnemers een goede basis voor het uitvoeren van intensieve

Nadere informatie

In deze brochure beschrijven we wat video-hometraining inhoudt en welke gezinnen hiervoor in aanmerking komen.

In deze brochure beschrijven we wat video-hometraining inhoudt en welke gezinnen hiervoor in aanmerking komen. Amarilis Thuisbegeleidingsdienst Amarilis biedt video-hometraining aan. Dit is een intensieve methodiek waarbij gebruik gemaakt wordt van video-opnames in het gezin met als doel de contactuele-, relationele-

Nadere informatie

VERBINDING VAN WETENSCHAP EN PRAKTIJK IN DE WIJK. Marjan de Lange 16 mei 2017

VERBINDING VAN WETENSCHAP EN PRAKTIJK IN DE WIJK. Marjan de Lange 16 mei 2017 VERBINDING VAN WETENSCHAP EN PRAKTIJK IN DE WIJK Marjan de Lange 16 mei 2017 KERNELEMENTEN VAN EFFECTIEVE HULP Kernelementen: gemeenschappelijke bestanddelen uit meerdere interventies voor eenzelfde doelgroep

Nadere informatie

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7 kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7 Interpersoonlijke competentie Kern 1.2 Inter-persoonlijk competent Communiceren in de groep De student heeft zicht op het eigen communicatief gedrag in de klas

Nadere informatie

Tijdig ingrijpen: werkzame ingrediënten voor interventies

Tijdig ingrijpen: werkzame ingrediënten voor interventies Infosheet Tijdig ingrijpen: werkzame ingrediënten voor interventies Tijdig ingrijpen betekent voorkomen dat een de fout ingaat. Wie wil dat niet? Dat is dan ook precies wat deze infosheet beoogt: inzicht

Nadere informatie

Wijkgerichte Aanpak Kindveiligheid

Wijkgerichte Aanpak Kindveiligheid Wijkgerichte Aanpak De Wijkgerichte Aanpak is ontwikkeld en uitgevoerd met behulp van het stimuleringsprogramma SWING. SWING is ingesteld door het Ministerie van Veiligheid & Justitie om tot een nieuwe

Nadere informatie

Thermometer leerkrachthandelen

Thermometer leerkrachthandelen Thermometer leerkrachthandelen Leerlijnen en ontwikkelingslijn voor leerkrachten van WSKO 1 Inleiding Leerkracht zijn is een dynamisch en complex vak. Mensen die leerkracht zijn en binnen onze organisatie

Nadere informatie

Workshop 8 De leerkracht als medeopvoeder Sven Bussens - Fmw, Vbjk, Stop maart 2014

Workshop 8 De leerkracht als medeopvoeder Sven Bussens - Fmw, Vbjk, Stop maart 2014 Inspiratiedag Ouderbetrokkenheid: Betrokken (groot)ouders, sterke school Workshop 8 De leerkracht als medeopvoeder Sven Bussens - Fmw, Vbjk, Stop4-7 13 maart 2014 INHOUD: Referentiekaders 6 x G (RET)

Nadere informatie

AMBULANT HULPVERLENERS IAG/GEZINSCOACHES (voor 25 tot 32 uur per week voor bepaalde tijd)

AMBULANT HULPVERLENERS IAG/GEZINSCOACHES (voor 25 tot 32 uur per week voor bepaalde tijd) Interne en externe oproep Afdeling Ambulant Noord Kinderen en jeugdigen hebben het recht om op een humane en evenwichtige manier op te groeien. De hulpvraag van de cliënt is het uitgangspunt van ons handelen,

Nadere informatie

Oplossingsgerichte benadering MBO platformdag, 9 april 2015

Oplossingsgerichte benadering MBO platformdag, 9 april 2015 Oplossingsgerichte benadering MBO platformdag, 9 april 2015 Joost Iserief & Ingrid Kroezen Waarom oplossingsgerichte gespreksvoering? Praten over problemen leidt vaak niet tot oplossingen, praten over

Nadere informatie

Oplossingsgerichte gesprekken. Met kinderen

Oplossingsgerichte gesprekken. Met kinderen Oplossingsgerichte gesprekken Met kinderen VANDAAG Geeft meer richting in je gesprekken met kinderen. Leer je loslaten dat jij de oplossing moet hebben. Vanaf NU: Ga je anders handelen. Ben je gericht

Nadere informatie

even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder!

even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder! even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder! Als we over cliënten praten, bedoelen we kinderen, jongeren en hun ouders. Als we over ouders praten, bedoelen we ook eenoudergezinnen, verzorgers, voogden en/of

Nadere informatie

Samen doen. Zorgvisie. Zorg- en dienstverlening van A tot Z

Samen doen. Zorgvisie. Zorg- en dienstverlening van A tot Z Samen doen Zorgvisie Zorg- en dienstverlening van A tot Z Wat en hoe? 3 W Samen met de cliënt bepalen we wát we gaan doen en hóe we het gaan doen. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen op diverse

Nadere informatie

Iedereen sterk. Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers

Iedereen sterk. Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers Iedereen sterk Zo stimuleer je innovatief gedrag en eigenaarschap van medewerkers JANUARI 2016 Veranderen moet veranderen Verandering is in veel gevallen een top-down proces. Bestuur en management signaleren

Nadere informatie

Effectieve samenwerking: werken in driehoeken

Effectieve samenwerking: werken in driehoeken Effectieve samenwerking: werken in driehoeken Werken in driehoeken is een wijze van samenwerking die in elke organisatie, projectteam en netwerk mogelijk is. Het maakt dat we kunnen werken vanuit een heldere

Nadere informatie

Collectief aanbod Jeugd Houten

Collectief aanbod Jeugd Houten Collectief aanbod Jeugd Houten Groepsmaatschappelijk werk Santé Partners in Houten 2018-2019 1 Inhoud Blz. Training Sterk staan 9-12.... 3 Zomertraining Plezier op School (aankomende brugklassers). 4 Assertiviteitstraining

Nadere informatie

24- uursbehandeling. [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ]

24- uursbehandeling. [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ] 24- uursbehandeling [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ] In het noorden en oosten van Nederland behandelen en begeleiden wij kinderen, jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke

Nadere informatie

Kenniskring Entree van zorg

Kenniskring Entree van zorg Kenniskring Entree van zorg Aansluiting problematiek en hulp: rol van de context 12 november 2015 Het programma Psychosociale hulp voor kinderen en jongeren: welke problemen zien we waar terug? Marieke

Nadere informatie

24- uursbehandeling. [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ]

24- uursbehandeling. [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ] 24- uursbehandeling [ intensieve persoonlijke begeleiding en behandeling ] In het noorden en oosten van Nederland behandelen en begeleiden wij kinderen, jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke

Nadere informatie

Child Safety Now. Towards Effective Case Management for Families in Child Protection and Youth Parole Services I. Busschers

Child Safety Now. Towards Effective Case Management for Families in Child Protection and Youth Parole Services I. Busschers Child Safety Now. Towards Effective Case Management for Families in Child Protection and Youth Parole Services I. Busschers Samenvatting Dit proefschrift gaat over casemanagement van gezinnen binnen jeugdbescherming

Nadere informatie

Promens Care GEZINSBEHANDELING

Promens Care GEZINSBEHANDELING GEZINSBEHANDELING Voor gezinnen waarvan ouders of kinderen met een verstandelijke en/of psychische beperking hulp zoeken bij opvoeden en opgroeien Promens Care We helpen u thuis! Opvoeden is een hele klus.

Nadere informatie

Effectieve besluitvorming in onderwijs en jeugdhulp: Basis voor integraal arrangeren

Effectieve besluitvorming in onderwijs en jeugdhulp: Basis voor integraal arrangeren Effectieve besluitvorming in onderwijs en jeugdhulp: Basis voor integraal arrangeren Handvatten voor samenwerkingsafspraken en inrichting van werkprocessen. Voor scholen, samenwerkingsverbanden, jeugdhulporganisaties

Nadere informatie